De dwaas
De dwaas patrouilleerde langs zijn akkers, hier en daar een bediende vervloekend, die naar zijn mening niet hard genoeg meewerkte aan het oogsten van het graan. Het najaar was in aantocht en er was haast geboden. Zijn lichaam wilde niet meer meewerken, maar daar kon hij zich niet druk over maken. Er was nog zoveel te doen en te regelen, voordat hij aan een rustige oude dag kon gaan denken. Iemand tikte hem op zijn schouder. Geïrriteerd draaide de dwaas zich om en zag achter hem een engel staan. De doorschijnende gestalte straalde van een zuiver, gouden licht. Zijn witte engelenogen staarden recht in de ziel van de dwaas. “Je zult spoedig sterven”, Zei de engel. “ Onzin” Mopperde de dwaas. ”Bovendien heb ik geen tijd voor een onderonsje, dus maak dat je wegkomt”. Maar de Engel sprak: ”Het zou een goed idee zijn om je geweten te zuiveren, voordat je naar het hiernamaals gaat. Anders ga je onherroepelijk naar de onderwereld en geloof me, daar is het niet erg gezellig”. “Waarvoor zou ik mijn geweten moeten zuiveren? Sneerde de dwaas. “Ik heb mijn hele leven keihard gewerkt en altijd alles moeten opknappen voor anderen!” “Heb je de mensen om je heen ooit de kans gegeven om hun zaakjes zelf op te knappen?” Vroeg de engel minzaam. Nu werd de dwaas pas echt kwaad. “Hoe had ik dat in vredesnaam kunnen doen! Mijn enige zoon heeft er een potje van gemaakt en mijn dochter is met een nietsnut van een kerel getrouwd, na alles wat ik voor haar heb gedaan!” “Je dochter kent de ware liefde” Zei de engel. “Ha!” Riep de dwaas ”De ware liefde woont in een armzalig hutje van stenen en leem, terwijl zij in een paleis is opgegroeid! Het is een schande voor mijn hele geslacht, dat ze met een dergelijke armoedzaaier getrouwd is.”
“Is er dan iets aan je zoon waar je bijzonder trots op bent?” Vroeg de engel belangstellend. “Mijn zoon?” Lachte de dwaas vol bitterheid. “Hij kan niets, wil niets, durft niets. Een absolute nul!” “Je zoon is in een begaafde handwerker” Antwoorde de engel. “Maar hij heeft zich neergelegd bij een leven zonder inspiratie. Alles is beter dan voortdurend jouw verpletterende kritiek te moeten aanhoren.” De dwaas wilde doorlopen, maar de engel legde zijn vederlichte hand op de onwillige schouder van het menselijke wezen voor hem. “Je vrouw zou graag nog eens een lief woord horen. Zij heeft al haar dromen voor jou opzij gezet.” “ Mijn vrouw bezit tonnen aan juwelen en een heel leger slaven, dat haar de hele dag op haar wenken bedient. Ze zou mij op haar knieën moeten danken!” Je vrouw had zichzelf, al was het maar één enkele keer, weerspiegeld willen zien in jouw ogen. Gewoon om te weten dat ze bestaat.” Fluisterde de engel. “Nu is het afgelopen!” Bulderde de dwaas. “Terwijl ik naar jouw gebazel zit te luisteren, staat mijn oogst te verkommeren op het veld. En nog iets; engelen bestaan volgens mij niet en ik heb altijd gelijk, dus je bent niets anders dan een schim van mijn verbeelding. Het zal wel door die vervloekte hitte komen.” De dwaas duwde de engel bruut opzij, waarbij hij nauwelijks weerstand voelde. Hij haastte zich voort, zich onderwijl verbazend over de evidente stompzinnigheid van zijn luie bedienden. Toen hij aan de rand van zijn laatste veld aankwam, zag hij hoe één van zijn slaven een karaf met water naar zijn mond bracht. De man had een vuurrood gezicht van de brandende middaghitte en het zweet liep in stromen over zijn rug. “Hei daar, slaaf; het is nog geen tijd om te rusten. Kom hier en geef mij je karaf!” Blafte de dwaas. De slaaf keek hem met een blik vol wanhoop aan. Aarzelend liep hij in de richting van de dwaas, die hem met een vernietigende blik stond te fixeren. Plotseling voelde de dwaas een felle steek in zijn borst. De pijn schoot als een vuurpijl door naar zijn linker arm en nek. Een golf braaksel spoot uit zijn mond
regelrecht op de grond, waar het zure vocht onmiddellijk door de uitgedroogde aarde werd opgezogen. De dwaas zakte in elkaar en zijn ogen braken. Het laatste dat hij zag, was een diepe spleet, die zich dwars door de droge aardkorst vrat. De slaaf viel op zijn knieën voor het lijk neer, dat ineengedoken aan de rand van de akker lag. Voordat hij om hulp riep, dronk hij met gulzige slokken zijn karaf leeg.
Voor dag en dauw was de rouwkaravaan al in de richting van de berg gereden. Aan het graf van de dwaas stonden een dozijn mensen; wat familieleden en een handjevol zakenrelaties, want vrienden had hij niet gehad en zijn vijanden vonden het de moeite niet waard om op zijn graf te komen spuwen. De kist werd in het gat neergelaten. Toen volgde een laatste rituele gebed, om de ziel van de dwaas de weg naar het hiernamaals te wijzen. De rouwstoet liep langzaam bij het graf vandaan. De handelaren waren in een opperbeste stemming, zich verheugend op de wijn en lekkernijen van het dodenmaal dat hen in het paleis stond te wachten. Zijn vrouw en kinderen liepen als verdoofd achteraan de stoet. Ze leken op gekooide dieren, die na jarenlange gevangenschap plotseling worden losgelaten en niets meer met hun vrijheid weten aan te vangen. Daarna hielden alleen de onderaardse bewoners het kille lichaam van de dwaas nog gezelschap. De wereld was hem al vergeten.
Het graan was geoogst en het land lag er dor en verlaten bij, wachtend op het nieuwe regenseizoen. Aan de voet van een berg lag een eenzaam graf. Bulten opgewaaid zand hadden zich op het kale stukje aarde rond het graf opgestapeld. Er waren geen olijftakken of andere versieringen bij het graf geplaatst, die uitdrukking gaven van een liefdevol gemis. Bij het graf stond een engel. Er rolde een gouden traan over zijn wang, terwijl hij zijn lichtgevende vleugels uitspreidde boven het graf van de dwaas.
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.