Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
Auteur(s): C. van der Kroef Titel: De fysiotherapeut opweg (II) Thema: Het materialisme en het “Ken Uzelf”. Jaargang: 13 Jaartal: 1995 Nummer: 2 Oorspronkelijke paginanummers: 67 - 82
Deze online uitgave mag, onder duidelijke bronvermelding, vrij gebruikt worden voor (para-) medische, informatieve en educatieve doeleinden en ander niet-commercieel gebruik. Zonder kosten te downloaden van: www.versus.nl
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
De fysiotherapeut op weg Deel II Thema: Het materialisme en het "Ken Uzelf" C. van der Kroef C. van der Kroef, Psychiater, Den Haag
et is alweer lange tijd geleden, dat ik U heb opgezadeld met een artikel. Intussen heb ik nog wat doorgedacht over Uw verdere weg. We nemen de draad van het betoog maar weer op. Het is Kerstmis 1994. Gisteren bleek een kwade gnoom in mijn tekstverwerker het hele artikel, dat ik al voor U geschreven had, uitgewist te hebben. Omdat het kerstmis was, ben ik niet kwaad op hem geworden, maar toch? De vorige keer hebben we gezien, hoe het materialisme postgevat heeft in het brein van de moderne wetenschapper en in veel wat met toegepaste wetenschap te maken heeft. Het materialisme heeft consequenties. Bijvoorbeeld als blijkt dat het de wetenschappers niet lukt om invoelbare ethiek rechtlijnig uit onbezielde en geestloze materie af te leiden en ethische kwesties steeds weer opduiken in verband met wetenschappelijke experimenten en toegepaste wetenschap. Of als je de Kerstkrant opslaat en op de wetenschapspagina van de Volkskrant een grote kop leest: "ER ZIT GELD IN DE MENSELIJKE GENEN".
De commercie krijgt greep op het menselijk DNA. Het afgelopen jaar hebben de grote farmaceutische ondernemingen de jacht op menselijk erfelijk materiaal geopend, in de hoop de concurentie vóór te zijn." Het gaat er dus niet om menselijke of wetenschappelijke doelen te dienen, maar belangen. Onmiddellijk komt de gedachte in mij op: Wat een ramp! Eerst manipuleren ze genen en dan beginnen hun gladde marketingjongens ons te manipuleren met allerlei gladgeschaafde argumentaties, waar de leugens afdruipen, leugens die ze nooit toegeven. Als U een inzichtgevend boek wilt lezen over het kromme denken van opportunisten, neem dan eens ter hand 'Stragemen, listen om te overleven' van Harro von Senger, uitg. Lemniscaat. Elders op dezelfde pagina schrijft Piet Vroon:
"Hoewel we aan de wetenschappen veel te danken hebben, is de trage voortgang van kennis verbijsterend".
Ik vind dat helemaal niet verbijsterend, het is niet verwonderlijk, immers hoe weinig wijsheid is er in die kringen te vinden, hoe begerig azen ze op succes en bekendheid, in plaats van de wetenschap te dienen. In de strijd om een professoraat gaan ze over lijken en bedrijven opportunistisch zelfcensuur. Hoezo voortgang? Hij vervolgt:
"Is wetenschap onbevooroordeeld zoeken naar waarheid? Kul. Wat bedenken filosofen? Dat er nagedacht moet worden over filosofen. De psychologie deugt meer en minder tegelijk. De geneeskunde is een vak apart. Wel spullen voorschrijven ter verlaging van de cholesterolspiegel, wetend dat zo iets zinloos is; wetend dat dank zij de hoge kosten heel vervelende toestanden heersen in de psychiatrie. Over de sociale wetenschappen kunnen we zwijgen. Niemand ziet iets in de maakbare samenleving en de herijking van de verzorgingsstaat." Zijn vertrouwen in de universiteit als Alma Mater (Voedster Moeder) is niet erg groot. Niet dat mijn Kerstgevoel daardoor verdwijnt, maar beklemmend is het wel. Het gaat o.a. over waarheid en waarachtigheid, over ethiek en vooral over de afwezigheid van ethiek. Ik vraag mij af hoe je toch weer integriteit in mensen krijgt, helemaal in wetenschapsmensen en hun trawanten. In plaats van iets bemoedigends zie ik voortdurend in onze wereld van allerlei gebeuren wat ik een andere koers zou willen geven. Maar hoe? Een beroep uitoefenen moet toch meer kunnen betekenen dan alleen maar je brood verdienen en in de
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
praktijk brengen wat je geleerd en eventueel nog bijgeleerd hebt. Het zou toch een ontwikkelingsproces moeten zijn, waar je innerlijk door groeit, waarin je geleidelijk aan meer mens moet kunnen worden. Als je de innerlijke blik kon leren richten op het waarachtige zonder impliciete, niet-ethische gedachten, dan zou je aanmerkelijk wijzer kunnen worden. We hebben de vorige keer gezien, dat er tegenkrachten werkzaam zijn, die een muilkorvende en censurerende functie vervullen. Dat belemmert de innerlijke groei. Met veel pseudowetenschappelijke bombarie wordt ons te kennen gegeven, dat wij ons maar niet met hun probleemstellingen moeten bemoeien, dat wij met onze ondoorzichtige ontwikkeling maar buitenspel moeten blijven. Gaat U maar rustig slapen, het liefst met dure slaapmiddelen. De wetenschappers zijn niet bereid om met ons mee te denken; geleidelijk aan dreigen wij dissident te worden temidden van onze 'praktische' collega's en ze blijven hardnekkig beweren, dat we onwetenschappelijk bezig zijn. Dat er andere begaanbare wegen zijn wordt door hen stelselmatig genegeerd. Wil je tegen hen in een nieuwe innerlijke zekerheid verwerven, dan moet je van goede huize zijn en niet in machteloosheid vervallen. Wat we nodig hebben is een wezenlijk nieuwe denkvorm als bron van inzicht en ethiek, een denkvorm, die zich in de vorm van een kenbare innerlijke waarneming manifesteert. Eerst zou ik echter een filosofische poging willen doen om inzicht te verkrijgen in de krisissituatie van de moderne wetenschap, want dat is van cruciale betekenis. Vanuit die bezinning kunnen we proberen verder te denken, mogelijk een nieuw filosofisch inzicht verwerven en een nieuw uitgangspunt bepalen voor een verdere weg. Enig filosofisch denk- en kraakwerk kan ik U echter niet besparen. Uw zogenaamde tegenstanders blijken zelf niet te beseffen in welke wetenschappelijke denkmodellen ze gegijzeld zitten. Van dat onbenul hoeft U echter niet het slachtoffer te zijn. Laten we eens kijken, wie de Zwarte Piet toekomt. Welke opvattingen liggen aan het moderne wetenschappelijk denken ten grondslag? De vorige keer heb ik de namen laten vallen van de Engelse filosoof Francis Bacon uit het begin van de 17e eeuw en de Franse fysioloog Du Bois Reymond uit de 19e eeuw als voorbeeld van materialistisch denken. De ontwikkeling van het geestesleven in Europa is een ingewikkeld spel van krachten geweest. Sinds Socrates (Griekenland, 4e eeuw v.Chr.) hebben de denkers zich de hersenen afgepijnigd om te weten te komen uit welke factoren onze denkprocessen zijn opgebouwd. Lees maar eens De Eutyphroon, een dialoog van Plato, als schoolvoorbeeld van helder redeneren. Hoe weten we zeker, dat onze kennis werkelijk is en de werkelijkheid met zekerheid weergeeft? We begeven ons met deze vraagstelling op het gebied van de kennistheorie. De hamvraag luidt:
Hoe komt kennis tot stand en is zekere kennis mogelijk?
Probeert U maar mee te denken. In 1892 schreef Rudolf Steiner zijn filosofische dissertatie, een glasheldere analyse van het Kantiaanse denken. Als U wat moeite er voor over hebt, adviseer ik U deze inzichtgevende studie 'Wahrheit und Wissenschaft' te lezen. In dit werk analyseert en kritiseert Steiner niet alleen, maar hij legt ook de grondslag voor een nieuwe wetenschappelijke denkweg. Hij legt uit dat onze bewustwording zich voltrekt door te denken over onze waarnemingen. Ieder mens kan in zichzelf weten, dat we waarnemingen verrichten. Geen kennis zonder dat deze primair berust op waarneming. Het waarnemen beperkt zich niet alleen tot de buitenwereld, maar de mens heeft ook innerlijke waarnemingen, o.a. van het denken. Een mens neemt het denken in zijn binnenwereld waar als een vermogen tot denken, neemt waar, dat het denken kan denken en neemt de vruchten van dat denkend denken waar in de vorm van gedachten. Gedachten worden als een object in zijn binnenwereld waargenomen. De mens als denkend subject neemt zijn denken waar. Het denken van de mens is dus niet een 'subjectieve' (dat wil zeggen 'niet bewijsbare') aangelegenheid, zoals onze tegenstanders vaak beweren, maar een objectief waarneembaar proces in onze binnenwereld. Natuurlijk kunnen we fout denken, maar dat is corrigibel. Het denken kan aldus fungeren als een onmetelijke bron van bewustwording. Als U deze gedachtengang vasthoudt bij het lezen van wat nu volgt, dan komt U er wel uit. Nu terug naar de oorspronkelijke probleemstelling. De meest belangrijke filosoof is Immanuel Kant (17241804). Hij heeft zich in zijn 'Kritik der Reinen Vernunft' over de kwaliteiten en de grenzen van onze kennis fundamenteel uitgesproken. Hij koesterde de opvatting, dat het kenproces aan fnuikende beperkingen onderhevig is. Zijn opvattingen werken door tot in de huidige tijd en spelen een belangrijke rol bij de rechtvaardiging van het materialisme. We gaan Kants interpretatie op de voet volgen en opsporen, waar hij onbewezen beweringen binnensmokkelt. De redenering bij Kant verloopt als volgt. De mens verricht waarnemingen, bijvoorbeeld: 'Ik zie een paard'. Het Ik, het subject, voltrekt de waarneming. De vraag is: hoe weet ik nu, dat ik een paard zie? De waarneming komt voordat ik kan weten, dat het een paard is. Met de waarneming is het begrip nog niet
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
gegeven. Dus een leeuw, die niet kan denken, eet zonder enig begripsbenul een paard op, omdat hij geen begrip paard heeft. Hij beleeft slechts de lust van het opeten van een paard. Een groter paard levert meer lust. Maar wij zijn mensen. Het begrip paard moet op een of andere manier aan de waarneming worden toegevoegd, dan pas kunnen we weten dat het een paard is. In het oordeel: 'Dat is een paard' noemt Kant de zinsnede "is een paard" het praedicaat. De gedachte paard (het praedicaat) wordt dus aan het "ik" (het subject) toegevoegd. Deze gang van zaken noemt Kant: 'Een synthetisch oordeel'. Kant meent nu, dat de waarneming uit de ervaren werkelijkheid stamt en het begrip niet. Hij meent ook, dat we niet kunnen weten waar het begrip vandaan komt, omdat ons denken begrensd wordt door ruimte en tijd en het begrip niet onder die beperkingen kan vallen, omdat een waar begrip de beperking door ruimte en tijd overstijgt. Hij idealiseert het begrip dus. Hij tovert als het ware "het begrip" als een konijn uit een onkenbare hoed. Het begrip konijn moet wel bestaan, maar niet in zijn volle waarachtigheid kenbaar voor ons. Ons begrip konijn is ten gevolge van de vervorming door ruimte en tijd slechts een karikatuur van het waarachtige begrip konijn. Het begrip bestond wel, maar in een ontoegankelijk gebied; Kant noemt dat gebied de "A Priori Wereld". Wij zitten gevangen in de categorieën van ruimte en tijd, omdat onze waarnemingen zich binnen die categorieën afspelen. Als dat waar is, betekent het een geweldige handicap, want dan zouden we de waargenomen werkelijkheid nooit met absolute kennis kunnen kennen, omdat het totale begrip van iets niet in de door ons ervaarbare werkelijkheid voorkomt. Met andere woorden: "Das Ding an Sich", de waarneming in combinatie met het begrip is noodlottigerwijs ontoegankelijk voor ons en blijft voor eeuwig een mysterie. We zitten dus volgens Kant in al onze wetenschappen opgescheept met onvolledige kennis. Er zijn maar twee wetenschappen, die aan deze beperking ontsnappen: de wiskunde en de metafysica (de wetenschap van het Goddelijke), omdat daar de begrippen de bewijskracht van de waarheid in zich dragen. Die wetenschappen noemt Kant dan ook aprioristische wetenschappen, of in mijn woorden een soort openbaringswetenschappen. Wat een dergelijke visie voor consequenties heeft, kan ik U duidelijk maken aan de hand van de theoloog Edward Schillebeeckx in zijn pas verschenen boek: "Theologisch Testament". Hij meent ook à la Kant dat het innerlijk op zichzelf geen wezenlijk inzicht kan opleveren. Hij lost dit op door de onbegrijpelijke innerlijke ervaring van God. Citaat van blz. 86:
"Er is een verschil tussen God en het schepsel, maar de grens, het verschil, ligt niet aan de kant van God, maar aan onze kant. Het is onze grens. Het scheppingsgeloof is een van de redenen van het succes van de New Age. Maar ik ben tegen een eenzijdige verinnerlijking van de mens, omdat dit leidt tot een nieuw dualisme, een tweespalt en breuk tussen innerlijkheid en uiterlijkheid, een onderscheid dat tot op zekere hoogte een pure abstractie is. We kunnen slechts via uiterlijkheid tot innerlijkheid komen, dat is nu eenmaal de constitutie van onze lichamelijk-geestelijke eenheid, die wel een spanning verraadt, echter geenszins naar dualisme verwijst. Verinnerlijking door blokkade van de buitenwereld lijkt mij een valse weg; dan bereik je nooit ware innerlijkheid, die menselijk is en toch 'als van God wordt ervaren'". Herkent U een soort Kantiaans denken? Ook Schillebeeckx stoelt op beweringen zonder bewijsvoering. Hij beweert net als Kant, dat het innerlijk geen bron van kennis kan zijn. Deze theoloog denkt dus 'modern' binnen de door Kant gestelde beperkingen en dat heeft consequenties. Dit zou betekenen, dat het menselijk innerlijk als bron van kennis in hogere en diepere zaken gesloten is. Dan zitten we gevangen in de noodzaak van geloof zonder ware kennis en inzicht. In U zelf zou U volgens hem dus nooit de waarheid kunnen ontdekken, wonderen als bijzondere mystieke ervaringen uitgezonderd, maar die berusten op het onbegrijpelijke ingrijpen van God. Bent U er nog? Goed, dan kunnen we verder, want we zijn nog niet klaar. Volgens Kant komt alleen het 'synthetisch oordeel a priori' onafhankelijk van het ervaren tot stand. De gewone waarneming behoort tot het gebied van het ervaren, het begrip niet. Het weten omtrent het paard is geen aprioristische kennis, dus relatieve kennis. Alleen synthetische oordelen a priori leveren ware kennis, onafhankelijk van het in ruimte en tijd beperkte gebied van ervaren. Nu bekijken we het 'synthetische oordeel'. We kunnen het ermee eens zijn, dat bij een synthetisch oordeel een praedicaat aan het Ik (subject) wordt toegevoegd, dat het praedicaat inhoudelijk niet uit het subject kan worden afgeleid, want praedicaat (het begrip) en subject (het Ik) moeten van elkaar onderscheiden worden. Waarom niet? Ze kunnen heel goed los van elkaar bestaan. Maar Kant vindt dat niet. Volgens hem ervaart het Ik de waarneming in de beperking van de categorieën ruimte en tijd een verkarikatureerd begrip en geen waar en strak oordeel. Zo krijgt het Ik slechts betrekkelijke zekerheden en dringt het Ik nooit door tot 'Das Ding an Sich'.
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
Ons inziens vervalst Kant hierdoor de waarde van het synthetisch oordeel. Want het Ik doet de waarneming paard in zijn buitenwereld, hij wordt in zijn innerlijk het denkende denken gewaar en de vrucht van dat denkproces: het begrip van dat paard. Dat begrip komt uit het denken. De combinatie van waarneming en begrip is het weten omtrent het paard. We kunnen het daarom ook niet met Immanuel Kant eens zijn, dat zulke kennis alleen maar a priori tot stand moet komen. Bovendien bewijst hij dat niet. Dat heeft hij nagelaten. Hij is in deze bevooroordeeld; het ontgaat hem, dat hij een veronderstelling binnensmokkelt. Waarom ontgaat hem dat? Door het gewoontedenken van zijn tijd. Hij volgt de gangbare dogmatische filosofie voetstoots, zonder deze aan een kritische analyse te onderwerpen. Hij was als een kind van zijn tijd onder de indruk van de zekerheid van de wiskunde. Alleen wiskunde gold voor hem als wetenschap met zekere kennis, omdat hij de constructie had bedacht, dat het wiskundig begrip het bewijs van juistheid in zich droeg; niet meer dan een werkhypothese. In Nederland had Spinoza (1632-1677) in dezelfde veronderstelling al de wiskundige methode gebruikt om een zekergestelde ethica (zedenleer) te schrijven: "Ethica de more geometrica emonstrata". Descartes en Leibniz in dezelfde eeuw waren eveneens wiskundigen met een dezelfde bewondering en verwachting. In hun denkwijzen leverde alleen wiskunde zekere kennis. Wat heeft Kant dus over het hoofd gezien in het kennisproces? Dat het kenproces door de mens zelf door zijn eigen activiteit tot stand gebracht wordt en dat wij in onszelf het denken en het denkende denken als waarneming gewaarworden, zoals Steiner heeft ontdekt. Zie: "Wahrheit und Wissenschaft". Een innerlijke gewaarwording dus als innerlijk object. Dat neemt niet weg, dat men ook fout kan denken, maar dat kan gecorrigeerd worden door aan te tonen, waar de denkfout zit. Men kan de waarneming van het denken ontkennen, maar zo'n ontkenning stijgt niet uit boven het gehalte van een bewering en vraagt om een bewijsvoering. Die bewijsvoering levert Kant niet. Straks nemen we de filosofische draad weer op, maar eerst gaan we een uitstapje maken in de toenmalige zintuigfysiologie, omdat deze wetenschap Kant's denken beïnvloedde en hem in zijn kentheoretische opvattingen leek te bevestigen. De Duitse filosoof Eduard von Hartmann aan het eind van de 19e eeuw heeft de problemen van de kentheorie van zijn voorgangers behandeld in zijn boek: "Das Grundproblem der Erkenntnistheorie" (1889). De inzichten van de fysica en de zintuigfysiologie speelde een belangrijke rol in zijn redenering. De gewaarwording van geluid was in die tijd door de fysici 'wetenschappelijk' herleid tot de waarneming van kwaliteitsloze trillingen, die hoegenaamd geen relatie tonen met de geluidservaring, die wij hebben. De vraag van de stap van trillingen naar de ervaring van een symfonie van Mozart of Beethoven werd niet gesteld. Wat wij in het dagelijks leven als geluid, kleur of licht denken waar te nemen, werd als puur subjectief beschouwd, iets totaal soortvreemds in vergelijking met wat wetenschappelijk als waarneming moest gelden. Volgens de onderzoekers (Helmholtz) berust al dat soort waarnemingen slechts op de waarneming van transversale of longitudinale trillingen in een hypothetisch fijn, onmeetbaar, elastisch fluïdum, dat aether genoemd werd. De samenstelling van de materiële wereld stelde men zich voor als een compositie van systemen van kleinste deeltjes, de moleculen en atomen, die van elkaar gescheiden waren door minimale afstanden, maar toch..... van elkaar door afstand gescheiden deeltjes. De zintuigfysiologie was op grond van deze bevindingen van mening, dat wij bijvoorbeeld bij een tast- of warmtegewaarwording nooit een onmiddellijke waarneming konden hebben van die moleculen (= de werkelijkheid), want er bleef altijd wel een minimale afstand tussen het waarnemersorgaan en het waargenomene, waardoor de waarneming beschouwd moest worden als een soort middellijk actio in distans. Onze tast- en warmtezenuwuiteinden reageren door die minimale lege ruimte heen op het waargenomene. Wat nemen we waar? In ieder geval niet, wat we denken waar te nemen. Ieder zintuig had één of andere hypothetische, ongekende specifieke zintuigenergie, zodat elk zintuig op zijn eigen manier geprikkeld kon worden, ongeacht de aard van de aangeboden prikkel. Een stomp op het oog geeft ook lichtervaring, terwijl er geen licht aan te pas komt, een foute interpretatie van de waarneming stomp. Conclusie: De werkelijkheid kan via de zintuigen niet gekend worden, want deze nemen alleen maar bewegingen van deeltjes waar. De hele door ons waargenomen wereld is niets anders dan een subjectieve reactie en interpretatie van onze zintuigen op die processen en heeft niets met objectiviteit te maken. Koren op de denkmolen van Kant dus. Kant had het al bedacht en ziedaar, de fysica en de fysiologie konden dat ook nog eens bewijzen. De huid, ofwel de epidermis, is als zodanig geheel ongevoelig voor de prikkels uit de buitenwereld en vertegenwoordigt een scheidingsafstand tussen de golfprikkels uit de buitenwereld en de
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
in de huid liggende zenuwuiteinden. Bij het oor en het oog vinden zoveel vervormingen plaats van de lichten geluidsprikkel, dat er van de waargenomen werkelijkheid niet veel kan overblijven in onze binnenwereld, nog afgezien van het proces in de hersenen, dat uit al die vervormde prikkels weer een bewustzijnsindruk moet samenstellen. Ieder spoor van gelijkenis tussen de oorspronkelijke zintuigprikkels van het waargenomen object en de in de hersenen ook nog optredende vervormingen moest dan toch wel ontbreken. Von Hartmann bestempelt iedereen, die echt iets van de wereld denkt te weten tot een naieve realist. Wij raken het spoor bijster langs de weg van de zintuigelijke indrukken. Hun bewijsvoering gold als wetenschappelijk geldig. Wat we van de wereld weten is slechts onze voorstelling. Heel ons wereldbeeld is slechts een subjectieve ervaring. Het wonderlijke vanuit ons gezichtspunt is, dat de wetenschappers zich helemaal niet realiseerden, dat ze weliswaar wetenschappelijk onderzoek verrichtten, dat ze echter maar een minimale uit de werkelijkheid afgezonderde fractie van die werkelijkheid onderzochten. Die afzondering met zijn consequenties werd niet bestudeerd. Hoe kan dat kleine aspect nu de hele werkelijkheidsbeleving op losse schroeven zetten? Op ieder onderzocht aspect vergaten ze de duizend andere aspecten. De wetenschappers waren snel gewend geraakt aan deze manier van denken en konden door hun bevooroordeeldheid het probleem waarneming niet meer objectief onderzoeken. De wetenschappers uit onze tijd weten allang niet meer, dat er een groot aantal onbeantwoorde vragen zijn blijven bestaan en dat ze in de dogmatiek van het verleden gegijzeld zitten. Toen ik een aantal jaren geleden de catastrofale bijwerkingen van een als geheel onschuldig gepresenteerd slaapmiddel ontdekte, werd van wetenschappelijke zijde direct en luid geroepen, dat mijn bevindingen niet als wetenschappelijk konden gelden. Toch had ik alleen maar opgeschreven, wat ik had gezien en gehoord. En dat mag niet meer. Dat is 'subjectief'. Nu levert in hun opvatting alleen "double-blind" onderzoek nog maar redelijk zekere kennis op. Mijn vraag luidt dan ook: Kan ons gewoon dagelijks bewustzijn er dan zo naast zitten? Of getransponeerd naar onze tijd: Worden al onze lichamelijke en psychische functies alleen maar door evenwichtsverhoudingen van stofjes bepaald, is de misdaad of genialiteit in de mens alleen maar het gevolg van een toevallige samenloop in het DNA, heb je alleen maar trek in koffie, omdat er bepaalde golfpatronen in het electroencephalogram opduiken, zijn depressies niets anders dan toevallige varianten in substanties, is het echt waar, dat sommige geneesmiddelen ook maar een fractie van de schizofrenie genezen? etc. etc. Als je je oor goed te luisteren legt, dan hoor je overal de boude bewering, dat we de mens steeds beter zullen leren begrijpen door een toenemend subtiel onderzoek van substantie. In de hoogmoedige verwachting, dat we alles ooit veel beter zullen begrijpen, mits we op de ingeslagen weg voortgaan en de materieaspecten van de werkelijkheid nog fijnzinniger uitpluizen. Materialisme in optima forma dus. Ze kiezen deze materiële weg, omdat ze het menselijk innerlijk failliet hebben verklaard als bron van zekere kennis. Op de keper beschouwd dus een vorm van naïef, platvloers en onbewezen modeldenken. Het is een modern geloof, een soort hardnekkig fundamentalisme. De wetenschap heeft zich totaal vastgebeten in de materie in de hoop tenminste nog enige zekere grond onder de voeten te hebben. Ik herken in discussies vaak een zekere angst, dat we hen van hun vertrouwde speeltje kunnen beroven. Wie bang is, wordt boos en dat kan je zien gebeuren. Zelf lijken de wetenschappers meestal weinig problemen te hebben met hun geloof. Een topwetenschapper onder mijn vrienden zei wel eens schertsend: Als ik zo achter mijn microscoop zit of nieuwe ontdekkingen bestudeer, dan zou ik toch haast in God gaan geloven! Geluk, vervulling, ideaal, mystiek, enthousiasme, liefde, rouw, vreugde, etc., zijn volgens onze tegenpartij niet anders dan subjectief beleefde bijwerkingen van toevallige rangschikkingen van onze materie of pure 'subjectieve' verzinsels. We moeten hen even links laten liggen en onze eigen zoektocht vervolgen, met of zonder hun zegen. Het is wel degelijk mogelijk op een andere manier naar de wereld te kijken dan zij doen. Een goed voorbeeld van anders denken vinden we bij Goethe (1749-1832). Naast dichter was hij o.a. een verdienstelijk botanicus. Hij heeft fundamenteel onderzoek verricht naar het wezen van de plant. Zijn inzichten stonden lijnrecht tegenover die van de ontwerper van de nieuwe plantensystematiek Linnaeus. Goethe heeft in zijn 'Metamorphose der Pflanzen' niet de feiten van Linnaeus' onderzoek bestreden, maar wel diens kolossale bewustzijnsvernauwing, waardoor het wezen van de plant geheel zoek raakte. Hij heeft een andere manier van kijkend beschouwen ingevoerd, dat met andere methoden de weg opende naar een wezenlijk anderssoortige kennis. (Zie: "Grundlinien einer Erkenntnistheorie der Goetheschen Welt-
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 13e jrg 1995, no. 2 (pp. 67 – 82).
anschauung" van Rudolf Steiner). De goetheanistische denkwijze heeft weinig school gemaakt. Dat gebeurde pas rond Rudolf Steiner in deze eeuw op tal van wetenschapsgebieden. De gangbare academische wetenschappen zijn o.i. door gewoontedenken een hele lange, donkere fuik ingezwommen. Hun grote inspanningen met al hun grootse resultaten niet te na gesproken, brengt hun eenzijdige bewustzijnsvernauwing ons toch tot bezinning. Moderne academische wetenschap derft kwaliteit en behoeft aangevuld te worden met anders-denken. We moeten weg uit hun kille denkstijl, uit het exemplarisch reductiemodel, waaraan iedere ethiek ontbreekt. Het wezen der dingen, dat Kant het onkenbare 'Ding An Sich' noemde, moet weer worden opgespoord en toegankelijk gemaakt worden, in alle takken van wetenschap, ook binnen de discipline van de fysiotherapie. Dan hoeft U niet meer op zoek te gaan naar wonderlijke waarnemingen aan de grens van Uw werkgebied of buiten die grens. U kunt Uw vak dan zelf gaan verrijken door een andere manier van waarnemen en denken. Deze methode komt binnen Uw bereik, wanneer U de bereidheid hebt U zelf na een scholing met heel Uw innerlijk in te brengen in Uw onderzoek. Dan kunt U een innerlijke groei doormaken door Uw vak. De nieuwe vermogens liggen in Uw eigen binnenwereld verborgen. Vandaar: "Ken U zelf." Mag ik daar een volgende keer op in gaan? Als U er nog zin in hebt tenminste. Hoe dan ook, ik wens U het beste op Uw weg.