Soms is het anders, soms is het gelijk Vroege ouder-kind begeleiding in de context van cultuurverschil, diversiteit en maatschappelijke kwetsbaarheid. Praktijkgerichte bijdrage: Interlandelijke adoptie, actuele vragen en aandachtspunten voor vroege begeleiding van ouders en kinderen. Het opnemen van een vreemd kind in het gezin is misschien zo oud als de mensheid. Vroeger stond het garanderen van een erfgenaam hierbij centraal. Sinds de jaren 50 is adoptie een fenomeen geworden dat landen en continenten overschrijdt. Hoewel de meeste aspirant ouders pas aan adoptie denken als ze zelf geen eigen kinderen kunnen krijgen is het duidelijk dat bij het fenomeen van interlandelijke adoptie verantwoordelijkheden komen kijken die de privé sfeer van gezinnen duidelijk overschrijden. Vermits de meeste herkomstlanden ontwikkelingslanden zijn en de meeste ontvangende landen, geïndustrialiseerde, rijke landen is het gevaar van kinderhandel en uitbuiting niet denkbeeldig. Het huidige adoptiebeleid in België steunt op twee belangrijke internationale verdragen die het belang van het kind centraal zetten. Uitgangspunt is dat kinderen via adoptie een goede tweede kans moeten krijgen, dat het belang van het kind moet primeren. Ouders zoeken voor een kind dus in plaats van een kind voor ouders. Eerste belangrijk Verdrag is het UNO -Verdrag van de rechten van het kind dat in 1991 door België werd geratificeerd. Hierin wordt duidelijk gesteld dat internationale adoptie pas mag overwogen worden als alle mogelijkheden in het land van herkomst voor het kind zijn uitgeput. Het recht van een kind om in zijn oorspronkelijk milieu en bij zijn eigen familie op te groeien staat centraal. In september 2005 ratificeerde België het Haags Verdrag inzake interlandelijke adoptie. Dit verdrag legt de bevoegdheden en verplichtingen voor herkomst- en ontvangende landen vast. Herkomstlanden moeten nagaan of er werkelijk geen kansen meer zijn voor het kind in het eigen land, of de ouders vrijwillig afstand hebben gedaan. Ontvangende landen engageren zich hierbij om geschikte kandidaten voor het kind te zoeken. Via voorbereiding en selectie van kandidaten proberen ze ervoor te zorgen dat kinderen een goede tweede kans krijgen. De overheid van het ontvangende land oefent met andere woorden controle uit op wie mag adopteren en wie niet. Pas in 2007 is de nieuwe federale adoptiewet in voege gegaan die het mogelijk maakt dat alle Belgische kandidaat adoptanten beantwoorden aan de voorwaarden van het Haagse verdrag en deze wet stelt ook dat er nazorg moet georganiseerd worden voor geadopteerden en hun ouders. Vertrekpunt van de lezing is de actuele stand van het onderzoek naar de effecten van interlandelijke adoptie. Daarna gaan we in op het veranderde 1
profiel van de kinderen die nog voor adoptie in aanmerking komen. Zo wordt duidelijk dat van adoptieouders een stevig pedagogisch potentieel wordt verlangd. Zowel de geadopteerden als de adoptieouders staan voor extra taken die een leven lang meespelen. In de lezing belichten we drie van deze extra ‘s: gehechtheid, rouw en verlies en diversiteit. Zowel bij de voorbereiding van kandidaat-adoptanten als in de nazorg nemen ze een belangrijke plaats in. Volgens Brodzinsky betekent adoptie vaardig kunnen omgaan met grote verschillen in een gezinscontext .Diversiteit en preventie en adoptie zijn daarom nauw met elkaar verbonden.
1
Onderzoek:
In de afgelopen decennia zijn er honderden psychologische en pedagogische studies naar adoptie gepubliceerd. Belangrijkste conclusie is dat adoptiekinderen maatschappelijk kwetsbaar zijn. Zij hebben meer en vaker gedragsproblemen en meer emotionele problemen in vergelijking met hun niet- geadopteerde leeftijdsgenoten.(Wierzbicki, 1997; Verhulst&Versluis-den Bieman, 1989; Versluis-den Bieman, 1994, Stams, 1999). In de jong-volwassenheid lopen geadopteerden als groep een groter risico op het ontwikkelen van psychische problemen (Tieman 2006, Storsbergen 2004). Volgens een Zweeds onderzoek lopen geadopteerden een hoger risico te overlijden ten gevolge van suïcide, doen zij vaker een suïcidepoging en zijn zij vaker opgenomen ten gevolge van verslavings- of psychiatrische problematiek. Al deze studies benadrukken de risico’s die adoptie met zich mee kan brengen. Femmie Juffer (2002) beargumenteert in haar inaugurale rede dat adoptiekinderen niet zonder meer met leeftijdgenoten vergeleken moeten worden.Het alternatief voor adoptie is vaak het achterblijven in een (verwaarlozende) tehuisomgeving, met alle negatieve gevolgen van dien. In een omvangrijk meta-analytisch onderzoeksproject namen Juffer en Van Ijzendoorn 270 adoptiestudies ( N> 230 000), naar het functioneren van adoptiekinderen , op in een meta-analytisch bestand. Het gaat over geadopteerden van alle leeftijden, geadopteerd voor hun eerste verjaardag of erna, internationaal of binnenlands geadopteerden, jongens/meisjes enz. De resulaten van deze meta-analyse, werden voorgesteld in “The Emanuel Miller Lecture 2006: Adoption as an intervention. Zij tonen op overtuigende manier aan dat , naast de eerder genoemde risico’s en problemen, adoptiekinderen de, in een tehuis of elders opgelopen achterstanden, grotendeels inhalen.
2
“Is het glas half-leeg of is het halfvol” Zo introduceert Juffer steeds de vaststelling dat adoptiekinderen een indrukwekkende inhaalslag maken op alle terreinen van de ontwikkeling: (fysieke ontwikkeling, gehechtheid, cognitieve ontwikkeling, zelfwaardering en gedragsproblemen), vergeleken met de situatie waaruit ze komen. Adoptie kan gezien worden als effectieve interventie die adoptiekinderen een grote voorsprong geeft op de leeftijdgenoten die ze achterlaten in een tehuis. Tegelijkertijd kampen adoptiekinderen met achterstanden wanneer hun ontwikkeling wordt vergeleken met hun huidige leeftijdgenoten. Er zijn significante achterstanden wat betreft lichamelijke groei, gehechtheid, schoolprestaties en gedragsproblemen. ( zie figuur) Bij A.K. die na hun eerste verjaardag werden geadopteerd vinden we meer achterstanden Wat gehechtheid betreft lopen A.K. meer risico op een gedesorganiseerde gehechtheid Internationaal geadopteerden lopen niet meer risico op allerlei ontwikkelingsproblemen dan binnenlands geadopteerde kinderen en bij gedragsproblemen zijn zij zelfs in het voordeel. A.K. en A.O. zijn oververtegenwoordigd in de hulpverlening ( vragen A.O. vlugger hulp of effect van de hulpverlening zelf?) Precies dit laatste is belangrijk in de context van vroege ouder-kind begeleiding. De bevindingen uit de meta-analyse mogen ons niet overmoedig maken. Adoptieouders en hun kinderen leven in deze maatschappij en worden afgerekend ten opzichte van hun huidige medeouders en leeftijdgenoten. In deze context hebben zij extra opvoederstaken en ontwikkelingstaken. 2
Veranderend profiel van adoptiekinderen:
De laatste jaren verandert het profiel van de kinderen die voor adoptie in aanmerking komen. Anders gezegd: het zijn niet meer hoofdzakelijk kleine jonge, gezonde baby’s die geadopteerd worden. De landen waaruit geadopteerd wordt wisselen ook . Op dit moment in Vlaanderen staan Kazakstan en Ethiopië aan de top van de donorlanden. Waarom dit profiel zo drastisch wijzigt is een niet makkelijk te beantwoorden vraag. Laat ons het hier simpel en optimistisch houden en ervan uitgaan dat het subsidiariteitprincipe uit het Haagse Verdrag beter wordt nagevolgd. Dit impliceert dat interlandelijke adoptie echt pas als laatste redmiddel wordt gehanteerd als alle andere mogelijkheden in het land van herkomst uitgeput zijn. Een ultimum remedium (Rapport Kalsbeek op vraag van ministerie van Justitie in NL mei 08). Hoewel het aantal internationale adopties in de meeste landen terugloopt, lijkt er toch nog voldoende legitimatie bestaan om er mee door te gaan. Ik refereer hier naar de bevindingen van Van IJzendoorn en Juffer die benadrukken dat adoptie een krachtige interventie is. Een die je de op grond van onderzoeksresultaten evidence based mag noemen. Een kinderbeschermingsmaatregel die evidence based is, misschien 3
wel de enige volgens Vincke, op individueel niveau blijft echter de kwetsbaarheid van de geadopteerde en zijn gezin. Dit veranderende profiel van adoptiekinderen heeft wel gevolgen voor preventie en nazorg. In de landen van herkomst worden de kleine, jonge baby’s steeds meer binnen de eigen familie of een pleeggezin opgevangen (HV). De kinderen die nog voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen , zijn diegene die we naar onze normen kinderen met een kinderbeschermingsverleden zouden noemen (Vincke) Het gaat dan om kinderen die een langdurig verblijf in een tehuis achter de rug hebben, kinderen wiens ouders uit de ouderlijke macht zijn ontheven omwille van verwaarlozing of mishandeling,kinderen met een zwaar medisch of sociaal dossier, kinderen met special needs, siblings (groepjes van biologische verwante kinderen), kinderen ouder dan 4 jaar Dit betekent voor adoptieouders een verzwaring van hun opvoedingstaak. In feite komen zo adoptie en pleegzorg dichter naar elkaar toe omdat achtergrond van de kinderen waarvoor een gezin wordt gezocht meer vergelijkbaar wordt Er is nood aan ouders met een pedagogisch kapitaal en ouders die over veel hulpbronnen kunnen beschikken om te garanderen dat adoptie een effectieve interventie wordt. Adoptie en pleegzorg liggen meer en meer in elkaars verlengde en moeten met de nodige zorg omringd worden . Jammer genoeg is er zowel in Vlaanderen als in Nederland nog een grote kloof tussen de voorbereiding en nazorg van pleegzorg en adoptie. Veel hulpverleners zien overeenkomsten in thema’s en hulpvragen maar de praktijk loopt uit elkaar. Dat is jammer en soms dreigt verspilling van energie en ideeën. (ev. verwijzing naar onevenwicht tussen vraag en aanbod: stuwmeer van kandidaten, druk op herkomstlanden, onfrisse en onzorgvuldige praktijk om toch aan kleine, gezonde kinderen te raken)
3
Extra opvoederstaken en ontwikkelingstaken
3.1
Gehechtheid: Voorbereiding en Nazorg
De meta-analyse van Juffer en Van Ijzendoorn laat zien dat adoptiekinderen ongeveer tweemaal zo vaak gedesorganiseerde gehechtheid vertonen als kinderen in normatieve groepen. (31% t.o.v. 15 %). Tegelijkertijd benadrukt deze studie dat ze ook een indrukwekkende inhaalslag, want kinderen in tehuizen tonen veel vaker gedesorganiseerde gehechtheid ( 66%) Deze inhaalslag gebeurt echter niet vanzelf en de adoptie is slechts de eerste stap. Het eigenlijke werk gebeurt in het adoptiegezin. Adoptieouders 4
moeten dus voorbereid en ondersteund worden om de inhaalslag die zo prachtig naar voren komt uit onderzoek, ook op individueel niveau waar te maken. In de verplichte voorbereidingscursus voor kandidaat adoptieouders wordt er op verschillende niveaus gewerkt. Eerst en vooral proberen we kandidaat adoptanten te doen beseffen dat vroege ervaringen met verzorgingsfiguren een invloed hebben op de interne representatie van gehechtheid die het kind met zich meebrengt. Dit door inzichten uit de gehechtheidtheorie mee te geven maar ook door een inleefoefening: De kleine matroos als voorbeeld. De inhaalstrategie volgens T.Bakker. De ontwikkeling van gehechtheid zoals ze idealiter verloopt wordt in een piramide model gepresenteerd. Via het bekijken van een film: “ Zie je mij” oefenen kandidaat ouders in het stil staan bij wat de kinderen in de film met hun gedrag vertellen. Met andere woorden, ze leren kijken naar interne representatie van gehechtheid van het kind. Via het teruggaan in de hechtingspiramide en het stap voor stap inhalen van de verschillende bouwstenen van gehechtheid worden handvaten gegeven om veilig gehecht gedrag bij het kind te bevorderen. reflectief functioneren van de ouder Nazorg : de methode van Video Interactie Begeleiding blijkt erg succesvol om adoptieouders beter naar hun adoptiekinderen te laten zien en hun signalen op te merken. Een tweede extra opvoedingstaak voor de adoptieouders en een extra ontwikkelingstaak voor de geadopteerde is het omgaan met verlies en rouw. Bij de geadopteerde gaat het om een totaal verlies van cultuur, gezin van oorsprong, taal enz. Vermits dit verlies lijkt te berusten op een bewuste beslissing van een of beide geboorteouders zorgt dit voor veel existentiële vragen. Ook adoptieouders kennen verlieservaringen: ongewenste kinderloosheid, gemis van genetische verwantschap enz. De afstandsouders worstelen met het verlies van hun kind. Ik ga hier niet verder op in. Tegenwoordig is zoeken naar roots bij geadopteerden enorm in. Media tonen pakkende verhalen van kinderen of jongvolwassenen die hun geboorteouders terugvinden. Zoeken naar je gezin van oorsprong lijkt spectaculair maar heeft veel met verlies en rouw te maken. De fundamentele posities van alle partijen van de adoptiedriehoek worden in vraag gesteld en de onderlinge loyaliteiten worden door elkaar geschud. Op het vlak van roots liggen zeker nog kansen voor hulpverlening. Zo kan het bemiddelingsmodel worden gehanteerd om de belangen en bezorgdheden van alle partijen naast elkaar te plaatsen. De notie meervoudige partijdigheid van Nagy is hier van onschatbare waarde. 5
Het wordt snel duidelijk dat we met een rechtendiscours alleen een gevaarlijke weg inslaan in onze zoektocht naar openheid en gezin en groep van oorsprong. Het juridische discours tussen mensen geeft altijd enkel en alleen een ondergrens aan, wat je kunt afdwingen. Bij complexe relaties tussen mensen zoals bij adoptie bv. gaat het om veel meer. Als ieder op zijn rechten gaat staan, krijgen we strijd en geen verbondenheid. “Je hebt er recht op dat je pijn aan de orde gesteld wordt, een recht op de oplossing van die pijn is er niet. Volgens Prof Tieleman gaat het bij adoptie en bij elke opbouw van identiteit om een zoeken waarbij je op het terrein van anderen komt, je riskeert daarbij hun eigenheid te bedreigen. Bij elke zoekvraag, vraag naar openheid zou elk van de drie partijen moeten proberen de andere twee partijen in het achterhoofd te houden. Vergeet daarbij niet dat in onze westerse maatschappij de belangen van het individu zwaarder wegen dan elders waar men bv vooral de groep of de familie zal proberen beschermen. Meervoudige partijdigheid geldt dus zeker voor elke hulpverlener die vragen naar informatie of vragen naar openheid krijgt. Probeer je te verplaatsen in de drie partijen en zie hoe je dan kan handelen, wat je dan best doet en niet doet. Meestal handel je vanuit die ingesteldheid zorgvuldiger, trager en behoedzamer. In het voorbereidingsprogramma proberen we verlies en rouw bij elk van de 3 partijen te illustreren en reiken we enkele manieren aan om met verdriet van kinderen om te gaan. Een derde taak is het omgaan met diversiteit, zowel voor de geadopteerde als voor de adoptieouders Sinds het werk van Kirk (1964) weten we dat het belangrijk is hoe in het adoptiegezin over adoptie wordt gecommuniceerd. Durft men het verschil met biologisch ouderschap benoemen of verwerpt men het verschil? Later kwam het werk van Brodzinsky , die nuanceert en verfijnt dit denken en stelt dat extreme communicatiestijlen steeds tot problemen leiden zowel langs de kant van het ontkennen als langs de kant van het benadrukken van verschil. Krampachtig benadrukken dat je een gezin bent net zoals gezinnen met biologisch eigen kinderen is niet heilzaam. Steeds benadrukken of beklemtonen hoezeer je verschilt van anderen is het evenmin Een gulden middenweg waarin het adoptiekind met zijn eigen voorgeschiedenis en dubbele stamboom een veilige plaats krijgt. Een samenhorig samen zijn in verschil Van hem hebben we geleerd dat vaardig kunnen omgaan en praten over verschillen een van de belangrijkste extra’s is bij adoptie. Die verschillen zijn niet gering: het kind komt uit een andere cultuur, heeft ev. andere kleur, heeft een voorgeschiedenis die de ouders niet vanaf 0 hebben meegemaakt, is niet via geboorte in het gezin terecht gekomen enz. 6
Hoe wordt hieraan gewerkt tijdens het voorbereidingsprogramma? Wat kandidaten als vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen nl. de adoptie van een kind uit een ver land, waarschijnlijk kind dat er duidelijk anders uitziet is voor hun omgeving, hun vrienden en familie niet zo evident. Reacties en vragen zullen komen heel het ouderschap lang. Hoe gaat men daar op in? Hoe praat je over verschil en hoe ben je daarin model voor je adoptiekind? Daarnaast reiken we hen een expliciet model over omgaan met diversiteit aan geïnspireerd door het Antibiasprogramme van Louise Derman-Sparks. Kort gezegd komt dit hierop neer dat kinderen eerst een stevig zelfbeeld moeten kunnen opbouwen. Dit doen opvoeders door alle aspecten van de identiteit van het kind te erkennen en te bevestigen. Dus ook het geadopteerd zijn, ev. andere textuur van haar, nog andere ouders hebben. Hiervoor hebben kinderen niet alleen liefhebbende volwassenen nodig maar ook spiegels van mensen zoals zij in hun leefomgeving. De tweede stap in het diversiteitprogramma is meer gericht naar de andere. Hierin wordt benadrukt dat verschillen ok zijn, dat ze mogen benoemd worden. Hier waarschuwt Sparks voor kleurenblindheid ( verschillen niet durven benoemen vanuit een misplaatst gelijkheidsdenken) en toerisme ( enkel verschillen tussen mensen en geen overeenkomsten). De volgende stappen zijn het kritisch leren denken over vooroordelen. Welke stereotypen bestaan over er groepen van mensen (ev. herkomstland van het kind) en hoe kunnen die kwetsen?Hoe kun je als laatste stap opkomen voor jezelf en anderen? Deze laatste vraag nl. hoe moeten we omgaan met discriminatie is vaak de eerste zorg van de kandidaat-adoptanten. Via het model Sparks benadrukken we dat dit maar 1 facet is van het vaardig omgaan met verschillen. Voor ons ligt de klemtoon op het durven benoemen van verschillen zonder dat dit kwetsend of bedreigend is en kinderen hiervoor taal te geven .Die begint in het adoptiegezin. Hoe zit omgaan met verschil en opbouw van identiteit in de nazorg? Op dit domein heeft het VAG ( Vereniging voor Kind en Adoptiegezin) al heel wat werk geleverd. Ik denk aan hun boek met kindervragen over adoptie en klare antwoorden. Dan is er ook de Stilokoffer, materiaal gemaakt voor kleuterklassen om in de klas over verschil en diversiteit te praten. Hier hoort een animatiefilmpje bij met een sympathiek kuiken dat er anders uitziet en wordt geadopteerd. Bovendien organiseert het VAG per provincie enkele vormingsavonden per jaar. Daar is het onderwerp diversiteit vaak expliciet aan de orde .Het gaat dan over identiteit, openheid.
7