Vertaling en duiding De dwaas in twee Vulgaatpsalmen Theo Janssen Enkele kostbare middeleeuwse psalters zijn verfraaid met illuminaties. Zo is bij Vulgaatpsalm 53:2, die opent met Dixit insipiens, vaak de insipiens, ‘dwaas,’ afgebeeld. Hoe de illuminatoren hem zagen, wordt in dit artikel bezien. Dixit insipiens in corde suo non est Deus
In de bijbelvertaling die in 2004 door het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting uitgegeven is, luiden Psalm 14:1 en 53:2: ‘Dwazen denken (bij zichzelf): Er is geen God.’ In de Vulgaatvertaling, die iets anders genummerd is, luiden Psalm 13:1 en 52:2: Dixit insipiens in corde suo non est Deus, letterlijk: ‘De/een dwaas heeft in zijn hart gezegd: God bestaat niet.’ Het meest opvallende verschil tussen deze vertalingen is het meervoud dwazen en het enkelvoud insipiens. Een mooie aanleiding om na te gaan wat men zich in de middeleeuwen bij de psalmdwaas voorstelde. De bijbelvertaling van Hieronymus was toen nagenoeg onomstreden. Toch lag niet vast hoe de vertaling geduid moest worden. Dat blijkt uit illuminaties waarmee een aantal
p F iguur 1: Zot met een zotskolf
in zijn rechterhand, gezien door God, uit: Bible historiale de Jean de Berry 1380-1390: fol. 270v, miniatuur.
42
Me t Andere Wo orden [ 32] 4
p F iguur 2: Zot met een zotskolf en in zijn linkerhand een bol, gezien door God, uit: PsalterGetijdenboek 1299: fol. 85v, gehistorieerde initiaal D, Walters Art Museum, Baltimore, W.41.
p F iguur 3: Zot met een bol in zijn linkerhand, uit: Psautier de Jean de Berry 1380-1400: fol. 106r, miniatuur met onderschrift.
middeleeuwse psalters verfraaid zijn. Welk beeld de bezorgers van de psalmdwaas hadden, is in sommige exemplaren te zien aan een miniatuur of een gehistorieerde beginletter. Een paar illuminaties worden hier nader bekeken. Illuminaties bij Vulgaatpsalm 52:2
De illuminaties in de figuren 1-6 beelden alle een dwaas af met als teken van gekte een zotskolf in de hand. In de rechter bovenhoek van de figuren 1 en 2 kijkt God vanuit de hemel of hij één mens ziet die zo verstandig is dat hij hem zoekt, zoals de psalm vermeldt. God ziet alleen een dwaas die naar hem omkijkt. En zij zien elkaar. Is die ene mens die zo verstandig is om God te zoeken, dus een dwaas? Maar als hij de dwaas was die eerder gezegd heeft: ‘God bestaat niet’, zou dat in de visie van de illuminator niet langer het geval hoeven te zijn, gelet op het oogcontact. Tussen de illuminaties 1-6 zijn overeenkomsten en verschillen. De dwaas heeft er steeds een zotskolf vast, maar in de figuren 2-6 ook een rond voorwerp. Is het een brood? Wellicht dat van Psalm 53:5: ‘Hebben ze dan geen inzicht, die kwaadstichters? Ze verslinden mijn volk of het brood is en God roepen ze niet aan’? Maar hoe is de dwaas in die kwaadstichters te herkennen? Is Spreuken 4:17 wellicht verhelderend: ‘Ze doen zich te goed aan het brood van goddeloosheid’? Maar daar is van één dwaas geen sprake. Wel lijkt de dwaas in de figuren 2 en 3 een hap van de bol te nemen. Illuminaties bij Vulgaatpsalm 51
In figuur 7, bij Vulgaatpsalm 51, staat een zot met iets als een brood. Is hij de-
p F iguur 4: Zot met in zijn lin-
kerhand een bol, uit: Bible historiale, Parijs, eerste kwart 14e eeuw: fol. 258v; miniatuur, Oxford Bodleian, Ms. Douce 211.
43
Me t Andere Wo orden [ 32] 3
p F iguur 5: Zot met in zijn lin-
kerhand een gekruiste bol, uit: Psalter-Getijdenboek ca. 12501300: fol. 275r; gehistorieerde initiaal D, Den Haag, MMW, 10 E 35.
p F iguur 6: Zot met een bol in
zijn rechterhand en een zotskolf in zijn linkerhand, uit: Psalterium et horae 13601400: fol. 34r; miniatuur, Bibliothèque nationale.
Me t Andere Wo orden [ 32] 4
43
zelfde dwaas als in Vulgaatpsalm 52? Waarom dan met een brood waarvan pas in de vervolgpsalm sprake is? De Q-initiaal van vers 7 leidt een vers in dat als volgt te vertalen is: ‘Wat poch je toch op je slechtheid, jij, die geweldig bent in onrecht?’ Doëg is de gehoonde ‘held’. Toch wordt niet híj als krankzinnig afgebeeld, maar David, die hem in het openingsvers beschimpt. Dit behoeft toelichting. Toen David voor Saul op de vlucht was geslagen, kreeg hij in Nob van Achimelech gewijd toonbrood en het zwaard van Goliat (1 Samuel 21:1-7). Doëg, die dit gezien had, verried het aan Saul, die hem beval Nob te straffen. Doëg doodde er toen eigenhandig 85 priesters; ook de inwoners werden omgebracht (1 Samuel 22:9-19). David was al gevlucht naar Gat, ooit Goliats stad. Uit veiligheidsoverwegingen deed hij zich daar voor als waanzinnig (1 Samuel 21:11-16). Het is dan aannemelijk dat figuur 7 David verbeeldt: hij houdt een toonbrood vast zoals hij in Nob gekregen had, en is als zot vermomd zoals toen hij in Gat belaagd werd. In veel psalmen smeekt David God om bescherming tegen zijn belagers. De Q-initiaal van figuur 8, eveneens een illuminatie bij Vulgaatpsalm 51, kan zo ook in samenhang met 1 Samuel 21:1-7 en 9-10 gezien worden. David toont hier de twee zaken waarmee hij in Nob was geholpen: een brood en Goliats zwaard. Als de zot in de Q-initiaal van figuur 7 gezien mag worden als David, kan dat dan niet ook gelden voor de zot in de figuren 1-6? De iconografische verwantschap tussen figuur 8 en de figuren 4, 5 en 7 is dan opmerkelijk. Net als figuur 7 zou figuur 8 met de attributen die David nu als koning vasthoudt, kunnen herinneren aan de tijd dat hij in levensgevaar verkeerde. De figuren 8 en 9 zijn ook weer verwant doordat het ronde object in Davids en in Gods hand als globe te zien is, zoals bij vorsten met in hun rechterp F iguur 7: Zot met in zijn linkerhand een gekarhand een scepter of zwaard en in hun teld, rond voorwerp en in zijn rechterhand een zotskolf met daaraan een bijna lege blaas, uit: linkerhand een globe, zie de figuren Carrow Psalter ca. 1250 – Walters Ms. W.34: 10 en 11, en zoals bij God met de globe fol. 113r; gehistorieerde initiaal met als tekst: Quid gloriaris in malicia: qui potens es in iniin zijn linkerhand, terwijl hij met zijn quitate. Tota die iniusticiam cogitauit lingua rechterhand een zegenend gebaar tua: sicut nouacula acuta fecisti dolum. 44
Me t Andere Wo orden [ 32] 4
p F iguur 8: Koning met een zwaard en een rond
voorwerp, uit: Psalter-Getijdenboek 1299: fol. 84v; gehistorieerde initiaal, Q, Walters Art Museum, Baltimore, W.41.
p F iguur 9: Christus in majesteit, uit: Psalter-
Getijdenboek 1299: fol. 178r; gehistorieerde initiaal, D, Walters Art Museum, Baltimore, W.41.
maakt, zie ook de figuren 1 en 12. Maar anders dan in die tijd gebruikelijk was, heeft de bol in figuur 8 niet de driedeling van de mappa mundi, die mooi te zien is in figuur 11. En – hoe anachronistisch het ook mag zijn – het kruis op het ronde voorwerp in figuur 5 kan de heiligheid van het toonbrood accentueren. De zot in figuur 6 is te zien als een ‘omkering’ van standaardvoorstellingen van een vorst. Hij houdt geen zwaard of scepter vast, maar een marot, die bovenaan meer lijkt op een tak met zijscheuten – vergelijk Harolds scepter in figuur 10 – dan op een zotskolf, want daaraan zit veelal een knotsachtig uiteinde (figuren 1 en 3), een zotskop (figuren 4, 5 en 12), of een vrijwel lege blaas (figuren 2 en 7). De zot heeft de bol niet in zijn linker- maar in zijn rechterhand en houdt die bovendien op z’n kop. Zijn rechp F iguur 10: Koning Harold houdt bij zijn kroning, die door tervoet is ongeschoeid, zoals aartsbischop Stigant verricht zal zijn, de regalia, scepter en globe, in zijn handen, terwijl zijn zwaard door twee comibij arme sloebers, maar zijn tes omhooggehouden wordt, uit: Tapijt van Bayeux, ca. linkervoet heeft een schoen 1077: detail van 30, in: Musée de la Tapisserie de Bayeux – HIC RESIDET: HAROLD REX: ANGLORUM: (‘hier zetelt Hamet een rijkelijk lange tuit. rold, koning van de Engelsen’), STIGANT ARCHIEPISCOPUS Het contrast accentueert zijn (‘aartsbisschop Stigant’). Me t Andere Wo orden [ 32] 4
45
zotheid. Kortom: in figuur 7 is een zot te zien. De gezochte David heeft zich door zijn gedaanteverwisseling onherkenbaar gemaakt voor zijn belagers. Davids rol in de twee Q-initialen mag dan voldoende geduid zijn, maar hoe zit het met zijn rol in de figuren bij Vulgaatpsalm 52? Terugkerende thema’s in de psalmen zijn Davids vertrouwen op God1 en zijn geloof in God. Het laatste thema ligt in het verlengde van F iguur 11: Keizer Augustus, uit: Lambert het eerste, getuige Psalm 31:15: ‘Maar p van Sint-Omaars, Liber floridus, Gent 1121: fol. 138v; tekst boven en onder: OCTAVIAik vertrouw op u, HEER, ik zeg: U bent NUS AUGUSTUS VIII IDUS IANUARII CLAUSIT mijn God.’ Geloof in God speelt niet alPORTAS IANI (‘Keizer Augustus heeft op de achtste idus van januari de poort van Jaleen in de Psalmen 14 en 53, maar ook nus gesloten’); randschrift (zie Lucas 2:1): al in Psalm 10:4: ‘Hij [rijke zondaar] EXIIT EDICTUM A CAESARE AUGUSTO. UT DISCRIBERETUR UNIVERSUS ORBIS (‘Van keidenkt in zijn waan: Niemand vraagt zer Augustus ging het decreet uit dat de gehele wereld beschreven moest worden’). mij rekenschap. Er is geen God, maakt De globe, de toen geldende mappa mundi hij zich wijs.’ (‘wereldkaart’), toont de drie door de Middellandse Zee gescheiden werelddelen: Ook toen de tijd van manuscripten ASIA, EVROPA en AFRICA. eindigde en die van de boekdrukkunst begonnen was, werd de psalmdwaas nog als een zot voorgesteld, getuige de houtsneden in figuur 12 en 13. Als men een zot zelfs nog in de periode 1490-1538 voorstelde als iemand die verstoten werd, zal de situatie van p F iguur 12: Jongeren treiteren de zot, met verentooi, één blote voet, een stokmolentje en stokpaardje, uit: Niccolò Malermi, Biblia vulgare istoriata, Venetië 1490: dl. 1, fol. bb3v; houtsnede bij Psalm 53 uit de Vulgaat.
◄ F iguur 13: Kinderen treiteren de zot, met
verentooi, één blote voet, een stokmolentje en een zotskolf, bereden als een omgekeerd stokpaardje: ‘achterstevoren’ en van beneden naar boven, uit: H. Holbein de Jonge, Historiarum ueteris instrvmenti icones ad uiuum expressae, Lyon1538: fol. Kr; houtsnede bij Psalm 53 uit de Vulgaat.
46
Me t Andere Wo orden [ 32] 4
dergelijke mensen in de eeuwen daarvoor eerder erbarmelijker geweest zijn, zodat de middeleeuwers alle reden hadden om zich David voor te stellen als iemand die er uiterst ellendig aan toe was toen hij zich in Gat schuilhield en zich moest vermommen als zot en verlagen tot een paria. Het kan voor hen zeer voorstelbaar geweest zijn dat Davids vertrouwen op God toen niet groot was. Had men steun voor zo’n visie? Verzen waaruit spreekt dat David even niet zo veel fiducie in God gehad zou kunnen hebben, zijn 1 Samuel 23:15-16: ‘David, die in Choresa zat, in de woestijn van Zif, merkte wel dat Saul het nog steeds op zijn leven gemunt had. Sauls zoon Jonatan zocht David in Choresa op om hem te zeggen dat hij op God moest blijven vertrouwen’ (en zo bemoedigt de psalmist in Psalm 9:11 en 43:5 in zijn gebed tot God ook zichzelf, zie ook enkele verzen in noot 1). Uiteraard kunnen beide dixit insipiens-psalmen zelf tot de opvatting geleid hebben dat David twijfels kende aan Gods steun en bestaan. De twijfelaar is dan de dwaas in hemzelf, in de rol die hij zich ooit gedwongen zag te spelen. Andere interpretaties van Vulgaatpsalm 52:2
p F iguur 14: Koning David in gebed voor God
samen met een zot, uit: Psalterium Caroli VIII regis 1401-1500: fol. 63v, miniatuur.
Is de psalmdwaas in de middeleeuwen uitsluitend als David geïdentificeerd? Voor Vulgaatpsalm 52 hebben de psalters in die tijd uiteenlopende illuminaties. Zo wordt een zot soms afgebeeld in debat met David, Saul of een geleerde (mogelijk Anselmus, de man van het Godsbewijs). Saul wordt ook wel alleen als dwaas afgebeeld, terwijl hij zich het leven beneemt en zich zo van het eeuwige heil berooft. Want hij sluit de mogelijkheid uit zich alsnog tot God te bekeren. Van al die illuminaties zijn in latere jaren weer uiteenlopende interpretaties gegeven, te veel om hier te noemen. Eén uitzondering moet gemaakt worden voor de illuminatie in figuur 14. De fraai geklede dwaas is hier de hofnar van David, geknield met zijn harp ter zijde. Beiden hebben hun blik afMe t Andere Wo orden [ 32] 4
47
gewend van God. Daardoor vereenzelvigt David zich met zijn hofnar als een dwaas. Kan hij zo, weliswaar in bidhouding, maar met een blik die eerder op de dwaas gericht lijkt dan op God, gezien worden als een twijfelaar aan Gods bestaan? De afgewende blik van beiden kan herinneren aan Romeinen 3:12: ‘Allen hebben ze zich afgewend, heel de mensheid is verdorven.’ Sluit ‘heel de mensheid is verdorven’ dan ook David in? Zou hijzelf dan volgens figuur 14 soms ook begrepen zijn in: ‘Verdorven zijn ze, en gruwelijk is hun onrecht, geen van hen deugt’? Gelet op de Psalmen 32, 38, 51 en 69 wist hij dat maar al te goed. Vertalingen en duidingen: oude en nieuwe
Kunnen interpretaties van middeleeuwse illuminaties, die uiteraard zelf ook interpretaties zijn, bijdragen tot het vertalen en duiden van de Bijbel in deze tijd? Wellicht is dat soms het geval, maar daarom hoeven oudere visies niet verkend te worden. Als een verkenning daarvan een inkijk biedt in de ontwikkelingsgang van het vertalen en duiden van de Bijbel, is dat op zich al waardevol. Leidt zo’n verkenning tot een verscherpte blik op een nieuwe vertaling, dan is dat mooi meegenomen. Zo viel het mij op dat Psalm 14:1 en Psalm 53:2 in De Nieuwe Bijbelvertaling niet hetzelfde vertaald zijn. In het eerste vers wordt ‘Dwazen denken’ niet gevolgd door ‘bij zichzelf’, in het andere wel, hoewel de grondtekst beide keren gelijk luidt. Dat het verschil iets uitmaakt, is makkelijk te zien bij vergelijking van de zinnen: ‘Nederlanders denken dat ze het beter weten’ en: ‘Nederlanders denken bij zichzelf dat ze het beter weten.’ De laatste zin klinkt raar. Verder viel me op dat ‘Dwazen denken: Er is geen God’ een boude bewering is, zoals blijkt bij vergelijking van: ‘Nederlanders denken dat ze het beter weten’ en: ‘Er zijn Nederlanders die denken dat ze het beter weten.’ Het is aan de hebraïcus om te bepalen of de grondtekst ruimte biedt voor de minder krasse variant: ‘Er zijn dwazen die denken: Er is geen God’, eventueel met ‘bij zichzelf’, wat in deze versie goed kan. Hoe dan ook, de nieuwe vertaling lijkt niet te zeggen: ‘Godloochenaars zijn dwazen’, maar veeleer: ‘Dwazen zijn godloochenaars.’ Wat zou de bedoeling zijn?
Noot 1
48
Zie Psalm 13:6, 25:2, 31:7, 15; 37:3, 5; 52:10, 56:4-5, 12; 62:9, 71:5, 91:2, 115:9-11, 119:42.
Me t Andere Wo orden [ 32] 4
Geraadpleegde literatuur Bible historiale (eerste kwart 14e eeuw, Parijs), Bodleian Library, Oxford. Bible historiale de Jean de Berry (1380-1390), Bibliothèque nationale, Parijs. Carrow Psalter (ca. 1250), Walters Art Museum, Baltimore, Maryland. Hans de Jonge, Historiarum ueteris instrvmenti icones ad uiuum expressae, Lyon 1538. Niccolò Malermi, Biblia vvlgare istoriata, Deel 1-2, Venetië 1490. Psalter-Getijdenboek (1299), Walters Art Museum, Baltimore, Maryland. Psalter-Getijdenboek (ca. 1250-1300), Museum Meermanno, Den Haag. Psalterium Caroli VIII regis (1401-1500), Bibliothèque nationale, Parijs. Psalterium et horae ad usum Sanctae Capellae Parisiensis (1360-1400), Bibliothèque nationale, Parijs. Psautier de Jean de Berry (1380-1400), Bibliothèque nationale, Parijs. Lambert van Sint-Omaars, Liber floridus, Gent 1121. Tapijt van Bayeux (ca. 1077), Musée de la Tapisserie de Bayeux. De foto’s uit de diverse boeken zijn afkomstig van internet.
Prof.dr. Th.A.J.M. Janssen is emeritus hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij was als supervisor betrokken bij De Nieuwe Bijbelvertaling.
Me t Andere Wo orden [ 32] 4
49