AUGUST STRINDBERG
DE BIECHT VAN EEN DWAAS
DE BIECHT VAN EEN DWAAS
AUGUST STRINDBERG LEVENSROMANS NAAR DE AUTHENTIEKE UITGAAF
DE BIECHT VAN EEN DWAAS
UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXXXII
DE BIECHT VAN EEN DWAAS (HET VERWEER VAN EEN WAANZINNIGE)
ROMAN DOOR AUGUST STRINDBERG NAAR DE ALiTHENTIEKE UITGAAF BEWERKT DOOR DR J. ELIAS BERGER MET EENS INLEIDING VAN DEN SCHRIJVER
TWEEDE DRUK
UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXXXII
VOORREDE. Dit is een vreeselijk boek. Ik erken het zonder tegenwerping, want bitter berouw ik, het te hebben ge schreven. Waarom het geschreven werd? Omdat ik mij gerechtigd en verplicht voelde mijn lijk te wasschen eer het voor altijd in de kist wordt geborgen. Ik herinner mij hoe, vier jaar geleden, een van mijn littéraire vrienden, beslist vijand van indiscreties .. . in anderen, op zekeren dag, toen ons gesprek toevallig liep over mijn huwelijk, zich de uiting ontvallen liet: - Zeg, dat is een motief, als geknipt voor mij om er een roman van te maken. Van af dat oogenblik dateert mijn besluit mijn roman zelf te maken, omdat ik blijkbaar van de instemming mijn's vriend's zeker mocht zijn! Neem het mij dus niet kwalijk, beste vriend, dat ik, als eerste rechthebbende, gebruik maak van mijn eigenaarsrecht! Ik herinner mij verder, dat, nu zestien jaar geleden, de thans overleden moeder van mijn toekomstige echtgenoote, destijds barones en gescheiden —, toen ze mij haar dochter, die coquetteerde met een troepje jongelui, zag gadeslaan, tot mij zei: --- Is dat niet een voortreffelijk onderwerp voor een roman voor U, mijnheer? -- Hoe zou die moeten heeten? — „Een vrouw van vuur", antwoordde zij. Gelukkige moeder, die te rechter tijd stierf, ziehier uw wensch vervuld! De roman is geschreven. Nu kan ik zelf sterven. 1887. De Schrijver.
5
NIEUWE VOORREDE. Ik ontmoette dezer dagen den held van dit boek. Ik verweet hem heftig dat hij mij had bewogen de geschiedenis van zijn eerste huwelijk te schrijven. Nu hij voor de tweede maal getrouwd is en vader van een lief klein meisje, ziet hij er tien jaar jonger uit dan hij tien jaar geleden deed. — Waarde vriend, antwoordde hij op mijn aanklacht, de sympathie, die de heldin van dit boek door de uitgaaf daarvan heeft verworven, spreekt mij vrij tegenover mij zelf. Concludeer daaruit hoe ongelooflijk sterk mijn liefde was, die zooveel wreedheid heeft kunnen overleven, die zelfs zich aan de lezers meedeelen kon! Iets, dat een Fransch academie-lid niet heeft verhinderd de taaie kracht mijner gevoelens te brandmerken als een zwakheid, de standvastigheid van mijn trouw jegens mijn familie, mijn kinderen niet uitgezonderd, als een inferioriteit tegenover de brutaliteit, wispelturigheid en oneerlijkheid der vrouw. Zou die mijnheer een onbeteekenend wezen als Caserio de meerdere achten van een voortreffelijk man als Carnot, alleen omdat deze zijn mes stak in Carnot's levend vleesch? Trouwens, in het boek dat U schreef is de liefde enkel een losgerukte inslag van een weefsel, welks rijkdom slechts gekend wordt door mijn landgenooten, door hen, die mijn letterkundige loopbaan hebben gevolgd, terwijl deze zich ontwikkelde parallel met de bittere ontgoochelingen van mijn 6
liedesgeschiedenis, zonder daardoor ooit te worden gestoord. Ik had het slagveld kunnen verlaten. Ik bleef op mijn post. Ik streed met den vijand in mijn huis, in mijn bed. Is dat geen moed? Ik vraag maar. De „arme weerlooze vrouw" zij beschikte over de vier Scandinavische landen, waar ze enkel vrienden heeft, om een zieke te bestrijden, een verlatene, een behoeftige, wien men in een gekkenhuis wilde opsluiten, wijl zijn supérieur verstand zich verzette tegen de vrouwenvergoding die op een na laatste dwaling der vrijdenkers! De welgezinden, die hun minderwaardige wraak verbergen onder den imposanten naam: „de goddelijke Rechtvaardigheid", hebben mijn Verweerschrift veroordeeld in naam hunner Nemesis divina, beweerende, op valsche gronden, dat ik den echtgenoot in het eerste huwelijk bedrogen had. Laten ze dan het tooneel lezen, waar U schildert hoe de echtgenoot zich bevrijdt van zijn vrouw, door haar te werpen in de armen van mij, die reine handen had, op het oogenblik dat ik mijn onschuldige liefde voor zijn verwaarloosde vrouw dit detail had bekend. Laten ze zich herinneren de bladzijden, waar ik op mijn heeft zijn beteekenis jonge schouders de gansche last van de misstap neem, om de positie van den officier te redden en de toekomst van zijn kind, en laten ze zeggen, of er een soort wraak bestaat, die leidt tot de bestraffing van een zelfopofferende daad. Men moet jong en dom zijn om lichtzinnig te handelen als ik heb gedaan, dat geef ik toe. Maar dat zal niet meer gebeuren, ik verzeker het U ... Kom ... laat ons er niet meer over spreken, en dan ... neen . . . vaarwel! Hij verwijderde zich snel. Den indruk van algeheele eerlijkheid had hij mij achtergelaten.
7
Ik berouw niet langer den roman te hebben geschreven van dezen idealist op zijn manier —, verdwenen uit het leven en uit de literatuur, en ik herroep definitief het vroeger opgevatte besluit om Het verweerschrift van een waanzinnige vrouw te schrijven, wijl het mij nu al te zeer in strijd schijnt met het gezond verstand om den misdadiger toe te staan tegen zijn offer te getuigen. Parijs
8
Passy, October 1894.
De Schrijver.
INLEIDING. Terwijl ik aan mijn schrijftafel zat met de pen in de hand, zakte ik, door een hevigen koortsaanval getroffen, ineen. Gedurende vijftien jaar was ik niet ernstig ziek geweest, daarom scheen deze ramp, die op een zoo ongelegen oogenblik kwam, mij zeer onheilspellend. Niet, dat ik het sterven vreesde verre van dien maar op den leef tijd van nog slechts acht-endertig jaren, terwijl ik, na een veelbewogen leven, nog niet mijn laatste woord had gezegd, noch al de beloften uit mijn jeugd vervuld, en terwijl ik nog vol plannen was voor de toekomst, lokte mij 't vooruitzicht van een zoo plotseling einde allesbehalve aan. Na de vier jaren die ik met vrouw en kinderen had doorleefd in een half-vrijwillige ballingschap, begraven in een klein stadje in Beieren, uitgeput, nog pas-geleden voor 't gerecht gedaagd, geconfisqueerd, uitgestooten, aan de schandpaal geklonken, was ik bezeten door éën enkele aandoening de wraakzucht, in het oogenblik dat ik op mijn leger neerviel. Er begon een strijd in mij te woeden, terwijl ik daar lag, te machteloos, om hulp te roepen. De koorts verteerde mij, schudde mij zooals men een peluw schudt, greep me bij de keel als om mij te wurgen, drukte loodzwaar op mijn borst, deed mijn ooren gloeien zoodat het mij was alsof mijn oogen uit hun kassen puilden. Zoo lag ik daar eenzaam in mijn zolderkamer met den Dood, die verraderlijk naar binnengeslopen scheen, en nu op 't punt was zich op mij te werpen. Maar ik wilde niet sterven! Ik bood tegenstand, en de strijd werd verbitterd. Mijn zenuwen verslapten, 't bloed joeg mij door de aderen. Mijn hersens sidderden
9
als een poliep, die in azijn is gelegd. Eensklaps voelde ik mij overtuigd dat ik in dezen doodendans het onderspit moest delven. Ik verzette mij niet langer, zonk achterover en gaf mij aan de vreeselijke omarming van het spooksel over. Plotseling werd mijn ziel door een onnoemelijke vrede bevangen, een wellustige verdooving legde zich over al mijn leden, een absolute rust kwam geest en lichaam omhullen, die onder vele jaren van arbeid een heilzame ontspanning hadden ontbeerd. Hoe innig hoopte ik dat het de Dood was die kwam! De wil om te leven gleed allengs van mij weg. Ik hield op te voelen, te verstaan, te denken. Het bewustzijn doofde uit, en alleen de gewaarwording van het zalige Niets vulde de leege ruimte, die was ontstaan toen namelooze kwellingen, verwarde gedachten en nimmer-erkende angst-gevoelens verdwenen. Toen ik ontwaakte, ontdekte ik dat mijn vrouw aan het hoofdeinde van mijn leger zat en mij met ernstigbezorgden blik in de oogen zag. - Wat scheelt er aan, mijn arme liefste? vroeg ze. - Niets, ik ben ziek, antwoordde ik, en 't is heerlijk om ziek te zijn. --- Wat bedoel je? 't Zal toch niet iets ergs zijn? -- 't Is het einde ... Tenminste, dat hoop ik. Mijn God, en je zou ons maar aan ons lot over Wat zou er dan van ons willen laten! riep zij uit. moeten worden, in een vreemd land, zonder vrienden, zonder geld! - jullie kunt mijn levensverzekering opvragen, gaf ik, als troost, tot antwoord. 't Is wel niet veel, maar op die manier kun je tenminste naar huis komen. Ze had nog niet aan de levensverzekering gedacht. Iets kalmer vervolgde ze: - Maar, mijn arme lieveling, je kunt hier toch niet zoo blijven liggen; ik zal den dokter laten komen. - Nee, ik wil geen dokter zien. - Waarom niet? Omdat ... ik niet wil. --
--
10
In de blikken die we wisselden lagen vele woorden die niet werden gezegd. --- Ik wil sterven, vervolgde ik. 't Leven staat mij tegen; 't verleden schijnt mij een verwarde streng garen toe, die ik niet meer vermag uit een te halen. Laat het duister mijn oogen maar vullen, laat het gordijn maar vallen! Zij werd door mijn edele en moedige woorden niet geroerd. - je oude achterdocht nog steeds? vroeg ze. - ja, nog steeds! Verdrijf het schrikbeeld! Jij alleen hebt dat tot nu toe kunnen verjagen! Met een welbekend gebaar legde ze haar koele hand op mijn voorhoofd, en, als vroeger, voor moedertje spelend, vroeg ze: — Is 't zoo dan goed? - ja, zoo is 't goed! Het was waar: de enkele aanraking van het lichte handje, dat zich zoo zwaar had gelegd op mijn lot, bezat de macht om de booze geesten te bezweren, de heimelijke onrust te doen verdwijnen. Weldra kwam de koorts terug, heviger. Mijn vrouw ging onmiddellijk heen om mij een kop vlierthee te maken. Terwijl ik alleen was, rees ik overeind om een blik te werpen door het raam tegenover mijn bed. 't Was een breed raam, drie-deelig als een triptiek, omlijst door wingerdranken, frisch groen; daardoor heen zag men een brokje van het landschap, op den voorgrond wiegelde de kroon van een kweeperenboom zijn mooie roode vruchten tusschen donkergroene bladeren, verderop zag men appelboomen op het grasveld, de klokketoren van een kerkje, een blauwe streep het Bodenmeer —, op den achtergrond de Tiroler alpen. 't Was vol-zomer, en onder de schuine stralen van de namiddagzon vormde het geheel een betooverend schoon beeld. Van beneden klonk 't gekwetter van de spreeuwen, die op de stokken van de wijnstruiken zaten, 't piepen van de kuikens in den tuin, 't getjilp van de krekels, 11
't kristalklare klingelen van de koeienklokjes, en, te midden van het vroolijke natuurconcert, 't schaterlachen van mijn kinderen, de stem van mijn vrouw, die toezicht hield en babbelde met de vrouw van den tuinman over de ongesteldheid die mij had getroffen. Toen voelde ik weer de lieflijkheid van het leven, en de vrees voor de vernietiging greep mij aan. Neen, nu wilde ik zeker niet sterven! Ik had te veel plichten te vervullen, te veel schulden te betalen. Door wroeging gekweld, voelde ik een heftig verlangen om mijn leven te biechten, de gansche wereld te smeeken om vergeving voor 't geen ik had gedaan, mij voor iemand te verootmoedigen. Ik voelde mij schuldig, voelde mijn geweten bedrukt door ongeweten vergrijpen; ik werd verteerd door de begeerte om door een volledige bekentenis mijn ingebeelde schuld van mij te wentelen. Onder dien aanval van zwakheid, die voortsproot uit aangeboren vreesachtigheid, kwam mijn vrouw binnen, mijn vlierthee dragende in een kom, en doelende op een lichten aanval van vervolgings-waanzin, waaraan ik vroeger had geleden, proefde ze van den drank, voor ze mij dien aanbood. - je kunt drinken, zei ze lachend, er is geen vergif in. Ik schaamde mij. Ik kon niets antwoorden. Ik ledigde de kom in één teug om haar genoegdoening te geven. De slaapverwekkende drank, waarvan de geur herinneringen in mij opwekte aan mijn land, waar de mysterieuze vlierboom het voorwerp is van de volks^vereering, deed een aanval van sentimentaliteit ontstaan, die zich in een stroom van zelfaanklachten lucht gaf. - Luister naar mij, geliefde, omdat ik spoedig sterven zal. Ik beken dat ik altijd als een complete egoïst geleefd heb. Ik heb je carrière als actrice geofferd op het altaar van mijn schrijvers-eer .... Ik wil alles nu bekennen, vergeef mij ... . Daar zij zocht naar een paar troostgronden, onderbrak ik haar en vervolgde:
12
- Volgens je wensch trouwden we met huwelijks.. . voorwaarden. Niettegenstaande dat, heb ik je bruid.. . schat opgemaakt om lichtzinnige borgstellingsschulden af te doen. Maar wat mij 't meest kwelt, is dat jij, ingeval ik kom te sterven, niet de inkomsten van mijn uitgegeven werken kunt innen. Zend zoo snel mogelijk om een notaris, opdat ik je mijn bezit kan vermaken, daargelaten of het eenige waarde heeft of niet . . . . Beloof mij verder dat je later zult terugkeeren tot je kunst, die je om mijnentwil hebt opgegeven. Ze wilde niet naar mij luisteren, behandelde de zaak schertsend, gaf mij den raad een uurtje te slapen en verzekerde mij, dat alles terecht zou komen en dat de dood nog in 't geheel niet zoo nabij was. Mijn krachten waren uitgeput en ik vatte haar hand. Ik verzocht haar naast mij te blijven zitten, terwijl ik beproefde te gaan slapen; en, terwijl ik haar nog eenmaal smeekte mij al het kwaad te vergeven dat ik haar had aangedaan, en haar kleine hand vast in de mijne hield geklemd, sloot een zoete sluimer mijn oog.. . leden. Ik voelde mij wegsmelten als ijs onder de uit.. . straling van haar groote oogen, waaruit een oneindige teederheld sprak. Op mijn gloeiend voorhoofd werd haar kus gedrukt als een koud zegel, en ik zonk lood.. . recht in een diepe, onuitsprekelijke zaligheid weg. Toen ik ontwaakte uit mijn verdooving, was het helder dag. De zon zette 't fraaie paradijslandschap op het gordijn in brand. Uit het ochtendrumoer van beneden maakte ik op dat het ongeveer vijf uur in den morgen moest zijn. Ik had den geheelen nacht zonder te droomen doorgeslapen. Op het nachttafeltje stond nog de vlierthee . . kom, en de stoel van mijn vrouw stond op de gewone plaats. Maar ik was toegedekt met haar mantel, gevoerd met vossenbont, waarvan het zachte haar mij lief.. . koozend tegen de kin streek. 't Scheen mij toe, dat ik in de laatste tien jaar niet geslapen had vóór nu, zoo uitgerust en frisch voelde
13
zich nu mijn overwerkt hoofd. Mijn gedachten, die te vozen in woeste vaart voortjoegen, regelden zich thans als ordelijke, welgedrilde en sterke troepen, gereed tot weerstand tegen die ziekelijke aanvallen van wroeging, 't symptoom van zwakheid der constitutie bij gedegenereerde personen. En onmiddellijk schoten mij te binnen: de twee, duistere punten in mijn leven, die ik den vorigen dag had geopenbaard aan mijn beminde vrouw, onder voorwendsel van een laatste bekentenis, die twee duistere punten, die mijn leven gedurende zooveel jaren hadden verbitterd, nog tot op dit uiterste oogenblik. Daarom wilde ik nu mijn verstand die beide bekentenissen laten onderzoeken, wier juistheid ik tot dusver zonder meer had aanvaard; want nu was ik door een vaag voorgevoel bevangen geworden dat de wijze waarop ik tot nu toe die zaken had beoordeeld, misschien toch niet volmaakt rechtvaardig was. Laten we nog eens even kijken, dacht ik waarin ik verkeerd heb gehandeld, nu ik mij dan eerstens houd voor een laffe egoïst, die ten voordeele van zijn eerzuchtige plannen den kunstenaarsloopbaan zijner vrouw heeft opgeofferd. Laten we eens zien hoe het in werkelijkheid is toegegaan. Al in den tijd voor onzen ondertrouw had ze enkel rollen van den tweeden rang. Haar positie als tooneel speelster was een van de meest-bescheidene, sedert ze fiasco had gemaakt bij haar tweede debuut, uit gebrek aan talent, zekerheid, originaliteit. Ze miste alle eigenschappen die voor het tooneel werden vereischt. Op den dag voor onze bruiloft gaf men haar nog een rol die van een gezelschapsdame zonder beteekenis in een onbeteekenend stuk. Ze had maar een paar woorden te zeggen. En toch -- hoeveel tranen, hoeveel vernedering zou niet dit huwelijk meebrengen, naar haar bewering
14
dat der tooneelspeelster alle prestige ontnam — kort te voren nog zoo betooverend in haar qualiteit van barones, uit zuivere liefde voor de kunst van haar man gescheiden! Zeer zeker had ik schuld in die hartbrekende tegenspoeden, die nu begonnen en die later volkomen werden, toen haar eensklaps een nieuw engagement werd geweigerd, nadat ze twee jaar lang tranen vergoten had over steeds korter-wordende rollen. juist op het oogenblik dat haar engagement afbrak, had ik daarentegen succes als romanschrijver, een onbetwijfelbaar succes. Ik had voordien mijn krachten beproefd als tooneelschrijver met kleine stukken zonder gewicht. Mijn eerste zorgen wijdde ik nu aan het ineenzetten van een presentabel tooneelwerk, zoo'n geschiedenis, die furore maakt, in 't bijzonder bedoeld om mijn liefste te helpen aan 't begeerde nieuwe engagement. Ik leende mij niet met vreugde tot dien arbeid. Sedert lang had ik gedroomd van wenschenswaardige reformen op het gebied van de dramatische kunst. Desondanks schreef ik mijn drama, voor deze gelegenheid elke littéraire overtuiging opofferend. Nu moest ik 't weerstrevende publiek mijn geliefde vrouw opdringen, 't haar met alle bekende trucs doen accepteeren, voor haar met geweld de sympathie van dat publiek zien af te dwingen. Dat ging niet. Het stuk viel. De tooneelspeelster maakte fiasco voor een auditorium, dat zich onwillig toonde tegenover een gescheiden vrouw die weer hertrouwd was, en de directeur haastte zich een onvoordeelig contract te ontbinden. Is het dus mijn schuld? vroeg ik mij af, toen ik daar lag, mij in het bed uitstrekkend, zeer voldaan over mijzelf na dit eerste onderzoek. 0, wat is 't prettig, een zuiver geweten te hebben! ... En met herwonnen zielsrust vervolgde ik. Een jaar gaat voorbij, een vervelend, somber jaar, doorleefd in tranen, ondanks de reden tot blijdschap 15
die de komst van een met verlangen-verbeid dochtertje meebrengt. Eensklaps barst weer de tooneelwoede van mijn vrouw los, heviger dan ooit. We hollen de schouwburgagentschappen af, we bestormen de gesloten deuren der directies, we maken een overdreven reclame zonder ergens succes te behalen, overal afgescheept, terwijl iedereen ons onze plannen afraadt. Ontnuchterd door den val van mijn drama en op weg mij een mooie positie in de literatuur te veroveren, had ik mijzelf gezworen nooit meer een tooneelstuk te vervaardigen „op bestelling" voor een acteur, iets waarin ik ook overigens geen behagen vond; en weinig geneigd mijn huishouding in de war te brengen om een voorbijgaande gril te bevredigen, bepaalde ik er mij toe mijn aandeel te dragen van het onherstelbaar leed. Doch, 't ging ten slotte mijn krachten te boven. Dank zij de relaties die ik had met de directie van een Finsch tooneel, gelukte 't mij voor mijn vrouw een benoeming voor een serie gastvoorstellingen te verkrijgen. Dat was voorwaar: den geesel binden op eigen rug! Weduwnaar, tot celibaat gedoemd, familievader en keukenmeid, een maand lang; toen kreeg ik, als schamele troost, twee colli bouquetten en kransen, die ze bij haar terugkeer meevoerde naar den huiselijken haard. Maar ze was zóó gelukkig, zoo jong en betooverendmooi, dat ik oogenblikkelijk een aanzoek om een nieuw engagement moest afzenden. Laat men dit eens bedenken! Ik stond gereed mijn vaderland op te geven, mijn vrienden, mijn positie, mijn uitgever ... waarvoor? Voor de gril van een vrouw . . . Maar zoo is het. Men bemint of men bemint niet. Gelukkig kon de voortreffelijke directeur bij zijn gezelschap geen actrice zonder répertoire aanstellen. Was dat nu inderdaad mijn schuld? Bij die gedachte wentelde ik mij van welbehagen rond in mijn bed.
16
0, wat is 't goed om zoo nu en dan, zooals de Engelschman dat gewoon is te doen, een klein gerechtelijk onderzoek in te stellen. 't Verlicht een mensch het hart en ik voelde mij onmiddellijk verjongd! Maar laat ons verder gaan. Met korte tusschenpoozen komen de kinderen een, twee, drie men zaait dicht! En steeds, steeds opnieuw, laait de tooneelwoede op. Ze laat waarachtig haar voornemen niet los! Een nieuwe concurreerende schouwburg is juist geopend! 't Was toch de eenvoudigste zaak van de wereld! Kon ik die nu niet een stuk aanbieden met een mooie vrouwenrol, een sensatie-stuk over de vrouwenquaestie, aangezien die quaestie juist aan de orde was! Zoo gezegd, zoo gedaan! Gelijk ik al aanmerkte: men bemint of men bemint niet! Een drama wordt opgevoerd, mooie vrouwenrol, schitterende costumes, op verlangen van den schouwburg natuurlijk, met wieg, maneschijn, een boef als contrast een onderworpen, laf, op-zijn-vrouwverliefd echtgenoot ( dat was ik) , een vrouw in ge zegende omstandigheden op het tooneel (dat was nieuw) , het interieur van een klooster . . . en zoo al meer. 't Resultaat: voor de actrice een kolossaal succes en voor den auteur een fiasco, een duchtig fiasco helaas! Zij was gered. Ik verloren, in den grond geboord. En toch, niettegenstaande alles, niettegenstaande het souper van honderd kronen 't couvert, dat wij aan de directie gaven, en ondanks de vijftig kronen boete aan de politie wegens hoera-geroep na middernacht voor de deur van den regisseur, vernamen we niets van eenig engagements-aanbod. Ik had dáár toch geen schuld aan! Maar de martelaar, het slachtoffer, dat was ik in ieder geval! Natuurlijk ben ik in de oogen van alle weldenkende vrouwen een afzichtelijk gedrocht, want ik heb de toekomst van mijn vrouw
2
17
geofferd! Ik heb daar sinds jaren zoo'n wroeging over, dat ik niet rustig sterven kan. Hoe vele malen heeft men mij trouwens in gezelschap die bittere beschuldiging niet brutaal in 't gezicht gegooid! En ik ben de schuldige ... altijd! ... 't geval heeft zich op gansch andere wijze toegedragen, maar wat maakt dat uit! . . . Een carrière is gebroken, 't is waar, ik erken het! ... maar welke en door wie? Een afschuwelijke argwaan rijst op, en de ironische stemming glijdt weg bij de gedachte dat ik bij het nageslacht als verantwoordelijk voor die bedorven carrière had kunnen te boek staan, zonder eenig verdediger, die den juisten samenhang der zaken toonde. Er bleef nog over de verkwisting van 't eigendom mijner vrouw. Ik herinner mij dat ik het mikpunt ben geweest van een artikel met het opschrift: Verspiller van 't geld van zijn vrouw. Eveneens herinner ik mij heel duidelijk een gelegenheid waarbij men mij in mijn gezicht zei dat ik, de man, door mijn vrouw werd ,,onderhouden". Een fraai woord, dat mij noopte zes patronen in mijn revolver te stoppen. Laat ons dit dan eens onderzoeken, daar men onderzoek heeft gewild; laat ons oordeelen, daar men het passend heeft gevonden te oordeelen. Mijn vrouw bracht ten huwelijk mee tien duizend kronen in twijfelachtige bank aandeeles, die onder mijn naam werden beleend bij een hypotheekbank voor een som, vijftig procent vertegenwoordigend van de nominale waarde. Toen kwam de groote krach. De papieren werden bijna waardeloos, wat wij al wisten daar we ze niet op 't juiste oogenblik hadden verkocht. Ik werd dus gedwongen 't volle bedrag te betalen van mijn leening, vijftig procent derhalve van de nominale waarde der aandeelen. Naderhand ontving mijn vrouw vijf-entwintig procent van haar vordering, vertegenwoordigend de uitdeelingssom bij 't faillissement van de bank.
18
En hier rijst dus een probleem voor een rekenkunstenaar op: Hoeveel heb ik, eerlijk gesproken kunnen verkwisten? Niets, naar mijn bescheiden inzicht! Onverkoopbare papieren bezitten slechts voor den eigenaar hun werkelijke waarde, maar ik had door mijn persoonlijk borg-staan hun waarde vergroot met vijf-en-twintig procent. Zoo ben ik dus feitelijk aan dit misdrijf even onschuldig als aan het andere. En de gewetenskwelling, de aanvallen van vertwijfeling, de zelfmoordplannen die ik zoo menigmaal heb gekoesterd! En de oude achterdocht, de afschuwelijke twijfel, die steeds terugkeerde. 0, ik word woedend als ik bedenk, dat ik bijna als een ellendeling zou zijn gestorven! Overstapeld met werk en zorgen had ik nooit tijd gehad om eenige aandacht te schenken aan die duizend geruchten, die toespelingen, die gluiperige hatelijkheden. En terwijl ik in onwetendheid leefde, in beslag genomen door mijn dagelijksch werk, begon een laaghartige legende vorm te krijgen en steeds scherper omlijningen aan te nemen, gebouwd op de verzinsels van benijders en 't nietswaardige geklets in cafés! En ik, idioot, geloofde aan de heele wereld, behalve aan mijzelf! Oh! Misschien dat ik, als alles wel beschouwd wordt, nooit gek geweest ben, nooit ziek, nooit gedegenereerd? Misschien werd ik heel eenvoudig om den tuin geleid door een aangebeden verleidster, wier klein borduurschaartje Simson's lokken afknipte, toen hij zijn hoofd had te rusten gelegd op het kussen, vermoeid van werken, dat hoofd, zwaar van zorgen voor haar en haar kinderen. Onergdenkend en vol-vertrouwen zou hij onder zijn tienjarigen slaap in de armen van de betooveraarster zijn eer en zijn mannelijkheid hebben verloren, zijn wil om te leven, zijn verstand, zijn vijf zinnen, en nog meer, helaas! o. ik schaam Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat er heimelijk een mismij 't mij voor te stellen
19
daad werd bedreven in die nevelen, waarin ik jarenlang als een schim heb gedwaald! Een heel kleine, onbewuste misdaad, in 't aanzijn geroepen door vage machtsbegeerte, door een verborgen neiging bij het wijfje om den baas te worden over het mannetje, in dat duel, dat „huwelijk" heet. Zonder twijfel, de bedrogene, dat was ik! Verleid door een getrouwde vrouw, daarna gedwongen haar te trouwen om haar zwangerschap te wettigen, en zoodoende haar toekomst bij het tooneel te redden, gehuwd met huwelijksvoorwaarden en met de bepaling dat ieder der echtgenooten voor de helft zou bijdragen in de kosten der huishouding, ben ik na tien jaren geruïneerd, uitgeplunderd, wijl ik inderdaad alleen de finantieele kosten van onze gemeenschap heb moeten dragen. In dit oogenblik, dat mijn vrouw mij verstoot als een niets-nuttige, buiten staat om te zorgen voor de behoeften van het huisgezin, en mij als de verkwister van haar ingebeeld vermogen voorstelt, is zij mij veertig duizend kronen schuldig, haar bijdrage naar onze mondelinge overeenkomst, aangegaan op onzen huwelijksdag! Zij is het, die mijn schuldenaar is! Besloten om eindelijk alles tot opheldering te brengen, rees ik overeind, sprong uit mijn bed als een man die in den droom verlamd geweest is en bij het ontwaken de krukken wegwerpt die hij meende te dragen; en nadat ik mij haastig had gekleed, ging ik naar beneden om mijn vrouw te zoeken. Zoodra ik de deur een reetje opende, vertoonde een betooverend tafereeltje zich aan mijn verrukte oogen. Ze lag uitgestrekt in haar wanordelijk bed met haar mooie hoofdje begraven in de witte kussens waarover haar losse, blonde haarlokjes kropen als tarwearen; van haar schouders was het fijne hemd weggegleden, en door de kanten daarvan was haar teêre boezem even zichtbaar, de weeke lijnen van haar 20
slank, fraai-gevormd lichaam teekenden zich af onder het zachte dek met zijn witte en roode randen; één voet was onbedekt, een kleine, hooggewelf de, volmaakte voet, welks roze teenen waren versierd met doorzichtige feillooze nagels; als een echt en volkomen meesterwerk uit menschelijk vleesch gevormd naar een antiek marmerbeeld, zoo scheen mij nu mijn vrouw. Zorgeloos en lachend, met een uitdrukking van kuische moederlijkheid, beschouwde ze haar drie mollige kleintjes, die klauterden en buitelden tusschen de bebloemde peluws als in een hoop pas afgemaaide weidebloemen. Ik stond ontwapend tegenover dat liefelijk schouwspel, maar in stilte zei ik tegen mijzelf: Pas op, het panterwij f je speelt met haar jongen! Eerbiedig tegenover de majesteit der moeder, trad ik weifelend binnen, verlegen als een schooljongen. Wat, al op, mannetje! zoo begroette ze mij met een gezicht waarop verrassing te lezen stond, maar een minder aangename verrassing, dan ik had kunnen verwachten. Ik gaf een onduidelijke verklaring, halfgesmoord door de kinderen, die op mijn rug sprongen, terwijl ik mij bukte en hun moeder kuste. Zij een misdadigster? vroeg ik mij af, terwijl ik mijns weegs ging, overwonnen door het wapen der eerbare schoonheid, door het vrijmoedig lachje van dien mond, die nooit door een leugen was bezoedeld. Neen, duizendmaal neen! Ik ruimde het veld, overtuigd van het tegendeel. Ach! mijn teugellooze onrust volgde mij op de hielen. Waarom had mijn onverwacht herstel haar koud gelaten? Hoe kwam het dat ze zelfs niet eens naar 't verloop van mijn koorts had geïnformeerd? Waarom had ze niet gevraagd naar bijzonderheden van den afgeloopen nacht? Waarop berustte dat verbaasde gezicht, die bijna misnoegde gelaats-expressie, toen ze mij gezond en herrezen zag? En dat glimlachje, superieur-spottend en hooghartige Had ze zich al eenige illusie gemaakt mij op een goeden morgen
21
dood te vinden, om op die manier bevrijd te worden van een krankzinnige, die haar het leven voortdurend ondragelijk maakte? Verlangde ze er misschien naar mijn levensverzekering van een paar duizend kronen te innen, die haar dan een nieuwe weg zou kunnen banen naar eenig nieuw doel? Ah, duizendmaal neen! Doch steeds bleef in mij de twijfel heerschen, de twijfel aan alles aan de deugd mijner vrouw, de echtheid mijner kinderen, de twijfel of ik mijn zielevermogens wel volkomen in de macht had, twijfelingen, die mij nog altijd bleven pijnigen, zonder oponthoud, zonder respijt. Maar het wordt in elk geval tijd om hieraan een eind te maken, tijd om die vloed van leege gedachten te stuiten! Ik moet zekerheid hebben of sterven! Een misdaad is in 't donker bedreven of ik ben gek! Er rest mij nog: de waarheid aan den dag te brengen! Een bedrogen echtgenoot te zijn! Wat kan 't mij schelen, als ik 't maar weet! Het belangrijkste is dat ik de eerste moet kunnen zijn die er om lacht. Bestaat er een man in de wereld, die met zekerheid zeggen kan dat hij de eenig-uitverkorene is van een vrouw? Wanneer ik mijn jeugdvrienden, thans getrouwd, de revue laat passeeren, vind ik er maar een enkele, die niet een weinigje wordt bedrogen! En de gelukkigen, ze vermoeden het niet! Men moet niet kleingeestig wezen, 't is waar. Met z'n tweeën te zijn, de eenige te zijn, wat beteekent dat? Maar 't riet te weten is: zich belachelijk maken. Dat is 't, dat de hoofdzaak is, men moet weten! Als een man honderd jaar leefde, zou hij nog niets weten van 't werkelijke leven zijner vrouw! Hij zal misschien de wereld leeren kennen, 't onmetelijk heelal, maar hij zal nooit een zekere voorstelling krijgen van de vrouw, wier leven aan het zijne is geklonken. Daarom vertegenwoordigt die arme
22
monsieur Bovary een zoo aangenaam souvenir voor alle gelukkig gehuwde mannen. ik wil de waarheid weten! Ik Wat mij aangaat Om mij te wreken? Welk een wil weten ► zotternij! Op wie? Op hen, aan wie ze de voorkeur gaf? Zij hebben immers slechts gebruik gemaakt van hun rechten als mannen! Op de vrouw? Gelijk ik al heb gezegd men moet niet kleingeestig wezen! En de moeder van mijn kleine engelen een haar krenken? Wat denkt u wel? Wat noodig voor mij is, dat is bepaald te weten. En met dat doel zal ik een diepgaand, omzichtig en wetenschappelijk onderzoek aanvangen van mijn leven. Ik wil gebruik maken van al de hulpmiddelen der moderne psychologische wetenschap, voordeel trekken uit de suggestie, uit het gedachtenlezen, de psychische tortuur; ik zal daarom niet verzuimen de oude welbekende methoden-inbraak, diefstal, 't onderscheppen van brieven en de vervalsching van naam teekeningen en andere bedriegelijkheden; ik wil, in één woord, alles onderzoeken. Is dat een idée-fixe, is het de woede-uitbarsting van een monomaan? Het is niet mijn zaak om daarover te oordeelen. Moge de verlichte lezer oordeelen in laatste instantie, nadat hij met aandacht dit eerlijke boek heeft gelezen. Wellicht zal hij daarin ontdekken: eenige elementen van de physiologie der liefde, eenige vingerwijzingen in verband met de pathologie van het ziele-leven en daarnevens een merkwaardig fragment uit de philo-. sophie van de misdaad.
23
I. 't Was in Stockholm, den dertienden Mei 1875. Ik zie mijzelf nog in de Koninklijke Bibliotheek, die een ganschen vleugel beslaat van het slot, in de groote zaal met haar lambrizeering van beukenhout, door den tijd donkergekleurd als een goed doorgerookte meerschuimen pijp. De reusachtige ruimte met haar wandversieringen -- guirlandes, kettingen en wapenschilden in Rococo-stijl, langs de bovenverdieping omgeven door een galerij met Toscaansche zuilen, opent zich, gapend als een muil voor mijn voeten, en maakt, met haar honderdduizenden boekdeelen op mij den indruk van een reuzenbrein, waarin de denkbeelden van verdwenen geslachten in vakjes staan opgesteld. De twee groote boeken-afdeelingen van deze zaal waarin, langs de muren, drie-meter-hooge plankenkasten zijn aangebracht, worden gescheiden door een gang, die de ruimte in geheel haar lengte doormidden snijdt. De gulden stralen van de lentezon werpen door de twaalf vensters, een verblindend licht op de perkamentbanden van den Renaissancetijd met hun wit-en-goud, op de met zilver beslagen zwarte marokijnen der zestiende en het kalfsleer met rood op snée der zeventiende eeuw, op het groene leer, dat mode was in den Empiretijd, en op de goedkoope bordpapieren bandjes van onze dagen. Hier zijn de theologen buren van de apostelen der tooverkunst; de philosophen van de natuur-vorschers, en de skalden leven in groote eendracht met de historici. Een onpeilbare geologische formatie is het, als in een puddingvorm heeft de eene laag zich op de andere gelegd, de stadiën aangevend van de voortschrijdende ont24
wikkeling der menschelijke domheid of menschelijke genialiteit. Ik zie mijzelf daar nog. Boven, op de rondloopende galerij, was ik bezig een verzameling oude boeken te schikken, een pas-ontvangen schenking van een beroemd boeken-verzamelaar, die een verstandig man was, want hij had zorg gedragen zich de onsterfelijkheid te verzekeren door op den binnenkant van de banden zijn ex-libris te zetten, dat prijkte met het motto: Speravit in f estis. Bijgeloovig als een atheïst, kon ik mij niet beletten, onder den indruk te geraken van deze spreuk, die een heele week lang mijn oog had getroffen, telkens als ik toevallig een boek opsloeg. Hij behield, zelfs in den tegenspoed, nog eenige hoop, die uitnemende man, en dat was gelukkig voor hem .... Ik — wat mij betrof had elke hoop verloren. Mijn treurspel in vij f bedrijven en zes tafereelen, waarvan er drie tooneelveranderingen waren bij open doek, kon ik niet gespeeld krijgen. Wat mijn vooruitzichten in het bibliothecaris-ambt aangaat ik zou, om een vaste aanstelling te krijgen, eerst zeven buitengewone employé's ten grave moeten zien dalen, die allen kerngezond en van welke er vier gefortuneerd waren. Met twintig kronen salaris 's maands en een treurspel in vijf bedrijven in zijn schrijftaf eila op een zolderkamer, is men, wanneer men acht-en-twintig jaar oud is, slechts al te zeer geneigd om te offeren aan het moderne pessimisme, dezen herboren twij f eigeest, zoo gerief Blijk voor allen, die fiasco hebben gemaakt. Zij vinden daarin een troost voor hun uitgebleven middagmalen, en vervangen door een in zijn vrijgevochtenheid bewonderenswaardige-redeneering, een overjas, naar de lommerd gebracht eer de winter voorbij was. Lid van een geleerden-bohémien-club, een stek van een vroegere artistieke bohémien-vereeniging, medewerker aan respectabele bladen en eerbiedwaardige tijdschriften, die slecht betaalden, deelgenoot in een maatschappij ter vertaling van Eduard von
25
Hartmann's „Philosophie des Unbewuszten", lid van een geheim genootschap voor vrije en betaalde liefde, pronkende met den waardeloozen titel „Koninklijk Secretaris" en schrijver van twee tooneelspelen in een bedrijf, die in den Koninklijken Schouwburg gespeeld waren, slaagde ik er slechts met groote moeite in, de meest-noodzakelijke middelen bijeen te brengen om mijn jammerlijk bestaan te rekken. Ik had daarom een tegenzin opgevat tegen het leven, zonder er evenwel van te hebben afgezien dit leven te leven wel verre van dien! —, wijl ik zelfs deed wat in mijn vermogen was om dit zoo lang mogelijk vol te houden, en voortbestaan te verzekeren aan mij zelf en mijn ras. Men zal intusschen moeten erkennen dat het pessimisme, 't welk door de massa letterlijk wordt opgevat en verkeerdelijk met hypochondrie verwisseld, op zich zelf een zeer vroolijke en troostvolle opvatting van de wereld vertegenwoordigt. Als alles slechts een relatief niets is, loont het dan inderdaad de moeite er zooveel gewag van te maken, met name waar de waarheid zelf slechts de waarheid is van het oogenblik? Heeft men niet kortelings ontdekt dat de waarheid van gisteren den volgenden dag een domheid wordt? Waarom dan zijn krachten en zijn jeugd te verspillen om nog wat nieuwe domheden te ontdekken? Het eenig-zekere is dat de dood ons wacht. Laat ons derhalve leven! Voor wie? Voor wat? ... Ah! .. . Al de oude rommel, die aan het eind van de vorige eeuw was afgeschaft, werd in eere hersteld toen Bernadotte, een gedésillusionneerd Jacobijn, den Zweedschen troon had bestegen en de generatie van 1860, tot welke ik behoor, had al haar verwachtingen verijdeld gezien ten gevolge van de met zooveel lawaai ingevoerde reform der volksvertegenwoordiging. De beide kamers, die de vier staten hadden vervangen, waren voor 't grootste deel uit boeren samengesteld, en deze hadden den Rijksdag tot een soort gemeenteraad veranderd, waar ieder gewoon
26
werd met zijn eigen kleine aangelegenheden aan te komen, zonder zich ooit bezig te houden met vragen van vitaal belang, of mee te werken in den dienst van den vooruitgang. De politiek nam derhalve voor ons den vorm aan van een compromis tusschen communale en particuliere belangen. De laatste overblijfselen van 't geloof aan wat men destijds „het Ideaal" noemde, werden tot gistingsstof f en voor de verbittering. Voeg hierbij nog de godsdienstige reactie, die ontstond na Karel XV's overlijden, toen Sophie van Nassau koningin werd, dan zal men bevinden, dat er ook nog andere redenen waren om de opkomst te wettigen van een verlicht pessimisme, dan degene, die voortkwamen uit louter individueele ervaringen .. . Het stof van de overal-verspreid-liggende boeken begint mij intusschen te verstikken, en ik open een raam dat op den Leeuwenhof uitziet, om wat frissche lucht in te ademen en van het uitzicht te genieten. Een heerlijk-zoele wind slaat mij tegen, verzadigd van den geur der wuivende seringentrossen en het opstijgende sap van de populieren. Kamperfoelie en wilde-wingerd bekleeden met hun groen het latwerk langs de muren; de accacia's en platanen, die de grillen der Meimaand kennen, zijn nog niet uitgeloopen. Het is evenwel voorjaar, schoon de skeletten van heesters en boomen nog zichtbaar zijn door het teere bladerenweefsel heen. En aan den andren kant van de balustrade, waarop vazen staan van Delftsch aardewerk met de initialen van Carel XII in blauw relief, steken de masten op van de langs de kade gemeerde booten, met vlaggen ter eere van de Meiviering getooid. Verderweg de donkergroene streep van de baai, tusschen haar beide oevers waar de stammen van de boomen opsteken boven elkaar, loofboomen aan de eerre, naaldboomen aan de andere zijde. Al de op de reede voor anker liggende schepen hebben hun nationale vlaggen geheschen, die meer of minder de verschillende nationaliteiten symboliseeren: Engeland's rood, als roastbief; Spanje's
27
geel-en-rood, gestreept als de zonneschermen boven zijn Moorsche balcons; de vlag van de Vereenigde Staten met haar rood-en-wit beddetijk; de blijde tricolor naast Duitschland's somber doek steeds in den rouw met zijn klaver-aas aan den stang. Denemarken's rood-en-witte damesblouse, Rusland's vermomde tricolor. Allen zijn ze daar, naast elkaar, wapperende tegen den diepblauwen achtergrond van een Noordelijken hemel. Het lawaai van wagens, de stoomfluiten, trambelletjes, en 't gepiep van stoomkranen verlevendigen dit tooneel; de lucht van machine-olie, van leer, van zoute visch, en koloniale waren vermengt zich met den geur der seringen, maar de atmosfeer wordt weer opgefrischt door een Oostenwind, die aanwaait van uit de open zee, waar hij in 't voorbijvliegen tegen de drij f ij sblokken van de Oostzee is aangebotst. Ik had de boeken achter mij vergeten, hing uit het venster en nam een bad met mijn vijf zintuigen. De wachtparade kwam juist voorbij op de tonen van de marsch uit de Faust. De muziek, de vlaggen, de blauwe hemel, de bloemen, alles bedwelmde mij, zoodat ik den portier niet opmerkte, die de poststukken bracht. Hij raakte mijn schouder aan; reikte mij een brief toe, en verdween. Hm ... Een brief van een dame. Haastig brak ik het couvert open, onmiddellijk denkende aan een liefdesavontuur. En jawel: „Wees vandaag prompt om vijf uur vóór no. 65 op de Regeeringsstraat. Daar zult U mij ontmoeten. Herkenningsteeken: een rol muziek." Daar ik een tijdje te voren was beetgenomen door een kleine heks die met mij gedaan had wat zij verkoos, liet ik mij niet bidden; ik had mijzelf gezworen dat ik, bij voorkomende gelegenheid, niet te kieskeurig zou zijn. Eén ding hinderde mij intusschen die bevelende, besliste toon, die mijn mannelijke waardigheid kwetste. Hoe durfde die onbekende mij daar maar zoo zonder eenig preliminair op het lijf te vallen?
28
Wat duivel verbeelden zich die dametjes wel, die doen alsof ze zoo'n weinig vleiende voorstelling hebben van onze deugd? Van toestemming vragen is heelemaal geen sprake, men vaardigt doodkalm een bevel tegen zijn slachtoffer uit. Ongelukkigerwijze had ik al beloofd om in den namiddag deel te nemen aan een tochtje naar buiten. En verder voelde ik ook volstrekt geen lust om op klaarlichten dag een dame het hof te gaan maken in een van de drukste straten der stad. Om twee uur begaf ik mij naar de door mijn vrienden bepaalde plek van samenkomst, een van onze chemische laboratoria. Men verdrong zich al in de vestibule, die gevuld was met doktoren, candidaten in de philosophie en in de medicijnen, allen vol verlangen om het programma voor het feest te weten te komen. Ik had de zaak toch nog maar eens overdacht. Ik verklaarde dat ik verhinderd was om mee te gaan op het uitstapje. Men sommeerde mij de reden te noemen van mijn besluit om weg te blijven van de zwelgpartijen, die 's avonds zouden volgen. Ik haalde den brief te voorschijn en liet hem zien aan een zooloog, een bekend autoriteit in lief desaangelegenheden, maar 't geval ontlokte hem enkel een hoofdschudden. Geen aardigheid aan, brabbelde hij afgebeten. Zoo eentje trouwt, verkoopt zich niet . . . Meisje uit 'n familie, amice ... Rechte weggetjes ... Doe wat je wilt ... Ga in ieder geval maar, je kunt ons vinden later in den Dierentuin, als je lust hebt en de dame niet beantwoordt aan je horoscoop. Gevolgelijk posteerde ik mij op den vastgestelden tijd op het trottoir voor het aangegeven huis, de verschijning afwachtend der schoone onbekende. Die rol muziek, dat was een uitnoodiging voor een huwelijk, precies als een advertentie op de vierde pagina van een courant, en ik begon al te weifelen, toen ik mij juist vlak tegenover een dame bevond. Mijn eerste indruk -- waaraan ik onwrikbaar pleeg
29
vast te houden was uitermate vaag. Leeftijd niet te bepalen tusschen de negen-en-twintig en tweeen-veertig jaar; toilet excentriek. Artiste of blauwkous? Meisje uit een gezin, of onafhankelijke dame. Geëmancipeerde of demi-mondaine? Ze stelde zich voor als geëngageerd met een oud vriend van mij, een opera-zanger, die haar verlangde te stellen onder mijn bescherming, wat — gelijk ik later bevond een leugen was. Ze geleek op een vogeltje; tjilpend zonder ophouden. Binnen een half uur tijds wist ik alles van haar, wat ze voelde, wat ze dacht. Het interesseerde mij matig. en ik vroeg waarmee ik haar van dienst kon zijn. - Ik chaperon voor een jonge dame? riep ik, toen zij geantwoord had. Maar weet U dan niet, dat ik Satan ben in eigen persoon? — Och, dat denkt U, maar ik ken U door en door. antwoordde ze. — U is ongelukkig, dat is 't alleen en U moest liever eens wat worden afgeleid van uw zwaarmoedige gedachten. — Ah zoo, U kent me ... wel, wel, ... en nog wel door en door, gelooft U? Inderdaad kent U alleen de alweer verouderde voorstelling, die uw aanstaande misschien heeft aangaande mijn persoonlijkheid. Maar 't hielp niet tegen te spreken. Zij wist alles, en verstond bovendien de kunst om uit de verte in het hart van den man te lezen. Ze was een van die kleverige naturen, die trachten de menschen te beheerschen door zich te nestelen in de geheimste schuilhoeken der ziel. Ze voerde een reusachtige correspondentie, maakte alle eminente persoonlijkheden radeloos met haar brieven, deelde raad uit, overstelpte jongelui met vermaningen, en maakte zich zelf wijs dat ze het lot der menschen bestuurde. Verzot op macht, directrice van een reddingshuis voor zielen (goede recommandatie!) beschermvrouw van de heele wereld, had ze zich geroepen gevoeld mij te redden . . . In 't kort — een intrigante van het zuiverste water, 30
met weinig-beteekenende gaven en een geweldige vrouwelijke brutaliteit. Ik begon met haar te plagen, en dreef den spot met alles, het bestaan, de menschheid, God. Ze noemde mijn opvattingen verouderd en gevaarlijk. Dat meent U niet, juffrouw! Mijn ideeën verouderd? Terwijl ze juist van zoo volstrekt jongen datum zijn! Maar de uwe, een overblijfsel van vervlogen tijden, loci communes uit mijn jeugd, kliekjes van restantjes, die ziet U aan voor nieuw! Wat U mij gelooft te kunnen opdisschen als primeurs, dat is juist niets anders dan wat conserven in slecht gesoldeerde blikjes. „Doe dat maar weg, daar is een luchtje aan!" U kent de expressie . . .? Ontdaan, woedend, liet ze mij staan zonder goeden dag te zeggen. Aangezien ik nu met haar had afgehandeld, haastte ik mij, mijn vrienden op te zoeken in den Dierentuin, waar wij gezamenlijk den nacht zouden doorbrengen. Den volgenden morgen ontving ik, nog wat doezelig, een brief van haar, vol van de dwaaste vrouwenzelfingenomenheid; ze overstelpte mij met verwijten, en was tegelijkertijd van medelijden en toegeeflijkheid vervuld; ze zond gebeden op voor het heil mijner ziel, en besloot met mij voor een nieuwe samenkomst op te roepen. Wij zouden samen, zoo decreteerde zij, een visite gaan maken bij de moeder van haar aanstaande. Als welopgevoed man voelde ik mij verplicht een nieuwen stortvloed van haar welsprekendheid te ondergaan; en om er mij op de gemakkelijkste manier af te maken, deed ik een masker voor van absolute onverschilligheid, jegens God, het bestaan etc. Merkwaardig! Met haar Rembrandhoed, en in haar met-bont-omzoomd wandeltoilet, dat haar figuur op de voordeeligste wijze deed uitkomen, zag de dame er waarlijk zéér aantrekkelijk uit; vol teedere omzichtigheid als een oudere zuster vermeed ze delicate quaesties, was een-en-al beminnelijkheid,
31
zoodat, dank zij onze wederkeerige begeerte om elkaar te behagen, onze zielen elkaar ontmoetten in een vriendelijk gesprek, waaruit zich sympathie ontwikkelde. Na de beëindigde visite kuierden we samen, in den mooien voorjaarsavond, rond. Of ik nu werd bezeten door een onweerstaanbaar verlangen om mij te wreken, of dat ik woedend was de rol van den vertrouwden helper te hebben gespeeld ik kreeg den satanischen inval haar in vertrouwen te bekennen dat ik zoo goed als geëngageerd was; iets, dat overigens nauwelijks meer was dan een halve leugen, aangezien ik juist op dat tijdstip een dame zeer het hof maakte. Waarop ze een grootmoeders-air aannam, 't jonge meisje begon te beklagen, mij uitvroeg aangaande haar karakter, haar uiterlijk, haar familie en omstandigheden. Ik teekende een portret, berekend om haar jaloezie op te wekken, wat uitwerkte, dat ons levendig gesprek ietwat verflauwde. De belangstelling van de beschermengel nam af in dezelfde mate als zij aan het bestaan van een concurrente ging gelooven bij de pogingen tot redding mijner ziel! We scheidden dan ook zonder een zekere verkoeling, die onmerkbaar tusschen ons was gekomen, te hebben kunnen overwinnen. Bij de samenkomst van den volgenden dag draaide het gesprek uitsluitend om de liefde en om mijn toekomstige bruid. Na acht dagen van dit vertrouwelijk samenzijn, doorleefd in schouwburgen, op concerten en onder wandelingen, had ze haar doel bereikt. Ze was binnengedrongen in mijn bestaan, en haar dagelijksch gezelschap maakte nu een deel uit van mijn levensinrichting, zoodat het mij onmogelijk zou geweest zijn het te ontberen. Een gesprek met een niet-alledaagsche vrouw is kunst. Er ligt een bijkans zinnelijke bekoring in die wederkeerige ziele-streeling, die geestelijke omhelzingen, die innerlijke liefkoozingen.
32
Op een fraaien dag kwam ze bij mij, gansch buiten zich zelve, vervuld van de herinnering aan een passage in een brief, dien ze den vorigen dag had ontvangen. Haar aanstaande was gek van jaloezie. Ze verweet zich haar onnadenkendheid; haar verloofde had haar nu bevolen de uiterste teruggetrokkenheid in acht te nemen tegenover mij, hij had instinctief gevoeld dat dit wel eens verkeerd kon af loopen. -- Ik begrijp niets van die afschuwelijke jaloezie, klaagde ze met een bedroefd gezicht. - Dat komt omdat LI niets begrijpt van de liefde, antwoordde ik. -- Nee, van dat soort liefde niet! - Dat soort liefde is de hoogste vorm van het eigendomsbesef. De jaloezie is enkel de vrees te verliezen wat men bezit. - Eigendom bah! — Gemeenschappelijk eigendom, begrijpt U? want men bezit elkaar. Maar ze wilde absoluut de liefde niet opvatten op die manier. De liefde was voor haar iets onbaatzuchtigs, verhevens, kuisch', onverklaarbaars. Ze had trouwens haar verloofde niet lief, die daarentegen doodelijk verliefd was op haar. 't Welk ik haar duidelijk maakte. Ze werd boos en bekende ronduit, dat ze nooit van hem had gehouden. - En U is toch van plan met hem te trouwen! - Natuurlijk, anders zou hij verloren zijn. - Dus altijd zielen redden! Ze werd nog heviger geïrriteerd en beweerde, dat zij zijn verloofde niet was en nooit geweest was. We stonden daar dus nu als leugenaars, allebei! Wat een buitenkansje! Ik had geen andere keus, dan ook openhartig jegens haar te zijn en mijn verloving te herroepen. Het stond ons daarna vrij, van onze vrijheid gebruik te maken! Dewijl er nu geen sprake meer was van eenige ijver-
3
33
zucht harerzijds, kon het spelletje opnieuw beginnen en in driesteren vorm. Ik zond haar een schriftelijke lief desverklaring. Ze stuurde die in een brief aan haar pretendent, die mij onmiddellijk per post met scheldwoorden overlaadde. Ik eischte van de schoone dat ze zich zou uitspreken, zou kiezen tusschen ons beiden. Ze ontzag zich wèl dit te doen. Ze verkoos verre, hem te kiezen, mij te kiezen, en twee, drie anderen benevens ons, om, ons allen te zien aan haar voeten, smeekende om de groote genade haar te mogen aanbidden. Ze was niets anders dan een coquette, een mannenverslindster, een kuische polygame. Ik was intusschen op haar verliefd geraakt bij gebrek aan iets beters, want ik walgde van de liefde die te koop is en ik had genoeg van mijn eenzame zolderkamer. Toen haar verblijf in Stockholm ten einde liep, noodigde ik haar uit mij een bezoek te brengen in de bibliotheek, dit met het doel haar te overbluffen, mij aan haar te vertoonen in een grootsche entourage, die verpletterend zou werken op haar pedante vogelhersentjes. Ik liet haar de verschillende zalen doorloopen en pronkte met mijn boeken-kennis door middel van ellenlange citaten. Ik dwong haar de middeleeuwsche miniaturen te bewonderen, de autographen van beroemde personen, ik riep de groote historische herinneringen op, die verborgen lagen in handschriften en incunabelen, zoodat ze zich ten laatste begon te schamen over haar inferioriteit. - Maar U is immers een geleerde! riep ze eindelijk uit. - Zekerlijk. — En mijn arme domoor van een acteur! . . . liet ze zich, denkende aan mijn vriend den tooneelist. haar aanstaande, ontvallen. Men zou gelooven dat hij voor altijd opzij gezet was? In geenen deele.
34
Voortdurend nog per post, dreigde de acteur mij met zijn revolver; hij verweet mij, dat ik zijn aanstaande had gestolen, die hij mij had toevertrouwd. Ik liet hem verstaan, dat ik hem niets had ontstolen om de zeer eenvoudige reden dat hij niet toevertrouwen kon wat hij niet bezat. De correspondentie hield hiermee op en maakte plaats voor een dreigend zwijgen. Het tijdstip voor 't vertrek der dame naderde. Op den dag vóór het afscheid ontving ik van mijn schoone een triomfantelijken brief, waarin ze mij een verblijdend nieuwtje meedeelde. Ze had mijn treurspel voorgelezen aan kennissen uit de voorname kringen, die in nauwe relatie stonden met het bestuur van den schouwburg. Het stuk had een sterken indruk op de toehoorders gemaakt, en zij hadden den wensch uitgesproken met den auteur kennis te maken. Details zou ze mij mondeling vertellen bij onze ontmoeting 's middags. Op den afgesproken tijd mocht ik juffrouw X .. . gezelschap houden bij haar laatste inkoopen in de winkels, waarbij ze mij onderhield met verhalen over den indruk dien mijn drama had gemaakt. Toen ik den diepen afkeer schilderde, dien ik koester voor alle soorten van protectie, deed ze haar uiterste best om mij tot andere gedachten te brengen. Maar ik hield vol: ja, m'n lieve kind, 't stuit mij tegen de borst om overal aan te bellen, tegenover onbekende personen te staan, over allerlei te babbelen zonder het eigenlijke motief te noemen, bij vreemden binnen te dringen als een soort bedelaar om te vragen om dit of om dat .. . Ik verweerde mij aldus zoo goed mogelijk, toen ze plotseling bleef staan voor een jonge vrouw, goedgekleed, zelfs elegant, met een soepel, innemend figuur, en gedistingeerd uiterlijk. Ze stelde mij voor aan de barones Y . . ., die een paar beleefde woorden tot mij richtte, nauwelijks te
35
verstaan onder 't rumoer van de passage op het trottoir. Ik stotterde eenige banaliteiten, verdrietig omdat ik door het slimme heksje in een hinderlaag was gelokt. Want dit was ongetwijfeld een samenzwering. Een minuut later was de barones weer verdwenen, na eerst de invitatie aan mij te hebben herhaald, waarvan juffrouw X ... al had gesproken. Wat mij trof in de verschijning der barones, dat was het jonge-meisjesachtige van haar uiterlijk, iets kinderlijks in haar gezicht, hoewel ze stellig toch vijf-en-twintig moest zijn. Ze had een kopje als een schoolmeisje, een lief klein gezichtje, geheel omlijst door balsturige koren-blonde lokken, schouders als een prinses, een gestalte die lenig was als een wilgentak, een manier om haar hoofd naar iemand toe te buigen, die vrijmoedig, eerbiedig en hooghartig was terzelf dertij d. En dan te bedenken dat die betoove rende madonna frisch en ongedeerd was, na mijn treurspel te hebben gelezen! Gelukkig maar! Gehuwd met een kapitein van de garde, moeder van een driejarig meisje, dweepte ze met het tooneel zonder de minste hoop haar liefhebberij te kunnen volgen gegeven de maatschappelijke positie van haar man en ook van haar schoonvader, die kortgeleden tot kamerheer aan het hof was benoemd. Zoo stonden nu de zaken, toen mijn Mei-droom vervloog. Een stoomboot voerde mijn aangebedene naar haar acteur terug. Hij trad nu in mijn rechten en smaakte 't genoegen mijn brieven aan zijn verloofde te doorlezen, een rechtvaardige wraak voor de overeenkomstige nieuwsgierigheid waaraan zijn correspondentie was blootgesteld geweest, toen wij die samen onder vier oogen bestudeerden. Op de loopplank van de boot ontfutselde mijn koningin mij in het teedere afscheidsoogenblik de belofte dat ik ten spoedigste een bezoek bij de barones zou gaan maken. 't Was het laatste woord dat we wisselden. 36
De onschuldige droomerijen, die de laatste tijden hadden gevuld, zoo verschillend van de ruwe uitspattingen der geleerden~bohémiens, lieten in mij een leege ruimte achter, die vulling eischte. De vriendschappelijke omgang met een vrouw, door mij als gelijk.waardige beschouwd, dit samen-zijn van twee personen van verschillend geslacht, had weer fijnere neigingen in mij opgewekt, die lang hadden gekwijnd onder het geïsoleerde bestaan dat ik - tengevolge van oneeniqheid met mijn familie - leidde. Het huiselijk-voelen, verstikt onder 't leven in cafê's, was weer ontwaakt onder het verkeer met deze zeer gewone, doch - in de gebruikelijke beteekenis van het woord - eerbare vrouw. Kortom, ik bevond mij op zekeren avond tegen zes uur voor de poort van een huis aan de Noordertolstraat. Welk een noodlot! Dat was mijn voormalig ouderlijk huis, waar ik de moeilijkste jaren van mijn jeugd had doorleefd, waar ik de zielekampen van de puberteit en den eersten gang naar het Avondmaal had onder.. gaan, waar ik mijn moeder had zien sterven en een stiefmoeder haar plaats had zien innemen! Ik voelde mij plotseling onbehaaglijk te moede, en was op 't punt om te keeren, verleid tot de vlucht, uit vrees al het leed van mijn jongelingsjaren weer voor mijn oogen te zien oprijzen. De tuin lag daar, als vroeger, met zijn reusachtige esschen, waarvan ik, iedere lente, het uitbotten ongeduldig had verwacht, vóór het sombere huis, dat aan den rand was gebouwd van een zandgroeve, welks dreigende en eenmaal onver.. mijdelijk..wordende instorting de verlaging van den huurprijs had veroorzaakt. Maar ondanks de beklemdheid, die zooveel sombere herinneringen in mij wekten, raapte ik mijn moed bijeen, ik trad binnen, ik ging de trap op en belde aan. Toen de bel klingelde, kon ik niet nalaten mij te verbeelden dat mijn vader zelf zou komen open.. doen. Er verscheen een dienstmeisje, dat weer verdween, om mij aan te dienen. Na een oogenblik
37
kwam de baron en ontving mij hartelijk. Hij was een man van omstreeks dertig jaar, tamelijk gezet, lang, met een mooie houding en het optreden van een volmaakt man van de wereld. Zijn krachtig, ietwat bol gezicht werd verhelderd door twee blauwe, oneindigweemoedige oogen. De glimlach van zijn lippen gleed voortdurend over in een eigenaardige uitdrukking van bitterheid, die sprak van misrekeningen, verijdelde plannen, verloren illusies. Het salon onze vroegere eetkamer was zonder bepaald artistieker smaak gemeubeld. De baron, die denzelfden naam droeg als een in de geschiedenis vermaard veldheer iets als Turenne of Condé in Frankrijk *) had er een aantal familieportretten uit den tijd van den dertig-jarigen oorlog bijeengebracht, helden in witte harnassen, met allongepruiken, tusschen landschappen van de Dusseldorf sche school verdwaald. Oude gerestaureerde, opnieuwvergulde meubels wisselden hier en daar af met stoelen en zitbankjes uit den allerlaatsten tijd. Uit alle hoeken van het groote salon stroomde een stemming van rust en liefde-voor-het-tehuis. De barones kwam binnen, betooverend en eveneens hartelijk, eenvoudig, lief. Toch was er iets gedwongens, een zweempje verlegenheid in haar houding dat mij verkillen deed, tot ik de reden er van ontdekte. Stemmen, die tot ons doordrongen uit een aangrenzende kamer, maakten mij opmerkzaam op de aanwezigheid van andere personen. Ik stamelde excuses, wijl ik op ongelegen tijd gekomen was. 't Waren bloedverwanten van het jonge paar, die er een partijtje whist zouden spelen, en weldra stond ik voor vier leden van de familie: den kamerheer, een gepensionneerden kapitein, de moeder en de tante van de barones. Zoodra de oudelui weer aan hun *) In het origineele werk, dat oorspronkelijk in het Fransch verscheen, wordt de uitdrukking „hier te lande" gebruikt. (Vert)
38
speeltafeltje waren gaan zitten, begonnen wij jongeren te praten. De baron vertelde dat hij bitonder veel van de schilderkunst hield. Door een toelage, die hij van den overleden koning Karel XV had gekregen, was hij in staat gesteld geweest eenigen tijd in Dusseldorf te studeeren. Dat was een aanknoopingspunt tusschen ons, want ik had insgelijks, hoewel dan als dramatisch auteur, een toelage van Karel XV ontvangen. Wij geraakten in een geanimeerd gesprek over de schilderkunst, over het tooneel, en over de persoonlijkheid van onzen beschermer. Onze ontboezemingen werden intusschen gaandeweg nuchterder afgekoeld door de opmerkingen der oudelui, die zich nu en dan in onze conversatie mengden en teére punten aanraakten of slechtgeheelde wonden zoodat ik mij onzeker en misplaatst begon te voelen in dat heterogene gezelschap. Ik stond op om afscheid te nemen. De baron en zijn vrouw gingen met mij mee naar de vestibule en schenen nu buiten 't bereik van de ouderen, hun gedwongen houding af te leggen.Ze vroegen mij, den volgenden Zaterdag bij hen te komen eten; er zouden dan geen andere gasten zijn. En na nog enkele woorden, in den corridor gewisseld, scheidden we als gezworen vrienden.
39
II. Dien Zaterdag richtte ik, tegen drie uur, mijn schreden naar het huis in de Noordertolstraat. Ik werd als een oud, beproefd vriend ontvangen, en mijn wijdde mij zonder voorbehoud in de familie-aangelegenheden in. De maaltijd werd gekruid met wederkeerige confidenties. De baron, die met zijn positie niet tevreden was, behoorde tot de groep van malcontenten, door koning Oscar's nieuwe regeering geschapen. Af gun stig op de groote populariteit van zijn overleden broeder, had zich de nieuwe vorst gehaast, alle plannen, die zijn voorganger had gekoesterd, opzij te schuiven. De vrienden van het vorige regime met zijn vroolijken en vrijmoedigen geest, zijn verdraagzaamheid en liberale begrippen, trokken zich terug, en vormden een principieele oppositie zonder evenwel deel te nemen aan het kleingeestig gekibbel tusschen de politieke partijen. Wij haalden onze herinneringen uit den vroegeren tijd op en vonden elkaar. Mijn oude, klein-burgerlijke vooroordeelen tegen den hoogen adel, die al aan het afnemen waren na den vertegenwoordigingsreform van 1865, verdwenen, en maakten plaats voor een sympathiseerend meevoelen met de gevallen grootheid. De barones, van Finsche origine, en nog niet lang in het land, kon niet deelnemen aan onze debatten. Dadelijk na tafel zette ze zich aan de piano en speelde liederen voor ons, daarna ontdekten wij, de baron en ik, een nooit-vermoed talent in ons voor het zingen van Wennerberg's duetten. Zoo gleden de uren snel voorbij. Tenslotte lazen we hardop een klein tooneelstuk in verzen, dat kort geleden in den Koninklijken Schouwburg
40
gespeeld was; we verdeelden de rollen zooals het ons 't geschiktst voorkwam. Na deze verschillende vermaken ontstond er een onvermijdelijk zwijgen, want men raakt spoedig uitgeput wanneer men zich onafgebroken heeft ingespannen om zich te vertoonen van zijn voordeeligste zijde met het doel de menschen te winnen. Onder deze pauze overweldigden mij opnieuw de jeugdherinneringen. Ik werd stil. --- Wat scheelt er aan? vroeg de barones. - 't Spookt hier, zei ik, om mijn stilzwijgen te Ik heb hier in dit huis een eeuw geleden verklaren. gewoond ... ach ja, zóó oud ben ik. - En zouden wij die spoken niet kunnen verjagen? vroeg zij met een betooverend air van moederlijke belangstelling. - Nee, lieve, viel de baron in— er is maar ééne, die dat voorrecht heeft. Zij alleen kan de sombere gedachten verjagen. Niet waar? kom er maar voor uit! U is geëngageerd met juffrouw X ...? - Nee, werkelijk niet, baron, dat is een misvatting ... Daar heb ik mijn hulde verspild! - Wat, zou ze van een ander houden? vroeg de barones met oplettend-uitvorschenden blik. - Dat was een vraag! —• Nou, 't zou jammer zijn, hoor ... 't Is een juweel, dat meisje. In ieder geval weet ik toch zeker dat ze veel voor U voelt. Nu viel ik uit tegen den armen acteur. Waarna we gezamenlijk te velde trokken tegen den ongelukkige, die een meisje dwingen wilde om van hem te houden tegen haar zin. De barones besloot met mij te verzekeren, dat alles wel in orde zou komen wanneer zij maar de reis naar Finland gemaakt had, waarop voor de allernaaste toekomst plan bestond. - Het zal niet gebeuren! verzekerde ze vol toorn bij de gedachte dat een zoo allerliefst meisje, wier gevoelens haar elders bonden, een huwelijk opgedrongen zou worden. 41
Tegen zeven uur stond ik op om afscheid te nemen. Men beproefde zóó dringend mij vast te houden, dat het mij bijna toescheen alsof men in dit huwelijk van nauwelijks driejarigen duur, en gezegend met een in elkaar's gezelschap weinig allerliefst kindje behagen vond. Men wachtte nog een nichtje van de barones dien avond, en men wilde ons graag met elkaar in kennis brengen om mijn oordeel over het meisje te vernemen. Onder dit gesprek kwam de dienstbode met een brief voor den baron. Hij maakte dien open, las hem onmiddellijk, en reikte hem, een paar onsamenhangende woorden mompelend, toe aan zijn vrouw. - Wat! dat is toch ongehoord! riep zij uit, na den brief te hebben gelezen. De barones wierp een vragenden blik op haar man, die toestemmend knikte, en barstte daarna, om mij op de hoogte te brengen van den toestand, verbitterd los: t Is van mijn nichtje. VerbeeldLI, dat mijn oom en tante hun dochter verbieden om over onzen drempel te komen, onder voorwendsel dat er wordt gebabbeld over haar en mijn man! Dat is kras, niet waar? voegde de baron er aan toe. Een kind, aardig, onschuldig, ongelukkig, vindt het prettig bij ons, jonggetrouwden, haar familie ... En dat heet aanleiding te geven tot praatjes! Misschien verried een twijfelachtig lachje mij? Hoe het zij, 't levendige gesprek verflauwde, stokte weldra en maakte plaats voor een verlegenheid, die slecht bemanteld werd door een voorstel om eens wat in den tuin te gaan wandelen. Na het avondmaal, tegen tien uur ongeveer, vertrok ik, en — op straat gekomen begon ik te overpeinzen wat ik gezien en gehoord had gedurende dien noodlottigen dag. Ondanks het schijnbare geluk der echtgenooten, niettegenstaande hun liefkoozingen in gezelschap, moest er het een of ander duistere punt in dit huwelijk zijn. Zekere angstvallige trekjes, oogenblikken van
--
42
verstrooidheid, onuitgesproken aanduidingen, verhaalden van de een of andere geheime droefheid, en wezen mij den weg naar verborgen dingen, die ik liever niet ontsluierd wilde zien ... Waarom, vroeg ik mij af, die afzondering van de wereld, waarom die ballingschap op het hooggelegen Noorderstadskwartier? Het tweetal maakte den indruk van een paar menschen dat schipbreuk heeft geleden op de vaart door het leven, zoo verrukt en dankbaar was men, eens eindelijk iemand te ontmoeten den eerste den beste toch maar in dit geval en voor hem stortte men daarop onmiddellijk zijn hart uit. Vooral de barones was mij een raadsel. Als ik mij haar beeld voor den geest trachtte te roepen, voelde ik mij verbijsterd door een menigte eigenschappen, volkomen met elkaar in strijd. Goedig, innemend en hardvochtig; geestdriftig, openhartig en gesloten; koud en uitbundig-vroolijk ze scheen mij vervuld van zwaarmoedige gedachten en eerzuchtige plannen. Ze was stellig niet onbeduidend; zonder bepaald gevat te zijn, liet ze zich toch gelden. Haar figuur, van een Byzantijnsche gracielheid wat haar kleeding deed neerhangen in simpele, fraaie plooien gelijk het gewaad eener Heilige Caecilia was van een zeldzaam-mooie geëvenredigdheid; enkels en polsen waren buitengewoon fijn. Nu en dan vloog er over het bleeke, smalle, wat scherp-gelijnde gezichtje een glans van schier uitgelaten vreugde. 't Scheen mij niet gemakkelijk te beslissen wie van de beide echtgenooten in huis de overheerschende partij was. Hij, militair en gewend te bevelen, maar lijdend aan een verzwakte gezondheid, scheen onderdanig; dit evenwel eerder uit aangeboren traagheid dan uit gebrek aan wilskracht. Man en vrouw behandelden elkaar weliswaar vriendschappelijk, maar toch zonder den gloed van de eerste liefde, en mijn verschijning in het huis had hen blijkbaar een aangenaam gevoel van verjonging geschonken, waar ze zich nu, voor de 43
oogen van een derde, weer konden koesteren in oude souvenirs. Alles wel-beschouwd, leefde men hier van vroegere weelde en verveelde zich bij een tête-à-tête. Bewijs: de talrijke invitaties die ik kreeg na mijn eerste visite. Op den dag vóór het vertrek van de barones naar Finland, ging ik haar een afscheidsbezoek brengen. 't Was een mooie juniavond. Ik was juist den tuin ingekomen, toen ik haar achter de heining van den boomgaard zag staan in een priëel van aristolochia. Ik stond als geslagen door de merkwaardige schoonheid van dien aanblik. Ze was geheel in 't wit gekleed, in een wit-piqué japon met guipurekant, een meesterstuk door een Russische lijfeigene vervaardigd. Haar collier, broche en armbanden van albast gaven haar een glans, gelijk er schijnt uit te stralen van een lamp door een ballon van vloeispaath; en 't groen van de groote bladeren wierp een doodsche tint over de licht- en schaduwvlakken van haar bleek gezicht, waarin de pupillen flonkerden, zwart als gitten. In dat oogenblik werd ik getroffen, geschokt tot in het diepst van mijn wezen, alsof er mij een openbaring was geworden. De eerbied, die ik droeg in mijn ziel, ontlook in al zijn macht, vereenigd met een verlangen om te aanbidden. De leegte, door den verjaagden godsdienstzin achtergelaten, werd gevuld, de behoefte om te aanbidden trad op in een nieuwen vorm. God was verbannen, de Vrouw nam zijn plaats in, maar de vrouw als jonkvrouw en moeder terzelfdertijd; want wanneer ik haar klein meisje naast haar zag, kon ik niet gelooven dat zij dit werkelijk het leven had geschonken. De gedachte aan de intieme relatie der echtgenooten gaf mij nooit de voorstelling van een zinnelijke gemeenschap, zóó onlichamelijk scheen mij hun verbintenis. Vanaf dat oogenblik was ze voor mij als de incarnatie van een Ziel, rein, ongenaakbaar, gehuld in het verheerlijkt lichaam, dat de Heilige Schrift wil verleenen aan de geesten der 44
afgestorvenen. In één woord ik aanbad haar zonder het te willen. Ik vereerde haar zooals ze nu was; als moeder en echtgenoote, gelijk ze voor mij verscheen; als vrouw van dien man, moeder van dat kind. Want voor de bevrediging van mijn behoefte om te aanbidden was de aanwezigheid van den echtgenoot mij onontbeerlijk. Zonder man, zoo zei ik tot mijzelf, zou ze weduwe zijn; en zou het dan wel zeker zijn dat ik haar aanbad? Misschien, als ze de mijne was, mijn eigen ... ? Neen. In de eerste plaats kon ik geen vorm geven aan een zoo godslasterlijk denkbeeld. En dan als ze trouwde met mij, zou ze niet meer de vrouw zijn van dien man, de moeder van dat kind, de heerscheres in dat huis. Neen, zooals ze was, en niet anders! Of nu de sombere kinderherinneringen van het oude huis waarin ze woonde, hier eenigen invloed uitoefenden, of dat het mijn proletariërsinstincten waren, mijn bewondering voor het hoogere ras, voor den een gevoel, dat verdampen zou, zoodra „volbloed" ze niet meer een zoo hooge positie bekleedde genoeg, mijn vereering voor deze vrouw geleek in alles nauwkeurig op den godsdienst, van welken ik mij kort te voren had bevrijd. Ik wilde eerbied betoonen, mij opofferen, lijden, zonder hoop te eeniger tijd iets anders te winnen dan het genot van de vereering, het ten-of fer-brengen, het lijden. Ik maakte mij tot haar schutsengel. Ik wilde over haar waken, opdat niet de kracht van mijn liefde er in slagen zou haar mee te sleepgin. Ik vermeed omzichtig met haar alleen te blijven opdat er niet tusschen ons, tersluiks, een vertrouwelijkheid zou ontluiken, ten nadeele van haar echtgenoot. Intusschen, toen ik haar nu op den avond voor haar vertrek in het priëel zag, was ze alleen. We wisselden een paar niets-zeggende woorden. Maar daarop werd mijn ontroering mij te machtig en sloeg over op haar. Ik zag, terwijl ik haar met vlammende blikken beschouwde, dat ze een behoefte om zich uit
45
te spreken begon te voelen. Ze sprak er met mij over, dat ze al bij voorbaat leed onder 't gemis van haar klein meisje en van haar man, hoewel haar afwezigheid maar zoo kort zou zijn. Ze verzocht mij dringend hun mijn vrije uren te wijden, en haar zelf niet te vergeten, terwijl zij over mijn bedreigde belangen bij mijn jeugdige Finsche waakte. - U heeft haar lief werkelijk in allen ernst, is 't niet?" vroeg ze en zag mij met een langen blik aan. Dat vraagt U! antwoordde ik, beklemd door die pijnlijke leugen. Ik wist, vanaf dat oogenblik, dat die lenteliefde niets dan een nuk, een gril, een tijdverdrijf geweest was. Uit vrees haar te bezoedelen door de aanraking met mijn zoogenaamde liefde, uit angst, tegen mijn wil misschien, haar te verwikkelen in de strikken mijner gevoelens om haar te beschermen tegen mij zelf brak ik plotseling dat gevaarlijke gesprek af, en vroeg hoe de baron het maakte. Ze keek ontstemd, en legde blijkbaar mijn ietwat zonderlinge bezorgdheid voor haar man volkomen juist uit. Misschien ik vermoed het nu behaagde haar mijn ontroering tegenover haar overweldigende schoonheid. Misschien ook, begon ze op dit oogenblik te beseffen, welk een schrikwekkende macht ze bezat om dezen jozef te beheksen, die daar stond uiterlijk ijskoud en gedwongen-kuisch. - LI vindt het vervelend met mij alleen vervolgde ik zal versterking laten aanrukken. En met ze helle stem riep ze om haar man, die in zijn kamer was op de eerste verdieping. Het raam werd geopend en de baron vertoonde zijn vriendelijk gezicht, dat ons groette met een blijden lach. Hij kwam onmiddellijk naar beneden, en in den tuin. Hij was gekleed in zijn mooie garde-uniform en zag er daarin statig uit. Zijn donkerblauwe uniformjas was versierd met zijden borduursels in zilver en goud; zijn mannelijke, krachtig-gebouwde figuur vormde een waardig pendant voor de lichte --
46
gedaante een schilderij in albast en wit die ik bewonderde aan zijn zijde. Het was inderdaad een zeldzaam mooi paar; de schoonheid van den een deed die van den ander uitkomen. Hen aan te zien was waarlijk een echt kunstgenot, een tafereel van meer sleepende werking. Na het avondeten stelde de baron mij voor den volgenden avond mee te gaan op de stoomboot, waarmee de barones zou vertrekken. Wij zouden bij de laatste aanlegplaats, het tolstation, van boord gaan. Dit voorstel, dat ik mij haastte aan te nemen, scheen de barones genoegen te doen, ze hoopte te zullen genieten van het uitzicht over Stock holm's scheren-zee van af het dek van de boot in een mooien zomernacht . ..
Om tien uur op den avond van den volgenden dag zijn wij drieën dus samen op de stoomboot, die afgevaren is van de kade. De nacht is hel, de hemel oranje-getint, het water blauw en stil. De beboschte oevers glijden voorbij in die doorzichtige schemering, die half-dag is en half-nacht, en die de ziel laat zweven in onbepaalde sensaties van morgengloren of zonsondergang. Na middernacht komt er een inzinking in onze extase, die voortdurend tegenover nieuwe uitzichten waardoor herinneringen werden gewekt weer was opgevlamd. We vechten dapper tegen den slaap, die ons bekruipt; onze gezichten zijn bleek in het juistdoorbrekend daglicht en we worden door rillingen overvallen in den morgenwind. Een plotselinge sentimentaliteit komt over ons. We zweren elkaar eeuwige vriendschap. 't Is het noodlot, dat ons vereenigt, en we voelen reeds den onontwijkbaren band, die ons zal gekluisterd houden. Daar mijn gezondheid tengevolge van wisselkoortsen nog wat wankelend is, zie ik er ellendig uit, en men behandelt mij als een ziek kind. De barones wikkelt mij in haar plaid, kiest een plaatsje voor mij uit, dat ik moet nemen, ze geeft mij een glas van haar madeira en babbelt met mij als
47
een lief mamaatje. Ik laat het over mij heengaan. Ik ben op van den slaap; mijn hart, dat zich naar ik dacht gesloten had, gaat open; aan de vrouwelijke teederheid, waarvan alleen de moeder het geheim kent, niet meer gewoon, geef ik mijn gevoelens lucht in woorden van aanbiddende vereering, en mijn door het gebrek aan slaap koortsig brein spint poëtische droomerijen. Al de onvoldragen phantasieën van den verloren nacht belichamen zich in wazige, mystieke, etherische gestalten; gansch de mededeelingsaandrift van een in een staat van verdooving verkeerende begaafdheid, ontvouwt zich in teere visioenen. Ik spreek zonder ophouden, uren lang, mijn inspiratie puttende uit twee paar oogen, die onvermoeid op mij blijven gericht. Ik voel hoe mijn broos lichaam verteerd wordt door het aanhoudende vuur van de denk-machine, en zoo langzamerhand vervluchtigt heet besef van mijn lichamelijk bestaan. Plotseling gaat de zon op, en de ontelbare eilanden, die in de open zee drijven, vatten vuur. De takken van de dennen gloeien in een koperrood, dat scherp afsteekt tegen de zwaveltint van de fijne naalden; de ruiten van de boerenhuisjes op het strand vlammen in de gulden zonnestralen; rook stijgt er uit de schoorsteenen op, en verkondigt dat de koffieketel op 't vuur wordt gezet; de visschers hijschen de zeilen om hun netten uit de baai te gaan halen, en de meeuwen, die de haring ruiken onder de diepgroene golven, schreeuwen zich heesch. Op de boot heerscht volkomen stilte. De reizigers slapen op het dek, en wij alleen zitten nog steeds op het achterschip; de slaperige kapitein bewaakt ons van af zijn commandobrug en vraagt zich af wat men elkaar toch wel kan te zeggen hebben, dat zóó lang duurt .. . 't Is drie uur in den morgen, als de loodsboot, die ons van elkaar zal scheuren, plotseling om een klip heen te voorschijn schiet.
48
De baai is nog slechts van de open zee gescheiden door een paar lange eilandent zoodat men de deining al voelt van de zeegolven, en 't bruisen van de branding om de laatste scherpe rotspunten hoort. Het afscheidsuur heeft geslagen. Ze kussen elkaart hij en zij, in diepe ontroering. Ze drukt mijn hand tusschen de hare met de oogen vol tranen, beveelt mij aan in de zorg van haar echtgenoot, en verzoekt mij te beproeven hem wat troost te brengen in zijn veertiendaagschen weduwnaarstijd. Ik buig; ik kus haar hand zonder aan het wellicht minder passende daarvan te denkent of aan het feit dat ik misschien onbewust daarmee voor haar mijn meest verborgen gevoelens bloot leg. De machine stopt, de boot vermindert haar vaart en de loods neemt zijn plaats in de stuurhut in. Twee stappen naar de scheepstrapt ik daal naar beneden en sta met den baron in de loodsboot. De stoomer rijst met zijn hoogen zijwand tot ver boven onze hoofden op. Gebogen over de verschansing, knikt het lieve gezichtje met de kinderoogen die vol tranen staan, ons vaarwel - een weemoedig glim... lachje om de lippen. De schroef begint zich te bewegen, het gevaarte glijdt vooruit, zijn Russische vlag over de golven slepend. Wij schommelen op de heftig bewogen baren en wuiven met onze van pas... vergoten tranen vochtige zakdoeken. Het kleine kopje wordt steeds kleiner, de fijne trekken vervagen, en alleen twee groote oogen volgen ons, die tot twee blikken worden en dan verdwijnen. Ent in hetzelfde oogenblik bijnat is er niets meer dan een blauwachtige sluier, fladderend in de 4lucht boven een Japanschen stroohoed en een wuivend batist...zakdoekje; dan een witte vlek, een wit puntje, ten slotte het gevaarte t een vormlooze massa, omwikkeld door vuile rook ... De baron en ik stapten aan land bij het loods- en tolstation. dat 's4 zomers een badplaats is. Het stadje sliept niemand was op de landingsbrug, waar wij bleven staan om te zien hoe de boot in de verte
4
49
oploefde naar stuurboord, voor ze uit het gezicht gleed, achter de rotspunt van het eiland dat het laatste bolwerk vormt tegen de zee. Toen de stoomboot verdween, viel de baron mij om den hals, snikkend en sidderend. Wij stonden aldus enkele oogenblikken, elkaar omarmd houdend zonder iets te zeggen. Was het 't gebrek aan slaap, de ontzenuwende werking van een doorwaakten nacht, die deze tranen te voorschijn lokte? Waren 't sombere voorgevoelens, of was het dood-simpel de smart van het afscheid? Ik had het op dit oogenblik niet kunnen zeggen. We gingen zwijgend en neerslachtig het stadje in om te zien een kop koffie te krijgen. Maar het restaurant was nog niet geopend. Wij liepen door de straten, waar de huizen gesloten waren, en de gordijnen neergelaten. We lieten ze achter ons, en kwamen op een verlaten plekje aan een kleinen inham. Het water was helder en noodigde ons uit onze gezichten te verfrisschen. Ik maakte mijn nécessaire open, haalde er een schoonen zakdoek uit, een tandenborstel, een stuk zeep en een flesch eau de cologne. De baron trok een gezicht alsof hij zich vroolijk wilde maken over mijn fatterigheid wat hem intusschen niet verhinderde, dankbaar mijn aanbod, om zij het dan ook op wat primitieve wijze met behulp van mijn benoodigdheden toilet te maken. Toen wij naar de stad terugkeerden, rook ik den steenkolendamp, die door de takken van de elzestruiken langs het strand kwam aantijgen. Met een beweging maakte ik er den baron opmerkzaam op, dat dit de laatste groet was van den stoomer, door den zeewind naar ons toegedreven. Hij verwaardigde zich niet, de bedoeling van mijn pantomime te verstaan. Onder de koffie bood mijn vriend een bedroevenden aanblik. Zijn groot hoofd zonk op zijn borst, door slaap bezwaard, en zijn opgezette trekken gaven hem een jammerlijk voorkomen. Er kwam iets gedrukts over ons samen-zijn, en, knorrig-gestemd, bewaarde
50
hij een koppig zwijgen. Eens greep hij mijn hand en verzocht excuus voor zijn verstrooidheid, maar een oogenblik later verzonk hij weer in zijn ongepaste gepeinzen. Ik deed wat ik kon om hem wat op te vroolijken, maar de klankbodem was er niet, de band tusschen ons bestond niet meer. Zijn gezicht, kort te voren nog beminnelijk en voornaam, kreeg gaandeweg onverwacht iets vulgairs en grofs. De weerschijn van de schoonheid en de levende bekoring in de geliefde vrouw gleed weg. De ruwe man bleef over. Wat hij dacht weet ik niet. Doorzag hij mij? Moest men zijn innerlijken staat beoordeelen naar den omkeer in zijn wezen, dan was hij het slachtoffer van zeer wisselende gevoelens; nu eens drukte hij mij de hand en noemde mij zijn eersten, zijn eenigen vriend; dan weer draaide hij mij den rug toe. Ik besefte op dat oogenblik met ontzetting dat wij uitsluitend leefden door Haar en voor Haar. Sinds onze zon was ondergegaan hadden we elke eigen kleur verloren. Toen we terug waren in de stad zei ik hem vaarwel. Maar hij liet me niet los en smeekte mij, toch om godswil, met hem mee te gaan naar huis, wat ik deed. Toen we in de verlaten woning kwamen was het ons alsof we binnentraden in een doodenhuis. We begonnen opnieuw te snikken. Vol verlegenheid wist ik niet welke houding ik mij moest geven. Ik hield mij groot en barstte in lachen uit. — 't Is tè dwaas niet waar? een kapitein van de garde en een koninklijk secretaris, die huilen -- Het doet je goed, antwoordde hij. Waarna hij zijn klein meisje liet komen, om ons het gemis weer dubbel voelbaar te maken. 't Was nu negen uur in den morgen. Zijn krachten waren uitgeput, en hij verzocht mij wat te gaan slapen op den divan, terwijl hij naar zijn slaapkamer ging. Hij legde mij een kussen onder het hoofd, spreidde zijn uniformjas over mij heen en wenschte mij wel te rusten, nadat hij mij eerst nog eens had gedankt, omdat ik hem niet alleen liet. In zijn broederlijke ..
.
51
toewijding was als 't ware een weerklank van de teederheid zijner vrouw; zij vervulde zijn denken geheel. Ik verzonk in een diepen slaap en merkte, in hetzelfde oogenblik dat ik mijn bewustzijn verloor, nog op, hoe hij met zachte schreden naar mijn geïmproviseerd leger was komen sluipen om nog eens te vragen of ik „wel lekker lag?" Ik ontwaakte tegen twaalf uur. Hij was al op. De eenzaamheid joeg hem vrees aan! Hij stelde mij voor te gaan lunchen in den Dierentuin. 't Welk ik deed. De dag ging voorbij onder gesprekken over allerlei dingen, maar vooral over haar, op wier leven onze eigen levens waren geënt.
52
111. Gedurende twee dagen zonderde ik mij at en zocht ik de eenzaamheid in mijn bibliotheek, waar het sous ...terrain, eertijds gebruikt als een museum van beeldhouwwerken, mij een voor mijn gemoedsstem... ming geschikt toevluchtsoord bood. De groote Rococo ...zaal, die uitzag op den Leeuwenhof. bevatte de verzameling manuscripten. Ik bleef daar uren lang en nam op goed geluk maar iets, dat mij oud genoeg scheen om mijn aandacht af te leiden van mijn jongste ervaringen. Doch dermate ik mij verdiepte in mijn lectuur, vond ik het heden in het verleden terug, en koningin Christina'svergeelde brieven fluisterden tot mijn ziel de geheimen der barones. Om de praatjes van mijn vrienden te ontwijken, bleef ik weg van mijn gewoon café. Ik wilde voor geen geld mijn tong bezoedelen door tegenover ketters mijn nieuw geloof te bekennen, dat hun verborgen moest blijven voor altijd. Ik waakte ijverzuchtig over mijn persoonlijkheid, die van nu af slechts aan Haar was gewijd. Wanneer ik over de straat liep, droomde ik dat er koorknapen voor mij uit gingen, die met luidende klokjes aan de menigte de komst verkon... digden van het Heilige der Heiligen, besloten in de monstrans van mijn hart; ik verbeeldde mij, dat ik, waar ik over de trottoirs ging, rouw droeg - rouw over een koningin, en ik wilde van de geheele wereld eischen dat ze het hoofd zou ontblooten om den dood van mijn liefde, want mijn liefde was doodgeboren en zonder hoop op herrijzenis. Op den derden dag werd ik plotseling uit mijn ver... suffing opgeschrikt door het tromgeroffel van de wachtparade, en de klanken van den treurmarsch van Chopin. Ik vloog naar het venster. Aan het hoofd
53
van den troep zag ik den baron als commandant. Hij knikte mij toe en onderstreepte zijn groet met een oolijk lachje. Hij was het, die bedacht had de muziek, het lievelingsstuk van de barones, te laten spelen; en de uitvoerenden konden niet vermoeden dat ze speelden voor ons beiden, tot Haar eer, ten aanhoore van de nog onwetender volksmenigte. Een half uur later zocht de baron mij op in de Bibliotheek. Ik geleidde hem naar het sous-terrain, door de donkere gangen heen, volgepropt met kasten en boekenrekken, en naar de manuscriptenzaal. Hij zag er zeer opgeruimd uit, en deelde mij onmiddellijk den inhoud mee van een brief zijner vrouw. Alles was zeer bevredigend, en ze had, voor mij afzonderlijk, een briefje ingesloten, dat ik oogenblikkelijk verslond, terwijl ik zoo goed ik kon mijn ontroering trachtte te verbergen. Op ongekunstelden en hartelijken toon dankte ze mij dat ik mij over haar „ouden heer" had ontfermd, en ze toonde zich gevleid over het verdriet dat ik bij haar vertrek had doen blijken. Ze bevond zich juist bij mijn engel, die de zielen redde, en ze had een heftige vriendschap voor deze dame opgevat. Ze sprak met veel lof over haar karakter, en besloot met mij te verzoeken maar goeden moed te houden. Dat was alles. Zij had mij dus lief, mijn zielenreddende engel, dat verschrikkelijke schepsel! Ik walgde, als ik nu aan haar dacht. Ik zou dus gedwongen worden den minnaar tegen wil en dank te spelen, ik was veroordeeld tot een afschuwelijke comedie, misschien zonder einde. Inderdaad, men speelt niet ongestraft met de liefde! In den strik gevangen, trachtte ik, woedend, in gedachten het afzichtelijke wezen met haar Mongolenoogen, grauw gezicht en roode armen, dat mij gedwongen had haar lief te hebben, te ontkleeden. Met diabolisch welbehagen herinnerde ik mij haar uitdagende houding, haar dubbelzinnig optreden, dat mij
54
onaangename vragen van mijn vrienden had op den hals gehaald: „Wat is dat toch voor een donna, waar je op zoo'n verdachte manier mee loopt rond te dwalen?" Met boosaardig vermaak bracht ik mij haar kunstgrepen te binnen, haar opdringerigheid, haar geaffecteerde maniertjes om mij te vangen, haar trucjes wanneer ze haar horloge uithaalde uit haar corset opdat er een stukje van haar hemd zichtbaar zou worden. En toen dien Zondag, toen we in den Dierentuin wandelden! We volgden de groote lanen, maar eindelijk stelde zij voor, dat wij tusschen de boomen zouden gaan loopen. De haren rezen mij te berge bij dat voorstel, wijl dergelijke boschwandelingetjes in 't geheel niet voor deftige menschen pasten. Maar op mijn bezwaren had ze geen ander antwoord dan: Ach wat, die conventies! Ze wou anemonen plukken onder de hazelaars. Ze liep hard weg en verdween in het kreupelhout. Ik volgde haar zeer verlegen. Ze koos een beschut plekje onder een wilgedoornstruik, ging zitten, breidde haar rokken uit, en stak haar voeten, die klein waren maar misvormd door winterbuilen, naar voren. Een pijnlijk oogenblik verstreek, waaronder ik dacht aan de oude maagden van Corinthe, die woedend werden, als de gebruikelijke verkrachting op zich liet wachten. Ze zat mij aan te kijken met een onnoozel gezicht, en op mijn woord -- haar deugd werd bij die gelegenheid slechts ontzien dank zij haar buitengewone leelijkheid en mijn afkeer van gemakkelijke veroveringen. Al die kleine bijzonderheden, die ik tot dusver, daar ze mij hatelijk schenen, uit mijn gedachten verbannen had, drongen zich in dat oogenblik aan mij op tegenover het vooruitzicht haar weer op mijn dak te zullen krijgen, en ik hoopte innig, dat de acteur succes in zijn liefdesaangelegenheden mocht hebben. Intusschen moest ik mij nu wel schikken en het masker weer voorbinden.
55
Terwijl ik het briefje van zijn vrouw las, was de baron voor de groote tafel, beladen met papieren en manuscripten, gaan zitten. Hij speelde met zijn commandostaf van gesneden ivoor en zette een verstrooid gezicht, alsof hij zijn minderheid in litteraire aangelegenheden tegenover „den burger" had gevoeld. Hij reageerde niet in 't minst op al mijn pogingen om zijn belangstelling te wekken voor mijn geleerden-arbeid en verklaarde alleen zonder eenige overtuigdheid: Ja, ja, dat is allemaal bepaald erg interessant. Verootmoedigd door de teekenen van zijn rang de officierskraag, de sjerp, de gansche parade-uniform trachtte ik het evenwicht te herstellen, door mijn kennis te toonen, maar ik slaagde er slechts in hem te hinderen. De sabel en de pen! De edelman, in beteekenis achteruitgaand, de burgerlijk-geborene, winnend in aanzien! Misschien had de vrouw in haar onbewuste helderziendheid een voorgevoel van de toekomst, toen ze later den vader van haar toekomstige kinderen koos uit de adellijken van geest! Hoewel hij oprecht zijn best deed om mij als gelijke te behandelen, voelde de baron een heimelijke gedwongenheid in zijn omgang met mij. Soms toonde hij een achting, die gewekt werd door mijn kennis, en gaf daarmee zwijgend zijn minderheid toe op dit punt; en als hij een enkele maal het waagde over een vraag te redetwisten was een wenk van zijn vrouw voldoende om zijn ijver te bedaren. In de oogen van zijn vrouw beteekende het geërfde wapen weinig, en de prachtige uniform van den kapitein moest wijken voor het bestoven geleerdenjasje. Had hij niet zelf dit erkend, op den dag dat hij den schilderswerkkiel had aangetrokken en zich gedragen als de minste onder de leerlingen op het atelier! Ja zeker, maar er bleef toch altijd een bezinksel over van de verfijnde opvoeding, van de gewoonten-door-tradities; en de haat, die uit de rivaliteit tusschen officieren en studenten 56
was ontstaan, zat ook hem in 't bloed. Voor het oogenblik was ik hem onontbeerlijk, wijl hij mij zijn bekommernissen toevertrouwde, en ik werd om die reden bij hem te dineeren gevraagd. Na de koffie stelde hij voor dat we aan de barones zouden gaan schrijven. Hij wapende mij met een pen en legde een velletje papier voor mij neer. Gedwongen tot schrijven, of ik wilde of niet, spande ik mijn hersens in om banale phrases te bedenken, die konden verbergen wat mijn hart voelde. Toen ik den brief geëindigd had, reikte ik dien open toe aan den baron en verzocht hem het geschrevene even te willen lezen. -- Ik lees nooit de brieven van anderen, verklaarde hij, met gemaakten trots. - En ik, antwoordde ik, schrijf nooit aan de vrouwen van anderen of de man leest den brief. Hij doorliep toen den brief en stak hem in den zijnen met een onverklaarbaar glimlachje. Daarna verloor ik hem de geheele week uit het oog. Maar plotseling ontmoette ik hem, weer, op een avond, op den hoek van een straat. Hij scheen zeer verheugd mij te zien, en we begaven ons onmiddellijk naar een café, opdat hij mij zijn onvermijdelijke confidenties zou kunnen doen. Hij was een paar dagen naar buiten geweest, bij de veelbesproken nicht zijner vrouw. Zonder dit bekoorlijke wezen te hebben aanschouwd, ontwaarde ik dadelijk haar persoonlijkheid in de afspiegelingen, die de baron daarvan had bewaard. Hij had daar buiten zijn trots en zijn gewone neerslachtigheid verloren. Zijn gezicht was als 't ware „geschminkt" met een uitdrukking van genoeglijke zinnelijkheid. Zijn vocabulair was verrijkt met „slang"-termen van twij f elachtigen smaak en zijn toon was opvallend veranderd. Een zwakke ziel, dacht ik, die zich door eiken indruk laat vervormen, een leeg blad, waarop de teérste vrouwenhand al naar het haar belieft haar
57
domheden of de uitingen harer onontwikkelde begaafdheid kan schrijven. De man in hem was een soort operette-held geworden, die grappen debiteerde, gewaagde geschiedenisjes vertelde en lawaai maakte. In burgerkleeding miste hij al zijn prestige bovendien, en toen hij na het souper, ietwat aangeschoten, mij het voorstel deed naar publieke vrouwen te gaan, vond ik hem weerzinwekkend. Klaarblijkelijk was hij niets meer dan de met goud-bestikte kleedij, de sjerp, de of ficierskraag en daarmee uit! Zijn roes nam toe en eindelijk wilde hij mij te intieme confidenties doen. Ik sneed hem beslist den pas af, en maakte verontwaardigd aan het samenzijn een einde, hoewel hij mij verzekerde dat zijn vrouw hem volle vrijheid had gegeven om zich onder zijn onbestorven weduwnaarstijd te vermaken, wat mij in het eerste oogenblik zeer humaan scheen en vervolgens mijn voorstelling van de koele natuur der barones. versterkte. We scheidden vroeg, en ik kwam op mijn kamer terug, totaal verbijsterd door de onkiesche openbaringen die mij juist waren gedaan. Ah-zoo! dus de barones, hoewel verliefd op haar man, liet hem na een huwelijk van drie jaren voller dige physieke vrijheid, zonder voor zich zelf ook dezelfde rechten te eischen! Dat was voorwaar hoogst merkwaardig, abnormaal als liefde zonder ijverzucht, als een voorkant zonder achterkant! Dat was ongerijmd! En dan nog iets anders. De barones was een kuische natuur, had hij mij in vertrouwen gezegd. Ook dat was een anomalie. Ze was dus de jonkvrouwmoeder die ik in haar had vermoed! En de kuischheid was dat niet een deugd van het hoogere ras, een van de bijzondere kenmerken daarvan, de zielereinheid die wel bij den voornameren stand hand in hand moest gaan met de meer verfijnde gebruiken? Dit alles werd mij nu immers bevestigd geheel zooals ik het mij in mijn jeugd had voorgesteld, toen een voornaam meisje mij slechts achting inboezem-
58
de, zonder eenigszins mijn zinnelijke gevoelens te Jongens-droomen, zoete onwetendheid wekken. aangaande de vrouw een ingewikkelder probleem dan de jonggezel zich voorstelt! Eindelijk kwam de barones terug, stralend van gezondheid, verjongd door de vele herinneringen die in gezelschap van haar jeugdvrienden weer waren opgefrischt. - Nu kom ik als de duif uit de ark met den olijftak, zei ze, mij een brief van mijn zoogenaamde beminde toereikend. Ik las het aanmatigende, kleurlooze gepraat, zoo kenmerkend voor een vrouw zonder hart, een blauwkous, die haar vrijheid winnen wil door een huwelijk het eerste het beste maar. Ik begon de lectuur met gefingeerde belangstelling, maar daarna bekroop mij de lust om dadelijk mijn geweten te bevrijden van die domme geschiedenis. - Kunt U mij nu niet eens zeggen, vroeg ik de barones, of die Juffrouw X ... geëngageerd is met den zanger? - ja en neen. - Is ze door een gelofte aan hem gebonden? - Nee! - Wil ze dan zoo graag met hem trouwen? -- Nee! - Willen haar vader en moeder dat? - Ze verfoeien hem. - ja, maar waarom wil ze zich dan eigenlijk aan dien vent geven? - Omdat . . . Ja, om U de waarheid te zeggen weet ik het niet. -- Heeft ze mij lief? - Misschien! - Ze is er blijkbaar op gesteld om te trouwen. 't Eenige wat ze wil is: te trouwen met den meestbiedende. Die vrouw weet niet wat liefde is. - Wat bedoelt U dan met liefde?
59
— Ik bedoel, rondweg gesproken, een gevoel, dat alle andere de baas is, een natuurkracht, waartegen niets bestand is, iets als de bliksem, de vloed, de waterval, de storm .. . Ze zag mij in de oogen, en borg weer in haar hart al de argumenten weg die ze al in gereedheid had ter verdediging van haar vriendin. - Dus 't is met een zoodanige heftigheid dat LI haar bemint? merkte ze aan. Op dat oogenblik voelde ik de verzoeking alles te bekennen. Maar dan? ... De schakel tusschen ons zou gebroken zijn, en de leugen, mijn schild tegen mijn misdadige liefde, was mij onontbeerlijk geworden. Om een al te beslist antwoord te ontwijken verzocht ik haar niet meer over de zaak te spreken. De hartelooze schoone zou voortaan dood voor mij zijn, en 't zou mijn harde plicht zijn haar te vergeten, dat was al. De barones deed haar best om mij te troosten, maar poogde niet te verhelen dat de zanger een gevaarlijk mededinger was, daar hij over het voordeel beschikte in de nabijheid van de begeerde dame te zijn. De baron, die genoeg had van ons geredeneer, mengde zich in de discussie en voorspelde ons dat wij onze „men zei hij vingers zouden branden. „Want moet zich nooit bemoeien met de hartsaangelegenheden van anderen." Dat zei hij op een zoo scherpen toon dat een blos van toom de barones in de wangen vloog, en ik moest. om den dreigenden storm te bezweren, een ander onderwerp van gesprek kiezen.
60
IV. De steen rolde. De leugen, aanvankelijk meer een phantastische scherts, nam vasten vorm aan, schaamte en vrees dwongen mij te huichelen, tot dit liefdesavontuur een poëtische legende werd, waarvan ik in 't laatst zelf ging gelooven. Ik speelde daarin de rol van den ongelukkigen minnaar, die ik zonder veel bezwaren spelen kon de situatie in aanmerking genomen, daar deze ten slotte overeenkwam met de werkelijkheid, slechts afgezien van het voorwerp mijner gevoelens. Ik had het zoover gebracht, dat ik gevaar liep in mijn eigen netten te worden gevangen. Op een mooien dag, vond ik, toen ik op mijn kamer kwam, het kaartje van een zekeren mijnheer X . . . beambte bij het belastingwezen, die mij een bezoek had willen brengen. Dat was niemand anders dan de vader van mijn „zondenstraf". Ik maakte hem onmiddellijk een contravisite. Het was een klein oud heertje, griezelig gelijkende op zijn dochter, een caricatuur van een caricatuur. Hij behandelde mij direct als toekomstig schoonzoon. Hij vroeg mij uit aangaande mijn familie, mijn geldzaken, mijn vooruitzichten; 't was, in 't kort, een formeel examen. De zaak dreigde ernstig te zullen worden . . . Wat moest ik doen? Ik maakte mij zoo minderwaardig als maar mogelijk was in zijn toogen, om zijn vaderlijke blikken van mij af te wenden. Het doel van zijn reis naar Stockholm scheen mij maar al te doorzichtig. Een van beiden of hij had het oogmerk den zanger, van wien hij niet wilde weten, opzij te dringen Of de schoone had besloten mij te vereeren met haar voorkeur, wanneer de deskundige wien daartoe volmacht was gegeven, mij getaxeerd had. Ik slaagde er in, mij genoegzaam
61
onverkieslijk voor te doen, ik ontweek hem bij iedere gelegenheid, bleef weg van een diner bij de barones, irriteerde den ongelukkigen schoonvader door altijd te verdwijnen, steeds onder het voorwendsel dat de dienst op de Bibliotheek voortdurend beslag legde op mijn tijd — met 't gewenschte gevolg dat de oude heer woedend vertrok vóór den tijd dien hij bepaald had. Vermoedde mijn zanger welken mededinger hij te danken had voor zijn toekomstig huwelijksgeluk, toen hij trouwde met zijn Madonna? Hij kwam het waarschijnlijk nooit te weten, en schreef zich trotsch de eer toe mij in het stof te hebben doen bijten! Nadat deze zaak was afgewikkeld, greep er een voorval plaats, dat niet zonder gevolgen bleef voor ons verder lot. De barones vertrok plotseling met haar dochtertje naar buiten. 't Was in de eerste dagen van Augustus. Om gezondheidsredenen had ze de badplaats Mariefred gekozen, een klein, wat afgelegen stadje aan een van de bochten van het Málar-meer, waar juist de nicht met haar ouders vertoefde. Dat overhaast weer op reis gaan, zoo onmiddellijk na haar terugkeer van een langdurig verblijf buitenslands, kwam mij zeer onverklaarbaar voor: maar ik zweeg, omdat de zaak mij in elk geval immers niet aanging. Drie dagen verliepen er; toen liet de baron mij roepen. Hij was gejaagd, nerveus, vreemd. Hij vertelde mij dat de barones spoedig terug zou komen. — 0, ja? ontsnapte mij, in grooter verbazing dan ik wilde doen blijken. - Ja ... ze is zenuwachtig, ze kan niet tegen het klimaat. Ze schrijft me een onbegrijpelijke brief, die mij geweldig hindert. Ik heb trouwens nooit iets van haar kuren begrepen; ze heeft zooveel gekke ideeën. Nu verbeeldt ze zich ook al, dat U boos op haar is! Men stelle zich voor — welk een beproeving voor mijn zelfbeheersching! - ja, wat zegt U, is 't niet krankzinnig? Maar in
62
ieder geval -- ik smeek Lt nadrukkelijk, laat niets hiervan merken als ze terug komt, wan ze schaamt zich over haar wispelturigheid. Ze is ontzettend trotsch, en als ze er een vermoeden van kreeg, dat U haar grillen afkeurt, zou ze buiten zich zelf zijn. Dat loopt mis! dacht ik. En van af dat oogenblik peinsde ik over een vlucht, omdat ik liever niet de held wilde worden in een liefdesavontuur, waarvan de ontknooping zeker niet op zich zou laten wachten. Op de eerstvolgende invitatie gaf ik een weigerend antwoord onder een schijn-excuus, dat niet goed werd opgenomen. Het gevolg was, dat de baron een onderhoud verlangde, en mij om een verklaring verzocht van mijn onbeleefd gedrag. Ik kon natuurlijk niets antwoorden, en hij maakte gebruik van mijn verlegenheid om mij de belofte af te persen met hen mee te gaan op een tochtje, dat ze eenige dagen later zouden gaan maken. Toen ik de barones weer ontmoette, zag ze er slecht uit: haar gezicht was verlept, haar oogen glinsterden. Ik was teruggetrokken, sprak op koelen toon, nam een zeer gereserveerde houding aan. Na een korte stoombootvaart stapten wij aan land bij een bekend restaurant buiten, waar de baron een samenkomst zou hebben met zijn oom. Het souper in de open lucht, onder de honderdjarige lindeboomen met hun zwartachtige stammen en met het neerdrukkende uitzicht over het donkere meer, door sombere bergen omringd, was zeer naargeestig. Het gesprek was droog en geforceerd en handelde over dingen zonder eenig belang. Ik meende nog de deining van een niet geheel-bijgelegden twist tusschen de echtgenooten te kunnen voelen, en had niet den minsten lust om van een nieuwe uitbarsting getuige te moeten zijn. Ongelukkigerwijze hadden oom en neef particuliere aangelegenheden te bespreken, en stonden ze van tafel op. Nu zou de bom barsten. Toen we alleen waren boog de barones zich naar mij over, en zei bruusk:
63
-- Weet U wel, dat Gustav boos was, ja, bepaald erg boos, over mijn plotseling thuis-komen? Daarvan had ik geen vermoeden. - Dan weet U zeker ook niet, dat hij er op rekende zijn vrije Zondagen te kunnen doorbrengen in 't gezelschap van mijn betooverende nicht? - Ik moet I.I verzoeken, zoo onderbrak ik de barones, als U aanklachten wilt indienen -- dat tenom minste te doen in 't bijzijn van den beklaagde .. . ... Wat had ik gedaan, groote God! Dat was een grofheid, deze al te scherpe en duidelijke terechtwijzing, die ik ten behoeve van mijn sekse-genoot der trouwelooze vrouw in 't gezicht had geslingerd. - Oh, dat is kras! riep ze uit, beurtelings rood en bleek wordend van ontsteltenis. Ja, lieve mevrouw, het is inderdaad kras! Tusschen ons was alles gezegd. Voor goed! Zoodra haar man terug kwam, vlijde ze zich tegen hem aan en omklemde zijn arm, alsof ze zijn bescherming wilde vragen tegenover een vijand. De baron merkte dat er iets was voorgevallen, maar begreep haar opwinding in 't geheel niet. Bij de aanlegplaats verliet ik hen, voorgevend dat ik een visite moest maken in een nabij-gelegen villa. Ik kwam in de stad terug zonder te kunnen verklaren hoe. Mijn beenera droegen een verlamd lichaam, de levenszenuw was doorgesneden. Ik was als een lijk dat in zijn eigen lijkstoet liep. Alleen! Nogmaals was ik alleen, zonder familie, zonder vrienden. En niets om te vereeren! God liet zich niet opnieuw door mij scheppen; het standbeeld der Madonna was van zijn voetstuk getuimeld, de vrouw had zich vertoond achter het schoone beeld, valsch, trouweloos, met opgeheven klauwen! Toen ze mij uitnoodigde om haar vertrouwde te worden, had ze den eersten stap naar den echtbreuk gedaan, en de haat jegens haar geslacht was in dat oogenblik in mij opgerezen. Ze had mij beleedigd als mensch en als man, en ik stond aan de zijde van haar echtgenoot --
--
64
tegenover de vrouwen-partij. Ik vleide mij intusschen niet met de voorstelling dat ik deugdzaam was. In liefdezaken evenwel is de man nimmer een dief want hij neemt nooit iets anders dan wat men hem geeft. 't Is alleen de vrouw die steelt en zich verkoopt. En de eenige gelegenheid waarbij ze zich werkelijk onbaatzuchtig geeft dat is de echtbreuk. Het jonge meisje verkoopt zich, de bruid verkoopt zich, slechts de echtbreekster geeft zich aan haar minnaar terwijl ze haar man besteelt! En ik had haar niet eens begeerd als minnares; ze had als vrouw mij nooit iets anders dan vriendschap ingeboezemd. Beschermd door haar kind, was ze in mijn oogen altijd met de waardigheids-teekenen van het moederschap getooid. En als ze aan de zijde van haar echtgenoot was, voelde ik geenszins de verzoeking met haar genot te deelen, dat onrein op zich zelf slechts geadeld wordt door het algeheele, ongedeelde bezit. Gebroken, vernietigd, kwam ik terug in mijn eenzame kamer, ach, nog eenzamer nu dan te voren; want ik had den omgang afgebroken met mijn kameraden, de geleerden-bohèmiens, direct na mijn eerste kennismaking met de barones.
5
65
V. Ik woonde op de zolderverdieping, in een groote kamer, door wier beide vensters men uitzag op de Nieuwe-Brughaven, de baai en de heuvelen aan den Zuidkant van de stad. In de vensternissen had ik tot mijn vermaak wat bloemen gekweekt. Maandroosjes, azalea's en geraniums voorzagen mij om de beurt van bloemen voor den geheimen eeredienst, dien ik aan mijn Madonna met het kind had gewijd. 't Was mijn dagelijksche gewoonte geworden, 's avonds mijn rolgordijnen neer te laten, mijn bloempotten te schikken in den vorm van een apsis, en daaronder het portret van de barones te plaatsen, door de lamp verlicht. Ze was hier voorgesteld als jonge moeder; de ietwat strenge trekken van het mooie gezichtje waren van een uitgelezen reinheid onder de kroon van het blonde haar; ze was gekleed in een helkleurig, aan-den-hals-sluitend toilet, dat het gezicht omlijstte met een plooisel-kraag; op een tafel naast haar zat haar dochtertje, geheel in 't wit, den beschouwer aanziend met een treurigen blik uit haar diepe oogen. Hoe vele brieven „Aan mijn vrienden!" schreef ik niet met dat portret voor oogen, den volgenden morgen afgezonden onder het adres van den baron! Die correspondentie was destijds het eenige gebruik dat ik maakte van mijn auteursgaven. In deze brieven heb ik werkelijk het beste van mijn ziel neergelegd. Om haar artistieke neigingen, die zich niet konden ontvouwen, in goede richting te leiden, had ik der barones met aandrang geraden, in litterairen vorm haar poëtische phantasieën te uiten. Ik had haar meesterwerken van alle literaturen geleend, en haar bovendien verklaringen, overzichten, recensies ge66
bracht, ik had haar practischen raad gegeven, en vele wenken, haar ingewijd in de eerste onvermijdelijke regelen voor de compositie. Ze had zich slechts matig voor de zaak geïnteresseerd, en van den aanvang af haar twijfel te kennen gegeven aangaande haar begaafdheid als schrijfster. Tot antwoord be wees ik haar alleen, dat ieder mensch, die opvoeding had ontvangen, het vermogen bezat ons. te schrijven, althans wel een brief, en dus een auteur in den dop was, meer of minder ontwikkeld. Dit alles hielp niets, de wensch om bij het tooneel te gaan had zich te diep geworteld in haar koppig hoofdje. Ze beweerde een aangeboren declamatie-talent te bezitten: en nu haar positie haar niet toeliet op de planken te gaan, waarvan ze altijd droomde, speelde ze de rol van martelaarster, tot nadeel van haar huwelijksgeluk. Haar man was mijn medeschuldige bij het reddingswerk, dat ik bedreef met de heimelijke bedoeling het huisgezin te bewaren voor een beklagenswaardige uiteenspatting. Hij was mij héél dankbaar daarvoor, zonder evenwel een werkzame belangstelling voor de zaak te durven toonen. Ik hield intussc hen aan mijn denkbeeld vast, ondanks de bezwaren van de barones, en raadde haar, in brief na brief, om toch te besluiten dat inwendig gezwel weg te snijden, en haar persoonlijkheid te geven aan de schepping van een roman, een drama, of verzen. - Geef den waren inhoud van uw leven weer, als u een boeiend en aan-afwisselingen-rijk leven geleefd hebt, neem een boek papier en uw pen, en wees vóór alles oprecht, en u wordt auteur, hield ik haar voor met een citaat van Borne. - Het is al te pijnlijk, een verleden vol kwellingen nog eens te doorleven, had ze geantwoord. Ik wil juist in de kunst de gelegenheid vinden om mij zelf te vergeten, door mij te kleeden in karakters, die zeer ongelijk zijn aan het mijne. Ik vroeg mij nooit af wat ze wel te vergeten kon hebben; feitelijk wist ik niets van haar vroeger be67
staan. Vreesde ze, de oplossing van haar raadsel prijs te geven, den sleutel tot haar karakter uit te leveren? Trachtte ze in de tooneelspeelkunst een begeerte te bevredigen om zich te verbergen achter maskers, of wilde ze zich grooter maken in rollen, die nobeler waren dan zij zelf? Toen ik niets verder kwam, gaf ik haar den raad te be... ginnen met vertaalwerk: dat zou haar stijl ontwikkelen en haar met de uitgevers in aanraking brengen. - Wordt men ten minste als vertaler goed betaald? vroeg ze. - Tamelijk goed, maar men moet zijn werk ook verstaan, antwoordde ik. - U gelooft misschien dat ik inhalig ben, zei ze: maar een arbeid, die geen tastbare resultaten oplevert, oefent in 't geheel geen aantrekkingskracht op mij uit. Zij was ook al aangestoken geworden door de he... geerte van de moderne vrouw om zelf haar brood te verdienen. De baron had een misnoegd en twijfelachtig gezicht getrokken, alsof hij had willen te kennen geven dat hij liever de huishouding beter bestuurd had gezien, dan de huisvrouw bezig met een paar dubbeltjes te verdienen ten koste van haar huisvrouwelijke plichten. Na dien dag had ze mij met verzoeken vervolgd. - Vind een geschikt boek voor mij om te vertalen en dan een uitgever, zei ze voortdurend. Om mij zoo goed mogelijk van de zaak af te maken gaf ik haar twee korte artikelen, voor een geïllustreerd blad, dat niet betaalde. Een gansche week verliep zonder dat de vertaling, een bagatel wat het werk betreft, en dat in twee uren had kunnen geschieden, gereed kwam. De baron, die het soms waagde haar te plagen, beweerde dat ze een .Juibuis" was, en een "zevenslaapster". Hij kreeg tot antwoord een van die uitvallen, die verraden dat men een teêr punt heeft aangeraakt. Daarna had ik haar met rust gelaten, omdat ik geen lust had een twistappel tusschen de echtgenooten te worden.
68
Zoo stonden de zaken, toen de breuk tusschen ons kwam. Als ik nu op mijn zolderkamer zat met de brieven van de barones voor mij, en de eene na de andere nog eens las, kromp mij het hart ineen. Zij was immers een wanhopige ziel, een ongebruikte kracht, een talent, dat zich, evenals dit met mij zelf het geval was, niet tot uiting kon brengen. Vandaar onze sympathie. ik leed om haar, als door een orgaan, dat uitging van mijn lijdende ziel, dat verkwijnd was en buiten staat om in zich zelf de wreede wellust van de smart te voelen. Wat had ze dan eigenlijk gedaan om mijn medelijden te verbeuren? In een aanval van ijverzucht had ze zich bij mij over haar huwelijks-teleurstellingen beklaagd. En ik had haar van mij gestooten, haar afgesnauwd, terwijl ik liever had moeten beproeven haar tot rede te brengen, wat te gemakkelijker scheen daar ze volgens de bewering van haar man zelf hem inzake zijn plicht van huwelijkstrouw volledige vrijheid had gelaten. Ik werd overvallen door een mateloos mededoogen met deze vrouw die ongetwijfeld verschrikkelijke geheimen verborgen hield en leed onder 't besef dat haar physieke en psychische ontwikkeling in verkeerde richting gegaan was. Ik geloofde op dat oogenblik, dat ik een slechte daad zou begaan, wanneer ik haar overliet aan haar lot. In mijn groote bedroefdheid dacht ik er over haar te schrijven, ten einde haar vergiffenis te vragen, haar te smeeken te vergeten wat er gebeurd was, en den beklagenswaardigen indruk dien ik van haar woorden gekregen had, voor een misverstand te verklaren. Maar de woorden wilden niet komen, mijn pen bewoog zich niet. Gebroken van vermoeidheid wierp ik mij op mijn bed. Toen ik den volgenden dag ontwaakte was het een druilige, zwoele Augustus-morgen. Terneergeslagen en slecht-gehumeurd begaf ik mij al om acht uur naar de Bibliotheek. Aangezien ik den sleutel had, kon ik daar drie uur alleen vertoeven voor de gewone ...
69
werktijd begon. Ik liep door de gangen tusschen de dubbele boekenrijen en genoot van die zoete eenzaamheid, want deze was niet meer een geïsoleerdzijn. Mijn denken kwam in vertrouwelijke aanraking met de uitgelezen geesten van alle tijden. Ik haalde hier en daar een boekdeel uit, en deed lang moeite, mijn aandacht op het een of ander onderwerp te vestigen. 't deed er niet toe welk, om den pijnlijken indruk te vergeten, die de scène van den vorigen dag had achtergelaten. Maar ik kon uit mijn gedachte het bevlekte beeld der gevallen Madonna niet verjagen. Wanneer ik mijn oogen losrukte van de bladzijden, waarover ze waren gegleden zonder dat ik mij nog een enk ei woord van den tekst te herinneren wist, dan verbeeldde ik mij als in een hallucinatie haar de wenteltrap te zien afdalen, die ik daar verweg in de diepte van het eindelooze perspectief der lage galerij zag schemeren. Ze tilde, terwijl ze naar beneden ging, de lange plooien op van haar blauwe japon. liet haar kleine voeten zien en haar fijne enkels,
verleidde mij tot verraad met den schuinen blik van haar oogen, bood zich aan met dat valsche en wellustige lachje dat ik eerst den vorigen dag bij haar had opgemerkt. En dat schouwspel wekte de passie op, die voor mij drie maanden lang was begraven geweest, want zóó kuisch had de reine atmosfeer rondom haar mij gemaakt. Het bewijs hiervoor was dat mijn naar er beweerd wordt heete verlangens zich begonnen te individualiseeren, zich te concentreeren om een enkel doel. Ja! Het was zoo, inderdaad ik begeerde haar. Plotseling stelde ik mij haar naakt voor, waar ik de weeke lijnen van haar kleeding, die ik van buiten kende, deed overgaan op liet blanke lichaam. En toen mijn gedachten een onderwerp hadden gevonden, nam ik een plaatwerk over Italiaansche beroemde beeldhouw werken. Ik wilde door middel van een wetenschappelijk onderzoek de formule van deze vrouw vinden. Ik wilde het geslacht en de soort tot welke zij 70
behoorde leeren kennen. Daar was keus genoeg. Was het Venus met haar stevige borsten, met haar forsche heupen, de normale vrouw, die den man wacht, zeker van de schitterende zege der schoonheid? Neen! Juno? De vruchtbare moeder met haar kind, de barende vrouw, die op het kraambed uitgestrekt de deelen van haar heerlijk lichaam, welke de fatsoenlijkheid gebiedt te verbergen -- tentoon stelt? Zij evenmin! Was het Minerva, de blauwkous, de oude jonkvrouw, die haar platten boezem onder een mannen- harnas verbergt? In geenen deele! Diana dan! De bleeke godin, de godin van den Nacht, schuw tegenover de schrikwekkende helheid van den Dag, wreed in haar onvrijwillige kuischheid, een gevolg slechts van een verkeerde lichaamsgesteldheid, al te veel jongen, al te weinig meisje, gedwongenschroomvallig, zoodat ze toornig wordt op Actaeon, die haar in het bad verrast. Diana? Ja, misschien wat het geslacht betreft wè1, maar niet als soort, neen! Het zal de taak zijn van de toekomst om de beslissing uit te spreken! Maar toch dat broze lichaam, die teère leden, dat lieve gezichtje, die trotsche lach, die zedig-bedekte boezem ze moesten gloeien van geheim verlangen, en hun passie moest zelfs gaan tot aan den lust om bloed te zien vloeien. Ah! Diana! Ja, zij was het, voorzeker, zij was het! Ik zette mijn onderzoekingen voort; ik doorzocht boeken over alle kunst-verzamelingen, die de rijke voorraad van den staat bevatte; ik wilde uit mijn gedachten het beeld van de kuische godin verdrijven. Ik maakte vergelijkingen, ik verifieerde de gevonden passages als een geleerde, ik ging van het eene eind van het groote gebouw naar het andere, naarmate ik van het eene werk naar het andere werd verwezen, totdat het openingsuur sloeg en mij uit mijn droomen opschrikte. De komst van mijn collega's riep mij tot mijn gewone plichten terug. 71
VI. 's Avonds besluit ik mijn clubgenooten op te gaan zoeken. Bij mijn binnentreden in het laboratorium word ik begroet door een infernaal vreugdegehuil, dat mij wat opvroolijkt. Midden in de kamer staat een tafel, als een altaar gedekt. Daarop ligt een doodskop vóór een reusachtige flesch cyaankali. Een bijbel met punchvlekken bedekt, ligt opengeslagen naast den schedel. Bougies liggen als leesteekens tusschen de bladen. Daar omheen heeft men een kring punchglazen gezet, die worden gevuld uit een retort; mijn vrienden zijn druk bezig zich een roes te drinken. Ik krijg een kolf glas, dat een halve liter bevat, en ik ledig dit in één teug. Alle clubgenooten schreeuwen eenstemmig de verwensching van het genootschap: Verdoemd! wat ik beantwoord met „het lied der Verloren Zonen" aan te heffen. Dit preludium wordt gevolgd door een ontzettend gekrijsch en kabaal, en onder bijval-kreten begin ik mijn welbekende godslasteringen voor te dragen. In klankvolle verzen en met anatomische expressies wordt de vrouw verheerlijkt als de personifikatie van het onvermogen des mans om zich op eigen gelengen hied te vermaken. Ik bedwelm mij zelf met ruwe woorden en spotredenen, die ik uitslinger tegen de madonna een ziekelijk gevolg van mijn onbevredigde begeerten. Mijn haat jegens de trouwelooze aangebedene barst los met een geweld, dat mij een bittere troost schenkt. Mijn vrienden, arme drommels, wier eenige ervaring aangaande de liefde uit de bordeelen is gehaald, zijn
72
verrukt over deze bezoedeling van de voorname vrouwen, die voor hen niet bereikbaar zijn. De roes neemt toe. Ik ben gelukkig, weer mannenstemmen te hooren, na maanden te hebben doorge bracht onder sentimenteel gemiauw en ontboezemingen van valsche eerbaarheid en gehuichelde onschuld. Het is alsof ik het masker had laten vallen, de sluiers had afgeworpen waaronder Tartuffe zijn liederlijkheid verborg. Ik zie in gedachten de aangebedene zich overgeven aan alle grillen van de echtelijke liefde om de verveling te verjagen die haar triest bestaan haar inboezemt. 't Is tot haar, de Afwezige, dat ik mijn schimpwoorden richt, over haar dat ik mijn schandelijkheden uitspuw, in mijn machtelooze verbittering, woedend, dat ik haar niet kan bezitten, wijl een macht in mijn binnenste mij tegenhoudt op den rand van de misdaad. Voor mijn verhitte zinnen neemt het laboratorium den schijn aan van een tempel, waarin een weergalooze orgie de meest verschillende aandoeningen wekt. Op de planken fonkelen de flesschen in alle kleuren van den regenboog, in menie-rood, in potasch-oranje, in zwavelgeel, in 't Spaansch gifgroen, in vitriool-blauw. De atmosfeer is verzadigd van tabaksrook, en van den punchdamp, die met zijn citroengeur vage voorstellingen wekt van gelukkiger, zonniger landen; de piano, opzettelijk eerst ontstemd, en daarna weer gestemd in een onbekenden toon, kermt den marsch van Beethoven uit, zóó jammerlijk-verhaspeld, dat men slechts het rhythme herkent; de bleeke gezichten van de drinkebroers wiegelen in den blauwachtigen nevel, die uit de pijpen opstijgt. De gouden sjerp van den luitenant, de zwarte baard van den philosoof, het stijve overhemd van den dokter, de doodskop met zijn leege oogholten, het geloei, 't rumoer, de afschuwelijke wanklanken, de stuitende voorstellingen die men oproept alles dwarrelt dooreen in mijn ziedend brein. Dan klinkt plotseling een aansporingskreet, één enkele, uitgebruld door al die stemmen dooreen:
73
Naar vrouwen, jongens! En 't gansche koor heft, als uitsmijtmarsch, het „lied van de Verloren Zonen" aan. Men grijpt de jassen, en zet de hoeden op. En dan vertrekt het gezelschap. Een half uur later stormt de gansche club een bordeel binnen, bier wordt er geëischt, weldra vlamt er een knetterend vuur in de kachel, en mijn vrienden leiden de saturnaliën van den nacht in met tableaux vivants .. .
74
VII. Toen ik, op klaarlichten dag, ontwaakte in mijn eigen bed, voelde ik, dat ik in verrassende mate de heerschappij over mij zelf had herwonnen. Iedere neiging tot ziekelijke sentimentaliteit was verdwenen, en mijn madonna-vereering had ik vergeten in de omarmingen van den nacht. ik beschouwde nu mijn ingebeelde liefde als een zwakheid van de ziel of van het lichaam 't welk mij op dat oogenblik voorkwam een en hetzelfde te zijn. Na een koud bad en een versterkend ontbijt ging ik aan mijn dagelijksch werk, zeer tevreden bij de gedachte dat er nu aan de heele geschiedenis een eind was. Langzaam volbracht ik mijn bezigheden, en de uren gingen snel voorbij. Het was half een, toen de oppasser den baron aandiende! en ik geloofde nog - Dat is ook wat! dacht ik, al dat de zaak nu uit was! Ik bereidde mij voor op de een of andere scène. De baron was opgewekt en voorkomend, en drukte mij hartelijk de hand. Hij kwam mij uitnoodigen om met hen nogmaals een stoomboottochtje te maken, naar Sódertalje, waar de badgasten-club een tooneelvoorstelling geven zou. - Ik betuigde mijn erkentelijkheid, maar verklaarde dat dringend werk mij verhinderde mee te gaan. - Mijn vrouw, zoo vervolgde hij, zou U héél dankbaar zijn als U wilde komen. Verder zal Bébé ook van de partij zijn Bébé was de vermaarde nicht. Hij smeekte mij zoo dringend, zoo aandoenlijk, zoo onweerstaanbaar, ..
.
75
terwijl hij mij vriendelijk aanzag met zijn droefgeestige oogen, dat ik voelde hoe ik begon te weifelen. Maar in plaats van regelrecht de invitatie aan te nemen, vroeg ik: - En maakt mevrouw het goed? - Ze was gisteren ellendig, hêêl ellendig, maar vandaag is ze beter. Maar 't is waar ook, amice, vervolgde hij, wat was er toch tusschen jou en haar, dien avond in Nacka? Zij beweert dat er bij het praten het een of andere misverstand rees, en dat je boos werd zonder reden. - Het is waar, antwoordde ik onzeker, ik begreep er niets van. Vermoedelijk had ik een beetje te veel gedronken. Ik zal wel de een of andere domheid hebben gezegd. - Schwamm - d'rüber - hè? viel hij haastig in. - en laat ons weer goede vrienden zijn, net als vroeger; vrouwen zijn immers nu en dan zoo be.. lachelijk gauw gepiqueerd, dat weet je toch zelf maar al te goed. Nu, dus dat is afgehandeld, je zegt ja, is 't niet? Dus om vier uur vandaag. We rekenen op je. Ik had ja gezegdl . .. Onoplosbaar raadsel! Een misverstand! Zij was in elk geval ziek geweest! Ziek van angst, van ergernis ... van wat? De geschiedenis verkreeg nu een nieuwe belang.. wekkendheid door het ten tooneele verschijnen van de kleine onbekende, en 't was niet zonder hart.. kloppingen, dat ik mij om vier uur aan boord begaf van de stoomboot, gelijk was overeengekomen. Aanstonds viel mij, bij de ontmoeting met mijn vrienden, de zusterlijke houding op van de barones. - U is toch niet erg boos op mij om mijn harde woorden, zoo sprak ze mij aan, - ik vergaloppeer mij zoo gauw. - Laat ons daar niet weer over praten, antwoordde ik, en maakte een plaatsje voor haar op het achterdek. - Mijnheer Axel ... Juffrouw ... Bêbêl De baron stelde ons aan elkaar voor. Ik stond tegen76
over een jonge dame van ongeveer achttien jaar, van het type „soubrette", precies zooals ik mij had voorgesteld. Ze was niet groot van gestalte, en had een vulgair gezichtje; ze was eenvoudig gekleed met een zweempje gewilde zwierigheid. Maar de barones! Doodsbleek, met langs de jukbeenderen ingevallen wangen en magerder dan ooit! Haar armbanden rinkelden om haar polsen; de hals stak op uit het kraagje van haar japon, en van de blauwe aderen aan de slapen, nog duidelijker zichtbaar door haar veronachtzaamde coiffure, waren de kronkelingen te volgen tot aan het oor. Ze was ook slecht gekleed in een toilet met schreeuwende en niet bij elkaar passende kleuren. In één woord ze was leelijk. Ze boezemde mij, toen ik haar aanzag, een diep medelijden in, en ik verwenschte in mijn hart mijn optreden jegens haar. Zij een coquette? -- Een martelares was ze, zeker! Een heilige, onder onverdiende rampen gebukt! De boot vertrok. De heldere Augustus-namiddag op het Málar-meer noodigde uit tot vredig gemijmer. met opzet of bij Het nichtje en de baron waren naast elkaar komen te zitten, maar te ver toeval van ons af, om ons te kunnen verstaan. Naar het longe meisje overgebogen babbelde en lachte de baron, schertste onvermoeid, jeugdig en stralend als een pas-verloofde. Nu en dan wierp hij ons een oolijken b li k toe, en wij knikten tegen elkaar en lachten even. - Een vroolijk juffertje, hè? merkte de barones op. - Dan schijnt ze te zijn, antwoordde ik, zonder recht te weten hoe ik mij moest houden. - Ze verstaat zoo merkwaardig de kunst om de sombere buien van mijn man te verdrijven. Ik bezit heelemaal die gave niet, vervolgde ze, en keek naar de twee in de verte met een lachje van oprechte sympathie. En in hetzelfde oogenblik verrieden de trekken van haar gezicht geheime bezorgdheid, teruggedrongen tranen, een bovenmenschelijke berusting, en als ijle
77
wolkjes gleden over haar gezicht die ongrijpbare weerspiegelingen van goedheid en verzaking en zelfopof fering, die men soms kan opmerken bij zwangere vrouwen of jonge moeders. Ik voelde mij beschaamd over mijn onrechtvaardige gedachten, door wroeging bestormd, en 't kostte mij in mijn zenuwachtigheid moeite om de tranen te weerhouden die mij in de oogen kwamen ... Ik zocht naar een onderwerp voor gesprek, onverschillig welk. En U is niet jaloersch? — Niet in 't minst, antwoordde ze met een oprecht gezicht en zonder een zweem van boosaardigheid. Het lijkt U misschien vreemd toe, maar 't is toch waar. Ik heb mijn man, die een best mensch is, lief; ik ben doodelijk van mijn nichtje, dat lieve, kleine ding. En het is allemaal zoo echt onschuldig. Nee, bah! jaloerschzijn maakt de menschen leelijk. En op mijn leeftijd moet men zich daar al voor in acht nemen. Haar leelijkheid viel werkelijk op hartverscheurende wijze in 't oog, en, door een plotselinge ingeving gedreven, beval ik haar op vaderlijken toon om haar sjaal om te doen, onder voorwendsel dat het begon te waaien en dat ze kou zou kunnen vatten. Ik drapeerde de wollige doek om haar schouders, haar gezicht er mee omlijstend naar mijn smaak, zoodat ze er bepaald lief uitzag. Wat was ze mooi, toen ze mij met een glimlachje dankte! Ze straalde van blijdschap en dankbaarheid als een kind, dat om liefkoozingen bedelt. Mijn arme man, -- 't doet mij goed hem wat opgewekt te zien! Hij heeft zware zorgen. 0, als Lt eens wist .. . Om 's Hemelswil, mevrouw, begon ik kalmeerend, ik wil niet onbescheiden zijn, maar zeg mij wat LI bezwaart, want ik voel dat U onder de een of andere groote angst gebukt gaat. Ik kan natuurlijk alleen maar goeden raad geven, maar wanneer ik U daarmee van dienst kan zijn, versmaad dan niet mijn vriendschap, dat smeek ik U. --
78
Mijn arme vrienden hadden het heel moeilijk. Ze werden door het gruwelijk spook van een bankroet bedreigd. Het ontoereikende salaris van den baron was tot dusver aangevuld met den bruidschat van zijn vrouw. Ze hadden kort te voren ontdekt dat die bruidschat zoo goed als niet aanwezig was, daar deze in papieren zonder waarde was belegd. De baron stond thans op het punt ontslag te vragen, en trachtte een betrekking te vinden als kassier bij een bank. — 't Is daarom, vervolgde ze, dat ik er van sprak uit mijn talent geld te slaan; op die manier zou ik het mijne kunnen bijdragen tot het onderhoud van mijn familie; want 't is mijn schuld. Ik ben het, die mijn man in de moeilijkheden gebracht heb, ik ben het die zijn toekomst heb vernietigd .. . Wat moest ik zeggen en doen in een zoo ernstig geval, dat geheel buiten mijn macht viel? Ik nam, hoewel met tegenzin, mijn toevlucht tot een flatteeren van de zaak, en beproefde mij zelf wat wijs te maken. Alles zou stellig wel terecht komen; en om haar te troosten, schilderde ik een toekomst zonder zorgen, vol lachende beloften. Ik haalde de financieele statistiek er bij, en bewees haar dat er betere tijden in aantocht waren, dat de papieren weer zouden rijzen, ik phantaseerde ongehoorde hulpbronnen en goochelde ten slotte een gansch nieuwe legerorganisatie te voorschijn, die onverwachte promoties zou meebrengen. 't Waren zuiver verzinsels; maar ik slaagde er in, dank zij mijn phantasie, haar moed en hoop te hergeven en eindelijk ook weer vroolijk te stemmen. Na aan land gestapt te zijn maakten wij, wachtend op de opening van den schouwburg, twee-aan-twee een wandeling in het park. Ik had nog geen woord gewisseld met het nichtje. De baron verliet trouwens haar zijde niet. Hij droeg haar sortie, verslond haar met zijn blikken, overgoot haar met een stroom van woorden, verwarmde haar met zijn adem, terwijl zij steeds koel bleef, onverschillig, met oogen zonder uitdrukking en een strak gezicht. Nu en dan scheen 79
ze een paar woorden te zeggen, die den baron daverend deden lachen, zonder dat zij zelf een spier van haar gezicht vertrok. Te oordeelen naar zijn uitgelaten mimiek scheen ze voortdurend zijdelingsche opmerkingen, woorden met verholen bedoeling, zelfs bepaalde dubbelzinnigheden te lanceeren. Eindelijk werden de deuren geopend, en we gingen naar binnen om onze plaatsen, die niet genummerd waren, in te nemen. Het scherm gaat op. ft Is een vreugde voor de barones, om de planken weer te zien, de geuren in te ademen van tooneel...verf, doek en hout, schmink en zweet. Men speelt "Een Caprice." Een plotselinge tegenzin bekruipt mij onder de drukkende souvenirs uit mijn leven als mislukt acteur, voor wien de schouwburg hardnekkig blijft gesloten - bovendien als natuurlijke nawerking van de uitspattingen van den vorigen dag. Zoodra het gordijn gezakt is, sta ik van mijn plaats op en neem heimelijk de vlucht naar de restauratie van het hötel in de stad, waar ik mij versterk met een dubbele absint, die tot het einde van de voor... stelling strekt. Mijn vrienden vinden mij terug aan het afgesproken souper. Ze zien er moe uit en verher... gen noode hun teleurstelling over mijn verdwijnen. De tafel wordt onder een algemeen zwijgen gedekt. ft Gesprek wil niet meer recht vlotten nu wij alle vier samen zijn. Het nichtje blijft maar zwijgend, hooghartig en gesloten. Eindelijk begint er een gedachtenwisseling over de spijskaart. Na mij mijn opinie gevraagd te hebben kiest de barones hors...d'oeuvre, wat de baron bruusk afbestelt, wat te bruusk voor mijn overspannen zenuwen. Verdiept in mijn sombere gepeinzen, veins ik niets te hebben gehoord, en bestel nogmaals: "Hors...d'oeuvre voor twee!", voor haar en voor mij, omdat zij den wensch te kennen heeft gegeven dit
gerecht te eten. De baron wordt bleek van drift. Er zat onweer in de lucht, maar geen woord werd geuit.
80
De barones bewondert in haar hart mijn moed om een onbeschaamdheid te beantwoorden met een beleediging die mij in een beschaafder land het ernstig verzoek mij nader te verklaren zou hebben gekost t en begint, opgemonterd door mijn dappere verdediging van haar rechten, mij te plagen ten einde mij aan het lachen te maken. Maar tevergeefs. Ieder gesprek was onmogelijk; men wist elkaar niets te zeggent en de baron en ik wisselden dreigende blikken. Ten slotte begon mijn tegenstander tegen mijn buurdame te fluisteren; zij antwoordde met knikjes en monosyllaben, geuit zonder een beweging van de lippen, terwijl ze verachtelijke blikken wierp op mij. De gloed steeg mij naar de slapen, en het onweer was op 't punt tusschen ons los te barsten, toen een onvoorziene gebeurtenis als bliksemafleider dienst deed. In een aangrenzend vertrek was een uitgelaten gezelschap gaan zitten. Een half uur lang had men al op de afgrijselijkste wijze gerammeld op de piano en nu hief men nog bovendien met open deuren een onfatsoenlijk lied aan. - Doe de deur dicht! beval de baron den kellner. De deur was nauwelijks gesloten of ze werd weer geopend. De zingenden gingen door met hun refrein en vlochten er tartende toespelingen op ons doorheen. Dat was een gunstige gelegenheid voor mij om uit te vallen. Ik stond van mijn stoel op; met twee snelle stappen was ik bij de deur, die ik brutaal den krijschenden troep voor de neus dicht smeet. Mijn beslist optreden tegenover den vijand had het effect van een vonk in een bus met kruit. Er volgde een korte strijd, waaronder ik met vaste hand de deur hield gesloten. Maar daarop werd de deur met geweld naar binnen getrokken, ze bezweek en sleepte mij mee, midden tusschen de schreeuwers, die op mij losvlogen, gereed voor een gevecht. In hetzelfde oogenblik voelde ik een hand op mijn schouder, en achter mij hoorde ik een ontroerde stem, die vroeg of de heeren alle 6
81
fatsoensbegrip hadden vergeten, waar ze zich aldus, allen tegelijk wierpen op één tegenstander .. . 't Was de barones, die, alle conventies opzijzettend, in haar ontsteltenis gevoelens verried, warmer wellicht dan ze had willen toonera. 't Spektakel was uit. De barones zag mij met onderzoekende blikken aan. — U is een echte kleine held, zei ze. Ik was in ieder geval ontzettend ongerust over U. De baron verzocht om de rekening, liet den eersten kellner komen en beval hem, den burgemeester te waarschuwen. Sinds dit oogenblik heerschte er volkomen harmonie de een in nog tusschen ons allen. Wij gaven sterker bewoordingen dan de ander — onze verontwaardiging over de ongemanierdheid der stadsbewoners te kennen. Al de teruggedrongen verbittering van de jaloezie en de gekrenkte eigenliefde werd eenpariglijk over deze onbeschaafde vlegels uitgestort, en bij de punch, die in een van onze kamers werd gedronken, vlamde de vriendschap weer zóó hoog op, die niet verscheen dat men den burgemeester vergat. Den volgenden morgen ontmoetten we elkaar in 't café in schitterende stemming, en ten slotte héél blij, dat die vervelende geschiedenis, waarvan de gevolgen moeilijk te overzien zouden geweest zijn, vanzelf aan een eind was gekomen. Na het ontbijt maakten we een wandeling langs den oever van het kanaal, steeds twee-aan-twee, maar op een behoorlijken afstand van elkaar. Bij een sluis, waar het kanaal een scherpe bocht maakte, stond de baron stil en keerde zich om naar zijn vrouw met een teeder, bijna verliefd lachje. — Maria, ken je dit plekje nog? vroeg hij. - ja, ja, ik weet het nog, lieve Gustav, antwoordde zij met een harstochtelijken, droevigen trek op haar gezicht. - Hier heeft hij mij zijn liefde verklaard, zei
82
ze, ophelderend, tot mij. --- Op een avond, daar onder die berk. Een vallende ster trok juist op hetzelfde oogenblik haar lichtenden boog tegen den hemel .. . — Dat is drie jaar geleden nu, vervolgde ik, als slot van de confidentie. — En nu probeert U, uit Uwe oude herinneringen kracht te zuigen. U leeft van 't verledene, omdat het tegenwoordige niets meer bezit dat U bevredigen kan. - Nee, stil, U vergist U zeer! ... Ik verfoei het verleden, en ik ben mijn braven man dankbaar dat hij mij verlost heeft van een ijdele moeder, die mij met haar teedere dwingelandij bijna in het ongeluk had gebracht. Ik ben doodelijk van mijn goeden Gustav, en hij is mij een trouwen vriend geworden .. . - Zooals het U belieft, ik ben het altijd met U eens, wanneer ik U daarmee aangenaam kan zijn. Op den bepaalden tijd begaven wij ons aan boord om naar de stad terug te keeren, en na een tocht over het blauwe meer met zijn duizend groenende eilandjes, landden we aan de kade, waar we elkaar vaarwel zeiden. Ik had mij voorgenomen weer aan het werk te gaan, en het ernstige plan gekoesterd om uit mijn hart dat gewas dat de gedaante van een vrouw had aangenomen weg te snijden, maar ik ontdekte al spoedig dat er machten, sterker dan ik, in 't spel waren, waarmee ik nog geen rekening had gehouden. Reeds den volgenden morgen ontving ik een invitatie van de barones om, ter eere van haar trouwdag, te komen eten. Ik kon geen excuus meer bedenken; ondanks mijn vrees dat wij te dikwijls in elkaar's gezelschap waren, zoodat onze vriendschap er wel onder lijden moest, ging ik. Men stelle zich mijn teleurstelling voor, toen ik bij mijn komst het huis in groote wanorde vond, tengevolge van de schoonmaak en den baron uit zijn humeur, terwijl ik door de barones werd ontvangen met verontschuldigingen omdat het diner niet op tijd gereed was. Een wandeling in
83
den tuin met den baron, die brommig en hongerig was, en niet bij machte om zijn ongeduld te masqueeren, bracht mij aan het eind van mijn conversatietalenten. Na een half uur wisten we niets meer tegen elkaar te zeggen, en we gingen maar eens in de eetkamer kijken. De tafel stond gedekt, het hors-d'oeuvre-gerecht was al opgediend, maar de gastvrouw nog niet verschenen. - Zouden wij in elk geval maar niet vast een hapje eten? opperde de baron. — Dan duurt het wachten niet zoo lang. Ik deed wat ik kon om hem van dit plan af te brengen, omdat ik wist hoe kwalijknemend de barones was, en ik haar wilde ontzien. Niets hielp. Tusschen twee vuren gezet, moest ik hem wel gehoorzamen. Eindelijk kwam de barones binnen: jeugdig, stralend, mooi; keurig-gekleed in een toilet van dunne zijden crêpe, korengeel van tint met blauw-paars, haar lievelingskleuren. De japon, volmaakt van snit, deed haar fijn meisjesfiguur fraai uitkomen, liet de ronding der schouders zien en de weeke lijnen van de prachtig-gevormde armen. Ik bood haar haastig mijn bouquet rozen aan, wenschte haar vele herhalingen toe van haar trouwdag en schoof met nadruk al de schuld van onze lakenswaardige ongeduldigheid op den baron. Ze zette een misnoegd gezicht, toen ze de tafel in wanorde zag gebracht, en gaf haar man een terechtwijzing die eerder bitter dan schertsend klonk. Deze talmde niet met zijn antwoord op dit onverdiende verwijt. Ik maakte onmiddellijk een eind aan het dispuut door over het op den vorigen dag voorgevallene te gaan spreken, waarvan ook de baron al iets gezegd had. - Wel, en wat vond U van mijn nichtje? vroeg de barones. - Betooverend! riep ik uit. - Ja, niet waar, amice, is dat kind niet inderdaad een juweel? riep de baron op een toon van bewonderenswaardig-vaderlijken ernst, echte genegenheid,
84
't slacht-en deernis met het eigenzinnige juffertje of fer van denkbeeldige tirannen. Maar de barones spaarde hem niet, ondanks zijn listige manoeuvre om opzettelijk het woord „kind" te gebruiken. Hebt U wel opgelet, wat ze met het kapsel van mijn man heeft uitgehaald, onze lieve Bébé? .. . Werkelijk! De gewone scheiding van den baron was verdwenen. Hij was gefriseerd als een salet-jonker, en zijn knevel was opgestreken op een manier die hem bepaald misstond. Maar door een natuurlijke ideeën-associatie lette ik bovendien op zonder het te laten merken dat ook de barones in enkele bijzonderheden van haar coiffure, haar toilet, ja zelfs in haar manieren, de betooverende nicht naapte. Het deed denken aan de affiniteit in de chemie, hier optredend tusschen levende wezens. Het diner verliep traag en bezwaarlijk als een kar, die rijdt op drie wielen omdat het vierde losgeloopen is. Maar aan de koffie wachtte men haar, de voortaan onontbeerlijke vierde stem in ons quartet, dat valsch begon te klinken, wanneer we maar met ons drieën waren. Aan het dessert bracht ik een toast uit op het echtpaar, in conventioneele bewoordingen, als champagne die te lang heeft gestaan. De echtgenooten kusten elkaar, onder den indruk van hun souvenirs uit vroegere tijden, en toen ze hun voormalige teederheidsbetuigingen namaakten, werden ze ontroerd en verliefd als de tooneelspeler, die ten slotte werkelijk treurig wordt door 't vertoonen van de tranen van echt leed. Of gloeide nog het vuur onder de asch, gereed om op te vlammen, noodra een behendige hand er in rakelde? 't Zou moeilijk zijn met beslistheid te zeggen, hoe het was. We gingen zitten in een priëeltje in den tuin. 't Had één raam dat uitzag op de straat. 't Gesprek sluimerde in, onder de algemeene slaperigheid, en de baron ging verstrooid de wacht zitten houden voor het raam
85
aan de straat om uit te zien of het nichtje nog niet kwam. Plotseling vloog hij op en verdween, ons beiden achterlatend, blijkbaar met het oogmerk de gewachte tegemoet te gaan. Alleen met de barones voelde ik mij verlegen. Niet, dat ik beschroomd van natuur was, maar zij had een zoo eigenaardige manier om mij met haar oogen te verslinden en mij complimenten te maken over details van mijn toilet. Na een te lange, bijna benauwende pauze, barstte ze in lachen uit en merkte aan, wijzende met haar vinger in de richting die de baron had genomen: - Wat is hij toch verliefd, m'n goeie Gustav! — Men zou het haast gelooven, antwoordde ik. — En U voelt niet de folteringen van de jaloezie? - Dat zou mij niet mogelijk zijn. Ik ben immers zelf op het aardige kleine ding verliefd. En hoe staat het met Uw eigen hart ten opzichte van onze betooveren de nicht? - Uitstekend. Ik zal oprecht zijn. Hoewel ik U niet grieven wil moet ik toch bekennen, dat Uw bloedverwante mij nooit sympathiek zal zijn. En dit was waar. Reeds bij onze eerste ontmoeting had de jonge dame, van burgerlijke afkomst evenals ik zelf, afkeer voor mij gevoeld. Ik was de lastige getuige of liever de gevaarlijke mededinger, die jaagde op de velden waarop zij beslag had gelegd ten einde zich entrée in de hoogere kringen te verschaffen. Met haar kleine scherpe parelgrijze oogen had ze mij onmiddellijk getaxeerd als een waardeloozen kennis, voor niets te gebruiken; met haar burgerlijke instincten had ze mij ingelijfd bij de schare der avonturiers. Tot op zekere hoogte had ze gelijk, aangezien ik de kennismaking met de baronnenfamilie gezocht had met het openlijk erkende oogmerk om beschermers te vinden voor mijn rampzalig treurspel; maar mijn vrienden hadden geenerlei relaties met de tooneelwereld, dat was maar een verzinsel van mijn Finsche juffrouw; er was nooit gesproken over mijn
86
stuk, behalve met enkele afgezaagde complimenten, die men mij er over had gemaakt. Ook merkte ik al gauw, dat de baron, zeer veranderlijk onder verschillende invloeden, in het bijzijn van het nichtje geheel anders tegen mij optrad, en dat hij mij met de oogen van de betooverende schoone begon te beschouwen. Wij behoefden intusschen niet lang te wachten, de beide onafscheidelijken kwamen het hek in, lachend, pratend en opgeruimd-gestemd. Het meisje was dien avond in een vroolijke luim. Met ietwat studentikooze achteloosheid vloekte ze in de geraffineerdst gekozen termen, uitte ze ongepastheden met volmaakte behendigheid, en zoo volkomen-onnoozel, als ware ze onwetend geweest aangaande de beteekenis der dubbelzinnigheden. Ze rookte en dronk, zonder evenwel één oogenblik te vergeten dat ze een vrouw en wel een jonge vrouw was. Ze had niets mannelijks in haar manieren, geen geëmancipeerdheden, geen zweem van preutschheid. Over 't geheel genomen was ze amusant, en de uren gingen snel en genoeglijk voorbij. Iets, dat mij intusschen trof, en een onheilspellende profetie voor de komende tijden inhield, was de uitbundige verrukking, waarvan de barones blijk gaf, telkens als er een dubbelzinnigheid over de lippen van haar nichtje kwam. Een gillend geschater, een uitdrukking van schaamtelooze wellust die er dan over haar gezicht vloog, verrieden een grondige bekendheid met de geheimen der zinnelijke uitspattingen. Terwijl wij ons vermaakten, kwam de oom van den baron zich bij ons gezelschap voegen. Hij was een gepensionneerd kapitein, en sinds vele jaren weduwnaar. Zeer hoffelijk in damesgezelschap, had hij met zijn innemend optreden en zijn ietwat gewaagde galanterie een overblijfsel uit den tijd van den vorigere koning —, en beschermd door zijn intieme familie-relatie, de gunst der beide dames weten te winnen, en hij was haar groote vriend. 87
Hij veroorloofde zich vrijpostig het genoegen haar aan te raken, de handen te kussen en op de wang te tikken. Zoodra hij zich vertoonde, vlogen de beide dames hem om den hals en uitten gilletjes van vreugde. - Hei hei! m'n liefjes, niet zoo opgewonden! Twee tegelijk ... dat is wat veel voor zoo'n ouwen jongenheer. Voorzichtig -- aan vuur kan men zich branden. Weg met de pootjes, of ik sta voor de gevolgen niet in. De barones stak hem de cigaret toe, die ze tusschen haar lippen hield. - Wil oom mij even wat vuur geven? ik heb immers geen vuur meer, -- Vuur, vuur, m'n kindje. Dat is al vijf jaar geleden uitgegaan, antwoordde hij met een ondeugend gezicht. -- Is 't waar? De barones gaf hem een vriendschappelijk tikje met haar vingertoppen. De oude heer greep haar arm, hield dien tusschen zijn handen en masseerde hem tot aan de schouderspieren toe. -- Je bent niet zoo mager, als je wel lijkt m'n kindje; vervolgde hij, het weeke vleesch betastend onder de stof van de japon. De barones liet hem begaan. Ze scheen in het compliment behagen te vinden. Met haar uitgelatenwellustig lachen schoof ze haar mouw op en ontblootte een fraai-gevormden arm van allerbekoorlijkste molligheid en melkwitten glans. Maar eensklaps dacht ze aan mijn bijzijn, en haastte zich de mouw weer naar beneden te trekken, maar toch niet zóó snel, of ik had een vonk zien lichten van den vreeselijken gloed die in haar oogen brandde de uitdrukking bij de omarmde vrouw in het oogenblik van den erotischen zinnenzwijmel. Op hetzelfde moment liet ik toevallig uit onachtzaamheid, terwijl ik een cigaret opstak, een brandende lucifer tusschen mijn vest en mijn colbert vallen. De barones slaakte een gil van schrik, snelde naar mij toe en wilde het vuur met haar vingers 88
dooven; „het brandt, het brandt!" riep ze met een gloeienden blos. Geheel ontdaan deinsde ik achteruit en drukte haar handen tegen mijn borst om de gevaarlijke vonk te dooven; daarna maakte ik mij, vol schaamte haastig van haar los, deed alsof ik uit een werkelijk gevaar gered was geworden en uitte, nog zeer geroerd, woorden van innigen dank. We schertsten en plaagden elkaar braaf tot aan het souper. De zon was ondergegaan en de maan rees achter den koepel van het Observatorium op, de appelboomen belichtend in den tuin. We vermaakten ons met de namen te raden van de vruchten, half-verscholen tusschen de bladeren, die wit-groen schenen in den electrischen schijn van de maan. De gewoonlijk roode calvijn was enkel een gele vlek, de astrakan was kopergroen, de reinet donkerbruin en het overige daarmee in overeenstemming. Evenzoo de bloemen in hun groepeeringen. De dahlia's glansden in ondefinieerbare nuances de kleurschakeeringen van de violieren schenen afkomstig van een andere planeet, de tint van de asters was niet te noemen. - Ziet U, zei ik verklarend tegen de barones, hoe alles slechts bestaat in onze verbeelding? Er zijn geen kleuren; alles hangt af van den aard van het licht. Alles is louter illusie! - Alles! herhaalde ze, terwijl ze voor mij bleef staan en mij aanzag met haar door het duister onnatuurlijk groot-geworden oogen. - ja, alles! antwoordde ik, geveinsd, buiten mij zelf door dat visioen van werkelijk vleesch en bloed dat mij op dit oogenblik door zijn buitengewone schoonheid vrees aanjoeg. Het blonde, verwarde haar rees omhoog als een stralende kroon, haar door de maan beschenen gezicht omlijstend; haar figuur, zoo zeldzaam-fraai geëvenredigd, stond daar rank, en slanker nog dan gewoonlijk schijnend door de strepen van haar toilet, welks kleuren in den maneschijn tot zwart en wit waren versmolten.
89
De violieren zonden hun prikkelende geuren uit, de krekels piepten in het bedauwde gras, een zoele wind suizelde door de boomen, de schemering wikkelde ons in haar weeken sluier, alles lokte uit tot liefde; slechts de fatsoenlijke lafheid hield de bekentenis op de lippen terug. Plotseling viel er een appel van een tak, die door den wind werd bewogen. De barones bukte om hem op te rapen en reikte hem mij toe met een veel beteekenend gebaar. nee, dank U Verboden vrucht, prevelde ik, zeer... Maar onmiddellijk haastte ik mij, ten einde die bêtise uit te wisschen, die mij onwillekeurig was ontsnapt, een bevredigender uitleg te improviseeren van mijn woorden, door te zinspelen op de inhaligheid van den huiseigenaar. -- Wat zou de huisheer wel zeggen als hij mij zag! - Dat U een ridder is . . . zonder blaam in ieder geval, antwoordde zij, alsof ze mij mijn vrees wilde verwijten, en wierp daarbij een schuinen blik naar 't prieel, waar het nichtje en de baron zich voor onbescheiden blikken hielden verborgen. Het dienstmeisje kwam en berichtte dat het souper was opgediend. Toen we van tafel opstonden stelde de baron voor dat wij een gezamenlijke wandeling zouden maken om „het lieve kind" thuis te brengen. Bij de deur gaf de baron het nichtje zijn arm en keerde zich daarna tot mij. - Presenteer jij mijn vrouw den arm, beste vriend, en toon je den volmaakten cavalier die je bent, voegde hij er op vaderlijken toon aan toe. Ik was van vrees vervuld! Daar de avond warm was, droeg ze haar manteltje in de hand, en van haar arm, waarvan de weeke ronding voelbaar was door de zij van haar toilet, ging bij de aanraking een magnetische stroom uit, die mijn gevoeligheid verscherpte in buitengewone mate. Ik verbeeldde mij, tegen mijn deltaspier de plek te voelen waar het mouwtje eindigde
90
van haar hemd. Mijn nerveuze overprikkeldheid was zóó groot, dat ik anatomisch dien ganschen betoo verenden arm had kunnen beschrijven. Haar biceps, de groote hefspier, die bij de omarming de grootste rol speelt, drukte tegen den mijnen, vleesch tegen vleesch, met weeke rhythmische bewegingen. Terwijl wij zij-aan-zij liepen, raakten haar kleeren mij aan, en ik voelde de golving van heup en dij. - U geeft voortreffelijk den pas aan, U danst stellig uitmuntend, zei ze om mij aan te sporen een benauwende stilte te breken. En na eenige oogenblikken, waarin zij de siddering van mijn gespannen zenuwen moet gevoeld hebben, vroeg ze spottend, met de superioriteit van de ervaren vrouw: - Wat is er? U beeft? -- Ja, ik heb het koud. - Maar lieve jongen, trek je overjas dan aan! En haar stem werd streelend, als in watten gehuld. Ik trok mijn overjas aan een waar dwangbuis en bevond mij beter beschut tegen de warmte die van haar lichaam overging in het mijne. Haar lichtstappende voetjes, die in de maat met de mijne liepen, brachten weldra onze zenuwstelsels in zoo volmaakte samenstemming, dat ik de gewaarwording had, mij op vier beenen voort te bewegen als een viervoetig wezen. Tijdens die noodlottige wandeling had er een enting plaats van het soort dat de tuiniers ablaktatie noemen, en dat geschiedt door directe samenvoeging van twee takken. Sinds dien dag had ik geen macht meer over mijzelf. Die vrouw had haar bloed geënt in mijn aderen, onze zenuwstroomen waren geladen geworden, haar levenskiem verlangde te worden bevrucht door mijn mannelijke geslachtscellen, haar ziel wilde zich vereenigen met mijn intellect, en mijn geest wilde zich naar welbehagen uitstorten in dien fijnen kelk. Was dat alles werkelijk geschied buiten ons weten? 91
Dat was een moeilijke vraag om te beantwoordenI Op mijn kamer gekomen, vroeg ik mij af wat er mij nu stond te doen. Vluchten, vergeten, - of het geluk beproeven in een of ander, ver-afgelegen, land? En aanstonds ontwierp ik plannen voor een reis naar Parijs, naar het centrum van de beschaving. Eenmaal daar, zou ik mij begraven in bibliotheken, of mij in musea verdiepen. Dáár zou ik mijn werk ten uitvoer brengen. Zoodra ik tot dit plan was besloten, nam ik maatregelen om het uit te voeren. Na een maand kon ik met mijn afscheidsvisites beginnen. Nu greep er - zeer te gelegener tijd - een gebeur.tenis plaats, die mij een ongezocht voorwendsel bood voor mijn anders slecht-verklaarbare vlucht. Juffrouw Selma - dat was de naam van de Finsche, die ik sinds lang uit mijn gedachten had verbannen - was met mijn vriend den zanger in ondertrouw opgenomen. Ik zag mij derhalve - naar het heet - gedwongen tot een vlucht om in verre landen te vergeten, eenigen troost te zoeken voor mijn arm, verscheurd hart. Dat motief was over 't geheel genomen net even goed als elk ander. Inmiddels werd ik genoodzaakt nog eenige weken te blijven op het nadrukkelijk verzoek mijner vrienden; want zij maakten zich ongerust bij de ge.dachte aan de gebruikelijke herfststormen, toen ik hen meedeelde dat ik van zins was per stoomboot naar Hävre te gaan. Daarbij kwam nog dat de bruiloft van mijn zuster in het begin van October zou zijn, zoodat mijn vertrek tot in eeuwigheid scheen te zullen worden verschoven. Gedurende dien tijd kreeg ik vele invitaties. Het nichtje was weer naar haar ouders teruggekeerd, en wij brachten onze avonden meerendeels door met ons drieën. Onder den invloed van den heimelijken wil zijner vrouw begon de baron mij weer met goed-
gunstige blikken te beschouwen. En volkomen gerust.gesteld door mijn op-handen-zijnd vertrek, hernam hij zijn vriendelijke houding tegenover mij. 92
Op zekeren avond was ons klein gezelschap te gast bij de moeder der barones. Achteloos uitgestrekt op een sofa en met het hoofd op den schoot van haar moeder, begon de barones hardop aan haar gloeiende vereering voor een destijds beroemd acteur uiting te geven. Was het om mij op de pijnbank te leggen en te zien welk een indruk een zoodanige bekentenis op mij zou maken? Ik weet het niet. Maar de oude vrouw die zacht het haar streelde van haar dochter, zei tegen mij: - Als LI soms ooit een roman wilt schrijven, beveel ik U dit exemplaar aan van de vurige vrouw. Ze is uniek. Ze moet altijd een „vlam" hebben naast haar man. — 't Is waar wat Mama zegt, hoor! bevestigde de barones. En op het oogenblik is X mijn hartstocht . 0, hij is verrukkelijk! - Ze is gek, zei de baron lachend, maar met een nerveuze trekking, die meer verried dan hij had willen toonen. Een vurige vrouw! Het woord grifte zich in mijn ziel, want, scherts terzijde uitgesproken door die oude vrouw, die haar moeder was, bevatte het voorzeker een greintje waarheid. Het tijdstip voor mijn vertrek naderde. Den dag te voren noodigde ik den baron en de barones op een jonggezellen-soupertje in mijn zolderkamer. Mijn kleine studeercel was in feestdos om de armolijkheid van het meubilair te masqueeren, en mijn simpel vertrekje maakte bijna den indruk van een gewijden tempel. Tegen den muur, tusschen de beide vensternissen, waarvan de eene werd ingenomen door mijn schrijftafel en mijn kleinen bloementuin, en de andere door mijn lage boekenkast, had ik mijn havelooze rieten rustbank gezet; hij was bedekt met een reisdeken van imitatie-tijgervel, die met onzichtbare pennetjes was bevestigd. Aan den linkerkant stond mijn groote uittrek-sofa, getooid met een bontgekleurd kleed van beddetijk, .
93
en aan den muur daarboven prijkte een veelkleurige wereldkaart. Rechts mijn bureau met zijn spiegel, beiden in empire-stijl met koper-beslag; een kast, waarop een gips-buste, een wasch-commode, voor deze gelegenheid achter de gordijnen van de vensternis geschoven; de wanden, versierd met omlijste teekeningen, 't geheel bood een afwisselend schouwspel, de totaal-indruk had een min of meer ouderwetsch cachet. Aan den zolder hing een kaarsenkroon, grilliggevormd, van porselein, die ik in een uitdragerswinkel had ontdekt; in haar stijl deed deze denken aan degene die men ziet in kerken. De barsten die er in waren had ik handig bedekt met een slinger van nagemaakt klimop, eenigen tijd geleden bij mijn zuster gevonden. Onder de kroon met haar drie armen was de tafel gedekt. Op het witte tafelkleed, waarin figuren waren geweven, stond een mandje met maandrozen, die in hun weelde felrood lichtten tusschen de donkere bladeren, en, oprijzende tot de neerhangende ranken van het klimop, den indruk gaven van een bloemenfeesttooi. Rondom de volbloeiende rozenmand stonden roode, groene, opaal-kleurige glazen, die ik in een goedkoopen winkel voor billijken prijs als „restant" had gekocht, omdat ze allemaal een beetje defect waren. Hetzelfde was het geval met 't servies, dat bestond uit borden, zoutvat en suikervaas van Chineesch, Japansch, of Zweedsch en nog ander porselein. Het menu bevatte slechts een twaalftal koude gerechten, die veeleer waren gekozen om het décoratieve effect dan met het oog op de voedzaamheid en smaak, want het glanspunt van den maaltijd vertegenwoordigde een schaal oesters. Ik dankte aan de welwillendheid van mijn pensionjuffrouw de kleine huishoudelijke benoodigdheden, die onontbeerlijk zijn voor de verorbering van een op een zolderkamertje zoo zeldzaam onthaal. De gansche schikking was zeer smaakvol en noopte mij tot een stilzwijgenden bijval: die samensmelting van ongelijksoortige indrukken
94
herinnerde immers in 't klein — gelijktijdig aan den arbeid van den dichter, de onderzoekingen van den geleerde, de liefhebberijen van den artist, aan de genietingen van den disch, en aan mijn liefde voor bloemen, die in haar schaduw wat liefde tot de vrouw verborg. Waren er geen drie couverts geweest 't geheel zou hebben geschenen: een feestelijke aanrichting voor twee in intiem samenzijn, als inleiding tot een liefdenacht; maar in werkelijkheid was het voor mij slechts een verzoeningsmaaltijd. Want mijn kamer had geen bezoek van een vrouw ontvangen, na de „zondenstraf", wier grove schoenen op het hout van de sofa schrammen hadden achtergelaten. Geen vrouwenborst had zich daarna gespiegeld voor mijn bureau. En nu kwam er een kuische vrouw, een moeder, een welopgevoede dame met verfijnde gevoelens om de woning te wijden, die getuige was geweest van zooveel arbeid, zooveel ellende en zooveel leed. Maar, zoo dacht ik geëxalteerd, 't was ook een gewijde maaltijd, wijl ik immers mijn hart, mijn rust, en wellicht mijn leven ten offer wilde brengen, om 't geluk mijner vrienden te redden. Alles was gereed, toen ik voetstappen hoorde op het portaal van de derde étage. Ik haastte mij de kaarsen aan te steken, en nog eens voor 't laatst de bloemen te verschuiven, en hoorde, onmiddellijk daarna, mijn gasten, uitgeput van 't bestijgen mijner vier trappen, hijgend stilstaan voor de deur. Ik deed open. Verblind door den lichtglans klapte de barones in de handen als voor een geslaagde tooneel-decoratie. - Bravo! U is werkelijk een régisseur van den eersten rang! riep ze uit. — Ja, ik schrijf immers nu en dan tooneelstukken, en 't is om mij te oefenen in geduld dat ik .. . Na haar te hebben geholpen bij 't afdoen van haar mantel en haar welkom te hebben geheeten, verzocht ik haar plaats te willen nemen op de sofa. Maar zij kon niet stil blijven zitten. Met de nieuwsgierigheid van een vrouw, die nooit een jongeheeren-kamer 95
gezien heeft, maar rechtstreeks uit het ouderlijk huis naar het bruidsvertrek werd geleid, begon ze een regelrechte inspectie. Haar eerste bedrijf in mijn kleine kamer was: mijn vloeipapieren onderste boven te halen, mijn pennehouder op te nemen, overal rond te scharrelen, alsof ze had gedacht het een of ander geheim te zullen ontdekken. Ze keek eens naar mijn boekenplank en overzag de boekenruggen vluchtig. Voor den spiegel bleef ze even staan om haar coiffure te schikken en een kant van haar hemd weg te stoppen onder haar corsage, dat, diep-gedécolleteerd, de welving van de borst zichtbaar liet. Daarna bekeek ze de meubels een voor een, rook aan de bloemen, bewonderde, en slaakte kleine schertsende uitroepen. Nadat ze dezen tocht door mijn kamer had volbracht, vroeg ze mij naiëf, zonder de minste bijgedachte, terwijl haar oogen steeds rond zagen naar een meubel, dat blijkbaar ontbrak: - Ja, maar waar slaapt U eigenlijk? -- Op de sofa. - 0, wat moet U het toch prettig hebben als jonggezel! En meisjesdroomen rezen op in haar hoofd. — 't Is soms ook wel eens héél vervelend, dat moet ik LI zeggen, antwoordde ik. - Vervelend! om je eigen baas te zijn, met niemand iets te hoeven deelen, zonder eenige controle te zijn? Ik dweep met de vrijheid! Het huwelijk, dat is iets ontzettends! Niet waar, lieveling? vroeg ze haar echtgenoot, die zich goed hield en antwoordde: - Zeker, 't is iets onuitstaanbaars! De tafel was gedekt en de maaltijd begon. We werden vroolijk, al bij het eerste glas wijn. Maar weer mengde er zich een weemoedige stemming in onze vroolijkheid, zoodra ons de aanleiding tot dit ons vertrouwelijk samen-zijn te binnen viel. Ieder op zijn beurt riep in de herinnering op onzen vervlogen, gelukkigen tijd. We doorleefden in onze verbeelding al de kleine voorvallen van onze uitstapjes nog eens,
96
we trachtten ons te herinneren wat we bij die en die gelegenheid hadden gezegd. En de oogen begonnen te schitteren, de harten werden warm, de handen drukten elkaar en de glazen klonken. De uren vlogen om en met stijgende angst zag men heimelijk op tegen het afscheidsoogenblik, dat met iedere minuut naderde. Toen haalde de baron op een wenk van zijn vrouw een ring, getooid met een opaal, uit zijn zak, en gaf mij dien onder de volgende toespraak: Zie hier, beste vriend, een klein souvenir zonder waarde, dat ik je niettemin verzoek te willen aannemen als een teeken van onze dankbaarheid voor de vriendschap die je ons hebt betoond. Moge het lot al je illusies vervullen, dat is mijn hartelijke, innige wensch, want ik hou van je als van een broer en waardeer je als een echt man van eer. Geluk dan, op je reis! wij zeggen niet vaarwel, maar: we zien elkaar weer! Als een man van eer! Hij had mij mogelijk doorzien! Neen, verre van Hij had in onze zielen gelezen! dien! Want als commentaar op zijn kleine toespraak schoot hij in zorgzaam gekozen bewoordingen een salvo van smaadredenen af op de arme Selma, „die haar gelofte brak, zich verkocht aan een man die .. . in 't kort: een individu dat haar onverschillig was, een persoon, die slechts aan mijn overdreven conscientieusheid zijn geluk had te danken." Mijn overdreven conscientieusheid! Ik schaamde mij, maar ik werd meegesleept door 't oprechte gevoel van die eenvoudige ziel, die zoo vlug was met zijn oordeel, en ik speelde mijn rol als een waarlijk zéér rampzalig, algeheel ontroostbaar man; en mijn leugen wies en bloeide, met al de uiterlijke kenteekenen van de waarheid getooid. Gefopt door mijn behendig comedjespel, op een dwaalspoor gebracht door de koele houding, die ik voortdurend bewaarde, scheen de barones mij te gelooven, en met moederlijke teederheid sprak ze mij moed in. -
7
97
- Laat dat juffertje toch rondomloopen! Er zijn andere en betere vrouwen in de wereld dan dat valsche kleine ding. Treur maar niet, m'n arme vriend, zij was niet héêl veel waard, als ze niet op je kon wachten. Trouwens - ik zal 't je nu maar vertel... len - wat heb ik niet voor een verhalen over haar gehoord ... En met een welbehagen dat ze nauwelijks kon ver... bergen, vergrootte ze mijn afkeer van de vermeende aangebedene. - Stel U voor, dat ze zich van een luitenant uit de voorname kringen had willen meester maken, en ze deed zich een derde van haar leeftijd jonger voor dan ze was . . . Ze was niets dan een coquette, geloof mijl Door een afkeurend gebaar van haar man begreep ze dat ze te ver was gegaan, drukte mijn hand en vroeg mij vergeving met zoo oneindig-teêre blikken,
dat ik ondraaglijke folteringen uitstond. De baron, licht-aangeschoten, kraamde sentimenteele bombast uit en betuigingen van vriendschap, over ... stelpte mij met zijn broederlijke gevoelens, en bestookte mij met eindelooze toasten, die eindelijk kant noch wal meer raakten. Zijn opgezet gezicht straalde van welgezindheid. Hij keek mij aan met zijn zachte en droefgeestige oogen, wier blik allen twijfel, dien ik aangaande de oprecht... heid van zijn liefde had kunnen koesteren, verdreef. Ach. hij was werkelijk een groot en goedig kind. een door...en...door eerlijke ziel, en ik zwoer hem trouw te zullen zijn, al moest het mij den genadestoot geven. Wij stonden op van tafel om afscheid van elkaar te nemen - misschien voor altijd. De barones barstte in heftig schreien uit en verborg haar gezicht tegen de borst van haar man. - Ben ik niet dwaas, riep ze, - dat ik mij zoo gehecht heb aan dit lieve kereltje, dat zijn vertrek mij heelemaal van streek maakt! En in een uitbarsting van teederheid die rein was en
98
onrein, onzelfzuchtig en zelfzuchtig, vol hartstocht en hemelsch-onschuldig tezelfdertijd, vatte ze mij om den hals en kuste mij voor de oogen van haar man: daarna zegende ze mij tot afscheid met het teeken des kruises. Mijn oude schoonmaakster, die in de deur stond te wachten, veegde haar oogen af, en wij barstten allen in tranen uit. 't Was een plechtig, onvergetelijk oogenblik. Het offer was gebracht. Ik ging tegen één uur in den morgen naar bed, zonder evenwel te kunnen slapen. De vrees te laat aan de boot te zullen komen hield mij wakker. Geheel uitgeput door de onafgebroken afscheidsfeesten van acht dagen, uiterst nerveus na het onmatig drankgebruik, uit mijn evenwicht gebracht door het nietsdoen, en op van al de aandoeningen, dien dag doorleden. lag ik te woelen tusschen de lakens tot de dag aanbrak. Ik had den weg-over-zee gekozen, omdat ik mij den zwakheidsteestand van mijn wil op dat oogenblik wel bewust was, en omdat ik het schokken van den trein verafschuwde, dat immers, naar men zegt, gevaarlijk voor het ruggemerg is; bovendien ook nog eenigszins met de bedoeling mij zelf elke kans tot de vlucht af te snijden. De boot zou om zes uur in den morgen vertrekken, en de vigelante kwam mij om vijf uur halen. Alleen begaf ik mij op weg. 't Was een winderige, druilige en kille Octobermorgen. De takken van de bocmen waren met rijp bedekt. Bij de Noorderbrug gekomen geloofde ik het slachtoffer van een Zinsbegoocheling te zijn. Dáár liep de baron, in dezelfde richting als het rijtuig reed. Hij was het inderdaad, in strijd met onze afspraak toch gekomen, om mij een laatste vaarwel in het vroege morgenuur te zeggen. Diep geroerd door dat onverwachte bewijs van vriendschap, voelde ik mij zooveel hulde niet waard, en werd door wroeging over alle slechte gedachten, die ik aangaande hem gekoesterd had, overweldigd. We bereikten de
99
ladingsplaats. Hij stapte aan boord, keek eens in mijn hut, stelde mij voor aan den kapitein, en beval mij in zijn bizondere zorgen aan. Hij gedroeg zich in 't kort geheel als een ouder broer, een toegewijd vriend, en wij omhelsden elkaar diep aangedaan. - Pas nou goed op je zelf, ouwe jongen ... zei hij,je ziet er niet bepaald florissant uit, dunkt mij. Ik voelde mij inderdaad allerellendigst. Ik hield mij intusschen flink totdat de boot afvoer. Toen voelde ik plotseling angst voor die lange reis zonder redelijken grond, ik werd overvallen door een waanzinnige woede en een heftig verlangen om mij in 't water te gooien ten einde zwemmend den oever te bereiken. Maar de kracht om eenigen wensch te verwezenlijken ontbrak mij, en ik bleef besluiteloos op het dek staan, wuivend met mijn zakdoek om de afscheidsgroeten van mijn vriend te beantwoorden die weldra verdween achter de rijen voor.. .anker-liggende schepen. De boot was een vrachtstoomer en zwaar geladen: ze had een enkele hut op het middendek. Ik begaf mij naar mijn slaapplaats, wierp mij languit neer op de matras en trok de dekens om mij heen met het vaste voornemen om de eerste vier-en-twintiq uren te te blijven slapen ten einde mij elke mogelijkheid tot ontsnappen te benemen. Na een half uur in volkomen verdooving te hebben gelegen, schrikte ik op uit den slaap als getroffen door een electrischen schok, een gewoon gevolg van drankmisbruik en slapeloosheid. Heel de troostelooze werkelijkheid stond mij eensklaps klaar voor oog en. Ik ging naar het dek om mij wat beweging te gunnen. De oevers gleden voorbij, naakt en somber, met ontbladerde boomen, geel grauwe akkers en sneeuw in de spleten van de rotsen. De grijsachtige zee met haar sepia-vlekken, de loodkleurige en trieste lucht, het vuile dek, de lompe matrozen, alles vereenigde zich om mijn moedeloosheid te doen toenemen. Hierbij kwam een onweerstaanbare behoefte om mijn gevoelens mee te deelen aan den een of ander, maar er waren geen passagiers, 100
geen enkele! Ik klom de commandobrug op om den kapitein aan te klampen. Dat was een bullebak van 't ergste soort, volmaakt ongenaakbaar. Ik was een gevangene aan boord voor tien dagen, alleen tusschen onbeschaafde en ongevoelige menschen. Het was een marteling. Ik begon weer op en neer te wandelen op het dek alsof dit onze snelheid had kunnen bevorderen. Mijn verhit brein werkte onder hoogdruk, het gaf aan duizende voorstellingen in een minuut leven, de teruggedrongen herinneringen stegen op, verdrongen, verjoegen elkaar, en te midden van die dooreenwarreling voelde ik een aanhoudende smart, met kiespijn te vergelijken, zonder dat ik de plaats van deze kon bepalen, of haar definieeren. Naarmate de boot verder voer, nam de innerlijke opwinding toe. 't Was alsof de navelstreng, die mij bond aan de geboorteplaats, aan het moederland, aan de familie, aan Haar, op 't punt was te breken. Verlaten en wiegelend op de woelige golven tusschen hemel en aarde, kreeg ik een gewaarwording alsof ik den steun onder mijn voeten verloor, en de eenzaamheid boezemde mij een onbepaalde vrees in voor alles en allen. Dat was zonder twijfel een teeken van aangeboren zwakte, want ik herinnerde mij dat ik heete tranen had geschreid bij de gedachte aan mijn moeder, toen ik eens twaalf jaar oud op een pleizierreisje was; en toch bezat ik een lichaamsgesteldheid, die voor mijn leeftijd zeer ontwikkeld was. Deze teérgevoeligheid was naar mijn meening een gevolg van mijn moeder's ontijdige bevalling of misschien van mislukte pogingen tot afdrijving die maar al te veelvuldig voorkomen in de gezinnen, met veel kinderen gezegend. Hoe het ook moge zijn, deze had een vreesachtigheid veroorzaakt, die telkens opkwam zoodra ik mij op reis bevond, en nu, dat ik mij had losgescheurd van mijn gewone omgeving, werd ik aangegrepen door een panischen schrik voor de toekomst, voor het vreemde land, voor de beman-
101
ning van de boot. Overgevoelig, als ieder te vroeg geboren kind, welks zenuwen ontbloot liggen en wachten op de bedekking door de nog bloedende huid, kaal als een kreeft bij de schaalverwisseling, als ze beschutting zoekt onder de steenen en zelfs de geringste daling van den barometerstand voelt, doolde ik rond op de boot om een ziel te vinden, sterker dan de mijne, een krachtige hand te drukken, de warmte te voelen van een menschelijk lichaam, de verkwikkende straal uit een menschelijk oog. Als een eekhoorn in zijn kooi dwaalde ik heen en weer over het voordek tusschen het gangspil en den muur van mijn hut, en stelde mij de tien dagen van foltering voor oogen die ik nog te goed had. Ik bedacht dat ik nog maar één uur aan boord was. Een uur, lang als een dag van kwelling ... En geen greintje hoop die vervloekte reis te kunnen afbreken! Ik beproefde plichtmatig mij zelf tot rede te brengen, maar verwierp voortdurend al mijn eigen vertoogen. Wat is het, dat je dwingt je op weg te begeven? Wie heeft het recht zich te bemoeien met je plannen, wanneer 't je goeddunkt terug te gaan? Niemand! En toch ... de schaamte, de belachelijkheid, de eerzucht! Nee, nee, er is geen hoop! En, trouwens, de boot legt nergens aan vóór Havre. Dus vooruit maar met frisschen moed! Maar de moed is gebaseerd op de physieke en de psychische kracht, en beide ontbraken mij op dat oogenblik. Steeds gedreven door mijn mistroostige gedachten, besloot ik mij te verplaatsen naar het achterdek, dewijl ik het voordek al kende tot in de geringste bizonderheden zoodat verschansing, masten, tuigage, mij verveelden als een uitgelezen boek. Toen ik de glasdeur opende, botste ik tegen iemand aan, die achter de hut, buiten den wind zat. Het was een oude dame in 't zwart gekleed, met grijs haar en droevig gezicht. Ze keek mij oplettend en vriendelijk aan. ik stapte op --
102
haar af en sprak een paar woorden. Ze antwoordde mij in 't Fransch, en we maakten kennis. Na eenige inleidende gemeenplaatsen onderrichtten we elkaar aangaande het doel van onzen tocht. 't Was geen aangename reis die zij ging maken. Ze was de weduwe van een houthandelaar, was op bezoek geweest bij haar familie in Stockholm, en reisde nu terug naar haar zoon in Havre, die krankzinnig was, en werd verpleegd in een hospitaal. Het verhaal van de oude dame, zoo simpel, en zoo hartverscheurend in al zijn kortheid, maakte een diepen door de cellen van mijn-reeds-ziek brein geabsorindruk op mij en 't zou mij niet verwonderen als het, beerd, het uitgangspunt werd voor 't geen later geschiedde. Eensklaps onderbrak de dame haar relaas, keek mij ontdaan aan, en zei op medelijdenden toon: - Maar, mijnheer, U is stellig niet heel wel? - Hoe dat? - Wel, LI ziet er ziek uit. U moest een beetje gaan rusten. - Om U de waarheid te zeggen ik heb vannacht geen oog dicht gedaan en voel mij wat nerveus. Ik heb den laatsten tijd aan slapeloosheid geleden, en vruchteloos getracht de noodige rust te vinden. - Vergun mij dan eens een poging te doen. Ga nu onmiddellijk wat op Uw bed liggen. Yk zal LI iets geven om in te nemen, waardoor U direct zult inslapen. Ze stond op en duwde mij met zachten dwang naar mijn hut. Ze verdween even, kwam terug met een klein glazen fleschje en gaf mij op een lepel een dosis van het slaapmiddel dat dit bevatte. --- En nu ben ik overtuigd dat U slapen zult! Ik dankte haar, en ze begon mijn dekens recht te leggen. Wat verstond ze 't goed, dat te doen! En hoe straalde van haar de warmte uit, die het jonge kindje zoekt aan de borst van zijn moeder! De lichte aanraking van haar handen kalmeerde mij en een paar
103
minuten later verzonk ik in een sluimering. Ik verbeeldde mij dat ik weer een zuigeling was geworden. Ik zag mijn moeder weer, teeder-zorgend met mij bezig, waar ik daar in mijn bedje lag; gaandeweg smolten de verbleekte trekken van mijn moeder samen met het fijne gezicht van de barones en met de gelaatsuitdrukking van de barmhartige dame, die mij juist had verlaten; en beschut door die vrouwenvisioenen, voelde ik mij vervalen als een kleur, dooven als een licht. Ik verloor het bewustzijn. Toen ik ontwaakte, kon ik mij geen droom herinneren, maar ik was bezeten door een Idée-fixe, mij als in den slaap gesuggereerd, - ik moest de barones weerzien of ik zou gek worden. Rillende, met een lange huivering van de kou sprong ik uit mijn bed - dat vochtig was door de zilte lucht, die overal doordrong. De hemel was, toen ik aan dek kwam, blauwgrijs als een zinkplaat. De geweI", dige golven spoelden over het touwwerk, stroomden over de planken en zwiepten mij hun grauwwit schuim in 't gezicht. Ik keek op mijn horloge en trachtte uit te rekenen hoever wij gedurende de uren dat ik geslapen had.. al waren gevaren. 't Kwam mij voor dat we ongeveer ter hoogte van N orrköping in de Scherenzee moesten zijn. Iedere hoop om terug te keeren was dus uitge... sloten. 't Gansche landschap scheen mij volkomen onbekend, de eilanden, die verstrooid lagen in de baaien, de rotsachtige kust, de hoogte van de huisjes, hier en daar op den oever, en de vorm van de zeilen op de visschersbooten. Tegenover die vreemde natuur leed ik al onder een voorproefje van het heimwee. Ik voelde mijn keel dichtgesnoerd door een doffe razernij, door de vertwijfeling, daar te zijn gepakt als een haring in die ellendige vrachtboot, tegen mijn wil, door een onont... wijkbaren dwang, in naam van het machtige gebod der eer. Mijn razernij luwde en liet een peillooze matheid 104
achter. Geleund tegen de verschansing, liet ik de golven zwepen tegen mijn verhit gezicht, terwijl mijn oogen rusteloos gleden langs de oevers om daar een sprankje hoop te vinden, en ik steeds weer in mijn geest het plan opwierp om zwemmende het land te bereiken. Lang beschouwde ik de vliedende lijnen van de kust. Ik werd rustiger, stralen van een stille vreugde brachten licht in mijn ziel en zonder grijpbare reden begon mijn overhit brein minder heftig te werken. Visioenen van mooie zomerdagen, herinneringen uit mijn vroegste kindsheid, rezen in mij op zonder dat ik de aanleiding kon verklaren tot deze gril van mijn stemming. De boot zou juist om een landtong draaien, de daken van de roode huisjes met witte lijsten kwamen boven de dennen te voorschijn, een viaggestang schoot uit boven het bonte gewemel van de bloembedden in een tuin, een landingsplaats gleed voorbij, een kerkje, een klokkentoren, een kerkhof Was dat een droom, een hallucinatie? Neen, dat was immers het bescheiden zeebadplaatsje, in welks nabijheid ik op een eiland de zomers van ..
.
mijn jongelingsjaren had doorleefd, en dáár, tegenover
mij, bevond zich juist het huisje, waar ik in het voorjaar een nacht gelogeerd had met Haar en hem, na een dag, doorgebracht met zeilen en wandelingen in het bosch. Ja, daar op dien heuvel was het, op het balcon onder de esschen dat ik haar lief gezichtje had aangezien, geheel omstraald door haar blonde haren, en haar klein Japansch hoedje met den hemelsblauwen sluier, terwijl ze, met haar in een gemsleeren handschoen gestoken hand, van daar boven mij wenkte dat het middagmaal ons wachtte ... Nog in dat oogenblik zag ik haar wuiven met haar zijden zakdoekje, ik hoorde haar heldere stem ... maar wat is dat ... de boot verminderde eensklaps haar vaart, de machine stopt ... een loodssloep glijdt vlug langs zij ... Daar ... één, twee, drie .. , een bliksemsnelle gedachte -- één enkele maar brengt mij in bewe-
105
ging als een electrische stoot. Met een tijgersprong stuif ik de trap op van de commandobrug, sta, vastbesloten, vóór den kapitein en zeg: — Laat mij onmiddellijk van boord gaan ... of ik word gek! Hij keek mij met een haastig-vorschenden blik aan, maar zonder te antwoorden; verschrikt, als zag hij een gevluchten krankzinnige voor zich, riep hij den stuurman en gaf hem zonder weifelen het bevel: -- Laat dezen mijnheer uitstappen met zijn bagage. Hij is ziek Vijf minuten later zat ik in de loodsboot, die met forschen slag geroeid werd, en was weldra aan land. Ik bezit een merkwaardige gave. Ik kan mij naar believen blind en doof maken. Ik had den weg naar het logement ingeslagen zonder iets dat kwetsend was voor mijn eigenliefde te hebben gehoord of gezien, geen gelaatsuitdrukking van de loodsen die te kennen gaf dat ze begrepen hoe het met mij gesteld was, of eenig onbehoorlijk woord van de pakjesdragers. In het hotel nam ik een kamer, bestelde eeg,. absint, stak een sigaar op en zette mij tot overdenken. Was ik krankzinnig of niet? Was het gevaar inderdaad zoo dreigend, dat het mijn plotseling uitstappen kon rechtvaardigen? Krachtens mijn toestand van het oogenblik was het mij niet mogelijk hier te beslissen, daar immers volgens de doktoren, de krankzinnige onwetend is aangaande zijn waanzin en de samenhang zijner gedachten niets tegenover de abnormaliteit van deze bewijst. Als geoefend psycholoog onderzocht ik overeenkomstige voorvallen uit mijn vroegere leven. Eens, toen ik nog student was, had mijn nerveuze overprikkeldheid veroorzaakt door zekere opwindende omstandigheden, de zelfmoord van een vriend, een tot zinsverbijstering opgezweepte verliefdheid, bezorgheid voor de toekomst zoodanige afmetingen aangenomen, dat ik een achterdochtige vrees koesterde voor alles, midden op klaarlichten lag. Ik werd bang om alleen te zijn in mijn kamer, waar ik mij zelf zag in hallu..
106
.
cinaties, wat mijn vrienden noodzaakte om 's nachts beurtelings bij mij te waken met brandende kaarsen en een vuur, vlammende in de kachel. Op een anderen keer, in een aanval van wroeging die volgde op tegenspoeden van allerlei aard, rende ik dwars over alles heen het bosch in, dwaalde daar rond, klom ten slotte in den top van een pijnboom, zette mij schrijlings op een tak en hield een toespraak tot de denneboomen beneden mij om het rumoer van hun stemmen te overschreeuwen, mij inbeeldende dat ik een redenaar was, met de menigte in een strijd gewikkeld. Dat was gebeurd vlak in de nabijheid van de plek waar ik mij nu bevond, op het eiland namelijk, waar ik zooveel zomers had vertoefd en waarvan de rotspunt in de verte zichtbaar was. Toen ik mij dit voorval met al zijn belachelijke gevolgen voor den geest riep, voelde ik mij overtuigd dat ik althans aan tijdelijke geestesstoornissen lijdende was. Wat stond er mij nu te doen? Mijn vrienden tijdig bericht te zenden, eer het gerucht van 't geen mij was overkomen zich in de stad had kunnen verbreiden. Maar welk een smaad, een schande, zich zelf onder de geestelijk-onmondigen te moeten rangschikken! Neen, dat hield ik nooit uit! Dus liegen alweer! Nog eens langs omwegen gaan zonder toch op een dwaalspoor te kunnen leiden! Dat stuitte mij tegen de borst. Gekweld door gewetensbezwaren, weifelend tusschen verschillende plannen om te komen uit dit labyrint-zonder-uitgang, voelde ik een heftig verlangen om weg te vluchten, ten einde te ontkomen aan de pijnlijke verhooren, die mij wachtten. Ik had een hol willen vinden in het bosch waar ik mij kon verbergen en sterven als een wild dier dat het einde voelt naderen! Met dat oogmerk sloop ik voort tusschen de dennen; ik klom op rotsen, glibberig en vuil van het door de herfstregens doorweekte mos; ik liep een braakveld over, ik bereikte de plek waar het kleine huis stond, dat mij een nacht tot woning gediend had. De luiken
107
waren stij f gesloten, en de wilde wingerd, die het overgroeide tot aan het dak, was nu bladerloos, zoodat het groene latwerk te zien kwam. Toen ik deze— voor mij gewijde plek terugvond, waar onze vriendschap voor 't eerst in bloei was ontloken, rees mijn liefde, die weggesloten geweest was in 't diepst van mijn hart ten gevolge van al het andere dat mijn gedachten had vervuld, op met nieuwe kracht. Geleund tegen een van de palen van het met een balustrade omgeven balcon, schreide ik als een vereenzaamd kind. Ik herinnerde mij uit de „Duizend en een Nacht" dat jongelingen ziek konden worden van een ongelukkige liefde en dat slechts 't bezit van de geliefde hen genezen kon. Ik dacht ook aan Zweedsche volkszangen, van jonge meisjes, wanhopig omdat ze nooit het voorwerp van haar droomen mochten winnen, die snel-wegkwijnden en haar moeder smeekten het doodsbed te bereiden; vervolgens aan den ouden twijfelaar Heine en zijn lied over de mannen uit den stam Asra, die sterven als ze beminnen. Mijn liefde was voorwaar van het echte soort, daar ze mij weer tot een kind gemaakt had, en mij vervulde met één enkele gedachte, één enkel beeld, één enkel al-beheerschend gevoel, dat mij afstompte en mij on bruikbaar maakte voor alles behalve weeklagen. Om mijn gedachten een andere richting te geven, liet ik mijn blikken glijden over het grootsche vergezicht dat zich voor mij opende. De duizenden eilanden, bedekt met dennenwouden, waartusschen pijnboomen groeiden, dreven op de reusachtige baai van de Oostzee, werden steeds kleiner en kleiner, veranderden allengs in rietplaten, rotsen en klippen tot aan de uiterste grens van de scherenzee, waar de blauwgroene vlakte van het open water aanving, en de golven bruisten tegen de scherpe rotspunten van de laatste riffen. Langs den somberen hemel trokken wolken, die schaduwen wierpen in kleurige strepen over de vlakken
108
water, in schakeeringen van bruin tot flesschengroen, van Berlijnsch-blauw tot het sneeuwwit van de schuimkoppen. Achter een bastion, dat hoog opstak op een steile klip, steeg in onafgebroken wolkjes een zwarte rookzuil op uit een onzichtbaren schoorsteen en werd dan weer door den wind tot aan de woelige kammen der golven neergeduwd. Eensklaps vertoonde de vrachtstoomboot, die ik pas geleden had verlaten, haar zwarten romp. De aanblik benauwde mij, want zij was een getuige van mijn schande geweest. Ik vloog weg als een op hol slaand paard en vluchtte het bosch in. Onder het spitsbogengewelf van de denneboomen, waar de eentonige zang van den wind door de met naalden bedekten takken suizelde, werd ik opnieuw door doodsangst bevangen. Hier was het, dat wij hadden geloopen, toen de lentezon scheen over het groen, de dennen hun purperroode bloemen droegen, die als aardbeziën geuren; toen de jeneverstruik gele stofjes uitwierp in den wind, en de anemonen opschoten tusschen de doode blaren onder de hazelaars. 't Was hier op dit bruine mos, zacht als een wollen deken, dat haar kleine voetjes hadden getrippeld, terwijl ze met haar heldere stem haar Finsche liedjes zong. In het bliksem licht van de herinnering herkende ik twee reusachtige pijnboomen die zich als in een omhelzing om elkaar hadden geslingerd, zoodat de stammen onder de stooten van den wind, knarsend tegen elkaar schuurden. 't Was hier, dat ze een zijweg gegaan was om een waterlelie te plukken in den poel. Met de heftigheid van een speurhond begon ik te zoeken naar de sporen van die betooverende voetjes, die, hoe licht ze ook waren, mij niet zouden kunnen ontgaan. Met gebogen nek en den neus op den grond zwalkte ik op die plek rond, snuffelende en kijkende met scherpen blik, zonder iets te ontdekken. Het gras was vertrapt door het vee, en al even gemakkelijk zou men naar het spoor van boschfeeënvoetjes hebben kunnen zoeken, als naar de afdrukken van de fijne -
109
schoenti es der Geliefde. Niets dan modderplassen, koeienmest, paddestoelen, bladzwammen, kampernoeljes, verrottende of vergaan, en verdroogde bloemstengels. Aan den rand van den met zwartbruin water gevulden vijver troostte ik mij een oogenblik met de gedachte dat deze modderpoel de eer genoten had 't bekoorlijkste gezichtje der wereld te weerspiegelen, en tevergeefs poogde ik,tusschen de verdroogde bladeren van de berken langs den oever, enkele waterlelieblaadjes te ontdekken. Daarna keerde ik terug naar het dennebosch, waar 't ruischen sterker klonk naarmate de stammen dikker werden. Mijn vertwijfeling was tot een zoodanige hoogte gestegen en mijn verdriet was zóó schrijnend, dat ik luidkeels jammerde, terwijl tranen onder mijn oogleden opwelden. Als een bronstige eland vertrapte ik paddestoelen en zwammen, trok ik de jonge jeneverstruiken uit den grond en rende tegen de boomen aan! Wat begeerde ik? Ik had het niet kunnen zeggen! Mijn bloed was ziekelijk opgezweept, ik voelde een mateloos verlangen om haar weer te zien. Zij, die ik te lief had om haar te willen bezitten, had zich meester gemaakt van mijn gansche bestaan. En nu, nu alles uit was, wilde ik sterven, omdat ik niet meer leven kon zonder haar! Maar sluw, zooals gekken dat zijn, verkoos ik te sterven op een zalige manier, mij een longontsteking of iets dergelijks op den hals te halen, die mij dwingen zou weken ziek te liggen, waarbij ik haar zou weerzien en haar handen kussen tot afscheid. Gesterkt door dit voornemen, dat onmiddellijk scherpe omlijningen aannam, ging ik naar het strand, dat niet moeilijk te vinden was, daar de klank van de ruischende golven mij den weg wees door het bosch. De zeeoever was steil en het water daaronder diep, geheel zooals het behoorde te zijn. Met een kalmte en een omzichtigheid, die op geenerlei wanhopig voornemen wezen, ontkleedde ik mij, legde mijn kleeren onder een elzenboschje en borg mijn horloge
110
in een rotsspleet weg. De wind was snijdend-koud en 't water kon hier in October niet veel graden boven nul zijn. Na eenige sprongen over de klippen wierp ik mij er halsoverkop in, een diepte tusschen twee reusachtige golven uitkiezend. Ik had de gewaarwording in gloeiend lava te zijn gevallen. Spoedig was ik weer boven, een paar bossen zeewier meebrengend, die ik op den bodem gevonden had en wier blaasjes mijn kuiten hadden gekriebeld. Ik zwom verder, bood mijn borst aan de woedende golven, begroet door 't gekras van de kraaien en 't lachen der meeuwen. Toen ik niet verder kon, keerde ik, en zwom terug naar het strand. Maar nu kwam het groote moment. Volgens de regelen van het baden bestaat het groote gevaar van een bad hierin, dat men al te lang naakt buiten het water blijft. Derhalve zette ik mij op de rots die het meest aan den wind was blootgesteld, liet den Octoberstorm mijn ontblooten rug geeselen, en voelde hoe de huid ineenschrompelde. Mijn spieren trokken zich van zelf samen en mijn borst kromp ineen, alsof het instinct tot zelfbehoud de kostbare organen, die in haar kas lagen geborgen, tot eiken prijs wilde beschermen. Het was mij niet mogelijk stil te blijven zitten. Ik greep de takken van een elzeboom, vloog den boom in, die zich kronkelde onder mijn kramptrekkingen en de woeste beweging van mijn spieren, en zoodoende slaagde ik er in op één plek te blijven. De ijskoude lucht schroeide als gloeiend ijzer mijn lenden. Overtuigd, dat ik nu ge noeg kou had gevat, trok ik mijn kleeren haastig weer aan. Inmiddels was het bijna nacht geworden. Toen ik weer in het Bosch kwam was het donker. Ik werd angstig, stootte mijn hoofd tegen de lage takken en moest op den tast verder zien te gaan. Mijn krankzinnige vrees scherpte plotseling het waarnemingsvermogen van mijn zintuigen dermate, dat ik de boomsoort wist te onderkennen aan 't ongelijksoortig suizelen van de takken alleen. Hoe zwaar klonk de bas van cle dennen, wier dichte, harde naalden
111
reusachtige mondharmonica's vormden; hooger van toon waren de lange en beweeglijke pijnen, wier fluit.. klanken op het sissen geleek van duizend slangen; het droge ritselen van de berkentakken riep herinneringen uit mijn kindsheid op, waarin schrijnend leed zich koppelde aan de eerste wellust...gevoelens; 't geratel van de dorre eikenblaren klonk als papier dat wordt verfrommeld, en 't lispelen van de jeneverstruiken scheen bijna fluisterende vrouwenstemmen na te bootsen; 't knapperde dof in de elzenstruiken, als er een tak door den storm werd geknakt. Ik had een pijnappel van een dennenappel kunnen onderscheiden alleen door 't verschil in klank bij het neervallen op den grond van een dier beiden. Alleen door mijn reukzenuwen ontwaarde ik de nabijheid van een paddestoel, en mijn groote teen scheen bij het neer... zetten van den voet op den grond te voelen op welk soort mos ik stapte. Geleid door mijn ziekelijk...vergroot waarnemingsvermogen, kwam ik bij het kerkhof en klom over de heining. Een oogenblik genoot ik van de muziek der treurwilgen, die met hun geeseltakken de kruisen zweepten, onder hun beschutting staande. Eindelijk bereikte ik, versteven van de koude en trillende bij ieder onverwacht geluid, het stadje, waar de lichten in de huizen mij den weg wezen naar het logement. Op mijn kamer gekomen, zond ik een telegram aan den baron, waarin ik hem onderrichtte van mijn ziekte en gedwongen landing. Daarna schreef ik op een paar velletjes papier een volledige bekentenis voor hem bestemd, aangaande mijn gemoedstoestand, maakte melding van den vroegeren aanval en verzocht om zijn stilzwijgen. Als de hoofd ...oorzaak van mijn ziekte gaf ik op: de verloving van mijn veronderstelde liefste, waardoor mij voor de toekomst elke hoop was ontnomen. Uitgeput wierp ik mij op het bed, volkomen overtuigd dat ik ernstig ziek was. Ik belde om de dienstbode en gaf bevel dat men een dokter zou laten halen. 112
Toen het antwoord luidde dat er geen dokter te krijgen was, liet ik den dominee roepen om hem mijn laatste wilsbeschikkingen mee te deelen. Vanaf dit oogenblik was ik er op voorbereid om te sterven of den waanzin te zien losbarsten. De dominee kwam dadelijk. 't Is een manspersoon van ongeveer dertig jaar; hij ziet er uit als een boerenknecht in Zondags-tenue. Met zijn roode haren, halfslapende oogen en sproeterig gezicht boezemt hij mij geenerlei sympathie in en ik lig een tijdlang doodstil. Ik wist werkelijk niet wat ik aan dit wezen zonder beschaving, zonder de wijsheid der jaren, zonder eenige kennis van het menschelijk hart moest biechten. Verlegen, als een plattelander tegenover den grootestadsmensch, blijft hij midden in de kamer staan, totdat ik hem met een gebaar uitnoodig om te gaan zitten. Eerst dan begint hij zijn verhoor. - L,C hebt mij laten roepen? U hebt het een of ander verdriet? - ja! - Er bestaat geen geluk dan in jezus Christus .. . Daar ik naar een gansch ander geluk verlangde, liet ik hem redeneeren zonder tegenwerping. Onafgebroken en eentonig stroomden de woorden uit den
mond van dezen evangelie-verkondiger. De oude welbekende phrases van den catechismus wiegden mijn geest behaaglijk, en de nabijheid van een menschelijk wezen wiens ziel met de mijne in verbinding trad, gaf mij kracht. Overvallen door een plotselingen twijfel aan mijn oprechtheid, bleef de jonge prediker intusschen eensklaps steken en vroeg: - Is U een waar geloovige? - Nee, antwoordde ik, maar gaat U in ieder geval maar door, Uw woorden doen mij goed . . . En hij nam zijn taak weer op. 't Effen gemurmel van zijn stem, de glans van zijn oogen, de warmte van zijn lichaam oefenden een magnetische werking op mij uit. Een half uur later sliep ik. Toen ik ontwaakte, was de magnetiseur verdwenen, 8
113
en de dienstbode kwam mij een dosis opium brengen, die van den apotheker gehaald was, met streng bevel dat ik er geen misbruik van moest maken, want, zoo beweerde zij — het kleine fleschje bevatte een genoegzaam sterke hoeveelheid vergif om — ineens ingenomen een mensch te dooden. Zoodra ik alleen was, dronk ik natuurlijk den ganschen inhoud van het fleschje in één enkele teug op, en vast besloten te sterven begroef ik mij onder mijn dekens. De slaap liet niet op zich wachten. Toen ik in den morgen ontwaakte, verbaasde 't mij niet in 't minst, mijn kamer verlicht te vinden door een stralende zonneschijn, — ik had namelijk den nacht onder zeer duidelijke en hel-gekleurde droomen doorgebracht. — „Ik droom, derhalve besta ik", redeneerde ik tot mij zelf, en betastte mijn lichaam aan alle kanten om de sterktegraad van de koorts te constateeren of de symptomen van mijn longontsteking. Maar
ondanks mijn goede voornemens om de noodlottige beslissing te zien naderen, vond ik mijn toestand ongeveer normaal. Hoewel mijn hoofd zwaar was, werkte mijn geest licht, en met minder opgewondenheid dan te voren, en twaalf uren slaap hadden mij mijn levenskrachten, die gewoonlijk dank zij lichaamsoefeningen van allerlei aard, sinds mijn jeugd bedreven tamelijk solide waren, hergeven.... Men bezorgt mij een telegram. Mijn vrienden melden mij hun aankomst met de boot om twee uur. De schaamte overstelpt mij opnieuw. Wat moet ik zeggen? Hoe moet ik mij gedragen? Ik dacht na .. . Mijn weer opgewekte mannelijke trots verzette zich tegen alle vernederende besluiten, en, na een haastige bezinning, besloot ik in het logement te blijven, ten einde weer op mijn verhaal te komen, en met de volgende boot mijn reis voort te zetten. Aldus werd de eer gered, en 't bezoek mijner vrienden zou slechts een hernieuwd afscheid zijn -- het laatste! Intusschen, wanneer ik in gedachten de voorvallen
114
van den vorigen dag doorliep, verfoeide ik mij zelf. Hoe had ik, een vrijdenker, een scepticus, kunnen zinken tot zoo ongelooflijke uitingen van zwakheid? En wat inzonderheid het ontbieden van den geestelijke betreft hoe had ik op zóó'n idee kunnen komen? 't Was waar, dat ik hem had laten roepen in zijn hoedanigheid van staatsbeambte, en hij had bij mij alleen dienst gedaan als hypnotiseur! Maar in de oogen van de wereld zou het den schijn aannemen van een bekeering! Misschien zou men bovendien bekentenissen vermoeden die niet genoemd konden worden, over verdachte dingen, de laatste biecht van den misdadige op het sterfbed! Wat een genoeglijke kletshistorie voor de góe-gemeente hier op het eiland, die in directe verbinding stond met de stad? Wat een heerlijk buitenkansje voor alle liefhebbers van lasterpraatjes! Onverwijld verder te reizen naar het buitenland was blijkbaar het eenige middel om uit die onhoudbare positie te geraken. Terwijl ik mijn rol van schipbreukeling instudeerde, bracht ik den morgen door met heen en weer te wandelen voor de veranda, op den barometer te kijken, en de reisgidsen te bestudeeren, zoodat de uren zeer snel voorbij gingen; en de boot verscheen al in de monding van de baai eer ik nog had kunnen besluiten of ik naar de landingsbrug zou gaan of op mijn kamer blijven. Aangezien ik geen lust had om mij te laten bekijken door een van te voren tegen mij ingenomen volksmenigte, bleef ik binnen. Na eenige minuten wachtens hoorde ik de stem van de barones de logementhoudster vragen naar mijn gezondheidstoestand. Ik ging naar beneden om haar te begroeten, en 't scheelde niet veel of ze had mij in 't bijzijn van allen gekust. Vol deernis beklaagde ze mij om mijn plotselinge ongesteldheid zonder twijfel een gevolg van oververmoeienis -- en raadde mij dringend aan, terug te keeren naar de stad en mijn reis uit te stellen tot het voorjaar.
115
Ze had een van haar goede dagen. In haar pelsmantel geleek ze een lama, zoo fraai volgden de lange weeke haren van het bont de lijnen van haar slank figuur. De zeewind had haar het frissche bloed in de wangen gejaagd, en haar oogen, die door de vreugde mij weer te zien wijder geopend waren, drukten een oneindige teederheid uit. Vruchteloos verweerde ik mij tegen haar bezorgdheid voor mijn gezondheid, en bekende ik dat ik volkomen hersteld was; ze vond dat ik er uitzag alsof ik uit mijn graf was herrezen, verklaarde mij buiten staat tot elke inspanning en behandelde mij als een kind. En die moederlijke rol stond haar uitstekend. Ze sprak met streelende stembuigingen, tutoyeerde mij schertsend, wikkelde mij in haar sjaal; aan tafel bond ze mij een servet voor, schonk mij in, dirigeerde al mijn bewegingen. Wat een moedertje was ze toch! Waarom had ze zich niet gewijd aan haar kind, zooals ze zich nu aan mij wijdde? Maar hier gold het feitelijk alleen een vermomden man, een zwervend dier, door de teugellooze najaarsbronst gedreven. Aldus verkleed in de gedaante van een ziek kind, kwam ik mij zelf voor als de wolf, die, nadat hij de oude grootmoeder heeft opgegeten, in haar bed gaat liggen, zich gereed makend om 't kleine Roodkapje ook nog te verslinden. ik bloosde tegenover dien goedgeloovigen, rechtschapen echtgenoot, die mij overlaadde met vriendelijke attenties en mij pijnlijke ophelderingen bespaarde. En toch, dat alles was niet mijn schuld! Mijn hart bleef koppig gesloten, en ik aanvaardde de duizend vriendelijkheden van de barones met een bijna kwetsende terughouding. Aan het dessert, toen het tijdstip van vertrek naderde, stelde de baron mij voor, met hem terug te keeren. Hij bood mij in zijn woning een kamer aan, die al voor mij in orde was gebracht. Tot mijn eer, dat moet ik zeggen, antwoordde ik hem met een besliste weigering, en het gevaar vreezende, dat dreigt als men zich vermeet met vuur te spelen, deelde ik mijn 116
besluit mee. Ik zou daar nog een week blijven om op krachten te komen en daarna terugkeeren naar mijn oude zolderkamer in de stad. De herhaalde tegenwerpingen mijner vrienden konden hierin geen verandering brengen. Eigenaardig verschijnsel! - Zoodra ik mij uit mijn staat van versuffing wakker schudde en mijn mannelijken wil deed gelden, verkoelde de vriendschap van de barones voor mij. Hoe besIuiteloozer ik was - hoe meer ik haar nukken gehoorzaamde - hoe meer ze mij vereerde, hoe meer ze mijn verstand en beminnelijkheid prees. Ze beheerschte mij, en bracht mij uit het evenwicht; zoodra ik ernstigen tegenstand bood, werd ze onverschillig, en toonde mij misnoegen, bijna hardheid. Terwijl wij spraken over het plan om onder één dak te wonen, en zij in lieflijke kleuren een zoodanige schikking schilderde, waarbij ze inzonderheid loofde ft genot elkaar te kunnen ontmoeten op ieder ooqenblik van den dag en zonder voorafgaande invitatie, protesteerde ik: - Ja, maar wat zal de wereld er van zeggen als een jong man op die manier in een jong gezin wordt opgenomen? - Wat kan ons dat schelen, wat de menschen zeggen! - Jawel, - maar Uw moeder, Uw tante en wie al niet meer . . . Overigens komt mijn mannelijke trots op tegen zoo'n regeling, die hoogstens voor een minderjarige past. - Des te erger voor Uw mannelijke trots! Zeker, dát vindt U "mannelijk", - onder te gaan zonder een kik te geven? - Ja, ft eeniqe, wat een man waardig is, is zich sterk te toonen! Ze werd boos en loochende het feitelijk bestaande verschil tusschen de geslachten. Haar vrouwelijke logica verwarde mijn denken. Ik appelleerde aan den baron. In plaats van te antwoorden glimlachte hij spottend, op een wijze die zijn geringen dunk van het vernuft der vrouwen deed uitkomen. 117
Eindelijk ging de boot, om zes uur, mijn vrienden meevoerend, en ik keerde eenzaam terug naar het logement. De avond beloofde wonderschoon te zullen worden. De zon ging onder in een oranje-getipten hemel, het diepblauwe water was wit doorstreept, een koperkleurige maan steeg aan den horizon op boven het dennenbosch. Ik zat in de eetzaal, met mijn elleboog op de tafel steunend, verdiept in mijn wisselende gedachten, nu eens vroolijke, dan weer diep-weemoedige, en merkte niet dat de waardin nader kwam. - Dat was zeker uw zuster, die jonge dame, die zoo pas vertrokken is, niet waar? - Nee, heelemaal niet! -- Hee . . . wat merkwaardig dan, dat LI zóó op mekaar lijkt! Ik had er op willen wedden, dat LI broer en zuster was! Ik was niet in een stemming om een zoodanig gesprek voort te zetten. De conversatie stokte, maar ze had mij nadenkend gemaakt. - Was het mogelijk, vroeg ik mij met verbazing af, dat de voortdurende aanwezigheid van de barones in mijn gedachten onder die laatste dagen haar stempel had gedrukt op mijn gezicht? Kon men werkelijk aannemen, dat de uitdrukking van haar gelaat op het mijne was gestereotypeerd geworden onder de zielsverbinding, die gedurende zes maanden had plaats gevonden? Had het instinctieve verlangen om elkaar tot eiken prijs te behagen een onbewuste keuze uit onze meest-innemende blikken en gelaatsexpressies, met onderdrukking van de minderflatteerende, bewerkstelligd? 't Was immers mogelijk; zeker was het, dat er een samensmelten van onze zielen had plaats gegrepen, en dat wij niet langer de macht bezaten over ons zelf. Het noodlot, of liever het instinct, speelde onontkoombaar zijn booze rol, en de steen viel, alles op zijn weg vernielende, alles omverwerpende, eer, verstand, geluk, trouw, bezinning en deugd!
118
Wat te zeggen van een zoo kinderlijke onnoozelheid in zijn huis een hartstochtelijken jongen man te willen herbergen, een man juist op den leeftijd waarop de zinnelijke begeerte het heetst brandt? Was ze een vermomde deerne, of had de liefde haar ver stand beneveld? Zij een eerlooze vrouw? Neen, duizendmaal neen! Ik vereerde haar om haar vrijmoedig optreden, haar weekheid, haar oprechtheid, haar moederlijke teederheid. Zij was excentriek, onevenwichtig, dat erkende ze zelf, als ze over haar tekortkomingen sprak, maar misdadig? neen, dat zeker niet! Zelfs in haar kleine kunstgrepen om mij op te vroolijken, was ze eerder de gerijpte vrouw, die er zich mee vermaakt een verlegen jongmensch wat te plagen, dan de coquette, die zinnelijke begeerten wil wekken. Nu werd het noodig de opnieuw in 't leven geroepen demonen te verjagen, en, ten einde mijn vrienden nog maar weer op een dwaalspoor te leiden, zette ik mij neer en ontwierp een brief over het oude onderwerp mijn ongelukkige liefde. Als uitdrukkelijk bewijs sloot ik twee gedichten in den hartstochtelijken toon in, opgedragen aan „Haar", voor tweevoudigen uitleg vatbaar; de barones mocht er al of niet door gekwetst zijn. Er kwam geen antwoord op brief of verzen, misschien omdat het uitvluchtje niet meer insloeg, of omdat men de zaak vervelend begon te vinden. De volgende stille, rustige dagen bevorderden mijn herstel. Het landschap had de lievelingskleuren aangenomen van mijn aangebedene. Het bosch, waar ik uren lang de kwellingen van het vagevuur doorleed, lachte mij nu tegen. Als ik daar 's morgens liep, was er geen schaduw van een pijnlijke herinnering over op dat terrein waar ik gevochten had met al de af grondgeesten, die wonen in een menschenhart. Haar bijzijn en de zekerheid haar weer te zullen zien hadden mij terzelf dertij d het leven en 't verstand teruggegeven.
119
Wèl wetende, uit ervaring, dat iemand die terugkomt en dien men niet verwacht, nimmer geheel en al welkom is, begaf ik mij, na mijn thuiskomst, niet zonder aarzeling en schroom naar de woning van de barones. In de omgeving van het huis wees alles op het naderen van den winter: de boomen stonden ontbladerd, de banken waren weggenomen, de deuren uit de heining om den tuin verdwenen, de dorre bladeren dansten over den grond en de keldergaten waren dichtgestopt met stroo. Bij mijn binnentreden in het salon kreeg ik een benauwd gevoel door 't inademen van de ingesloten lucht, te veel verhit door de kachels die hoog en wit, gelijk van de zolderingneerhangende lakens, oprezen tegen de muren. De dubbele ramen waren aangebracht en langs de reten beplakt met witte reepjes papier; de watten tusschen de vensters moesten sneeuw verbeelden en gaven iets sterfkamerachtigs aan het groote salon. Ik probeerde er de half--paleisachtige meubileering uit weg te denken, ten einde in mijn herinnering het vroegere uitzicht -- van stijve burgerlijkheid weer op te roepen: de kale muren, de vloer van ongeboend hout en rondom de naakte zwarte eetkamertafel, die met haar acht pooten op een spin geleek, de strenge ge zichten van mijn vader en mijn stiefmoeder. De barones ontving mij wel hartelijk, maar haar neerslachtig gezicht verried de een of andere zorg. De schoonvader en de oom waren er; ze speelden kaart met den baron in de aangrenzende kamer. Ik ging naar binnen en groette hem, en bevond mij daarna weer in het salon alleen met de barones. Ze ging in een leuningstoel zitten bij de lamp en haakte. Zwijgend, somber en niet mooi ditmaal, liet ze mij de conversatie voeren, die tot een monoloog daalde, wijl alle antwoord uitbleef. Gedoken in mijn stoel bij den haard, sloeg ik haar gade, zooals ze daar over haar werk gebogen zat, zonder het hoofd op te heffen. Ondoorgrondelijk en in-zich-zelf-verzonken, scheen ze mijn aanwezigheid soms geheel vergeten te zijn. 120
Ik begon te gelooven dat ik ongelegen gekomen was en dat mijn terugkeer wellicht den ongunstigen indruk, dien ik gevreesd had, gemaakt had. Eensklaps liet ik mijn onverschilligen blik dalen naar den grond, en onder het tafelkleed ontdekte ik haar beenen, onder de wat-opgeschorte rok. De kuit was van uitgelezen fijnheid; een witte kous omspande die, en een kleuriggeborduurde kouseband liet de betooverde spier die ons mannen het hoofd op hol brengt, omdat ze 't der phantasie mogelijk maakt uit dit ééne onderdeel het geheele lichaam op te bouwen, scherp uitkomen. De hooge voet had een gewelfde wreef en stak in een asschepoesters-schoentje. Ik geloofde toen dat dit enkel toeval was; ik heb sindsdien ervaren dat een vrouw het heel goed voelt als men haar beschouwt terwijl ze meer dan haar enkels laat zien. Ietwat ontdaan door het verrukkelijk schouwspel gaf ik aan het gesprek een andere wending en kwam door een behendige manoeuvre weer op mijn gephantaseerde liefde terug. Zij rekte zich uit, keerde zich om, keek mij aan en zei: - Ja, U kunt er U op beroemen standvastig te zijn in Uw gevoelens. Mijn oogen verdwaalden hardnekkig weer onder het tafelkleed waar de sneeuwwitte kous glansde onder het kersroode lint. Maar ik scheurde ze los van dat schouwspel; ik liet ze den blik ontmoeten van haar in 't lamplicht vergroote pupillen, en antwoordde op beslisten en vastberaden toon: - Helaas ja! 't Neerkletsen van de kaarten op de tafel en de uitroepen van de spelenden begeleidden die korte be kentenis. Een pijnlijke stilte volgde. Ze nam haar haakpen weer op en liet door een beweging van haar been haar rokken neervallen. De betoovering was gebroken. Tegenover mij zat nog enkel een onaantrekkelijke vrouw, een voor mij onbelangwekkende, slecht ge-
121
kleede vrouw, en na een kwartier nam ik afscheid, voorgevende dat ik mij niet wel gevoelde. Thuisgekomen, haalde ik mijn drama te voorschijn uit de schrij f ta f ella, besloten het in een anderen vorm te gieten en door ingespannen arbeid dat hopelooze ge voel uit te roeien; want dit geval kon tot niets anders leiden dan tot een misdrijf, waarvoor ik weerzin voelde, en waarvoor ik terugdeinsde uit instinct, uit lafheid, uit fatsoensbesef. En ik nam mij voor een einde te maken aan die meer dan gevaarlijke verbintenis. Een ongewacht gelukkig toeval kwam mij te hulp; twee dagen later ontving ik het aanbod, bij een verzamelaar, die buiten woonde, een bibliotheek te catalogiseeren. Daar zat ik nu, in een kamer, wier muren van den vloer tot den zolder met boekenrijen waren bedekt, op een oud buitengoed uit de 17e eeuw. Hier kon men een reis maken door de gansche vaderlandsche geschiedenis. De geheele Zweedsche literatuur was hier bijeengebracht, van de incunabelen uit de 15e eeuw tot de laatste scheppingen van den dag. Ik verdiepte mij in de wereld der boeken om vergetelheid te vinden, wat mij uitmuntend gelukte. Een week lang voelde ik 't gemis mijner vrienden niet. 's Zaterdags, op den ontvangdag der barones, bracht een ordonnans van de lijfgarde mij een vormelijke invitaie van den baron, die aanving met vriendschappelijke verwijten over mijn wegblijven. Ik voelde een bitterzoete verbazing over het feit dat ik vermocht te antwoorden met een vriendelijke weigering en vele betuigingen van spijt omdat ik over mijn tijd niet meer kon beschikken. Weer gaat er een week voorbij, weer verschijnt er een ordonnans in groot-tenue, met een briefje, ditmaal van de barones. Het is op zeer scherpen toon ge schreven; ze verzoekt mij eens naar den baron te komen kijken, die met een verkoudheid te bed ligt, en maant mij verder dringend aan, toch zoo goed te willen zijn eens iets van mij te laten hooren. Onmoge-
122
lijk, er mij aan te onttrekken. Ik begaf mij er onmiddellijk heen. De barones zag er lijdend uit, en de baron, die niet erg ziek was, lag zich te vervelen in de slaapkamer, waarheen men mij bracht. De aanblik van dat heiligdom, tot dusver voor mijn oogen verborgen gehouden, wekte opnieuw mijn instinctieven afkeer op van het echtelijk-samenleven in één kamer, waar de echtgenooten zich aan elkaar vertoonen bij de duizend gelegenheden die alleen-zijn eischen. Het reusachtige ledikant, waarin de baron lag uitgestrekt, sprak van al de weerzinwekkende details van dit verborgen leven, en de opgestapelde kussens naast den zieke gaven schaamteloos de plaats der gade aan. De toilettafel, de waschtafels en de handdoeken, alles maakte een weinig-zindelijken indruk, en ik moest met voor dacht niets willen zien om mijn walging te kunnen terugdringen. Na een praatje bij het bed noodigde de barones mij uit om een glas likeur te gebruiken in het salon, en terwijl wij alleen waren, stemde ze met mijn stille overdenkingen in alsof ze deze had gegist. In onsamenhangende volzinnen gaf ze aan haar overvol hart lucht. - Is 't niet vreeselijk? - Maar wat dan toch? - Och, U begrijpt me heel goed ... Zoo'n vrouwenleven zonder doel, zonder toekomst, zonder bezigheid! 't Vermoordt me! - Maar Uw kind en de opvoeding van dat kind, die Lt toch al gauw zult moeten beginnen! En andere kinderen, die nog kunnen komen ... . - Ik wil geen kinderen meer hebben ... Ben ik soms geschapen om altijd min te zijn? - Neen, maar om moeder te zijn in den mooisten zin van het woord, en in overeenstemming met Uw taak! - Moeder of huishoudster! Vriendelijk bedankt! Zoo iemand kun je wel huren. Dat is gemakkelijker! En, 123
wat zou U dan eigenlijk willen dat ik deed? Ik heb twee meiden, die best voor de huishouding zorgen zonder mijn hulp. Nee, ik wil leven .. . - Actrice worden? - ja! - Maar Uw positie laat dat niet toe. - Nee, dat weet ik maar al te wel! En daarom is het dat ik mij zoo gedésoeuvreerd voel, en afgestompt en nerveus word! - Nu, de literatuur dan! Dat is een voornamere bezigheid dan tooneelspelen. - Voor mij is de kunst van het woord de hoogste. Wat er ook gebeurt, nooit zal ik er over heen komen dat ik mijn roeping gemist heb. En waarom, in godsnaam? Om een ontgoocheling te vinden. De baron riep ons weer bij zich. - Wat zegt ze toch? vroeg hij mij. - We spreken over het tooneel, zei ik. - Ze is gek! --- Ze is zoo gek niet als men gelooft! riep de barones bits, terwijl ze de kamer uitging, de deur met een driftige klets achter zich dichtslaand. — Stel je voor, verklaarde de baron mij, op verze slaapt 's nachts niet meer trouwelijken toon; door die dwaze ideeën. - Wat doet ze dan? - Ze speelt piano, gaat op de sofa liggen, en soms gaat ze haar huishuidboekje opschrijven, midden in den nacht. Vertel mij eens, wijsgeer, wat moet men doen om een eind aan die gekheden te maken? -- Geef haar een kind! Geef haar een heele reeks kinderen! Hij trok een gezicht. Daarna merkte hij aan, zijn best doend om zich groot te houden: -- De dokter heeft het uitdrukkelijk verboden met het oog op de eerste bevalling, die niet goed ging . . . En dan ook ... finantieele overwegingen, amice . . Je begrijpt? Ik had begrepen. Ik zorgde wel in deze delicate
124
quaestie niet verder door te dringen, en bovendien was ik te jong om te vermoeden dat het de zieke vrouwen zijn die aan de dokters voorschrijven wat deze haar moeten voorschrijven. De barones kwam terug en bracht haar dochtertje mee, dat ze legde in een ijzeren ledikantje naast het bed van den baron. De kleine wou niet slapen en begon te huilen. Nadat de moeder vergeefsche pogingen had gedaan om haar tot bedaren te brengen, haalde ze een rietje. Ik heb nooit kunnen aanzien dat een kind werd geslagen zonder woede te voelen; ik ben nu en dan zelfs op het punt geweest mijn hand op te heffen tegen mijn eigen vader bij een soortgelijk geval. Vervuld van een verontwaardiging, die ik niet verheelde, trad ik driftig tusschenbeide. ... Neem mij niet kwalijk ... Gelooft U dat een kind zonder reden schreit? - Ze is stout! - Ja, dan moet er een aanleiding voor zijn. Misschien is ze slaperig maar maakt ons bijzijn haar onrustig of hindert het lamplicht haar. Beschaamd en wellicht besef fend dat ze zich als een harpij had laten kennen, gaf ze mij gelijk. Waarop ik mij terugtrok. Deze onverwachte kennismaking met het intieme leven der familie genas mij voor eenige weken van mijn liefde. Ik moet toegeven dat het tooneel met het rietje den afschuwelijken indruk, dien ik meenam van dien avond, versterkte.
125
VIII. De herfst kroop om, triest en eentonig, en Kerstmis naderde. De komst van een jonggehuwd paar uit den Finschen vriendenkring der barones verlevendigde waarvan de gezelligheid ietwat onzen omgang weer eenigermate. Dank zij de bevervlogen was minnelijke invitaties van de barones, verkeerde ik in de gelegenheid mij op soupers, diners, nu en dan zelfs op een bal, in galatoilet, te vertoonen. Onder mijn toevallig verkeer in deze kringen, wier voornaamheid overigens te wenschen liet, lette ik op, dat de barones met zekere jongensachtige manieren en onder het mom van een te ver gedreven openhartigheid, zelf hofmakerijtjes begon met jonge mannen, waarbij ze dan een zijdelingschen blik wierp op mij, om te zien welken indruk haar gedragingen op mij maakten. Die schaamtelooze flirt kwetste mij, ik antwoordde met een krenkende gereserveerdheid, die evenzeer in mijn afkeer voor slechte manieren, als in mijn smart dat ik een geliefd wezen zich verlagen zag en zich gedragen als een ordinaire coquette, haar oorsprong vond. Ze deed altijd alsof ze zich geweldig amuseerde, en liet de feesten duren tot diep in den nacht. Ik werd daardoor gesterkt in mijn overtuiging dat ze een vrouw was met onbevredigde verlangens, die zich verveelde in haar huis, en dat haar kunst-roeping gebaseerd was op leege ijdelheid en de begeerte om meer van het leven te genieten. Dartel en uitgelaten, altijd vol vuur, verstond ze 't, zich te doen gelden. Zij was steeds het middelpunt in den kring der gasten, meer door haar macht om menschen om zich heen te verzamelen
126
dan door haar natuurlijke charmes. Haar bruisende levenskracht, haar nerveuze meêdeelzaamheid dwongen de meest-weerstrevenden naar haar te luisteren, haar opmerkzaamheid te schenken; maar ik lette op, dat, als haar zenuwen machteloos werden en ze zich in een hoek terugtrok, de betoovering ophield te bestaan. Niemand keek dan meer naar haar om. IJdel en heerschzuchtig, harteloos misschien, wilde ze worden gehuldigd door de jonge mannen en veronachtzaamde ze de dames. Daarom had ze zich 't ook voorgenomen mij verliefd, onderworpen, smachtend, aan haar voeten te zien. Eens verstoutte ze zich, verblind door na een avond van triomfen, openlijk een vriendin te vertellen, dat ik zelfingenomenheid waanzinnig op haar verliefd was. Toen ik eenigen tijd later een visite maakte bij die vriendin, begon ik er zeer onhandig over te spreken dat ik had gehoopt de barones daar te ontmoeten. - Wel, kijk eens aan!, zei ze, om mij te plagen, 't was dus in 't geheel niet voor mij dat U kwam. Héél complimenteus! dat is het werkelijk ook niet bizonder. Om U Nu de waarheid te zeggen, had men mij uitgenoodigd mij op dit tijdstip hier te bevinden. - Dus een rendez-vous! - Als U het zoo noemen wilt ... LI ziet in ieder geval dat ik het niet was, die wegbleef! Zij was het inderdaad geweest die deze visite beraamd had. Ik had haar gehoorzaamd. Ze had mij eenvoudig gecompromitteerd om zich zelf in veiligheid te brengen. Ik wreekte mij door een serie feesten voor haar te bederven, haar door mijn wegblijven beroovend van 't genoegen mijn lijden met welbehagen gade te slaan. Maar wat ik er zelf bij uitstond! Ik zwierf door de straten, onder de vensters van de huizen, waar ik wist dat ze genoodigd was, en ik draaide den dolk rond in de wonde, trillend van ijverzucht, als ik haar
127
nu en dan even zag, tegen den arm leunende van een danseur, in haar toilet van blauwe zijde, met de blonde lokjes wuivende in 't zwenken van den dans, en haar betooverend figuurtje, dat daar rondzweefde op de liefste voetzooltjes ter wereld.
128
IX. We zijn de kaap van het Nieuwe Jaar gepasseerd en de lente begint zich te vertoonen. Wij hebben dezen tijd doorgebracht met feesten, en met intieme conversaties met-ons-drieën, die doodelijk vervelend waren. We hebben onze vriendschap gebroken en weer gelijmd, we hebben gevochten en wapenstilstand gesloten, gekrakeeld en in de hartelijkste vriendschapsbetuigingen ons hart lucht gegeven. Ik ben weggegaan, en ik ben teruggekeerd. Maart komt een gevaarlijke maand in het Noorden, want dan woedt de paringsdrift vreeselijk, en 't lot der minnenden voltrekt zich als van zelf, af gelegde geloften worden vergeten, 't hart wordt eer brij zeld, de banden van de eer, de familie en de vriendschap worden verbroken. De baron, die in dienst is getreden op een van de eerste dagen van Maart, verzoekt mij een avond bij hem door te brengen in de kazerne. Ik geef aan zijn uitnoodiging gevolg. Het teeken van de hoogste macht moest noodzakelijkerwijze een zoon van een kleinburgerlijke familie als ik ben, respect inboezemen. Ik loop de corridors door naast mijn vriend en word zonder ophouden door de officieren gesalueerd, ik hoor 't gerammel van sabels, het „werda!" van de wachten, en 't geroffel van trommels. We komen in de commandantszaal. De krijgstropeeën aan de muren brengen verborgen snaren in mijn gemoed in trilling, de portretten van de groote veldheeren doen mij het hoofd buigen, de standaard uit de slagen bij Lutzen en Breitenfeld, de nieuwe vlaggen, de buste van den regeerenden vorst, helmen, glanzende schilden, en
9
129
afbeeldingen van veldslagen, dit alles wekt in mij op: de verlegenheid van den proletariër tegenover de attributen van de heerschende staatsinrichting. En aldus gezien, te midden van zijn imponeerende entourage, groeit de kapitein in mijn oogen, zoodat ik vlak bij hem blijf, gereed om zijn hulp in te roepen voor 't geval er alarm wordt geslagen. Als de baron binnenkomt in zijn dienstvertrek, staat zijn luitenant op om hem de honneurs te bewijzen, en dan voel ik mij, ondanks alles, verheven boven die heele hiërarchie van luitenants, deze gevreesde vijanden van de zonen des volks, en de verklaarde mededingers der geleerden bij de dames. Een ordonnans zet een flesch punch op tafel en we steken een sigaar op. Om mij te amuseeren laat de baron mij 't gulden boek van het regiment zien, een collectie kunstige schetsen, aquarellen en teekeningen, voorstellende alle officieren van beteekenis, die sedert twintig jaar in het regiment hebben gediend, en daaronder juist degene, die de schooljongens van mijn tijd bewonderden, benijdden, en dagelijks naáapten als ze „wachtparade" speelden. Het streelt mijn proletariërsinstincten deze hooggezetenen belachelijk gemaakt te zien, en, rekenend op de instemming van den gedemocratiseerden baron, veroorloof ik mij kleine schimpredenen op deze ongewapende tegenstanders. Maar de demarcatielijn der democratische neigingen des barons is niet dezelfde als die der mijne, en mijn geestigheden vallen niet in goede aarde. De corps-geest krijgt de overhand; hij keert vlugger de bladen om, en houdt stil bij een groote teekening, het oproer voorstellend van 1868. - Ha, ha, ha, roept hij met een onaangename lach, ziehier hoe we op 't plebs hebben ingehakt! -- Was jij er bij? - Nou, dat geloof ik! Ik had de wacht en moest de tribune beschermen — vlak tegenover het standbeeld — die werd aangevallen door het volk. Mijn kepi werd door een steen getroffen. Ik liet juist patronen uit130
deelen, toen er helaas een estafette van den koning kwam en mijn peloton verbood te schieten, wat het gevolg had dat ik daar stond als een mikschijf voor de steenen van 't gespuis. Dus heeft men mij mijn genegenheid voor 't plebs wel betaald! En na een zwijgen vervolgde hij lachend, en zijn oogen zagen in de mijne: -- Jij herinnert je die historie ook? - Heel goed. Ik deed mee aan de studentenoptocht. Ik verzweeg dat ik mij juist had gevoegd bij 't gespuis dat hij had willen neerschieten. Ik was woedend ge weest omdat men die tribune daar gebouwd had voor een aantal bevoorrechten, en het volk had uitgesloten van een volksfeest. Ik had mij geschaard aan de zijde der aanvallers, en ik herinnerde mij heel duidelijk hoe ik zelf steenen naar de marechaussees had gegooid. In dat oogenblik, toen ik hem met aristocratische verachting het woord „plebs" hoorde uitspreken, begreep ik de onberedeneerde vrees die mij had bevangen bij 't betreden van die vijanden-burcht, en de verandering die 't gezicht van mijn vriend bij mijn scherts had getoond, deed slechts mijn lust om onzen omgang voort te zetten, afnemen. De rassenhaat, de kastenhaat, en de tradities rezen op tusschen ons als een onoverkomelijke muur, en toen ik hem zag met zijn sabel tusschen de knieën, zijn eeresabel, waarvan 't gevest versierd was met de gekroonde initialen van den koninklijken schenker, voelde ik scherp hoe ge kunsteld onze vriendschap was het werk van een vrouw, de eenige schakel die ons verbond. Zijn gelaatsuitdrukking en hooghartige toon stemden steeds meer overeen met de omgeving en verwijderden hem van mij. Ik bracht het gesprek op een ander onderwerp opdat we elkaar weer nader zouden komen, en vroeg, zonder overgang, naar de barones en hun dochtertje. Toen verdwenen de groeven in zijn voorhoofd, zijn gezicht klaarde op en hij kreeg zijn gewoon goedmoedig uitzicht terug. Zijn vriendelijke blikken deden aan een, reus denken die een dwerg liefkoost, en
131
dewijl ik mij nu weer voelde op ons oude terrein, verstoutte ik mij zelfs om drie haren uit den baard van den geweldige te rukken. - Zeg mij eens, begon ik, verwachten jullie niet, met Paschen nicht Mathilde? — Jawel. -- Dan zal ik haar 't hof maken, zei ik, als proef. Hij ledigde zijn glas, en lachte spottend, nog steeds met het gezicht van den genoeglijken reus. - Dat kun je altijd probeeren! --- Wat bedoel je? Zou ze misschien al op iemand gecharmeerd zijn? — Nee ... niet dat ik weet! Maar ... ik geloof toch wel te weten ... Nou, te probeeren is het toch altijd. En vervolgens op een toon van diepe overtuigdheid: — Jij verspilt je hulde daar geheel en al, vadertje! Er lag iets verachtends in die onverbloemde waarschuwing. Als antwoord op een zoodanigen smaad ontlook in mijn ziel een vermetel plan ik besloot dien met woorden wel heel stoutmoedigen ridder te trotseeren, en door een gelukkig spel mijn vlucht van een misdadige liefde te bewerken door deze over te brengen op een ander voorwerp, wat gelijktijdig een rehabilitatie zijn zou voor de in haar legitieme gevoelens gekrenkte barones. 't Was nacht geworden. Ik stond op om naar huis te gaan. De kapitein geleidde mij langs de schildwachts, en wij drukten elkaar de hand voor de kazernepoort, die hij dichtkletste met een driftigen slag. 't Klonk als een uittarting. Het voorjaar is gekomen. De sneeuw smelt en de straten worden van hun ijsdek verlost. Alreeds verkoopen uitgehongerde kinderen er hun kleine ruikertjes anemonen. Voor de ramen van de bloemenwinkels stellen azalea's, rhododendrons en vroege rozen hun veelkleurige pracht ten toon, de sinaasappels schitteren voor de ruiten der kruidenierswinkels; kreeften, radijsjes en bloemkoolen uit het 132
Zuiden pronken als de eerste delicatessen van het jaar. Onder de Noorderbrug steekt de zon met haar gouden tooverstaf de kleine witte golfjes van de rivier in brand. Aan de kaden worden de stoombooten opgetuigd en gekleurd met zeegroene of scharlaken verven. De menschen, die in het donker verstijfd zijn, worden week in de stralen van de zon en 't menschdier voelt hoe de angel van de begeerte in het vleesch begint te steken. Wee de zwakken in het oogenblik van de teeltkeus, als de liefde aan de teruggedrongen hartstochten den vrijen teugel geeft.
133
X. Het mooie duivelinnetje is gekomen. Ze logeert in 't huis van den baron. Ik probeer haar te lokken. 't Schijnt dat ze op de hoogte gebracht is en met mij den spot drijft. We hebben quatre-mains gespeeld, ze drukte haar rechterborst tegen mijn linkerarm. De barones merkte het en is verdrietig. De baron is gek van jaloezie. Hij bespiedt mij met verbitterde blikken. Nu is hij woedend op mij ter wille van zijn vrouw, dan van zijn nicht. Als hij zijn vrouw in den steek laat om in een hoek met het meisje te flirten, praat ik met de verlatene. Dan wordt hij geïrriteerd en richt een lompe vraag tot ons, die ons gesprek onderbreekt. Ik antwoord hem met een hoonlach, soms hoor ik niet eens wat hij zegt .. .
134
XI. Familie-souper in de woning van den baron. De moeder van de barones is aanwezig. Ze heeft genegenheid voor mij opgevat, en, vreesachtig als oude vrouwen zijn, vermoedt ze adders tusschen 't gras. In een uitbarsting van moederlijke teederheid, ongekende gevaren vooruit-voelend, grijpt ze mijn handen en kijkt mij aan: — Ik ben overtuigd, zegt ze, dat U een man van eer is. ik weet niet wat hier in huis gebeurt. Maar hoe dan ook, beloof mij, dat LI zult waken over mijn dochter, mijn eenig kind; en als er soms iets plaatsgrijpt ... dat niet moet plaatsgrijpen, beloof mij dan, dat U bij mij zult komen om mij alles te vertellen. -- Dat beloof ik! zei ik en kuste haar hand naar Russische zede, want ze was lang getrouwd geweest met een Rus, die eenige jaren geleden was gestorven. En ik ben van plan mijn belofte te houden.
135
XII. Wij dansen op den rand van een krater. De barones verbleekt, wordt op schrikwekkende wijze leelijker. De baron treedt ijverzuchtig, onbeleefd en onhebbelijk tegen mij op. Wanneer ik heenga, roepen ze mij den volgenden dag weer terug om mij met open armen te ontvangen en alles een misverstand te noemen, schoon we elkaar den dag te voren maar al te goed verstonden. God weet wat er voorvalt in dat huis! Toen op een goeden avond de schoone Mathilda zich in haar slaapkamer teruggetrokken had om een baljapon te passen, verdween de baron en liet zijn vrouw met mij, alleen achter. Na een gesprek van een half uur vroeg ik waar hij toch naar toe kon zijn gegaan. - Hij speelt de kamenier bij Mathilda! antwoordt de barones. Ik begrijp. Maar de barones heeft onmiddellijk spijt en voegt er aan toe: - Och, dat beteekent onder familieleden niets. Daar behoeft men geen kwaad in te zien! Daarna zegt ze op veranderden toon: -- Is U jaloersch? -- Is U dat? - Ik zou 't misschien kunnen worden. -- God geve dat U 't in tijds wordt! Dat is de wensch van een vriend! De baron komt terug en met hem het jonge meisje in haar lichtgroen baltoilet, waarvan het gedécolleteerde corsage de welving der borst zichtbaar laat. Ik houd mij alsof haar aanblik mij verblindt, sla de handen voor de oogen en roep uit: 136
- Weet U wel dat het gevaarlijk is U aan te zien, juffrouw Mathilda! - Ja, is ze niet mooi? vraagt de barones op eigenaardigen toon. De baron gaat met Bébé terug en ik blijf nogmaals alleen met zijn vrouw. - Waarom is U sinds een poosje zoo onvriendelijk tegen mij? vraagt ze met een stem verstikt door tranen en een blik als van een geslagen hond. - Ik? Maar ik weet werkelijk niet .. . - jawel. U is in Uw houding tegenover mij veranderd. Ik wil weten waarom . . . Als ik in eenig opzicht verkeerd heb gedaan . . . Ze schuift haar stoel dichter bij de mijne, ziet mij met schitterende oogen aan, beeft ... en ik sta op. - De afwezigheid van Uw man is werkelijk bevreemdend, vindt LI niet? Dat vertrouwen van zijn kant is beleedigend. - Dat wil zeggen, dat ...? Zeker, dat ... dat men niet op zoo'n manier zijn vrouw alleen laat met een jong man, voornamelijk niet wanneer men zich zelf met een jong meisje opsluit in haar .. . - [.I hebt gelijk, dat is een beleediging voor mij ... Maar hebt een manier om .. . —• De manier doet hier niets ter zake. Ik verdraag het niet meer. Ik veracht U, als U niet op Uw waardigheid staat. Wat doen die twee daar ginds? - Hij helpt Mathilda bij het kleeden, antwoordt ze met een onnoozel gezicht, en meesmuilt. Wat wilt LI dat ik daar tegen doen zal? - Een man bevindt zich niet in de kamer van een dame die zich kleedt, als hij niet in een liefdesbetrekking tot haar staat. - Zij is zijn kind, zegt hij, en zij beschouwt hem als „pappa". - Ik zou mijn kinderen niet toestaan „papa en mama" te spelen, en nog minder is zoo iets volwassen personen geoorloofd! --
137
De barones staat op om haar man te halen en keert met hem terug. We vermaken ons het overige deel van den avond met magnetische proefnemingen. Ik streel de barones over het voorhoofd en ze erkent dat dit een kalmeer rende uitwerking op haar zenuwen heeft. Maar juist als ze op 't punt is in slaap te vallen, schudt ze zich, rekt zich uit en ziet mij met starende oogen aan: - Nee, schei uit! Ik wil niet! U wilt mij betooveren. - Dan is het nu eens aan U om Uw krachten als magnetiseur te beproeven, antwoord ik. Ze voert op mij dezelfde handbewegingen uit. Terwijl ik de oogen neersla, heerscht er een langdurig zwijgen achter de piano. Ik laat mijn blik glijden naar de liervormige pedalen en de voeten en ... geloof te droomen. Ik vlieg plotseling op van mijn stoel. In hetzelfde moment staat de baron op achter de piano en biedt mij een glas punch aan. We zullen juist alle vier met elkaar klinken, als de baron tegen zijn vrouw zegt: - Zie-zoo, drink een verzoeningsbeker met Mathilda! - Gezondheid, kleine tooverkol! zegt de barones lachend. En dan keert ze zich tot mij: - Kunt U 't zich voorstellen? 't is om U dat we oneenigheid kregen! Ik weet een oogenblik niet te antwoorden; maar zag daarop: - Ik zou U erkentelijk zijn, mevrouw, voor een naderen uitleg. — Nee, nee, geen verklaringen! antwoorden allen als uit één mond. - Da's jammer, zeg ik, want m ij dunkt juist dat we al veel te lang hebben gezwegen. De avond eindigt aldus, onder algemeene verlegenheid, en ik ga naar mijn woning .. . Om mij! herhaalde ik, mijn geweten doorvorschend. Wat kon dat beduiden! Was het misschien maar een 138
kinderachtige inval van haar grillig gemoed? Twee vrouwen oneenigheid ter wille van een man? Ze zouden dus ijverzuchtig op elkaar zijn ter wille van hem? Zou de barones zóó dwaas zijn zich op die manier te verraden? Onmogelijk! Maar als er toch ...? Er moest iets anders achter zitten. Wat valt er voor in dat huis? dacht ik en herinnerde mij de zonderlinge tafereelen, die mij dien avond hadden verschrikt, en wilde toch niet erkennen dat ik ook maar iets onpassends had gezien, zoo onwaarschijnlijk leek mij de zaak. Die jaloezie links en rechts, de booze voorgevoelens van de oude moeder, de opgewonden toestand van de barones, door de voorjaarslucht veroorzaakt, alles woelde dooreen, ziedde en gistte in mijn brein. Na den ganschen nacht te hebben gemijmerd, bleef ik nogmaals staan bij het voornemen om niet meer naar hen toe te gaan ten einde dreigende, onherstelbare rampen te voorkomen. Met dit oogmerk stond ik tijdig op om een verstandige, oprechte, delicaat-gestelde brief te schrijven, vervat in voorzichtige bewoordingen, en waarschuwend voor een te ver gedreven misbruik van de vriendschap; -
-
duidelijk genoeg om te worden verstaan, smeekte ik om vergiffenis voor mijn zonden, beschuldigde mij zelf dat ik verwijdering tusschen bloedverwanten had gebracht, en de drommel mag weten wat ik nog allemaal bij mekaar flanste. Het resultaat was, dat de barones mij, quasi toevallig, tegenkwam om twaalf uur, toen ik van de bibliotheek naar huis ging. Ze stond stil op de Noorderbrug, wenkte mij en nam mij mee, een laan in van het Karel XIIe-plein. Ze smeekte mij, bijna schreiend, terug te komen, niet meer om verklaringen te vragen, heel gewoon met hen om te gaan als vroeger. God, wat was ze verrukkelijk-mooi dien dag! U doet Uw reputatie kwaad, herhaalde ik telkens tegen haar, de voorbijgangers, wier blikken ons met argwaan
139
volgden, monsterend. Ga dadelijk naar huis, of ik laat U alleen staan! Ze zag mij in de oogen met een zoo radeloczen blik, dat ik mij wel voor haar op de knieën had willen werpen, haar voeten kussen en haar om vergiffenis smeeken. Maar ik keerde haar den rug toe en verdween langs een zijpad. Na het middagmaal snelde ik vlug de trap op naar mijn zolderkamer, met een rein geweten omdat ik mijn plicht had vervuld, maar met een verscheurd hart. God, wat kon ze een man toch aankijken, die vrouw! Een korte poos van rust had mij de kracht hergeven. Ik stond op om op mijn wandkalender te kijken. Het was deLSe Maart. "Beware the ides of March!" - Neem U in acht voor de 13e Maart! Die beroemde woorden uit Shekespeete's "Julius Caesar" klonken in mijn oeren, toen de schoonmaakster binnenkwam met een briefje van den baron. Hij zou mij zeer erkentelijk zijn, als ik den avond bij hem wilde doorbrengen, want de barones voelde zich niet wel en Mathilda moest uit. Ik had geen kracht om weerstand te bieden en ging naar hem toe. De barones, meer dood dan levend, komt mij tegemoet, drukt mijn handen tegen haar borst en dankt mij in een stortvloed van hartelijke woorden omdat ik niet terwille van nonsensicaliteiten, mis... verstanden, onbeduidende dingen, hen had willen berooven van 't gezelschap van een vriend, een broer. - Ze wordt gek! schertst de baron en bevrijdt mij uit die omhelzing. - Ja, ik ben gek, dat is waar, gek van vreugde onzen vriend weer te zien, die voor goed had willen heengaan. En nu weent zeI
140
- Ze is zoo onwel geweest, vandaag, zegt de baron, verlegen bij dit hartverscheurende tooneel. De arme vrouw ziet er uit alsof ze ijlende koorts heeft. Haar oogen lichten met een somberen gloed, die over haar gansche gezicht trekt; haar wangen zijn vaal. 't Doet mij pijn haar aan te zien. Ze heeft hoestbuien als een teringpatiënte, een hoest die heel haar broos lichaam doorschokt. De oom en de schoonvader komen, geheel onverwacht. Men legt vuur in de kachel aan, en maakt toebereidselen voor een „schemeruurtje" zonder de lamp aan te steken. Ze gaat naast mij zitten, terwijl de drie heeren over politiek beginnen te praten. In 't halfduister zie ik haar oogen glanzen; ik voel de warmte-uitstraling van haar lichaam, wat naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt wordt door den aanval van hysterie, dien ze juist heeft gehad. Haar japon glijdt langs mijn broekspijpen, ze buigt zich over mijn schouder om tegen mij te kunnen fluisteren zonder dat de anderen het hooren, en zacht prevelt ze mij onverwacht de vraag toe: - Gelooft U aan de liefde? - Neen! En dat „neen" valt zwaar als een mokerslag op haar hoofd, want ik sta in 't zelfde oogenblik op en ga ergens anders zitten. Ze is krankzinnig, manziek, denk ik, en door een plotseling voorgevoel overvallen dat ze 't een of ander schandaal zal uitlokken, stel ik voor dat men de lamp zal aansteken. Onder 't avondeten oreeren de oom en de schoonvader met groote tevredenheid over Mathilda's goede hoedanigheden, haar huiselijkheid, haar vaardigheid in handwerken. De baron, die ettelijke glazen punch naar binnen heeft geslagen, uit hevig-verrukte lofwoorden en weeklaagt, met door de roes te voorschijn gelokte tranen in zijn oogen, over de slechte behandeling waaraan het jonge meisje in haar ouderlijk huis 141
is blootgesteld. Maar dat belet hem niet om midden in zijn diepste bedroefdheid op zijn horloge te kijken en ons plotseling te verlaten, alsof hij zich eenklaps een plicht herinnerd had. — LI excuseert me wel, heeren, zegt hij, maar ik heb Bébé belooft haar te halen. Blijft rustig nog wat zitten. Ik ben binnen een uurtje terug. De oude baron, zijn vader, poogt tevergeefs hem terug te houden; de schavuit weet er zich uit te redden met geïndigneerde uitroepen, klaagt dat hij gebonden is aan zijn gegeven woord. Waarop hij verdwijnt, nadat hij mij de belofte heeft afgeperst om op zijn terugkomst te wachten. We blijven nog een kwartiertje aan tafel zitten. Daarna gaat men naar het salon. De beide oude heeren, die behoefte gevoelen aan eenzaamheid, trekken zich terug in de kamer van den oom; deze logeerde sinds eenigen tijd bij zijn neef. Ik vervloek het lot, dat mij gevangen heeft in den strik, dien ik met zooveel moeite heb getracht te ontwijken. Ik pantser mijn bonzend hart. Ik hef het hoofd op gelijk een haan zijn kam; ik zet de haren overeind als een kettinghond, om al dadelijk door mijn houding ieder aanloopje tot een verliefde of larmoyante scène onmogelijk te maken. Geleund tegen de kachel rook ik een sigaar, rustig, koud, stijf, in afwachting van wat er gaat komen. De barones opent het gesprek. — Waarom haat U mij? — Ik haat U niet. — Bedenk dan maar eens, hoe U vanmorgen tegen mij was. - Laat ons daar niet over spreken! De ongewone en ongemotiveerde brutaliteit van mijn antwoord was een misgreep. Ze doorziet mij en begint op een anderen toon. - U wilt mij ontvluchten, vervolgt ze; wilt U nu weten wat tot mijn plotselinge reis naar Mariefred aanleiding gaf? 142
Een stilte van twee seconden; dan antwoord ik: Waarschijnlijk hetzelfde motief dat mij naar Parijs dreef. — Ja, dan ... is het duidelijk, zegt ze. - En nu! Ik verwachtte een scène. Ze stond daar kalm en zag mij met liefdevollen blik aan. 't Was aan mij dit nieuwe zwijgen, gevaarlijker dan woorden, te breken. - Nu U mij dan mijn geheim hebt ontrukt, heb ik een woord te zeggen! Als U mij nog een enkele maal hoewel zelden wees dan hier bij U wilt zien verstandig. Ziet U, mijn liefde is van een zoo verheven natuur, dat ik in Uw nabijheid wil leven zonder iets anders te begeeren dan alleen: U te mogen zien. Wanneer U Uw plichten vergeet, wanneer U door een mine, een geste, verraadt wat onze harten verbergen, dan biecht ik alles aan Uw man, er moge dan van komen wat wil! In glimlachende extase sloeg ze haar oogen ten hemel. - Ik zweer het! Wat is U sterk en groot! Hoe bewonder ik LI! 0, ik schaam mij! Ik zou U willen overtreffen in eerlijkheid, ik zou willen ... Wilt U dat ik zelf hierover met Gustav zal spreken? — Als U het wilt! Maar in dat geval zien we elkaar niet meer. Trouwens, het gaat hem niet aan. De gevoelens, die mijn hart vervullen, zijn niet misdadig, en, al wist hij alles, zou hij ze kunnen dooden? Neen! Wanneer ik verkies een vrouw lief te hebben, die mij aantrekt, is het mijn zaak, tot op den dag dat ik inbreuk maak op de rechten van een ander. Maar, Ik ben op alles wat dat betreft, zooals U wilt. voorbereid. — Nee, nee, hij zal niets weten; en als hij dan toch zelf ook gaat waarheen hij wil... Vergeef mij, ik deel Uw opvatting niet, ik ben het, aangaande de gelijkgerechtigdheid in dit opzicht, niet met U eens. Laat hij zich verlagen, des te erger voor hem. Dat is geen reden, dat ... 0, neen!
--
--
143
De geestdrift was uit. We kwamen weer op den beganen grond terug. - Neen! herhaalde ik. Erken toch dat dit mooi is, nieuw, bijna origineel. Men bemint elkaar, en men zegt het elkaar. En daarmee is het uit. - Dat is even mooi als in de boeken! riep ze uit haar handen samenslaand als een kind. — Ja, maar 't komt niet bepaald voor in ordinaire romans. - Wat is het heerlijk, achtenswaardig te blijven! - Dat is de minst moeilijke van alle handelwijzen. - En we mogen elkaar blijven zien als vroeger, zonder vrees .. . - En zonder blaam! — Dus geen misverstanden meer! Maar is 't wel héél zeker waar, dat het niet Mathilda is, die U .. . Sht! De deur gaat open. 0, toppunt van banaliteit. De twee oude heeren kuieren naar binnen, terugkeerende van een verborgen plek, met een stallantaarn in de hand. Ze gaan door het salon naar hun kamer. — Let in 't voorbijgaan op, zei ik, welk een mengeling van belachelijkheden en schoone momenten het leven biedt, hoe ver de werkelijkheid ligt van 't gedicht. Zou ik in een roman, in een drama, een dergelijk tooneel, onmiddellijk uit het leven genomen, durven voorstellen zonder te risqueeren plat te worden? Stel U eens voor een liefdesverklaring zonder kussen, zonder knieval, zonder groote woorden, eindigend met 't verschijnen van twee oude heeren, die het schijnsel van hun stallantaarn over de twee minnenden werpen. En dat is niettemin 't geheim van Shakespeare's grootheid; hij vertoont Julius Caesar in kamerjapon en op pantoffels, ontwaakt midden in den nacht, door kinderachtige droomen opgeschrikt! Er werd gebeld. Dat was de baron met de schoone Mathilda. Daar hij zich schuldig voelde, was hij
144
uiterst beminnelijk. En, om mij volmaakt in mijn rol te toonen, dischte ik een drieste leugen op: -- De barones en ik hebben een heel uur lang gekibbeld! Hij wierp ons een arglistigen blik toe; speurend als een jachthond ging hij weer, en scheen het valsche spoor dat ik hem gewezen had te volgen. Zelf trok ik mij terug.
10
145
XI II. Welk een kinderachtigheid zonder weerga, te gelooven aan kuischheid in de liefde! Dit geheim dat we samen hebben, is alleen al een gevaar! 't Is als een vrucht, in 't verborgen gewekt. Ze neemt vorm aan, na de vereeniging onzer zielen, ze wil worden geboren. Meer dan ooit te voren verlangen we er naar elkaar te ontmoeten om onze eerdere gevoelens te vergelijken, om nog eenmaal dit jaar, dat we hebben doorgebracht met samen verstoppertje te spelen, te doorleven. We verzinnen allerlei trucs; ik stel haar voor aan mijn zuster, getrouwd met een leeraar, die zoo eenigszins kan worden gerekend tot haar kringen, wijl hij een ouden, adellijken naam draagt .. . We hebben ontmoetingen, schuldelooze aanvankelijk, maar de genegenheid wast en de begeerten ontwaken. In de eerste dagen na onze verklaring geeft ze mij een stapeltje brieven, ten deele geschreven vóór den 13en Maart, ten deele na de bekentenis. Die brieven, waarin ze haar lijden en haar liefde had geuit, had ik nooit zullen te lezen krijgen!
146
XIV. Maandag. Beste Vriend! Ik verlang naar je, vandaag, als alle dagen. Dank, dat ik gisteren met je spreken mocht, zonder dat je die sarcastische manier hadt, die je nooit wilt afleggen. Waarom moet je die hebben? Als je wist hoe 't mij hindert! Wanneer ik mij vertrouwend tot je wendde, juist wanneer onze vriendschap mij het onontbeerlijkst was, bedekte je je gezicht met een masker. Waarom? Is het noodig je te verkleeden voor mij? In een brief heb je zelf erkend dat het maar een masker was. Ik hoop en ik zie dat het zoo is, maar ik ben toch zoo bedroefd, want ik bedenk, dat ik weer iets doms heb gezegd ... En ik vraag mij af: Wat zal hij van mij denken? Zie je, ik ben bezorgd je vriendschap te verliezen, en ik maak mij angstig dat ik mij je verachting op den hals heb gehaald. Ach nee! Je moet oprecht en vriendelijk tegen mij zijn. Je moet vergeten dat ik vrouw ben -- ik vergeet het immers zelf zoo vaak! ... Ik werd niet boos op je om wat je gisteren zei, maar 't verraste en verootmoedigde mij. Geloof je werkelijk, dat ik de jaloezie van mijn man zou willen wekken en mij wreken op zoo'n kleingeestige manier? Bedenk eens wat ik zou risqueeren als ik hem op zoodanige wijze tot mij terug wilde brengen! Wat zou ik dan hebben gewonnen? Zijn woede zou zich tegen jou hebben gericht en we zouden elkaar niet meer hebben mogen ontmoeten! En wat moest er worden van mij zonder jou je gezelschap is mij immers nu liever dan het leven? 147
Ik heb je lief met de innigheid van een zuster zonder eenige coquette bevlieging ... 't Is waar, dat er oogenblikken zijn geweest, waarin ik het verlangen gevoeld heb je mooi hoofdje tusschen mijn handen te nemen, dat het mij een zaligheid was je in je eerlijke en verstandige oogen te mogen zien, en ik zou stellig niet hebben geaarzeld een kus te drukken op dat reine voorhoofd, dat ik verafgood, maar die kus zou de meest schuldelooze geweest zijn, die je ooit hebt ontvangen. Dat komt voort uit mijn aanhankelijke natuur, en als je een vrouw was, zou ik even veel van je houden, verondersteld dat ik een vrouw zoozeer kan achten als ik jou acht .. . Wat ben ik blij om je oordeel over Mathilda! Men moet een vrouw zijn om zich over zoo iets te verheugen! Maar denk aan mijn positie, toen ik alles zag overloopen naar haar! 't Is mijn schuld ook, wat er gebeurt. Ik liet die neiging toe. Ik dacht eerst dat 't allemaal maar kinderspel was en liet mijn man zijn gang gaan, zeker, dat ik zijn hart zou behouden. Wat er later gebeurde bewees hoe deerlijk ik mij vergiste .. . Woensdag. Hij is verliefd op haar en zegt het mij: 't is zoover gekomen dat ik er om lachen moet! Kun je 't je voorstellen, dat hij, na je naar de deur te hebben gebracht, binnenkomt, mijn handen vat, mij in de oogen ziet ik voelde een rilling want ik heb niet zoo'n zuiver geweten en dan zegt hij met smeekende stem: „Maria ... word niet boos! ... Maar laat me vanavond naar Mathilda gaan, ik ben zoo radeloos op haar verliefd!" Wat moest ik doen? Huilen of lachen? En hij smeekte er mij om, mij, die gekweld word door gewetensbezwaren, die jou moet liefhebben op een afstand zonder de hoop, je om iets te mogen vragen! ..
148
.
Waartoe dient dat zotte eergevoel! Laat hij zijn vleeschelijke lusten bevredigen; ik heb jou nog over, mijn liefste lieveling, en mijn vrouwelijke verlangens zijn niet zoo hevig, dat ze mij er toe zullen brengen mijn plichten als echtgenoote en moeder te vergeten. Maar geef acht op de contradictie, de dubbelheid in mijn gevoelens ... Ik heb jullie beiden lief, en ik zou niet kunnen leven zonder hem, den kostbaren, trouwen vriend ... evenmin als nu zonder jou! ..
.
Vrijdag. Je hebt dan de sluier verscheurd, die 't geheim van mijn hart verborg. En je veracht mij niet! Goede God! ... Je hebt mij lief. Dat woord dat je niet wou uitspreken, heb je gezegd. Je hebt mij lief! En ik ben een met-schuld-beladene, een misdadige vrouw, omdat ik je liefheb. God vergeve 't mij! Want ik heb in ieder geval hem ook lief, en ik kan nooit van hem scheiden! Ach! ... Wat is dat vreemd! ... Te worden bemind! ... Bemind! door hem en door jou! Ik voel mij zoo gelukkig en zoo kalm, dat mijn liefde niet misdadig zijn kan! Anders zou ik wel gewetensknaging voelen ... of ben ik zoo verstokt? Welk een schande! Ik was het, die 't eerst deze bekentenis uiten moest! ... Juist op dat oogenblik opent Gustav zijn armen voor mij ... en ik ga, en ik kus hem. Ben ik oprecht? Ja. Waarom beschermde hij mij niet, toen het nog tijd was? 't Is een roman dit alles. Hoe zal die eindigen? Zal de heldin sterven? Zal de held met een andere trouwen? Zullen ze ieder hun eigen weg gaan? En zal het slot bevredigend zijn in moreel opzicht? Als ik in dit oogenblik bij je was, zou ik je voorhoofd kussen even vroom als de geloovige het kruisbeeld kust, en ik zou ver van mij werpen al dat lage, al dat leelijke, dat ik zie in mijn daad ..
.
149
xv. Is dat huichelarij of bedrieg ik mij? Komen ze alleen. voort uit de passie, die half-godsdienstige droomex rijen, waarachter zich 't verlangen verbergt? Neen., niet louter. De aandrift om 't bestaan dat men gekregen heeft voort te zetten is gecompliceerder, en zelfs bij het dier planten door de liefde de ziels-eigenschappen zich voort. 't Zijn dus het lichaam en de ziel die terzelfdertijd verliefd zijn, en ze zijn zonder elkaar niets. Als het alleen lichamelijke liefde is, hoe kan ze dan boven een reus als hij een teer, nerveus en ziekelijk jongeling verkiezen, zooals ik ben? Is het slechts ziele-liefde, vanwaar dan dat verlangen om te kussen, die vergoding van mijn kleine voeten, van mijn mooie handen, van mijn fraaie, gewelfde nagels, van mijn hoog voorhoofd, mijn welig haar? Of zou misschien haar zinnelijkheid, mateloos aangevuurd door de liederlijkheid van haar echtgenoot, die hallucinaties wekken? Of voelt haar instinct wellicht vooruit, dat mijn jeugdige hartstocht haar een hooger genot kan geven dan de apathisch-plompe echtgenoot? Zij is niet langer jaloersch waar het zijn lichaam betreft, gevolgelijk heeft ze hem niet meer als minnaar lief. Maar ze is op mijn persoonlijkheid jaloersch, gevolgelijk bemint ze mij!
150
XVI. Onder een bezoek bij mijn zuster krijgt de barones een aanval van hysterie. Ze werpt zich op een sofa en barst in schreien uit. Ze is verbitterd over het onwaardig gedrag van haar man; hij is juist voornemens den nacht door te brengen op een officiersbal samen met nicht Bébé. In een harstochtelijke uitbarsting drukt ze mij aan haar borst, kust mij op het voorhoofd en ik geef haar kus voor kus terug! Ze noemt mij bij mijn voornaam. De band wordt vaster geknoopt om ons heen, en ik begeer haar heftig. Gedurende den avond lees ik hardop een gedicht van Longfellow: Excelsior. Werkelijk geroerd door die meeslepende poëzie, laat ik mijn blikken haar aanraken, en haar gelaat weerkaatst, als bij een gehypnotiseerde,
alle wisselingen in de uitdrukking van mijn gezicht. Ze ziet er uit als een geesteskranke, een visionnaire. Na het avondeten komt haar dienstmeisje met een rijtuig om haar af te halen. Ik wil afscheid nemen op straat. Maar ze beveelt mij, eerst in de vigelante te stappen, en zegt aan het meisje dat ze naast den koetsier op den bok moet gaan zitten, zonder acht te slaan op mijn levendig protest. Alleen in het rijtuig omarmen we elkaar zwijgend. Ik voel haar tenger lichaam ineenkrimpen, sidderen onder mijn lippen en allengs geeft ze zich geheel aan mij over. Ik deins nog terug voor de misdaad waarom de erfopvolging te verstoren in een familie? en ik verlaat haar, bij haar deur -- ongerept, beschaamd, misschien buiten zich zelf van verbittering. Nu storten alle twijfelingen ineen. Ik zie duidelijk. Zij 151
heeft mij willen verleiden. Zij was het, die de eerste kus nam en die de eerste uitnoodiging deed. Maar vanaf dit oogenblik ben ik het die de rol van verleider op mij zal nemen, want ik ben geen jozef, ondanks mijn onwrikbare principes in eerezaken.
152
XVII. We hebben elkaar rendez..vous gegeven den volgen.. den dag in 't Nationaal Museum. Ik aanbad haar, toen ze de marmertrap beklom onder 't vergulde gewelf, toen ik haar kleine voetjes trippe... len zag over de vloersteenen van gemarmerd zerk, terwijl ze me tegemoet kwam met haar prinsessefiguur, fraai omlijnd door het eng aansluitende zwart..fluwee... len manteltje, met brandebourgs geborduurd. Ik liep naar haar toe en boog de knie als een page. Haar schoonheid, onder mijn kussen opgebloeid, open ... baarde zich in heerlijken glans. De huid van haar wangen was doorzichtig en liet het roode, frissche bloed doorschemeren; haar gestalte, die haast een oude jongejuffrouw had kunnen toebehooren, was soepel geworden onder mijn liefkoozingen, verwarmd door den gloed van het leven. Pygmalion had op het marmer geademd en bezat een godin. We zetten ons neer voor een Psyche, onder den dertig...jarigen oorlog veroverd. Ik kus haar wangen, oogen, lippen, en ze aanvaardt mijn kussen lachend, in een roes van geluk. Ik speel à I'improviste de rol van verleider en maak gebruik van alle redenaars.. sophismen en alle dichters..trucs. - Laat dat tehuis van den echtbreuk aan zijn lot over, zei ik, - ontvlucht die ontwijde slaapkamer, verdraag het niet langer, Uw liefde te deelen of U haalt U mijn verachting op den hals. (Ik wilde haar niet "jiJ' en "jou" noemen, want dat zou haar verne ... deren zijn). Keer naar Uw moeder terug, wijd U aan de heilige kunst - over een jaar kunt U debuteeren. Dan wordt U vrij en kunt Uw eigen leven leven. 153
Ze kust mij, wakkert het vuur nog wat aan, en ik word steeds opgewondener. Ik uit een ongelooflijke massa woorden, en dwing haar ten slotte tot de belofte dat ze alles aan haar man vertellen zal, wat ook de gevolgen mogen zijn voor ons. - ja, maar als 't misgaat, protesteert ze. - Laat alles dan maar op 't spel staan! Maar zonder achting voor mij zelf en U zou ik U niet kunnen liefhebben. Is U dan laf? Gelooft U dan den prijs te kunnen winnen en U aan het offer te onttrekken? Wees subliem als Uw schoonheid, waag den doodelijken sprong met 't gevaar onder te gaan! Laat alles dan verloren zijn behalve de eer! Over een paar U verleid, dagen, heb ik als het zóó voortgaat wees daarvan overtuigd, want mijn liefde is als een bliksemstraal, die in U zal slaan, ik heb U lief als de om haar op te slurpen. zon de dauw liefheeft Daarom spoedig naar 't schavot! Steek Uw hoofd uit en laat Uw handen rein blijven! Beeld t t niet in dat ik van plan ben mij te verlagen tot een deeling! Nooit! Alles of niets! Ze biedt een gekunstelden tegenstand, maar gooit eigenlijk alleen maar wat kruit op den brandenden stapel. Ze beklaagt zich over de wandaden van haar echtgenoot en zet de deur van die slaapkamer, waaraan ik niet denken kan zonder buiten mij zelf te raken, wat op een kiertje. Hij, die idioot, even arm als ik, zonder toekomst, kan zich de weelde veroorloven twee minnaressen te hebben, terwijl ik, het talent, de edelman van de komende tijden, te kermen en te krimpen lig in den brand van mijn opgezweept bloed! Maar dan verandert ze plotseling van houding en tracht mij te kalmeeren, door mij te herinneren aan onze wederkeerige eeden broer en zuster te zullen blijven. — Laat anderen zich vermaken met zulke gevaarlijke spelletjes. Zotte ouwejuffrouwenpraat. Laat ons man en vrouw zijn, minnaar en minnares, dat is het ware!
154
Ik aanbid U. Ik aanbid alles aan U, lichaam en ziel, Uw blonde haar en Uw eerlijk hart, Uw kleine voetjes, de allerkleinste in heel het land van. Zweden, Uw rein gemoed, Uw oogen, even-lichtend in 't duister van het rijtuig, Uw betooverend lachje, Uw witte kousen en Uw kersroode kouseband .. . - Wablief? -- Ja, wonderschoone prinses, ik heb dat alles gezien. En nu wil ik U bijten in 't liefde-kuiltje daar in de ronding van de borst, ik beloof dat ik U verstikken zal met mijn kussen, U wurgen zal in den vastklemmenden halsband mijner armen. Ah, ik ben sterk als een god, wanneer ik dorst van liefde tot U. En U geloofde misschien dat ik een zwakke stumper was? Mijn ziekte was ingebeeld of liever gehuicheld! Kom niet te dicht bij den zieken leeuw! Zoek hem niet op in zijn hol, hij doodt U in zijn liefkoozingen! Weg met het schandelijke masker! Ik begeer U en ik wil U bezitten en dat heb ik van 't eerste oogenblik af gedaan! Die geschiedenis met die Finsche, Selma, was immers een kindersprookje, een dwaas kindersprookje! Een leugen en niets anders is de vriendschap tusschen mij en onzen waarden baron! Mij, den kleinburgerlijke, den lummel, den proletarieër verfoeit hij evenals ik hem den adellijken heer verfoei! Ze schijnt in 't geheel niet te worden getroffen door die lawine van bekentenissen, die niets nieuws bevatten, dewijl wij dit alles te voren al wisten zonder dat wij er ooit tegen elkaar over hadden gesproken. En wij scheiden met het vaste besluit geen nieuw rende z- vous te beramen, voor zij alles aan haar man heeft verteld.
155
XVIII. Ik breng mijn namiddag door in mijn woning, vol onrust en telegrammen wachtende van het slagveld. Om den tijd te verdrijven schud ik een heele zak vol papieren en oude boeken op den vloer uit, en leg mij languit voorover op den stapel om uit te zoeken en te ordenen. Maar dit bedrijf kan mijn gedachten niet lang afleiden; ik draai mij om, en, liggende op mijn rug, met de handen onder den nek en cie oogen gehypnotiseerd door de kaarsen die in mijn oude kroonluchter branden, verlies ik mij in droomerijen. Ik smacht naar haar kussen en maak plannen voor de nader-komende verleiding. Aangezien ze teêrge voelig is en onberekenbaar, mag men niet onhandig zijn, maar 't er van zelf toe laten komen, want gedraagt men zich dom, dan werkt het verkoelend voor 't geen volgen moet. Ik steek een sigaar op en verbeeld mij dat ik uitgestrekt lig op een grastapijt. Het amuseert mij, mijn kamer van beneden-af te beschouwen, alles schijnt mij nu zoo nieuw toe. De sofa, getuige van zooveel liefdetriomfen, brengt mij terug naar mijn wellustige phantasieën, die evenwel aanstonds weer worden geschuwd uit vrees dat alles zal stranden op dwaze gewetensbezwaren. Toen ik den gedachtengang, die mijn heftig verlangen in toom hield, analyseerde, ontdekte ik daarin veel lafheid, de angst voor de gevolgen van de daad, een weinigje sympathie voor een man die gevaar liep een vreemd kind op te voeden, een zweem tegenzin voor het stuitende der verbinding, eenige werkelijke achting voor de vrouw, die ik niet vernederd wilde zien, een
156
beetje vluchtig medelijden met haar dochtertje, een opwelling van deernis met de moeder der geliefde, voor 't geval dat er een schandaal uit zou voortkomen, en in 't diepst van mijn jammerlijk hart een vaag voorgevoel van de moeilijkheden die er zouden gaan komen wanneer ik mij eenmaal zou willen losmaken van een minnares die ik op deze manier had verkregen. Nee, dacht ik, alles of niets. Haar alleen en voor het leven! Ik had mij tot zoover door mijn gepeinzen laten voeren, toen ik een zacht kloppen hoorde op de deur, en onmiddellijk daarna verschijnt in de deuropening een mooi kopje, dat mijn zolderkamer hel verlicht, en dat schelmsch lachend mij van de boeken opjaagt en in de heerlijke armen van de geliefde drijft. Na een stortvloed van kussen, die hoorbaar vallen op haar van de buitenlucht koele lippen, breng ik uit: - En? Wat heeft hij besloten? - Niets. Ik heb hem nog niets verteld. - Dan is U verloren. Vlucht van mij, rampzalige! Ik houd haar vast en neem haar het manteltje af, wat een voorsmaak geeft van de eenmaal onvermijdelijke ontkleeding. Ik licht het kralen-hoedje van haar hoofd en geleid haar naar de sofa. Dan barst ze uit: - Ik had niet den moed ... Ik wilde U nog eenmaal zien vóór de catastrophe, want de hemel weet of het einde niet is dat we worden gescheiden .. . Ik sluit haar den mond, zet een klein tafeltje voor haar neer en haal uit mijn kast een flesch goeden wijn en twee glazen. Daarnaast schik ik een mandje met rozen en twee brandende kaarsen, alles als op een altaar, en tot voetbankje geef ik haar een oude, dikke en onschatbare uitgaaf van Hans Sachs' gedichten, waarvan de leeren band met vergulde klampen een beeld van Luther omlijst. Ik heb die van de Bibliotheek geleend.
157
Ik schenk wijn in de glazen. Ik pluk een roos, die ik steek in haar blond, kroezend haar. Ik bevochtig mijn lippen aan het glas, dat op haar welzijn wordt hooggeheven, op de vreugden onzer liefde, en zink op mijn knieën neer en aanbid haar ... — Wat is U mooi .. . 't Is voor de eerste maal dat ze mij als werkelijk minnaar ziet. Ze is verrukt. Ze neemt mijn hoofd tusschen haar handen, kust mij en laat haar vingers glijden door de lange lokken van mijn balsturig haar. Haar schoonheid vervult mij met ontzag. Ik zie haar aan als een eerbiedwekkend heiligenbeeld in een kerk. 't Is een zaligheid voor haar, mij te zien zonder het gehate masker, ze is in extase over mijn liefdesverklaringen en ze heeft mij tot waanzinnig-wordens toe lief, als ze mij in staat ziet een terzelfdertijd diepeerbiedige en vurige liefde te voelen. Ik kus haar voeten zoodat ik mij de lippen verontreinig. Ik omarm haar knieën zonder de plooien van haar kleed aan te raken. Ik aanbid haar juist zooals ze daar zit in haar japon, kuisch als een engel, alsof ze geheel gekleed op aarde was verschenen en met vleugelen aan het corsage van haar toilet gehecht. Zoo komen mij de tranen in de oogen zonder dat ik weet waarom. - U schreit, zegt ze, wat scheelt er aan? — Ik weet niet. Ik ben alleen maar te gelukkig. - U kunt weenen! U met het steenharde hart? - Ik! Of ik kan weenen! ... Als echte vrouw gelooft ze te kunnen doordringen tot de geheimenissen van mijn verborgen smart. Weldra staat ze op, doet alsof haar de papiersnippers op den vloer interesseeren en zegt met een schelmsch gezicht: — Ah-zoo! hier lag U nu alsof U in 't gras lag te rollen, toen ik kwam. 't Moet wel prettig zijn te hooien midden in den winter, zeg! En ze valt neer midden in den stapel papieren en ik naast haar. Weer klinkt een stortvloed van kussen.
158
't Afgodsbeeld wankelt, het valt bijna Allengskens dwing ik haar achterover en houd haar gevangen onder mijn kussen, om haar geen tijd te laten zich te bevrijden van het overmeesterend vuur mijner oogen en den brandenden gloed mijner lippen. Ik omarm haar en wij strekken ons uit — op het gras? -als minnenden, en we bezitten elkaar naar engelentrant, geheel gekleed, zonder de laatste vereeniging. We staan op, gekalmeerd, bevredigd, zonder wroeging, als niet-gevallen engelen. Vindingrijke liefde! Men heeft aldus gezondigd zonder zonde! Men heeft zich overgegeven zonder toch zich te verliezen! Ach, die verrukkelijke vrijgevigheid der ervaren vrouwen! Barmhartig jegens de onschuldige jongelui vinden ze er haar vreugde in te geven, niet te ontvangen! Ze komt tot zich zelf, tot de werkelijkheid teruggekeerd en maakt zich gereed om te gaan. - Morgen dus! — Morgen!
159
XIX. Ze heeft alles aan hem bekend. Nu verklaart ze zich voor misdadig, want hij heeft geschreid. Hij heeft heete tranen geschreid! Is hij een groot kind of een schelm? Allebei ongetwijfeld! De liefde wekt hersenschimmen en de voarstelligen der menschen van zich zelf zijn dikwijls bedrieglijk. Hij is intusschen niet boos op ons en heeft er niet tegen dat we onzen intiemen omgang voortzetten onder voorwaarde dat we kuisch blijven!! Hij is voornamer en nobeler dan wij, schrijft ze. Hij houdt nog van ons, van ons beiden! Zoo'n sukkel! Hij duldt onder zijn dak een man, die zijn vrouw met kussen heeft gesmoord, en gelooft dat we geslachtloos genoeg zijn om te blijven leven „als broer en zuster". Dat is een beleediging voor mij als man en ik antwoord met een afscheid, voor goed!
160
xx. Ik blijf dien morgen op mijn kamer, ten prooi aan de kwellingen van de afschuwelijkste teleurstellingen. Ik heb gehapt in den appel en men neemt hem mij af. De trotsche dame .heeft berouw; ze heeft gewetens... knaging, ze lijdt; ze overstelpt mij met verwijten, zij, de verleidster. Een satanisch denkbeeld flitst mij door 't hoofd. Zou ze mij misschien àl te gereserveerd hebben gevonden? Zou ze de teugels laten schieten uit wrok over mijn schuchterheid? En dewijl zij geen bezwaren had tegenover het misdrijf, waarvoor ik terugdeinsde, is misschien haar liefde sterker geweest dan de mijne? Kom nog maar eens terug, m'n schoone, dan zullen we zien! Om klokke tien 's morgens roept een briefje van den baron mij naar de barones, die, naar 't schijnt, ernstig ziek is. Ik antwoord met het verzoek dat men mij met rust zal laten: "Ik heb er genoeg van de rustverstoorder in uw huwelijk te zijn; vergeet mij zooals ik U vergeet. Om twaalf uur een tweede schrijven: .Laat ons het oude hartelijke verbond herstellen. Je bezit nog steeds mijn achting, want, ondanks de afdwaling, ben ik overtuigd dat je je als man van eer hebt gedragen. We zullen nooit een woord spreken over 't geen is voorgevallen. Kom in mijn armen als een broer en laat dit alles dan vergeten zijn!" Het volmaakte vertrouwen dat deze man mij betoont en zijn eenvoudige rondborstigheid roeren mij en ik antwoord hem met een brief vol zelfverwijten en tt
11
161
eindigend met het verzoek niet te spelen met de liefde en mij te laten gaan. Om klokke drie 's middags de laatste oproep. De barones is doodziek; de dokter is er juist geweest; ze vraagt mij te mogen zien. De baron smeekt mij om te komen en ik ga. Ik beklagenswaardige! Ik kom binnen. Het huis stinkt naar chloroform. De baron omhelst mij schreiend. -- Wat scheelt haar eigenlijk? vraag ik met de koelbloedigheid van den arts. -- Ik weet het niet, maar ze was bijna gestorven. -- En de dokter, wat zei hij? - Niets. Toen hij wegging schudde hij het hoofd en verklaarde: „Dit geval ligt buiten mijn vermogen." — Heeft hij iets voorgeschreven? -- Nee, niets. Hij geleidde mij naar de eetkamer, die als ziekenkamer was ingericht. Daar ligt ze uitgestrekt op een divan, strak, machteloos, met loshangend haar en oogen als gloeiende kolen. Ze steekt mij haar hand toe, die haar echtgenoot in de mijne legt. Daarna trekt hij zich terug in het salon en laat ons samen. Ik ben voortdurend koel, geloof nauwelijks mijn oogen en sta achterdochtig tegenover een zoo zonderling tooneel. - Weet U, dat ik bijna zou zijn gestorven? zegt ze. -- Ja! -- En dat kan U niets schelen? -- Zeker wel! -- En U verroert U niet, U hebt geen medelijdende blik, geen uitroep van verdriet. - Uw man is hier immers. - Heeft hij ons dan niet zelf bij elkaar gebracht? -- Hoe voelt U zich ziek, mevrouw? — Ik ben héél ziek. Ik moet een specialiteit voor vrouwenziekten raadplegen. - Ah-zoo! - Ik ben angstig. Het is zoo vreeselijk! Als U eens wist welke verschrikkelijke uren ik heb doorleefd .. . Leg uw hand op mijn voorhoofd ... Het doet mij 162
goed ... Wilt U niet eens tegen mij lachen ... Uw lach geeft mij 't leven weer .. . - De baron .. . - En U wou weggaan, mij in den steek laten? -- Waarmee kan ik U van dienst zijn, mevrouw? Ze barst in tranen uit. - U wilt toch zeker niet, zeg ik wat heftig, dat ik zal optreden als Uw minnaar hier, vlak naast Uw kind en Uw man! - Ach, U is onmenschelijk, het meest hartelooze wezen, de .. . -- Vaarwel! Ik vertrek. De baron vergezelt mij door het salon maar niet zoo haastig of ik zie nog juist een zweem van een damesjapon door de deur naar een andere kamer verdwijnen. Het wekte mijn argwaan, alsof er hier comedie gespeeld werd. De baron sluit de voordeur achter mij met een slag die langs de trappen weergalmt en die mij doet denken aan een er,-uit-gegooid-worden. 't Is absoluut onbetwijfelbaar; ik ben getuige geweest van een dramatische dubbel,-opvoering. Die geheimzinnige ziekte, wat is dat voor zaak? Hysterie? Neen. Het is wat men in 't Duitsch ,,Mutterwut" noemt, moedershartstocht. Of in vrije vertaling: een heftig verlangen om zwanger te worden, de bronst van het wijfje, die jarenlang gekluisterd is gehouden in de vermomming van de schaamte; maar die vroeger of later in de echtbreuk losbarst. Zij had geleefd in half celibaat, altijd op haar hoede voor de bevruchting, altijd bang om een kind te zullen krijgen, voortdurend onbevredigd, na nietvolledige omhelzingen, en was toen gedreven ge worden naar den minnaar, getrokken geworden naar de onvermijdelijke echtbreuk door haar hongerende verlangens. En nu, juist als de minnaar is veroverd en haar zal toebehooren, gaat hij er van door en laat ook op zijn beurt de geliefde onbevredigd! 0, huwelijksellende, o, bedroefelijke liefde!
163
Als slot-uitkomst van het onderzoek stelde ik vast: 't bedrog en de halfslachtigheid in dit huwelijk had hen beiden gedreven naar den ander, dien ander, die hen 't volkomen genot beloofde. En de teleurstelling, die zij als vrouw gevoeld had over mijn vlucht, had haar teruggevoerd naar den echtgenoot, die des te gewilliger was geworden zijn huwelijksplichten te vervullen nu deze hem zoeter schenen sinds de echt genoote door den minnaar was bereid. Alles was gevolgelijk uit, wijl ze nu verzoend waren. Exit Satan. 't Gordijn valt.
164
XXI. Neen, zoo is het niet. Ze bezoekt mij op mijn kamer en ik ontwring haar een cynische, openhartige en volledige bekentenis. Gedurende de eerste jaren van haar huwelijk had ze niets begrepen van de vreugden der liefde, van de bedwelming van het echtelijk geluk. Na haar be valling was de man koeler geworden en daar hij een nieuwe zwangerschap vreesde, had hij zich vergenoegd met half heden. - Dus heeft die man die uiterlijk een reus schijnt u nooit gelukkig gemaakt? Haast nooit ... of, zoo al een enkele maal ... dan toch heel zelden. --- En nu? Ze kleurde. - Nu heeft de dokter hem geraden zich geheel over te geven. Ze zinkt op de sofa neer en verbergt haar gezicht in haar handen. Geprikkeld door die vertrouwelijke bekentenissen waag ik een voorzichtigen aanval. Ze biedt geen weerstand, ze hijgt en siddert, maar op het beslissende oogenblik wordt ze weer door wroeging overvallen en stoot mij terug. Onoplosbaar raadsel, dat mij begint te irriteeren. Wat wenscht ze van mij? Alles! Maar ze is bang voor de werkelijke misdaad, het onechte kind! Ik omarm haar en overstelp haar met gloeiende kussen. Ze staat op, nog steeds onbevlekt, maar minder teleurgesteld, schijnt het, dan de vorige maal. En nu? Wat zal ze nu doen? Alles bekennen aan haar man? Dat is immers al geschied! Hem details meedeelen? Waartoe dient dat . . . aangezien er geen details bestaan! --
165
XXII. Ze gaat voort mij te bezoeken. En altijd laat ze zich vallen op mijn sofa, een ziekelijke vermoeidheid voorwendend. Intusschen, beschaamd dat ik altijd den schuchtere moet spelen, gek van verootmoediging, verdacht misschien van impotent te zijn, verkracht ik haar op een als dit dan nog verkrachten mag goeden dag en sta daarna op, trotsch, gelukkig, boordeheeten vol hoogmoed, voldaan over mij zelf, als had ik aan een vrouw een schuld betaald. Maar zij rijst op met een beklagelijk en verbluft gezicht en zucht: -- Wat is er nu geworden van de trotsche barones! En de vrees voor de gevolgen maakt zich van haar meester. Haar teneergeslagen houding verraadt een bittere teleurstelling, gelijk er altijd komt, wanneer een door 't noodlot gewekte liefde tot haar eerste vervulling wordt gebracht zonder de kalmte, die onontbeerlijk is. — Was het niets dan dat? Ze gaat heen met trage schreden; en van uit de hoogte zie ik haar door mijn raam na tot aan den hoek van de straat en zucht, eveneens: — Was het niets dan dat? De zoon van het volk had de blanke huid veroverd, de slaaf had de liefde van een edeldame gewonnen, de varkenshoeder heeft zijn bloed met dat van de prinses vermengd. Maar tot welken prijs! De storm gaat komen. 't Gebabbel begint. De goede naam der barones loopt gevaar. Haar moeder verzoekt mij haar een bezoek te brengen. Ik kom.
166
-- Is 't waar dat U mijn dochter liefhebt? — Het is volkomen waar. -- En U schaamt U niet? - Ik ben er trotsch op. --- Ze heeft mij gezegd dat ze op U verliefd is. -- Ik wist het. Ik beklaag U oprecht, ik ben bedroefd over 't geen er uit kan voortkomen, maar wat kan men er tegen doen? We hebben elkaar lief. Dat is natuurlijk zeer te bejammeren, maar wij hebben geen schuld, geen van ons beiden. Zoodra 't gevaar ons duidelijk werd, gaven wij er den baron kennis van. Was dat niet correct, en hebben wij niet gehandeld zooals het behoorde? - Er is op Uw optreden geen aanmerking te maken, maar ik moet waken over de eer en den goeden naam van mijn dochter, haar kind en de familie! U wilt ons toch niet allemaal ongelukkig maken? En de arme oude vrouw begint te snikken. Ze heeft haar gansche leven gezet op die ééne kaart het huwelijk van haar dochter met een man uit adellijke familie om daardoor het aanzien van de hare te herstellen. 't Is vreeselijk voor haar en haar verdriet maakt mij week. - Wees zoo goed te bevelen, zeg ik, en ik zal gehoorzamen. -- Ga op reis, vlucht, ver weg! -- Ik beloof het, doch slechts onder één voorwaarde. - Welke dan? - Nu, dat LT juffrouw Mathilda verzoekt naar haar familie terug te keeren. - Zoo-zoo, dat is een aanklacht? -- Het is meer 't is een aangifte. Ik geloof te weten dat het voortdurend verblijf dier dame in 't huis van den baron niet dienstig is tot bevordering van het huwelijksgeluk. - Nu, dat neem ik aan. 0, dat slechte schepsel, ik zal haar eens onder handen nemen! En U vertrekt morgen? - Vanavond nog. 167
Op dit punt waren we gekomen, toen de barones zonder waarschuwing binnentrad en zich aanstonds in het gesprek mengde: - U blijft, ik wil het! beveelt ze mij. Mathilda is het, die weg moet. - Waarom dat? vraagt haar moeder ontsteld. — Omdat ik heb besloten te scheiden. Gustav heeft mij als een eerlooze behandeld tegenover Mathilda's stiefvader. Ik ben van plan hun te toonen dat ze zich vergissen. Welk een hartverscheurend tooneel! Geen chirurgische operatie kan pijnlijker zijn dan 't verbreken is van den band tusschen de leden van een familie. Dan worden alle kwellingen geuit, alle onreinheid treedt aan het licht, die verborgen lag in de schuilhoeken der zielen. De barones neemt mij apart en deelt mij den inhoud mee van een brief van den baron aan Mathilda's vader, waarin hij ons beiden met beschimpingen overstelpt en zijn hemelsche liefde bekent voor het jonge meisje in uitdrukkingen, die bewijzen dat hij ons van af het eerste uur heeft bedrogen . . . . . . De steen is een rotsblok geworden. Het rolt steeds voort, schuldigen en onschuldigen verpletterend.
168
XXIII. 't Is een voortdurende onzekerheid zonder hoop op eenige beslissing. Nieuwe rampen gebeuren er. De bank geeft geen dividend dit jaar. De finantieele ondergang staat voor de deur. Men maakt gebruik van dezen stand van zaken om een scheidingsvoorstel te doen, gebaseerd op het onvermogen van den baron zijn familie nog langer te onderhouden. Om den schijn te redden informeert de baron bij zijn chef of hij wel bij 't regiment zal kunnen blijven ingeval zijn vrouw bij 't tooneel gaat. Deze geeft te kennen dat dit onmogelijk is; wat een uitmuntende aanleiding is om tegen de aristocratische vooroordeelen te velde te trekken. Gedurende dezen tijd houdt de barones, die een behandeling voor een gezwel in de baarmoeder ondergaat, voortdurend in het huis van haar man verblijf, alhoewel van tafel en bed van hem gescheiden. Altijd ziek, nerveus, somber, verzet ze zich tegen mijn pogingen om haar wat op te beuren; ik span alle krachten in om haar wat van mijn jeugdig geloof aan betere tijden in te gieten. Ik schilder haar een toekomst als kunstenares af, 't onafhankelijke leven in een eigen kamer zooals de mijne waar ze vrij beschikken kan over haar lichaam en haar gedachten. Ze hoort mij aan maar antwoordt niet, en 't schijnt mij toe alsof de vloed van mijn woorden op haar werkte als een magnetische stroom, zonder evenwel tot haar verstand door te dringen. Het scheidingsplan is dit: wanneer de wettelijke maatregelen zijn genomen, reist zij naar Kopenhagen, waar een broer van haar vader woont. Haar voorgen 169
wend wegloopen uit het echtelijk tehuis wordt geconstateerd en 't bewijs daarvan ontvangt ze van den Zweedschen consul aldaar, tegenover wien zij haar voornemen geeft te kennen om te scheiden. Daarna keert ze naar Stockholm terug, vrij om over haar toekomst te beschikken. De bruidschat blijft aan haar man, evenals het meubilair, met uitzondering van een paar meubelstukken, die zij zich voorbehoudt; de baron behoudt het kind, totdat hij hertrouwt, maar de barones verkrijgt het recht om haar kind eiken dag te zien. De onderhandelingen over de finantieele quaestie leiden tot een groote moeilijkheid. Om het overschot van een verspild vermogen te redden had de vader der barones op zijn sterfbed zijn nalatenschap vermaakt aan zijn dochter. Door middel van intriges had de moeder zich recht op de erfenis weten te verzekeren tegen betaling van een zekere jaarlijksche rente aan den schoonzoon. Maar aangezien de geldigheid van die regeling thans in zeer twijfelachtig licht staat, eischt de baron dat het testament van kracht zal zijn. De oude schoonmoeder, die zich voor haar onderhoud ziet aangewezen op een onbeduidende lijfrente, wordt woedend en verklapt in een uitbarsting van razende wrok den liefdehandel van haar schoonzoon aan haar broer, den vader der schoone Mathilda. Het onweer barst los. De overste dreigt dat hij den baron zal dwingen ontslag te nemen; 't loopt uit op een proces. Dan zijn eensklaps alle zorgen van de barones gericht op de redding van den vader van haar kind. En om hem schoon te wasschen van de beschuldigingen draagt men mij de ondankbare rol van den zondebok op. Het eind is dat ik een brief moet schrijven aan den oom, waarin ik aller schuld op mij neem en de verantwoordelijkheid voor de ongelukken die er zijn gebeurd, voor God de onschuld betuig van den baron en het nichtje, en den gekrenkten vader smeek om ver170
giffenis voor al deze wandaden die ik alleen had begaan en ik alleen had te berouwen. Het was een mooie en moedige daad, en de barones heeft mij lief daarna, zooals een vrouw een man kan liefhebben die zijn eer, de achting voor zich zelf en zijn goeden naam legt onder de schoentjes zijner beminde. Ik was zoodoende. niettegenstaande mijn voornemen om mij ver te houden van die smerige Iamilie-aanqe... leqenheden, gedoemd tot afschuwelijke maatregelen. De schoonmoeder brengt mij het eene bezoek na het andere, appelleert aan mijn liefde voor haar dochter, hitst mij op tegen den baron - maar te vergeefs, wijl ik thans alleen aanwijzingen voor mijn optreden van de barones aanneem. - En verder komt het mij voor dat de vader in zijn recht is. Wanneer hij zich het kind aantrekt, behoort de erfenis aan hem alleen, ze mag dan waardeloos zijn of niet ... 0, die maand April! Welk een liefde-lentel Een zieke minnares, ondraaglijke samenkomsten, waarbij twee families hun vuil linnen wasschen, dat ik voorwaar niet verzocht had te mogen zien: tranen, grofheden, een brutaal gekijf, waarbij al de erbarmelijkheid die verborgen ligt onder ft vernis van de opvoeding, aan den dag komt. Dat heb je er van als je je neus in een wespennest steekt! De liefde lijdt daar natuurlijk onder. Bij voortduring zijn geliefde op van ft gekrakeel te vinden, met gloeiende wangen na geredetwist en standjes, en met niets dan rechtsgeleerde termen op de lippen, - dat kan niet bepaald worden beschouwd als een minne... drank. Ik schenk haar steeds mijn bemoedigende gedachten, mijn hoopvolle verwachtingen, soms gefingeerd, wijl ook mijn zenuwen hun weerstand hebben verloren; ze neemt alles aan, zuigt mijn brein uit, doet mij ft hart verschrompelen. Tot dank mag ik dienst doen als haar vuilnisemmer, waarin ze al haar afval werpt, haar walging, haar zorgen, haar bekommeringen. 171
Te midden van die hel leef ik mijn leven en sleep onder voortdurenden harden arbeid mijn jammerlijk bestaan voort. Als ze 's avonds bij mij komt, wordt ze misnoegd wanneer ik aan het een of andere werk bezig ben; waarop ik dan een paar uren moet verspillen met kussen en tranen om haar van mijn liefde te overtuigen. De liefde is voor haar een onafgebroken aanbidding, een slaafsch huldebetoon, een gestadig brengen van offers. Ik word neergedrukt door een verpletterende verantwoordelijkheid. Ik voorzie het oagenblik waarop de armoede of de komst van een kind mij een echtgenoote in de armen zal werpen. Zij heeft voor zich slechts drieduizend kronen gereserveerd, voor één jaar, bestemd om haar voorbereidende studiën voor het tooneel te bestrijden. En ik ben niet gerust over haar toekomst daar. Haar uitspraak verraadt nog schrikbarend duidelijk het Finsche accent. Haar gezicht heeft onregelmatigheden die niet gunstig zijn voor 't tooneel. Ten einde haar afleiding te geven, laat ik haar verzen voorlezen en word haar leermeester. Maar ze is al te zeer vervuld van haar zorgen, en de onbeteekende vorderingen, die zij zelf bij een proefneming moet constateeren, doen haar algeheel wan hopig worden. 0, trieste liefde! Haar voortdurende vrees voor een kind en mijn onervarenheid aangaande de geheime middelen om dit gevaar te ontwijken, werken samen om één lang lijden te maken van die liefde, die de bron had moeten zijn waaruit ik jeugd en kracht had zullen drinken ten einde onder deze drukkende omstandigheden mij staande te kunnen houden. De vreugde, ternauwernood geboren, verdwijnt, als haar doodsangst terugslaat op mij, en we scheiden, onvoldaan, bedrogen in onze verwachting van de hoogste zaligheid, waarvan wij geheel blijven verstoken. Welk een armzalig schijnbeeld van liefde! Er zijn oogenblikken, waarin ik de prostituées mis,
172
maar mijn monogame natuur verafschuwt verandering. En in ieder geval, — hoe onvolkomen onze omhelzingen in den grond zijn ze geven ons wellicht een ziels-genot van meer verheven aard; en deze verlangens, die niet zijn te blusschen, vertegenwoordigen een waarborg voor de duurzaamheid onzer liefde.
173
XXIV. De eerste Mei. Alle noodzakelijke stukken zijn geteekend. Haar vertrek is op overmorgen bepaald. Ze komt bij mij, slaat haar armen om mijn hals en zegt: Nu ben ik geheel van jou, neem mij! Aangezien wij nooit over een huwelijk hebben gesproken weet ik niet recht wat ze daarmee bedoelt. De positie schijnt mij intusschen correcter, nu dat ze op 't punt staat haar voormalig tehuis te verlaten. We blijven zitten in mijn kamer in gedrukte en nadenkende stemming. Alles is ons nu veroorloofd, de verleiding is niet meer zoo groot. Ze zegt dat ik koel ben, en ik bewijs haar met daden het tegendeel. Maar dan beklaagt ze zich over mijn zinnelijkheid. Ze wil smeekbeden hebben, wierook en aanbidding. Ze krijgt een zenuwbui en beweert in een hysterische uitbarsting, dat ik haar niet meer liefheb. Nu al! Een uur gaat onder vleierij en mallepraat voorbij. Ze wordt weer verstandig, maar is niet geheel weer zich zelf, voor ze mij tot wanhoop en tranen gebracht heeft. Dan begint ze me weer lief te krijgen. Hoe meer verootmoedigd, onderworpen, klein en jammerlijk ze mij ziet, hoe meer ze mij vergoodt. Ze wil mij niet mannelijk en sterk voelen, maar om haar liefde te winnen moet ik mij ellendig en ongelukkig maken, zoodat zij zich de meerdere toonen kan, mamaatjespelen en mij troosten. We gebruiken ons avondmaal op mijn kamer; zij dekt de tafel en maakt de spijzen gereed. Als de nacht komt eisch ik mijn recht als minnaar. De sofa wordt in een bed veranderd en ik ontkleed haar. Het is de nieuwe lente der liefde — want het is een jonkvrouw, een maagd die in mijn armen beeft! Hoe 174
teêr en verholen zijn niet de gewelddaden der liefde tegenover de beminde vrouw! Het dier heeft waarlijk geen deel in deze samensmelting der zielen. Zou men zelfs kunnen zeggen waar het eene ophoudt en het andere begint? Gerustgesteld aangaande haar toestand door den dokter, dien ze pasgeleden heeft geraadpleegd, geeft ze zich geheel over; ze straalt van het hoogste geluk, ze is zalig en erkentelijk, haar schoonheid openbaart zich in vollen luister en de extase licht haar uit de oogen. Mijn armelijke zolderkamer is een tempel geworden, een heerlijk paleis, en ik ontsteek wederom den gebarsten kroonluchter, de studeerlamp, de kaarsen om ze te laten schijnen over 't geluk, de Levensvreugde - de eenige vreugde, die ons ramp... zalig bestaan waard maakt te worden geleefd. 't Zijn deze minuten van den zwijmel der bevredigde liefde, die ons vergezellen op 't met doornen bezaaide pad, 't is de herinnering van dit vervliegend genot, waarvan slechts de afgunstigen kwaadspreken, die ons macht geven om te leven en ons zelf te overleven! Zij zijn de onvermengde liefde! - Spreek geen kwaad van de liefde, zeg ik tot haar, vereer de natuur, die door haar spreekt; eer den god, die ons dwingt gelukkig te zijn ondanks ons zelf. Ze zegt niets, want ze is zalig. De gloeiende begeerte is gestild. Haar gelaat wordt bezield, en de stroom van het bloed, die door het bonzende hart onder krachtige omhelzingen werd voortgestuwd, geeft kleur aan haar wangen; haar ooqen, vochtig van de tranen van den wellust, weerkaatsen de vlammen der kaarsen; en de iristint van haar aderen is dieper geworden gelijk de kleuren op de vleugels der vogels in den schoonen liefde-tijd. Ze ziet er uit als een meisje van zestien jaar, zoo fijn en zuiver zijn haar vormen; en haar klein hoofdje, neergezonken in het weeke kussen, waarover 't verwarde haar ligt uitgespreid als njpe, afgemaaide aren, doet mij aan een kinderkopje denken. Haar fijn lichaam, eer broos dan mager, ligt half
175
oversluierd door 't batisten hemd (een herinnering aan de Grieksche chiton) , dat rond het middel in tallooze plooien zich rimpelt, de dij bedekt en de knieën bloot laat, waar zooveel fijne spieren, zenuwen en knoopen bijeenkomen en in hun kruisend lijnenspel aan het innerlijk van een paarlmoeren schelp doen denken; en 't kantwerk reikt tot over de borst als een rasterwerk, waardoor twee kleine geitjes hun rose neusjes steken, en de schouders ronden zich lokkend als handvatten van gedraaid ivoor, waaromheen mijn handen zich sluiten .. . Ze ligt daar als een godin en ziet toe hoe ik haar aanbid, rekt de armen uit, wrijft zich in de oogen en werpt mij tersluiks half-beschaamde, half-uittartende blikken toe. Hoe kuisch is de aangebeden vrouw in haar naaktheid, als ze zich overgeeft aan de liefkoozingen van haar minnaar! En staande boven de vrouw in verstand, is de man slechts dan gelukkig wanneer hij zich ver eenigt met de vrouw, die zijn's gelijke is. Mijn vroegere liefdesavonturen, mijn omgang met vrouwen van een lageren stand schijnen mij nu een degradatie, een vergrijp jegens het ras. Is het een teeken van degeneratie, de blanke huid, de welgevormde voeten, waarvan de glanzende, rose nagels regelmatig als de toetsen van een klavier zijn, handen zonder eeltknobbels? Denk aan het wilde dier met zijn gladde huid en fijne klauwen, met veel zenuwen en weinig naar-vorentredende spieren! De schoonheid der vrouw bestaat in het complex der eigenschappen die waard zijn voortgeplant te worden in vereeniging met den man, die verstaat deze eigenschappen het hoogst te waardeeren. De echtgenoot had deze vrouw opzijgeschoven en daarom was ze niet langer de zijne, ze had opgehouden hem te behagen. Haar schoonheid bestond niet langer voor hem, en 't kwam nu mij toe de bloem daarvan te voorschijn te lokken slechts zichtbaar voor 't helderziend oog van den uitverkorene!
176
Welk een schuldelooze bevrediging schenkt het, zijn geliefde te bezitten! Deze komt als na een vervulde plicht; en dat is een misdaad! 0, zoete zonde, zalig vergrijp, hemelsche schuld! De klok slaat al twaalf! Van de kazerne in de nabijheid hoort men 't „werda!" van de wacht bij de aflossing. 't Is tijd om de geliefde naar huis te brengen! Onder de lange terug-wandeling vuur ik haar aan met den gloed van mijn invallen, met mijn nieuwe illusies; ik maak haar dronken met de plannen, die opbloeien uit de warmte van onze omhelzingen; ze drukt zich tegen mij aan alsof ze kracht wilde putten uit mijn aanraking, en ik geef haar weer wat ik van haar ontving. Als we voor de poort staan van het hooge hek, ontdekt ze dat ze den sleutel vergeten heeft! Wat een koopje! Gloeiend van ijver om haar mijn moed te toonen door binnen te dringen in 't hol van den leeuw, klim ik over 't hek, snel in drie stappen den tuin door en klop op de deur, voorbereid op een woedende scène met den baron. Mijn versaagde ziel geraakt in extase bij de gedachte aan een schermutseling met den mededinger voor de oogen der geliefde, en de begunstigde minnaar verandert in een held! Gelukkig komt een dienstmeisje opendoen, en wij wisselen in volkomen kalmte de hoffelijkste afscheidsgroeten, terwijl het meisje ons aanziet met verachtende blikken en zich niet eens verwaardigt onzen groet te beantwoorden.
12
177
X XV. Ze is nu zeker van mijn liefde en misbruikt die. Vandaag is ze bij mij gekomen. Ze vloeit over van lofredenen op haar voormaligen echtgenoot. Zeer neerslachtig na de verbanning van het nichtje, heeft hij aan de smeekbeden der barones gehoor gegeven en beloofd haar te vergezellen naar den trein om haar reputatie te beschermen; hij en ik zullen daar allebeide zijn, en 't vertrek zal op deze wijze zijn schijn van een vlucht verliezen. De baron, die niet meer boos op mij is, heeft bovendien bedongen, dat hij mij 's avonds bij zich zal zien, en, om het gebabbel te bezweren, stemt hij er in toe, zich in de eerstvolgende dagen met mij op publieke plaatsen te vertoonen. Hoewel ik de edelmoedigheid van dit groote kind met zijn goede hart op prijs stel, kom ik toch om zijnentwil hiertegen op, en antwoord: - Hoe zouden we hem zoo'n smaad kunnen aandoen! Dat zal niet gebeuren! Ik laat het niet toe! - Bedenk dat het de eer geldt van mijn kind, protesteert zij. - ]a, maar liefste, hij heeft ook zijn eer, is 't niet? Jawel hoor! om de eer van anderen bekommert zij vindt ze. zich niet! Ik ben toch „ook een mooie!" - Dat gaat te ver! Je brengt mij in opspraak, je zult nog eindigen met ons allemaal door het slijk te halen! 't Is immers krankzinnig! 't Is smerig! roep ik uit. Ze begint te schreien! Maar haar tranen maken haar onweerstaanbaar voor mij, zoodat ik, als ze een uur lang gesnikt en mij beschuldigd heeft, haar alles be loof wat zij wil. Maar ik brom tegen den tiran, ik
178
vervloek die kristalklare droppels die, als ze vallen, de macht van twee betooverende oogen vertienvoudigen! Ja, ze is helaas sterker dan wij beiden! Ze leidt ons naar willekeur zelfs tot de schande. Wat heeft ze voor oogmerk met die verzoening? Is ze bang dat er een strijd op leven en dood ontbranden zal tusschen den baron en mij en aanleiding zal geven tot gevaarlijke onthullingen? ... God, welk een zondenstraf heeft ze mij opgelegd door mij te dwingen die ontredderde woning terug te zien! Ze heeft dus geen deernis met het lijden van een ander, die afschuwelijke egoïst! En dan nog te be denken dat ze mij onder eede die heele geschiedenis van de ongeoorloofde relatie tusschen den baron en het nichtje liet loochenen, zoodat men hun onschuld kan aanvoeren. Ik begeef mij naar deze laatste bijeenkomst met bezwaard hart en onvaste schreden. Daar ligt de tuin met de bloeiende narcissen en bloesemende kerseboomen. Weer gaat het prieel ontluiken, waar haar feeërieke verschijning mij voor 't eerst betooverde, de pas-omgespitte perken liggen tusschen de grasvelden als zwarte lijkkleeden, en ik zie in mijn verbeelding het verlaten kind hier eenzaam rondloopen met een of ander onverschillig dienstmeisje, dat aan haar handwerk bezig is; en 't kleine meisje groeit op, wordt wijs en de dag komt waarop ze weten zal dat haar moeder haar in den steek heeft gelaten! Ik ga de trap op van dit door 't noodlot getroffen huis, langs de zandgroeve die mijn jeugdherinneringen wekt. Vriendschap en familie en liefde, alles is be zoedeld, en de echtbreuk heeft -- ondanks onze pogingen om de toestanden te beheerschen — zijn vuilen stempel op de deur dezer woning gedrukt. Aan wie de schuld? De barones doet open en kust mij heimelijk achter de deur, voor we het salon binnengaan. Een, twee seconden lang voel ik een haat in mij en ik stoot haar in toorn terug, want dit doet mij denken aan 't ge-
179
heime vrijen van het dienstpersoneel in portieken, en ft walgt mij. Achter deuren! Bahl wat een vrouw, zonder trots, zonder waardigheid. Ze houdt zich alsof ik bevreesd was het salon binnen te gaan en verzoekt mij met stemverheffing binnen te treden, op het zelfde oogenblik dat ik, gedrukt door die heele vernederende situatie, mij voorneem heen te gaan. Maar een bliksemstraal uit haar oogen doet mijn besluit ineenzinken: verlamd door haar besliste houding geef ik toe. In het salon spreekt alles van ft uiteen-vallen van het tehuis. Linnengoed, onderjaponnen. kleedingstukken liggen overal over de meubels verspreid. Op de piano zie ik de met kant versierde chemisettes die ik zoo goed ken. Op de schrijftafel ligt een heele stapel damespantalons en kousen, waar over ik kort geleden nog droomde, maar die mij nu weerzin inboezemen. Ze loopt heen en weer, doorzoekt, legt op stapels, en telt, zonder verlegenheid, zonder schaamte. - Heb ik haar in zoo weinig tijd kunnen verderven? vraag ik mij af, terwijl ik deze uitstalling van de ondergoederen eener eerbare vrouw aanzie. Ze bekijkt eenige kleedingstukken, en legt apart wat nog wel versteld kan worden. Ze neemt een onderpantalon met versleten banden op en legt die weg. Alles met volmaakte bedaardheid. Ik voel het zoo bitter alsof ik een terechtstelling bijwoonde, terwijl ze half luistert naar mijn nietszeggend gepraat over zaken zonder belang. Ik wacht op den baron, die zich heeft opgesloten in de eetkamer om te schrijven. De deur gaat eindelijk open en ik ontstel, want mijn ontroering neemt een geheel anderen vorm aan, als ik het kind zie komen en hoor- vragen wat de reden is van al die herrie. Gevolgd door den Kinq-Charles van haar moeder, komt ze naar mij toe en reikt mij als gewoonlijk haar voorhoofdje voor een kus. Ik kleur, word boos en zeg verontwaardigd tegen de barones:
180
- LI hadt mij tenminste deze foltering mogen besparen. Maar ze begrijpt niet. - Mama moet op reis, mijn schatje, maar ze komt gauw terug en brengt mooi speelgoed voor je mee, dat zul je zien. De hond komt ook om een liefkoozing vragen, die ook al! Onmiddellijk daarna verschijnt de baron. Hij nadert, gebroken, gebogen, groet mij vriendelijk, drukt mijn hand, niet tot spreken in staat; ik neem een eerbiedig zwijgen in acht tegenover zijn ongeneeslijke smart en hij trekt zich terug. De schemering daalt. Het kamermeisje steekt de lampen aan zonder mij te groeten. Men komt zeggen dat het souper is opgediend. Ik wil vertrekken. Maar de baron voegt zijn smeekbeden dat ik blijven zal bij die der barones, en dat op zoo eerlijken en roerenden toon dat ik toegeef. We zetten ons alle drie aan tafel, als voorheen. Het is een plechtig, onvergetelijk oogenblik. We praten over alle dingen even. En dan rijst de vraag: „wie draagt de schuld?" terwijl de oogen vochtig worden.
- Niemand, het lot, een serie onbeduidende voorvallen en verschillende beweegredenen; en we drukken elkaar's handen, we drinken elkaar toe, we geven elkaar de verzekering van onze vriendschap, geheel als vroeger. Alleen de barones blijft vroolijk gestemd. Ze regelt het program voor den volgenden dag, de samenkomst aan het station, de wandelingen door de stad, en we schikken ons in alles wat ze wil. Ten laatste rijs ik op. De baron gaat met ons mee naar het salon en daar legt hij de hand der barones in de mijne en zegt met verstikte stem: - Wees haar vriend! Mijn rol is afgeloopen. Waak over haar, bescherm haar tegen de boosaardigheid van de wereld! Ontwikkel haar talent, jij die meer begaafd bent dan ik eenvoudige soldaat, en moge God U op Uw wegen behoeden!
181
Daarop trekt hij zich terug, ons samen latend en de deur slaat achter hem dicht. Was hij oprecht in dat oogenblik? Ik geloofde het toen en ik zou het nog op dezen dag willen gelooven. Hij had wel een gevoelig hart, hij had genegenheid voor ons opgevat en hij wilde zonder twijfel de moeder van zijn kind niet in de macht zien van een vijand. Het is mogelijk dat hij later, onder verderfelijken invloed, er op gepocht heeft dat hij ons voor den gek had gehouden. Dit zou toch niet iets zijn geweest voor hem zooals hij op dat oogenblik was, en men weet immers dat — achterna nooit iemand wil toegeven dat hij de bedrogene geweest is.
182
XXVI. ft Is zes uur in den namiddag; ik wandel heen en weer in de groote vestibule van 't Centraalstation. De trein naar Kopenhagen vertrekt kwartier over zes, en ik zie nog niets van de barones of den baron. Ik voel mij als de toeschouwer onder 't laatste bedrijf van een vreeselijk drama. Ik wacht de ontknooping met woeste blijdschap. Nog een kwartier en de rust zal weer neerdalen in ons gemoed. Mijn door deze onafgebroken serie catastrophes verscheurde zenuwen verlangen naar kalmte, en deze nacht zal mij al het zenuwsap teruggeven dat ik voor een almachtige vrouw heb verspild. Eindelijk - daar is ze. Ze komt in een vigelante, getrokken door een knol, die wordt voortgejaagd uit alle macht door den koetsier.
Altijd nalatig en altijd over haar tijd. Ze vliegt op mij af en stelt zich aan als een zinne.. . looze. - Die verrader, hij heeft zijn woord gebroken! Hij komt niet! roept ze, hard genoeg om de attentie van den voorthaastenden menschendrom te trekken. Dat was inderdaad jammer; maar eigenlijk respec.. . teer ik den man en antwoord, door de zucht tot tegenspraak bezield: - Dat is heel goed van hem! Hij heeft het recht aan zijn kantl - Koop dadelijk voor jou een biljet naar Kopenhagen of ik blijf. - Nee, wees nu verstandig ... Als ik met je meega, is het immers als een schaking. Morgen weet heel Stockholm het. 183
- Dat kan mij niet schelen. .. Haast je maar wat! - Nee, ik wil niet! De situatie is onhoudbaar en ik heb op dit oogenblik werkelijk medelijden met haar. Een ruzie, een ruzie tusschen gelieven! dreigt los te barsten. Ze beseft het, vat mijn handen, brengt mij met haar blikken uit mijn evenwicht en 't ijs smelt. De toove... naarster heeft mij onderworpen, ze heeft mijn wil verlamd en ik geef toe ... - Maar niet verder dan tot Katrineholm. - Zooals je wilt. Ze geeft haar bagage aan. Alles is verloren, zelfs de eer, en mij wacht nog een ellendige nacht. De trein zet zich in beweging. We zijn alleen in onze eerste-klasse coupé. Het wegblijven van den baron bezwaart ons. Dat is een onvoorzien gevaar en voorspelt niets goeds. Een vreeselijke stilte heerscht in het compartiment en nu komt het er op aan wie van ons die zal verbreken. Zij neemt het eerst een besluit. - Axel, je hebt mij niet meer lief! 't Kan wel zijn! antwoord ik, door het voortdurend getwist van een maand lang buiten mij zelf. - En ik die alles voor je heb opgeofferd. - Geofferd! Ja, voor je liefde, niet voor mij! Heb ik overigens mijn leven ook niet voor jou geofferd? Maar nu ben je woedend op Gustav en wilt je toom uitstorten over mijn onschuldig hoofd. Wees nu tenminste verstandig! Ze huilt maar! Welk een huwelijksreis! Mijn zenu-wen verharden zich, ik zet mijn ijzeren masker voor. Ik maak mij ondoordringbaar, gevoelloos, hardvochtig. - Spaar je gevoelens! Je moet, te beginnen met vandaag, je verstand gebruiken. Huil maar, huil, opdat de tranenbron uitdroogt en hef daarna je hoofd omhoog! Je bent maar een gans en ik heb je aange-beden" als een koningin, een heerscheres en je gehoor-zaamd, omdat ik geloofde de zwakste te zijn. Ach! 184
Handel nooit zoo, dat ik je ga verachten! Gooi nooit de schuld van wat er gebeurt op mij alleen! Gisteravond bewonderde ik Gustav's verheven verstand. Hij heeft ingezien, dat de groote voorvallen van het leven nooit door een enkele aanleiding worden teweeggebracht. Wie heeft de schuld? jij, ik, hij, zij, de dreigende finantieele catastrophe, je passie voor 't tooneel, 't gezwel in je baarmoeder, je erfelijk-belastzijn door je driemaal gescheiden grootvader, de tegenzin van je moeder om kinderen ter wereld te brengen, wat er toe meegewerkt heeft je een grilligen aard te zijn ambt gaf geven, de leeglooperij van je man mijn proletahem immers niet genoeg bezigheid riërsinstincten, het toevallig op 't tooneel verschijnen van een Finsche die mij naar jou dreef, een oneindige reeks verborgen oorzaken, waarvan wij er nog maar enkele hebben ontdekt. Verneder je niet voor 't plebs, dat je morgen met een woord zal vonnissen. Sluit je evenmin aan bij die armen van geest, die meenen een zoo gecompliceerde quaestie te kunnen oplossen, zonder eenige consideratie voor de echtbreekster of voor den verleider! En dan heb ik je eigenlijk wel verleid? Wees openhartig tegenover je zelf, tegenover mij, nu we hier samen zijn zonder getuigen. Maar ze wil niet openhartig zijn. Ze kan niet! Dat ligt niet in de natuur van een vrouw. Ze voelt zich medeschuldig en wordt door wroeging gekweld. Ze heeft maar één gedachte haar geweten te verlichten door op mij de gansche verantwoordelijkheid van de op ons geladen schuld te schuiven. Ik laat haar begaan en hul mij in een plagend zwijgen. Het wordt nacht. Ik laat het raampje zakken, ga voor het portier staan en zie naar de voorbij jagende zwarte dennebosschen, waarachter de bleeke sikkel van de maan opstijgt. Dan komt er een meer, omgeven door berken, een rivier waarlangs elzen staan; akkers, weiden en nog weer dennen, lange tijden. Ik krijg een krankzinnig verlangen om mij uit het venster te werpen, mij te bevrijden uit die gevangeniscel, waar
185
een vijand mij bewaakt, een heks mij houdt gekluis~ terd. Maar de zorg voor haar toekomst drukt op mij als een nachtmerrie, en ik voel mij aansprakelijk voor 't bestaan van die mij vreemde vrouw, voor 't bestaan van haar toekomstige kinderen, voor het levensonderhoud van haar moeder, haar tante, van haar gansche familie tot in alle eeuwigheid. Bovendien heb ik te zorgen voor haar carrière bij 't tooneel, ik moet al haar smarten lijden, haar teleurstellingen, haar tegenspoeden, opdat ze mij op een goeden dag op de mestvaalt zal kunnen gooien als een uitgeknepen citroen, mij, mijn heele leven, mijn hersens, mijn ruggemerg en mijn bloed - tot dank voor de liefde die ik haar geef en die ze neemt en die ze gelooft te geven als een offer aan mij. 0, hersenschim van de liefde, hypnotische suggestie van de geslachtsdrift! Tot tien uur zit ze in een hoek en zet een verdroten gezicht tegen mij. Nog een uur en wij moeten scheiden. Maar dan vraagt ze mij om vergeving en legt, een plotselinge afgematheid voorwendend, haar beide voeten op het kussen van mijn bank. Tegenover haar tranen en haar smachtende blikken had ik ondanks haar sophismen mijn koelbloedigheid bewaard en mijn mannenkracht. Nu zinkt alles ineen. Ik heb haar aanbiddelijke schoentjes gezien en even een schemering van haar kous. Op de knieën Simson! Leg je lokken in haar schoot, druk je wangen tegen haar heupen, smeek haar om vergeving voor de harde - door haar niet begrepen - woorden waarmee je haar hebt gestriemd, verloochen je verstand, zweer je geloof af, heb haar lief! Een slaaf ben jel Lafaard, je zwicht bij den aanblik van een streepje van een kous, jij, die beweert de kracht te hebben om de wereld op haar grondvesten te doen schudden! En zij, zij heeft je alleen maar lief, als je je zoo hebt vernederd; ze koopt je voor een korte minuut van liefdezwijmel, die ze je geeft - een spotprijs, want zij kan er niets bij ver186
liezen als ze je een ons van je beste bloed aftapt! De locomotief fluit, dat is het afscheidsstation. Ze kust mij moederlijk, maakt het teeken des kruises op bidt mijn voorhoofd — hoewel ze protestant is God mij te behoeden, smeekt mij goed voor mij zelf te zorgen en niet bedroefd te zijn. De trein verdwijnt in den nacht en doet mij met zijn dikken kolendamp bijna stikken. de frissche avondlucht eindelijk! Ik adem weer in en geniet mijn vrijheid. Ach, maar voor een oogen blik! Nauwelijks ben ik in het logement aangekomen of ik zink ineen, door het gemis overweldigd. Ik heb haar lief, ja, ik heb haar lief, lief zooals ze was in het afscheidsoogenblik, want dat oogenblik wekt in mij de zoete herinneringen uit de eerste dagen van onze relatie, toen de vrouw gelijktijdig voor mij de zachte en teedere moeder was, toen ze mij liefkoosde eri mij vertroetelde als een kind! En niettemin bemin ik haar, begeer ik haar, begeer gloeiend haar te zien gloeien! Ligt er iets abnormaals in dat instinct? Ben ik een schepping van een grillige speling der natuur? Zijn mijn gevoelens pervers, wijl ik er behagen in vind op deze wijze mijn moeder te bezitten? Is het de onbe wuste bloedschande van het hart?... Ik vraag schrijfgerei en schrijf haar een brief, waarin ik God smeek haar gelukkig te maken. Haar laatste omhelzing heeft mij teruggevoerd tot God, en onder den indruk van haar afscheidskus, waarvan ik den geur nog proef op mijn lippen, verloochen ik het nieuwe geloof, dat den vooruitgang van de menschheid verkondigt. De eerste halte op den weg naar den ondergang is bereikt: onherroepelijk gaat de tocht verder, tot de verdierlijking, tot de grenzen zelfs van den waanzin.
187
TWEEDE DEEL.
I. Den dag daarna weet heel de hoofdstad dat barones X. geschaakt is door een ambtenaar van de Koninklijke Bibliotheek. En dat was precies wat ik had voorzien, wat men immers moest vreezen! En ik, die haar reputatie had willen sparen! Maar alles was vergeten geworden in een aanval van zwakheid. Zij had alle raad in den wind geslagen. Nu was het mijn taak om de situatie te dragen en het hoofd te bieden aan de gevolgen die nog noodlottiger schenen te zullen worden voor haar tooneelloopbaan, daar ze slechts in een schouwburg zou kunnen debeteeren, en een loszinnig gedrag geen aanbeveling mocht heeten voor een aanstelling bij het Koninklijk Tooneel. Den volgenden morgen al maak ik, ten einde mijn alibi te bewijzen, onder een onnoozel voorwendsel mijn opwachting bij den chef-bibliothecaris, die wegens een lichte ongesteldheid huisarrest had. Daarna vertoon ik mij in de hoofdstraten en begin op den gewonen tijd mijn ambtsbezigheid. 's Avonds ga ik naar de journalistenclub en verbreid het nieuwtje van de scheiding der barones— uitsluitend om redenen van artistieken aard. Ik verklaar dat het geval zonder beteekenis is, en in volkomen eensgezindheid der echtgenooten wordt bedreven; alleen de maatschappelijke vooroordeelen noopten hen tot de scheiding. Als ik geweten had hoe ik mij zelf benadeelde door deze geruchten te verbreiden, bedoeld om de onschuld
190
te bewijzen van de barones ... Maar neen, ik zou toch zoo hebben gehandeld. De couranten vechten om dit nieuwtje uit de voorname wereld, maar 't publiek wil geen geloof hechten aan een zoo onweerstaanbare liefde voor de kunst, die niet bijster gewoon is, vooral niet bij actrices. Bovenal blijken de vrouwen argwanend, en het verlaten kind is en blijft een duister punt. Onder dit alles ontvang ik een brief uit Kopenhagen. Het is één lange angstkreet. Ze wordt gekweld door wroeging en verlangen naar haar verlaten kind en beveelt mij, onmiddellijk bij haar te komen, want haar bloedverwanten martelen haar. Ze hebben samenspannend met den baron, naar zij gelooft de voor de scheidingsuitspraak onontbeerlijke stukken verdonkeremaand. Ik weiger beslist op reis te gaan en schrijf, op mijn beurt verbolgen, eenige vertoornde regels aan den baron. Hij antwoordt op trotschen toon, wat een onherstelbare breuk tusschen ons veroorzaakt. Een telegram, twee telegrammen, en de rust keert weer. De stukken komen terecht en de zaak kan voortgang hebben. Ik breng de avonden door met een gedetailleerd programma op te stellen voor haar verblijf in Kopenhagen en, om haar afleiding te geven van haar zorgen, raad ik haar aan te werken, haar kunst te bestudeeren, de schouwburgen te bezoeken, en als nevenbezigheid doe ik haar het voorstel dat ze brieven zal schrijven over 't geen ze moge hebben opgemerkt. Ik neem op mij, ze plaatsing te bezorgen in een van onze groote bladen. Geen antwoord. Ik heb alle aanleiding om te gelooven dat mijn goede raad kwalijk genomen is door dezen zelfstandigen geest. Een week verstrijkt, vol onzekerheid, zorgen, arbeid. Op een mooien morgen word ik op mijn bed verrast door een brief met den poststempel Kopenhagen. Ze is vredig en vroolijk-gestemd, ze kan niet nalaten 191
een zekeren trots te voelen over den strijd die is uitgevochten tusschen den baron en mij (daar ik haar de tusschen ons gewisselde brieven had gezonden, kon ze er over oordeelen). Ze vond het tournooi waardig en bewondert mijn moed. "Jammer", zegt ze tot besluit, "dat twee zulke beste jongens geen goede vrienden konden blijven!" Vervolgens spreekt ze over de verstrooiingen die ze heeft gehad. Ze vermaakt zich en is in kleine artistenclubjes verzeild, iets dat mij niet onvoorwaardelijk aanstaat. Ze heeft een avond doorgebracht in een amusements-leeaal in gezelschap van eenige jonge mannen die haar het hof maken, en ze heeft al een verovering te boeken een jeugdig musicus, die met zijn familie heeft gebroken om zijn artistieke neigingen te kunnen volgen, "een lot dat merkwaardig met haar eigen lot overeenstemt." Ten slotte een nauwkeurige levensbeschrijving van den belangwekkenden martelaar en een verzoek aan mij om niet jaloersch op hem te worden! Wat moet dat beduiden? vraag ik mij af, verbluft door den gelijktijdig spottenden en hartelijken toon van haar brief, die tusschen twee pretjes in schijnt te zijn geschreven. Zou die terzelfdertijd koele en genotzuchtige Madonna behooren tot het getal der vrouwen dat lichtvaardig geboren wordt. .. Een coquette, een cocotte? Ik dien haar onverwijld een ernstige reprimande toe, waarin ze in een schets haar eigen portret te zien krijgt. Ik noem haar een Madame Bovary en smeek haar te ontwaken uit haar gevaarlijken slaap op den rand van een afgrond. Als antwoord, en als bewijs van haar hoogste vertrouwen, zendt ze mij de brieven, die ze van haar jeugdigen bewonderaar heeft ontvangen. Ach, die minnebrieven! Hier was diezelfde verouderde beziging van het woord "vriendschap", hier was de onverklaarbare sympathie der zielen, en 't gansche repertoire van de gewone expressies die wij zelf hadden .192
gebruikt: „broer en zuster", „mamaatje", „kameraden" enzoovoorts de warme deken, waaronder de minnenden wegkruipen om ten slotte daaronder het spelletje van de liefde te spelen. Wat moest ik gelooven? Is ze zielsziek? Is ze een onbewuste misdadigersnatuur, die niets geleerd heeft van de ernstige lessen haar onder deze twee vreeselijke maanden gegeven, gedurende welke de harten van drie mannen voor haar hebben gegloeid? En ik, wien men goed genoeg heeft gevonden voor marionet en zondebok, ik vernietig mijn carrière ten einde haar den weg te banen naar 't teugellooze bestaan der tooneeldametjes. Welk een nieuwe smart! Wat ik kortgeleden aanbad door 't slijk gesleurd te moeten zien! Dan pakt mij een onuitsprekelijk medelijden, en 't lot voorziend dat deze perverse vrouw wacht, zweer ik mijzelf haar voort te helpen, haar te steunen, haar te behoeden voor een noodlottigen val zoolang ik nog over mijn kracht mag beschikken. jaloersch! Een teelijk vrouwenwoord, uitgevonden om een man, die bedrogen is of op 't punt staat het te worden, op een dwaalspoor te leiden! Men bedriegt zijn man, en bij de eerste beweging waarmee hij zijn misnoegen geeft te kennen, werpt men hem dat woord in 't gezicht: jaloersch! Een jaloersch man, een bedrogen man! En zich voor te stellen, dat er vrouwen zijn, die beweren dat hun mannen jaloersch zijn uit onvermogen, zoodat de mannen gedoemd zijn te zwijgen wijl ze tegenover aanklachten van dit genre machteloos staan. Veertien dagen later komt ze terug, lieflijk en frisch en levenslustig, en heeft louter vroolijke souvenirs te vertellen, want ze heeft zich geamuseerd! Maar er zijn in haar nieuwe kleeding een paar schreeuwende en smakelooze trekjes. Zij, die zoo simpel, zoo voornaam, zoo gedistingeerd nog pas geleden was, zij draagt nu opzichtige kleuren! De ontmoeting blijft killer dan men had kunnen 13
193
denken. Na een pijnlijk zwijgen komt eindelijk de uitbarsting. Zich van de kracht bewust die de bewondering van haar nieuwen vriend haar geeft is ze ongenaakbaar, redetwist met mij en steekt den draak met mij. Ze breidt haar magnifiek toilet uit over mijn havelooze sofa en vindt haar oude trucjes terug. De haat smelt weg in den gloed van de omhelzingen, nochtans niet genoegzaam om niet een bezinksel van boosheid tusschen ons na te laten, dat in grove beschuldigingen losbarst. Zenuwachtig geworden van mijn onstuimig, heftig temperament, dat weinig overeenstemt met haar trage natuur, begint ze te schreien. -- Hoe kun je gelooven, roept ze, dat ik er hofmakerijen met dien jongen op nahield? Ik beloof je dat ik hem nooit zal schrijven, al zal ik voor onbe leef d worden gehouden! Onbeleefd! Dat is een van haar groote woorden! Een man loopt haar na, of met andere woorden doet haar voorstellen, en ze laat het toe, uit vrees „onbeleefd" te zijn. Zoo'n gemeenheid! Tot mijn ongeluk heeft ze zich snoezige kleine schoentjes gekocht en ik lig aan haar voeten! Vervloekt! Ze draagt zwarte kousen, haar kuit is gevulder geworden en haar knieën komen blank uit deze rouwkleeden te voorschijn! Die zwarte beenen, die zich bewegen in de schaduw van de rokken, zijn demonische verlokkingen ... Haar eeuwige angst voor een kind moe, lieg ik. Na nauwkeurige onderzoekingen op de bibliotheek heb ik, naar mijn beweren, Benige gemakkelijke middelen gevonden om de natuur te foppen. ik raad haar voorbehoedsmaatregelen aan, en wend gelijktijdig een organisch gebrek voor, dat mij, al is het dan niet onvruchtbaar, althans minder gevaarlijk maakt. Ik word ten slotte zelf overtuigd van wat ik zeg; ze geeft mij dan volledige vrijheid met het risico voor mij de onvermijdelijke gevolgen te dragen. Ze heeft zich metterwoon gevestigd bij haar moeder 194
en tante, die op een tweede étage wonen in een van de drukste straten der stad. Aangezien ze onophoudelijk dreigt mij te zullen opzoeken in mijn huis, geeft men mij verlof daar te komen. Het was niet bepaald een genot te worden nagegaan door die twee oude dames, wier aanwezigheid achter deuren ik gedurende mijn gansche bezoek voel .. . Thans begint men aan weerskanten te beseffen wat men verloren heeft. Zij, die barones was, echtgenoote en beheerscheres van haar huis, is gezonken tot de positie van een kind, wordt bewaakt door haar moeder, zit opgesloten in een kamer, en moet het genadebrood van de invalide eten. Eiken dag herin nert haar moeder er haar aan dat ze haar heeft opgevoed voor een hooge maatschappelijke positie, en de dochter gedenkt de gelukkige uren, toen haar echtgenoot kwam en haar bevrijdde uit moeders gevangenis. Vandaar bittere twisten en tranen en harde woorden, die terugvallen op mij, iederen avond dat ik haar mijn bezoek breng ... een bezoek bij een gevangene onder de oogen van den cipier. Deze pijnlijke tête-à-tête 's moe, wagen we ons aan een paar ontmoetingen in een publieken tuin. Dat is: van den regen komen in den drop, want daar is men blootgesteld aan de verachtende blikken van 't janhagel. De lentezon, die over onze ellende licht, wordt verfoeielijk in onze oogen. We missen de duisternis, we verlangen naar den winter om onze schande te verstoppen en de zomer nadert met zijn lange lichte nachten! Men begint ons te schuwen, de een na den ander. Zelfs mijn zuster neemt aanstoot, verontrust door de praatjes. De laatste maal, dat we op een souper bij haar waren, begon de voormalige barones, om haar flauwhartigheid te verbergen, te drinken, te veel, ze slaat een toast, rookt en haalt zich zoodoende den afkeer van de getrouwde dames en de minachting van de mannen op den hals. Dat is een slet, die vrouw, zegt een familievader 195
tot mijn zwager, die niet zuimt mij die uitlating over te brengen. Ten slotte waren we op een Zondagavond genoodigd bij mijn zuster. We gaan er heen op den bepaalden tijd. Men kan zich onze verbazing voorstellen, als het dienstmeisje ons de mededeeling doet dat mijnheer en mevrouw niet thuis zijn, omdat ze een invitatie elders hadden aangenomen. Dat was het toppunt van verootmoediging. We brengen den avond door op mijn kamer, schreien van woede en vertwijfeling, en maken zelfmoordplannen. Ik laat de rolgordijnen neer om ons tegen het daglicht te beschermen en wij wachten den nacht en het duister af om terug te gaan naar haar tehuis. Maar de zon gaat laat onder en tegen acht uur worden we hongerig. Ik heb geen geld. Zij evenmin, en bij mij is niets te eten of te drinken. Dat geeft ons een voorproefje van de armoede en ik doorleef nu 't zwaarste oogenblik van mijn leven. Beschuldigingen, kussen zonder overtuiging, tranen zonder eind, wroeging en walging. Ik spoor haar aan om het avondmaal bij haar moeder te gaan gebruiken, maar ze verafschuwt het zonlicht en waagt het bovendien niet, daar ze haar te vroegen terugkeer niet kan verklaren; ze heeft namelijk thuis verteld dat we te soupeeren zijn gevraagd. Ze heeft niets gegeten sedert twee uur op den middag en het treurig vooruitzicht met een leege maag naar bed te moeten gaan houdt het roof dier van den honger wakker. Grootgebracht in een weelderig tehuis, gewend aan overvloed, onbekend met de armoede, raakt ze buiten zich zelf. Voor mij is de honger een vertrouwde sinds de kinderjaren, maar ik lijd gruwelijk, mijn geliefde in een zoodanige positie te zien. Ik zoek in mijn kast zonder iets te vinden, ik doorsnuffel mijn schrij f taf elladen, en daar, tusschen weggestopte souvenirs van allerlei aard, verdroogde bloemen, rose briefjes, verbleekte linten, duikel ik twee ulevellen op in zwarte papiertjes met zilveren rand, bewaard ter herinnering aan ik weet niet meer welke begrafenis. 196
Ik reik ze haar toe. Een triest maal voor minnenden, die bonbons in rouwkleedij ! Vertwijfeld, vernietigd, buiten mij zelf van woede verhef ik mij nogmaals om uit te varen tegen de eerbare vrouwen, die haar deur voor ons gesloten hebben en ons de straat op hebben gedreven. - Waarom die hatelijke minachting? Hebben wij een misdaad begaan, een echtbreuk? Neen! 't Is een openlijke en wettige scheiding, naar alle vereischte vormen geschied. - Wij zijn al te fatsoenlijk geweest, zie je, zegt zij om mij te troosten. De wereld bestaat uit een verzameling schavuiten. Het brutale overspel voor aller oogera wordt getoleerd, maar de scheiding niet. Zeker, 't is een fraaie zedelijkheid! Daarover zijn we 't eens. Toch blijft het vergrijp. Het hangt als een dreigende knotsslag boven onze gebogen hoofden. Ik heb een gevoel als een jongen, die een vogelnestje heeft geplunderd. De moeder is gegrepen, het jong ligt op den grond en piept, van de warmte der moedervleugels beroofd! En de vader? Hij is alleen gebleven in 't verstoorde tehuis, op een Zondagavond als deze, wanneer het gezin zich vroeger schaarde om den huiselijken haard, alleen in het salon, waar de piano staat, verstomd nu, alleen in de eetkamer, waar hij zijn eenzame maaltijden nuttigt, alleen in de slaapkamer .. . - Ach, nee, zegt zij, hij ligt verzadigd en slaperig op een gemakkelijke sofa te rollen bij den zwager van het nichtje, den kamerheer, drukt de handen van Mathilda, dat arme belasterde kind, en geniet in ongelooflijke verhalen over 't slechte gedrag van zijn onwaardige vrouw, omdat ze geen lust had te leven als een haremdame! En die twee daar werpen den eersten steen op ons, omringd door de sympathieën en 't beklag van hun huichelende intiemen! Na verschillende diepzinnige overwegingen werp ik de voorstelling op dat de baron ons om den tuin heeft 197
geleid, dat hij zich bevrijd heeft van een vrouw, die hem in den weg stond, om een andere te nemen, en dat, alles wèl beschouwd, het met onrecht is dat hij zich de bruidschat heeft toegeëigend. Maar dan komt zij in verzet: - Zeg geen kwaad van hem! 't Is allemaal mijn schuld! - Waarom mag er niets kwaads van hem worden gezegd? Is zijn persoon heilig? Men zou het haast aannemen, want telkens als ik hem aanval, trekt zij zijn partij. Is het 't klasse-vrijmetselaarschap dat haar naar den baron doet overhellen? Of zijn er in hun intieme leven verborgenheden, die haar doen vreezen dezen man tot vijand te krijgen? De quaestie is mij een onoplosbaar raadsel gebleven evenals haar onveranderlijke trouw aan de nagedachtenis van den baron, hoe trouweloos hij zich sedert ook moge hebben betoond. De zon gaat eindelijk onder en we scheiden. Ik slaap den slaap van den hongerige, en droom, dat ik een molensteen om mijn hals heb, en wanhopige pogingen doe om op te vliegen naar den hemel.
198
II. De tegenspoed vervolgt ons. Men heeft geinformeerd bij den schouwburgdirecteur naar de mogelijkheid van een debuut. Hij antwoordde, dat hij als directeur er zelfs niet aan kon denken onderhandelingen aan te knoopen met een dame, die uit haar huis weggeloopen was. Alles is beproefd, alles mislukte. Over een jaar zullen haar middelen dus uitgeput zijn en ze zal op straat staan, wanneer niet ik, arme broodschrijver, haar voorthelp. Ten einde de bevestiging van dit verpletterende bericht te krijgen gaat ze een bezoek brengen bij haar vriendin, de groote tragédienne, die ze kort geleden dikwijls in gezelschap ontmoette en die als een hond voor de voeten der „blonde barones" placht te liggen en haar „mijn kleine sylphide" te noemen. De groote tragédienne, eert beruchte echtbreekster, die al tijdens het leven van haar echtgenoot in uitspattingen haar gezondheid verwoestte, ontvangt de eerbare zondares op krenkende wijze en sluit haar deur voor deze! 't Is het toppunt! Nu blijft slechts over: wraak te nemen, hoe dan ook! Welaan, zeg ik tegen haar, word auteur! Schrijf drama's en laat ze juist op dit tooneel opvoeren! Waarom te dalen als men klimmen kan! Trap op die knoeister! Verhef je met één sprong boven haar hoofd! Onthul in striemend proza die leugenachtige, huichelende, zondige wereld, die haar salons opent voor veile deernen maar ze sluit voor de gescheiden vrouw! Dat is een mooi onderwerp voor een drama!
199
Maar zij behoort tot die zwakke, gevoelige naturen, die de kracht missen om terug te slaan. Nee, geen wraak! Laf en wraakzuchtig tegelijkertijd, laat zij de wraak over aan God, wat op 't zelfde neerkomt en het voordeel heeft haar te bevrijden van de verantwoordelijkheid, die ze gooit op dezen „plaatsvervanger". Ik laat haar niet los en een gelukkig toeval komt ons te hulp. Een uitgever presenteert mij de samenstelling van een geïllustreerd kinderboek. Schrijf den tekst, stel ik de barones X. voor. Er zijn zeker honderd kronen aan te verdienen. Ik verschaf haar hulp-lectuur en geef haar de illusie dat zij alleen het werk heeft gedaan; ze int de honderd kronen. Maar wat heb ik niet moeten doen! De uitgever heeft geëischt dat ik mijn naam op het titelblad van dat prenteboek zetten zal, ik, die heb gedebuteerd als dramatisch auteur! Dat is littéraire prostitutie. En mijn tegenstanders, die mijn onvermogen als auteur hadden voorzien, kunnen zich in de handen wrijven. Vervolgens dwing ik haar een causérie te schrijven voor een morgenblad. Ze volbrengt haar taak middelmatig. Het artikel wordt geplaatst, maar het blad betaalt niets. Ik doorkruis de stad om twintig kronen bij elkaar te scharrelen, die ik der schrijfster breng --- een vroom bedrog als uit de kas van het blad afkomstig. Arme Maria! Welk een blijdschap voor haar, het onnoozel honorarium te kunnen overhandigen aan haar bedroefde moeder, die ten gevolge van haar moeilijke omstandigheden zich in de harde noodzakelijkheid bevindt gemeubileerde kamers te verhuren. De oude dames beginnen mij als een redder te beschouwen; uit haar schrij f taf elladen duiken manuscripten op van vertalingen, geweigerd door alle schouwburgen, en men schrijft mij een bovennatuurlijke macht toe om bij alle directies binnen te dringen. Ik word overstelpt met nuttelooze opdrachten, die mij van mijn werk houden, en mij alleen in de diepste
200
armoede dompelen. Mijn luttele spaarpenningen verslinken door het tijdverlies en dit sloopt weer mijn zenuwkracht; ik moet er mij toe bepalen eens per dag een maaltijd te gebruiken en hervat mijn oude gewoonte om zonder avondeten naar bed te gaan. Aangemoedigd door deze kleine economische successen begint Maria te werken en vangt aan een stuk van vijf bedrijven in een te zetten. 't Schijnt alsof ik door een soort injectie in haar de kiemen der poëtische inspiratie, die bij mij onvruchtbaar zijn gebleven, heb doen overgaan. Geplant in dezen maagdelijken bodem, groeien ze en schieten omhoog terwijl ik steriel blijf als het zaadhulsel, dat de vruchtbaarheid uitzond, maar zelf verdort. Ik voel mij inwendig verscheurd, op weg om te sterven, en 't raderwerk van mijn hersens stokt, als het moet grijpen in dat kleine vrouwenbrein, dat op andere wijze dan dat van den man is geconstrueerd. Ik begrijp niet recht waarom ik de littéraire begaafdheid van die vrouw overschat en haar naar de literatuur drijf, want ik heb nooit iets van haar hand gelezen, behalve haar brieven aan mij, die gewoonlijk persoonlijk en dikwijls beneden het middelmatige waren. Zij treedt in de plaats van mijn verdwenen talent. Haar persoonlijkheid heeft zich geënt op de mijne, zoodat ze voor mij enkel een nieuw orgaan is. Ik existeer nu slechts nog door haar en ik zelf, de moederstam, leid een onderaardsch bestaan, den stengel voedend die omhoog rijst in de zon en in een prachtige bloem ontluikt: en ik geniet van die weelde, vergetend dat er een dag zal komen waarop de geënte twijg zich zal afscheiden van den uitgezogen stam, om opnieuw te bloeien en te schitteren, elders, onmetelijk trotsch op haar geleenden glans. Het eerste bedrijf van dit stuk is gereed. Ik lees het. Door mijn begoocheling beheerscht, vind ik het uitmuntend, feliciteer de schrijfster hartelijk, en geef in sterke bewoordingen uiting aan mijn bewondering. Zij is zelf verbaasd over haar talent en ik schilder in
201
gloeiende kleuren haar toekomst als schrijfster. Dan komt er een plotselinge omkeer in onze plannen. Maria's moeder herinnert ons aan 't bestaan van een vriendin van haar, een schilderes, die een landgoed bezat en heel rijk was en — 't meest belangrijke van al — in nauwe verbinding stond met den voornaamsten acteur van het Koninklijk Tooneel en zijn vrouw, beiden verbitterde mededingers van de groote tragédienne. De eigenares van het landgoed, die ongetrouwd is, neemt de moreele verantwoordelijkheid op zich en het artistenpaar is bereid Maria's studies te leiden tot aan haar debuut. Om nadere afspraken te maken wordt Maria uitgenoodigd veertien dagen bij de vriendin te komen logeergin. Ze zal daar den grooten acteur en zijn vrouw ontmoeten, die tot overmaat van geluk nauwkeurige en gunstige verklaringen van den directeur hebben verkregen. Wat ons aanvankelijk werd meegedeeld wordt dus nu tegengesproken. 't Was trouwens maar verzonnen om bestwil door Maria's moeder met de eenvoudige bedoeling aan de dramatische liefhebberijen van haar dochter hinderpalen in den weg te leggen. Zij is dus gered. ik kan zelf weer slapen, ademhalen, werken. Ze blijft twee weken weg. Te oordeelen naar haar weinige brieven, verveelt ze zich niet. Ze heeft voorgedragen voor haar nieuwe vrienden, die gevonden hebben dat ze een buitengewonen aanleg voor het tooneel bezit. Onmiddellijk na haar terugkeer huurt ze een kamer buiten, bij een boerenvrouw, die ook voor haar kookt. Ze is dan nu verlost van haar oude bewaaksters, en kan vrij en zonder getuigen mij alle Zaterdagen en Zondagen ontmoeten. Het leven schenkt ons aldus een lachje; nog blijft wel de donkere wolk van de juist uitgesproken scheiding, maar te midden van de natuur voelt men minder den druk der conventies en in den zomer-zonneschijn vervliegen de zieleschaduwen sneller.
202
111. Onmiddellijk bij 't begin van den herfst wordt haar debuut onder de bescherming der beide beroemde tooneelspelers aangekondigd en de praatjes ver... stommen. De rol die men haar heeft gegeven is mij niet sympathiek. Het is een costuumrol zonder be.. . teekenis in een verouderd stuk. Maar haar leermeester heeft gerekend op de sympathie van het publiek: ze heeft een mooi tooneet waarin de heldin een markies, die met haar trouwen wil alleen om zich nog een sieraad in zijn salon aan te schaffen, aftroeft, en waarin ze besluit met te verklaren dat ze boven de kroon en de rijkdom van den markies het edele hart verkiest van den armen jonkman. Daar ik nu als leermeester ben afgedankt, gebruik ik al mijn tijd voor mijn wetenschappelijke studiën en voor het schrijven van een verhandeling bestemd voor de een of andere academie; dit is noodig om den ge... leerden...naam te verkrijgen en een vaste aanstelling aan de Bibliotheek. Met gloeienden ijver verdiep ik mij in mijn etnographische onderzoekingen betreffende het verre oosten. Het is als opium voor mijn verstand, overprikkeld door al de twisten, moeilijkheden en rampen die ik juist heb doorgemaakt, en, gedreven door de eerzuchtige begeerte om toch ook iets te he... teekenen naast de geliefde vrouw, wier toekomst zich alreeds in schitterende kleuren afspiegelt, volbreng ik mirakelen van vlijt. Ik sluit mij op in het sousterrain van het koninklijk slot, van den morgen tot den avond, en verduur zonder klacht de vochtige en kille lucht, honger en geldgebrek trotseerend. 203
IV. Maria's debuut zou juist plaats hebben, toen haar dochtertje stierf aan tuberculose in de hersenen. Weer een maand van tranen, verwijten en wroeging. — Dat is de straf, verklaart de grootmoeder, verheugd deze vergiftigde dolf te kunnen steken in 't hart van haar dochter, want ze is begonnen deze te haten ter wille van de smet die zij op den familienaam heeft gebracht. Vernietigd van smart brengt Maria dag en nacht door aan 't bedje van het stervende kind onder het dak van haar vroegeren echtgenoot en de bescherming van haar voormalige schoonmoeder. De arme vader is verpletterd door 't verlies van zijn eenige vreugde. Gebroken door leed, verlangt hij soms zijn vroegeren vriend terug te zien om de souvenirs uit het verleden te verlevendigen met iemand die er getuige van was. Op een avond, eenige dagen na de begrafenis van het kindje, bericht mijn schoonmaakster mij dat de baron er in den loop van dien dag geweest is om mij op te zoeken en dat hij mij bij zich verwacht. Aangezien ik in geenen deele een verzoening wensch, daar onze relatie onder zoo eigenaardige omstandigheden werd verbroken, bedank ik in voorzichtige en vormelijke termen voor zijn uitnoodiging. Een kwartier na de ontvangst van mijn brief komt Maria zelf in rouwtoilet, badend in tranen, en verzoekt mij gevolg te geven aan de smeekbeden van den bedroefden baron. Ik vind haar optreden smakeloos, uit mij in scherpe bewoordingen, wijzend op het oordeel van de wereld
204
en het dubbelzinnige van een zoodanige situatie. Ze beschuldigt mij vooroordeelen te hebben, doet daarna smeekend een beroep op de edelmoedigheid van mijn hart, en slaagt er eindelijk in mij te bewegen op het tactlooze voorstel in te gaan. Ik had gezworen nooit meer een voet te zetten in het oude huis, waar zich het drama had afgespeeld. Intusschen was de weduwnaar verhuisd. Hij woonde nu niet ver van mij en heel dicht bij Maria. Mijn gevoelens behoefden dus niet te worden gekwetst door den aanblik van het oude tehuis, en ik ging met de gescheiden vrouw naar haren vroegeren echtgenoot. De zwarte kleeren en de drukkende en ernstige stemming in het sterfhuis werkten mee om onze ontmoeting gemakkelijker te maken en het vreemdsoortige daarvan te temperen. De gewoonte, deze twee samen te zien, verdreef iedere zweem van jaloezie en de kiesche en hartelijke houding van den baron boezemde mij volkomen gerustheid in. We eten het avondmaal, drinken, spelen kaart en alles gaat toe als in de goede oude tijden. Den volgenden dag komt men samen bij mij; een lateren avond bij Maria, die kort te voren een kamer bij een oude juffrouw gehuurd had. We nemen onze vroegere gewoonten weer aan, en Maria is gelukkig ons als vrienden te zien. Het kalmeert haar, en daar wij allen ons best doen om voorzichtig met elkaar om te gaan, wordt niemand in zijn intieme gevoelens gekwetst. De baron beschouwt ons als heimelijk ge engageerden, en zijn liefde voor Maria schijnt geheel en al dood. Soms gaat hij zelfs zoo ver dat hij ons mededeelingen doet over zijn liefdepijn, want de schoone Mathilda wordt bewaakt door haar vader en komt niet binnen 't bereik van den armen minnaar ... Maria kibbelt met hem en troost hem, om beurten. Hij maakt nu geen geheim meer van het werkelijk karakter zijner genegenheid, die hij voorheen voor de wereld verborg. Maar de intimiteit begint verontrustende afmetingen 205
aan te nemen en wekt bij mij, zoo al geen jaloezie, dan toch een weinigje weerzin. Op een goeden dag vertelt Maria mij, dat ze bij den baron gebleven is en met hem gedineerd heeft, daar ze zaken van gewicht met hem te bespreken had in verband met de nalatenschap van het dochtertje, die hem toevalt. Ik teeken protest aan tegen deze smakelooze daad en noem het rondweg onfatsoenlijk. Ze lacht mij uit en herinnert mij schertsend aan mijn eigen aanvallen op de vooroordeelen, en dan lach ik mee. De toestand is ongewoon en kan belachelijk schijnen, maar 't is gedistingeerd zich te verheffen boven het oordeel van de wereld, en 't is heerlijk de deugd te zien triomfeeren. Hierna bezoekt zij den baron naar goedvinden, en ik geloof bovendien dat hij er zich mee amuseert haar voor hem haar rol te laten repeteeren. Tot dusver was intusschen alles zonder onaangenaamheden verloopen, en weldra vervloog mijn jaloezie onder de macht der gewoonte en ook doordat de oude illusie dat ze getrouwden waren mij nog was bij gebleven. Maar, op een goeden avond, verschijnt Maria alleen bij mij. Ik help haar den mantel afdoen en, tegen haar gewoonte, blijft ze nog een oogenblik doende met het in orde brengen van haar toilet. Goed tehuis in de geheimen der vrouwen, krijg ik argwaan. Terwijl ze tegen mij praat bij voortduring, zet ze zich op de sofa vlak tegenover den spiegel, werpt, druk redeneerende, tersluiks nu en dan een blik op haar spiegelbeeld en schikt heimelijk haar coiffure. Een gruwelijke achterdocht rijst in mij op en zonder mijn opwinding te kunnen beheerschen barst ik los: — Waar ben je geweest? - Bij Gustay. - Wat hebben jullie gedaan? Een haastige beweging, onmiddellijk gestuit, en ze antwoordt mij: - Ik heb mijn rol gerepeteerd. 206
— Je liegt! Mijn jaloezie is Een verontwaardigde kreet. onzinnig, zegt ze. Ze overlaadt mij met scheldwoorden, en ik voel mij minder overtuigd. Ongeluk kigerwijze verhaast ze ons vertrek, want we zijn bij den baron genoodigd, zoodat mijn naspeuringen tot later moeten wachten. Op dit oogenblik zou ik, als ik terugdenk aan dat voorval, na lang beraad, onder eede durven beweren dat zij om het op zijn zachtst uit te drukken destijds leefde in bigamie. Maar toen verblindden mij haar kunsten en ik liet mij om den tuin leiden. Wat was er gebeurd? Naar alle waarschijnlijkheid dit: Ze heeft, alleen met den baron, gedineerd; ze hebben koffie en likeurtjes gedronken; ze voelt zich zoo'n beetje moe, gelijk onder de digestie gebruikelijk is. De baron geeft haar den raad wat op de sofa te gaan liggen, waar zij ook niets tegen heeft ... De rest gaat van zelf. De eenzaamheid, de volkomen vertrouwelijkheid, de souvenirs oefenen hun invloed uit op de beide echtgenooten, die geenerlei schroom hebben te overwinnen; hij, die in celibaat leeft, wordt in verzoeking gebracht, laat zich meeslepen en 't is beslist. Waarom zich een genot te ontzeggen, dat aan niemand schade doet, zoolang een zeker iemand die er rekenschap over zou kunnen eischen er niets van komt te weten? Zij is vrij, want ze heeft van haar minnaar geen contante betaling aangenomen, en zijn woord te breken wat beteekent dat voor een vrouw? Misschien betreurde ze ook wel 't verlies van een man, die beter voor haar behoeften geschikt was; wellicht verlangde ze, nu haar nieuwsgierigheid bevredigd was, naar den sterkste in den liefdesstrijd, waarin de schuchtere en voornamere, hoe vurig hij overigens ook moge zijn, het moet afleggen. In één woord, 't is meer dan waarschijnlijk, dat zij, de bedgenoote, die duizend maal zich gekleed en ontkleed heeft in 't bijzijn van dien man, aan wien elk geheim van haar lichaam bekend was, niet geaarzeld heeft een heerlijk 207
dessert aan te bieden na dien maaltijd met gesloten deuren. Met name, waar ze zich vrij voelde van eiken band en haar gevoelig vrouwenhart vervuld werd van medelijden met den armen man. En op mijn eerewoord, als ik in de plaats van dien— wel niet bedrogen, maar toch gekrenkten echtgenoot geweest was, als ik was op zij gezet geworden door een ander en dan zijn minnares in mijn macht had gezien, dan — dat zweer ik bij alle goden van den ouden en den nieuwen tijd zou ze voorzeker, dat weet de hemel, niet onaangeroerd uit mijn slaapkamer gekomen zijn. Maar aangezien de beminde lippen niet ophielden de groote woorden eer, rechtschapenheid en reine zeden uit te spreken, wilde ik aan dergelijke booze gedachten geen geloof schenken. Waarom? Daarom omdat een vrouw, bemind door een man van eer, steeds over hem moet zegevieren. Hij vleit zich met de voorstelling alleen te zijn, hij wil de eenige wezen, en wat men wil, dat gelooft men. Nu schiet mij een woord te binnen van iemand, die woonde in het huis vlak tegenover dat van den baron. Zonder aanleiding maakte hij een toespeling op „huur van halve opbrengst". Hoewel ik het destijds niet begreep, was de onbeschaamdheid er toch evenzeer ... en 't is twaalf jaar geleden nu. -- Waarom is dat woord gebleven in mijn herinnering, onder al de duizenden die ik sinds dien tijd heb gehoord en vergeten? In waarheid, nu schijnt mij de trouw van deze vrouw in hooge mate onwaarschijnlijk, onaannemelijk, onmogelijk. Overigens deed de baron, wanneer ik alleen met hem was, altijd alle moeite om een levendige belangstelling te toonen voor publieke vrouwen, en op zekeren avond, toen wij samen in een restaurant hadden gesoupeerd, ging hij zelfs zoo ver mij om adressen van zoodanige gelegenheden te vragen. Een uitvindsel om mij beet te nemen, natuurlijk! Ik voeg er aan toe dat hij Maria een ietwat gering208
schattende beleefdheid betoonde, dat zij tegenover hem de houding van een cocotte aannam, terwijl in onze intieme verhouding haar wellust gestadig afnemende scheen te zijn.
14
209
V. Eindelijk had haar debuut plaats. Het werd een succes tengevolge van vele gecompliceerde oorzaken. In de eerste plaats was iedereen nieuwsgierig om een barones op de planken te zien; daarbij kwam de sympathie van den jegens den adel vijandigen burgerstand, die overgelukkig was omdat de ontbinding van dit huwelijk een slag was tegen de maatschappelijke vooroordeelen gericht; verder werd ze met bloemen overladen door de jongelui en de geslachtloozen, die vijanden waren van de huwelijks-slavernij; om nog niet eens te spreken van familieleden en vrienden en den vriendenkring van den grooten acteur, die om zoo te zeggen aan de zaak gebonden was, daar hij Maria's leermeester geweest was, en haar voor het tooneel had gevormd. Na de opvoering had de baron ons beiden op het souper genoodigd met de juffrouw, bij wie Maria inwoonde. Allen waren bijna dronken van vreugde over den gelukkigen afloop. Maria mishaagde mij met haar statige coiffure, en de roode tooneelverf nog op haar wangen, het zwart nog op de wenkbrauwen. Zij was niet meer de jonkvrouw-moeder die ik had liefgehad, maar een ordinaire actrice met brutale manieren en een vulgaire houding; ze snoefde, viel iedereen in de rede, en toonde zich verwaand op inderdaad stuitende wijze. Ze geloofde nu het hoogtepunt van de kunst te hebben bereikt en antwoordde op mijn raadgevingen en aanmerkingen met een meewarig: — Daar heb jij geen verstand van, ventje. 210
De baron had het uiterlijk van een ongelukkige minnaar. Hij zou haar gekust hebben als ik er niet geweest was; en na groote hoeveelheden madeira gedronken te hebbent stortte hij zijn hart uit en bejammerde het dat de kunst, de goddelijke kunst, zulke wreede offers eischte. De couranten, die duchtig waren bewerkt, constateerden het succes, en 't leek waarschijnlijk dat een engagement wel volgen zou. Twee fotografen vochten om de eer de debutante te mogen afbeelden in enkele van haar pose's en een minderwaardig tijdschriftje, dat juist was begonnen te verschijnen, gaf het portret met biographie van de nieuwe ster. Wat mij verbaast, wanneer ik die portretten van mijn geliefde bekijk, dat is: dat er geen gelijkt op mijn origineel. Is ze dan van karakter, van expressie veranderd in zóó korten tijd... een jaar? Of toont ze misschien een andere uitdrukking, wanneer ze de liefde, de teederheid, het mededoogen van mijn ooqen, waarmee ik haar aanzie, terugkaatst? Ik ontdek in die conterfeitsels een vulgair, een hard en brutaal gezicht, met een expressie van verregaande coquetterie, trekken, die uittarten en aanlokken. Voornamelijk verschrikt een van de portretten mij. Ze staat voorovergeleund, steunend op den rug van een heel laag stoeltje, toonend, aan ieder die haar zien wil, haar ontblooten boezem, half-bedekt door een waaier dien ze voor het decolleté van haar corsage uitspreidt. Haar blikken schijnen verzonken in die van een ander, - niet van mij; want mijn liefde, vermengd met eerbied en teederheid, liefkoost haar nooit op de brutaal-wellustige wijze, waarop men prostituêes aanvuurt, en dit portret maakte op mij denzelfden indruk als de onfatsoenlijke plaatjes, die men heimelijk 's avonds bij de ingangen van café's te koop biedt. Ik weigerde het aan te nemen, toen ze 't mij presenteerde. - Je geeft niet om een portret van je Maria, zegt ze 211
met het jammerhartige gezicht, dat, voor een enkele maal, mij haar nimmer openlijk erkende inférioriteit onthult. Ik begrijp het wel, je hebt mij niet meer lief. Als een vrouw tegen haar minnaar zegt: Je hebt mij niet meer lief, dan heeft ze zelf opgehouden hem lief te hebben. En ik voelde van af dat oogenblik hoe haar liefde bestendig dalende was. Ze wist heel goed dat haar onbeduidende ziel uit de mijne den moed en de onvervaardheid had geput, vereischt om het doel te bereiken, dat ze zich had gesteld, en ze maakte zich gereed om zich van den lastigen schuldeischer te bevrijden. Inmiddels stal ze nog denkbeelden van mij, hoewel ze, als ze naar mij luisterde, deed alsof ze minachtte wat ik zei: "Daar heb jij geen verstand van, ventje!' Zij, die ontwetend is in elk opzicht, die alleen Fransch kan spreken, en wier opvoeding verwaarloosd werd, zij, die werd grootgebracht in het boerenland en die niets wist van tooneel of literatuur, die bij mij in de schuld staat omdat ik haar de eerste lessen in de Zweedsehe uitspraak heb gegeven en voor haar de geheimen van prosodie en metriek heb ontsluierd, zij noemt mij een tot-niets-nutte! Voor haar tweede optreden, dat binnenkort zal plaats hebben, stel ik haar voor een groote melodramatische rol, de beste van het repertoire. N eet die wil ze niet hebben. Eenigen tijd later vertelt ze mij dat ze definitief die rol heeft gekozen. Zoo! Ik ontleed deze voor haar, teeken costumes voor haar, wijs haar de effectmomenten van de rol, geef aan hoe ze het tooneel moet verlaten en onderstreep de domineerende trekken in de figuur, die ze moet doen uitkomen. Dan ontspint er zich een stille strijd tusschen den baron en mij. Hij, de directeur van het tooneel der Koninklijke lijfgarde en instructeur van een tooneelgezelschap van militairen, maakt aanspraak op supêrieure kennis van zaken op het punt van de dramatische kunst, en Maria, die zijn zoogenaamde ideeën 212
prefereert, neemt hem als haar leermeester aan en verwerpt mijn raadgevingen. Ah, welk een fraaie subjectieve schoonheidsleer doceert hij onder den naam van waarheid en natuur! 't Is het banale, alledaagsche, simpele, dat hij predikt ten koste van al het andere, bewerende dat het „natuur" is. Ik vereenig mij met het principe wanneer er sprake is van moderne comedie. Daarin bewegen zich de personen te midden van de duizend armzaligheden van het leven! Maar het is onmogelijk, onhoudbaar, wanneer het bijvoorbeeld een Engelsch melodrama geldt; de groote hartstochten kunnen niet worden uitgedrukt op dezelfde manier als de geestige zetten waarvan een salonconversatie wemelt. Maar het onderscheid schijnt te fijn voor een middelmatig brein, dat het algemeene afleidt uit het indivi dueele. Omdat het zó ■ is in dit geval, daarom geldt de regel voor alle andere! Op den dag vóór haar optreden bewijst Maria mij de eer mij haar toiletten te toonen. Ondanks mijn protesten en smeekbeden heeft ze een m.istgrauwe stof gekozen, die haar afschuwelijk staat en haar het uitzicht geeft van een lijk. Haar eenig antwoord was een afsnauwing met het echt-vrouwelijk argument: - Ja, maar mevrouw X ... , de groote tooneelspeelster heeft immers de rol met een gelijksoortig toilet gecreëerd! - Dat is waar, maar mevrouw X ... is niet blond zooals jij. Wat de donkeren staat behoeft daarom de blonden nog niet te staan. Ze begrijp er niets van en wordt boos. Ik profeteer haar een mislukking, en haar tweede debuut wordt een fiasco. Tranen, verwijten, onverholen beleedigingen zonder eind! Tot overmaat van ramp kiest de groote tragédienne een week later dezelfde rol weer, om ik weet niet meer welk jubileum te vieren, en men eert haar met 213
groot huldebetoon, een bloemenmand op het tooneel en een wagenvracht kransen! Natuurlijk laat Maria mij de nederlaag ontgelden, want ik was de ongeluksprofeet geweest en in haar verdriet sluit ze zich inniger dan ooit aan bij den baron, als gevolg van de sympathie van den inférieure met de inférieuren. Ik, de geleerde, de dramatische auteur, de tooneelcriticus, die ingewijd ben in alle literaturen, die door mijn werk, mijn studieverblijven in onderscheiden bibliotheken, in verbinding sta met de meest hoogstaande geesten der beschaving, ik word verworpen als een prul, ik word voor onkundig uitgescholden en beschouwd als een page of een hond. Intusschen wordt ze, niettegenstaande den ongunstiger afloop van haar tweede debuut, geëngageerd op een jaarlijksch honorarium van 2400 kronen en is dus uit den brand. Maar op hetzelfde oogenblik is ook haar vlucht naar de groote kunst gestuit. Geplaatst tusschen de bruikbaren, tot nevenrollen veroordeeld, als dame uit de groote wereld, als mannequin, brengt ze heele dagen door bij haar naaisters. Drie, vier, vijf toiletten op één avond zullen al gauw heel haar ontoereikend honorarium verslinden. 0, welk een bittere teleurstelling, welk een hartverscheurende scènes, als men haar steeds dunner en dunnere rol-cahiers toebedeelt, slechts een dozijn volzinnen bevattend! Haar kamer wordt in een naaistersatelier veranderd en ligt volgestrooid met patronen uit courantpapier geknipt, stoffen en snippers. Zij, de moeder, de echte dame van de wereld, die de salons en het eigen toilet-beheer had veracht om zich te kunnen wijden aan de verheven Kunst, is een armzalige naaister geworden, die over haar naaimachine gebogen zit tot middernacht, om gedurende enkele minuten op te treden als een nagemaakte groote dame, voor de oogen van het burgervolk. 214
En dan 't leegloopen onder de repetities, als ze urenlang achter de coulissen moet staan om dan even op te komen en een paar woorden te zeggen. 't Gevolg is: liefhebberij in beuzelpraatjes, kwaadsprekerij en schandaaltjes, en het ernstige verlangen naar de hooge regionen vervliegt; de vleugels der ziel vallen neer en men scheert langs den grond, bij de goot. Het blijft een zinken, en op een goeden dag, als haar toiletten al meerdere malen gekeerd en nog eens weer gekeerd zijn, en haar de middelen ontbreken om zich nieuwe aan te schaffen, neemt men haar ook haar kleine rollen af en laat haar figurante worden. En terwijl de armoede nadert, versombert haar moeder, als een ongeluk-voorspellende Cassandra haar dagen, en de wereld, die getuige is geweest van de opzienbarende scheiding en den vroegen dood van het kind, verheft zich tegen de onnatuurlijke moeder en ontrouwe gade. Weldra zal de tooneel directie genoodzaakt zijn zich te schikken naar de antipathie van het publiek; de groote tooneelspeler, haar eigen leermeester, verliest zijn belangstelling voor haar en erkent dat hij zich in haar talent heeft vergist. Zooveel moeiten, zooveel ongeluk ter wille van een vrouwengril, die tot niets heeft geleid! Bij al het andere komt dan nog dat Maria's moeder plotseling sterft aan een hartkwaal; de wereld werpt natuurlijk de schuld van haar dood op de verdrietelijkheden die haar slechte dochter haar heeft aangedaan. Mijn gevoel voor recht beweegt mij nogmaals om tusschen beiden te komen. Ik voel mij geprikkeld over die wereld, die toch al te brutaal-onbillijk is; en met een laatste krachtsinspanning wil ik haar uit het slijk optrekken. Nu ze voelt dat ze afhankelijk is van ieder die haar de behulpzame hand wil bieden, aanvaardt ze mijn voorstel om voor haar rekening een weekblad op te richten -- voor tooneel en muziek,
215
literatuur en kunst. Zij kan daar debuteeren als feuiIIetonschrijfster en criticus en zich op deze wijze een naam verschaffen bij latere uitgevers. Zij steekt tweehonderd kronen in de onderneming. Ik neem de redactie en correctie op mij. Daar ik mijn ongeschiktheid voor administratie-bezigheden ken, laat ik het aan haar over te zorgen voor advertenties en den verkoop van losse nummers, met medewerking van den schouwburgregisseur, die eigenaar is van een courantenkiosk, en met wien de inkomsten zullen gedeeld .worden. Het eerste nummer maakt als het ineen is gezet een zeer goeden indruk. Een hoofdartikel onderteekend door een van onze beste jonge schilders; een oor... spronkelijke correspondentie uit Rome, een andere uit Parijs; een muziek-enriek van een vooraanstaand auteur, medewerker van een van Stockholm's grootste bladen; een literatuur-overzicht, dat ik zelf heb onderteekend, en een feuilleton en tooneel ... recensie van Maria's hand. Tot zoover is alles mooi. Het belangrijkste punt is, dat het eerste nummer op den bepaalden tijd verschijnt; wij zijn klaar, maar op het beslissende oogenblik missen we de noodige geldmiddelen en eredieten. Wee mij! Ik heb mijn lot in handen van een vrouw gelegd. Op den dag dat het blad moet verschijnen, ligt ze als gewoonlijk tot laat op klaarlichten dag in bed. Overtuigd dat het blad verschenen is, maak ik een wandeling in de stad en ontmoet op mijn weg voort.. . durend kennissen, die op plagenden toon informeeren: - Nou, waar is dat fameuze blad eigenlijk te krijgen? - Overal voor den drommel! - Of nergens I Ik ga bij een verkooper binnen. - We hebben het nog niet gekregen, antwoordt de man. Ik vlieg naar de drukkerij. Het is nog niet van de pers. 216
Alles is mislukt! Een heftige twist volgt met mijn mederedacteur, die evenwel geëxcuseerd is door zijn aangeboren zorgeloosheid en volkomen onwetendheid op 't gebied van uitgeverszaken. En dan was het haar schuld? Zij had zich in alles op den regisseur verlaten. De tweehonderd kronen zijn in 't water gegooid. Ik had, voor wat mij betrof, tijd, reputatie en een massa onbetaalden arbeid verspild. In die wanhopige conditie heb ik maar één gedachte: We zijn reddeloos verloren! Ik stel haar voor met mij te sterven. Wat moet er van ons worden? Zij is nu geheel zonder ressources; ik ben niet in staat haar nogmaals voort te helpen. - Laat ons sterven, zeg ik. 't Zou een schande zijn, ons op de straten te blijven voortslepen als wandelende lijken, die 't verkeer voor de levenden belemmeren. Ze weigert. — Je bent laf, m'n trotsche Maria! Laaghartige, die mij dwingen wilt je te zien ondergaan tegenover den minachtenden grijnslach van de wereld! Ik ga weer naar de kroeg. Ik bedrink mij en slaap. Den volgenden morgen ga ik naar haar toe. De alcohol heeft mij een scherperen blik gegeven. Voor de eerste maal treft mij werkelijk een verandering die zij ondergaan heeft. Haar kamer is niet netjes, haar toilet leelijk en slonzig en haar aangebeden voetjes zijn gestoken in neergetrapte pantoffels en de kousen zakken langs haar beenen neer. 0, jammer! Haar vocabulair is verrijkt met smakelooze expressies uit het acteurs-jargon, haar manieren zijn burgerlijk, haar gelaatsuitdrukking is af stootend en haar tong giftig. Ze zit gebogen over haar werk en ziet mij niet aan, alsof ze zat te peinzen over haar booze plannen. Eensklaps, zonder het hoofd op te heffen, zegt ze tegen mij op harden toon: 217
- Axel, weet je wel wat een vrouw, onder de verhouding waarin wij leven, van een man mag eischen1 Als door den bliksem getroffen, maar geloovende dat ik haar niet goed heb verstaan, antwoord ik onzeker: - Nee ... Wat bedoel je? - Wat eischt een minnares van haar minnaar? - Liefde. - En wat nog meer? - Geld! Het brutale woord maakt voortzetting van haar kant overbodig en, zeker dat ik haar goed begrepen heb, ga ik mijns weegs. - Slet! Slet! denk ik, met onvaste schreden voort ... strompelend door de herfstig ...nevelige straten. We zijn aan het laatste stadium van de vernedering gekomen. De rekening voor het genot! Het bedrijf erkend zonder schaamte! Als ze nu nog maar behoeftig, verarmd geweest was. Maar ze had juist de nalatenschap geïnd van haar moeder, de roerende goederen en effecten - sommige weliswaar van twijfelachtige waarde - maar die toch als geheel een reëele waarde van eenige duizenden kronen vertegenwoordigde, en bovendien ontving ze nog steeds haar geregelde uitbetaling van het tooneel. Dat was geheel onverklaarbaar dus... maar toen rees plotseling het beeld van een zekere juffrouw B ... op voor mijn geest, haar huisjuffrouw en goede vriendin! Dat was een dame van circa vijf...en...dertig jaar, weerzinwekkend, met verdachte koppelaarsmanieren. die leefde - men wist niet waarvan - en die altijd in geldverlegenheid zat, maar niettemin steeds op de de straten gezien werd in prachtige en extravagante toiletten, die zich bij families indrong om eindelijk een - al was het dan onbeduidend - bedrag te leenen, en die zich overal beklaagde over haar ongelukkig lot. Een persoonlijkheid van twijfelachtige 218
reputatie, die mij verfoeide, omdat ze begreep dat ik haar doorzag. Nu herinnerde ik mij juist een voorval, dat eenige maanden te voren had plaatsgegrepen en waaraan ik aanvankelijk geen gewicht had gehecht. De gezegde dame had een Finsche vrouw, vriendin van Maria, de belofte afgedwongen haar een som te leenen van duizend kronen. De belofte was gebleven wat ze was, een belofte. Aangespoord door juffrouw B . . ., om de eer te redden van haar in het nauw gebrachte Finsche vriendin, had Maria op zich genomen de som bij elkaar te brengen. En 't was haar inderdaad gelukt het geld te verschaffen. Maar de arme Maria had hiervoor bitse verwijten moeten verduren van haar Finsche vriendin, en toen het tot een uiteenzetting kwam, beweerde juffrouw B. dat ze volkomen onschuldig was aan de heele zaak en schoof alle schuld op Maria. Ik had uiting gegeven aan mijn afkeer voor, en argwaan tegenover, die geheimzinnige dame en Maria verzocht onverwijld te breken met een persoon, die niet terugdeinsde voor aan-afpersing-grenzende manoeuvres.
Welk een massa verontschuldigingen had zij toen niet voor haar valsche vriendin. Later veranderde ze de heele geschiedenis tot een zuiver misverstand; en ten slotte was deze geworden tot een louter verzinsel van mijn „booze phantasie". Misschien had die avonturierster Maria vandaag de beklagenswaardige gedachte ingeblazen om mij „de rekening te sturen". Ja, ongetwijfeld was het zoo, want 't had haar moeite gekost met de zaak voor 't licht te komen die niet strookte met haar karakter. Ik wil het gelooven, ik hoop het. Als ze maar alleen haar bijdrage voor het blad, die immers vergooid was, terug had geëischt, dan zou het vrouwelijke rekenkunst geweest zijn; of als ze een huwelijk geëischt had, waartegen ze nu gekant was. Maar geen twijfel was mogelijk. Er was juist sprake van: de liefde te 219
betalen, de wellustgevoelens, de tallooze kussen, de verkreukelde onderkleeren. 't Was voor dat alles dat ze baar geld wilde! Als ik haar eens een rekening gestuurd had voor mijn werk qua tijd en praestatie, voor mijn verbruik van zenuwen, hersens en bloed, voor het vruchtgebruik van mijn naam, voor mijn eer, de raming van kosten voor mijn doorleden smarten, vergoedingseischen voor mijn wellicht gebroken carrière! Ah, neen! 't Was haar recht eerst onze balans op te maken en ik maakte daartegen geen bezwaar. Ik bracht den avond door in een café en op de straat ronddwalende en peinzende over het probleem van het verval. Waarom voelen we een stekende pijn wanneer we een mensch zien vallen? Dat komt omdat er daarin iets tegen-natuurlijks ligt, — de natuur eischt het voortschrijden en de ontwikkeling van het individu en iedere achteruitgang verraadt een krachten-verwoesting. Aldus is het in het maatschappelijk leven, waar ieder streeft omhoog naar rijkdom of eer. Vandaar het tragische gevoel dat ons hart beklemt tegenover den val van een mensch, tragisch als de herfst, de ziekte, de dood. Die vrouw, die nog niet eens dertig jaar oud was, had ik jong, mooi, achtenswaardig gezien, vrijmoedig, innemend, sterk, welopgevoed; ach, binnen twee jaar tijds zag ik haar vallen, zoo snel, zinken, zoo diep! Ik voelde een oogenblik de verzoeking om de schuld op mij te nemen, ten einde de hare te verlichten, wat mij een troost zou geweest zijn. Maar 't was mij feitelijk onmogelijk mij daarvan te beschuldigen; want ik was het geweest die haar den eerbied voor het schoone had bijgebracht, de liefde voor hoogere dingen en voor nobele daden; en in denzelfden tijd dat zij steeds meer den onaangenamen toon der tooneelisten aannam, veredelde ik den mijnen door mij de wellevende taal der voorname wereld eigen te maken en haar optreden, en mij de beheersching op te leggen, die welopgevoede menschen kenmerkt. In onzen liefdes-
220
omgang bewaarde ik de uiterlijke kuischheid, waar ik steeds de beschaamdheid ontzag, en mij er voor wachtte te zondigen tegen de schoonheid en tact die ons den dierlijken kant van een handeling doen vergeten, naar mijn opvatting meer van geestelijken dan lichamelijken aard. Ik kan brutaal zijn nu en dan maar nooit onbeschaafd. Ik dood maar ik verwond niet. Ik gooi het rechte woord er wel uit, als 't noodig is, maar ik luister niet naar gluiperige insinuaties; ik verzin mijn invallen, die de kinderen zijn van het toeval zelf, door de situatie geholpen, maar ik eisch niet voor mij de geestigheden van operettes en humoristische blaadjes op. Ik houd van netheid, zindelijkheid en schoonheid in het leven en ik blijf weg van een diner, als ik geen schoon overhemd bezit. Ik verschijn niet ongekleed en op pantoffels voor mijn geliefde; ik presenteer haar een simpele boterham en een glas bier maar op een schoon servet. Ik ben het derhalve niet, die door mijn voorbeeld haar naar beneden heb gehaald. Zij heeft mij niet meer lief. Daarom heeft ze opgehouden mij te willen behagen. Ze behoort aan het publiek; ze verft en kleedt zich voor het publiek, ze is daardoor de publieke vrouw geworden, die eindigt met de rekening in te dienen voor zoo of zooveel nachten .. . De volgende dagen sluit ik mij op in mijn geliefde bibliotheek. Ik draag rouw, rouw om mijn trotsche, dwaze, hemelsche liefde. Alles is begraven, en 't slagveld, waar de kampen der liefde werden uitgestreden, is stil. Twee dooden en zooveel gewonden om een vrouw tevreden te stellen die geen paar oude schoenen waard is. Als tenminste haar begeerten nog maar de voortplanting ten doel hadden gehad, wanneer ze er toe ware gedreven geworden zich te geven door het onbewuste moederinstinct van de jonge vrouw, die zich geeft louter om zich te geven. Maar ze verfoeit kinderen, ze vindt het vernederend moeder te worden. Een perverse natuur, die het 221
moedergevoel verlaagt tot genot en niets anders. Aldus wordt ze gedreven tot de vernietiging van haar geslacht, wijl ze voelt dat ze een ontaard schepsel is, bezig ten verderve te gaan, en 't is om beter haar uitroeiïngsbegeerten te maskeeren dat ze groote woorden spreekt over de noodzakelijkheid van te leven, zijn eigen leven, voor een hooger doel en voor de menschheid. Ik verafschuw haar en wil haar vergeten! Ik loop rond tusschen de boekenrijen zonder mij evenwel te kunnen losrukken van die vervloekte nachtmerrie die mij vervolgt. Ik begeer haar niet langer, ik voel integendeel afkeer voor haar; maar een diep mededoogen, een bijna vaderlijke teederheid legt mij niettemin de verantwoordelijkheid op voor haar toekomst. Als ik haar in den steek liet ... Wordt ze aan zich zelf overgelaten, dan gaat het mis, hetzij dat ze dan de minnares van den baron wordt of van iedereen. Buiten staat haar op te heffen, zonder middel om uit den modder te geraken waarin we zijn weggezonken, schik ik er mij in aan haar zijde vastgeklonken te blijven om getuige te zijn van haar ondergang, terwijl ik zelf in verval kom, want de wil tot leven en arbeiden is in mij gedoofd. De aandrift tot zelfbehoud en de hoop zijn dood. Ik wil niets, ik verlang niets; ik ben menschenschuw geworden en het gebeurt mij dat ik naar de plek waar ik mijn maal gebruik ga, en dan voor den ingang blijf staan en weer naar huis terugkeer zonder te hebben gegeten, ten einde des te spoediger op mijn sofa te kunnen neerzinken en mij onder de dekens begraven. Als een dier met een doodelijke schotwond lig ik daar, afgestompt, met leege hersens, zonder te slapen en zonder te denken, wachtend op een ziekte of op het einde. Op een goeden dag zit ik intusschen in het restaurant, verscholen in een afgelegen vertrek, toevluchtsoord voor toevallige minnenden en afgedragen kleeren, die het volle daglicht schuwen, als ik uit mijn gemijmer
222
word opgeschrikt door een welbekende stem. Iemand roept mij goedendag. Het is een architect, die mislukt is, nog alleen over gebleven van een vroeger artisten-clubje, dat nu verspreid is naar alle windstreken. — Welzoo, dus leef je nog? vraagt hij, en gaat vlak tegenover mij zitten. - Ach ja, maar meer is 't ook niet ... En jij? - Zoo tamelijk ... ga morgen naar Parijs ... heb van een idioot tienduizend kronen geërfd. - Alsjeblieft! ... Ik feliciteer je! - Ongelukkig moet ik dat heelemaal alleen opmaken. - Als 't anders niet is ... Ik heb ferme tanden en een zeldzame vindingrijkheid, dus kan ik je wel helpen met dat ongewone werk! - Inderdaad? Zou je mij gezelschap willen houden? - Terstond! - Dat is dus afgesproken? - Afgesproken! - Morgenavond, om zes uur, naar Parijs! - En dan? - Een schot door 't voorhoofd. - Waar, voor den duivel, haal je dat idée vandaan? - Ik las het van je zelfmoordenaarstronie. - jij bent een best gedachtenlezer! Pak dus je koffer en leve Parijs! 's Avonds ging ik naar Maria en deelde haar 't gelukkige nieuwtje mee. Ze was aangedaan en verheugd, feliciteerde mij en herhaalde telkens dat het mij goed zou doen en mij wat op andere gedachten brengen. Ze scheen, in 't kort, blij, en overstelpte mij met haar moederlijke zorgen, die mijn hart ten diepste roerden. Wij brachten den avond samen door, een weemoedigen avond, wij blikten terug naar het verledene maar spraken weinig over de toekomst, aangezien we daarop niet meer vertrouwden; en toen scheidden we ... Voor altijd? Die vraag werd niet aangeroerd; als door een zwijgende overeenkomst lieten we 't aan het toeval over ons weer samen te brengen. 223
VI. De reis verjongt mij inderdaad. Er eens uit te zijn en oude herinneringen uit de eerste jeugd weer op te frisschen schenkt mij een onstuimige vreugde; ik wil deze twee ongeluksjaren vergeten en geen oogenblik bekruipt mij de lust om over haar te spreken. Heel dat scheidingsdrama is voor mij geworden als een excrement, waarop men spuwt en waarvan men zich zonder er naar te kijken verwijdert. 't Gebeurt mij dat ik heimelijk lach als een gevluchte, die vastbesloten is zich niet nogmaals te laten vangen en ik doorleef al de aandoeningen van den schuldenaar, als hij van zijn schulden is weggeloopen naar een ander land. In Parijs nemen schouwburgen, musea en bibliotheken mij gedurende een veertien dagen in beslag. Daar ik geen brieven ontvang van Maria, vlei ik mij met de hoop dat ze zich heeft getroost en dat alles zich op de beste wijze geschikt heeft in de beste van alle werelden. Maar na eenig tijdsverloop krijg ik genoeg van het eeuwige rondloopen, over-verzadigd van nieuwe en sterke indrukken; alles verliest aan belangwekkend heid en ik zit thuis op mijn kamer en lees couranten, bedrukt door vage en onverklaarbare gevoelens van onbehagen. Dan stijgt het visioen van de bleeke jonge vrouw, het hemelsch beeld der jonkvrouw-moeder op voor mij en laat mij geen rust. 't Portret van de schaamtebooze actrice is uitgewischt uit mijn geheugen; 't is alleen de barones, die opduikt uit het verleden, 224
verschoond, verjongd; haar broos aardsch lichaam is veranderd in een verheerlijkte gedaante, als in de droomen der asceten over 't beloofde land. Ik leefde op die smartelijke en lieflijke droomen, toen ik een brief van Maria ontving. In hartverscheurende woorden bericht ze dat ze zwanger is en dat alleen een huwelijk haar van den smaad kan redden. Zonder een oogenblik te aarzelen pak ik mijn valies. Ik ga onmiddellijk met de snelste verbinding naar Stockholm terug. Ik ben van plan te gaan trouwen. Eenige twijfel aan het vaderschap was nooit bij mij opgekomen. ik had anderhalf jaar lang op genade gezondigd, ik aanvaardde de gevolgen van onze misstappen als een genade, als een besluit van ons lijden, als een realiteit, die een zware, wellicht noodlottige verantwoordelijkheid in zich borg; maar het was toch iets nieuws, een uitgangspunt naar het onbekende. Verder stond het huwelijk mij sedert mijn jeugd in het meest aantrekkelijke licht voor oogen in mijn droomen, en vormde voor mij de eenige mogelijkheid voor het samenleven der beide geslachten. Het leven in deze gemeenschap schrikte mij dus niet af. Nu Maria moeder ging worden, nam mijn liefde een nieuwe vlucht; deze verhief zich gelouterd, geadeld uit de onreine sfeer van onze onwettige relatie. Bij mijn terugkeer gewordt mij de meest onheusche ontvangst van Maria's zijde en ze overlaadt mij met verwijten omdat ik gelogen heb. Gedwongen tot een verklaring inzake het delicate onderwerp, leg ik haar uit dat een vernauwing van de urinebuis een gebrek is, dat het gevaar voor bevruchting vermindert zonder dit nochtans op te heffen. Ettelijke malen waren wij bovendien vroeger al door loos alarm opgeschrikt; wat nu gebeurd was behoefde ons dus eigenlijk niet te verbazen. Zij haat het huwelijk en heeft thans door den invloed van haar weerzinwekkende vriendin begrepen dat de getrouwde vrouw een slaaf is, die werkt zonder loon
15
225
voor haar man. Aangezien ik buitengewoon bang ben voor slaven, doe ik haar het voorstel een modern huwelijk aan te gaan in overeenstemming met onzen smaak. We zullen een woning hebben van drie kamers, een voor mevrouw, een voor mijnheer, een neutraal. Geen huishouding of bedienden in huis. Het middagmaal wordt uit een restaurant gezonden, ontbijt en avondeten worden in de keuken in orde gemaakt door een dienstbode die komt en gaat. Op die manier wordt de kostenberekening gemakkelijk en de geschil-klippen worden omzeild. Verder om de onaangenaamheid te voorkomen dat ik ook zou kunnen worden verdacht het vermogen van mijn vrouw verteerd te hebben stel ik haar huwelijksvoorwaarden voor. De bruidsschat, die in Scandinavië niet door een echtgenoot zonder schade voor zijn naam kan worden aangenomen, vertegenwoordigt
in meer geciviliseerde landen een soort bijdrage voor de woning van de vrouw, wat haar de illusie schenkt dat ze niet uitsluitend door den man wordt onderhouden. Zoo hebben ook de Duitschers en Denen, om eiken stuitenden indruk geheel weg te nemen, de zede aanvaard dat de echtgenoote de woning inricht, zoodat de man de gewaarwording moet behouden dat hij inwoont bij zijn vrouw, en zij zich altijd verbeelden kan dat ze in haar eigen huis is en dat zij haar man onderhoudt. Maria, die kort te voren het meubilair van haar moeder had geërfd, bestaande uit voorwerpen zonder verkoopwaarde, maar die souvenirs voor haar vertegenwoordigen en een antiek cachet bezitten, geeft te kennen dat het onnoodig is nieuwe meubels te koopen voor onze drie kamers, aangezien zij er genoeg heeft voor zes. Daar zij aanbiedt om ze te meubileeren, neem ik gewillig haar voorstel aan. Blijft het belangrijkste punt het verwachte kind. De noodzakelijkheid om de bevalling geheim te houden doet het ons gelukkig ten opzichte van deze 226
quaestie eens zijn -- dat het kind ergens ter verzorging moet worden gegeven, totdat het geschikte oogenblik zal zijn gekomen waarop wij het bij ons kunnen nemen. De bruiloft wordt uitgesteld tot den 31 en December, en gedurende de twee maanden die voor dien nog moeten verloopen, neem ik mij voor te werken ten einde mij een behoorlijk levensonderhoud te verschaf fen. Met dit oogmerk en aangespoord door het vooruitzicht Maria weldra genoodzaakt te zullen zien haar werkzaamheid bij het tooneel op te geven, vat ik de pen weer op en werk met zooveel voortvarendheid en ijver dat ik na verloop van de eerste maand den uitgever een bundel novellen kan zenden, die onmiddellijk wordt aangenomen. Gelijktijdig heb ik het geluk te worden bevorderd tot vast amanuensis aan de bibliotheek met een inkomen van 1200 kronen, en voor mijn arbeid bij de overbrenging van de verzamelingen uit het oude naar het nieuwe gebouw krijg ik een gratificatie van 600 kronen. Dat is het onvermengde geluk; en zelfs nog meer omstandigheden van gunstigen aard geven mij aanleiding om te gelooven dat het booze lot er genoeg van heeft mij te vervolgen. Het meest geachte Finsche tijdschrift sluit een overeenkomst met mij voor littérair-critische artikelen tegen vijftig kronen per stuk, en het door de Zweedsche academie uitgegeven Postblad vertrouwt mij de benijde positie van kunst-criticus toe met een honorarium van vijf-en-dertig kronen per kolom. Bovendien wordt mij de correctie opgedragen van de nieuwe uitgave der klassieke schrijvers. En dit alles stort zich over mij uit in deze twee maanden, de meest noodlottige van heel mijn leven. Weldra komen mijn novellen uit en hebben een beslist succes. Men noemt mij ronduit een jong meester in dit kunstgenre en het boek zal furore maken wordt in een recensie gezegd, want 't is het eerste dat in 227
de Zweedsche li teratuur den modernen realistischer toon invoert. Wat ben ik gelukkig, mijn hand te kunnen reiken aan mijn arme, aangebeden Maria, als een jong man van beteekenis, die, behalve zijn titels als amanuensis aan de bibliotheek en koninklijk secretaris, nog een naam bezit, die klank begint te krijgen en schitterende toekomst-beloften vertegenwoordigt; misschien zal ik op een goeden dag gelegenheid krijgen om de artistieke loopbaan weer voor haar te ontsluiten, van welke zij voor het oogenblik is uitgesloten ten ge volge van wellicht onverdienden-tegenspoed. Het geluk lacht ons toe met een traan in het oog. Onze namen zijn afgekondigd. Ik pak mijn koffers. Ik zeg mijn zolderkamer vaarwel, de getuige van mijn lijden en mijn vreugden, en ik ga de gevangenis binnen, die niemand vreest, wij minder dan alle anderen, omdat we alle gevaren voorzien hebben en van te voren al de steenen des aanstoots hebben uit den weg geruimd. En toch ... .
228
DERDE DEEL.
I. Welk een onuitsprekelijk geluk, getrouwd te zijn! Veilig voor de spiedende en domme blikken van de wereld altijd slechts met de geliefde te mogen leven! Weer den huiselijken haard, de vrijplaats, de haven na het noodweer terug te hebben gevonden, een nestje te bezitten voor de kleintjes die worden verwacht! Omringd door al die voorwerpen uit haar ouderlijk huis, die haar toebehooren, voel ik mij geënt op haar stam, en de olieverfportretten van haar voorouders geven mij den indruk dat haar familie mij geadopteerd heeft, wijl haar voorouders ook de voorouders zullen worden van mijn kinderen. Ik ontvang alles uit haar hand; zij tooit mij met de sieraden, van haar vader; ze bedient mij op haar moeder's porselein; ze geeft mij kleinigheden waaraan herinneringen uit vroegere tijden zijn verbonden en die somtijds den bezongen door de naam van beroemde krijgers oproepen in de ge skalden van haar geboorteland wat mijn slavenziel sterk imponeert. Zij dachten, is de weldoenster, de uitdeelster van al die edele gaven, en ik word daardoor in de war gebracht, zoodat ik vergeet, hoe ik haar gerehabiliteerd heb, haar omhoog heb getrokken uit het slijk, hoe ik haar tot de vrouw heb gemaakt van een persoon op wien de aandacht is gevestigd, een man van de toekomst, haar, de tooneelspeelster zonder naam, de door de wereld veroordeelde echtgenoote; vergeet, dat ik haar misschien heb gered van den reddeloozen ondergang. En wat leven we gelukkig samen! Wij hebben de illusie van het vrije huwelijk verwezenlijkt. Geen ge231
meenschappelijk ledikant, geen gemeenschappelijke slaapkamer en toiletkamer; al de stuitende bizonderheden van den heiligen huwelijksstaat zijn afgeschaft. Welk een voortreffelijke instelling is niet het huwelijk opgevat op deze wijze, door ons onderzocht en gecorrigeerd. Met gescheiden slaapkamers erlangt men de beste gelegenheid om elkaar tot in 't oneindige goedennacht te wenschen en iederen nieuwen dag de vreugde elkaar goeden morgen te wenschen en te vragen hoe men heeft geslapen en hoe men het maakt. Daarmee bewaart men ook 't genot van de discrete en tactvolle bezoeken in de slaapkamer, ingeleid door 't hoffelijk verzoek om toelating, inplaats van de met meer of minder gewilligheid aanvaarde geweldplegingen van het huwelijksbed. En hoeveel arbeid wordt er nu thuis verricht aan de zijde der huisvrouw, waar zij gebogen zit over de kleertjes van 't gewachte kind, inplaats van het vroegere tijdverspillen bij rendez-vous en werkeloos samenzijn! Na een maand van samenleven in de meest ongestoorde intimiteit bevalt mijn vrouw ontijdig van een dochtertje, een klein, jammerlijk kindje, dat ternauwernood ademt. Het wordt onmiddellijk uitbesteed bij een erkend fatsoenlijke kinderverzorgster in de buurt. Twee dagen later bericht men ons dat de kleine is heen gegaan zooals ze is gekomen, zonder lijden, uit gebrek aan levenskracht, nadat ze eerst nog door de oppasseres den nooddoop heeft ontvangen. De moeder voelt bij deze tijding een weinigje wroeging vermengd met een openlijk getoonde voldoening. Zij is bewaard gebleven voor de onberekenbare moeilijkheden, die de vooroordeelen der wereld welke haar zouden verbieden een te vroeg geboren kind bij zich te hebben haar zouden hebben veroorzaakt. De nieuwe leus, aangaande welke wij beiden het eens zijn, is: geen kinderen! Wij zullen samen leven, wij beiden, als kameraden, man en vrouw, evenwel zonder 232
onthouding, maar ieder voor zich en op weg naar zijn eigen doel. Daar zij geen vertrouwen meer heeft in mijn ongevaarlijkheid, nemen wij onze toevlucht tot de eenvoudigste en onschadelijkste voorbehoed... middelen. Zoover gekomen nu en verlost van elk dreigend ge... vaar, beginnen we vrijer adem te halen en na te denken. Daar mijn familie mij in den ban heeft ge... daan, heb ik geen lastige bloedverwanten mee ten huwelijk gebracht, en aangezien mijn vrouw maar één tante heeft in de stad, wordt ons de toeloop van familieleden, die zoo irriteerend en vermoeiend is voor jonggehuwden, bespaard. Na zes weken bevind ik dat er zich twee buiten ... staanders hebben gedrongen in de gunst mijner vrouw. In de eerste plaats een hond, van het King...Charles... ras, een mirakel met tranende oogen, dat mij ont... vangt met een verschrikkelijk geblaf als ik thuis kom, als behoorde ik niet tot het huisgezin. Ik verfoei honden, die beschermers van de lafhartigen wien de moed ontbreekt zelf van zich af te bijten als iemand
hen aanvalt, en bovendien is dit exemplaar voor mij in 't bizonder weerzinwekkend, wijl het een legaat is uit het vroegere huwelijk en voor mij een voort... durende herinnering vormt aan den afgedankten echtgenoot. De eerste maal dat ik den hond straf, krijg ik van mijn vrouw zachtzinnige verwijten; ze verontschuldigt het dier, dat ze houdt als een legaat van haar over... leden dochtertje, ze had mij nooit voor zoo wreed gehouden, en zoo voorts . . . Op een goeden dag heeft het mirakel iets gedeponeerd op het groote salontapijt. Ik geef het een duchtige kastijding, die mij het epitheet "beul bezorgt, omdat ik een redeloos dier sla. - Maar wat wil je dan dat ik zal doen, m'n kind, als de beesten onze taal nu eenmaal niet verstaan? tt
233
Ze schreit en zegt dat ze bang is voor een boosaardig mensch als ik .. . Het ongedierte gaat niettemin voort met het kostbare tapijt te verontreinigen. Ik wil dan zijn opvoeding leiden en tracht mijn vrouw te overtuigen dat honden zeer leerzaam zijn, en dat men met een beetje geduld wonderen van dressuur bereikt. Ze wordt boos en laat mij voor de eerste maal verstaan dat het tapijt van haar is. - Neem het dan weg, ik heb mij niet verbonden om in een privaat te wonen. Het tapijt blijft liggen en het dier wordt in 't vervolg beter bewaakt. Mijn terechtwijzingen hebben eenige uitwerking gehad. Inmiddels vallen er nieuwe onaangenaamheden voor. Om de uitgaven te beperken en de moeite van tweemaal vuur te laten aanmaken te voorkomen, vergenoeg ik mij 's avonds met koud vleesch. Maar op een goeden dag, als ik toevallig in de keuken kom, wat zie ik daar? Vuur in de kachel en de meid bezig met het braden van kalfscoteletten. - Wie moet die coteletten hebben? - Die ben voor de hond. Mijn vrouw komt binnen. - Maar lieve . . . - Pardon ik betaal! - Dat kan wel. Maar ik eet koud vleesch en ik heb het slechter dan je hond ... En ik betaal ook. Dat is niet kwaad! Zij betaalt! Sedert dat voorval is de King-Charles een martelaar, een afgod, en Maria sluit zich op met een vriendin, een geheel nieuwe vriendin, om het dier te vereeren, dat ze hebben opgesierd met een blauw lint om den hals. De intieme vriendinnen zuchten gezamenlijk over de menschelijke boosaardigheid, belichaamd in mijn verf oeielijke persoon. Een doodelijke haat begint in mij te ontstaan jegens dien rustverstoorder, die mij overal in den weg holt.
234
Mijn vrouw heeft van kussens en sjaals voor hem een nestje gemaakt, dat mij altijd hindert als ik haar goedenmorgen of goedennacht wil wenschen. En 's Zaterdags, als ik na een week van arbeid den avond rustig met mijn vrouw wil doorbrengen, keuvelend over de toekomst en het verledene, dan blijft ze drie uur in de keuken met haar vriendin, maakt de meid razend, legt vuur in de kachel aan, zet het heele huis op stelten en waarom? 't Is de baddag van het ondier! - Ja, maar is 't nu niet hardvochtig van haar mij op zoo'n manier te behandelen? - Zij hardvochtig, zij die zoo goed is dat ze, om een arm weerloos dier te beschermen, zelfs haar eigen huwelijksgeluk opoffert! weeklaagt de vriendin. Maar op zekeren middag liep het schandaal de spuigaten uit. Ik had al eenigen tijd gevonden dat het eten uit het restaurant ongewoon slecht was, maar mijn lieveling wist mij gauw te overtuigen onweerstaanbaar in haar vroolijke goedgeluimdheid dat ik alleen maar wat lastig geworden was! Ik geloofde haar; ze placht immers, tot vervelens toe, tegen mij te herhalen, dat zij een eerlijken en openhartigen aard had. Nu, 't noodlottige maal wordt opgediend. Op den schotel, die mij gepresenteerd wordt, liggen enkel vellen en beenderen. - Zeg 's, merk ik tegen de meid aan, wat is dat voor tuig dat je me geeft? - Ja, meneer, ik kan er niets aan doen. Het was niet zoo slecht, toen we 't kregen. Maar mevrouw heeft mij gezegd de beste stukjes voor den hond er af te nemen .. . Hoed U, voor de vrouw die op heeterdaad wordt betrapt! Haar woede zal viervoudig terugvallen op Uw hoofd! Ze zat als door den bliksen getroffen, ontmaskerd als leugenaarster en zelfs als bedriegster, daar ze altijd had beweerd dat ze haar hond van haar geld onderhield. Stom, bleek, boezemde ze mij slechts 235
medelijden in. Ik schaamde mij om harentwil. Maar aangezien ik nooit verdragen kon haar vernederd te zien, haar te zien als mijn mindere, nam ik mij voor als edelmoedig trium f ator haar te troosten over haar tegenspoed. Ik gaf haar een vriendschappelijk tikje tegen de wang en zei dat ze niet verdrietig moest zijn over zoo'n kleinigheid. Maar edelmoedigheid was niet haar zwakke zijde. Ze barstte los. 0, 't was wèl duidelijk, dat ik een ellendige vent was zonder opvoeding, ik, die haar blootstelde tegenover een dienstmeid, een idioot, die haar bevelen verkeerd had begrepen. De schuldige hier dat was ik. Ze krijgt een zenuwbui, wordt heftig, vliegt van tafel op, werpt zich op de sofa, slaakt woeste kreten, snikt en gilt dat ze op 't punt is te sterven. Ik zie wantrouwend en koel deze comedie aan. - Zooveel misbaar om een hond! Maar ze gaat voort met jammeren op verontrustende wijze; een vreeselijk hoesten doorschokt haar lichaam, dat nog brozer geworden is na haar laatste bevalling. Ik eindig met mij te laten foppen en zend om den dokter. Hij komt dadelijk, luistert naar haar hart, voelt haar den pols en gaat geërgerd heen. Ik houd hem op den drempel tegen: Nu? — Hm! 't is niets, zegt hij, en trekt zijn overjas aan. -- Niets! Ja maar .. . - Nee, 't is heelmaal niets! U weet wel hoe vrouwen zijn ... Adieu! Ach, als ik toen had geweten, wat ik nu weet, de geheimen die ik heb ontdekt, om kleine en groote uitingen van hysterie te genezen. Maar toen wist ik nog niets anders te doen dan haar oogen te kussen en haar om vergiffenis te smeeken. 't Welk ik deed. Waarvoor? Ze drukte mij tegen haar borst, noemde mij haar lieven jongen, die haar wat moest ontzien, omdat ze heel gevoelig was, heel zwak, en ze zou --
236
nog eens sterven als haar jongetje in 't vervolg niet heel verstandig was en naliet haar zulke ontzettende scènes te maken als zoo pas was geschied. Om haar volmaakt gelukkig te maken neem ik het mirakel op en krauw het over den rug, wat mij voor een half uur blikken vol hemelsche vreugde doet oogsten. Sindsdien doet de hond ongehinderd overal vuil, als uit een soort aandrift tot wraak. Ik bedwing mijn toorn. Ik wacht op de gelukkige beschikking, die mij verlossen zal van de penitentie te leven in een zwijnenstal! Het oogenblik breekt aan. Ik kom thuis om te eten op een ongeluksdag en vind mijn vrouw schreiende en wanhopig. Het middagmaal is niet klaar. De meid is uit en zoekt naar den hond die weg is geloopen. Ik verheel met moeite mijn blijdschap en beklaag oprecht mijn bedroefde vrouw. Maar ze begrijpt niet het eenvoudige feit dat ik kan deelen in haar verdriet ondanks mijn innerlijke bevrediging mijn vijand uit den weg te zien geruimd. Ze doorziet mij en roept uit: Jij bent er natuurlijk blij om! Je geniet van een ander's ongeluk, zie je wel, hoe boosaardig je bent, diep-boosaardig, en dat je mij niet meer liefhebt? - Zeker wel, lieve, ik heb je nog steeds lief, je moogt mij gelooven, 't is alleen maar dat ik je hond veraf schuw. - Als je van mij houdt, moest je ook van mijn hond houden. - Als ik niet van je hield, zou ik je hebben geslagen! Dit woord had een vreeselijke uitwerking. Een vrouw slaan! Stel je voor, een vrouw te slaan! Ze raakt buiten zich zelf, en weldra komt ze op het idee dat ik het ben die haar schat heb weggesleurd, misschien wel vergiftigd! Nadat men met vigelantes gereden is naar alle politieposten en zelfs naar den hondenslager, wordt de 237
rustverstoorder des huizes gevonden. Er is vreugde en jubel in huis, bij mijn vrouwen haar vriendin, en ze beschouwen mij in 't vervolg althans als een mogelijk giftmenger. Sedert dien dag wordt het ondier opgesloten ge... houden in de slaapkamer van mijn vrouw, en dit liefdenestje, dat door mij is versierd met artistieken smaak, is in een hondenhok veranderd. De woning, die te voren al klein was, wordt hierdoor onbewoonbaar en als geheel bedorven. Wanneer ik mijn vrouw hierop attent maak, antwoordt ze dat haar kamer van haar is. Dan verklaar ik den oorlog zonder pardon. Mijn lieve vrouw zal smachten tot ze siddert van. ver... langen en mij zelf tegemoet komt: - Je komt mij nooit meer 's morgens goedendag zeggen! -- Nee, omdat ik niet meer bij je binnenkomen kan. Ze pruilt. Ik pruil. Ik lijd nog gedurende veertien dagen de bitterheid van een werkelijk celibaat en ik dwing haar om te komen in mijn eigen kamer en daar te smeeken om de gunst, wat mij nog meer haar haat op den hals haalt. Eindelijk geeft ze toe en besluit den hond te laten afmaken. Maar inplaats van het onmiddellijk te laten doen, roept ze haar vriendin bij zich en speelt: het laatste afscheid, de laatste oogenblikken van den terdoodveroordeelde vóór de terechtstelling. Ze smeekt mij zelfs op de knieën het vieze dier te kussen als teeken van onze verzoening, want wie weet of de King...Charleshondjes geen ziel hebben en of wij elkaar in een andere wereld niet terug zullen zien. Het gevolg: ik schenk den veroordeelde het leven en de vrijheid en oogst overstelpende dankbetuigingen. Er zijn oogenblikken, waarin ik mij houd voor opge... sloten in een gekkenhuis. Maar ach, als men liefheeft, ziet men niet zoo nauw. En dan te denken, dat die opvoering van de laatste oogenblikken des terdoodveroordeelden opnieuw, om
238
de zes maanden, zes jaar lang, zal worden gegeven! jonkman, die deze ware geschiedenis leest van een man, een vrouw en een King-Charles; als ge geleden hebt, toen ge deze confidenties laast, schenk mij dan uit het diepst van Uw hart Uw medelijden, want dit martelaarschap heeft geduurd zes maal drie-honderdvijf-en-zestig dagen ieder van vier-en-twintig uren; bewonder mij, die nog altijd leef! En, gesteld dat ik gek ben gelijk mijn vrouw beweert zeg wiens schuld dit dan is, zoo niet de mijne, wijl ik den moed miste om het afzichtelijke mormel voor goed te vergiftigen!
239
II. Maar laat ons overgaan tot de vriendin, een oude jongejuffrouw van omstreeks vijftig jaar, een geheimzinnig wezen, arm, vervuld van idealen die ik ontgroeid ben. Ze is de troosteres van mijn vrouw. 't Is in haar schoot dat ze uithuilt, als ik boos ben tegen den hond. Zij is het, die de jammerklachten aanhoort van mijn vrouw over het huwelijk, de slavernij en de onder drukking der vrouwen. Ze is werkelijk recht fijngevoelig en mengt zich niet bitonder in de huiselijke aangelegenheden althans voor zoover ik weet, en dat is niet veel, want de gewichtige arbeid, die ik onder handen heb, neemt mij geheel en al in beslag en ik hoor niets. Intusschen geloof ik te weten dat ze kleine sommetjes geld ter leen krijgt van mijn vrouw, waartegen ik niets heb in te brengen. Maar op een goeden dag komt ze een paar zilveren voorwerpen weghalen die behooren tot ons tafelservies, om ze voor haar rekening te verpanden. Eerst dan maak ik een beleefde aanmerking over de zaak tegen Maria, en laat haar verstaan dat ik dit — zelfs als men, zooals wij, met huwelijksvoorwaarden getrouwd is -- houd voor een misplaatste uiting van vriendschap. Ik, haar echtgenoot en compagnon, die schulden heb en moeilijkheden, ik ben niet het voorwerp van zooveel begunstiging. — Aangezien het ieder vrij staat om je zoo iets te vragen, zou ik wel graag willen dat je me een paar effecten leende. Die zal ik dan ook beleenen. Ze protesteert dat haar effecten juist zoo laag staan, zoor dat ze onverkoopbaar zijn. Verder heeft ze geen lust
240
om zich in te laten met zulke „zaakjes" met haar man. — Ja, maar 't kan wel met een vreemde, die geen borg kan stellen, en die van een pensioentje leeft van vijf-en-zeventig kronen in 't jaar! Het is merkwaardig, op zijn zachtst uitgedrukt, zijn man een dienst te weigeren, zijn man, met wien men gemeenschappelijke belangen heeft en die bezig is een toekomst te scheppen, waardoor ook de positie van zijn vrouw zal zijn verzekerd op den dag dat ze niets meer over heeft! Eindelijk geeft ze toe. Een leening van drieduizend vijfhonderd kronen wordt gesloten met de twijfelachtige effecten als pand. Van af dit oogenblik gelooft ze mijn weldoenster te zijn en later vertelt ze aan wie het hooren wil dat zij het is die mijn carrière gemaakt heeft met opoffering van haar bruidsschat! Alsof ik geen bewijzen van talent had geleverd als dramatisch auteur zoowel als op het gebied van de novellenkunst, voor ik haar leerde kennen. Maar het doet mij pleizier haar mindere te zijn, haar alles te danken te hebben, mijn leven, mijn geluk, mijn toekomst! Bij het sluiten van ons huwelijk had ik huwelijksvoorwaarden geeischt, hoofdzakelijk omdat haar zaken verward waren. De baron, die bij haar in de schuld stond, had in plaats van te betalen met haar geld, zich borg gesteld voor een leening aan haar. Het gevolg was, dat ik ondanks mijn voorzorgsmaatregelen, op den dag na onze bruiloft naar de bank werd geroepen om een nieuwen borg voor de som te stellen. Tevergeefs protesteerde ik; de bank erkende niet de solventie mijner vrouw, daar ze onmondig was geworden door haar tweede huwelijk; en tot mijn onuitsprekelijke ergernis werd ik gedwongen het contract te onderteekenen en mijn naam te zetten in plaats van dien van den baron. Als ik toen geweten had wat ik deed! Maar ik was een geloovige, een ezel; ik dacht dat ik handelde geheel zooals een man van de wereld in mijn geval zou hebben gehandeld. 16
241
111. Op een avond, toen ik een vriend bij mij had op mijn kamer, kwam de baron een visite maken. Het was zijn eerste bezoek na ons huwelijk. Dat mijn voor-ganger mijn woning bezocht, scheen mij tactloos in hooge mate; maar aangezien hij zelf zijn opvolger niet scheen te vreezen. hield ik mij in ieder geval tamelijk correct. Toen ik mijn vriend uitgeleide deed naar de vestibule, hield ik het niet voor noodzakelijk hem voor te stellen aan den baron. Mijn vrouw ver-weet mij dit later en noemde mijn gedrag ongemanierd. Ik antwoordde dat zij, evenals trouwens de baron ook, geen flauw begrip had van tact. Een geduchte twist volgde, waarbij ze mij in ft kort een vlegel noemde. Van het eene woord kwam het andere en we geraakten door het een of ander aan ft praten over een paar schilderijen uit het huis van den baron, die nu mijn wanden versierden. Ik eischte dat we hem ze terug zouden geven. - Men kan geen giften aan een vriend terugzenden zonder hem te beleedigen, antwoordde mijn vrouw. Hij houdt immers de cadeaux die hij van jou gekregen heeft ook als bewijs van vriendschap en vertrouwen. Het schoone woord vertrouwen verblufte mij. Ik wierp toevallig mijn blik op een meubelstuk, dat on... aangename herinneringen opriep. - Waar komt die schrijftafel vandaan? - Die heb ik van mijn moeder gekregen. Dat was waar, maar ze vergat er bij te voegen dat deze door de woning van haar eersten man was gegaan. Welk een absoluut gebrek aan fijngevoeligheid en 242
smaak, welk een blindheid voor mijn eergevoel! Was het opzettelijk gedaan om mij te vernederen in de oogen van de wereld? Was ik gevallen in de handen van een harpij? Zonder verdediging tegenover haar duivelachtige redeneeringen gaf ik mij over op genade en ongenade, overtuigd dat haar deftige opvoeding mij den rechten weg wel zou wijzen in de twijfelachtige gevallen, waar mijn eigen inzichten niet konden volstaan. Zij had op alles een antwoord. „De baron had geen enkel stuk huisraad gekocht". Alles was van haar! En aangezien de baron zonder het minste bezwaar bereid was geweest de meubels van mijn vrouw te gebruiken, kon ik ook zonder bedenking al die voorwerpen be houden, die behoorden aan mijn eigen vrouw. De laatste phrase: „Aangezien de baron geen bezwaar had gemaakt de meubels van mijn vrouw te gebruiken", bevredigde mij bovenal. Daar nu de landschappen in mijn salon inzonderheid werden aangemerkt als bewijs van 't hoogste vertrouwen, als bewijsstukken van den idealen aard onzer verbintenis, mochten ze daar blijven; ja, ik was zelfs zoo onnoozel dat ik er soms een genoegen in vond de nieuwsgierigen, die er mij naar vroegen, den naam van den schenker mee te deelen. Ach, als ik toenmaals begrepen had dat ik, de proletarier, de man was met smaak en tact, dat ik de drager was van instincten die zich openbaren tot zelfs in de laagste standen, maar die de wereldmenschen maar al te dikwijls missen, ondanks het vernis waarmee ze hun gebrek aan beschaving bestrijken! Als ik begrepen had aan welk soort vrouw ik mijn lot had toevertrouwd! Maar ik was dienaangaande op dat tijdstip geheel onwetend!
243
IV. Toen Maria na haar kraambed, dat haar had gedwongen zich eenigen tijd te ontzien, hersteld was, kreeg ze lust zich wat te verstrooien. Ze bezoekt de schouwburgen onder voorwendsel dat ze studiën maakt en gaat naar publieke vermakelijkheden terwijl ik thuis blijf en werk. Onder de beschutting van haar nieuwen Mevrouw-titel krijgt ze toegang tot alle kringen, die kort te voren nog voor de gescheiden vrouw bleven gesloten. Ze poogt mij mee te nemen op sleeptouw, want het maakt een verkeerden indruk dat men den man nooit ziet. Dat is mijn zaak niet. Mij beroepend op de persoonlijke vrijheid die wij mondeling waren overeengekomen elkaar te gunnen, laat ik haar algeheele onafhankelijkheid en 't volledige recht om te gaan waar zij wil. - Men ziet den man nooit, zeggen de menschen steeds. -- Dat is best, men zal hem te hooren krijgen, antwoordde ik. „De man" wordt, in 't kort, een soort scheldnaam, en mevrouw went er zich aan op hem neer te zien. Onder mijn eenzame uren thuis schrijf ik aan mijn etnographische verhandeling die mijn proefstuk moet worden voor de bevordering aan de Bibliotheek. Ik ben in correspondentie getreden met geleerde autoriteiten in Parijs, Berlijn, St. Petersburg, Peking, Irkoetsch, en houd aan mijn schrijftafel de draden vast van een net van relaties over de geheele oude wereld uitgespreid. Maria maakt mij een verwijt van
244
dat werk. Ze zou liever willen dat ik comedies schreef en is boos op mij. Ik raad haar, het resultaat af te wachten en niet van te voren mijn arbeid te veroordeelen en te beweren dat ik mijn kostbaren tijd onnut verspil. Maar ze wil voor niets ter wereld iets weten van die geleerde „Chineezerij", die niets op levert, en gedraagt zich als een moderne Xantippe, mijn Socratisch geduld op de proef stellend met de bewering dat ik haar geld altijd maar weer háár geld -- vergooi aan die gekheid. Ik leef een bestaan dat met bitter en zoet is vermengd en ik heb dagelijks zorgen voor Maria's toekomst bij het tooneel. In Maart beginnen er geruchten op te duiken. Men spreekt aan de Koninklijke Schouwburg over zekere beperkingen die tegen het laatst van Mei zullen worden ingevoerd, als de engagementen vernieuwd moeten worden. Drie maanden verloopen onder een buitengewonen tranenvloed, naast den gewonen; het huis zit elken dag vol mislukte artisten van het tooneel. Mijn ziel, die aristocratisch geworden is door de ontwikkeling van mijn kennis en den groei van mijn talent, voelt weerzin voor dien minnen troep, zonder voo rn aamheid, zonder beschaving, onuitstaanbaar door haar inbeelding en haar hebbelijkheid om de afgrijselijkste banaliteiten uit het tooneeljargon op te disschen, alsof het iets nieuws en origineels was. Vervuld van walging en ergernis over die idiote vergaderingen excuseer ik mij bij mijn vrouw omdat ik er niet langer bij wil tegenwoordig zijn. Ik raad haar bovendien aan zich van dit verderfelijk tuig los te maken; kleine menschen, die ons tot een hindernis zijn en ons den moed, dien wij zoozeer noodig hebben, ontnemen, uit den weg te gaan. Tot antwoord word ik hoonend „aristocraat" genoemd. -- Ja, lieve, antwoord ik, ik ben inderdaad aristocraat in dezen zin, dat ik streef naar het hoogste punt, van begaafdheid natuurlijk, en niet naar de molshoophoogten van de zoogenaamde aristocratie van ge245
boorte. Maar dat verhindert mij voorzeker niet om ook al de kwellingen van de misdeelden te verstaan. Wanneer ik mij heden ten dage afvraag hoe ik heb kunnen leven, jaren lang, vastgeketend aan een vrouw, die mij kneep, mij plukhaarde, mij bestal met de hulp van haar vrienden en haar hond, dan schrijf ik dit toe aan de geringe eischen die ik stelde aan het leven, en aan de ascetische philosophie die ik belijd en die mij leert het niet al te nauw te nemen met de menschen maar vóór alles toch aan mijn liefde. Ik heb haar zoozeer lief dat ik haar verveel, en een enkele maal laat ze mij voelen dat mijn ijverig hofmaken haar tot last is. Maar in de oogenblikken dat knieën mag leggen, en haar vingers glijden door mijn ze mij liefkoost, als ik mijn gloeiend hoofd op haar leeuwenmanen, is alles vergeten, alles vergeven, ik ben gelukkig en beken onvoorzichtig dat ik zonder haar niet zou kunnen bestaan en dat mijn leven hangt aan den draad, waarvan zijn het kluwen vasthoudt. Gaandeweg wordt ze gewoon te gelooven dat zij een wezen van hoogere orde is en ten gevolge van die begoocheling, teweeggebracht door mijn vrijwillige verootmoediging voor haar, word ik tot een klein kind, dat men slechts toespreekt met beuzeltaal en lieve woordjes. Hiermee ben ik aan haar overgeleverd; ze zuimt niet haar macht te misbruiken. Voor de zomermaanden verhuizen Maria en het dienstmeisje naar buiten. Ten einde niet eenzaam te zijn gedurende de zes dagen van de week dat mijn bezigheden in de bibliotheek mij dwingen in de stad te blijven, heeft ze haar vriendin meegenomen als pensiongast; tegen mijn zin, want ik vrees zeer dat ze niet zal kunnen betalen, en onze middelen zijn beperkt. Maar Maria noemt mij „onaardig", beweert dat ik altijd kwaadspreek van de heele wereld, . . . om kort te gaan, ik geef toe, om de ergste onaangenaamheden en het dreigende celibaat te ontgaan. Ik geef toe ... zooals altijd, helaas!
246
Eenzaam vrijgezel gedurende de week, begroet ik den Zaterdag als een sabbath. Verheugd zet ik mij in den trein, wandel een half uur ver in de brandende zon, flesschen en proviand dragende voor den Zondag. Onderweg geniet ik van het denkbeeld dat ik, na een oogenblik, Maria met uitgebreide armen mij tegemoet zal zien snellen, met wuivende lokken en een gelaatskleur die frischheid en glans heeft gekregen van de heerlijke, gezonde lucht, en ik watertand bij de gedachte aan het wel-toebereide maal dat mij wacht, want ik heb sinds de koffie niets gegeten. Eindelijk ontwaar ik het huisje tusschen de dennen dicht bij het strand. In hetzelfde oogenblik zie ik Maria en haar vriendin in lichte toiletten wegsluipen in de richting van het badhuis. Ik roep haar na met de gansche kracht van mijn longen. Ze zijn binnen 't bereik van mijn stem, ze moeten mij hooren. Maar ze verhaasten slechts haar schreden, alsof ze voor mij op de vlucht sloegen, en verdwijnen in het badhuis. Wat beteekent dat? Het meisje, dat mij heen en weer hoort loopen door huis, komt beteuterd binnen met een verlegen gezicht. Ze verwacht blijkbaar benauwende vragen . . . - Waar zijn de dames? -- Die zijn gaan baden. - Is het eten klaar? Dat kan onmogelijk voor vier uur klaar zijn, want mevrouw en de juffrouw zijn juist opgestaan en ik ben aldoor bezig geweest met de juffrouw te kleeden. - je hoorde dat ik haar riep? - Jaa. ... Ze hadden dus de vlucht genomen, voortgedreven door haar kwaad geweten, en ik breng twee uren door met hongerig en afgemat op haar te wachten. Welk een ontvangst na die week van arbeid en ver langen! En dan de kwellende gedachte nog dat ze weggeslopen is als een betrapt schoolmeisje! Eindelijk komt ze. Ze vindt mij ingesluimerd op de --
247
sofa, in zeer slechte luim natuurlijk. Alsof er niets gebeurd is kust ze mij, om den storm te bezweren. Maar de zenuwen laten zich niet gezeggen. Een hongerige maag heeft geen ooren en een beklemd hart wordt door valsche kussen niet lichter gemaakt. — Je bent niet goed te spreken? - Mijn zenuwen zijn niet goed te spreken, ontzie ze! -- Ik ben je keukenmeid niet! — Nee, ik zou ook niet graag willen dat je dat was, maar verhinder degene die we hebben tenminste niet om haar werk te doen. — Je vergeet dat juffrouw Amelie in haar recht is, als ze bediening eischt van de meid. Ze is bij ons in pension. - Hoorde je mij niet roepen? -- Nee! Ze liegt! Dat is ontzettend! werd een mijn sabbathsmaaltijd! De maaltijd foltering. In den namiddag geween en geklaag; Maria verwenscht het huwelijk, het heilige, gezegende huwelijk, het eenige geluk, terwijl ze schreit op den schouder van haar vriendin of het vieze hondemormel met waanzinnige kussen overlaadt. Wreed, valsch, leugenachtig o, dat edele, gevoelige hart! Zoo gaat het voort met eindelooze variaties gedurende den ganschen zomer; ik breng mijn Zondagen door tusschen twee gekken en een hond; men tracht mij te overtuigen dat de huiselijke onaangenaamheden voortkomen uit mijn overprikkelde zenuwen en dat ik een dokter behoorde te raadplegen. Voor de Zondagochtenden had ik plannen voor groote zeiltochten gemaakt; maar mijn geliefde verschijnt niet vóór 's middags. Ze is bezig toilet te maken, en ik mag mijn tochten alleen volbrengen tot 's middags; daarna is het te laat. 0, wat een gevoelig hart, dat mij met naaldeprikken doorboort, maar op een goeden morgen schreit omdat de tuinman voor het middagmaal een konijn moet slachten, en mij in bed bekent dat ze God gebeden 248
heeft om het arme dier niet te veel onder de bijl te laten lijden! Een specialiteit in zielsziekten heeft onlangs onder de symptomen van „moral insanity" genoemd: een overdreven liefde voor dieren, vereenigd met hardvochtigheid tegenover de menschenn! Wat moet men denken van deze vrouw, die bidt voor een konijn, terwijl ze een mensch martelt met een lach op de lippen? Op den laatsten Zondag dat we buiten zijn neemt Maria mij apart en verzoekt mij, onder liefkoozingen en een beroep doende op mijn edelmoedigheid en vrijgevige natuur, aan juffrouw Amelie het bedrag van den pensionprijs te schenken in verband met haar beperkte geldmiddelen. Ik schik er mij in zonder tegenwerping en rep er niet van dat ik dit voorstel had verwacht, dat ik de manoeuvre voorzien had en dat deze niet te vermijden was geweest! Maar zij, altijd tot de tanden gewapend met antwoorden, ook op woorden die niet worden gezegd, voegt er tot besluit aan toe: - Overigens zou ik ook, als 't noodig was, wel voor haar kunnen betalen! Accoord! Maar de onbehaaglijkheden en verdrietelijkheden, die ze mij had laten verduren, kon ze die ook betalen? — Nu ja, tusschen getrouwde lui moet men zoo precies niet rekenen!
249
V. In den aanvang van het nieuwe jaar wordt het oude land geschokt door een algemeene finantieele débácle, en de bank, waarvan Maria aandeelen had, gaat failliet. Het gevolg is dat mijn leening wordt opgezegd. Men eischt betaling van de som met contant geld. Dat is een slag. Gelukkig stemmen evenwel de schuldeischers, na eindeloos gehaspel, er in toe mij een jaar uitstel te geven. Dit is het vreeselijke jaar, 't vreeselijkste van alle. Zoodra de rust is hersteld, zie ik uit naar middelen om zoo spoedig mogelijk uit de moeilijkheden te geraken. Gelijktijdig met mijn bibliotheekwerk wijd ik mij aan het schrijven van een grooten, modernen maatschappijroman; ik vul couranten en tijdschriften met artikelen, terwijl ik bovendien mijn verhandeling afmaak. Maria, wier engagement bij het tooneel geëindigd is, wordt bij de gratie opnieuw voor een jaar daaraan verbonden, maar haar honorarium wordt verminderd tot veertienhonderd kronen ... ik bevind mij dus in een gunstiger positie dan zij, die door de débácle geruïneerd is. Ze is in een afschuwelijk humeur en stort al haar verbittering over mij uit. Haar eigen onafhankelijkheld is voor haar de hoofdzaak en om het evenwicht te herstellen doet zij pogingen om een leening te sluiten, pogingen, die natuurlijk slechts leiden tot beschuldigingen tegen mij. Haar bedoeling is goed, maar in haar onverstand schaadt ze mij slechts door haar bemoeiingen om zich zelf te helpen, en mijn taak te verlichten. En hoewel ik haar dankbaar ben voor haar
250
goeden wil, moet ik haar toch laken voor haar daden. Haar booze luim begint naar gemeenheid over te hellen, en er gebeuren dingen, die mij onmeedoogend verontrustende neigingen in haar zieleleven openbaren. Er wordt een gemaskerd bal gegeven in den Schouwburg en ik heb haar uitdrukkelijk laten beloven zich niet als man te costumeeren. Zij had er zelfs een eed op afgelegd dat ze het niet zou doen, omdat ik er nu eenmaal op gesteld scheen door motieven gedreven die ik haar niet duidelijk kon maken. Den volgenden dag verneem ik dat ze er in rokcostuum is geweest en met heeren heeft gesoupeerd! Niet alleen maakte de leugen een hoogst onaangenamen indruk op mij, maar met name irriteerde mij de gedachte aan dat souper. - En wat zou dat? vraagt ze op mijn aanmerkingen. Heb ik mijn vrijheid niet? - Nee, antwoordde ik. Je bent getrouwd. En aangezien je mijn naam draagt, heerscht er tusschen ons een zekere solidariteit. Als jij je reputatie in gevaar brengt, dan lijdt de mijne ook daardoor, en meer dan de jouwe! - 0, zoo, dus ik heb niet mijn vrijheid? - Neen, niemand is vrij in een gemeenschap, waar ieder aan zijn lot dat van zijn naaste heeft verbonden. Wat zou jij bijvoorbeeld hebben gezegd, als je mij zag souperen met vreemde dames? Ze houdt vol dat zij vrij is om te doen wat ze wil, in elk opzicht vrij om mijn reputatie naar goedvinden te vernietigen, vrij in alles en tot alles! Ze is een bandelooze, die met vrijheid bedoelt: de macht van den tiran om aller eer en geluk met voeten te treden. Vlak na dit voorval, dat uitliep op een twist en eindigde met een hysterische huilbui, grijpt er een ander plaats, dat mij te meer uit mijn evenwicht brengt doordat ik niet vertrouwd ben met de ge heimenissen van het sexueel leven; de afwijkingen hier schijnen mij griezelig toe evenals alle abnormali-
251
teiten, waarvan men de oorzaken niet onmiddellijk begrijpt. Op een avond, als het dienstmeisje bezig is Marla's bed op te maken in een kamer naast de mijne, hoor ik vandaar zachte gesmoorde kreten komen en nerveus gelach dat door kitteling schijnt te worden veroorzaakt. Ik word door een zonderlingen schrik overvallen, ik laat mij meeslepen door een onverklaarbaren angst die bijna stijgt tot razernij, en stoot heftig de deur open; ik betrap Maria met haar handen gestoken in het losgeknoopte japonlijfje van het meisje en met haar begeerige lippen vlak hij de paarhnoer-blanke borst van deze. - Wat doen jullie toch, rampzalige wezens? Zijn jullie gek? roep ik met donderende stem. - Wäblief? Ik stoei met het meisje, antwoordt mij Maria brutaal. Gaat het jou wat aan? - Ja, dat gaat mij aan. Kom hier! En onder vier oogen houd ik haar het ongeoorloofde: van haar gedrag voor. Maar zij gooit de schuld op wat ze ruwweg mijn "smerige phantasie" noemt. Ze beschuldigt mij een verliederlijkt mensch te zijn, die iets leelijks ziet in de onschuldigste dingen. Het is gevaarlijk, een vrouw te grijpen op heeterdaad. Deze stort gansche vuil-emmers vol scheldwoorden over mij uit. Onder onzen redetwist herinner ik haar aan de onredelijke genegenheid die ze vroeger had verklaard te voelen voor haar nichtje, de mooie Mathilda. Op den onnoozelsten toon van de wereld antwoordt ze mij, dat ze zelf zeer verbaasd was geweest over die: neiging, daar ze, volgens haar zeggen, niet geloofd' had "dat het mogelijk was voor een vrouw zöö he.. lachelijk dol te zijn op een andere vrouw." Gerustgesteld door die naïeve bekentenis, herinnerde ik mij inderdaad dat Maria op een feestje bij mijn zwager openlijk en tegenover allen haar verliefdheid op het nichtje had bekend, zonder te blozen, zonder 252
op eenigerlei wijze het onpassende van haar optreden te beseffen. Maar verontwaardigd ben ik in ieder geval. In kalme bewoordingen raad ik haar, zulke dingen in 't vervolg te laten, die, misschien in den aanvang heel onschuldig, licht kunnen ontaarden en beklagenswaardige gevolgen hebben. Maar ze beuzelt er over door, noemt mij als gewoonlijk een ezel, die niets begrijpt, en eindigt met te beweren dat ik lieg. Waar dient het voor haar uit te leggen, dat de wet voor vergrijpen van dezen aard tot strafarbeid veroordeelt; te trachten haar te overtuigen dat dergelijk soort aanrakingen, die de begeerten van het slachtoffer ophitsen, in medische boeken als misdaad worden g equali f iceerd? Ik ben het, die verdorven ben, omdat ik op de hoogte ben van alle vergrijpen! Niets kan haar van haar onschuldige spelletjes afhouden. Ze behoort tot de onbewuste misdadigers, die men liever moest opsluiten in opvoedingsgestichten, dan ze in huis te houden.
253
VI. Laat in het voorjaar introduceerde ze een nieuwe vriendin in ons huis. Het was een van haar schoone tooneel-vriendinnen, een vrouw van dertig jaar. Ze was Maria's deelgenoote in het ongeluk en werd ook bedreigd door het lot dat haar engagement niet zou worden vernieuwd, waardoor ze medelijden verdiende. Het deed mij leed, die schoonheid, onlangs nog zoo gevierd, nu op straat gezet te zien om onbekende redenen, of het moest zijn omdat er juist een dochter van de groote tragédienne in den Koninklijken Schouwburg opgetreden was, en omdat een zegepraal altijd hecatomben van overwonnenen eischt. Niettemin was ze mij antipathiek; ze had het uiterlijk van een zeer ervaren vrouw, die op offers loerde. Ze scheen mij te willen vleien, betooveren om mijn helderzienheid die haar niet ontging, af te leiden. Nu en dan vielen er ook ijverzucht-tooneelen voor tusschen de oude en de nieuwe vriendin en ze wedijverden in het kwaadspreken van elkaar, zonder dat ik luisterde naar wat ze zeiden .. De zomer liep ten einde, toen het onbetwijfelbaar bleek dat Maria weer een kind verwachtte. De bevalling zou naar onze berekening in Februari zijn. Het was werkelijk een donderslag. Nu kwam het er op aan met volle zeilen verder te gaan en de haven te bereiken eer de noodlottige vervaltijd was gekomen. Mijn roman verschijnt in November. Deze heeft een stormachtig succes. Het geld stroomt rijkelijk binnen en wij zijn gered. Ik heb het doel bereikt, ik sta zonder mededinger, bekend en gehuldigd als meester, ik heradem na een,
254
neen, na vele jaren van zorg, en wie zien de komst van het kind met buitengewone blijdschap tegemoet. We hebben er al een naam voor bedacht en op Kerstmis krijgt het al geschenken. Mijn vrouw stelt trotsch haar zwangerschap ten toon en onze bekenden zijn al gewoon te informeeren hoe het met „den jongen" is, geheel alsof hij al was gearriveerd. Ik heb voor mij zelf eer genoeg geoogst en stel mij nu tot taak Maria te rehabiliteeren en haar bedreigde tooneelloopbaan te redden. Met dat doel schrijf ik een stuk in vier bedrijven voor het Koninklijk Tooneel. Het bevat een sympathieke vrouwenrol, die aan Maria de gunst van 't publiek zal hergeven. Op denzelf den dag dat het kind geboren wordt, krijg ik bericht dat het stuk aangenomen is en dat de rol in quaestie voor haar gereserveerd is! Alles is dus ten beste geschikt in de beste van alle werelden, en de verbroken relatie met mijn familie wordt door de geboorte van het kind weer aangeknoopt. De goede tijd van mijn leven is gekomen. Er is brood in huis en bovendien zijn er een paar flesschen wijn. De geëerde, de beminde moeder leeft op, en haar verwelkte schoonheid ontluikt opnieuw. Al het onrecht dat ze heeft begaan jegens het eerste gestorven kind, verandert in verdubbelde bezorgdheid voor het nieuwe. Weer komt een zomer en ik ben in staat eenige maanden verlof te vragen om in vrijheid te leven met mijn gezin op een groenend eiland aan den rand van Stockholm's scherenzee. Terzelfdertijd oogst ik de vruchten van mijn wetenschappelijken arbeid. Mijn verhandeling trekt de aandacht van het Fransche Instituut ze geniet de eer in de „Académie des Inscriptions et BellesLettres" te worden gerefereerd. Ik word lid van ettelijke buitenlandsche wetenschappelijke vereenigingen en krijg de medaille van het Keizerlijk Genootschap te Sint-Petersburg.
255
Op dertigjarigen leeftijd mij een positie van beteekenis in literatuur en wetenschap verworven hebbende, gevoel ik mij gelukkig, mijn tropeeën aan de voeten van Maria te kunnen neerleggen ... Maar ze is op mij gebeten omdat het evenwicht verbroken is. Dan buk ik mij steeds dieper om haar de vernedering te besparen een man toe te behooren die boven haar staat. Als de reus uit het sprookje laat ik mij door haar aan de baard trekken en ze haast zich van haar vrijheid gebruik te maken. Het vermaakt haar mij te verootmoedigen voor de bedienden, voor de vrienden in ons huis en vooral voor de vriendinnen. Zij is het, die zich doet gelden, die vergroot wordt, door mij opgeblazen, en hoe dieper ik mij neerbuig, hoe meer ze mij met voeten treedt. Ik breng haar illusies bij. Zij is het, die al mijn eer geschapen heeft waarvan ze anders, naar het heet, niets weet, en die ze veracht, en ik geniet er in mij haar mindere te voelen. Het is mij lief, altijd maar niets te zijn dan de man van een betooverende vrouw, en zoodoende gelooft ze ten slotte dat zij mijn genialiteit bezit. Eveneens is het met alle kleinigheden van het dagelijksch leven. Zelf goed zwemmer, leer ik haar zwemmen. Teneinde haar aan te moedigen, doe ik alsof ik bang was; ze amuseert zich met den spot met mij te drijven en vertelt haar bravourstukjes in gezelschap, en dit schenkt mij een bijzondere vreugde. De tijd gaat. In mijn vereering voor de vrouw als moeder, denk ik er niet aan dat ik mij heb verbonden aan een vrouw van dertig jaar. De gevaarlijke periode begint intusschen en verontrustende teekenen doen zich alreeds voor, die misschien voor het oogenblik nog niet veel beteekenen, maar die kiemen van tweedracht in zich bergen. Na het kraambed voegt zich bij de geestelijke disharmonie ook de lichamelijke. De omhelzingen worden gehaat. Met haar gloeiend temperament zoekt ze dan bevrediging in schaamteloos coquetteeren. 't Vermaakt haar mij jaloersch te maken en ze geeft toe aan 256
verontrustende grillen, willicht door haar teugelbooze verlangens gedreven. Op een (raaien morgen zijn we samen uitgegaan in een zeilboot met een jongen visscher. Ik neem het roer en het groote zeil voor mijn rekening, de jongen bezorgt de fok. In zijn nabijheid zit mijn vrouw. De wind mindert en een langdurige stilte heerscht in de boot. Dan merk ik eensklaps hoe de jonge visscher tersluiks, van onder zijn petklep uit, verholen blikken werpt naar de plaats, waar mijn vrouw haar voeten heeft neergezet ... Haar voeten? En misschien vertoont ze hem ook iets van haar beenen, want waar ik zit, kan ik niets zien. Ik let op mijn vrouw. Haar oogen rusten met hartstochtelijke belangstelling op de gestalte van den jongen. Alsof ik mij met geweld uit een droom wakker schudde, maak ik een heftige beweging om haar aan mijn bijzijn te herinneren. 't Gelukt Maria haar zenuwen te beheerschen; ze slaat haar oogen neer tot op de kappen van 's jongelings' hooge laarzen en redt zich onhandig uit de verlegenheid met de stupide vraag: Zijn die heel duur, zulke groote laarzen? Wat moet men zeggen van zoo'n idiote opmerking! Om haar zinnelijke droomerijen te stuiten stel ik haar voor, onder het een of ander voorwendsel, met mij van plaats te verwisselen. Ik doe mijn best dit benauwende en betreurenswaardige tooneel te vergeten en mij zelf wijs te maken dat ik verkeerd heb gezien, hoewel de herinnering aan soortgelijke situaties bij mij oprijst, waarbij ze mij met haar gloeiende blikken had aangeraakt en de lijnen van mijn lichaam onder mijn kleeren gevolgd. Mijn argwaan zou intusschen een week later opnieuw worden gewekt door een gebeurtenis, die al mijn hoop dat ik ten slotte een moeder uit dit perverse wezen gemaakt had, den bodem insloeg. Een van mijn vrienden brengt een etmaal bij ons door. Hij tracht bij Maria in de gunst te komen. Zij beantwoordt zijn beleefdheden door met hem te
17
257
coquetteeren op een voor mij onaangename manier. 's Avonds nemen we afscheid van elkaar met een „goeden nacht" en Maria houdt zich alsof zij naar haar kamer ging om zich ter ruste te begeven. Een half uur daarna hoor ik stemmen op de veranda. Ik ga behoedzaam naar buiten en vind mijn vrouw en mijn vriend aan de tafel zitten met een flesch cognac vóór zich. Ik houd mij goed maar den volgenden dag overlaad ik Maria met verwijten wegens haar onbeschaamde wijze mij voor anderen belachelijk te maken. Ze lacht, beweert dat ik vol vooroordeelen ben, vaart uit tegen mijn „grillige en onreine" phantasie etc., in 't kort, haalt de bekende tegenwerpingen uit haar meest-uitgelezen repertoire te voorschijn. Ik word boos; zij speelt haar kleine hysterische comedie, zoodat ik haar om vergiffenis smeek voor het onrecht dat ik haar heb aangedaan. Ik zeg onrecht, want ik heb haar immers haar inderdaad lakenswaardig gedrag verweten! Haar laatste woord geeft mij het genadeschot: Geloof je, lieve, dat ik nog eens al de onaangenaamheden van een scheiding zou willen doormaken? Met de herinnering aan al den pas-doorleden angst slaap ik den gelukkigen slaap van den bedrogen echtgenoot. Wat is een coquette? Een vrouw die tegemoet komt. De coquetterie is louter een tegemoet-komen. Niets anders. En de jaloezie? De vrees om te verliezen het dierbaarste dat men heeft. En de jaloersche? Een lachwekkend schepsel, om de lachwekkende reden dat hij geen lust heeft het dierbaarste te verliezen dat hij heeft!
258
VII. Ik boek succès na succès. De schulden zijn betaald en het regent geld; maar hoewel ik het grootste deel van mijn inkomsten aan de huishouding uitgeef, zijn onze zaken steeds in wanorde. Maria, die het huishoudboek en de kas beheert, eischt altijd meer. Dit geeft aanleiding tot heftige tooneelen. Met haar tooneelloopbaan is het voor goed uit. De gevolgen worden natuurlijk alleen aan mij geweten. 't Is mijn schuld! Als ze niet met mij getrouwd was .. . dan! De rol die ik voor haar schreef is vergeten en bovendien had zij die geheel bedorven, want ze speelde haar zonder eenig relief. dank zij een Het was in dezen tijd dat men zich tooneelstuk van den beroemden mannelijken blauwkous uit Noorwegen, begon bezig te houden met de fraaie zotternij die de vrouwenquaestie wordt genoemd. Alle flauwhartige zielen kregen de manie overal verdrukte vrouwen te zien. Daar ik weigerde mij te laten dupeeren door die onmogelijke geschiedenis, kreeg ik voor mijn heele leven den naam „vrouwenhater". Tengevolge van een twist, waaronder ik mij had veroorloofd openhartig aan Maria te zeggen waar ze zich toe liet verleiden, kreeg ze een hevigen aanval van hysterie. Men had kort te voren de grootste ontdekking der eeuw gedaan inzake de therapie der zenuwkwalen. Wat was het eenvoudig, als al wat groot is! juist als mijn patiënt het hevigst gilt, neem ik een karaf vol water en uit met donderende stem de tooverformule:
259
- Sta op of ik schenk het water over je heen! Op hetzelfde oogenblik eindigt het gegil... en een blik vol bewondering, teedere erkentelijkheid en doodelijke haat bliksemt uit de oogen der geliefde. Ik werd in het eerste moment bevreesd; maar de gewekte mannelijkheid laat de teugels niet zoo gauw weer glippen ... Nog eenmaal zwaai ik met de karaf en roep: - Hou op met die malligheid of ik gooi je nat! Ze staat op, maar alleen om mij ellendeling te noemen, schurk, canaille en zoo voorts bewijs dat de kuur volkomen gelukt is. bedrogen of niet Echtgenooten ik ben Uw oprechte en toegewijde vriend! Ik laat aan U het onfeilbaar middel om voor goed de groote hysterie te genezen over ... Behoud het in gedachten, 't kan te pas komen! Sinds dien dag is mijn dood opgeteekend in 't notitieboek eener vrouw. Ze begint mij te verafschuwen, de geliefde! Ik moet sterven als gevaarlijk getuige van de kunstgrepen der vrouwen; tot mijn physieke en geestelijke vernietiging is besloten door de geheele sekse, en mijn wrekende furie neemt de zware en ondankbare taak op zich mij langzaam dood te martelen! Om te beginnen installeert ze haar vriendin als pensiongast in een gemeubileerde kamer in ons huis, en dat na verwoeden strijd tusschen ons beiden. Maria wil zelfs dat ze bij ons zal eten, iets waartegen ik mij evenwel krachtig en onwrikbaar verzet. Niettemin en ondanks mijn protesten en voorzichtigheidsmaatregelen, strijk ik overal in mijn huis tegen de rokken aan van de schoone vriendin, zoodat ik mij bijna kan verbeelden in bigamie te leven. En de avonden, die ik aan mijn vrouw wilde wijden, moet ik op mijn kamer doorbrengen, want Maria sluit zich op met de vriendin in de kamer van deze, waar men zich te goed doet op mijn kosten, mijn punch drinkt en mijn sigaren rookt. 260
De vriendin begin ik nu bepaald te verfoeien en ik verberg niet niet voldoende mijn gevoelens; ik krijg verwijten van Maria telkens als ik tekort schiet in beleefdheid jegens „het arme kind." Nadat ze de genegenheid van mijn vrouw heeft afgekeerd van den echtgenoot en eigen kind dat geheel wordt overgelaten aan een slechte Xantippe van vijf-en-veertig jaar bederft de schoone vriendin ook mijn keukenmeid: ze bedrinken zich gezamenlijk aan mijn bier. Ik vind de dienstbode slapende bij de kachel terwijl het eten bederft, en de ongelooflijke hoeveelheid bier die ze gebruiken beloopt bijna vijfhonderd flesschen in de maand! De schoone vriendin is een mannenverslindster die mij tot offer heeft uitverkoren. Op een goeden dag vraagt Maria mij raad aangaande een mantel die ze wenscht te koopen. Ik vind noch de kleur noch het snit mooi en raad haar aan een andere keus te doen. De vriendin, die er bij tegenwoordig is, behoudt den mantel zelf, en ik vergeet de zaak. Veertien dagen later krijg ik op naam van mijn vrouw een rekening voor een mantel. Dat beteekent, dat Maria, na de zaak grondig afgekeken te hebben, zich heeft laten verleiden tot een truc, welbekend in de demi-monde der actrices, om haar man geld af te zetten. Als gewoonlijk ben ik degene die den toorn van de schuldigen oogst, als ik Maria verzoek iedere relatie met die avonturierster af te breken .. . Het wordt steeds erger en erger! Eenigen tijd later verzoekt mijn vrouw mij, zeer nederig de onderdanige echtgenoote spelende en een beroep doende op mijn barmhartigheid, met „het arme kind" mee te mogen gaan en haar aan te bevelen bij een oud vriend van haar overleden vader, van wien ze een som wil zien te leenen. Het verzoek schijnt mij bevreemdend, ik vermoed een gevaarlijke intrige in verband met de slechte reputatie der vriendin er wordt beweerd dat ze relaties onderhoudt met oude 261
heeren en smeek, door ontzetting aangegrepen, Maria in naam van haar onschuldig kind te ontwaken uit een slaap die haar vroeger of later in een afgrond moet storten. Tot eenig antwoord krijg ik in nieuwe uitgaaf de oude tirade: Dat is niets dan je zotte phantasie ... etc. Het wordt erger en erger! De schoone, die een aanzoek wil uitlokken van een beroemd tooneelspeler, geeft een déjeuner, daarbij rukt een nieuwe verrassing mij uit mijn verdooving. Men heeft champagne gezwolgen en de dames zijn naar gewoonte beschonken. Maria is in een fauteuil neergevallen met de mooie vriendin op haar schoot en kust haar aanhoudend, zonder dat haar liefkoo zingen beantwoord worden, op den mond. Vol belangstelling voor dit eigenaardig schouwspel en als om het bewijs te leveren van een aanklacht, wenkt dan de beroemde tooneelspeler een kameraad, wijst op de beide vrouwen en zegt: Zie je wel, zie je wel? Dat was een duidelijke toespeling op de geruchten die in omloop waren, en onder den gekscherenden toon lag een geheime bedoeling verborgen. Wat moest ik doen? Als we thuis gekomen zijn, smeek ik Maria zich te laten genezen van haar gevaarlijke blindheid en ter wille van ons kind een ongepast optreden na te laten, dat haar reputatie moet bederven. Dan bekent ze onomwonden dat het haar vermaakt mooie vrouwen te zien en haar op de borst te kussen, dat de vriendin niet de eenige is van haar collega's, die ze zoo behandelt, dat ze in den schouwburg ook andere actrices in haar kleedkamer deze hulde bewijst; en dat ze van zins is er mee voort te gaan, want het .is een onschuldig spel, dat slechts „in mijn vuile phantasie" een schijn van liederlijkheid krijgt. Onmogelijk haar tot besef te brengen van wat ze doet! Er blijft maar één middel over: een nieuwe zwangerschap te wekken ten einde haar moederlijke 262
instincten weer te doen opleven ... Ze wordt woedend, maar haar toestand geeft haar voor eenige maanden aan haar gezin terug. Zoodra is ze niet van het kraambed opgestaan of ze begint met kunsten van een geheel nieuw genre. Hetzij omdat de vrees voor de gevolgen van haar onnatuur lijke neigingen haar er toe drijft zich als coquette voor te doen, of omdat haar vrouwelijke instincten op dit tijdstip weer zijn ontwaakt, legt ze er zich nu op toe ijverig mannen het hof te maken, maar al te schaamteloos dan dat ze mij in ernst ijverzuchtig maken zou. Zonder emplooi en bezigheid, grillig en tiranniek op ondraaglijke wijze, verklaart ze mij nu den oorlog op leven en dood. Op een goeden dag komt ze en wil mij bewijzen dat het goedkooper is drie meiden te hebben in plaats van twee! Daar geen verstandelijke redeneeringen vat hebben op een krankzinnige, grijp ik haar bij een arm en zet haar de deur uit. Ze zweert zich te zullen wreken. Ze stelt een derde extra-meid aan en er wordt niets meer gedaan in huis; alles loopt in 't honderd terwijl onze drie dienstboden ruzie maken en rumoer, zich den heelen dag bedrinken aan bier en bruiloft-maaltijden houden met haar vrijers op mijn kosten. Als om dit beeld van huwelijksgeluk volkomen te maken, wil het noodlot dat een van mijn kinderen ziek wordt, wat mij het voordeel verschaft vijf bedienden in huis te hebben, niet-meegerekend de twee doktoren. In één maand heb ik een tekort van vijfhonderd kronen. Ik verdubbel mijn inspanning om de uitgaven te kunnen bestrijden, maar ik voel hoe mijn zenuwen mij beginnen te begeven. Tot overmaat bij dit alles overlaadt ze mij voortdurend met verwijten dat ik haar ingebeeld vermogen heb verspild, noodzaakt mij het onderhoud te betalen van haar tante in Kopenhagen, die op haar beurt mij aanklaagt haar vermogen te hebben zoek gemaakt, 263
en mij bijna gek maakt met onmogelijke verhalen over Maria's moeder die op haar sterfbed den formeelen wensch zou hebben geuit dat Maria haar deel van de erfenis met haar, de tante, deelen zou! Ik begrijp niets. Maar één feit bestaat, namelijk de tante zelf, de luie, onnutte, gierige, oude vrouw, die tot mijn last komt, terwijl „het vermogen", dat van die nalatenschap afkomstig zou zijn, nooit anders dan als een zinsbegoocheling heeft bestaan. Ik zeg op alles ja, en ik laat mij zelfs verleiden mijn naam te zetten onder een borgstelling voor een vriendin van ouden datum, de geheimzinnige avontuurster no. 1. Ik schik mij in alles, aangezien de geliefde nu op het denkbeeld is gekomen mij haar gunst te verkoopen; en, om een omhelzing te verkrijgen, verklaar ik mij schuldig aan alles, haar vermogen te hebben verspild, het geld van haar tante te hebben weggemaakt, haar tooneelloopbaan te hebben bedorven door met haar te trouwen en zelfs haar gezondheid te hebben verwoest! Sinds dit oogenblik triomfeert bij ons de wettige prostitutie in den nieuwen vorm van het huwelijk Ter vergelding van al mijn toegevendheid borduurt zij verder aan het sprookje van mijn wandaden, dat later door de schandaalpers gaan zal, verbreid door al haar vrienden, die ik den een na den ander de deur heb uitgezet. Een waanzinnige wrok is haar gaan bezielen. Ze wil mij te gronde richten. Aan 't einde van het jaar heb ik haar twaalfduizend kronen voor de huishouding gelaten en word toch nog gedwongen mijn uitgever om voorschot te vragen. Als ik mij beklaag over onze ongehoorde uitgaven, antwoordt ze: Men schaft zich dan geen kinderen aan, men maakt zijn vrouw niet straatarm! Bedenk, dat ik een voortreffelijke positie had en dat ik die heb opgegeven om door mijn huwelijk in deze ellendige omstandigheden te komen!
264
Maar daarop heb ik haar iets te antwoorden: - Als baronest m'n kind, kreeg jij van je man maar drieduizend kronen en schulden. Ik geef je meer dan driemaal zooveeI! Ze antwoordt niet: ze laat mij vasten! - zoodat ik, als de nacht komt, alles goedvind wat zij wil. Ja zeker, drieduizend is driemaal zooveel als tienduizend, ja zekert ik ben een ellendeling, een schraapzuchtige, een uBeJ... Ami", die de hoogtepunten van het succes heb weten te bereiken ten koste eener aangebeden vrouw, aangebeden inzonderheid in nachtgewaad! Om een uitweg te vinden voor haar verbittering schrijft ze het eerste hoofdstuk van een roman over het thema .xle vrouw als slavin" geëxploiteerd door een misdadig mant terwijl haar gedaante, de lieflijke blodine, de Madonna, het moedertje, optreedt in al mijn geschriften die haar lof zingen en het sprookje vereeuwigen van de merkwaardige vrouw, door God's genade het van lijden...vervuld bestaan een's dichters binnengetreden . En gedurende dien tijd figureert haar vervloekte persoon, omgeven door een onverdienden stralenkrans, in de artikelen der critici, die niet moede worden de goede engel van een pessimistisch romanschrijver te loven! Hoe meer ik lijd onder de perversiteit van mijn harpij, hoe meer ik mij inspan de aureool om haar Madonna... kopje te vergrooten! Hoe feller de werkelijkheid mij kastijdt, hoe gloeiender in mijn ziel de visioenen opvlammen van de Geliefde! 0, zoete minl t
265
VIII. Soms ben ik in verzoeking te gelooven, dat deze vrouw haat jegens mij heeft opgevat en dat ze zich van mij bevrijden wil om een derden man te nemen. Een enkele maal verdenk ik er haar zelfs van, een minnaar te hebben genomen, want afspiegelingen van onbekende indrukken komen in haar gelaatsexpressie te voorschijn en haar koelheid tegenover mij versterkt die argwaan. Dan rijst een onbeteugelbare jaloezie in mij op en verstoort ons huwelijk; en een toekomst die een hel gelijkt, opent zich wijd voor onze oogen. Ze verklaart zich plotseling ziek. Ze lijdt aan een onbepaalde, vage ongesteldheid, die ze ten laatste eenigszins beschrijft als zetelend in den rug of in de ruggegraat of in de heupen, ze kan niet nauwkeurig aangeven waar. Ik laat den dokter komen, die gewoonlijk de kinderen behandelt, een oud academie-vriend. Hij constateert dat ze rheumatische knobbels in de rugspieren heeft en schrijft massage voor. Ik heb hier tegen niets in te brengen, aangezien haar ziekte duidelijk geconstateerd is, en Maria begint onmiddellijk zich aan een dagelijksche massagebehandeling te onderwerpen. Daar ik niets weet van den delicaten aard dezer kuur. schenk ik geen aandacht aan de zaak en blijf verdiept in mijn littérairen arbeid. De ziekte van mijn vrouw schijnt mij overigens niet bijster ernstig, wijl ze zich als gewoonlijk beweegt, de schouwburgen bezoekt en visites maakt bij haar vrienden, vanwaar zij steeds als laatste van 't gezelschap heengaat. Op een goeden avond, als er een paar vrienden bij ons zijn, bejammert een der gasten het gebrek aan
266
vrouwelijke artsen in onze moderne samenleving. Hij zegt dat het stuitend is voor een vrouw, genoodzaakt te zijn zich te ontkleeden voor een onbekend manspersoon en richt zich tot Maria met de vraag: - Ja, niet waar, dat is een onaangenaam gevoel? - Och, de dokter! Eerst dan begrijp ik de hoedanigheid van die massagebehandeling en bij het zien van Mana's onbeheerscht wellustige gelaatsuitdrukking, die mij al vroeger opgevallen was, doet een afschuwelijke achterdocht mijn hart ineenkrimpen. Ah, zoo! dus ze ontkleedt zich voor dien lichtzinnigen vent, die voor zijn liederlijkheid bekend staat! En ik heb daar geen vermoeden van gehad! Onder vier oogen verzoek ik haar om nadere opheldering. Op luchtigen toon verhaalt ze dan hoe het toegaat. Ze houdt haar onderrok aan, maar trekt het hemd zoover uit dat haar heele rug bloot is. - En je schaamt je niet? - Waarom zou ik mij schamen? - Je zegt immers dat je je schaamt voor mij? Twee dagen later komt de dokter bij ons om naar een van mijn kinderen te zien. Van uit mijn kamer hoor ik nu een eigenaardig gesprek tusschen den dokter en mijn vrouw. En gelach en halfluid geuite, bedekte woorden ... Onmiddellijk daarna gaat de deur open en de beide sprekenden komen, nog schertsend, bij mij binnen. Door sombere gedachten bedrukt, vang ik onhandig een gesprek aan, dat als van zelf over zieke vrouwen gaat handelen. - Jij - ouwe baas, jij hebt verstand van de ziekten van de vrouwen ... is 't niet? zeg ik tegen den dokter. Maria kijkt mij aan. Haar blik wordt als die van een furie. Ik ontdek daarin zooveel haat, dat ik een rilling langs mijn ruggegraat voelloopen. Als de dokter vertrokken is, vliegt ze op en barst in woede uit. - Slet! kan ik niet laten haar in 't gezicht te slingeren. 267
Het woord is mij onwillekeurig ontsnapt als een ondoordachte inval. Maar de beleediging slaat terug op mijzelf en treft mijn eigen hart en als ik de kinderen aanzie, smeek ik op mijn knieën en schreiend om vergiffenis. Ze raast als een bezetene. Twee uren van smeeken en gebeden kunnen haar niet vermurwen. Om het ontzettende onrecht goed te maken dat ik erken haar te hebben aangedaan, en onder den invloed van haar wassende haat jegens mij, maak ik een plan op om haar een plezier- en recreatie-reisje naar Finland te laten maken in den vorm van een dramatische tournée van eenige weken. Ik leid onderhandelingen in met schouwburgdirecteuren en verschaf, zoodra de afspraken zijn gemaakt, het benoodigde geld. Ze gaat op reis, wint vaderlandsche lauweren en krijgt bloemstukken van haar familieleden. Alleen met mijn kinderen buiten levend, word ik ziek. Daar ik geloof te zullen sterven, roep ik haar telegraphisch terug, iets dat overigens geen stoornis brengt in haar tournée, wijl ze al haar voorstellingen al heeft gegeven. Als ze mij bij haar terugkomst op en hersteld vindt, beschuldigt ze mij, door een leugenachtig telegram, haar van onschuldige genoegens in den kring van haar familie te hebben weggerukt. Na de reis openbaart zich intusschen een nieuwe verandering in haar ondoorgrondelijk karakter, wat mij nieuwe bezorgdheid inboezemt. Tegen haar gewoonte geeft ze zich geheel aan mijn omhelzingen over. Hoe kan het komen dat haar vrees voor zwangerschap geheel verdwenen is? vraag ik mij af, zonder toch haar dit te willen vragen .. . In de dagen na haar thuiskomst spreekt ze slechts over haar amusementen in Finland en vertelt, als in de herinnering zwelgend, dat ze kennis heeft gemaakt met een ingenieur, op de boot. Hij was een ontwikkeld
268
en modern conversatie..mensch en had haar overtuigd dat er geen zonde bestaat in de wereld en dat alles berust op de omstandigheden en het Noodlot. - Ja, liefste, maar onze handelingen zullen niettemin steeds hun gevolgen hebben. Ik geef toe dat er geen zonde bestaat, wijl er geen persoonlijke God is: maar wij zijn toch evenzeer verantwoordelijk voor onze daden jegens de menschen, tegenover wie wij onrecht hebben begaan, en, ondanks de afwezigheid van zonde, bestaat het misdrijf, zoo lang de wet nog van kracht is. En hoewel het theologische schuldbegrip is afgeschaft, existeert nog steeds de vergelding of liever de wraak, die altijd kan worden gericht op ieder die ons onrechtmatig heeft behandeld. Ze wordt plotseling ernstig maar doet alsof ze niets begrepen heeft. Eindelijk antwoordt ze: 't Zijn alleen booze menschen die zich wreken! - Toegegeven: maar er zijn zooveel booze menschen in de wereld dat men nooit volkomen zeker kan zijn een besten vent te hebben getroffen, die zich laat verwonden zonder terug te slaan. - Ja maar het Noodlot bestuurt toch onze daden. - Dat is waar, maar 't is ook het noodlot dat den dolk bestuurt in de hand van den wreker. . . . Aan het eind van de maand heeft ze een miskraam. De echtbreuk schijnt mij afdoend bewezen! Van af dat oogenblik stapelen de vermoedens zich op en verscherpt zich de argwaan in dezelfde mate als haar vijandigheid jegens mij verontrustende afmetingen aanneemt. Zij is nu op het denkbeeld gekomen mij te willen overtuigen dat ik "geesteskrank" ben. Mijn argwaan is volgens haar het idêe..fixe van een overwerkt brein. Nogmaals aanvaard ik haar vergeving voor mijn tekortkomingen, en als bewijs van verzoening schrijf ik, apart voor haar, een vrouwendrama met een groote rol, onmogelijk te verknoeien. Den 17en Augustus overhandig ik haar het manuscript met een schen.. kingsbrief. Het drama is haar bijzonder eigendom. 269
Het staat haar vrij het te laten opvoeren waar het ook zijn mag, onder conditie dat de hoofdrol aan haar gegeven wordt. De gift is de schepping van twee maanden harden arbeid. Ze neemt deze aan zonder dankbaarheid als een vanzelfsprekende offerande op het altaar van Hare Hoogheid de afgedankte tooneelspeelster! Gedurende dezen tijd nadert onze finantieele toestand met rassche schreden den rand van den ondergang en ik kan niets daartegen doen, want iedere raad, iedere tusschenkomst mijnerzijds wordt als beleediging afgewezen. Ik ben machteloos getuige van de verkwistingen der dienstboden, de verspilling van levensmiddelen en de algeheele verwaarloozing van de kinderen. Bij den economischen rampspoed voegt zich de oneenigheid. Bij den terugkeer van haar reis naar Finland, voor welke ik de middelen had voorgeschoten, bracht zij tweehonderd kronen mee als opbrengst van haar gastvoorstellingen. Ik tel die som op bij het huishoudgeld, dat zij beheert. Maar lang voor den bepaalden tijd komt zij opnieuw mij om geld vragen. Verbaasd over dit onverwachte verzoek, waag ik een bescheiden vraag naar 't gebruik dat ze van haar geld heeft gemaakt. Ze heeft geleend aan haar vriendin en beweert, zich beroepende op de wet, het volle recht te hebben te beschikken over 't geen ze door eigen arbeid verdient. - Nu, maar ik dan, antwoord ik. Overigens is geld aan de huishouding ontnemen niet vrij te beschikken . . . . -- Het is niet hetzelfde voor den man en de vrouw. Dat recht geldt alleen voor de verdrukte vrouwen natuurlijk? Voor de slavin, die wel zoo goed is te gedoogera dat een man haar het gansche levensonderhoud geeft? Daarin ziet men de gevolgen van die zotternij die de vrouwenemancipatie genoemd wordt. 270
Alles wat Emile Augier in de Familie Fourchambault heeft voorspeld aangaande de uitwerking van huwelijksvoorwaarden is in vervulling gegaan. De man is de slaaf geworden. En dan te bedenken dat er mannen zijn, die zich dermate lieten bedriegen dat ze meehielpen hun eigen graf te graven. De sukkels! Terwijl zich de serie mijner echtelijke rampen afwikkelt, maak ik gebruik van mijn littéraire successen om te trachten de vooroordeelen uit te roeien en de ouderwetsche dwalingen om te gooien die drukken op onze door ouderdom verzwakte samenleving. In een bundel satires richt ik een slag tegen de meest op den voorgrond tredende charlatans uit de hoofdstad, de geslachtlooze vrouwen meegerekend. Men scheldt mij voor schandaalschrijver uit en Maria verspilt geen tijd. Om zich persoonlijk in veiligheid te stellen, sluit ze een verbond met den vijand. Dag en nacht speelt ze de achtenswaardige vrouw en beklaagt zich alom over mij: welk een ongeluk, te zijn geketend aan een man die schandaal wekt! En nu vergeet ze, dat achter den pamflettist een groot dramatisch auteur en romanschrijver staat. Als een heilige martelares toont ze zich bevreesd voor de toekomst van haar ongelukkige kinderen; zij zullen de gevolgen hebben te dragen van hun vader's slechte daden; van dien vader, die haar geld heeft verspild, haar artistieke loopbaan vernietigd, en die haar bovendien nog mishandelt. Terzelf dertij d brengt een courant het gerucht in omloop dat ik gek ben geworden en een bestelde en contant betaalde brochure verbreidt de lijdensgeschiedenis van Maria en haar vriendinnen, en verklaart al de dwaasheden die dit gemeene vrouwenbrein heeft weten uit te denken. Zij heeft het spel gewonnen. En nu ze mij ziet neerzinken onder de slagen der vijanden, verheft ze zich, speelt de rol van heilige moeder van een verloren zoon, en verzamelt, betoon verend jegens allen behalve jegens haar man, al mijn oprechte en valsche vrienden rondom zich. Geïsoleerd,
271
in de macht van een vampier, zie ik af van elke poging tot verweer. De hand op te heffen tegen de moeder van mijn kleine engelen en tegen mijn Liefste! Nooit! Ik geef toe. Dan omringt ze mij met haar teederheidsbetuigingen, voorzeker alleen als we ons onder vreemden bevinden, want thuis heeft ze voor mij enkel minachting en beleedigingen. Gebroken door de mishandelingen die ik heb uitgestaan en door een overmaat van arbeid, word ik ziek. Ik ben nerveus, heb hoofd- en maagpijnen. De dokter constateert een maagcattarh. Dat was een zeer ongewacht gevolg van intellectueele oververmoeienis! Een eigenaardige omstandigheid is, dat die ziekte zich pas openbaart nadat ik definitief heb besloten buitenslands te gaan, wat de eenige manier is om te ontkomen aan het net van die tallooze vrienden, die mijn vrouw trachten aangenaam te zijn met voortdurend beklag. Ten slotte breekt mijn raadselachtige ziekte eerst uit op den dag na mijn bezoek aan het laboratorium van een ouden vriend; ik had bij hem een klein fleschje cyankali gehaald om daarmee mij van het leven te kunnen berooven; en dat fleschje had ik geborgen in een van de meubels mijner vrouw! Verlamd en vernietigd lig ik op de sofa uitgestrekt, zie naar mijn kinderen, die spelen, denk aan vroegere gelukkige dagen en bereid mij voor om te sterven zonder een geschreven woord achter te laten aangaande mijn sombere vermoedens in verband met de oorzaak van mijn dood. Ik schik er mij gelaten in te verdwijnen, vermoord door een vrouw, die ik vergeving schenk. De citroen is uitgeperst. Maria houdt ongemerkt een oogje op mij en vraagt zich af, of ik mij niet spoedig zal begeven naar een andere wereld, opdat zij in vrede de inkomsten zal mogen genieten der verzamelde werken van den vermaarden auteur, en van de staatsondersteuning die het haar stellig
272
zal gelukken voor de kinderen te verkrijgen . . . . . . Zij speelt intusschen haar rol in mijn drama, behaalt een werkelijk succes en wordt een groote tragédienne genoemd. Ze mag een nieuwe rol kiezen geheel naar eigen believen, en is letterlijk opgeblazen van trots. Ditmaal maakt ze geheel fiasco en aangezien ze beseft, dat ik het ben die haar gemaakt heb en weer...opgericht, voelt ze, als mijn schuldenaar, een steeds sterkere haat jegens mij. Ze doet overal moeite om een engagement te verkrijgen, zonder er in te slagen en dwingt mij eindelijk noqmaals onderhandelingen te openen met Finland. Opnieuw maak in mij gereed mijn land, mijn vrienden, mijn uitgever te verlaten om mij te vestigen tusschen haar vrienden die mijn vijanden zijn. Maar de Finnen willen niet van haar weten, - haar loopbaan is ten einde. Gedurende dezen ganschen tijd leidt ze het leven van een nietsdoende vrouw, los van alle plichten als echtgenoote en moeder, en als mijn gezondheid mij verbiedt mee te gaan naar artisten-clubs, gaat ze alleen. Soms komt ze pas 's morgens thuis, beschonken: ze maakt een spektakel, waarvan het heele huis wakker worden kan en ik hoor met walging hoe ze in de kinderkamer, waar ze slaapt, overgeeft. Wat moet men doen in een dergelijk geval? Zijn vrouw aanklagen? Neen. Scheiden? Neen, want de familie is voor mij een organisme geworden gelijk aan een plant, een geheel, waarvan ik een integreerend deel uitmaak. Alleen zou ik niet kunnen bestaan: alleen met de kinderen zonder hun moeder evenmin; de transfusie van mijn bloed geschiedt door groote polsaderen, die uitgaan van mijn hart, zich vertakken in de baarmoeder der echtgenoote, en zich verbreiden in de kleine lichaampjes mijner kinderen. Het is een stelsel van bloedvaten, die zich slingeren door elkaar. Wanneer men een er van doorsnijdt, verdwijnt mijn leven met het bloed dat wegstroomt in het zand. Daarom is de ontrouw der echtgenoote een vreeselijk 18
273
misdrijf. Daarom zou men in verzoeking kunnen komen de leuze „Dood haar!" te gehoorzamen door een beroemd schrijver geuit -- toen een vader ten doode verwond werd door den twijfel aan de echtheid van zijn kroost, welke echtheid door een gewetenbooze moeder dubieus gemaakt was. In tegenstelling hiermee sluit zich Maria, die de meest ver-gaande theorieën huldigt in verband met de vrijheden en rechten der vrouwen, aan bij de nieuwe opvattingen, volgens welke de vrouw, die haar man bedriegt, geen schuld op zich laadt, daar ze niet zijn eigendom is. Ik kan mij niet vernederen tot spionneeren en ik wil geen bewijzen hebben, want dat zou gelijk staan met een doodelijke slag voor mij. Dan verkies ik nog liever steeds weer mij zelf te bedriegen en te leven in een ingebeelde wereld, die ik naar mijn willekeur idealiseer. Maar niettemin voel ik mij gewond; ik weet dat mijn nakomelingschap vervalscht is en dat de kinderen, die tegenover het nageslacht mijn naam zullen dragen, en leven op de vruchten van mijn arbeid, niet de mijne zijn. Ik heb hen er niet minder lief om, want ze zijn in mijn bestaan geworteld als het leven der toekomst en nu deze illusie mij zelf te overleven mij is ontkomen, voel ik dat ik zweef in de ruimte als een schim, die door luchtwortels voedsel inzuigt. Maria schijnt mij ongeduldig over het feit dat mijn sterven nog niet plaats vindt en hoewel ze mij vertroetelt als een moedertje in de tegenwoordigheid van getuigen, knijpt ze mij in 't geheim, zooals de vader van 't kleine acrobaatje 't zijn zoon doet achter de coulissen. Ze mishandelt mij om mijn dood te verhaasten. Ze vindt een nieuwe marteling uit, waar ze — voordeel trekkend uit mijn tijdelijke verzwaktheid mij behandelt als een af geleef den stumper; op het toppunt van den grootheidswaanzin bedreigt ze mij met slaag en verklaart dat ze sterker is dan ik. Het komt zoover dat ze op mij losstormt. Maar dan
274
verhef ik mij, grijp haar bij de polsen en werp haar op de sofa. Erken dat ik toch nog de sterkste ben ondanks mijn zwakheid! Ze erkent niets, maar kijkt verbluft en verlaat mij, braveerend en woedend omdat ze onrecht heeft gehad. In haar strijd met mij heeft ze al de voordeelen van de vrouw en de tooneelspeelster. Bedenk het lezer, een man, die gedoemd is tot strengen arbeid, elk uur van den dag, staat weerloos tegenover een nietwerkende vrouw, die den heelen dag kan gebruiken om intriges te spinnen; na een zeker tijdsverloop bevindt hij dat hij gevangen is in een net, waarvan de draden aan alle zijden om hem heen zijn geknoopt. En dan geboden terwijl zij mij overal beschuldigde van impotentie om haar misdaad te verontschuldigen de schaamte, de eer, de deernis mij, het lichaamsgebrek te verzwijgen, dat zij uit haar eerste bevalling had gehouden, en dat onder de drie volgende verergerde, een ziekte, die in de taal der anatomie den naam perineaal-breuk draagt. Een man, die nooit aan iemand, aan wien het ook moge zijn, confidenties doet over zijn echtelijke geheimen hoe zou die in staat zijn de gebreken zijner vrouw te colporteeren? Impotent! Het was altijd mijn vurige natuur die onafgebroken bedelde om haar gunst en hoeveel weerzinwekkende concessies heb ik niet moeten doen om bevrediging te erlangen! Zij had voorzeker geen reden om zich te beklagen; maar met haar wij f jes--hondenaard moest ze overal van proeven, zelfs ten koste van haar eigen geluk en dat van haar kinderen! „In de liefde", heeft Napoleon gezegd, die een groot kenner van de vrouwen was, „bestaat er geen andere overwinning dan de vlucht". Maar voor bewaakte gevangenen is de vlucht niet licht, en voor de terdoodveroordeelden is ze volkomen onmogelijk .. . Terwijl ik rust neem, krijgt mijn brein nieuwe krachten, en, bevrijd van den arbeid, die mij in beslag had genomen, maak ik toebereidselen om te vluchten uit
275
mijn gevangenis, die wordt bewaakt door een harpij in vereeniging met mijn door.. . haar.. . gefopte vrienden. Ik neem mijn toevlucht tot een krijgslist en zend onzen dokter een brief, waarin ik hem in vertrouwen mee.. . deel dat ik vrees voor mijn verstand en hem het voorstel doe tot afleiding een reis naar het buitenland aan te bevelen. De dokter steunt, gelijk van zelf spreekt, mijn voorstel en ik haast mij Maria dit vonnis zonder hooger beroep aan te kondigen: - De dokter schrijft het voor! Dat was haar eigen expressie, als zij den dokter bewogen had haar voor te schrijven wat zij wenschte. Ze ontvangt het nieuwtje verbleekend. - Ik wil mijn land niet verlaten. - Je land? Dat is Finland, en buitendien begrijp ik niet wat je zou missen in Zweden, waar je niet éen familielid hebt, niet éen vriend, geen tooneel. - Ik wil niet op reis . . . - Waarom niet? ... Na een oogenblik van weifeling vervolgt ze: - Omdat ik bang voor je ben! Ik wil niet alleen met je zijn. - Jij bent bang voor een lam, dat je aan een lintje voortleidt? Oonee ... dat is de ware reden niet. - Je bent een ellendeling, en ik wil niet bij je zijn zonder bescherming. Ze heeft blijkbaar een minnaar dien ze niet wil verlaten, of misschien vreest ze dat ik de ontdekking van haar misdaad nog zal overleven. Ze is dus bang voor mij, mij die als een hond voor haar kruip, die mij door het stof sleep om haar witte voetjes te aanbidden, die mijn leeuwenmanen liet afknippen om inplaats daarvan een 10k over het voor ... hoofd te dragen als een paard, die mijn knevel heb opgedraaid, en omgeslagen boorden draag om beter te kunnen wedijveren met haar ontzagwekkenden minnaar! Haar vrees doet de mijne toenemen en versterkt mijn argwaan. 276
— Die vrouw heeft een minnaar, dien ze niet wil verlaten, of ze vreest haar vonnis, denk ik nogmaals. Na eindeloos heen- en weergepraat ontfutselt ze mij de belofte dat wij tenminste binnen het jaar terug zullen zijn. En dat beloof ik. De wil om te leven ontwaakt weer in mij, en ik zet mij aan het werk om een dichtbundel te voleindigen, die, na mijn vertrek, in den winter verschijnen zal. En thans, midden in den zomer, zing ik met herwonnen krachten; ik bezing voornamelijk de Liefste. De blauwe sluier, die om haar stroohoed wapperde dien eersten dag dat wij elkaar ontmoetten, is voor mij een wimpel geworden die ik hijsch in den top van den mast, als ik uitvaar over de woelige watervlakten. Op een avond lees ik in den familiekring dit gedicht voor aan een goeden vriend die bij ons is. Maria luistert zedig en aandachtig toe. Na het slot van de voorlezing barst ze in snikken uit, staat op en kust mij op het voorhoofd. Als volleerd tooneelspeelster heeft ze daarmee mijn vriend een rad voor de oogen gedraaid. De domme kerel ziet mij voor 't vervolg aan voor een jaloerschen gek, want de hemel, zoo zegt hij, heeft mij nog wel gezegend met de meest liefhebbende vrouw! - Ze heeft je lief, ouwe vriend, verzekert mij de jonge man. En vier jaar later haalt hij dit tooneel aan als een van de meest overtuigende bewijzen voor de trouw mijner echtgenoote. - Ik zweer je dat ze oprecht was op dat oogenblik, herhaalt hij. - Oprecht in haar wroeging, ja ! Tegenover die liefde, die de deerne bezong en haar tot Madonna maakte! Dat geloof ik graag. 0, neen, m'n jongen. .
277
IX. Inmiddels is ons huis eindelijk van vriendinnen bevrijd. De laatste, de schoone, is verdwenen in gezelschap van mijn besten vriend, een beroemd geleerde, die juist terug was gekeerd van een ontdekkingsreis met vier ridderorden en een verzekerde toekomst. De schoone, die wederom op straat stond en gratis logeerde in mijn woning, grijpt de gelegenheid in de vlucht en klampt zich vast aan den armen jongen man. die een jaar lang in gedwongen celibaat heeft moeten leven. Ze verleidt hem in een rijtuig, dat ze bestelt, midden in den donkeren nacht, met de voorgewende bedoeling om ergens met hem heen te rijden, en dwingt hem haar te trouwen door een schandaal te veroorzaken in een huis waar ze beiden waren ge noodigd. Zoodra ze in veilige haven is gekomen, laat de schoone het masker vallen. Op een feest vergeet ze zich 's avonds na te veel gedronken te hebben, en noemt Maria een gedepraveerd schepsel. Een vriend die aanwezig was houdt zich voor verplicht mij over te brengen wat ze gezegd heeft. Maria bewijst met drie woorden de ongerijmdheid van de beschuldiging die ze heeft geuit, en ik houd voor 't vervolg mijn deur gesloten voor de dame en moet zoodoende allen verderen omgang met mijn vriend, den geleerde, dien ik voor altijd heb verloren, ontberen. Hoewel ik weinig lust gevoel dieper in te gaan op de beteekenis van dat woord „een gedepraveerd schepsel", blijft de uiting toch als een weerhaak hangen in mijn bloedend vleesch. Nieuwe smaad-
278
woorden uit dezelfde onreine mond, betreffende Maria's dubbelzinnig gedrag onder de Finsche reis, vergrooten intusschen mijn oude vermoedens; ik herinner mij omstandigheden bij de miskraam, ons gesprek over de philosophie van het Lot, en de vrijheid die ze mij liet in onzen omgang; alles stijft mij in mijn besluit om te vluchten. Maria is nu gaan inzien, dat men voortreffelijk voordeel kan trekken uit een ziek dichter door zich de ambtsbezigheden aan te matigen van een zuster van barmhartigheid, een ziekenverpleegster en, als het vereischt wordt, van een oppasseres voor krankzinnigen. Ze vlecht zich een heiligen-kroon, handelt eigenmachtig achter mijn rug en gaat naar ik later ontdek in haar voortvarendheid zelfs zoover dat ze, naar 't heet voor mijn rekening, geld leent bij mijn vrienden. Gelijktijdig verdwijnen kostbare meubels uit huis en worden gedeponeerd bij de avonturierster no. 1 om door haar bemiddeling te worden verkocht. Dit alles trekt mijn aandacht, en voor de eerste maal stel ik mij zelf de verontrustende vraag: Zou het kunnen zijn dat Maria geheime uitgaven heeft? hoe anders de ongehoorde huishoudkosten
te verklaren, en deze eigenaardige maatregelen, die ik ontdek. Zoo ja, wat zijn dat voor uitgaven? Ik heb op het huidige tijdstip een inkomen zoo groot als het salaris van een staatsraad, en grooter dan het salaris van een generaal, en toch sleep ik mijn armoede mee als een blok aan het been. We leven toch uiterst eenvoudig. We eten de spijs van de burgerklassen, slecht toebereid, dikwijls oneetbaar, en we drinken de dranken van de arbeiders, bier en brandewijn; de cognac die we hebben is slecht en is zelfs onder onze gasten berucht geworden; ik rook slechts pijpen; ik gun mij nooit eenig vermaak behalve dat ik eens in de maand, op den grooten feestavond uitga om mij wat op te fleuren. Een enkele maal, als ik geheel buiten mij zelf ben, maak ik mij op om de zaak te onderzoeken. Ik vraag 279
een ervaren dame om raad. Als ik haar laat beoordeelen of onze huishouduitgaven niet bitonder groot zijn en haar de ongehoorde som noem, lacht ze mij in mijn gezicht uit en verzekert mij dat dit zuivere waanzin is. Er bestaat dus reden om te gelooven aan buitengewone en geheime uitgaven. Maar van welk genre? Onderhoudt ze misschien familieleden, tantes, vriendinnen, minnaars? Ja, wie zal dit openbaren aan een getrouwd man, wanneer allen -- ik weet niet goed om welke reden zich solidair verklaren met de echtbreekster? Eindelijk is na ellenlange toebereidselen de dag voor het vertrek bepaald. Maar dan duikt er nog een moeilijkheid op die ik had voorzien, en geeft aanleiding tot een serie larmoyante tooneelen. De King-Charles leeft nog! Welk een verdriet heeft hij mij al niet bezorgd! Het ergste is dat de zorgen, die worden besteed aan den hond, worden ontnomen aan de kinderen. Intusschen is het oogenblik gekomen, dat Maria's af god en mijn plaaggeest, oud, schurftig, vuil en stinkend, zijn leven eindigen zal, tot mijn onuitsprekelijke blijdschap! Ik ben overtuigd dat Maria eigenlijk den dood van het dier wenschte; maar bij de gedachte aan de onschuldige vreugde die zijn verdwijnen mij zou geven, talmt ze — als gevolg van haar tegenzin om mij eenig pleizier te doen, zoolang mogelijk met de beslissing en vindt vernuftige plagerijen uit om mij tenminste de gewenschte dagen mijner gelukzaligheid duur te laten betalen. Ze arrangeert zoodoende een afscheidsfeest met hartverscheurende tooneelen, en trekt eindelijk met het mirakel naar de stad, na een kip te hebben laten slachten, waarvan ik de beenderen tot middagmaal krijg, 't geval wilde namelijk dat mijn ziekelijkheid een apart dieet eischte. Na een afwezigheid van twee dagen bericht ze mij haar terugkeer in koele bewoordingen, gelijk het past, aangezien ze schreef aan „den moordenaar".
280
Dronken van geluk, verlost van zes jaren bitterheid, ga ik haar afhalen van de boot, overtuigd haar alleen te zullen ontmoeten. Ze ontvangt mij alsof ik een giftmenger was, met groote tranen in de oogen, en stoot mij terug als ik haar kussen wil. Ze neemt een groot pakket op van zonderling model en begeeft zich op weg naar ons landhuisje alsof ze in een lijkstoet liep op de maat van een onhoorbare treurmarsch. In het pakket heeft ze 't hondenlijk! 0, hemel! 0, laatste slag van het lot! Mijn taak wordt het, om voor de begrafenis te zorgen. Eerst moeten we een man hebben om de kist te timmeren, dan twee mannen om het graf te graven, en zelf word ik gedwongen, mij op gepastere afstand houdend, de teraardebestelling van den vermoorde bij te wonen. Het was een stichtelijk oogenblik! Maria bidt vol vroomheid tot God voor het offer en voor den moordenaar. Onder 't gelach van de dorpelingen zet ze een kruis op het graf, het kruis van den verlosser, dat eindelijk mij verlost heeft, van een mirakel, onschuldig op zich zelf, maar vreeselijk als belichamend heel de boosaardigheid van een vrouw, wier lafheid haar belette een man openlijk te kwellen. Na eenige dagen van diepen rouw, zonder kussen ze wil een giftmenger niet kussen vertrekken we naar Parijs.
281
VIERDE DEEL.
I. Ik had Parijs gekozen tot het hoofddoel van mijn reis om daar oude, intieme vrienden te kunnen ontmoeten, die bekend waren met mijn eigenaardigheden, gewoon aan mijn nukken; die mijn zonderlinge liefhebberijen door en door verstonden, mijn paradoxen, mijn drieste ideeën, en die gevolgelijk over den gemoedstoestand hun's dichter's konden oordeelen. Bovendien hadden op dat tijdstip de meest vermaarde schrijvers uit Scandinavië zich in Parijs gevestigd en ik wilde mij onder hun bescherming stellen om beter Maria's misdadige oogmerken, die op niets minder waren gericht dan mij te doen opsluiten in een inrichting voor krankzinnigen, tegen te gaan. Maria ontdooit niet onder de gansche reis en aangezien ze geen getuigen heeft aan wie ze zich behoeft te storen, behandelt ze mij als niet-aanwezig. Ze schijnt in zich zelf verzonken en heeft enkel verstrooide en onverschillige blikken voor wat er om haar heen te zien is en voorvalt. Ik doorkruis tevergeefs met haar de steden, waar we 's nachts zullen logeeren. Ze stelt belang in niets, luistert nauwelijks. Mijn attenties zijn haar tot last en ze schijnt naar iets te verlangen. Naar wat? Naar het land, waar ze geleden heeft, en niet één enkel vriend achterlaat .. . Maar wellicht een minnaar? Bovendien betoont ze zich uiterst onpractisch en uiterst onopgevoed; ik ontdek dat ze in 't geheel niets bezit van die supérieure handigheid om te organiseeren en te leiden die ze zich toedicht. Ze laat ons brengen naar de duurste hotels en geeft, voor een enkelen nacht dat we daar logeeren, bevel om alle
284
meubels in onze kamers te verplaatsen, ze roept den ober omdat er toevallig een kop thee slordig is gebracht, ze maakt een ontzettend misbaar in de corridors, wat ons vernederende aanmerkingen op den hals haalt. Omdat ze pas tegen den middag opstaat missen wij de weinig aangename treinen, die we kunnen nemen; door haar onoplettendheid verzeilt onze bagage verkeerdelijk aan afgelegen stations; en als we 't hotel verlaten, geeft ze royaal één mark fooi. - jij bent laf, zegt ze tot antwoord op mijn aanmerkingen! - En jij bent niets dan een slordige en onopgevoede vrouw. Welk een gruwelijke pleizierreis werd het mooie tochtje! Als we in Parijs zijn gekomen, onder mijn vrienden, die zich niet laten verblinden door haar bekoorlijkheden, merkt ze dat ze het onderspit delft en voelt zich alsof ze in een val was geloopen. Wat haar het meest ergert dat is een vriendschapsrelatie die ik aanknoop met een van Noorwegen's beroemdste schrijvers, die mij met genegenheid tegemoet komt. Ze verfoeit hem, natuurlijk, dewijl die man eenmaal zijn stem ten mijnen gunste zou kunnen verheffen. Op een goeden avond onder een diner in een gezelschap kunstenaars en schrijvers brengt hij een toast uit op mij als den hoof dman der hedendaagsche Zweedsche literatuur, dit in 't bijzijn van mijn arme Maria, een martelaarster door haar huwelijk met den slecht-befaamden schandaalschrijver, gelijk het heet in haar land onder haar geslachtlooze vriendinnen. Het doet mij leed, haar diep-teneergeslagen te zien onder 't bravogeroep der gasten ter mijner eer; en als de spreker mij de belofte wil laten afleggen dat ik tenminste twee jaar in Frankrijk zal blijven, kan ik de smartelijke blikken van mijn vrouw niet weerstaan. Om haar wat te troosten en haar een soort rehabilitatie te schenken, antwoord ik dat ik nooit besluiten neem aangaande gewichtige zaken dan in overleg
285
met mijn vrouw, wat mij een warmen blik van Maria en de sympathie van alle aanwezige dames doet oogsten. Maar mijn vriend laat niet los. Hij verzoekt in een oratie à l'improviste de aanwezige gasten met hem in te stemmen in zijn wensch en allen verheffen hunne glazen om gemeenschappelijk den wensch en de hoop uit te drukken dat ik blijven zal. Ik erken, dat ik mij nog niet zijn vriendschappelijke halsstarrigheid heb kunnen verklaren, hoewel ik toen een vermoeden had dat er een stille strijd werd uitgevochten tusschen mijn vrouw en hem, al begreep ik de aanleiding niet. Misschien was die man beter op de hoogte dan ik, en met de onmiddellijke helderziendheid die hij bezat had hij zonder twijfel mijn geheimen doorzien, vooral ook omdat zijn eigen vrouw een dame van zeer eigenaardige zeden was. Tot dusver onverklaarde raadselen! Maria voelt zich niet op haar gemak in Parijs, sinds de beteekenis van haar man erkend werd en onbetwistbaar is, en wordt na drie maanden door een ware haat jegens de groote stad bevangen. Gestadig verzoekt ze mij, op mijn hoede te zijn voor mijn „valsche vrienden, die, vroeger of later, mij ongeluk zullen aanbrengen", naar zij zegt. Met een nieuwe zwangerschap zou zich de hel opnieuw voor mij openen. Ditmaal hield ik het toch niet voor mogelijk te twijfelen aan mijn vaderschap. Ik zou den datum kunnen bepalen, en zekere bijzonderheden maakten dat ik mij zelfs het oogenblik van de conceptie herinnerde met bijkomstige omstandigheden. We trekken naar Fransch-Zwitserland. Zoodra we ons daar hebben geïnstalleerd in een pension ten einde alle huishoudelijke twisten te vermijden, haalt ze haar schade in, want nu heeft ze mij weer geïsoleerd en zonder bescherming in haar macht. Vanaf het eerste oogenblik doet ze zich tegenover allen voor als de verpleegster van een kalmen gek. Ze maakt kennis met den dokter, waarschuwt den.
286
waard en de waardin van het huis, brengt plichtmatig zelfs de keukenbedienden, de kamermeisjes en de gasten op de hoogte. Ik ben ommuurd, afgesneden van de verbinding met menschen van hetzelfde verstandelijke niveau als het mijne of in staat om mij te begrijpen. Aan de table-d'hóte is zij het die in haar domheid zich schadeloos stelt voor het stilzwijgen, dat ze genoodzaakt is geweest in Parijs in acht te nemen. Ze voert bij voortduring het woord en komt met kletspraat aan, die ik haar al duizendmaal heb verweten. En aangezien dit gezelschap van ongeletterde burgerluidjes uit beleefdheid meedoet aan haar gebabbel, kan ik niet anders dan zwijgen; onmiddellijk is ze volkomen overtuigd van haar superioriteit. Intusschen ziet ze er zwak en ziekelijk uit alsof ze werd verteerd door de een of andere kommer; mij betoont ze een ongetemperde haat. Alles wat ik liefheb, veraf schuwt zij. Ze spreekt kwaad van de Alpen omdat ik er bewondering voor voel, ze heeft een hekel aan wandelingen, ze vermijdt om met mij alleen te zijn. Ze oefent er zich in mijn wenschen te gissen om ze te kunnen tegenwerken; ze zegt „ja", als ik „nee" zeg en omgekeerd; met één woord: haar haat jegens mij grenst aan walging. En ik, alleen in dit vreemde land, ben genoodzaakt haar gezelschap te zoeken; als onze gesprekken ophouden uit vrees voor een twist, vergenoeg ik mij er mee haar naast mij te zien en 't gevoel te hebben niet geheel afgezonderd daar te leven. Sinds de zwangerschap een feit is, geloof ik mij niet langer genoodzaakt voorzichtigheid in onzen omgang te betrachten; daar er geen reden meer is mij af te wijzen, vindt ze uitvluchten om mij te tergen, en als ze mijn bevrediging ziet na onze onbedwongen omarmingen, koestert ze wrok tegen mij ter wille van het gezonde genot dat ik door haar ontving. Dat is ook te veel geluk voor mij, wiens nerveuze ongesteldheid voornamelijk in onthouding haar oorsprong vindt. Gelijktijdig verergert mijn maag-
287
kwaal zoodat ik alleen bouillon kan drinken, en 's nachts word ik wakker met hevige maagkrampen en een ondraaglijk-schroeiende pijn die ik tracht te bedaren door het drinken van koude melk. Mijn verfijnd brein, ontwikkeld door een diepgaande beschaving, komt in wanorde door de aanraking met een brein van inférieuren aard, en iedere poging om het in overeenstemming te brengen met dat mijner vrouw wekt bij mij kramptrekkingen. Ik beproef dan mij met vreemden te onderhouden. Ach, men is in een gesprek met mij zoo voorzichtig als men is met een gek! Dan zwijg ik gedurende drie maanden aaneen. Na verloop van dien tijd merk ik met schrik, dat mijn stem klankloos is geworden uit gebrek aan oefening en dat ik niet langer de gesproken taal beheersch. Ik heb ter vergoeding een drukke briefwisseling aangevangen met mijn vrienden in Zweden. Hun gereserveerde uitingen, hun weemoedige sympathie, hun vaderlijke raadgevingen, openbaren mij wat ze denken van mijn zielsgesteldheid. Zij triomfeert. Ik ben bezig zwakzinnig te worden en de eerste teekenen van vervolgingsmanie treden op. ... Manie? Waarom dat woord? Ik word vervolgd! Het is derhalve zeer logisch dat ik mij houd voor vervolgd! Ik begin weer tot een kind te worden. Uiterst zwak, breng ik uren door op een sofa met het hoofd op Maria's schoot en met mijn armen om haar middel in een houding die herinnert aan de Pieta-groep van Michel Angelo. Ik druk mijn voorhoofd tegen haar knieën, ze noemt mij haar kind en ik herhaal: „Ja, je kind." De man wordt verstikt in de armen der moeder die ophoudt vrouw te zijn. Nu en dan kijkt ze zegevierend naar mij, nu en dan ziet ze mij aan met een zachten blik, gewekt door de plotselinge teederheid, die de beul kan voelen voor zijn offer. Zij is als het spinnenwij f je, dat haar man op heeft gegeten na door hem te zijn bevrucht. leidt Maria mijn doodsstrijd Onder dezen strijd
288
een zonderling leven. Ze ligt tot één uur's middags te bed, waarna het middagmaal wordt opgediend. Dan gaat ze uit zonder bepaald doel, en komt pas tegen den avond thuis, dikwijls te laat. Als men vraagt waar mijn vrouw is, antwoord ik: - Ze is uit. En dan meesmuilen allen en gaan hun's weegs. Ik verdenk nooit iemand. Ik denk er niet aan te spionneeren. N a het avondmaal brengt ze den avond door in het salon pratende met de gasten. Tegen den nacht drinkt ze cognac met het dienstmeisje en ik hoor beiden spreken met gedempte stem zonder mij zoover te kunnen vernederen aan de deur te gaan luisteren. Waarom? Omdat er namelijk daden zijn die men zich niet mag veroorloven. Waarom dat zoo is? Omdat in mijn opvoeding deze zienswijze tot een soort mannelijken godsdienst is geworden. Drie maanden vliegen voorbij en dan kom ik zeer verwonderd tot het besef dat onze kosten van levens... onderhoud zêêr hoog zijn. Nu onze uitgaven van te voren zijn vastgesteld kan ik gemakkelijk een berekening maken. De pensionprijs beloopt twaalf francs per daq. Dat maakt 360 francs in de maand en ik heb aan Maria duizend francs gegeven. 600 francs in de maand zijn dus op onverklaarbare wijze verdwenen. - Het geld is besteed aan extra uitgaven, antwoordt ze mij woedend als ik rekenschap van haar eisch. - 0, dus 360 francs aan gewone en 600 francs aan buitengewone uitgaven! Geloof je dat ik een idioot ben? - Je hebt mij inderdaad duizend francs qeqeven. maar ft grootste deel heb je teruggenomen voor eigen gebruik. Ik begin na te tellen. - Nu, laat ons dan eens kijken. Tabak (erg slechte) met de sigaren van 10 centimes meegerekend, dat 19
289
wordt tien francs. Postzegels tien francs ... en wat dan nog verder .. . - Je schermlessen! — Ik heb er één genomen: maakt drie francs. Je rijtoeren! — Twee uren: vijf francs. — Boeken! — Boeken? Nou goed, tien francs. Dat is acht en dertig, laat ons zeggen honderd francs samen. Blijft dus vijfhonderd francs buitgenwone uitgaven. 't Is kras! - 0, zoo, je gelooft dat ik je besteel? Je bent een ellendeling! Wat moest ik antwoorden? Niets! Ik ben een ellendeling, en den dag daarna heeft ze alle vriendinnen in Zweden onderricht aangaande de nieuwe symptomen van mijn voortschrijdenden waanzin. Zoo vormt zich langzamerhand het sprookje. Met ieder jaar dat verstrijkt krijgt mijn pers000nlijkheid scherpere omlijningen en in de plaats van den onschuldigen dichter staat daar de schets van een soort mythische figuur, die met haar zwarte schaduwen het misdadigerstype raakt. Een poging tot een vlucht naar Italië, waar ik gelijkgezinde kunstenaars zou ontmoeten, mislukt, en wij keeren terug naar de oevers van het meer van Genève, bijtijds voor Maria's bevalling. Als het kind ter wereld gekomen is, smeekt ze, terwijl ze de martelaarskroon van de verdrukte gade, de rechtlooze slavin, opzet, dat ik de jonggeborene zal laten doopen. Ze weet dat ik in geschriften die opzien hebben gewekt, pasgeleden openlijk mijn afkeer heb bekend voor de bijgeloovige ceremoniëen van het christendom, wat het mij natuurlijk onmogelijk maakt de gewoonten van de kerk in acht te nemen. Hoewel ze geenszins godsdienstig is en niet sedert tien jaar een voet in een kerk heeft gezet en niet aan het avondmaal heeft deelgenomen in ik weet niet hoe lang, en niet heeft gebeden behalve voor honden, ---
290
kippen en konijnen, droomt ze van niets anders dan van dien heiligen doop. Het is, dat spreekt van zelf, alleen omdat ze mijn wensch kent voortaan die ceremonieën te vermijden, die naar het mij voorkomt van huichelarij mijnerzijds zouden getuigen en indruischen tegen mijn leer! Met tranen in de oogen smeekt ze mij, een beroep doende op mijn goedheid en mijn edelmoedigheid, en ik geef toe onder voorwaarde dat ik tenminste van een bijwonen der plechtigheid zal blijven verschoond. Daarna kust ze mijn handen en dankt mij opgewonden voor dit bewijs van mijn liefde: de doop was voor haar "een ware gewetenszaak", om niet te zeggen een levensvraag. De doop vindt plaats. Maar zoodra ze na de plechtigheid terug is gekeerd, lacht ze in 't bijzijn van getuigen over die .xomedie", speelt de vrijdenkster, maakt het doopformulier belachelijk, en beroemt er zich op, niets te weten van het geloof, waarin haar zoon juist is opgenomen geworden. Ze drijft den spot met de zaak sinds ze 't spel heeft gewonnen, en "de levensvraag" schrompelt ineen tot een zegepraal over mij, die mijn tegenstanders een nieuw wapen in handen geeft. Ik heb mij nogmaals vernederd, gecompromitteerd om aan de grillen van een heerschzuchtige vrouw te voldoen. Maar dan komt het ergste. Uit Scandinavië arriveert een ongehuwde dame, vervuld van al de zotte emancipatie-denkbeelden, en daar ze onmiddellijk de plaats van een vriendin gaat bekleeden. ben ik een verloren man. Ze heeft een laf boek bij zich van een geslachtloos heer, die, verloochend en afgewezen door alle partijen, optreedt als verrader jegens de mannen, en verbonden sluit met al de blauwkousen der geciviliseerde wereld. Na l'Homme et la femme van Emile de Girardin te hebben gelezen, heb ik, wat mij betreft, al de gevolgen 291
van die beweging, ten voordeele van de vrouwen, voorzien. Den man te willen afzetten en hem door de vrouw te vervangen door terug te keeren tot het matriarchaat, den waren heer der schepping te onttronen, den schepper der beschaving, die de weldaden der cultuur heeft verbreid, den voortbrenger van de groote gedachten van kunsten en bedrijf, van alles, om de vervloekte vrouwen te verheffen, die nooit, of dan toch tenminste slechts in uitzonderingsgevallen zonder de geringste beteekenis, aan den cultuurarbeid hebben deelgenomen, dat was volgens mijn meening een uitdaging van ons geslacht. Bij de gedachte alleen, die vernuften uit het brons-tijdperk, die anthropoïden, die halfapen, die zwerm van schadelijke gedierten, tot de macht te zien komen, verhief zich de man in mij. Ik word, het is wel opmerkelijk, van ziek weer gezond, want ik word wakker geschud door een grimmige begeerte tot tegenstand tegen een vijand die inférieur is in verstandelijk opzicht maar verre-weg de sterkere door zijn volkomen gebrek aan moreel inzicht. Gelijk in een krijg op leven en dood tusschen twee stammen de minst eerlijke en meest verdorvene de beste kansen schijnt te hebben om als overwinnaar uit het strijdperk te treden, zoo schijnen mij de vooruitzichten van den man om den strijd te winnen twijfelachtig, in verband met zijn aangeboren respect voor de vrouw, om nog niet eens te spreken over de voordeelen die hij haar schenkt door haar - terwijl hij zelf voor het onderhoud zorgt - den tijd te laten zich beter toe te rusten voor den strijd. Ik vat daarom de zaak ernstig op. Ik bereid mij voor op dezen nieuwen strijd en begin onmiddellijk aan een boek, dat een strijdhandschoen worden zal den geëmanci-peerden vrouwen in 't gezicht geworpen, die zottinnen, die vrijheid verlangen ten koste van de onderdrukking van den man. Het loopt tegen 't voorjaar en wij verhuizen naar een 292
ander pension. Ik bevind mij weldra in een soort vagevuur, waar vijf-en-twintig vrouwen mij bewaken en mij het noodzakelijke materiaal verschaffen voor het strijdschrift dat ik schrijf tegen de inbreukmaaksters op de rechten van den man. Na drie maanden is het boek gereed. Het is een bundel huwelijksgeschiedenissen, ingeleid met een voorrede, waarin ik een menigte onaangename waarheden in verband met de quaestie uit, in dezen trant: De vrouw is geen slaaf, aangezien zij en haar kinderen leven op kosten van het werk van den man. De vrouw is nooit onderdrukt geworden aangezien ze haar positie kiest en de natuur haar haar lot heeft aangewezen, dat is: te staan onder de bescherming van den man, terwijl zij haar moederlijke plichten vervult. De vrouw is niet de gelijke van den man in verstand, en de man is geenszins de gelijke van de vrouw op het gebied van de voortplanting. De vrouw is derhalve overbodig in den grooten cultuurarbeid, daar de man hier de zaken beter verstaat dan zij. Maar hoe meer het onderscheid tusschen de seksen ontwikkeld is, hoe krachtiger volgens de evolutietheorie de afstammelingen worden. Gevolgelijk is „het maskulinisme" of het streven naar de gelijkheid der seksen een achteruitgang, een nederdalen, een absurditeit, de laatste droom der romantische en idealistische socialisten. De vrouw, het noodzakelijk aanhangsel van den man, de geestelijke schepping van den man, heeft geen recht op de rechten van haar echtgenoot, aangezien zij slechts in numeriek opzicht „de andere helft" is van het menschenras; maar proportioneel het zesde zesdedeel uitmaakt. Laten dus de vrouwen de arbeidsmarkt van de mannen intact laten, terwijl hij verplicht blijve te zorgen voor het onderhoud van de vrouw en de kinderen. En late men wel bedenken dat iedere plaats die een man wordt ontnomen, tot onvermijdelijk gevolg een oude jongejuffrouw of een prostituée meer heeft. Men kan de woede beoordeelen der maskulinisten en
293
verstaan welk een geduchte macht als partij zij vormden, uit het feit dat ze een proces veroorzaakten om het boek te doen confisqueeren. Ongelukkig is al hun sluwheid niet toereikend om dit plan te doen slagen, dat gemasqueerd werd als een aanklacht wegens godsdienst-lastering; want de zotternijen der geslachtloozen waren alreeds tot de waardigheid van een godsdienst verheven geworden. Onder deze omstandigheden verzet Maria er zich beslist tegen dat ik alleen naar mijn vaderland zal reizen; mijn geldmiddelen laten mij niet toe mijn geheele familie mee te nemen. Wat ze eigenlijk vreest dat is: dat ik aan haar wakend oog zal ontsnappen en wellicht nog meer: dat mijn optreden voor den rechterstoel en voor de openbaarheid zegevierend de booze geruchten zal logenstraffen die zij over mijn geestestoestand heeft verbreid. Ze wordt intusschen aangetast door een niet duidelijk te difinieeren kwaal en moet het bed houden. Desalniettemin besluit ik te vertrekken en mij persoonlijk bij het gerecht aan te melden; en ik ga. De brieven, die ik haar schrijf gedurende deze zes vervelende weken, waaronder ik word bedreigd met veroordeeling tot twee jaar dwangarbeid, zijn vervuld van een liefde, door den afstand en het gedwongen celibaat opnieuw aangewakkerd. Mijn overprikkeld brein idealiseert haar, omgeeft weer haar gelaat met een aureool van schitterend goud; de onthouding en 't gemis kleeden haar in mijn droomen in het witte gewaad der schutsengelen. Alles verdwijnt, het lage, het leelijke, het gemeene, en de Madonna van mijn eerste liefdesvisioenen stijgt weer op, zoodat ik in een interview aan een journalist en ouden kameraad zelfs beken „dat ik ootmoediger en reiner geworden ben onder den invloed van een goede vrouw". Ik behoef niet te zeggen dat die phrase de ronde doet door alle couranten van de vereenigde rijken. Wat zal zij gelachen hebben toen ze dat las, de schandelijke!
294
't Publiek heeft tenminste pleizier gehad voor zijn geld! Maria's antwoorden op mijn liefdesbrieven getuigen van haar levendige belangstelling voor de finantieele zijde der zaak; maar naarmate de ovaties vermeerderen, waarmee ik in den schouwburg, op straat, voor de rechtbank, word gehuldigd, verandtrt haar houding, schimpt ze op de domheid van de rechters en geeft ze uiting aan haar spijt dat zij niet in de jury zit. In betrekking tot mijn liefdewoorden neemt ze een listige gereserveerdheid in acht, geeft zich niet bloot, gaat niet op het onderwerp in, maar bepaalt er zich toe de termen „overeenstemmen, elkaar begrijpen" te herkauwen, en houdt onze huwelijksrampen voor een gevolg van het feit dat ik haar nooit begrepen heb. Ik zou er anders een eed op kunnen doen dat zij het is die nimmer een enkel woord van de taal haar's geleerden schrijvers heeft begrepen. Onder haar brieven is er intusschen een die mijn ouden argwaan weer heeft gewekt. Ik laat haar ook verstaan dat ik, nu ik mij eenmaal heb losgemaakt uit de klauwen van 't gerecht, liever voor 't vervolg in het buitenland blijf wonen. Ze wordt boos, scheldt mij uit, dreigt, mij van haar liefde te berooven, doet een beroep op mijn groote barmhartigheid, werpt zich voor mijn voeten, wekt de gedachtenis mijner moeder op, bekent dat er bij de gedachte „haar land (niet Finland) niet terug te zullen zien een ijskoude rilling over haar rug was geloopen" en dat ze er aan sterven zal. Ik vraag mij af: Waarom rilt ze bij die gedachte? Ik kan daarop tot op heden niet antwoorden. o toppunt van Genoeg, de jury spreekt mij vrij en aan het einde van 't banket, dat voor mij ironie wordt gegeven, wordt een toast uitgebracht op Maria, aan wie de verdienste toekomt dat ik persoonlijk voor den rechterstoel ben verschenen. Dat is fraai! Ik keer terug naar Genève, waar mijn familie tijdens
295
mijn afwezigheid verblijf heeft gehouden. Tot mijn zeer groote verwondering komt Maria, die in haar brieven steeds ziek en bedlegerig was, mij afhalen aan 't station, frisch en vroolijk, alleen met een ietwat verstrooid gezicht. Ik leef onmiddellijk op, en die avond en heerlijke nacht vergoeden mij al de onaangenaamheden die ik heb doorgemaakt. Den volgenden dag ontdek ik dat wij in een pension wonen, dat vol studenten en dametjes van verdachte zeden is. Als ik luister naar hun praatjes, geloof ik te begrijpen dat Maria zich heeft vermaakt met in dit slechte gezelschap te drinken en kaart te spelen, en ik voel mij gekwetst door de stuitende vertrouwelijkheid, die er heerscht in die minderwaardige omgeving. Ze speelt moedertje haar oude spelletje, over de studenten, en ze is goede nog steeds vrienden geworden met de slechtste van de dames, een dik varken, dat, zichtdie ze aan mij voorstelt, baar beschonken, zich aan den middagdisch neerzet. En in dit bordeel hebben mijn kinderen zes weken lang geleefd! En de moeder ziet niets en heeft zelfs de taaiste vooroordeelen laten vallen! En haar gesimuleerde ziekte heeft haar niet verhinderd deel te nemen aan den omgang dier verdachte individuen. Als ik mijn stem hiertegen verhef, krijg ik zoowaar antwoord genoeg. Ik ben jaloersch, conservatief en aristocratisch! En de oude twisten beginnen opnieuw en worden steeds vinniger.
296
II. Een nieuwe twistappel tusschen ons wordt de opvoeding van de kinderen. Het dienstmeisje, een boerendeern zonder een greintje ontwikkeling, wordt tot opvoedster van de kinderen benoemd, en begaat, met de moeder samen, de afgrijselijkste stupiditeiten. De beide vrouwen zijn zeer lui en houden er van lang te slapen. Daardoor worden de kinderen gedwongen in hun bedjes te blijven als ze 's morgens wakker zijn, en wanneer ze zich verstouten op te staan, krijgen ze slaag. Dan kom ik tusschenbeide; ik kom plotseling binnen en blaas de reveille in de kinderkamer en ze begroeten mij met blijde kreten als hun bevrijder. Mijn vrouw beroept zich op de individueele vrijheid die volgens haar bestaat in het-inbreuk-maken op die van anderen. — Niets heeft vat op mij. De momomanie van zwakke en inférieure geesten om te willen gelijkstellen wat zich nooit laat gelijkstellen, waart ook in mijn familie rond. Mijn oudste dochtertje, een vroegrijp kind, dat van af haar eerste jaar gewoon is geweest te bladeren in mijn geïllustreerde boeken, gaat voort van haar eerstgeboorterecht gebruik te maken. Daar ik dezelfde gunst niet aan het jongere kan toestaan, dat nog te klein is om een kostbaar boek te hanteeren, beweert de moeder dat ik onrechtvaardig ben. - Er moet gelijkheid zijn in alles, verklaart zij. - In alles? Moeten de afmetingen van kleeren en schoenen dan ook gelijk zijn? Het antwoord blijft achterwege, maar in plaats daarvan laat men mij weldra verstaan dat ik „onmogelijk" ben. 297
-- Ieder moet hebben naar zijn vermogens en zijn verdienste! Het eene voor de oudere en het andere voor de jongere! Maar ze wil niet begrijpen, en verklaart dat ik een „onrechtvaardig" vader ben die mijn jongste dochter „haat". Om de waarheid te zeggen houd ik het meest van de oudste, eerst en voornamelijk omdat ze de oudste is, omdat ze verbonden is met de souvenirs van de eerste schoone dagen mijns levens, omdat ze een begrijpenden leeftijd heeft bereikt en misschien ook hierom dat ik in den tijd vóór de geboorte van de jongste al argwaan koesterde aangaande de trouw mijner vrouw. Overigens openbaart zich de „rechtvaardigheid" van de moeder in een volmaakte onverschilligheid tegenover de kinderen. Ze is altijd uit, als ze niet slaapt. Ze blijft hun vreemd en de kinderen hechten zich aan mij; mijn genegenheid voor hen neemt toe, zoodat de moeder jaloersch wordt. Ten einde hieraan tegemoet te komen laat ik haar gewoonlijk het speelgoed en het lekkers dat ik wel meebreng naar huis, uitdeelen, opdat ze op die manier hun genegenheid zal winnen. Zoodoende beginnen de kinderen steeds meer met mijn dagelijksch leven samen te groeien, en in de sombere uren, als de eenzaamheid mij bedrukt, vereenigt mij de aanraking van die kleine levende wezens weer met het bestaan en terzelfdertijd met mijn vrouw. Om hunnentwil wordt elke gedachte aan scheiding mij onmogelijk, wat noodlottig voor mij is, want daardoor word ik steeds volkomener een slaaf van haar wil.
298
111. De gevolgen van den stormloop dien ik heb ondernomen tegen de vestingen van het maskulinisme beginnen zich te openbaren. In de Zwitsersche bladen valt men mij dermate aan dat het verblijf in dit land mij ondragelijk wordt. Men verbiedt mijn werken en, vervolgd van stad tot stad, vlucht ik naar Frankrijk. Maar de vrienden van Parijs zijn afvalligen geworden. Ze sluiten een verbond met de vrouw tegen mij. Ommuurd als een wild dier, kies ik een ander strijdperk, en arriveer ik, bijna berooid, in een neutrale wijkplaats, een kunstenaarskolonie in de omgeving van Parijs. Maar ik ben juist in een val geloopen, waar ik tien maanden lang, de moeilijkste van mijn leven wellicht, blijfopgesloten. Het gezelschap dat ik daar aantref bestaat uit jonge
Scandinavische schilders, vroeger leerlingen in verschillende bedrijven, en van zeer bewogen en eigenaardigen levensloop; en wat erger is, uit schilderessen, zonder vooroordeelen, absoluut vrijgevochten en fanatieke bewonderaarsters van de tweeslachtige literatuur, dermate, dat ze zich houden voor de gelijken van de mannen. Ten einde de aandacht af te leiden van haar geslacht, eigenen ze zich zekere uiterlijke kenteekenen toe van den man, ze rocken, bedrinken zich, spelen biljard etc. en hebben sexueelen omgang met elkaar. Dat is het toppunt! Om niet geheel en al verlaten te zijn, maak ik kennis met twee van deze wonderen: de eene heet een letterkundige, de andere is dilettant in de schilderkunst. ft Is de letterkundige die het eerst een bezoek brengt 299
bij mij als bij een groot auteur, wat de jaloezie van mijn vrouw opwekt. Ze is aanstonds bereid een verbond met die dame te sluiten, die genoegzaam ontwikkeld schijnt om de waarde van mijn argumenten tegen de halve-vrouw te beseffen. Op dit tijdstip wekt een reeks voorvallen opnieuw mijn sombere vermoedens en binnen weinige dagen breekt mijn thans beroemde monomanie ongebreideld los. Er bevond zich in de herberg een album met caricatuurportretten van alle Scandinaven van naam, geteekend door onze schilderende landgenooten. Het mijne was er ook bij; het was getooid met een hoorn, listig gevormd door een lok van mijn haar. De man die het portret had gemaakt was een van onze beste vrienden. Ik kon daaruit afleiden dat de ontrouw van mijn vrouw welbekend was, bekend aan allen behalve aan mij. Ik vraag een opheldering aan den eigenaar van de collectie.
Van te voren door Maria's voorzorg op de hoogte gebracht van mijn gemoedstoestand, antwoordt hij mij dat ik alleen dien hoofdtooi zie, dat deze niet bestaat op de teekening en dat ik mij onnoodig verontrust; ik laat, in afwachting van verdere aanwijzingen de zaak vooreerst rusten. Op een goeden namiddag drinken Maria en ik koffie in den herbergtuin in gezelschap van een oud heer uit Scandinavië, die kort geleden vandaar is gearriveerd. Het is klaarlicht en ik zit zoo dat ik iedere uitdrukking van Maria's gezicht kan volgen. De oude heer verhaalt ons wat er zoo al na ons vertrek in Zweden is geschied. Hij noemt in 't voorbijgaan toevallig den naam van den dokter, die Maria met massage heeft behandeld. Dit ging het oor van mijn vrouw niet onopgemerkt voorbij; ze onderbrak den ouden man en vraagt hem, als opzettelijk trotseerend: - Dus U kent dokter X.? - Ja... dat is een zeer gezien dokter ... dat wil zeggen hij geniet een zekere reputatie ..
300
— Als hofmaker, jawel, val ik in. Maria verbleekt; een schaamteloos lachje verstrakt op haar lippen, die in de hoeken omhoog gaan en de tanden ontblooten. Het gesprek sterft weg onder den druk van een algemeene verlegenheid. Met den ouden heer alleen, verzoek ik hem opheldering in verband met de geruchten, die er misschien in omloop zijn over deze zaak, want ze prikkelde mijn nieuwsgierigheid. Hij zwoer een duren eed dat geen zoodanig gerucht hem ter oore was gekomen. Eindelijk, nadat ik hem een uur lang dringend gevraagd en gesmeekt had, kreeg ik uit hem deze zeer raadselachtige woorden als „troost": Trouwens, dit moet ik U zeggen, als er één is geweest, kan men overtuigd zijn dat er meerderen geweest zijn. Dat was alles. Maar sinds dien dag kwam de naam van den dokter niet meer over Maria's lippen, hoewel ze kort te voren zoo sterk was in 't vertellen van verhalen over hem en in 't uitspreken van zijn naam voor aller ooren, alsof ze er zich aan had willen gewennen dien te hooren noemen zonder te blozen, alsof haar denken onder de een of andere obsessie had verkeerd, dat alle omzichtigheid verdreef. Sedert die openbaring mijn aandacht onmeedoogend op de zaak heeft gevestigd, begin ik te zoeken in mijn herinnering om samen-stemmende aanwijzingen te vinden. En onmiddellijk werpt de herinnering aan een letterkundigen arbeid, die was verschenen terwijl mijn proces aanhangig was, licht daarop, een vaag licht, dat erken ik, maar toch toereikend om nog een leiddraad te doen vinden naar de bron van deze geruchten. Het was een tooneelspel van een beroemden mannelijken Noorschen blauwkous, de aanvoeder van de gelijkheidszotternij, dat mij toevallig in handen gekomen was; ik had het gelezen zonder er iets in te vinden dat aan mijn eigen omstandigheden deed denken. Maar nu liet alles zich gemakkelijk vertolken naarmate 301
ik de voor de reputatie mijner vrouw meest bezwarende geruchten als waar beschouwen ging. Ziehier de hoofdinhoud van het drama. *) Een photograaf (een benaming, die mijn sleutelromans mij hebben verschaft) is getrouwd met een meisje van twijfelachtige zeden. De huisvrouw, eertijds de minnares van een groot landeigenaar, onderhoudt het gezin door heimelijken onderstand van haar vroegeren minnaar. Ze oefent ook het bedrijf uit van haar echtgenoot, omdat hij een leeglooperis die zijn tijd verboemelt in café's en zich bedrinkt met bohéme-vrienden. Aldus waren de feiten gewijzigd, opgesierd door den schrijver, die wist dat Maria vertalingen maakte, maar onkundig was ten opzichte van een bijzaak, namelijk dat ik gratis die vertalingen corrigeerde en daarna de gansche opbrengst van het werk aan haar gaf. De toestand wordt vreeselijk op den dag, waarop de ongelukkige photograaf ontdekt dat zijn dochtertje, een meisje, door hem vergood, en ontijdig ter wereld gekomen, niet zijn kind is, en dat zijn vrouw hem schandelijk heeft bedrogen toen ze hem tot een huwelijk bewoog. De echtgenoot zinkt daarop zóó diep, dat hij een groote som aan neemt van den vroegeren minnaar als vergoeding. Daaronder vermoed ik Maria's leening, voorzien van de borgstelling van den baron, een borgstelling, die ik opnieuw onderteekende op den dag na mijn wettig huwelijk. Wat de geschiedenis met het kind betreft en de onwettige geboorte van dit kind -- ik kan geen verband vinden in dezen, want mijn dochter is eerst twee jaar na het huwelijk ter wereld gekomen. Maar ik denk bij toeval aan iets anders Het kindje dat dadelijk stierf... Dáár is het spoor! De arme kleine doode! Zij die tot mijn huwelijk, dat zonder haar misschien niet was gesloten, aanleiding gaf. ...
.
*) Strindberg doelt hier op Ibsen's tooneelspel „De wilde Eend". (vert.)
302
Een eigenaardige gevolgtrekking, maar een gevolgtrekking in ieder geval. En 't klopte! Maria's bezoek bij den baron na de scheiding, de omgang van den baron met de jonggehuwden, de schilderijen die bij mij aan den muur hingen, de leening ... en zoo voorts! Besloten te handelen, maak ik toebereidselen voor een groote scène in den namiddag. Ik wil Maria voorstellen een aanklacht, of liever een verweerschrift, te schrijven voor ons beiden die evenzeer zijn aangevallen geworden door den strooman der masculinisten, dien men voor dit snoode bedrijf heeft omgekocht. Als Maria mijn kamer binnenkomt, ontvang ik haar op de hartelijkste wijze. -- Wat was er? vraagt zij. --- Een ernstig geval, dat ons beiden evenzeer betreft. Daarop zet ik nauwkeurig den opzet van het stuk uiteen en voeg er aan toe dat de acteur, die de rol van den photograaf speelde, gemeend had zich een kop te moeten maken die op den mijnen geleek. Ze blijft zwijgen en denkt na, ten prooi blijkbaar aan een hevige ontroering. Dan neem ik de verdediging op. -- Gesteld, dat dit waar is, vertel het mij dan en ik vergeef je. In geval de kleine doode een kind van Gustav mocht geweest zijn, was jij op dat tijdstip vrij, aangezien alleen vage beloften je bonden aan mij en je nog niets van mij had aangenomen. Wat de held van het stuk betreft het komt mij voor dat hij zich gedraagt als een beste kerel; die man is niet in staat om de toekomst van zijn vrouw en zijn dochter te bederven. En in het geld dat hij aanneemt als onderstand voor het kind zie ik slechts een gewone schadevergoeding. Ze heeft zeer oplettend naar mij geluisterd en haar door-en-door lage ziel snuffelt aan het uitgeworpen aas zonder dit evenwel in te slikken. Te oordeelen naar de windstilte die haar gelaatstrekken — zoo pas nog door de wroeging verwrongen geëffend heeft, schijnt ze voldaan over de bewijsvoering die ik koos 303
door te gewagen van de vrijheid, haar gebleven, om te beschikken over haar lichaam, aangezien ze van mij geen geld had aangenomen. Wat den be drogen echtgenoot betreft, zij spreekt hem vrij door in te stemmen met mijn karakteristiek: „een beste kerel". Het was een „nobel hart" beweert zij. Zonder dat het mij gelukt haar de bekentenis te ontlokken die ik tracht te forceeren, ga ik verder, besluit mijn rede en reik haar de touwladder langs welke ze ontvluchten kan; ik verzoek haar om raad in zake de stappen die wij moeten doen om ons beiden rehabilitatie te verschaffen en de verdediging te publiceeren in den vorm van een roman, ten einde ons schoon te wasschep tegenover de wereld en voor onze kinderen van al die schandelijkheden. Ik heb een uur achtereen gesproken. Ze heeft aan mijn tafel gezeten en gespeeld met een pennehouder, hoogst nerveus, zonder een woord te zeggen behalve enkele afgebroken uitroepen. Ik ga uit, heel kalm, en speel een partij biljard. Als ik weer thuis kom, vind ik Maria nog zitten op dezelfde plaats, onbeweeglijk als een standbeeld. 't Is twee uur geleden dat ik uitging. Wanneer ze mij hoort komen, staat ze op. -- Het is een valstrik die je voor mij hebt uitgezet! begint ze. - Niet in 't minst! Geloof je werkelijk, dat ik de moeder van mijn kinderen voor altijd in het ongeluk zou willen storten? - 0, ik geloof jou tot alles in staat. Je wilt mij weg hebben, wat je al vroeger ook hebt geprobeerd te bewerken, toen je die meneer Y. (de naam is nog niet voorgekomen in dit boek) aan mij voorstelde. Ja, meneer Y, die mij zou verleiden, opdat je mij op heeterdaad op echtbreuk zou kunnen betrappen. - Wat ... Wie heeft je dat verteld? - Helga! — Helga! 304
Dat was Maria's laatste vriendin uit den tijd voor ons vertrek. De wraak der Lesbische! — En je hebt dat geloofd? Jazeker! Maar, weet je, ik heb jullie allebei voor den gek gehouden, meneer Y. en jou. -- Dat wil zeggen, dat je mij met een derde hebt bedrogen? - Dat heb ik niet beweerd. Maar je hebt het erkend. Wanneer je ons beiden bedrogen hebt, heb je mij bedrogen. Dat is toch logisch! Ze spartelt tegen als een misdadige, en eischt bewijs van mij. Bewijs! De openbaring van een zoodanige schurkachtigheid, die alle gemeenheid overtreft waarvan ik mij een voorstelling had kunnen maken, verplettert mij. Ik buig het hoofd, ik val op de kniëen en smeek om erbarmen. -- Je hebt geloof kunnen hechten aan de praatjes van die vrouw! Je hebt geloofd dat ik je weg wou hebben. Ik, die steeds je trouwe vriend was, je toegenegen echtgenoot, ik, die niet zonder je kan leven.! Je hebt je beklaagd over mijn jaloezie . . . en alle vrouwen, die om mij heen draaiden en mij wilden verleiden, heb ik bij jou als gevaarlijke booze-geesten aangeklaagd. Je hebt dat geloofd! Je hebt het geloofd! Ze wordt door medelijden geroerd! In een voorbijgaande opwelling van eerlijkheid geeft ze toe dat ze nooit geloof aan die praatjes gehecht heeft. - En je hebt mij toch bedrogen ... Zeg het maar en ik vergeef je! Verlos mij van die sombere en vreeselijke gedachten die mij vervolgen! Zeg het! Ze zegt niets. Ze bepaalt er zich toe uit te varen met schimpende woorden tegen Y ... „dien ellendeling". Een ellendeling, hij, mijn intiemste en liefste vriend! Ik wil sterven! Het verfoeilijk bestaan is mij ondraaglijk. Gedurende den ganschen middag is Maria uiterst --
--
20
305
.
voorkomend jegens mij. Wanneer ik naar bed ben gegaan, komt ze bij mij binnen, gaat op den rand van het bed zitten, drukt mijn handen, kust mijn oogen en barst in wanhopig snikken los. je schreit, liefste, zeg wat je hindert. Ik zal je troosten! Ze stamelt, afgebroken, onsamenhangende woorden, over mijn gevoelens, mijn edelmoedigheid en mijn groote verdraagzaamheid, over de oneindige deernis waarmee ik al de ellende van het leven opvat. Hoe abnormaal en onzinnig! Ik klaag haar aan wegens echtbreuk, en ze liefkoost mij en overlaadt mij met complimenten! Maar het vuur is aangestoken en de brand breekt uit. Zij heeft mij bedrogen! Ik moet weten met wien! De volgende week reken ik tot de bitterste van mijn bitter leven. Ik word gedwongen een ontzettenden strijd uit te vechten met geërfde, aangeboren of door opvoeding verworven principes bij het opzamelen van materiaal voor een formeele aanklacht. Ik besluit de brieven te openen die er komen voor Maria, om te weten te komen hoe de zaken staan. En hoewel ik, met volmaakt vertrouwen, haar volmacht placht te geven om in mijn afwezigheid al mijn brieven te lezen, deins ik toch terug voor het breken van een geheiligde wet, de meest kiesche verplichting van het ongeschreven maatschappelijk contract niet het briefgeheim te schenden! Des niettemin glij ik neer langs het hellende vlak. Er komt een dag, waarop ik die verplichting niet langer eerbiedig. Ik houd een geopende brief tusschen mijn vingers, die beven, alsof ze het papier hadden opengevouwen, waarop ik het doodvonnis lezen zou van mijn eer. Het is een schrijven van de avonturierster en vriendin no. 1. In gekscherende en minachtende termen laat ze zich
306
uit over mijn waanzin en geeft uiting aan den wensch dat God spoedig Maria zal bevrijden van haar martelaarsschap, door het laatste flauwe vonkje licht in mijn verdwaalde ziel te dooden. Nadat ik de meest onbeschaamde opvattingen heb gecopieerd, plak ik het couvert weer dicht om het eerst met de avondpost over te reiken. Als de tijd daar is, geef ik den brief aan mijn vrouw en ga dicht bij haar zitten cm haar gade te slaan. Als ze komt aan de plaats, waar de vriendin van haar verlangen gewaagt dat ik zal sterven boven aan op de tweede pagina barst ze uit in een onaangenamen lach. De Liefste ziet dus in mijn dood het eenige middel om van haar wroeging te worden verlost. Haar hoogste wensch is dat ik spoedig zal sterven, opdat zij zoodoende de gevolgen van haar misdaad zal ontgaan. En als dat geschied is, zal ze het bedrag innen van haar levensverzekering en 't pensioen van den beroemden schrijver en ze zal naar believen hertrouwen of leven als weduwe omringd door huldigende bewonderaars. Mijn liefste! Moriturus sum gevolgelijk, en ik ben van zins zelf de catastrophe te verhaasten, door mij over te geven aan de absint, die mij alleen gelukkig maakt, en aan het biljardspel, dat mijn verhit brein rust geeft. Op dit oogenblik komt er een nieuwe verwikkeling, erger dan een der voorafgaande. De littéraire vriendin, die zich had voorgedaan alsof ze voor mij genegenheid had opgevat, verovert Maria, en deze is zoozeer van haar bekoord dat het aanleiding geeft tot gepraat. De collega van de vriendin wordt jaloersch en dat is niet geeigend om de booze geruchten te doen afnemen. Op een avond, in bed, vraagt Maria, wier gedachten onder onze omarmingen wat verward zijn geraakt, mij of ik niet doodelijk ben van juffrouw Z. . . .? - Ach, welnee! Die vulgaire drinkster? Hoe kun je dat gelooven! - Ik ben verzot op haar! antwoordt zij. Dat is merk307
waardig, niet waar? Ik ben bang om met haar alleen te zijn. - Waarom? ik weet niet! Ze is betooverend ... Ze heeft een prachtig lichaam. - Dus ... --
--
Een week later hadden wij vrienden uit Parijs geinviteerd, kunstenaars, die niet bevooroordeeld waren of licht geraakt, met hun vrouwen. De gehuwde heeren komen, maar alleen; hun dames laten zich excuseeren, maar met zoo weinig-geloofwaardige pretexten, dat ik mij doodslijk beleedigd voel. Het wordt een bacchanaal. Het schandelijk optreden van de heeren grieft mij tot in mijn ziel. Ze behandelen Maria's beide vriendinnen als straatmeiden. Midden in de algemeene jool zie ik hoe mijn vrouw zich meermalen kussen laat door een luitenant. Een biljard keu boven de hoofden der zinneloozen zwaaiend, vraag ik wat dat beteekent. — 't Is een jeugdvriend, een familielid! Maak je niet belachelijk, m'n arme jongen! antwoordt Maria. Bovendien is het gebruikelijk in Rusland om elkaar te kussen en wij zijn Russische onderdanen. -- Nee, zeg, die is goed! Dat is een leugen! roept een vriend. jullie familie van mekaar! 't lijkt er niet op. Ik ben „bijna" een moordenaar. Ik zal bepaald .. . -
Slechts de gedachte de kinderen zonder vader en moeder te moeten achterlaten weerhoudt mijn opgeheven arm. Onder vier oogen wreek ik mij en geef mijn Maria de verdiende terechtwijziging. - Slet! - Waarom dat? - Omdat je je immers als zoodanig laat behandelen! — 0, dus je bent jaloersch? — ja, zeker ben ik jaloersch. Ik ben jaloersch op mijn eer, op den naam van mijn familie, de reputatie van
308
mijn vrouw, de toekomst van mijn kinderen! Je slecht gedrag heeft gemaakt dat fatsoenlijke vrouwen ons gezelschap schuwen. Zich in 't openbaar te laten kussen door een vreemden man! Je bent gek, dat is het wat je bent, omdat je niets ziet, niets hoort, niets begrijpt en geen plichtgevoel meer hebt hoegenaamd! Maar ik zal je laten opsluiten, als je je niet betert, en om te beginnen verbied ik je voortaan ooit weer met je vriendinnen samen te zijn. - Je hebt mij zelf aangespoord om de laatste te lokken. -- Om een valstrik voor je neer te zetten en je te overrompelen, ja! - Heb je soms bewijzen voor den aard van de relatie die je tusschen mij en mijn vriendinnen vermoedt? -- Geen bewijzen. Maar ik heb je bekentenissen, wat je mij cynisch vertelde. En heeft niet je vriendin Z. . . . mij verklaard, dat ze tot verbanning zou veroordeeld zijn voor haar levenswijs, als ze in haar land woonde? — Ik dacht dat jij niet het bestaan van eenige „zonde" erkende? - Laten die dames zich amuseeren zooals ze willen, dat raakt mij niet, zoolang het geen gevolgen heeft voor mijn familie. Maar vanaf het oogenblik dat die „eigenaardigheid", als je zoo wilt, ons onaangenaamheden veroorzaakt, wordt dit uit ons oogpunt beschouwd een schadelijke handeling. Voor mij als philosoof bestaan er inderdaad geen „zonden" slechts lichamelijke defecten of defecten van de ziel. Toen onlangs de kamer der gedeputeerden in Parijs zich bezighield met de quaestie van misdrijf tegen de natuur, waren alle vooraanstaande artsen van meening, dat de wet zich niet in die zaken heeft te mengen, behalve precies in de gevallen, waarin de medeburgers daardoor in hunne belangen worden geschaad. Maar ik had even goed voor de visschen kunnen preeken! Hoe zou men die vrouw, die nooit iets anders ge-
309
hoorzaamd had dan haar dierlijke driften, een philosophishe onderscheiding kunnen doen begrijpen! Teneinde volledige zekerheid te krijgen in verband met de geruchten die in omloop zijn, schrijf ik een brief aan een goed vriend in Parijs en smeek hem mij alles te zeggen. Hij antwoordt mij openhartig dat naar het besliste gevoelen der Parijsche Scandinaviers mijn vrouw een neiging had voor perverse erotiek en dat de beide Deensche juffrouwen in elk geval bekende tribaden waren in Parijs, waar ze zich met anderen van dat genre in café's vertoonden. Met schuld bezwaard in ons pension, en zonder ressources, hadden we niet de macht om te vluchtes , ! Gelukkig voor ons haalden de beide Deenschen, die een heel mooi meisje uit de omgeving hadden verleid, zich de haat van de boerenbevolking op den hals en moesten verdwijnen. Maar de kennismaking, die al acht maanden oud was, kon niet zoo bruusk worden afgebroken, en daar de jonge dames, die toch ontwikkeld en van goede familie waren, mijn kameraden in het ongeluk waren geworden, wilde ik haar een fatsoenlijke terugtocht mogelijk maken. Daarom werd er een afscheidsdiner gehouden in 't atelier van een jong kunstenaar. Aan het dessert begon de roes zich te openbaren. Maria stond op, door haar gevoelens overweldigd, en zong een door haar geschreven romance, op de be kende melodie uit de Mignon. Ze zeide daarin haar Lieveling vaarwel. Ze had gezongen met een zoo echt gevoel, een zoor danige verrukking, met haar amandelvormige oogen vochtig van tranen, die flonkerden in den glans van het licht, ze had zoo geheel haar hart blootgelegd, dat ik waarlijk zelf bekoord en geroerd werd! Er was in haar zang een zoo aandoenlijke oprechtheid en naïeveteit, dat iedere gedachte aan iets onfatsoenlijks vervloog, terwijl men die vrouw met verliefde woorden een andere vrouw hoorde bezingen. Bevreemdend
310
genoeg, had ze noch de houding van de man...vrouw noch de gelaatsexpressie - ze was integendeel de teedere en liefhebbende vrouw, ondoorgrondelijk, raadselachtig, ongrijpbaar. Maar het voorwerp aan te zien van die liefde! Roodharig, met een jongensachtig gezicht, een slappe gebogen neus, een vette onderkin, gele oogen, door den drank opgezette wangen, platte borst en knob... beIige handen, was ze wel 't afschuwelijkste en weer... zinwekkendste wezen dat men zich kon voorstellen: een boerenknecht zou er nog niet van gediend geweest zijn. Zoodra Maria haar romance heeft geëindigd, zet ze zich naast dat mirakel, dat op haar beurt opstaat, haar hoofd neemt tusschen beide handen, en haar kust, door met wijdopen mond haar lippen in te zuigen. Die liefde is tenminste zinnelijk, denk ik. Ik klink met de roodharige en laat haar zich stomdronken drinken. Ze valt op de knieën, kijkt mij met haar groote ont... stelde oogen aan, stoot korte, hikkende idiootschreeuwtjes uit, en hangt als een zoutzak tegen den muur. Nooit zag ik in menschelijke gedaante zoo iets grieze... ligs. Mijn opvattingen over de vrouwenemancipatie waren sindsdien onverwrikbaar. Na een schandaal op de straat, waar men de dochter van den schilder vond zitten op een paal beurtelings schreeuwend en vomeerend. was het feest afgeloopen en den volgenden dag waren de beide vriendinnen vertrokken . . . Maria maakt een moeilijke crisis door, die mij slechts medelijden inboezemen kan; zoozeer lijdt ze en ver... langt ze naar haar vriendin, en een zoo treffend toonbeeld is ze van ongelukkige liefde. Ze loopt alleen door het bosch, zingt liefde...zangen, bezoekt de lievelingsplekjes van haar vriendin, en vertoont alle symptomen van een diep gewond hart; het neemt zulke afmetingen aan dat ik vrees voor haar verstand. Ze is ongelukkig en ik kan haar geen afleiding geven. 311
Ze ontwijkt mijn liefkoozingen, stoot mij terug als ik haar kussen wil; ik ga een doodelijke haat koesteren jegens de vriendin, want ze verdringt mij uit de liefde van mijn vrouw. Maria, onbewuster dan ooit, verheimelijkt in geen enkel opzicht de oorzaak van haar leed. Overal weerklinken haar liefdesmarten en klachten. 't Is onge loof Blijk. Onder al die ellende wordt er een drukke correspondentie tusschen de vriendinnen gevoerd, en op een goeden dag leg ik, verbitterd over het celibaat waartoe ze mij dwingen, de hand op een brief aan Maria van de vriendin. Het is een volmaakte minnebrief! Mijn klein kippetje, m'n poesje, mijn verstandige, mijn fijngevoelige Maria, met haar verheven gevoelens, en zoovoorts; haar man is een bruut, dom en grof! Er is quaestie van schakingen, vluchten .. Dan sta ik op tegen den mededinger, en dienzelfden avond komt het, God helpe mij, tot een worsteling tusschen Maria en mij in den maneschijn. Ze bijt mij in de handen. Ik sleep haar naar den oever om haar te verdrinken als een kat, als plotseling de figuurtjes van mijn kinderen oprijzen voor mijn geestesoog en mij het verstand teruggeven. Ik bereid mij voor tot zelfmoord, maar ik wil, eer ik sterf, de geschiedenis van mijn leven schrijven. Het eerste deel van het boek is al klaar, als in de stad zich het nieuwtje verspreidt, dat de beide Deenschen er een woning voor den zomer hebben gehuurd. Ik laat dadelijk onze valiezen pakken en we vertrekken naar Duitsch-Zwitserland. .
312
Iv. 0, lieflijk land van de Aargau! Een Arcadië, waar de directeur van het postkantoor kudden weidt, de legeroverste zelf het eenige huurrijtuig naar de stad ment, waar alle meisjes willen trouwen als deugdzame rozenbruiden en de jongens schijfschieten en op trommels slaan! Een land van belofte, het land van gulden bier en zoute worstjes, van kegelspel. 't vaderland van de Habsburgers en Wilhelm Tell. waar landelijke feesten worden gevierd en onschuldige zangen uit simpele harten borrelen, en zachtmoedige domineesvrouwen den vreemdeling in de schaduw der idyllische herderlijke hutjes tegemoet treden! De kalmte keert in onze beroerde gemoederen weer. Ik kom tot mijzelf en Maria hult zich, mat van 't strijden, in een stille onverschilligheid. Het tric-tracspel wordt in huis als afleider ingevoerd en 't springen en rollen van de dobbelsteenen vervangt het gevaarlijke discours. Het goede, onschadelijke bier komt in de plaats van de absint en de verhittende wijnen. De invloed van de omgeving doet zich al gauw gevoelen. Ik kan heele uren doorbrengen met er mij over te verbazen dat het leven toch zoo effen zijn kan na zoo zware stormen, dat de elasticiteit der ziel groot genoeg is om zóóveel stooten te doorstaan, dat de vergetelheid zich zoo zeer over 't verledene kan uitspreiden dat ik mij voelen kan als de gelukkigste echtgenoot van de trouwste aller vrouwen! Maria neemt uit gebrek aan gezelschap en vriendinnen zonder tegenzin haar rol van moeder weer op en na een maand gaan de kinderen gekleed in kleertjes, geknipt en genaaid door hun mama, die niet moe wordt hun al haar tijd te wijden. 313
Ze begint zwakheidsteekenen te voelen. Haar zinnelijke gloed neemt af, de rijpere leeftijd doet zijn intrede! Wat een verdriet, dien dag, toen ze haar eerste voortand brak! Arme Maria! Ze schreide, drukte mij in haar armen, smeekte mij, niet op te houden haar lief te hebben! Ze is in haar zeven-endertigste jaar! Het haar wordt dunner, de borst zinkt in als de golven na den storm, het trappen klimmen begint 't kleine voetje zwaar te vallen en de longen werken niet zoo krachtig meer. En ik heb haar liever, als ik bedenk dat ze in de toekomst mij alleen zal toebehooren, ons zal toebehooren, hoewel ik, in mijn bloeiende gezondheid en groeiende mannelijkheid, mijn nieuwe geboorte, mijn tweede lente tegemoet ga. Eindelijk behoort ze mij! Ze moet verouderen, omringd door mijn zorgen, beschut voor verleidingen, haar leven offerende aan haar kinderen! Teekenen van herstel treden in roerende trekjes naar voren. Het gevaar voorziend, getrouwd te zijn met een nog jong man van acht-en-dertig jaar, vereert ze mij met haar jaloezie, begint wat toilet te maken en verzuimt niet zich zorgvuldig voor te bereiden voor mijn nachtelijke bezoeken. Ze heeft intusschen niets te vreezen van mij, die een monogame, beslist monogame natuur ben; zoover is het van mij, de situatie te misbruiken, dat ik doe wat ik kan om haar de bittere kwellingen van den ijverzucht te besparen, en haar kalmeer met veelvuldige bewijzen van mijn liefde, die jong is geworden opnieuw.
314
V. Met de komst van den herfst neem ik het besluit een reis te ondernemen van drie weken, gedurende welke ik eiken dag van verblijfplaats zal veranderen. Nog steeds beheerscht door haar manie, mijn gezondheid ondermijnd te gelooven, ontraadt Maria mij dringend een zoo vermoeienden tocht te wagen. - Het zal je dood zijn, kind, herhaalt ze telkens. - Dat zullen we zien. Die reis is voor mij een eere-zaak en een proefneming waarmee ik van zins ben haar liefde voor den man opnieuw te wekken en te veroveren Ik kom terug na ongelooflijke vermoeienissen, gebruind, gesterkt en krachtig. Ze ontvangt mij met een uitdrukking van bewondering en trots in de oogen, maar toont daarna een onbehaaglijke teleurgesteldheid. Ik van mijn kant behandel haar na de onthouding van drie weken als mijn wedergevonden minnares, neen: echtgenoote. Ik vat haar opgewekt om de taille en herneem triomfantelijk mijn rechten onmiddellijk na een ononderbroken treinreis van veertig uren. Ze weet in haar verbluftheid niet welk gezicht ze zal trekken, is bang om haar werkelijke gevoelens te verraden en koestert een levendige vrees voor 't vooruitzicht in den echtgenoot den overweldiger weer te zien opstaan. Als ik weer tot mij zelf gekomen ben, bespeur ik dat Maria's gelaatsuitdrukking eenige verandering ondergaan heeft. Als ik nauwkeuriger toekijk, ontdek ik dat ze zich valsche tanden heeft aangeschaft, wat haar er jeugdiger doet uitzien dan vroeger. En dan ..
.
315
verraden zekere details in haar toilet een opzettelijke coquetterie. Dat trekt mijn aandacht. Ik zoek en vindt een vreemd meisje van nauwelijks veertien jaar, waarmee Marie een hartelijke vriendschapsrelatie heeft aangeknoopt. Ze kussen elkaar, wandelen, baden samen .... Een onverwijlde vlucht is noodzakelijk. Weldra zijn we verhuisd naar een Duitsch pension aan den oever van het Vierwaldstättermeer. Hier komt een nieuwe terugval en van meer gevaar-lijken aard. In het huis logeert een jong luitenant. Maria flirt met hem, kegelt met hem en wandelt droefgeestig in den tuin terwijl ik werk. Op een middag verbeeld ik mij, aan de table-d'höte te merken dat ze innige blikken met elkaar wisselen zonder dat er iets bij wordt gezegd. Het is als namen ze elkaar met de oogen in bezit. Ik neem een snelle proef, steek plotseling mijn hoofd tusschen de hunne en kijk mijn vrouw strak aan. Teneinde mij op een dwaalspoor te brengen laat ze haar blik wegglijden langs 's luitenants slaap naar den muur, waar een reclameplaat hangt van een brouwerij. In haar verle-genheid tracht ze zich te redden met de zinnelooze opmerking: - Is dat daar een nieuwe brouwerij? - Ja, dat is het, maar daarmee zul je mij niet pro-heeren een rad voor de oogen te draaien, antwoord ik. Als onder den druk van een aangehaalden teugel buigt ze het hoofd en zit daar, ontdaan en stom. Twee dagen later wendt ze s avonds vermoeidheid voor, geeft mij een nachtkus en gaat naar haar kamer. Ik ga naar bed, lees een poos en slaap in. Plotseling vlieg ik op uit mijn slaap. Van beneden, uit het salon hoor ik pianospel en daarna een stem. die van Maria. Ik sta op en geef het dienstmeisje bevel onmiddellijk mevrouw te gaan halen. - Zeg aan mevrouw dat ze zich haast; anders kom t
316
ik zelf met mijn stok om haar mores te leeren en haar voor aller oogen een pak slaag te geven. Maria komt oogenblikkelijk boven, ze ziet er beschaamd uit, houdt zich onschuldig en vraagt wat ik bedoel met die eigenaardige manier om haar te beletten met anderen samen te zijn als er zich meer dames in het gezelschap bevinden. — Dat is het niet, wat mij irriteert, maar je arglistige streek om mij te bewegen het salon te verlaten, als je daar alleen wilt zijn. - Nou, als je er op gesteld bent, zal ik wel dadelijk naar bed gaan. Welk een onschuld en plotselinge onderworpenheid. Wat had er plaatsgegrepen? Op den herfst volgt een sneeuw-winter, triest en eentonig. We blijven alleen achter, als de laatste gasten in 't bescheiden pension en gebruiken om de kou onze maaltijden in de groote gemeenschappelijke eetzaal. Op een morgen, aan 't ontbijt, neemt een krachtig gebouwde en zeer knap uitziende kerel volgens alle uiterlijke teekenen behoorende tot de klasse van de huisknechts plaats aan een tafeltje en bestelt een glas wijn. Maria bekijkt op haar gewone ongegéneerde manier den gast aandachtig, taxeert de afmetingen van zijn lichaam en verzinkt in gemijmer. De gast verwijdert zich, blijkbaar verlegen gemaakt door de attentie die hem vleiend schijnt. -- Een mooie kerel, zegt Maria, en keert zich tot den eigenaar van het logement. --- Dat is mijn vroegere portier, antwoordt deze. — Werkelijk? Hij heeft een bijzonder knap uiterlijk en ziet er opvallend deftig uit voor zijn positie. Dat was werkelijk een heel knappe vent. En dan uit ze zich over details en prijst de mannelijke schoonheid in zoodanige termen dat de logementhouder er geheel van verbaasd raakt. 317
Den volgenden dag heeft de imposante ex-portier zich al op dezelfde plaats opgesteld, als wij onze intrede doen in de zaal. In Zondagstenue en statig opgepoetst, met gefriseerde haren en baard, schijnt hij reeds te hebben vernomen welke verovering hij gemaakt heeft, en, nadat hij ons heeft gegroet, niet zonder daarvoor een gracieuze hoofdbuiging van mijn vrouw te hebben ontvangen, zet de lummel een hooge borst op en neemt een houding aan als een Napoleon! Hij komt den volgenden dag terug, besloten het vuur te openen. Met echten portierssmaak begint hij een galant gesprek, dat op een hofmakerij tegenover een dienstmeisje lijkt, en richt zich aanstonds tot mijn vrouw zonder zelfs tijd te verspillen aan het gewone trucje om eerst wat zand te strooien in de oogen van den man. Het is ongeloofelijk! Maar zeker is het, dat Maria, vriendelijk, voorkomend, verrukt over zooveel beminnelijkheid, heel bedaard op het gesprek ingaat, in tegenwoordigheid van haar man en haar kinderen. Nog eenmaal beproef ik haar de oogen te openen en haar te bezweren zich in acht te nemen voor haar reputatie, wat mij het gewone antwoord over mijn „vuile phantasie" doet oogsten. Een tweede Adonis komt als versterking. Dat is de eigenaar van den tabakswinkel uit het stadje; een dikke kerel, bij wien Maria gewoon is kleine inkoopen van naaigerei te doen. Listiger dan de portier, tracht hij mij te winnen, en toont zich nog ondernemender. Bij het eerste samen-zijn in het logement kijkt hij op een onbeschaamde manier Maria recht in 't gezicht, en roept dan met luider stem, zich keerend tot den logementhouder: Wat een knappe familie! Maria's hart vat vuur en sindsdien verschijnt de kerel iederen dag. Op zekeren avond is hij aangeschoten en gevolgelijk 318
driester. Hij nadert Maria, terwijl wij tric-trac spelen, buigt zich over haar heen en verzoekt haar hem de regelen van het spel te willen verklaren. Ik maak een aanmerking, zoo beleefd mogelijk, en de kerel trekt zich terug op zijn oorspronkelijke plaats. Maar Maria, met haar gevoeliger hart, gelooft den gekrenkten koopman een eerherstel te moeten geven. Ze keert zich tot hem en vraagt pardoes: - Kunt U biljard spelen? - Nee, heelemaal niet, of in ieder geval heel slecht. Waarna hij opstaat, naar ons toe komt en mij een sigaar presenteert. Ik weiger. Hij keert zich daarop tot Maria met hetzelfde gebaar: - Mevrouw soms? Gelukkig voor haar, voor den tabakshandelaar, voor de toekomst van mijn familie, bedankt zij ook, al is het dan met veel flikflooiende erkentelijkheidsbetuigingen. Maar hoe durfde die man zich vermeten een voorname dame een sigaar te presenteeren in een restaurant, in tegenwoordigheid van haar man? Ben ik gek van jaloezie? Of gedraagt zich mijn vrouw op zoo schandelijke wijze dat ze altijd de begeerte der mannen opwekt onverschillig van welke klasse die mannen zijn? Op ons eigen terrein maak ik een scène, want ze is als een slaapwandelaarster, en ik wil haar wekken. Ze gaat haar ondergang recht tegemoet zonder het te weten. En als op de laatste bladzijden van een boek geef ik een overzicht van haar oude en nieuwe zonden en ontleed tot in bijzonderheden haar gedragslijn. Zonder één woord te zeggen, bleek en holoogig, hoort ze mij tot het einde toe aan. Daarna staat ze op en gaat heen om zich naar bed te begeven. Maar ditmaal de eerste in mijn leven verlaag ik er mij toe haar te bespieden. Ik ga achter haar de trap af, stel mij op voor de deur van haar kamer en gluur door het sleutelgat.
319
Iet dienstmeisje zit daar in 't helle licht onder de lamp recht tegenover mij. Maria is zeer opgewonden en ze loopt heen en weer, praat druk en gejaagd over het onrechtvaardige van mijn achterdocht en draagt haar zaak voor als een aangeklaagde, die zich verdedigt. Ze herhaalt mijn bewoordingen, alsof ze die van zich wilde werpen door ze uit te spuwen. En dan te bedenken dat ik onschuldig ben, onschuldig aan alles en alles ... 0, de gelegenheid om verkeerd te doen heeft mij waarachtig niet ontbroken! Daarna haalt ze bier en twee glazen aan en drinkt met het dienstmeisje. Vervolgens gaat ze naast het dienstmeisje zitten en ontkleedt haar met de oogen. Ze schuift dichterbij, legt haar hoofd op den zeer ontwikkelden boezem van de nieuwe „vriendin", vat haar om de taille en verzoekt het meisje haar te kussen .. Arme Maria! Ongelukkige, die haar troost zoekt ver van mij, die alleen haar zou kunnen bevrijden van haar gewetensknaging! Eensklaps richt ze zich op, luistert en wijst naar de deur: „Daar, daar is iemand!" Ik verwijder mij. Teruggekeerd naar mijn observatiepost, zie ik Maria, half-ontkleed haar schouders aan het dienstmeisje vertoonen, dat er intusschen niet bijzonder veel attentie aan schijnt te wijden. Dan begint ze weer met haar verdedigingsrede: Hij is nu bepaald heelemaal gek. Het zou mij niet verbazen als hij probeerde mij te vergiftigen ... ik voel gruwelijke pijnen in de maag .... Ah, nee, ik durf dat niet te gelooven .... Ik moest misschien naar Finland vluchten? Maar dat zou gelijk staan met hem te dooden, want hij houdt van zijn kinderent Wat was dat allemaal, als het geen knagende wroeging was? Voortgedreven door al haar heimelijke gedachten, wordt ze door ontzetting aangegrepen en .
320
zoekt een schuilplaats aan de borst van een vrouw. Een verdorven kind, een trouwelooze en misdadige vrouw, een ongelukkig schepsel bovenal! Ik lig den heelen nacht wakker, door leed geheel buiten mij zelf. Om twee uur in den morgen begint Maria in haar slaap vreeselijk te kermen en te klagen. Door medelijden aangegrepen klop ik tegen den muur om haar te verlossen van al haar schrikbeelden; het is overigens niet voor 't eerst dat dit gebeurt. 's Morgens dankt ze mij voor mijn ingrijpen. Ik liefkoos en beklaag haar en vraag haar, of ze nu niet eindelijk biechten wil aan haar vriend. Wat zou ik biechten? Ik heb niets te zeggen. Als ze mij op dat oogenblik alles had bekend zou ik haar hebben vergeven, zooveel medelijden voelde ik met haar wroeging, zoozeer had ik haar lief ondanks alles en misschien juist ter wille van haar rampzaligheid. Ze was slechts een ongelukkig mensch! Hoe zou men zich verstouten de hand op te heffen tegen een ongelukkige vrouw. Maar in plaats van mij te bevrijden van mijn kwellenden twijfel, biedt ze een hardnekkigen tegenstand. Ze is nu zelf zoo ver gekomen dat ze mij voor waanzinnig houdt; want haar zucht tot zelfbehoud noodzaakt haar een sprookje te verzinnen, dat de omlijningen van de werkelijkheid kan aannemen en dat sprookje wordt haar ten slotte een schild tegen de gewetenspijn.
21
321
VI. Omstreeks Nieuw jaar richten we onzen koers naar Duitschland. We laten ons neer aan het Bodenmeer. In Duitschland, het soldatenland, waar nog het patriarchaat regeert, voelt zich Maria niet thuis. Hier begrijpt men niets van haar onnoozel gebazel over de veronderstelde rechten der vrouw. Men heeft kort geleden de vrouwelijke jeugd den toegang tot de cursussen van de universiteit ontzegd; de bruidsschat der officiersvrouwen wordt als een onvervreemdbaar familie-bezit in het Ministerie van Oorlog gedeponeerd; al de staatsambten worden voor den man-verzorger gereserveerd. Maria gaat te keer alsof ik haar in een hinderlaag had gelokt. Bij de eerste poging, die ze waagt te doen om mij te knevelen in een kring van vrouwen, leert men haar gauw een toontje lager te zingen. Hier vind ik sympathie bij de vrouwen zelf, en de arme Maria moet in het zand bijten. Zelf verkwik ik mij door intiem en omgang met officieren, neem mannelijken toon en houding aan onder den invloed van de omgeving, en de man staat weer in mij op, de man, die tien jaar lang psychisch onderdrukt werd. Gelijktijdig herneem ik mijn vrijheid inzake mijn coiffure en schaf de voorhoofdlokjes af, die zij had gewild dat ik dragen zou; mijn stem, die ten halve was gedoofd onder 't voortdurend flikflooien met een nerveuze vrouw, krijgt haar klank terug; mijn ingezonken wangen vullen zich met vleesch en gansch mijn physieke constitutie ontwikkelt zich met de nadering van den veertig-jarigen leeftijd. Goede vrienden met de dames in het huis, gewen ik er mij aan het woord te voeren, zoodat Maria, .
322
die weinig aantrekkelijks voor deze vrouwen heeft, zich opzij...gezet voelt. Dan begint ze mij te vreezen. Op een goeden morgen, voor ft eerst in de laatste zes jaren, komt ze geheel gekleed mijn slaapkamer binnen en verrast mij, nog te bed liggend. Ik begrijp niets van die plotselinge verandering; het komt tot een stormachtige uiteen... zetting; ze verraadt zich door mij te laten vermoeden dat ze jaloersch is op het dienstmeisje, dat iederen morgen mijn kachel komt aanleggen. Bij dezelfde gelegenheid geeft ze uiting aan haar afkeer voor mijn nieuwe manieren. - Ik heb een afschuw van mannelijkheid en begin je te haten als je pretentieus doet. Ja, ja, zoo was het altijd.'t was de page, de schoot ... hond, de ziekelijke, haar "kind", dat ze lief had, al was het niet eens noemenswaardig; de man...vrouw kan den man in haar echtgenoot niet liefhebben; ze moge hem dan in anderen aanbidden. Ik kom intusschen steeds meer bij de dames in de gunst. Ik zoek haar gezelschap; ik laat mij door... dringen door de zachte warmte, die uitstraalt van de echte vrouwen, van degenen, die de eerbiedigende
liefde inboezemen, de ondoordachte onderwerping die de man slechts aan de vrouwelijke vrouwen wijdt. Op dit tijdstip beginnen we intusschen de mogelijk... heid te overwegen spoedig naar het vaderland terug te gaan. Mijn oude vrees ontwaakt; ik ben bang om de relatie met mijn voormalige vrienden weer aan te knoopen. voor ik weet of er onder hen ook minnaars zijn van mijn vrouw. Om een eind aan mijn onzekerheid te maken, besluit ik een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Al vroeger had ik eenige vrienden in Zweden gevraagd naar de onheilspellende geruchten, die er aangaande den ontrouw mijner vrouw in omloop waren, zonder hem natuurlijk een openhartig antwoord te kunnen ontwringen.
323
Men voelt alleen barmhartigheid voor de moeder! Wie bekommert er zich over dat de vader een offer wordt van den spot? Ik kom dan op het denkbeeld, mij voor mijn naspeuringen te bedienen van de nieuwe psychologische wetenschap met gedachten-lezen gecombineerd, en onder onze avondsamenkomsten onderricht ik de dames, en maak gebruik van de manipulaties van Bishof en zijn collega's als gezelschapsspel. Maria houdt zich wantrouwig. Zij beschuldigt er mij van spiritist te zijn, drijft den spot met mij en noemt mij een bijgeloovig vrijdenker, overgiet mij met slechtgekozen scheldwoorden, tracht, om kort te gaan, mij met alle middelen af te houden van dit soort experimenten, die, naar zij vermoedt, haar noodlottig zouden kunnen worden. Om haar ongerustheid in slaap te wiegen, doe ik alsof ik haar gehoorzaam en laat het hypnotiseeren, om in plaats daarvan haar onverwacht onder vier oogen te attaqueeren. Op een avond, als wij samen in de eetzaal zitten, recht tegenover elkaar, weet ik gaandeweg het gesprek te leiden op gymnastiek, en, nadat ik er in geslaagd ben haar met zeer groote belangstelling in de discussie te doen deelnemen, gaat zij er toe over — 't zij gedwongen door de macht van mijn wil, of tengevolge van de ideeën-associatie, die moest uitgaan van den door mij gegeven impuls, te spreken over massage. Daarna springt haar gedachte onmiddellijk over op de kwellingen die de massage veroorzaakt, ze herinnert zich de behandeling bij den dokter en roept uit: Ja, het doet vreeselijk zeer om gemasseerd te worden; ik voel de pijn nog in mijn lichaam als ik er maar aan denk Dat is genoeg. Ze buigt het hoofd om haar doodelijke bleekheid te verbergen; haar lippen bewegen, als wilde ze iets anders zeggen; haar oogen openen en sluiten zich snel; een vreeselijke stilte ontstaat, die 324
ik, zoo veel ik kan, verleng. Het is de trein der gedachten die ik in beweging heb gebracht en die nu, door mijn behendige hand bestuurd, met alle kracht van de machine ijlt in de bedoelde richting. Ze poogt tevergeefs te remmen. De afgrond gaapt, de machine kan niet stil staan. Met een uiterste krachtsinspanning rijst ze op, rukt zich los uit den ban van mijn blik en vliegt de kamer uit zonder een woord te zeggen. De slag was raakl Eenige minuten later komt ze terug; haar gelaats... trekken hebben hun kalmte teruggekregen. Onder voorwendsel mij de weldoende uitwerking van de massage te laten voelen, plaatst ze zich achter mijn stoel en wrijft mijn hoofd. Tot haar ongeluk bevindt er zich vóór ons een spiegel. Ik werp een heimelijken blik daarin en zie een bleek en deodelijk-ontsteld spookbeeld, welks starende oogen vorschend mijn gezicht gadeslaan .... en onze onderzoekende blikken kruisen elkaar. Dan gaat ze , tegen haar gewoonte, op mijn knieën zitten, slaat haar armen om mij heen, liefkoost mij en verklaart dat ze zich nauwelijks overeind kan houden, zóö slaperig is ze. - Wat heb je nu voor kwaad gedaan, dat je me liefkoost? vraag ik. Ze legt haar voorhoofd tegen mijn borst, kust mij en gaat heen na mij goedennacht te hebben gewenscht. Het zijn geen juridisch-overtuigende bewijzen, dat is waar, maar ze zijn voldoende voor mij, die zoo goed haar manieren ken. Met name omdat die masseur kort geleden werd verbannen uit het huis van mijn zwager naar aanleiding van zijn optreden tegenover diens vrouw.
325
VII. Ik wil voor niets ter wereld naar huis terug, om daar te worden gewikkeld in avonturen, die mijn eer zouden kunnen bezoedelen; mijn positie zou mij noodzaken dagelijksche verbintenissen te onderhouden met mannen, verdacht de minnaars te zijn geweest van mijn vrouw. Om de belachelijkheid te ontgaan die den bedrogen echtgenoot wacht vlucht ik naar Weenen. In mijn eenzaamheid in 't hotel vervolgt mij het beeld van mijn vroegere geliefde. Buiten staat om te werken, wijd ik mij aan het correspondeeren en schrijf haar twee brieven per dag, die even zoovele minnebrieven zijn. De vreemde stad doet mij aan als een graf. Ik loop er rond als een schim door de menschenmenigte. Plotseling zet zich mijn phantasie in beweging om die eenzaamheid met menschen te vullen. Ik schep uit die doode omgeving een poëtische wereld, waar Maria zal binnentreden. De versteende massa van gebouwen en bewoners krijgt leven! Ik verbeeld mij dat Maria een beroemde zangeres zal worden. Teneinde dien droom te verwezenlijken en de groote stad te maken tot een prachtigen achtergrond voor haar gestalte, bezoek ik den directeur van het Muziekconservatorium, en ik, de geblaseerde, die den schouwburg verafschuw, breng al mijn avonden door in de Opera of op concerten. Een levendige belangstelling ontwaakt in mij, wanneer ik aan Maria verslag doe van alles wat ik zie en hoor. Thuisgekomen van de voorstelling in de opera, zet ik mij aan mijn schrijftafel en beschrijf haar in bijzonderheden hoe juffrouw Die of Die haar aria dien avond heeft gezongen en maak vergelijkingen, die geheel ten voordeele van Maria zijn.
326
Wanneer ik soms ronddwaal in het een of andere schilderijenmuseum, zie ik haar overal op de stukken der meesters! In het Belvédère sta ik een uur lang voor Guido Reni's Venus, die zoo op mijn geliefde geleek; en eindelijk word ik dermate door het verlangen naar haar lichaam overmand, dat ik mijn koffer pak en zoo snel mogelijk naar haar terugkeer. 0, ik ben behekst door die vrouw, er is geen mogelijkheid om aan haar te ontkomen! Het werd een heuglijk weerzien! Mijn liefdesbrieven schijnen Maria te hebben ontdooid. Ik ga haar haastig tegemoet in den kleinen tuin. Ik omhels haar innig, neem haar hoofd tusschen mijn handen en zeg: - Wat is dat voor zwarte kunst waar jij mee werkt, kleine tooverkol? 0, dat was een ontvluchtings— Wat dan? poging, die reis? - ja, ik wou vluchten. Maar jij bent sterker dan ik .... ik geef mij over! In mijn kamer vind ik een bouquet roode rozen op mijn tafel. -- Je hebt mij dan toch een klein beetje lief, jij monster? Ze ziet er beschaamd uit als een jong meisje, ze kleurt ... . 't Is uit met mij, met mijn trots, met mijn pogingen om mij te bevrijden uit die boeien, die ik al te zeer mis als ik er mij uit heb los gerukt. Een gansche maand van sprookjesachtige lenteweelde bij 't kwetteren van de spreeuwen, doorleefd in matelooze liefde, onder omhelzingen die nooit schijnen te willen eindigen, met duetten aan de piano, met tric-trac-partij tj es -- en de schoonste dagen van de laatste vijf jaren zijn voorbijgevlogen! Welk een lente in onzen herfst! Nooit vermoedden we, dat onze winter zóó nabij was!
327
VIII. Sindsdien spartel ik gevangen in haar net. Gekalmeerd, nu ik mij aan haar liefdedrank een roes heb gedronken, vervalt Maria weer in haar oude onverschilligheid. Ze veronachtzaamt haar toilet en bekommert er zich niet meer om of ze zich vertoont van haar voordeeligste zijde, hoewel ik er haar attent op maak, want ik voorzie dat dit tegen mijn wil verkoeling tusschen ons zal teweegbrengen. Eveneens ontwaken weer haar homo-sexueele neigingen, betreurenswaardiger en gevaarlijker dan ooit te voren, want nu heeft ze smaak gekregen voor minderjarigen. Op een avond heb ik den plaatselijken commandant uitgenoodigd met zijn veertienjarige dochter, onze gastvrouw en haar vijftienjarige dochter met een derde meisje van gelijken leeftijd, op een eenvoudig avondje met muziek en dans. Omstreeks middernacht ik ril nog bij de herinnering zie ik bij toeval Maria, licht-aangeschoten, staan midden tusschen de jonge meisjes, hen omwikkelend met liederlijke blikken, en op den mond kussend naar de wijze waarop de tribaden dit doen onder elkaar. In een donkeren hoek van de zaal zit de commandant, volgt haar oplettend met de oogen, neemt nauwkeurig haar bewegingen waar en is op het punt om uit te vallen. Als in het licht van een bliksemstraal zie ik de gevangenis, den dwangarbeid, het niet-te-herstellen schandaal vóór mij; en ik stuif midden in de groep, verspreid die en noodig ten dans Als we 's nachts alleen zijn, eisch ik rekenschap van Maria. Een stormachtige woordenwisseling volgt, en
328
duurt tot den morgen. Aangezien ze te veel heeft gedronken, openbaart ze tegen haar wil haar plannen en bekent verschrikkelijke dingen waarvan ik tot dusver geen vermoeden had. In mijn opvliegendheid haal ik al mijn beschuldigingen en booze vermoedens te voorschijn en voeg er het volgende aan toe, dat ik moet dit bij later nadenken toegeven onnoodig was. -- En die raadselachtige ziekte, riep ik uit, die mij zoo'n gruwelijke hoofdpijn bezorgde . - Ellendeling! Je beschuldigt mij je te hebben besmet met s Ik erken, dat ik aan zoo iets nooit gedacht had. Ik bedoelde alleen de symptomen van cyankali-vergiftiging die ik bij mij zelf had geobserveerd. Maar in dat oogenblik ontwaakt er een herinnering in mijn ziel; ik denk aan een episode in ons samenleven, waarvan de beteekenis voor één oogenblik argwanend vermoed mij destijds zoo aller-onwaarschijnlijkst leek, dat deze in mij geen blijvenden indruk had achtergelaten. Maar nu wordt mijn achterdocht gescherpt en plotseling gecombineerd met een zekere phrase in een anoniemen brief, dien ik eenigen tijd na mijn proces ontving en waarin Maria „de deern van Sódertálje" werd genoemd. Wat was daarmee bedoeld? Ik had naspeuringen gedaan zonder resultaat. Deed er zich hier een nieuw spoor op? Toen de baron, de eerste man, kennis met Maria maakte in Sódertálje, was ze half verloofd met een luitenant, die voor niet bijzonder gezond van gestel doorging. De arme Gustav zou zich dus om den tuin hebben laten leiden! Dat zou opperbest overeenstemmen met de innige dankbaarheid die Maria, zelfs na de scheiding, nog steeds tegenover hem voelde: ze verklaarde mij dat hij haar had gered uit gevaren, welke, zei ze nooit. Maar „de deern van Sódertalje"? Laat mij eens ..
329
zien .... Dat opgesloten, afgescheiden leven, dat het jonge paar gedoemd was te leiden, zonder relaties, zonder ooit uitgenoodigd te worden, die verbanning uit de kringen tot welke ze behoorden! Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat Maria's moeder, voorheen gouvernante en van een burgerlijke afkomst, die den Finschen baron, Maria's vader, had verleid en die als weduwe, geruïneerd naar Zweden was gevlucht voor dreigende schulden, zou het niet denkbaar kunnen zijn, dat die weduwe, wier armoede zoo goed verheimelijkt werd, zich had verlaagd tot het verkoopen van haar dochter in Sódertálje? Die oude vrouw, nog coquet op zestigjarigen leeftijd, had mij trouwens altijd een gevoel van weerzin met medelijden vermengd ingeboezemd; gierig, genotziek, met manieren als een avonturierster, beschouwde ze als een ware mannen-verslindster den man als een voorwerp dat men uitzuigt mij had ze op bedriegelijke wijze gedwongen het onderhoud te betalen van haar zuster, gelijk ze vroeger haar schoonzoon den baron had bedot waar ze hem een bruidsschat voor spiegelde, die verworven werd door een streek, tegenover haar schuldeischers uitgehaald. Arme Maria! Het was dus in dit vunze verleden dat haar gewetenspijn, haar onrust, haar sombere gedachten, hun wortels hadden. En toen ik deze oude feiten in verbinding bracht met de nieuwe, geloofde ik een verklaring te hebben van de hevige twisten, die voorkwamen tusschen moeder en dochter en die grensden aan handtastelijkheden; en ik begreep Maria's raadselachtige bekentenissen aangaande het waanzinnig verlangen dat haar kon overvallen om haar voet te zetten op de keel van haar moeder! Wilde ze deze dwingen om te zwijgen? Wel waarschijnlijk! Want de moeder had gedreigd ons huwelijk te verhinderen door „alles" aan mij te verklappen. Over 't geheel werd door dit verleden heel Maria's
330
antipathie jegens haar moeder verklaard, die door den baron „een kreng" genoemd werd; een epitheet dat nimmer tegenover mij anders gemotiveerd werd dan door zekere toespelingen van den baron, die beweerde dat zijn schoonmoeder haar dochter had opgevoed om al de kunstgrepen van de coquetterie te gebruiken ten einde een man aan den haak te slaan. Alles te samen maakt mijn besluit om te vluchten onherroepelijk. Ik moet, ik moet! Ik vertrek naar Kopenhagen om alle mogelijke inlichtingen te verzamelen over deze vrouw, die tegenover het nageslacht mijn naam zal dragen.
331
IX. Als ik mijn landgenooten na een afwezigheid van ettelijke jaren terugzie, ontdek ik dat er zich een gevestigde opinie aangaande mij gevormd heeft; ze zijn om den tuin geleid door ijverige bemoeiingen van Maria en haar vriendinnen. Zij is de heilige martelares geworden. Ik ben de gek, de in zijn verbeelding bedrogen echtgenoot! Te trachten er over te spreken .... Dat is: als te beproeven op te klauteren tegen een loodrechten muur! Men luistert naar mij, men glimlacht witjes met een welwillend gezicht, men beschouwt mij als een vreemdsoortig dier. Zonder een sprankje inlichtingen te hebben erlangd, en in den steek gelaten door allen meerendeels benijders, die mijn val zouden wenschen als eenig middel voor hen zelf om vooruit te komen, keer ik terug naar mijn kerker, waar Maria mij wacht met een zoo onmiskenbaren angst, dat ze alleen door haar verschijning mij meer verhaalt dan ik op heel die treurige reis heb te hooren gekregen. Twee maanden lang zwijg ik en lijd. Voor de vierde maal vlucht ik, midden in den zomer, ditmaal naar Zwitserland. Maar de band die mij bindt is niet een keten van ijzer, die ik kan verbreken, 't is een kabel van caoutchouc, die uitrekt. Hoe langer hij wordt getrokken, hoe grooter de kracht is waarmee hij mij naar het uitgangspunt terugsleurt. Als ik nogmaals terugkeer, voelt ze een oprechte verac hting voor mij, want ze is overtuigd dat een nieuwe vlucht mij den dood zal doen haar eenige hoop. Dan is het, dat ik ziek word, mij verbeeld den dood nabij te zijn en het besluit neem een verslag over
332
deze verloopen jaren neer te schrijven. Ik ontwaar nu duidelijk dat ik het offer ben geweest van een vampier, en ik neem mij voor te leven en mij rein te wasschen van al het vuil waarmee die vrouw mij heeft bezoedeld, weer te keeren tot het leven teneinde mij te wreken, als ik overal bewijzen van haar ontrouw heb bijeengegaard.
333
X
.
Een haat is in mij ontwaakt, een haat, die noodlottiger is dan de onverschilligheid, omdat hij de keerzijde van de liefde is, want de liefde verbergt er zich zoo zeker in, dat ik de verzoeking voel de stelling aldus te formuleeren: „Ik haat haar, omdat ik haar lief heb". Op een zomermiddag onder den maaltijd in een priëel in den tuin ontlaadt zich de electrische stroom, die sinds tien jaar zich heeft opgestapeld, door de een of andere aanleiding, welke doet er niet toe. Voor de eerste maal sla ik haar. Een hagel van oorvijgen kletst neer op haar gezicht en als ze zich verzet, breek ik haar bijna de polsen en dwing haar te knielen. Ze stoot een ontzettenden kreet uit. Maar het vluchtige genot dat ik voel gaat snel in een doodsschrik over, als ik de kinderen, gek van angst, als wanhopigen hoor gillen. Dat is het pijnlijkste oogen blik in mijn rampzalig leven. Het is een heiligschennis, een moord, een tegennatuurlijk misdrijf om een vrouw, een moeder te slaan! En zijn kinderen te zien .... daar naast! Ik vind dat de zon zulk een tooneel niet had mogen beschijnen .. . 't Leven walgt mij! En toch, een rust als na een onweer, een voldoening, als na een vervulden plicht, dalen neer in mijn ziel! Ik draag leed over mijn daad, ik berouw die niet! Zulk een oorzaak zulk een werking. Des avonds gaat Maria een wandeling in den maneschijn maken. Ik ga haar opzoeken; ik kus haar. Ze stoot mij niet terug, ze barst in tranen uit en gaat, nadat we een uurtje hebben gepraat, met mij naar mijn kamer, waar we elkaar liefhebben tot middernacht. 334
Welk een vreemdsoortig samenleven! Ik sla haar 's middags. 's Avonds omarmen we elkaar! Welk een zonderlinge vrouw, die haar beul op den mond kust! Waarom heb ik dat niet eerder geweten? Ik had haar tien jaar geleden moeten slaan, dan zou ik nu de gelukkigste zijn van alle getrouwde mannen. Dit is een raad! Bedenkt dat, bedrogen echtgenooten, mijn broeders in het ongelukt Maar ze zint op wraak! Eenige dagen later komt ze binnen in mijn kamer, begint een gesprek, en bekent, na vele uitweidingen, dat ze onder een reis naar Finland verkracht is geworden, éénmaal, een enkele maal. Dat bevestigt mijn analyse! Ze verzoekt mij, niet te gelooven, dat het herhaald is geworden, en er haar niet van te verdenken, dat ze meerdere minnaars heeft gehad. Dat wil zeggen: meermalen meerdere minnaars. -- Zoo heb je mij bedrogen, en om de wereld een rad voor de oogen te draaien, heb je dat sprookje over mijn waanzin rondgestrooid! Om beter je vergrijp te verheimelijken heb je mij dood willen kwellen. Je bent een misdadige vrouw. Ik ben daarvan nu zeker. We moeten scheiden! Ze valt op de knieën voor mij, schreit heete tranen en smeekt mij om vergiffenis. - Dat is best. Ik vergeef je, maar we scheiden!
335
XI. Den dag daa rn a is ze oogenschijnlijk gekalmeerd; den daarop volgenden heft ze het hoofd weer op; den derden dag na de catastrophe treedt ze op als onschuldig. — Nu ik mij edelmoedig genoeg betoond heb alles te bekennen, heb ik mij niets meer te verwijten. Ze is meer dan onschuldig; ze is een martelares, die mij met beleedigende neerbuigendheid behandelt. Onbewust aangaande de gevolgen van haar vergrijp, verstaat ze het dilemma niet. Hetzij ik als bedrogen echtgenoot tot een spot blijf voor de wereld, óf haar verlaat de ramp is er nu eenmaal en ik ben een verloren man. Een paar oorvijgen en de tranen van één dag tegen de folteringen van tien jaren, dat is niet rechtvaardig! Voor de laatste maal vlucht ik en sluip heen, want ik mis den moed om mijn kinderen vaarwel te zeggen. Op een fraaien Zondag om twaalf uur stap ik op de boot, die naar Konstanz gaat, besloten vrienden in Frankrijk op te zoeken, en daar onmiddellijk den roman te schrijven over deze vrouw, die een echt type uit het tijdperk der geslacht-loozen is. Op het laatste moment komt Maria aan de boot, met tranen in de oogen, ontdaan en nerveus, en, tot mijn ongeluk, betooverend mooi. Ik blijf evenwel koel, stom, ontoegankelijk, en neem haar valsche kussen aan zonder ze te beantwoorden. - Zeg dan tenminste dat we vrienden zijn! - We zijn vijanden, voor het kleine stukje leven dat mij nog rest! 't Is tijd om te scheiden.
336
Als de boot afvaart, zie ik haar langs de kade snellen en nog trachten mij vast te houden met de magische macht van haar blikken, die mij zoovele jaren wisten te bedriegen. Ze loopt heen en weer als een achtergelaten hond, die afschuwelijke teef! Ik wacht het oogenblik dat ze zich in 't water zal werpen, waar ik mij weer met haar vereenigen zal en wij samen zullen verdrinken in een laatste omhelzing: maar ze keert zich om, verdwijnt in een steeg en laat in mijn ziel het beeld van haar verrukkelijk gezichtje, van haar silhouet met de kleine voetjes, die ze tien jaar lang op mijn nek heeft gezet zonder dat ik ooit een kreet heb geslaakt, behalve in één van mijn werken, waar ik toch het publiek op een dwaalspoor leidde; want ik verheimelijkte het ware misdrijf dat dit wangedrocht beging, - tot dusver altijd door haren dichter gehuldigd. Om mij te pantseren tegen het leed ga ik onmiddellijk naar beneden, naar het salon. Ik neem plaats aan de table d'höte, maar bij 't eerste gerecht snoeren de snikken mij de keel dicht en ik moet weggaan en mij naar het dek begeven. Vandaar zie ik nog den groenenden heuvel, waarop ons wit huisje met zijn groene vensterluiken staat. Daar wonen mijn kleintjes in 't verwoeste nestje, zonder bescherming, zonder iets om van te leven. Dan huiver ik en stekende pijnen doorboren mijn hart. Ik voel mij als een pop van een zijderups, die door de groote machine van de boot wordt afgewikkeld. Bij lederen slag van den zuiger word ik kleiner en de koude neemt toe naarmate de draad langer wordt. 't Is de dood die nader komt! Ik ben als een vrucht die te vroeg van den navelstreng werd gescheiden! Welk een op...zich-zelf...staand en levend organisme is niet de familie! Ik had hiervan reeds het voorgevoel gehad bij de eerste scheiding toen ik terugdeinsde en de wroeging mij bijna had gedood. Maar zij, de echtbreekster, de moordenaar... ster, zij deinsde niet terug! t
22
337
In Konstanz neem ik den trein naar Bazel! 0, welk een Zondagmiddag! Wanneer er een God bestond, zou ik hem bidden nooit mijn ergsten vijand uren van zulk een lijden aan te doen! Nu is het de locomotief die uit mijn lichaam darmen, hersenkronkelingen, zenuwen, aderen en alle ingewanden kluwert, zoodat ik als een skelet in Bazel aankom. In Bazel word ik door een heftig verlangen aangegrepen om alle plekjes in Zwitserland terug te zien, waar we hebben vertoefd, ten einde mij te verzadigen aan de herinnering die zij en de kinderen mij hebben gelaten. Ik breng een week door in Genève, en in Ouchy, gejaagd van 't Bene hotel naar het andere door mijn herinneringen, gejaagd, zonder rust of duur, als de wandelende jood. Ik lig 's nachts te schreien, roep overal de lieve figuurtjes op van mijn kinderen, bezoek de plekjes die zij bezochten, gooi brood toe aan hun meeuwen op het meer van Genève en dwaal rond als een schim. Ik wacht elken dag een brief van Maria, die niet komt. Ze is al te geslepen om schriftelijke bewijzen te laten in de handen van haar vijand. Ik schrijf meermalen per dag aan haar minnebrieven vol van mijn vergiffenis .... zonder ze evenwel af te zenden. Inderdaad mijne heeren rechters, wanneer ik voorbeschikt was geweest om onder te gaan in waanzin, dan zou het geschied zijn in deze uren van nood en vertwijfeling! Mijn weerstandskracht is ten einde en mijn phantasie neemt vrijen loop. ik beeld mij in dat Maria's bekentenis enkel een streek was waarmee ze dacht zich te bevrijden van mij om een nieuw leven te beginnen met een ander, den onbekenden, geheimzinnigen minnaar, of in 't ergste geval, minnares, de perverse Deensche. En ik zie mijn kinderen in de macht van een stiefvader of in de klauwen van een stiefmoeder, die
338
zich te goed zal doen aan de opbrengst van mijn verzamelde werken, en mijn leven schilderen, zooals het zich afteekent voor den blik van een vrouwelijke hermaphrodiet, die mij mijn gade heeft ontroofd. Heel mijn zucht tot zelfbehoud ontwaakt daarmee opnieuw en ik neem mijn toevlucht tot een list. Daar het mij onmogelijk is te werken wanneer ik mij niet onder de mijnen bevind, besluit ik naar hen toe te gaan en bij hen te blijven, zoo langen tijd als ik behoef om een ganschen roman te schrijven, en gedurende dat tijdsverloop de nauwkeurige aanwijzingen in verband met Maria's misdaad te verzamelen. Op die manier zal ik mij van haar bedienen zonder dat ze iets vermoedt. Zij zal zelf het werktuig worden van mijn wraak, dat ik daarna ver van mij weg zal slingeren! Tot dit doel zend ik haar een telegram, helder en kort, zonder sentimenteele ophef, waarmee ik haar bericht, dat ons verzoek om scheiding geweigerd is, en onder voorwendsel dat er zekere handteekeningen worden vereischt, bepaal ik, dat we elkaar zullen ontmoeten in Romanshorn, aan deze zijde van het Boden-meer. Als het telegram verzonden is, leef ik op; ik neem den volgenden dag den morgentrein en arriveer op de bestemde plaats. Heel die lijdensweek is vergeten, mijn hart fungeert regelmatig, mijn oogen stralen, mijn borst verruimt zich, als ik aan den horizon de heuvels weerzie, die op den anderen oever liggen waar mijn lieve kinderen zijn. De boot komt dichterbij, maar ik zie Maria niet. Ja, kijk dáár is ze eindelijk toch, op de brug, met vervallen gelaat, tien jaar ouder. 0, welk een slag voor het hart .... de jonge vrouw zóó plotseling verouderd te zien! Haar gang is slepend, haar oogen zijn rood van 't schreien, haar wangen ingezonken, haar kin is neergezakt! In dat oogenblik verdringt het medelijden alle aandoeningen van haat en afkeer. Ik maak mij gereed
339
haar met open armen te ontvangen, als ik eensklaps terugdeins, een stijve houding aanneem, de onverschillige gebaren van iemand die een toevalligen kennis ontmoet. Wanneer ik Maria nauwkeuriger monster, ontdek ik namelijk, als in het licht van een bliksemstraal, in haar een treffende gelijkenis met haar vriendin de Deensche. Alles klopt: de wijze van doen, de bewegingen, de coiffure, de uitdrukking van het gezicht! Zou het perverse wezen mij dezen laatsten poets hebben gebakken? Komt Maria misschien uit de armen van haar minnares? Ik herinner mij twee voorvallen uit het begin van den zomer, die dit vermoeden versterken. Ik had haar op zekeren dag verrast, toen ze een logementhouder in de buurt vroeg of er in zijn hotel niet nog een kamer was te krijgen. Voor wie? Waarvoor? Later had ze mij gevraagd of ze niet eens naar dat naburige hotel mocht, 's avonds, om er wat piano te spelen? Die kleinigheden vormden wel geen overtuigend bewijs, maar ze maakten mij waakzaam. Terwijl ik met Maria naar het hotel ging, repeteerde ik de rol die ik dacht te spelen. Hoewel ze er diep-verslagen uitziet en beweert ziek te zijn, bewaart ze toch haar kalmte. Ze doet mij heldere en verstandige vragen over de bij een scheiding te nemen maatregelen; al gauw laat ze haar beklagelijk masker vallen en neemt zich voor, mij, zoo goed en kwaad het gaan wil, met laatdunkendheid te behandelen, als ze er zich eerst van heeft vergewist dat mijn uiterlijk geen spoor van eenig leed vertoont. Onder dit verhoor doet ze in zooveel opzichten aan de vriendin denken, dat ik al op het punt ben om met haar over de juffrouw te gaan spreken. Inzonderheid trof mij een door de vriendin zeer geliefde tragédienne pose met de handen op de tafel gesteund ... Ah! Ik laat haar koppige wijn drinken. Ze neemt een
340
paar volle glazen die haar al gauw meegaander maken. Dan grijp ik een gunstige gelegenheid aan om te vragen, hoe het gaat met de kinderen. Ze barst in snikken uit en bekent, dat ze een ontzettende week heeft doorleefd, omdat ze de kinderen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat moest hooren vragen naar hun „pappa", en dat ze niet geloofd had zonder mij te kunnen leven. Mijn trouwring bevindt zich niet meer aan mijn ringvinger. Ze merkt het op en 't grijpt haar hevig aan. - Waar is je ring? vraagt ze. - Die verkocht ik in Genève. Voor 't geld nam ik een meisje om voor een oogenblik het evenwicht weer te herstellen. Ze verbleekte. - Zoo, dan zijn we dus quitte. Zullen we nu ... . op nieuw beginnen? - Wel zeker .... Dat noem jij rechtvaardigheid! Jij hebt een daad begaan, die verderfelijke gevolgen heeft voor het gezin, omdat deze mij in twijfel brengt aangaande de echtheid van mijn kinderen, en daardoor rust op jou de schuld den stamboom van een geslacht in de war te hebben gebracht. Je hebt vier menschen voor hun leven gebrandmerkt, je drie kinderen, wier afstamming twijfelachtig is geworden, en je man, wien je tot een offer van den spot hebt gemaakt, als bedrogen echtgenoot! Wat zijn de gevolgen van mijn daad? Ze schreit. Ik stel haar voor, de scheiding te laten doorgaan, terwijl zij in huis blijft als mijn minnares. De kinderen zal ik bij testament adopteeren. Dat is immers zoo'n vrije verbintenis als altijd je illusie was, omdat je het huwelijk zoo vaak verwenschte. Ze denkt een oogenblik na. Het voorstel stuit haar tegen de borst. - Wat? Zei je zelf niet eens dat je een betrekking zou willen hebben als huisvrouw bij een weduwnaar? Hier heb je den weduwnaar! --
341
- Daar zou eens over te denken zijn... Ik moet wat tijd hebben nog .... We zullen zien. Kom je, tot zoolang, bij ons terug? - Als je mij inviteert? - Je hebt maar te komen. En voor de zesde maal keer ik terug in de val, vastbesloten dezen termijn te gebruiken om mijn boek af te schrijven en mij met nauwkeurige inlichtingen toe te rusten in verband met de raadselachtige zaak ....
342
XII. Nu is de geschiedenis uit, m'n Liefste. Ik heb mij gewroken: we zijn quitte ... . September 1887
Maart 1888.
343