z U-1
vaoMpa nal pan' Nor *mug 113 M11
) 1-1•1
Verslaving ii cfminatet
ARCHIEF EXEMPLAA NIET MEENEMEN !!!!
IMMO
wetenschappelok
%10 wderzoek- en
I)
docurnentatie
centrum
jaargang 15 juli
Verslaving en criminaliteit
Colofon Justitiele Verkenningen is een gezamenlijke uitgave van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justine en Gouda Quint BV. Het tijdschrift verschijnt negen keer per jaar. Redactieraad dr. J. Junger-Tas drs. A.B. Hoogenboom drs. P.H. van der Laan drs. Ed. Leuw dr. G.J. Veerman Redactie drs. J.C.J. Boutellier mr. M.R. Duintjer-Kleijn drs. M.R. van den Toorn (tijdelijk) mr. P.B.A. ter Veer Redactieadres Ministerie van Justitie, WODC Redactie Justitiele Verkenningen Postbus 20301 2500 EH 's-Gravenhage tel: 070-707! 47 WODC-documentatie Voor inlichtingen: 070-70 65 53 (E.M.T. Beenakkers, C.J. van Netburg). Abonnementen Justitiele Verkenningen wordt gratis verspreid ander personen en instellingen die beleidsmatig werkzaam zijn ten behoeve van het Minsterie van Justitie. Degenen die in aanmerking denken te komen voor een gratis abonnement kunnen zich uitsluitend schriftelijk wenden tot bovenstaand redactie-adres. Andere belangstellenden kunnen zich tegen betaling abonneren. Zij dienen zich te wenden tot: Uitgeverij Gouda Quint BV Postbus 1148 6801 MK Arnhem tel: 085-45 47 62
Administratie en adreswijzigingen De abonnementenadministratie wordt verzorgd door: Libresso BV Postbus 23 7400 GA Deventer tel: 05700-33! 55 Adreswijzigingen kunnen worden doorgegeven door het adresstrookje toe te zenden aan Libresso. Beeindiging abonnement Betaalde abonnementen kunnen tot uiterlijk 31 december van het lopende abonnementsjaar warden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar verlengd. Gratis abonnementen kunnen desgevraagd te alien tijde beeindigd worden. Abonnementsprijs Abonnementsprijs bedraagt f 65,per jaar; studenten-abonnementen f 52,- per jaar (gedurende maximaal vijf jaar). Betaling geschiedt bij voorkeur met de te ontvangen stortings-acceptgirokaarten. Nabestellingen Losse nummers kunnen worden nabesteld bij Libresso of Uitgeverij Gouda Quint (bij meer dan dertig exemplaren). De prijs van losse nummers bedraagt 111,50 (exclusief verzendkosten). Onhverp en drukwerk N.V. SDU
ISSN: 0167-5850 Opname van een artikel in dit tijdschrift betekent niet dat de inhaud ervan het standpunt van de Minister van Justitie weergeeft.
Inhoud
5
Voorwoord
8
drs. Ed. Leuw Verslaving en criminaliteit; een verkenning
23
drs. M. Grapendaal De tering naar de nering; middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
47
drs. H. Nelen Het gebruik van psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
67
drs. I. Kok en dr. P. Hermkens Probleemgokken en criminaliteit; een overzicht van de literatuur
87
drs. J.C. van der Stel Alcohol en criminaliteit; aandacht voor agressie en geweld
116 116 120 122 128 130 132 135 137
Literatuuroverzicht Algemeen Strafrecht en strafrechtspleging Criminologie Gevangeniswezen/TBS Reclassering Jeugdbescherming en -delinquentie Politie Verslaving Slachtofferstudies
139
Boeken/rapporten
141
Mededelingen
Voorwoord
In 1980 kwam Justitiele Verkenningen uit met een themanummer 'Alcohol en criminaliteit'. In 1982 volgde een nummer over heroine en in 1987 een nummer 'Drugs en strafrecht'. In het voorliggende nummer is het begrip verslaving als vertrekpunt genomen. Heroine, babbelboxen, pillen, bingo, alcohol, een-armige bandieten, bridge: aan al deze zaken, en nog veel meer, kan men verslaafd raken. Die verslaving kan, maar hoeft niet per definitie, sociaal problematisch gedrag tot gevolg hebben. Over verslaving en over de vraag wanneer en hoe deze criminaliteit tot gevolg heeft ga .at dit themanummer. In een verkennend artikel gaat Ed. Leuw in op enkele kenmerken van het complex van middelengebruik, verslaving en de sociale consequenties daarvan. Hij pleit voor een fundamenteel psychologisch verslavingsbegrip: verslaving als een individueel antwoord op een `te moeilijk worden' van het normale bestaan. De complexiteit daarvan wordt ingeruild tegen de overzichtelijkheid en voorspelbaarheid van de verslaving. De auteur legt de nadruk op het gegeven dat de sociale consequenties van verslaving niet per definitie problematisch hoeven te zijn. In de twee daarop volgende bijdragen worden de eerste gegevens van een lopend WODC-onderzoek onder Amsterdamse drugsgebruikers gepresenteerd. In het artikel van M. Grapendaal wordt ingegaan op de `economie van de opiaatverslaafden. Uit het WODC-onderzoek wordt duidelijk dat verslaafden de tering naar de nering zetten: het beschikbare geld bepaalt de omvang van het gebruik en niet omgekeerd, zoals vaak wordt aangenomen. Naast onder andere de methadonverstrekking en de invloed daarvan op heroine- en cocainegebruik, wordt besproken uit welke bronnen verslaafden putten om aan geld te komen, hoe deze bronnen zich onderling verhouden en waaraan de verdiensten worden uitgeVoorwoord
5
geven. Geconcludeerd kan worden dat binnen de onderzoekspopulatie ongeveer 20% van het totale inkomen verworven wordt door criminaliteit en dat verslaafden die (ook) cocaine gebruiken, meer criminaliteit plegen dan degenen die zich tot heroine beperken. H. Nelen beschriffi in het derde artikel het gebruik van psychofarmaca (pillen) in de Amsterdamse drugsscene. Dit gebruik heeft, in tegenstelling tot wat in de pers veelal wordt gesuggereerd, slechts bij een minderheid van de drugsgebruikers wortel geschoten. Aangegeven wordt welke gebruikers neigen tot het gebruik van psychofarmaca en welke functies dit gebruik voor deze mensen kan vervullen. Gebruikers van psychofarmaca blijken op het gebied van vermogenscriminaliteit een groter aandeel te hebben dan zij die deze middelen niet gebruiken. Voor de beantwoording van de vraag of pillengebruikers meer geweldscriminaliteit plegen dan niet-pillengebruikers zijn vooralsnog onvoldoende gegevens voorhanden. Wel lijken de gegevens de stelling te ontkrachten dat men doelbewust psychofarmaca slikt alvorens tot het plegen van een strafbaar feit over te gaan. In het vierde artikel geven I. Kok en P. Hermkens een overzicht van, overwegend buitenlands, onderzoek naar de relatie tussen probleemgokken en criminaliteit. Schattingen van het aantal gokverslaafden lopen uiteen tussen de 10.000 en 20.000. Het aantal gokverslaafden dat in 1988 een beroep deed op de CAD's (die officieel geen hulp mogen verlenen aan gokverslaafden) is ten opzichte van 1987 verdubbeld. Over de omvang van de negatieve gevolgen voor de samenleving, in termen van criminaliteit, schade geleden door werkgevers en schulden bestaat nog veel onduidelijkheid. Gokverslaafden plegen voornamelijk vermogensdelicten en geen of weinig geweldsdelicten; het gaat daarbij voornamelijk om kleine criminaliteit. De overheid zou een terughoudend beleid moeten voeren ten aanzien van uitbreiding van het aanbod van riskante spelen en het illegale gokken moeten indammen. Ten slotte behandelt J.C. van der Stel de vraag naar de relatie tussen alcoholconsumptie en agressieve criminaliteit. Uit door hem beschreven onderzoeken komt naar voren dat het voor de bestudering van deze relatie van belang is af te stappen van de `populaire' visie dat alcohol op zichzelf `oorzaak' is van criminaliteit. Alcoholconsumptie gaat immers in de regel niet 6
Justinele Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
met gewelddadigheden gepaard. Alcoholgebruik is zelden of nooit de enige directe oorzaak van geweld: het gebruik hangt samen met fysiologische, cognitieve, psychologische, situatie-gebonden en culturele factoren. Aandacht zal moeten worden geschonken aan de subculturele gegevenheden (een stelsel van waarden, attituden, normen en rituelen) die mede de `ontremmende', agressieve werking van alcohol bepalen.
Voorwoord
7
Verslaving en criminaliteit Een verkenning
drs. Ed. Leuw*
In de westerse maatschappijen wordt sinds enkele tientallen jaren het bestaan en de verbreiding van drugsproblemen gezien in nauwe relatie tot de ontwikkeling (de toename) van criminaliteit. Ondanks de grote verscheidenheid van opvattingen over de betekenis van het deviante drugsgebruik en over de verklaring van de relatie tussen drugsgebruik en criminaliteit lijkt er een sterke consensus over te bestaan dat het deviante drugsgebruik een autonome plaag is in de moderne maatschappij. Wie het drugsgebruik wegdenkt ziet het visioen verschijnen van veiliger straten en legere gevangenissen, die net als in vroeger jaren weer zullen worden bevolkt door leden van een respectabel inbrekersgilde, als je het mag geloven een vrijwel uitgestorven soon van misdrijfplegers, dat bijna met vertedering wordt herdacht. In dit imaginaire land zonder junkies kunnen misschien zelfs fietsen weer als particulier bezit fungeren en zullen de prijskaartjes in warenhuizen en supermarkten zeker met 5% kunnen worden verlaagd. (Onlangs was over de radio te horen dat ongeveer de helft van de winst verloren gaat aan diefstal). Het probleem van illegale drugs en criminaliteit zoals dat prominent in het publieke bewustzijn verschijnt wordt geheel gesitueerd aan de gebruikszijde van de drugsmarkt. Burgers, beleidsmakers en beleidsuitvoerders ontkomen niet aan `criminaliteit van verslaafden' als een bijna dagelijkse zorg. Juist deze soort van criminaliteit geldt als een specifieke sociaal/psychische pathologie, die met specifieke sociale reacties (in de sfeer van de op de 'verslaafden' gerichte hulpverlening of repressie) moet worden geconfronteerd. De criminaliteit die samenhangt met de aanbodzijde van de drugsmarkt lijkt als veel `normalert te worden beschouwd. Economische delicten (fraude, * De auteur is als onderzoeker verbonden aan het WODC.
8
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
corruptie, belastingontduiking) en ernstig instrumenteel geweld ('afrekeningen' onder rivalen in de drugsmarkt) die typerend zijn voor deze kant van het drugsprobleem lijken maatschappelijk veel minder tot de verbeelding te spreken alhoewel ze waarschijnlijk meer schade in geld en bloed opleveren dan er aan de gebruikerskant van het drugsprobleem wordt geproduceerd. De vertrouwde rationaliteit van het (zij het illegale) economische handelen, roept in de maatschappij geen speciale vragen of angsten op. Voor de onmaatschappelijkheid van mensen die worden geacht te zijn gevangen in 'de ban van een verslaving is dit heel anders. We zullen hieronder verder ingaan op enkele belangrijke kenmerken van het complex van middelengebruik, verslaving en de sociale consequenties van verslaving.
Sociale consequenties van verslaving in relatie tot een psychologisch verslavingsbegrip
In een eerder artikel heb ik mij naar aanleiding van de vrij algemene maatschappelijke en wetenschappelijke erkenning van problematisch gokken als wezenlijk verslavingssyndroom aangesloten bij een fundamenteel psychologisch verslavingsbegrip. (Peele, 1985; Leuw, 1988) Kort samengevat komt deze visie er op neer dat verslaving een typisch humaan fenomeen is, waarbij de complexiteit van het `normale' bestaan met alle • maatschappelijke en relationele aanspraken en genternaliseerde verwachtingen die daarbij horen, wordt ingeruild tegen de overzichtelijkheid en de voorspelbaarheid van het verslavingsbestaan. Volgens deze visie is verslaving een individueel antwoord op het `te moeilijk' worden van het normale bestaan. De persoonlijkheid van iemand die verslaafd raakt speelt een belangrijke rol, te zamen met zijn of haar maatschappelijke/situationele omstandigheden. De intensiteit van de verslaving kan worden afgemeten aan de mate waarin de verslaafde wordt geabsorbeerd door de rituele herhalingen van het verslavingsgedrag. Het feit dat gokverslaving bestaat relativeert in sterke mate het bio-medische en het sociologische determinisme dat het denken over verslaving lang heeft beheersd. Verslaving is noch de toestand die wetmatig optreedt tengevolge van fysiologische Verslaving en criminaliteit
processen, zoals bij heroinegebruik, noch is het voor het bestaan van verslaving noodzakelijk dat er sprake is van processen van maatschappelijke uitstoting en (deviante) subcultuur-vorming. Verslaving kan zich ontwikkelen los van enig in het lichaam opgenomen middel en rond gedragingen die als zodanig maatschappelijk geaccepteerd en onproblematisch zijn. Als mensen wezenlijk aan gokken verslaard kunnen raken dan is er geen enkele reden waarom ze niet intenser aan bijvoorbeeld tv kijken, bridge of bingo verslaafd zouden zijn dan een junkie verslaafd is aan heroine. De laatst verschenen loot aan de boom van maatschappelijk erkende verslavingen, de telefoon-babbellijn-verslaving, moge het echte bestaan van verslavingen aan niet-deviante gedragingen nog eens illustreren. Uitgaande van een psychologische conceptie van het wezen van verslaving wordt het duidelijk dat er geen eenvoudige relatie bestaat tussen de intensiteit van de verslaving (de kracht waarmee een individu aan zijn verslaving vastzit) en de problematische consequenties van het verslavingsbestaan. Deze consequenties van de verslaving kunnen sociaal van aard zijn of betrekking hebben op de psychische of somatische gezondheid. Een intense verslaving aan alcohol kan zoals bekend jarenlang worden onderhouden voordat er duidelijke nadelige sociale consequenties optreden, terwijI anderzijds veel officiele junkies toonbeelden van matigheid kunnen zijn in bun feitelijke drugsgebruik, terwijI ze toch verregaande schadelijke sociale consequenties ondervinden eq. produceren in relatie tot het verslavingsbestaan. Wellicht nog veel intrigerender is het verschil in problematische sociale consequenties zoals die blijkt bij de vergelijking van twee in onze maatschappij bekende varianten van verslaving aan psychofarmaca. Het gaat hier dus over verslaving aan legate als `geneesmiddelen' bekend staande drugs onder merknamen als Rohypnol, Bellanox en Seresta. Deze als slaap- of kalmeringsmiddelen bedoelde medicamenten mogen zich in een grote populariteit verheugen, zowel op straat binnen de grootstadse drugsscene, als in veel respectabele huis- en slaapkamers. Dit correspondeert met twee duidelijk onderscheiden (gestereotypeerde) beelden van een verslavingsbestaan: de langdurige en overmatige medische consumptie van zich in een sociaal en emotioneel
10
Justitifile Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
keurslijf gevangen voelende huisvrouwen en de desperate zelfmedicatie van junkies op de pillenbrug in Amsterdam. De ene vorm van verslaving past in de context van oversocialisatie binnen de conventionele sociale orde, de andere staat model voor zo ongeveer het maximum aan onthechting en marginaliteit dat in onze maatschappij denkbaar is. Het immense verschil in consequenties dat bij deze farmacologisch identieke verslavingen optreedt wordt niet verklaard door de mate van de verslaving alS zodanig, maar door de kenmerken van het verslavingsbestaan. Sociale problematiek die samenhangt met verslaving is slechts in geringe mate een direct gevolg van de verslaving, veeleer is het een belangrijk aspect van het verslavingsbestaan dat in meerdere of mindere mate rond de verslaving wordt opgetrokken. Verslaving is een psychische conditie, die vele en zoals steeds meer blijkt onvermoede gestalten kan aannemen. Er is geen vorm van verslaving denkbaar of aanwijsbaar die niet kan samengaan met een wijde varieteit van al of niet problematische gedragingen. In sommige gevallen van een en dezelfde verslaving, bijvoorbeeld alcoholisme, kan het worden gekenmerkt door extreem isolement en de praktische afwezigheid van relevant sociaal gedrag terwijl in andere gevallen deze verslaving juist sterk is ingebed in sociale structuren en (daarmee) een grote invloed heeft op het sociale gedrag van de verslaafde. De gescheiden en werkloze thuisdrinker van in de vijftig vertoont geheel andere consequenties van zijn drinkgedrag dan twintigjarigen die zich 's avonds in het café groepsgewijs tot grote (en soms gewelddadige) activiteiten weten op te werken. Alcohol heeft effecten op het gedrag. De aard daarvan is meer afhankelijk van de sociale vormgeving van het verslavingsgedrag dan van de aard van het verslavingsmiddel of de intensiteit van de verslaving. Dit alles wil zeggen dat sociale consequenties van verslaving beter kunnen worden begrepen in termen van functionaliteit dan in termen van causaliteit. Verslaving aan gelijke middelen en/of gedragingen worden ingepast in geheel verschillende levensstijlen. In sommige van deze zullen problemen zich vooral in individuele psychische pathologie manifesteren en zal juist door de verslaving de maatschappij eerder worden gevrijwaard van lastige en problematische gedragingen. Alcohol, medicijnen of methadon worden aldus gebruikt om een bestaan binnen de Verslaving en criminaliteit
11
conventionele maatschappij individueel dragelijk te maken, met een minimum aan conflicten en spanningen. In andere levensstijlen maken deze zelfde verslavingen het individuen juist mogelijk om conflicten uit te leven en zich door maatschappelijk problematisch gedrag te doen gelden. Het voorbeeld van de aan medicijnen verslaafde huisvrouw en de pillenfreak van de Damstraat is al gegeven. Methadonprogramma's kennen het type van de gestabiliseerde client, die na de dagelijkse slok van het `vervangende middel' en het dagelijkse praatje met de collega's naar huis gaat om een plaatje te draaien en naar Sky Channel te kijken. In deze zelfde programma's zijn echter ook de manische hosselaars bekend, die de bus of de wijkpost hebben ingepast als het startpunt voor de dagelijkse strooptocht fangs te kraken auto's en te bestelen warenhuizen. Verklaringen vanuit het principe van de functionaliteit impliceren niet dat problematische sociale consequenties van verslaving worden ontkend. Wel gaat het erom de betekenissen van de verslaving, de bedoelingen van de verslaafde en de belangen die deze met zijn verslaving kan realiseren in aanmerking te nemen. Hierbij zal de verantwoordelijkheid van de maatschappij voor de sociale condities waaronder verslaving aantrekkelijk wordt niet uit het gezichtsveld verdwijnen, maar ook niet de verantwoordelijkheid van het verslaafde individu voor (de gevolgen van) zijn eigen verslaving. Verslaving in en buiten de respectabele orde Het is zeker geen toeval dat het voorkomen van bepaalde typen van verslavingsbestaan in onze maatschappij sterk blijkt samen te hangen met structureel en cultureel bepaalde omstandigheden. Culturele minderheden, adolescenten, kansarme sociale strata en mensen voor wie de sociale verbanden van werk en persoonlijke relaties ontijdig wegvallen vormen groeperingen voor wie het verslavingsbestaan, meer dan voor anderen, een aantrekkelijk alternatief kan bieden. In deze maatschappelijke posities bestaat een relatieve schaarste aan conventionele mogelijkheden en perspectieven. Er is voor mensen in deze posities 'nog geen' vanzelfsprekende plaats binnen de dominante sociaal-economische orde, zoals bij adolescenten; of die plaats is er 12
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
`niet meer' zoals bij oudere werklozen; of die plaats is er `eigenlijk nooit geweest' zoals in de stadsbuurten van bijstandstrekkers en culturele minderheden. Cannabis- en cocainegebruik door adolescenten uit de (Amerikaanse) middle class kan belangrijke sociale en psychologische functies vervullen. Juist bij de gratie van het sociale taboe wat erop rust biedt het een gelegenheid om de morele, relationele, consumptieve en ten dele ook economische autonomie (door de kleinschalige handel in de verboden waar) te realiseren, die in de door volwassenen gedomineerde `echte' wereld niet voor hen is weggelegd. Het drugsgebruik is hiermee niet meer of minder dan de verschijningsvorm van het sociale gedrag waar het wezenlijk om gaat: .... all adolescent peer groups provide their members with routes out of the mundane social world; they are anti-boredom committees'. (Glassner e.a., 1987, p. 177) In het sterker perspectiefloze milieu van de verpauperde arbeidersbuurt grijpen adolescenten wellicht eerder naar het zowel symbolisch als farmacologisch zwaardere middel van de heroine om, tegen een hogere prijs, in wezen dezelfde doelen te bereiken. (Burr, 1987) Binnen een andere sociale context kan verslaving het antwoord zijn op het wegvallen van conventionele sociale inkadering. In een vicieus proces versterkt de verslaving het sociale isolement en neemt (juist daardoor) de psychische afhankelijkheid van de verslaving toe. De door het isolement ontstane leegte (ook in de meest letterlijke zin: de afwezigheid van een zinvolle invulling van de tijd) kan door de verslaving worden opgevuld. De uit het arbeidsproces gevallen thuisdrinker vormt het prototype van deze verslavingsmodaliteit. (Garretsen, 1983) De afwezigheid van sociaal engagement binnen dit type verslavingsbestaan impliceert dat problemen zich hierbij vooral binnenshuis in de gezinssfeer zullen manifesteren. De psychische conditie van verslaving, of dat nu aan gokken is of aan de babbelbox, aan psycho-
farmaca, alcohol of heroine kan sociale problemen opleveren op verschillende niveaus: voor de verslaafde zelf, voor de directe omgeving van de verslaafde en voor de maatschappij als geheel. Stuklopen met verslaving, zoals dat bijvoorbeeld blijkt uit het al of niet vrijwillig hulp zoeken voor verslavingsproblemen, wordt waarschijnlijk in sterke Verslaving en criminaliteit
13
mate bepaald door de mate waarin de verslaafde in botsing komt met en problemen gaat opleveren voor zijn sociale omgeving. Er bestaat een vloeiende overgang tussen sociale problemen die in de privesfeer van de verslaafde liggen en sociale problemen die rechtstreeks relevant zijn voor de maatschappelijke en de rechtsorde. De essentie van de sociale problematiek is wellicht gelegen in de interferentie van verslaving met belangrijke conventionele sociale rollen in de samenleving. Er ontstaan problemen op de genoemde niveaus indien verslaafden het ernstig af laten weten bij de, vervulling van de sociale rol van partner, ouder, zoon of dochter, scholier, buurtbewoner, deelnemer aan het arbeidsbestel en in laatste instantie deelnemer aan het rechtsbestel. Problemen in en voor de prive-sfeer van de verslaafde zijn direct of indirect relevant voor criminaliteit. Zoals bekend is de grens tussen prive en publiek niet zo makkelijk te trekken waar het gaat om crimineel of sociaal problematisch gedrag. We denken bijvoorbeeld aan de aan alcoholgebruik gerelateerde mishandeling in het gezin of de aan gokverslaving gerelateerde 'cliefstal' ('lenen') in familiekring of van de eigen zaak. De indirecte relatie tussen verslavingsproblemen in de prive-sfeer en criminaliteit heeft anderzijds te maken met de inmiddels tot basiswaarheid verheven criminologische stelling dat criminaliteit meer optreedt waar de relaties tussen individuen en conventionele sociale structuren zwakker zijn. Dit betekent dus dat verslaving criminaliteit waarschijnlijker maakt voor zover het bijdraagt aan de onthechting van de verslaafde van gezin, werk of conventionele vriendengroep. (Elliot e.a., 1985) Het gaat hierbij zowel om het wegvallen van de functionaliteit van de conventionele orde voor het verslaafde individu als om het toenemen van de functionaliteit van niet-conventionele (deviante) sociale structuren. In het cafe, in de grootstadse drugsscene of misschien wel in de bingo-zaal doet verslaving zich voor in een sterk gesocialiseerde vorm. De mogelijk marginale subcultuur van het verslavingsbestaan heeft voor het individu formeel dezelfde functionaliteit als de conventionele structuur binnen de respectabele maatschappelijke orde. Omdat de functionaliteit van het sterk gesocialiseerde verslavingsbestaan veel groter is dan die van het sociaal-geisoleerde versla14
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
vingsbestaan zullen daarbij in principe de sterkste (problematische) consequenties kunnen optreden. Tegelijkertijd zal echter in dit geval de relevantie van de verslaving als zodanig sterk worden gerelativeerd. De groepscultuur en de centrale interesses in het sterk gesocialiseerde verslavingsbestaan zijn van veel meer belang voor de sociaal problematische gedragingen die in relatie met de verslaving optreden dan de mate waarin de deelnemers aan de sub-cultuur al of niet verslaafd zijn. In de door Carmiggelt zo vaak geschilderde sub-cultuur van de buurtkroeg is de verslaving hevig maar buitenstaanders ondervinden er weinig last van. De kroeg van Carmiggelt fungeert als schuilplaats en niet als roversnest. Het omgekeerde is waarschijnlijk het geval bij het in de publiciteit vrij recent opgekomen fenomeen van inbraken plegende en rovende jeugdgangs, die volgens dezelfde publiciteit het crimineel verworven geld aanwenden in gokhallen. In hoeverre zijn die jongens werkelijk 'verslaafd aan gokken'? Of zijn ze op een betrekkelijk willekeurige wijze bezig hun bestaan te vullen met een opwindende manier van geld 'verdienen' en geld uitgeven? Ten aanzien van de drugsverslaafden in de Amsterdamse binnenstad kunnen in principe dezelfde vragen worden gesteld. De verenigbaarheid van het verslavingsgedrag met fundamentele conventionele rolpatronen is dus van veel belang voor het optreden van problematische sociale consequenties. Sommige intense verslavingen kunnen langdurig worden ingepast in dergelijke rolpatronen en vertonen daardoor weinig (sociale) problemen. Een alcoholverslaving kan lang `goed' gaan in een zakencultuur waar veel affaires in het cafe of tij dens het diner worden beklonken. Een medicijnenverslaving gaat heel lang `goed' voor de gehuwde vrouw die zelf niet werkt en geen kinderen verzorgt. De legendarische 'arts-morfinist' kan, zolang hij zijn medicijnen-boekhouding sluitend weet te houden, het geheim van zijn relatie met een berucht verslavend middel mee het graf innemen. Andere modaliteiten daarentegen zullen, ongeacht de mate van de verslaving in psychologisch opzicht, op korte termijn met grote sociale problemen gepaard gaan. Met de adolescent die ongelukkigerwijze de grootstadse drugsscene binnendrijft kan het zoals bekend snel en radicaal misgaan. Dat dit met name het geval is bij het het gebruik van illegale middelen Verslaving en criminaliteit
15
is allerminst toevallig, gezien de sociale uitstotingsprocessen die juist bier een rol spelen. Verslaving aan illegale middelen vormt het unieke geval waarbij verreweg de meeste sociale problemen optreden. Door morele verwerping en strafrechtelijke repressie worden er scherpe scheidslijnen getrokken tussen de verslavingswereld en de respectabele wereld. Dit betekent dat het leven van een verslaafde aan illegale middelen zich doorgaans afspeelt binnen deviante subculturen. De drugsscene biedt zowel een maximale functionaliteit als een maximale onverenigbaarheid met conventionele bestaanswijzen. Verslaving en criminaliteit, het middel en de mythe Dat verslaving en criminaliteit met elkaar samenhangen is een uitvoerig gedocumenteerde empirische bevinding. In de praktijk gaat het om drie typen van verslaving (gebruik): illegale drugs, alcohol en gokken. De relatie tussen criminaliteit en het illegale drugsgebruik geldt als verreweg het meest belangrijk. Maatschappelijk en wetenschappelijk krijgt het dan ook duidelijk de meeste aandacht. Criminaliteit en gokken is een recent verschijnsel waarover wetenschappelijk nog niet veel bekend is, maar dat zich bij de gratie van het nieuw-ontdekte wel mag verheugen in een toenemende belangstelling in kranten en praatshows. Alcohol en criminaliteit vormt eerder een constante zorg, als een vertrouwd en voorspelbaar randverschijnsel bij persoonlijke of relatieproblemen of bij maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het verkeer en de massarecreatie. Gokken en het illegale drugsgebruik enerzijds en alcoholgebruik anderzijds hebben betrekking op specifieke typen van criminaliteit, de eerste twee met functionele verwervingscriminaliteit die wordt aangewend om de drugs of het gokken te financieren en de laatste met expressieve geweldscriminaliteit. Zoals gezegd hoeft aan het bestaan van dergelijke relaties (wellicht voorlopig nog met enig voorbehoud ten aanzien van gokken) niet te worden getwijfeld. Het illegale drugsgebruik vertoont een sterke samenhang met vermogenscriminaliteit en bij zeer veel geweldsdelicten is sprake geweest van voorafgaand alcoholgebruik. De belangrijke vraag is uiteraard naar de verklaring van deze samenhangen. Welke kenmerken van de typen verslaving (gebruik) 16
Justitigle Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
zijn van belang voor het optreden van de criminaliteit? Globaal zijn er drie soorten van veronderstellingen over deze samenhang: - criminaliteit wordt bevorderd ('veroorzaake) door de directe effecten op het biologische functioneren; - criminaliteit wordt bevorderd door het complex van betekenissen dat (door de gebruiker) aan het middel of aan de verslaving wordt toegekend; - criminaliteit wordt bevorderd door de sociale condities van het verslavingsbestaan. Grofweg corresponderen deze veronderstellingen met respectievelijk psychofarmacologische, psychologische en sociologische referentiekaders. In het psychofarmacologische kader gaat het vooral om de veronderstelde directe biologische uitwerking op het psychische functioneren van de gebruiker. De noties die hierover bestaan zijn alle te herleiden tot de stelling dat mensen onder invloed van sommige middelen gewelddadig worden, ofwel doordat rechtstreeks de agressiviteit wordt bevorderd, ofwel doordat remmingen van agressiviteit (bijvoorbeeld angst en gewetensfuncties) wegvallen. Deze meest simpele van alle causale verklaringen bestaat vanouds ten aanzien van alcohol. Maar vrij recent hebben ze met betrekking tot Rohypnol geleid tot een bijna al weer vergeten paniekfase over het niet-medische gebruik van dit middel. Over cocaine bestaan soortgelijke ideeen. Onder invloed van veel drank worden sommige mensen slaperig, praatziek, huilerig of amoureus en sommige mensen worden onder bepaalde omstandigheden soms ook agressief. Ieren schijnen te gaan zingen als ze te veel op hebben, terwijl Zweden juist heel somber worden. Met andere woorden, ontremming lijkt geen slechte benadering van wat gangbaar is als acute psychische uitwerking van alcohol die als genotmiddel wordt gebruikt. Maar dit is nog ver verwijderd van de veronderstelde magische metamorfose tot redeloze geweldpleger. `Ontremming' is wellicht te begrijpen als fysiologisch bepaald effect van een bewustzijnverlagend middel als alcohol. Het sociale gedrag dat er eventueel op volgt kan echter zoals reeds is aangeduid zeer verscheiden zijn en is alleen te begrijpen op een veel hoger niveau dan dat van fysiologische processen.
Verslaving en criminaliteit
17
De `waarheid' met betrekking tot onafwendbare magische uitwerkingen van psychotrope middelen op het menselijke brein is van minder belang dan het feit dat dit soort verklaringen voor waar wordt gehouden. De invloed van verslaving (gebruik) op het sociale gedrag komt tot stand via cognitieve processen. Dat wil zeggen, er is sprake van een psychologisch proces waarbij het complex van betekenissen en verwachtingen dat aan middel, gebruik of verslaving is gehecht centraal staat. Betekeniscomplexen worden cultureel geproduceerd. Ze krijgen de vorm van alledaagse psychologische theorieen, waarin de gespecificeerde consequenties worden begrepen als het vanzelfsprekende gevolg van verslaving of middelengebruik. De culturele relativiteit van dit type `waarheden' blijkt bijvoorbeeld uit de radicale metamorfose van de betekenis van cannabis in de VS. In de jaren twintig stond het bekend als een psychotische roes-verwekker ('killer-weed'), die aanleiding kon geven tot moordzuchtige razernij; in de jaren zestig als veroorzaker van het 'a-motivationele syndroom' ('drop-out drug'). In beide tijdperken konden deze zo uiteenlopende typen van sociale consequenties overvloedig worden gedocumenteerd. (Himmelstein, 1983) De hippies uit het flower-power tijdperk weigerden massaal de ambities van hun hard werkende middle class ouders over te nemen. Liever koesterden ze zich in hun vriendelijke rituelen en stelden zich onder de betovering van hun muziek en de geur van marihuana open voor de genade van de 'good vibrations'. Toen ze ouder werden bleek het a-motivationele syndroom meestal vanzelf weer over te gaan. Een enkele heeft het zelfs gebracht tot kandidaat voor het 'Supreme Court'. In dit decennium zijn er helemaal geen hippies meer. Cannabisgebruik onder adolescenten heeft een veel minder sacrale betekenis gekregen en daarmee heeft het veel magische functies verloren. Een analyse van alcohol-gerelateerde geweldscriminaliteit kan iets duidelijk maken over de tot betekeniscomplexen te herleiden psychologische mechanismen die een rol spelen. Geweld na alcohol doet zich voornamelijk voor in twee varieteiten. Ten eerste in de context van collectieve sterk geritualiseerde sociale activiteiten. Veelal gaat het om de meer `volkse' varianten van het uitgaansleven, waarbij veel en vaak in groepsverband opererende (jonge) mannen 18
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5.1989
betrokken zijn. Kermissen zijn vanouds spreekwoordelijk. Tegenwoordig zijn het vaker de disco en het voetbal. Alcohol heeft zijn eigen rituele functie en wordt collectief aangewend om het doel (zich uitleven) te bereiken. Vrolijkheid en opwinding zijn de verwachte en gezochte effecten van alcohol. Knokken hoort hier vaak, al of niet van harte en met overtuiging, bij. Mishandeling binnen relaties, `vrouwenmishandeling' staat model voor het tweede type alcohol-gerelateerde geweldscriminaliteit. In dit geval kan de alcohol door de agressor (al of niet doelbewust) worden aangewend om de juiste geestesgesteldheid voor het plegen van het geweld te produceren. In zoverre dit het geval is mishandelt de mishandelaar niet omdat hij gedronken heeft, maar gaat hij drinken om te kunnen mishandelen. Achteraf dient de alcohol als excuus ter vermindering van de morele verantwoordelijkheid voor het gedrag. Tdelachtbare, ik wist niet meer wat ik deed, want ik was helemaal lam,' is een standaardexcuus van verkrachters voor de rechtbank. Daar wordt deze constructie meestal niet gehonoreerd met vermindering van de juridische schuld. In het dagelijks leven is deze strategie vaak effectief, omdat zelfs de mishandelde partner (aanvankelijk) graag in het excuus wil geloven. De functionaliteit van causale verklaringen Het is zowel in het dagelijkse leven als voor degenen die beroepshalve oplossingen moeten bedenken voor een urgent sociaal probleem als verslaving zeer verleidelijk om de verklaringen zoveel mogelijk in causale wetmatigheden te zoeken. De vorm waarin dit soort verklaringen zich voordoet is, afgezien van het jargon waarin ze zijn gesteld, simpel en herkenbaar: 'alcohol (cocaine, rohypnol) leidt tot ontremming en agressie', en de iets minder directe, maar logisch .soortgelijke redenering dat `iemand die aan heroine is verslaafd nu eenmaal elke dag 'zijn portie` (1 gram?, 0,5 gram?, 0,1 gram?) moet hebben en dat hij daarom wel voor f bij elkaar moet stelen'. Deze laatste bewering heeft niet alleen een sterke evidentie voor de Amsterdammer van wie weer eens een fiets is gestolen, maar ook voor een crimi-
Verslaving en criminaliteit
19
noloog die een model voor criminaliteitsbeleid ontwerpt. (Buikhuisen, 1988) Logisch biedt een dergelijke strategie de meeste helderheid en eenduidigheid, maatschappelijk wordt hij het makkelijkst geaccepteerd en praktisch geeft hij de meest evidente aanknopingspunten om er sociale acties op te baseren. Met andere woorden: causalistische verklaringen van verslavingsproblemen hebben een grote mate van vanzelfsprekendheid die veelal ook bestaat voor de verslaafden zelf. Zoals we hebben besproken kan de verslaafde van dit soort verklaringen (al of niet bewust) een dankbaar gebruik maken en daarmee 'de waarheid' ervan telkens opnieuw bevestigen. Aldus ontstaat een verslavingsmythologie waarin `causale' effecten voorzover die er wel zijn een onontwarbare kluwen gaan vormen met de bedoelingen die een verslaafde met zijn gedrag heeft, de nuttigheid die hij er aan ontleent, de verwachtingspatronen waaraan hij met zijn gedrag voldoet en de excuseringsconstructies waarmee de verslaafde geimmuniseerd is tegen morele, relationele en sociale aanspraken. De causaliteitsconstructie met betrekking tot de problematische consequenties van verslaving fungeert in feite als een externalisatie van 'het kwaad' die, niet alleen voor de verslaafde zelf, maar ook binnen de conventionele maatschappelijke orde een sterke nuttigheidsfunctie heeft. Afhankelijk van de in een maatschappij gangbare retoriek kunnen de fundamentele culturele en sociaal-economische manco's van een samenleving (waarvoor geen eenvoudige oplossingen bestaan) worden getransformeerd tot ziekte' waarmee individuen binnen de als onproblematisch voorgestelde maatschappij ongelukkigerwijze worden `besmer of, zoals de zogenaamde 'zero tolerance' retoriek van het drugsbeleid in de VS het wil, tot de slechtheid van gewetenloze individuen en groepen die zich verrijken met behulp van een klantenkring die het schort aan respectabele moraal, wilskracht en ambities. Het behoeft weinig betoog dat klemmende sociale problemen en levensproblemen van dakloze jonge zwervertjes in Latijns-Amerika van geheel andere aard zijn dan die van de yuppies uit de snel rijk geworden 'Silicon-valley' in Californie. Toch bleek het in twee opeenvolgende lezingen van een conferentie over preventie en behandeling van drugsverslaving - Noordwijkerhout 1986 - mogelijk om 4
20
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
ernstige problematiek in deze zo verschillende werelden 'toe te schrijven' aan eenzelfde middel, dat recentelijk is ontdekt als bron van velerlei kwaad, namelijk cocaine. De ene lezing werd gehouden door een getaande oudere arts uit Peru, de andere door een elegante jeugdige psycho-therapeute uit Californie. Ze hadden het beiden over de problematische gevolgen van cocaine. Wat waren die problemen? De dokter presenteerde een onuitputtelijke reeks van pathologieen die optraden bij jonge, zoals hij vertelde, verpauperde en dakloze gebruikers van de inheemse 'coca-paste'. Deze verschijnselen varieerden van chronische infecties tot hartaandoeningen en algehele uitputting. Veel van deze cocaine-gebruikertjes liepen een direct . gevaar, zo zei hij, om ten gevolge van dit drugsgebruik het leven te verliezen. Vervolgens kwam de Californische die vertelde over haar ervaringen in haar psycho-therapeutische praktijk. Onder haar clienten telde zij vele jonge, succesvolle managers en software-ontwikkelaars die na een jaar of vijf cocainegebruik in grote problemen waren geraakt. Fysieke uitputting en infectie-ziektes waren dit keer niet aan de orde. Bij haar clienten ging het meer om gevoelens: identiteitsverlies, vervreemding, depressies, verveling. In de loop der jaren hadden deze clienten zich ontwikkeld tot verslaafde cocaine-gebruikers. Vrijwel altijd waren hun relaties op de klippen gelopen en nu dreigde hetzelfde te gebeuren met hun maatschappelijke carrieres. Hoe groot moet niet de magie zijn van het illegale-middel-als-bron-van-het-kwaad om er zowel de misere van de verpauperde klasse in de derde wereld aan te kunnen toeschrijven als de post-moderne zielepijn van de westerse yuppies die hun repertoire aan consumptieve kicks hebben uitgeput. De cirkel sluit perfect voor zover de fundamentele spanningen inherent aan een bepaalde samenleving worden geexternaliseerd als problemen die het causale gevolg zijn van verslaving en vervolgens de `verslaafde' individuen van deze constructie gebruik kunnen maken om de psychische, sociale en economische functionaliteit van de verslaving te realiseren. Het relaas van een Nederlandse drugsonderzoeker op een studiereis naar de VS moge de functionaliteit van het definieren van sociaal-economische Verslaving en criminaliteit
21
problemen in termen van verslavingsproblemen nog eens illustreren. Op diens verzoek om hem jets te laten zien van het tot `gigantische proporties uitgegroeide cocaine-probleem in New York', werd hij per automobiel rondgereden in een uitgestrekte volstrekt onttakelde `woon'buurt, waar tussen de uitgebrande en half-gesloopte huizen en het al lang niet meer opgehaalde huisvuil de zwarten en latino's hun werkloze dagen aan het slijten waren. Dat was dus het cocalne-probleem, dat zoals iedereen weet tot veel criminal iteit aanleiding geeft. Literatuur
tische overwegingen en onderzoek in Rotterdam
Buikhuisen, W.
Lisse, Swets en Zeitlinger, 1983
Strafgevoeligheid, socialiseerbaarheid en de weg naar chronische criminaliteit
Glassner, B., J. Loughlin Drugs in adolescent worlds
Justitiele Verkenningen, nr. 4, 1988, pp. 53-77
Himmelstein, J.L. The strange career of marihuana: Politics and ideology of drugs control in America
New York, St. Martin's, 1987
Burr, A. Chasing the dragon: Heroin misuse, delinquency and crime in the context of South London Culture
West Port, Greenwood, 1983 Leuw, E.
The British journal of criminology, 27e jrg., nr. 4,1987, pp. 333-357
Over gokken en de hernieuwde humanisering van het verslavingsbegrM
Elliot, U.S., D. Huizinga e.a. Explaining delinquency and drug
Tijdschrift voor alcohol, drugs en andere psychotrope stoffen, 14e jrg., nr. 5-6,1988
Use
Beverly Hills, Sage, 1985 Garretsen, H.F.L. Probleemdrinken, prevalentiebepaling, beinvloedenden factoren en preventiemogelijkheden: Theore-
22
Peele, S. The meaning of addiction, compulsive experience and its interpretation
Lexington, Lexington Books, 1985
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
De tering naar de nering Middelengebruik en economie van opiaatverslaaf den
drs. M. Grapendaal*
Inleiding
Hoewel het drugsvraagstuk als maatschappelijk verschijnsel in ernst ongetwijfeld in de schaduw gesteld wordt door vele andere problemen (denk alleen maar aan de circa 300.000 problematische drinkers), is de aandacht ervoor in beleid en media al enkele decennia vrijwel onovertroffen. Dit geldt niet alleen voor Nederland maar in nog sterker mate voor de Verenigde Staten. Nog niet zo lang geleden gaf een overheidsfunctionaris - wiens naam mij nu even ontschoten is - als zijn mening dat drugsgebruik en -handel het grootste probleem vormen dat de wereld op dit moment bedreigt. De vorige president van de VS heeft - op de sofa, hand in hand met zijn eega de 'war on drugs' verklaard. Ms uitvloeisel daarvan zijn er serieuze plannen om in het zuiden van de VS een 'high tech' variant op de Chinese muur te bouwen met alle benodigde toeters en bellen zoals elektronische detectoren, mitrailleurnesten en radarposten. Ook anderszins laat het leger van zich spreken. Kortgeleden werd, in een gezamenlijke Colombiaanse/Amerikaanse actie, met napalmbombardementen gepoogd de coca-oogsten te vernietigen. Niets duidt erop dat deze ondernemingen, die inderdaad de allure vertonen van een 'full scale war', tot gevolg hebben dat het drugsprobleem aldaar in ernst afneemt; noch feitelijk noch in de perceptie van de gemiddelde krantenlezer en/of televisiekijker. Gelukkig wordt in Nederland aanmerkelijk beheerster gereageerd. Dat neemt niet weg dat ook uit (sommige) Nederlandse kranten gemakkelijk de indruk kan ontstaan dat het overgrote deel van de criminaliteit gepleegd wordt door gebruikers van harddrugs. Ook voorkomt dit niet dat bij tijd en wijle * De auteur is als onderzoeker verbonden aan het WODC.
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
23
bewoners van het Amsterdamse centrum te hoop lopen tegen de drugsoverlast en merkwaardigerwijze aan het gemeentebestuur in plaats van aan de gebruikers 'de oorlog verklaren'. Toch is er betrekkelijk weinig systematische kennis voorhanden over de werkelijke omvang van de criminaliteit die gepleegd wordt door drugsgebruikers, zoals er evenmin gedetailleerde kennis bestaat over andere manieren van inkomstenverwerving, de besteding van de pecunia - naast drugs - of de hoeveelheid middelen die gebruikt wordt. Deze en dergelijke vragen staan centraal in een onderzoek dat het WODC in uitvoering heeft onder Amsterdamse drugsgebruikers. In dit artikel worden de eerste resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. Benadrukt moet woorden dat in de uiteindelijke publikatie (waarschijnlijk in 1990) van de resultaten, de gezichtspunten die hier ontwikkeld worden wellicht enige nuanceringen zullen ondergaan. De reden daarvoor is dat slechts een deel van het onderzoeksmateriaal voor dit artikel gebruikt kon worden. Allereerst zal kort worden ingegaan op de opzet van het onderzoek en de samenstelling van de steekproef; vervolgens op de middelen en hoeveelheden die gebuikt worden (daarbij zal ik me beperken tot heroine, cocaine en methadon, voor het gebruik van medicinale drugs verwijs ik naar de bijdrage van H. Nelen elders in dit nummer). Daarna houden we ons bezig met de diverse manieren van inkomstenverwerving en hoe die zich onderling verhouden, waarna de uitgaven aan de orde komen. Ten slotte wordt aandacht besteed aan de invloed van methadon op criminaliteit van opiatengebruikers. Onderzoeksopzet en steekproefsamenstelling
Onderzoeksopzet Zowel de structuur van het onderzoek als de samenstelling van de steekproef is afhankelijk van de vraagstelling van het onderzoek. Omdat een van de vragen waarop dit onderzoek antwoord moet geven is, in hoeverre methadonverstrekking enige dempende werking op het niveau van criminaliteit heeft, valt de steekproef in twee delen uiteen. Gestreefd is naar een evenwichtige verdeling van enerzijds gebruikers die geen methadon verstrekt krijgen en anderzijds 24
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
gebruikers die op regelmatige basis dat wit zeggen vrijwel dagelijks, hun methadon halen bij de wijkposten of bussen van de GG&GD of op recept bij de huisarts. Gegeven het feit dat de omvang van deze twee groepen niet gelijk is, bestaat de steekproef uit 105 `methadonklanten' en 45 niet-methadongebruikers. De beperking van de totale steekproef tot 150 respondenten is ingegeven door praktische overwegingen zonder de representativiteit (van in ieder geval de methadongroep) in gevaar te brengen. Elke respondent wordt gedurende minimaal een jaar gevolgd. Gedurende dat jaar worden zeven standaardinterviews afgenomen en een levensgeschiedenisinterview. De standaardinterviews bestaan uit gedetailleerde informatie omtrent middelengebruik, manieren van inkomstenverwerving (bijvoorbeeld criminele activiteiten maar ook regulier werk en (bijstands) uitkering), huidige leefsituatie in termen van bijvoorbeeld woonruimte, justitiele, politiele en hulpverleningscontacten alsmede de fase van verslaving waarin de respondent zich bevindt. De eerste drie weken wordt wekelijks een dergelijk standaardinterview retrospectief over de voorafgaande week afgenomen, vervolgens vindt elk kwartaal een follow-up interview plaats. Op deze manier wordt informatie vastgelegd over zeven weken uit een jaar van het leven van een harddrugsgebruiker. De gegevens waarop dit artikel gebaseerd is, werden geput uit het eerste standaardinterview en hebben dus betrekking op een week. Naast de kwantitatieve informatie zoals die wordt geregistreerd middels deze interviews, brengt de gekozen werkwijze een schat aan kwalitatief materiaal met zich mee. Elke veldwerker houdt een min of meer uitgebreid dagboek bij van de ervaringen en observaties die hij/zij (op)doet tijdens het veldwerk. Ook dit deel van de informatieverwerving speelt zich beurtelings op de bussen en wijkposten van de GG&GD af en de straat (met name de Zeedijk en aangrenzend territoir). De respondenten die via de methadonverstrekking geworven worden, zijn over het algemeen direct op de verstrekkingspunten benaderd. De niet-methadonklanten worden via de zogenaamde `sneeuwbal-methode' gezocht (Korf, 1987): als eenmaal een bereidwillige gebruiker gevonden is, dan worden via hem of haar pogingen in het werk gesteld andere te interesseren voor het onderzoek. Dit betekent dat voor deze laatste categorie veel van de Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
25
wervingsactiviteiten in het natuurlijke territoir van de gebruikers plaatsvonden. Vele dagen, avonden en soms nachten werden daar doorgebracht. Hieruit heeft zich langzamerhand een gedetailleerd en realistisch beeld ontwikkeld van de scene en de activiteiten aldaar, waarop mede wordt teruggegrepen bij sommige beschrijvingen in dit artikel.
Steekproefsamenstelling De populatie waar dit onderzoek zich op richt bestaat uit regelmatige opiaatgebruikers (inclusief methadon). Dat wil zeggen dat het hier niet gaat om de recreatieve gebruikers van bijvoorbeeld cocaine tijdens de weekend-uitstapjes naar de disco, maar om verslaafden die over het algemeen dagelijks illegale middelen gebruiken. Velen daarvan leiden het leven van een straatjunk, anderen hebben een baan en vormen in menig opzicht geen uitzondering ten opzichte van de conventionele burger. Zoals gezegd valt de steekproef in twee delen uiteen: ten groep respondenten die ingeschreven zijn in een methadonverstrekkingsprogramma en ten groep `sneeuwbalklanten'. De eerste vraag die zich natuurlijk opwerpt, is in hoeverre deze steekproef representatief is voor de gehele populatie drugsgebruikers in Amsterdam. De samenstelling van de groep methadongebruikers is gebaseerd op een GG&GD publikatie. (Buning, 1986) Uit deze publikatie is een aantal kernvariabelen (leeftijd, sekse, etnische achtergrond bijvoorbeeld) geselecteerd op grond waarvan de steekproef is vastgesteld. We kunnen er veilig van uit gaan dat dit tot een representatieve vertegenwoordiging van deze groep heeft geleid. Over de `sneeuwbal' respondenten kunnen we minder zeker zijn. Hoewel er aanwijzingen zijn dat deze werkwijze tot een aanvaardbare vorm van representativiteit leidt (Korf, 1986, 1987), bergt de methode het gevaar in zich dat bepaalde groepen onder- of oververtegenwoordigd zijn. In het onderhavige geval zou dit kunnen spelen voor de min of meer geintegreerde gebruikers. Omdat vooral gezocht is onder actieve gebruikers, zouden de `stille' gebruikers (zij die `normale' huisvesting hebben of een reguliere baan en daarom minder in de scene te vinden zijn) wat ondervertegenwoordigd kunnen zijn. In termen van criminaliteit en andere overlast van 'de' 26
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
gebruikers zou het te schetsen beeld dus wel eens overtrokken kunnen zijn. Op een achtergrondvariabele wit ik de aandacht vestigen: de gemiddelde leeftijd van de deelnemers aan het onderzoek ligt op ruim 30. Dit is hoger dan Buning (1986) meldde en in overeenstemming met een kort geleden gepubliceerd onderzoek. (Intraval, 1989) De conclusie is dat minder jongeren dan voorheen beginnen aan een `drugscarriere' waardoor de gemiddelde leeftijd stijgt. Deze conclusie wordt nog eens bevestigd door twee onderzoeken die met enige tussenpoos gedaan zijn in het Rotterdamse huis van bewaring (Grapendaal e.a., 1985; Bartelds e.a., 1987): in twee jaat tijd is het aandeel jonge (dat wit zeggen onder de 24 jaar) verslaafden in het totaal aantal gedetineerde verslaafden teruggelopen van 67% naar 42%, een daling van 37%. De moeite die de veldwerkers in dit onderzoek hadden de noodzakelijke jongeren te vinden voor deelname is een volgende indicatie voor de afname van deze categorie onder gebruikers. Hoewel nog maar afgewacht moet worden in hoeverre dit een ontwikkeling is die standhoudt, is het op zichzelf verheugend dat uit diverse bronnen blijkt dat niet alleen minder jongeren toetreden tot de rangen der gebruikers, maar ook dat de aantallen gebruikers lager worden, of in ieder geval tot nu toe overschat zijn. (Intraval, 1989; Korf, 1986, 1987) Middelengebruik Inleiding Er kunnen vijf hoofdgroepen middelen onderscheiden worden: opiaten (waaronder heroine, methadon en in (veel) mindere mate palfium en morfine; de oermoeder van deze middelen, de opium zelf, wordt in deze kringen hoegenaamd niet meer gebruikt), cocaine, medicinale drugs (de pillen zoals Rohypnol, Seresta, Valium, Mandrax, Vesparax enzovoort), alcohol en pepmiddelen. Van deze middelen is de heroine, althans binnen de gebruikerspopulatie waarop dit onderzoek zich richt, nog steeds het meest populair, als we tenminste afgaan op de aantallen gebruikers ervan. Steeds meer geluiden onder gebruikers leiden tot de veronderstelling dat heroine echter niet meer in de eerste Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
27
plaats als genotsmiddel wordt gebruikt, maar als middel om `normaal' te kunnen functioneren. Dat wit zeggen je niet ziek te voelen; heroine als zelfmedicatie. Op deze manier beschouwd, wint cocaine het in de populariteitspoll van middelen. Cocaine verschaft de 'flash', zij het anders van aard, die de heroine door de gewenning niet meer kan leveren. Hoewel het niet zonder meer als verklaring kan worden gebruikt, weerspiegelt zich in deze verschuiving van middelengebruik een soortgelijke maatschappelijke verandering. De periode waaruit het opium- en heroinegebruik stamt, de zestiger en begin zeventiger jaren, kenmerkte zich onder andere door jongerenbewegingen die zich afzetten tegen de heersende moraal, de liefde predikten en wars waren van winstbejag of carriere maken. Heroine als genotsmiddel paste in deze ideologie. Heroine is een 'downer', gebruikers zaten wat te knikkebollen en waren lief voor elkaar. Sommige oudere gebruikers huldigen deze oude idealen nog steeds en beperken zich meestal ook tot heroine. De huidige 'Zeitgeist' echter straalt veel meer actie uit, snelle jongens en meisjes in even snelle automobielen worden opgestoten in de vaart der volkeren. Vooropgesteld dat je hard werkt is de maatschappelijke vooruitgang binnen handbereik. Cocaine als 'upper' lijkt meer aan te sluiten bij deze veranderde levenswijze en het is niet zo vreemd dat het z'n weg gevonden heeft naar de traditionele junk. De andere soorten drugs (pillen, alcohol en pep) worden meer als iets gezien dat je er naast gebruikt en zeker pep maar mondjesmaat. In de volgende paragrafen worden de hoeveelheden aan `harde' middelen die genuttigd worden, besproken. Heroine en cocaine In tabel I staat weergegeven of, en zo ja hoeveel, heroine en cocaine geconsumeerd is in de week waarop het interview betrekking had. Eerst even iets over het lezen van de tabel: in de cellen staan de aantallen (en percentages) gebruikers vermeld. Het is niet noodzakelijkerwijze zo dat bijvoorbeeld de 38 cocainegebruikers uit kolom 2, ook in de 41 heroinegebruikers in kolom 2 vertegenwoordigd zijn. Het kan best voorkomen dat iemand die meer dan 2 gram heroine gebruikt heeft, helemaal geen cocaine heeft gebruikt of slechts een half gram.
28
Justkiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Tabel 1: Heroine- en cocaInegebruik
niets
0,5-1gr.
1-2gr.
> 2gr.
Heroine
24 16%
41 27%
41 27% 44 29% 150
Cocaine
59 40%
38 26%
18 12% 34 23% 149'
tot.
' Van een respondent was dit gegeven onbekend.
In een later stadium zal nog aandacht besteed worden aan dit gecombineerde gebruik. Er zijn 24 gebruikers die in de week voorafgaand aan het interview geen heroine gebruikt hadden. Deze 24 stonden allemaal ingeschreven in een methadonprogramma. We zien dat 82 gebruikers hun gebruik beperkten tot een maximum van 2 gram per week en dat 44 respondenten meer dan twee gram per week gebruikten. Dit is 35% (44:126x100) van de gebruikers. Het gemiddelde heroinegebruik per respondent bedraagt 1,9 gram. Als we de abstinenten buiten beschouwing laten, stijgt het gemiddelde gebruik tot 2,3 gram per week. De maximum consumptie ligt op 14 gram per week (het gaat om twee respondenten). In aanmerking nemend dat door de bank genomen voor eentiende gram heroine f 25 wordt neergeteld', zou de wekelijkse besteding binnen de onderzoeksgroep aan heroine ongeveer f 72.500 (126x2,3x250) bedragen, ware het niet dat een bepaalde hoeveelheid heroine in natura verdiend wordt in de tussenhandel. Het gaat om ongeveer 15% van het gebruik. Als deze hoeveelheid er van afgetrokken wordt, dan blijft een werkelijk besteed bedrag over van dik f 60.000. Er zijn minder gebruikers van cocaine dan van heroine, maar het percentage zware gebruikers (meer dan 2 gram) is iets hoger, namelijk 38 (34:90x100). Gemiddeld wordt per respondent 1,8 gram per week gebruikt; gerekend over uitsluitend de gebruikers van cocaine is dit gemiddelde 3 gram. We zien dus dat het cocainegebruik gemiddeld boven dat van heroine uitstijgt. Dit is ook af te leiden uit het maximale gebruik binnen de groep, namelijk 24 gram per week. De prijs voor cocaine is gelijk aan die van heroine, zodat we voor deze drug uitkomen (weer uitsluitend voor de onderzoeksgroep) op een wekelijks geconsumeerd bedrag van f 67.500 (90x3x250); zonder de in natura verdiende coke is dit f 57.000. Een van de regelmatig weerkerende berichten in pers en andere media betreft de mythe dat elke junk Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
29
elke dag een vaste hoeveelheid dope nodig heeft. Afhankelijk van deze hoeveelheid stroopt de junk mager, ongewassen en schichtig de straten af om aan de benodigde centen te komen. Zodra hij in zijn invariabele behoefte voorzien heeft (bedragen van £350 per dag zijn in deze berichten eerder regel dan uitzondering), houdt hij het voor gezien. De cijfers uit dit onderzoek tonen aan dat deze voorstelling van zaken geen stand houdt. De vraag naar dope is in hoge mate elastisch. Dat wil zeggen dat een verslaafde de ene dag wel twee gram kan gebruiken, maar de andere dag niets. In dit laatste geval draagt de methadon er zorg voor dat de onthoudingsverschijnselen uitblijven. Waarschijnlijk ligt de relatie anders dan tot nu toe veelal aangenomen werd. Anders, dat wil zeggen: omgekeerd. Niet de behoefte bepaalt hoeveel geld nodig is, maar het beschikbare geld (of verdienste in natura) bepaalt de hoeveelheid te nuttigen dope. Veel van onze respondenten delen de week dan ook in naar `goede' en `slechte' dagen. Op dagen dat veel geld of dope verdiend is, kan veel worden gebruikt. Ms de verdiensten daarentegen minder zijn, wordt evenredig minder gebruikt. Sandra, een herothehoertje, zegt in het Parool van 1-4-89: 'Hoeveel ik per dag nodig heb? Dat hangt af van hoeveel ik verdien...' Net zoals zijn conventionele tegenvoeter zet de opiaatverslaafde de tering naar de nering. Dit is een belangrijke constatering omdat het farmacologisch determinisme, dat lange tijd overheersend is geweest in de benadering van verslavingsfenomenen, op losse schroeven komt te staan. Dit determinisme houdt kortweg in dat verslaving het gevolg is van de werkzame stof in de drug. Volgens deze zienswijze treedt er aanvankelijk fysieke tolerantie op waardoor steeds meer nodig is om effect te kunnen sorteren, later stabiliseert de behoefte zich: er wordt dagelijks eenzelfde hoeveelheid dope gebruikt. De vaststelling dat het gebruik zeer elastisch is, is in evidente tegenspraak met deze theorie. Behalve de resultaten in dit onderzoek die wijzen op een omgekeerde relatie, zijn er diverse andere indicaties dat dit het geval is. Zo schijnt de Amerikaanse straatherothe een zuiverheid te hebben die meer op die van stophoest lijkt dan op de begeerde stof zelve. Toch wordt het intraveneus gebruikt, heft het ontwenningsverschijnselen op en leiden de gebruikers ervan het leven van een straatjunk. 30
Justititile Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Eveneens van veel betekenis is de observatie dat een aantal verslaafden, dat in een experiment heroine verstrekt kreeg in een medische en gecontroleerde setting, ernstig depressief raakte. (Derks, 1985) In essentie betekent dit dat het middel en de eigenschappen ervan niet van overheersend belang zijn. Minstens even belangrijk is de levenswijze die gepaard gaat aan het gebruik van illegale middelen. Ik bedoel dan niet in de eerste plaats de verloedering van vele verslaafden die nogal in het oog springt, maar veeleer de activiteiten die ontplooid worden om aan geld of dope te komen. De drugs zijn in dit opzicht meer de katalysator, die er voor zorgt dat hij bezig blijft. Heroine kent een zekere (per individu verschillende) optimale dosering: gebruik je te weinig dan voel je je ziek, gebruik je te veel dan val je in slaap of je overlijdt aan een overdosis. Cocaine heeft een dergelijke natuurlijke limitering niet, vaak wordt aan deze drug gerefereerd als de `bodemloze put'. Er kunnen ongelooflijke hoeveelheden van gebruikt worden zonder dat dit een direct desastreus gevolg heeft. Sommige junks maken van de opwekkende eigenschappen van cocaine gebruik om zich dagen en nachten lang onafgebroken staande te houden op de hectische markt van 'bruin' (heroine) en 'wit' (cocaine). Aan het eind van een dergelijke periode wordt uitgeput een flinke hoeveelheid heroine gebruikt om tot rust te komen. De strategie van de gebruikers is dat het eerst beschikbare geld uitgegeven wordt aan heroine en dat de `overwaarde' besteed wordt aan cocaine. In tabel 2 wordt uiteengezet hoe het gecombineerde gebruik in elkaar steekt. De resultaten zijn statistisch significant. Dat wil zeggen dat er een duidelijk verband bestaat tussen heroinegebruik en cocainegebruik. We zien dat alle gebruikers van cocaine ook heroine gebruiken, maar dat dit niet omgekeerd geldt: er zijn 35 heroinegebruikers die niet van de coke snoepen. Interessant is verder dat de hoogste aantallen in de diagonaal aan te treffen zijn. Met andere woorden: indien beide middelen gebruikt worden, dan is er een voorkeur voor gelijke porties cocaine en heroine. Ook blijkt dat zich een concentratie voordoet van gecombineerd gebruik in de categorie zwaar gebruik (meer dan 2 gram). Deze middelen worden zowel intraveneus toegediend als gerookt; het zogenaamde `chinezen'. Dit Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
31
Tabel 2: Gecombineord vveekgebruik van heroine en cocaine Cocaine
0
0,5-1 gr.
1-2 gr.
>2 gr.
24 15 14 6
0 23 13 2
0 3 11 4
0 0 3 31
Heroine
0 0,5-1 gr. 1-2 gr. > 2 gr.
Chi-kwadraat 135; dt. 9; p- <.01.
bestaat eruit dat een geringe hoeveelheid poeder ofwel de beide soorten apart, ofwel in combinatie op een strookje aluminiumfolie gestrooid wordt. Daarna houdt men er de vlam van een weggooiaansteker onder en de rook van het verdampende middel wordt door middel van een rietje of een opgerold stuk papier geinhaleerd. Statusgevoelige junks nemen hiervoor ook nog wel eens een bankbiljet, zij het eentje van vijf gulden. Gebruikt men intraveneus dan wordt het poeder ook weer apart of te zamen - in water opgelost, dat wil zeggen in een eetlepel gekookt. Daarna wordt de oplossing - via een watje of uitgeplozen sigarettefilter - in de injectiespuit opgetrokken en in de ader ingespoten. De zeer zware gebruiker injecteert zichzelf vijf a tien maal per dag, onder vaak weinig hygienische omstandigheden. Eenmaal mocht ik er getuige van zijn hoe een mij bekende junk groenig grachtwater gebruikte voor het klaarmaken van een shot. Het laat zich raden dat de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder gethjecteerd wordt, , er toe leiden dat telkens andere aders gekozen moeten worden. Dit resulteert in spuitplekken over het hele lichaam. Varierend van de arm en de rug van de hand tot de hielen, liezen en soms de penis. Over het algemeen prefereren Surinaamse verslaafden het `chinezen' en de Nederlandse of andere Westeuropese gebruikers de naald. De intraveneus toegediende combinatie 1/2 heroine - 1/2 cocaine wordt een `speedball' genoemd. Een respondent zei hierover: `als God iets beters heeft uitgevonden, dan heeft Hij het voor zichzelf bewaard'. Een op dergelijke wijze gebruikte `speedball' heeft een onmiddellijk piekeffect, terwijI chinezen van de beide middelen een wat trager en vlakker resultaat geeft. Een minder frequent toegepaste consumptiewijze van cocaine is het zogenaamde Treebasen'. Daartoe wordt de base van het cocainepoeder vrijgemaakt: 32
Justitiede Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
samen met de cocaine worden wat druppels ammoniak of citroensap in een lepel gedaan en vervolgens gekookt. De cocainebase kristalliseert zich hierdoor uit. Deze kristallen worden vervolgens weer verdampt op aluminiumfolie of in een geimproviseerde waterpijp. Dit is een zeer kostbare manier van gebruiken, maar het effect van freebasen is heftiger dan van chinezen. In feite gaat het hier om een 'home-made' vorm van het atom gevreesde crack. Waarom het gebruik van crack onder de Nederlandse junks (nog?) niet die omvang heeft gekregen zoals in de VS, is niet helemaal duidelijk. Een mogelijkheid is dat het zelf maken van crack tamelijk bewerkelijk is voor de op straat levende junks. In de VS wordt de crack kant en klaar in plastic buisjes verkocht tegen relatief zeer lage prijzen. Maar dat verklaart niet waarom nog niemand het initiatief heeft genomen om iets dergelijks voor de Nederlandse markt te doen. Het is niet uitgesloten dat de Nederlandse junk te behoudend is voor dit soort nieuwe ontwikkelingen. Vrijwel geen enkele respondent zegt bijvoorbeeld dat hij nieuwe middelen uitprobeert. Een ander voorbeeld is de trendy drug XTC of 'ecstasy'. Ook dit middel heeft niet echt ingang gevonden onder de verslaafden in Amsterdam. Zelfs de meest ingevoerde habitue in de Amsterdamse scene weet desgevraagd niet goed hoe hij er aan moet komen. Deze schoenmakers houden zich over het algemeen bij hun leest van cocaine en heroine. Methadon De methadonverstrekking in Amsterdam is gestructureerd volgens het zogenaamde promotie- of stroommodel. Dat wit zeggen dat er laagdrempelige en hoogdrempelige voorzieningen zijn. De bedoeling is dat verslaafden promoveren van laag naar hoog; van de bussen naar de wijkposten en huisarts of het CAD. Naarmate men meer naar boven klimt, nemen de eisen die aan de clienten gesteld worden toe: meer controles en strengere sancties op bijgebruik (hoewel dit laatste weer niet geldt voor de verstrekking via de huisartsen). De doelstelling van wijkposten en CAD is ook expliciet gericht op het streven naar onthouding. Dat deze promotie niet altijd lukt, is evident. Er zijn ook gebruikers die langs dezelfde lijnen `degraderen' en uitkomen bij de methadonbussen. In het hiernavolgende zal aandacht worden
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
33
besteed aan een aantal aspecten van de methadonverstrekking. Het belang hiervan ligt voor de hand: de verstrekking vormt de kern van het hulpverleningsaanbod in Amsterdam. Van de 150 respondenten nemen er bij intrede in de steekproef, zoals gezegd 105 deel aan een methadonprogramma, 80 daarvan hebben een onderhoudsdosis, 25 bouwen naar eigen zeggen af. De gemiddelde duur van deelname aan het huidige programma is 21 maanden. De hoogte van dit gemiddelde wordt vooral bepaald door een betrekkelijk gering aantal zeer trouwe bezoekers: 30 respondenten halen al 3 jaar of !anger op dezelfde plaats hun methadon. De mediaan (de waarde die de steekproef precies in tweeen deelt) ligt op 8 maanden. In tabel 3 wordt nagegaan hoeveel van de respondenten ooit hebben deelgenomen aan enigerlei vorm van methadonverstrekking. 18 respondenten (12%) hebben nog nooit deelgenomen aan deze vorm van hulpverlening. Voor een groot deel is dit een bewuste keuze van de respondenten en geen onbekendheid met de mogelijkheid. 27 (18%) nemen momenteel weliswaar geen deel aan een programma, maar hebben dat in het verleden ooit we! gedaan. Sommigen van deze 27 zijn bewust gestopt met methadon elk wil niet aan twee middelen tegelijk verslaafd zijn' en `afIcicken van methadon is veel onaangenamer dan afkicken van heroine), anderen zijn om diverse redenen `eruitgetrapf (om hun eigen woorden te gebruiken). Niettemin weten de verstrekkingsmodaliteiten het overgrote deel van de gebruikerspopulatie te bereiken, zij het niet permanent. Van de 45 respondenten die niet ingeschreven staan in een programma, gebruiken er 12 al dan niet regelmatig grijze methadon. De meeste op straat verhandelde methadon is aflcomstig van de huisartsen, waarbij vooral het suikerlaagje waarmee de huisartspillen ommanteld zijn een magische aantrekkingskracht lijkt uit te oefenen, de prijs ligt in ieder geval hoger dan de wat ordinair gevonden GG&GD pillen. Een meer triviale verklaring voor deze voorkeur is niet alleen dat ze minder snel stukgaan als ze los in een jaszak zitten maar ook gemakkelijker als methadon herkenbaar zijn; paracetamol gaat nog wel eens van de hand als GG&GD methadon. Als de 33 niet-gebruikers buiten beschouwing worden gelaten, ligt het weekgemiddelde op 230 mg., dat is per dag 34
Justitiole Verkenningen, kg. 15, fly. 5, 1989
Tabel 3: (Eerdere) deelname aan verstrekking
Huidige verstrekking
ja
nee
Eerdere verstrekking Ja Nee
86 19
27 18
ongeveer 35 mg. De maximum hoeveelheid die de GG&GD tot voor kort verstrekte was 60 mg., inmiddels is dat op sommige modaliteiten opgehoogd tot 90 mg. Een andere vraag vormt het bijgebruik van `harde' middelen door de respondenten die methadon gebruiken (ongeacht de vraag of zij ook ingeschreven staan bij wijkpost, bus, huisarts en dergelijke). In de kruistabellen 4 en 5 wordt dieper ingegaan op dit bijgebruik. Tabel 4 laat een significant verband zien tussen de hoeveelheid heroine die wekelijks wordt gebruikt en methadongebruik. De omvang van heroineconsumptie is duidelijk geringer als men methadon gebruikt dan als men dat niet doet. Dit verband is ook aanwezig als niet het methadongebruik als variabele wordt ingevoerd maar de vraag of men ingeschreven staat in een programma. Dit verband mag niet als oorzakelijk worden geinterpreteerd; het is niet noodzakelijkerwijze zo dat methadongebruik oorzaak is van verminderd heroinegebruik. Respondenten die besluiten methadon te gebruiken kunnen dit doen om eventuele ontwenningsverschijnselen op te vangen als men om welke reden dan ook minder of geen heroine wil of kan gebruiken. Geluiden onder de respondenten wijzen er op dat dit laatste waarschijnlijker is dan het eerste. In tabel 5 staan dezelfde gegevens met betrekking tot cocainegebruik vermeld. Ofschoon de significantie niet zo uitgesproken is als bij heroinegebruik, zien we ook hier dat respondenten die methadon gebruiken, minder cocaine gebruiken dan zij die dat niet doen. Evenals bij heroine verandert dit niet als de vraag ingevoerd wordt of men al dan niet ingeschreven staat bij een van de modaliteiten. Dit duidt erop dat cocaine en heroine beide een integraal bestanddeel vormen van het junkie-bestaan. Hetzelfde geldt overigens voor de methadon zelf. Even afgezien van methadon als ondersteuning bij het afkicken, vervult het diverse
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
35
Tabel 4: Niveau van heroinegebruik en methadongebruik
Weekgebr. heroine Methadon Ja Nee Totaal
niets
0,5-1 gr.
1-2 gr.
>2 gr.
tot.
24 21% 0 0
35 30% 6 18%
30 26% 11 33%
28 24% 16 49%
117 33
24
41
41
44
150
Chi-kwadraat=14, df.=3, p= <.01
label 5: Niveau van cocainegebruik en methadongebruik
Weekgebr.' cocaine Methadon Ja Nee Totaal
niets
0,5-1 gr
1-2 gr.
>2 gr.
tot.
53 43% 6 19%
28 24% 10 31%
12 10% 6 19%
24 21% 10 31%
117 32
59
38
18
34
149
Chi-kwadraat - 8, df.= 3, p=.05 Van een respondent ontbreekt deze informatie.
andere functies in het leven van een junkie. Methadon - of dit nu legaal verstrekt wordt of zwart op de vrije markt verkregen is - vormt een soort bodemvoorziening, waarvan veel verslaafden gebruik maken. Bepaalde groepen gebruikers zijn geenszins van plan het drugsbestaan op te geven, maar maken niettemin hun dagelijkse gang naar de wijkpost of bus. Voor deze gebruikers vormt de methadonverstrekking een soort verzekering tegen slechte tijden en is in die zin zelfs een randvoorwaarde voor de continuering van het drugsbestaan. Als het goed gaat en men scoort voldoende om de begeerde middelen te kunnen kopen, dan is het ofwel gewoon een extra portie drugs ofwel men verkoopt de methadon op de zwarte markt en vormt een extra bron van inkomsten. Er is echter een neveneffect van de methadonverstrekking dat door de 'die-hards' als negatief te interpreteren valt, maar in feite het volksgezondheidsbelang dient. Het marginale bestaan waartoe veel drugsgebruikers veroordeeld zijn, leidt er onvermijdelijk toe dat de verloedering zowel sociaal, psychologisch als lichamelijk toeslaat. Naarmate die verloedering toeneemt, vermindert de handhavingscompetentie van gebruikers op de harde, egocentrische en
36
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
hectische markt van kortstondig welzijn en geluk. Methadon maakt het deze gebruikers mogelijk ondanks de verloedering hun existentiele keuze voor een drugsbestaan vorm te geven. Hoewel het gebruik van illegale middelen afneemt en tegelijkertijd ook de criminele activiteiten, zijn ze dag en nacht op de Zeedijk of de Tillenbrug' te vinden. Lichamelijk gaat het - eufemistisch gesproken - niet goed met ze, het scoren gaat ze niet zo gemakkelijk meer af, ze worden herkend door winkeliers (en vervolgens weinig zachtzinnig uit de nering verwijderd) en dealers maken geen gebruik meer van hun diensten. Ze zijn op de onderste sport van de hierarchie beland en brengen hun tijd door met het afspeuren van de goten in de hoop een verloren of tijdens een fouillering weggegooid `balletje' dope te vinden. Zonder methadon zouden ze hun toevlucht moeten nemen tot het uitkoken van gebruikte watjes 2, het gebruiken van de resten in vuile spuiten of even desastreuze combinaties van alcohol en pillen (waarmee overigens niet gezegd wil zijn dat deze combinaties niet geconsumeerd worden). Van medisch antwoord op een verslavingsprobleem, is methadon een integraal bestanddeel gaan vormen van de junkenscene, dat verslaving niet opheft, in sommige gevallen er zelfs aan bijdraagt dat iemand het leven van een junk iiberhaupt kan leiden, maar niettemin een belangrijk ingredient is bij het beheersbaar houden van het probleem.
Inkomsten en uitgaven
In deze paragraaf zal nagegaan worden uit welke bronnen verslaafden putten om aan de noodzakelijke liquide middelen te komen, hoe deze bronnen zich onderling verhouden en waaraan de verdiensten uitgegeven worden. De bronnen van inkomsten worden uitgesplitst naar diverse categorieen. In tabel 6 wordt telkens per categorie het totale bedrag vermeld, het aantal respondenten dat zich (onder andere) op die wijze van inkomsten voorziet, het gemiddelde voor de gehele steekproef en het gemiddelde voor de groep die zich op die manier in leven houdt. Handelen en overige dienstverlening binnen het drugscircuit zijn overzichtelijkheidshalve niet tot de
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
37
Tabel 6: Weekbedregen voor diverse inkomenscategoriebn Inkomsten categorie
totale bedrag
aantal resp.
gemidd. steekp.
gemidd, groep
Uitkering , \Nark , Drugsmarkt Prostitutie Criminaliteit Klussen Overig
f 35000 4400 23000 27000 27000 3500 6800
130 87% 14 9% 52 35% 19 13% 56 37% 23 15% 63 42%
1235 30 155 180 180 25 45
f 270 315 440 1420 485 150 105
Totelen
1126700
1
1850
Het betreft hier het tot can weekbedrag herleide maandinkomen.
categorie criminaliteit gerekend, evenmin als tippelen. De categorie crimininaliteit betreft her vooral verwervingscriminaliteit zoals winkel- en fietsdiefstal, autoradio's, tasjes, maar ook het `rippen' van klanten door prostituees On het julinummer van De psycholoog wordt onder de titel 'De markt van wit en bruin' een uitgebreide beschrijving van de verschillende manieren van inkomstenverwerving gegeven). Overigens moet worden opgemerkt dat het stelen van autoradio's niet zo populair is onder drugsgebruikers als veelvuldig wordt aangenomen. De gemiddelde burger is al gauw geneigd de schuld voor zijn gestolen autoradio bij verslaafden te leggen. hit de tot nu toe bekende gegevens blijkt echter dat slechts 10 gebruikers zich schuldig maken aan deze vorm van diefstal. Een vergelijkbaar resultaat werd gevonden in een onderzoek in de gemeente Eindhoven (1985): onder 71 daders van auto-inbraken werden 21 drugsgebruikers aangetroffen. In slechts 10% van deze delicten werd drugsgebrek als motief opgegeven, veel vaker werden `uitgaan', luxe-uitgaven' en `gokken' genoemd. Per week wordt door de 150 respondenten globaal 130.000 gulden `verdiend' (give or take a few). Per persoon is dat een dikke 850 gulden. Verder zien we dat de prostitutie weliswaar door een relatief gering aantal gebruikers wordt aangewend als manier van inkomstenverwerving, maar dat de individuele verdienste erg hoog ligt. Criminaliteit wordt door 37% van de respondenten bedreven en de individuele opbrengst daarvan ligt rond de 500 gulden per week. De totale opbrengst ligt op f 27.000. Rond de 80% hiervan (f 20.000) bestaat uit goederen die men aan een heler heeft gesleten. Vaak zijn dit personen uit de
38
Justitiedo Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
directe omgeving van de verslaafde en geenszins professionele helers. Buren van een junkie die thuis kleinschalig in drugs handelt, worden omgekocht met een boormachine, CD's en kleding voor een zacht prijsje, op verjaardagen wordt door familieleden nog wel eens wat besteld en de kroegbaas wordt tevreden gesteld met goederen als de betrokkene erg ver achter loopt met z'n betalingen. De opbrengst is ongeveer 20% van de nieuwwaarde, zodat door de respondenten in dit onderzoek in een week voor ongeveer f 100.000 gestolen is. Het is een hachelijke zaak om dit te extrapoleren naar de totale populatie drugsgebruikers in Amsterdam. In de eerste plaats is niet bekend hoeveel drugsgebruikers er precies zijn. Schattingen lopen uiteen van 4000 tot 8000. En in de tweede plaats is niet uitgesloten, zoals al eerder is gezegd, dat de werkwijze met zich mee heeft gebracht dat de op dit terrein wat actievere gebruiker heeft meegedaan aan het onderzoek. We laten een dergelijke exercitie hier dan ook achterwege. Onderling verhouden de inkomenscategorieen zich zoals in tabel 7 staat weergegeven. Ms de strikte definitie van het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd, dan neemt de criminaliteit zowel percentagegewijs als in absolute aantallen een wel zeer prominente plaats in binnen het hele scala aan mogelijkheden om aan je geld te komen. Toch moet gezegd worden dat de cijfers met betrekking tot inkomenscriminaliteit niet overeenstemmen met het algemene beeld dat bestaat over 'de' verslaafde als rovende straatslijper die uitsluitend leeft van criminaliteit. `Slechts' 22% van het totale inkomen wordt verworven via criminaliteit, dat is minder dan over het algemeen werd aangenomen. Het is een betrekkelijk kleine groep die verantwoordelijk is voor het overgrote deel van deze soort criminaliteit. Nu is het niet uitgesloten dat onze zegslieden niet het achterste van hun tong hebben laten zien. We hebben de indruk dat vooral de geweldsdelicten onderbelicht zijn gebleven. Slechts vijf respondenten gaven toe dat bij hun delicten wel eens geweld te pas was gekomen, dat lijkt onwaarschijnlijk laag. Voor het overige zijn de veldwerkers van mening dat de betrouwbaarheid van de cijfers hoog is. Om niettemin te controleren of respondenten hun inkomsten min of meer juist hebben opgegeven is op de uitgaven in de Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
39
Take! 7: Verhoudingen tussen inkomenscategorieen Uitkering Criminaliteit Prostitutie Drugsmarkt Work Klussen Overig
28% 22% 22% 18% 4% 2% 5%
betreffende week een soortgelijke berekening uitgevoerd als op de inkomsten en zijn de resultaten naast elkaar gelegd. Tabel 8 geeft een samenvatting van de uitgaven. Per week wordt door 137 respondenten voor een kleine ton aan drugs gekocht. Het gebruik ligt echter hoger omdat een deel van de consumptie verdiend wordt door uitbetaling in natura voor hand- en spandiensten in de scene. Het is geen verrassing dat het overgrote deel (65%) van de inkomsten besteed wordt aan drugs. Er blijkt op weekbasis een verschil van circa f 8000 te zijn tussen inkomsten en uitgaven. Per jaar is dat voor de onderzoeksgroep f 400.000. Het is niet onaannemelijk dat dit gat voor een deel door verwervingscriminaliteit wordt gedicht. Voor een ander deel echter kan het veroorzaakt worden door een onnauwkeurigheid onzerzijds: we weten namelijk niet of de respondent in de interviewweek zijn of haar uitkering heeft ontvangen. Als alle data binnen zijn, moet nagegaan worden in hoeverre hiervoor een correctie in de cijfers moet worden aangebracht, het is nu te vroeg om dat te beslissen.
Venvervingscriminaliteit en methadonverstrekking Methadonverstrekking vormt de kern van de Amsterdamse hulpverlening aan harddrugsgebruikers. De belangrijkste doelstelling van de verstrekking is te definieren in volksgezondheidstermen. Daarnaast echter is een meer impliciete doelstelling altijd geweest het terugdringen en beheersen van overlast door gebruikers. Hier wordt mede gedoeld op de criminaliteit die onvermijdelijk lijkt samen te hangen met drugsgebruik. In hoeverre slaagt de GG&GD er nu in om door middel van methadonverstrekking deze vorm van ergenis te verminderen? De achterliggende gedachte is dat criminaliteit van
40
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Tabel 8: Uitgaven per week totale bedrag
aantal resp.
gemidd. steekp.
gemidd. groep
Vaste lasten' Drugs' Overig 3
f 9800 90000 35000
102 137 150
f 65 600 235
f 100 650 235
Totaal
f 134800
Uitgaven
3
f 900
Huur, GEB, telefoon, omgerekend naar weekbedragen. Inclusief alcohol en cannabis. Eten, kleding, vervoer, incidentele overnachtingen, etc..
drugsgebruikers een direct gevolg is van de prijs die betaald moet worden voor de benodigde drugs. Indien de dure drugs vervangen worden door een goedkoper of, in dit geval, gratis middel, dan zou de noodzaak tot stelen afnemen of zelfs geheel verdwijnen. Door zijn simpelheid is dit een even aantrekkelijk als bedrieglijk model. Eerder is al gezegd dat de vraag naar heroine elastisch is en dat gebruikers de tering naar de nering zetten, het is dus niet zo dat de gebruiker voor zijn invariabele hoeveelheid benodigde drugs, criminaliteit moet plegen. Ten tweede is het huidige drugsprobleem een polydrugsprobleem; methadon richt zich alleen op het gebruik van heroine, terwijl, zoals we gezien hebben een grote meerderheid van de gebniikers naast heroine cocaine gebruiken. Dus zelfs al zou methadon de behoefte aan heroine wegnemen, dan blijft een even dure drug als coke over. Daarnaast daagt het besef dat de keuze voor een drugsbestaan met de daarmee gepaard gaande criminaliteit (overigens een minderheid van de gebruikers) voortvloeit uit een keuze voor een deviant leven. In deze optiek hebben drugsgebruik en criminaliteit een gemeenschappelijke verklarende factor, namelijk de hang naar een afwijkend bestaan. Daarmee wordt het causale verband: drugsgebruik, criminaliteit en de mogelijke beinvloedende rol die methadon daarin speelt, aanmerkelijk genuanceerd. Niettemin loont het de moeite na te gaan met welke variabelen het niveau van criminaliteit samenhangt. Te denken valt aan leeftijd, sekse, de vraag of men een uitkering heeft, fase van verslaving, inschrijving in een methadonprogramma, niveau van heroine- en cocalnegebruik alsmede het aantal pogingen dat iemand ondernomen
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
41
heeft om intramuraal af te kicken. Om de relatie van deze gebruikerskenmerken met het niveau van (verwervings) criminaliteit na te gaan, werd een multiple regressie-analyse uitgevoerd op deze groep variabelen. Dit is een analyse die de samenhang duidelijk maakt tussen een (groot) aantal achtergrond- of onafhankelijke variabelen enerzijds en eon afhankelijke variabele anderzijds. Als maat voor criminaliteit (de afhankelijke variabele) werd de individuele opbrengst uit criminaliteit genomen. Er zijn andere maten denkbaar zoals delictfrequentie en het bedrag aan nieuwwaarde, maar omdat dit onderzoek zich vooral richt op de inkomsten en uitgaven, werd gekozen voor de opbrengst uit criminaliteit. De fase van verslaving werd gemeten door middel van een attitudeschaal. De gedachtengang is dat naarmate respondenten hoger scoren op deze schaal, zij meer geinvolveerd zijn in een Junkiebestaan' en minder tot afkicken neigen. In tabel 9 zijn de resultaten van deze analyse samengevat. We zien dat in totaal 38% van de variantie in de criminaliteit verklaard wordt door de acht gebruikerskenmerken; maar tevens dat de hoogte van dit percentage nauwelijks toeneemt nadat sekse als variabele is ingevoerd. De fase van verslaving, inschrijving in een methadonprogramma, afkickpogingen en de vraag of men een uitkering heeft, dragen niet of nauwelijks bij aan de voorspelling van criminaliteit. Slechts vier van de acht variabelen zijn significant: in volgorde van belangrijkheid zijn dat cocainegebruik (hoe meer men ervan gebruikt, hoe hoger de opbrengst uit criminaliteit), leefiijd (des te jonger, des te meer inkomsten uit criminaliteit -want het ft-coefficient is negatief), heroMegebruik (naarmate minder heroine gebruikt wordt, neemt de criminaliteit toe -ook bier weer is de B-coefficient negatief) en sekse (mannen verwerven meer inkomsten uit criminaliteit dan vrouwen). De belangrijkste conclusie is dat deelname aan een verstrekkingsprogramma in zijn algemeenheid niet van invloed is op de omvang van de criminaliteit. Toch moet deze conclusie op voorhand niet al te absoluut worden genomen. Een nadere analyse leert ons namelijk dat onder zekere voorwaarden deelname aan een programma wel samenhangt met een verminderd criminaliteitsniveau. Als we bijvoorbeeld differentieren naar modaliteit, zien we dat respondenten die methadon halen bij de wijkposten of het 42
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Tabel 9: Opbrengst uit criminaliteit en acht achtergrondkenmerken mu It. corr. CocaInegebruik Leeftijd Herofnegebruik Sekse Uitkering Afkickpogingen Fase inschrijving
.46 .54 .58 .60 .61 .61 .61 .61
R
.21 .29 .33 .36 .37 .38 .38 .38
R toen.
coeff.
.21 .08 .04 .03 .01 .01 0 0
.70 -.31 -.32 -.17 -.12 -.06 .02 .01
.000 .001 .009 .02 > .1 >.1 >.1 >.1
P voor F= <.001; dat wil zeggen dat de vergelijking in z'n geheel als significante voorspeller van criminaliteit kan worden gebruikt.
CAD (de hoogdrempelige voorzieningen met controle op bijgebruik), significant minder criminaliteit bedrijven dan zij die de bussen of de huisarts frequenteren. Dit verschijnsel moet grotendeels als artefact van de manier waarop de Amsterdamse methadonverstrekking georganiseerd is, worden beschouwd. Het ligt voor de hand de oorzaak hiervoor te zoeken in de controle en sancties op bijgebruik. Frequent bijgebruik leidt tot degradatie naar de bus. Op deze manier blijven op de wijkposten en het CAD alleen die clienten over die niet -of weinig- bijgebruiken. Wetend dat cocaInegebruik een sterke samenhang heeft met criminaliteit, kunnen we concluderen dat via deze `achterdeue, de meest criminele gebruikers uit de methadonverstrekking naar de bussen verdwijnen. Een op het eerste gezicht wat raar resultaat is het negatieve verband van herdinegebruik met criminaliteit. Dit resultaat wordt echter goeddeels veroorzaakt door de analysemethode. De variabelen worden namelijk in volgorde van belangrijkheid in de analyse ingevoerd. Die belangrijkheid wordt vastgesteld door middel van de eerste orde correlatie coefficient. Cocaine blijkt de hoogste correlatie met criminaliteit te hebben: in die zin is het correct dat deze variabele bovenaan het rijtje staat. Heroinegebruik heeft ook een tamelijk hoge correlatie met criminaliteit maar tevens met cocainegebruik (namelijk dankzij de gebruikers van beide middelen). Omdat cocainegebruik echter als eerste in de analyse is ingevoerd, wordt de gemeenschappelijke correlatie die heroinegebruik en cocainegebruik met criminaliteit heeft, geheel toegeschreven aan cocaine. Wat overblijft zijn voor het grootste deel respondenten die uitsluitend
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
43
heroine gebruiken-. Uit analyses blijkt dat juist deze respondenten betrekkelijk veel gebruiken en weinig criminaliteit bedrijven. Resulterend in de wat merkwaardige conclusie dat een hoog heroinegebruik samenhangt met lage criminaliteitsopbrengst. Een nadere beschouwing van de diverse groepen leert ons echter dat behalve de analysemethode nog andere verklaringen een rol spelen. De opbrengst van criminaliteit heeft een grote range: varierend van een tientje tot f 4500. Het is inderdaad zo dat respondenten die in relatief grote hoeveelheden cocaine gebruiken, criminaliteit plegen met een hoge opbrengst en dat de enkelvoudige heroinegebruikers criminaliteit bedrijven met een geringe opbrengst. Met betrekking tot de verwervingscriminaliteit lijkt cocaine op dit moment een groter probleem te vormen dan heroine.
Samenvattende conclusies Het onderzoek levert een aantal belangrijke conclusies en nieuwe gezichtspunten op: - De gemiddelde leeftijd van de gebruikerspopulatie neemt toe en er zijn aanwijzingen dat het aantal gebruikers afneemt. Dit wordt vooral veroorzaakt door het uitblijven van aanwas aan de onderkant van de leeftijdsverdeling. - Heroine wordt door junks meer en meer als medicatie gebruikt om `normaal te kunnen functioneren en niet zozeer als genotsmiddel. Die functie is grotendeels overgenomen door de cocaine. Dit middel levert voor velen de 'flash' waarin heroine door gewenning niet meer kan voorzien. - Het beschikbare geld bepaalt de omvang van gebruik en niet omgekeerd de omvang van gebruik het benodigde geld. Net zoals zijn conventionele tegenvoeter, zet de verslaafde de tering naar de nering. - De vraag naar drugs is elastisch; de ene dag gebruikt men weinig tot niets en de andere dag wordt veel gebruikt. - Het huidige drugsprobleem is een polydrugsprobleem. Slechts weinigen beperken hun gebruik tot Mn middel. De meest voorkomende combinatie is heroine en cocaine. - Het gemiddelde heroinegebruik ligt op ongeveer 2 gram per week. In geld uitgedrukt is dit f 500. Voor
44
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
cocaine liggen deze cijfers op respectievelijk 3 gram en f 750. Er zijn echter meer heroinegebruikers dan cocainegebruikers zodat de totale hoeveelheid gebruikte heroine boven die van cocaine ligt. - Deelname aan een methadonprogramma hangt significant samen met een verminderd gebruiksniveau van zowel heroine als cocaine. - Ongeveer 20% van het totale inkomen wordt verworven door middel van criminaliteit. Andere belangrijke bronnen van inkomsten zijn de uitkering (28%), prostitutie (22%) en de drugsmarkt (18%). - 37% van de onderzoeksgroep pleegt verwervingscriminaliteit. - Het totale bedrag aan nieuwwaarde dat in een week door de onderzoeksgroep gestolen wordt, is f 100.000. De totale opbrengst uit criminaliteit van de groep ligt in een week op f 27.000. - Verslaafden die (ook) cocaine gebruiken, plegen meer criminaliteit dan degenen die zich tot heroine beperken. - Methadonverstrekking heeft in zijn algemeenheid geen invloed op het criminaliteitsniveau. Onder bepaalde voorwaarden treffen we een dergelijke relatie echter wel aan. Noten
Ministerie van Justitie, 1987 Buning, E.
' Als grotere hoeveelheden heroine (dat wil zeggen meer dan een gram) ingekocht worden, dan daalt de prijs per gram tot ongeveer f 150. Er zijn slechts weinig gebruikers die hun behoeftebevrediging kunnen uitstellen tot ze voldoende geld hebben om goedkoper te kunnen inkopen. Bij het klaarmaken van een shot wordt de vloeistof in de spuit opgetrokken door een watje of, wat vaker gebeurt, door een uit elkaar geplozen sigarettefilter. Hierin blijven restanten heroine en cocaine achter.
Literatuur Bartelds J., A. van Ginkel e.a.
Evaluatie van het beleidsplan 1983 van het huis van bewaring te Rotterdam
De methadon verstrekking in cijfers GG&GD, Amsterdam, 1985 Bureau
Achtergrondinformatie over auto-inbrekers en preventie Bureau regionaal coordinator voorkoming misdrijven BrabantOost, Eindhoven, 1985 Derks, J.T.M.
De verstrekking van harddrugs. Geschiedenis en opbrengst van een tienjarige discussie Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 1985, nr. 10 Grapendaal, M., B. v.d. Linden e. a.
Regiem in ontwikkeling; verslag van een onderzoek onder de gedetineerdenbevolking van het Rotterdamse huis van bewaring Staatsuitgeverij, Den Haag, 1985, WODC reeks nr. 65
Middelengebruik en economie van opiaatverslaafden
45
Intraval; bureau voor onderzoek en advies Harddrugs en criminalileit in Rotterdam
Stichting Intraval, Groningen, 1989 Korf, D.J. Heroinetoerisme: veldonderzoek naar het gebruik van harddrugs onder buitenlanders in Amsterdam
Stadsdrukkerij, Amsterdam, 1986 Korf, D.J. Heroin etoerisme 2; resultaten van een veldonderzoek onder 382 buitenlandse dagekkve dagehrkse opiaatgebruikers in Amsterdam
Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Sociale Geografie, Amsterdarh, 1987
46
Justitiole Vorkenningen. jrg. 15, nr. 5, 1989
Het gebruik van psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene drs. H. Nelen* Inleiding In de zomer van 1987 werd Nederland plotseling overspoeld door een publiciteitsgolf omtrent het excessieve gebruik van psychofarmaca door drugsgebruikers. Directe aanleiding voor alle commotie vormde het verweer van een aantal verdachten in een strafzaak dat zij verminderd toerekeningsvatbaar waren geweest tijdens het plegen van hun delict als gevolg van het gebruik van het slaapmiddel flunitrazepam. Dit middel zou de gewetensfunctie van de verdachten in kwestie uitgeschakeld hebben en hen buitensporig agressief hebben gemaakt. De discussies die hierop losbarstten in de landelijke pers en de verschillende vaktijdschriften werden vrijwel volledig gevoerd vanuit een medische optiek. De aandacht concentreerde zich bovenal op de bijwerkingen die aan het bovengenoemde medicijn konden worden toegeschreven. Leidde flunitrazepam, wat beter bekend is onder de merknaam Rohypnol, inderdaad tot uitschakeling van de gewetensfunctie en blackouts? En was het agressieve gedrag van sommige gebruikers wel terug te voeren tot het gebruik van psychofarmaca alleen of speelde ook de factor alcohol hierbij een niet te onderschatten rol? Dat het mogelijk problematische gebruik van psychofarmaca door drugsgebruikers in de eerste plaats vanuit een medisch model benaderd werd, is natuurlijk niet echt verrassend te noemen. Tenslotte is in de visie op de drugsproblematiek gedurende de afgelopen decennia de invloed van de medische wetenschap duidelijk herkenbaar geweest. Men hoeft daarbij alleen maar te denken aan de vlucht die het verstrekken van methadon aan drugsgebruikers heeft genomen en aan de plaats die geneeskundige instel* De auteur is als onderzoeker verbonden aan het WODC.
Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
47
lingen binnen die verstrekking innemen. In het sterk deterministisch getinte medisch model bestaat weinig tot geen ruimte om op de achterliggende beweegredenen van de gebruikers van psychofarmaca in te gaan. Tot dusverre is er dan ook weinig aandacht besteed aan de functies die in de gebruikerswereld aan de consumptie van psychofarmaca worden toegeschreven. Nog minder is bekend over het type gebruikers dat medicijnen tot zich neemt. De term polydrugsgebruiker, die tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt wordt, draagt de misleidende suggestie in zich dat de gemiddelde gebruiker vandaag de dag elke psychotrope stof tot zich neemt die hem of haar voor de voeten komt. Daarbij wordt al snel uit het oog verloren dat een aanzienlijk deel van de gebruikerspopulatie de consumptie van psychofarmaca resoluut van de hand wijst. Niet in de laatste plaats om deze reden is het interessant om tot een typologie van de pillengebruikers te komen. Het zal ons meer leren over de pillenslikkers zelf, maar ook over hen die zich buiten het medicijnencircuit wensen te houden. Daarnaast kan een dergelijke typologie meer inzicht verschaffen in het criminaliteitsniveau van het segment pillengebruikers. flit laatste aspect is niet in de laatste plaats zo interessant, omdat vanuit bio-farmacologische hoek een verband tussen de consumptie van psychofarmaca en crimineel gedrag wordt gesignaleerd: een aantal gebruikers zou, voorafgaand aan het plegen van een delict, bepaalde medicijnen tot zich willen nemen teneinde zich rustiger en vooral minder angstig te voelen. Zou er werkelijk sprake zijn van een dergelijke verwevenheid, dan impliceert dit een niet geringe bijdrage van het segment pillengebruikers aan de in totaal door verslaafden gepleegde criminaliteit. Dit artikel is voornamelijk gebaseerd op kwalitatief materiaal uit een nog niet afgerond onderzoek onder drugsgebruikers in Amsterdam'. Waar nodig maak ik gebruik van kwantitatieve data uit hetzelfde onderzoek. lk maak de lezer er wel op attent dat deze cijfers voortspruiten uit de eerste analyses op een gedeelte van het onderzoeksmateriaal; dientengevolge moeten zij met de nodige omzichtigheid benaderd worden.
48
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Een terugblik In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen is polydrugsgebruik geen verschijnsel dat recent de kop heeft opgestoken. Sinds jaar en dag worden er in het Amsterdamse drugscircuit behalve opiaten (heroine, methadon, morfine, enzovoort) ook andere middelen gebruikt, die onder de noemer hard drugs te brengen zijn. Men hoeft alleen maar te denken aan de populariteit van het psychostimulantium amfetamine aan het begin van het vorige decennium. Dit pepmiddel is in de loop der jaren in populariteit voorbijgestreefd door cocaine en thans vrijwel volledig van de markt verdwenen. Doch niet alleen op het gebied van de `stimulantia' heeft er een verschuiving plaatsgevonden, ook ten aanzien van de tranquillizers en slaapmiddelen hebben zich de afgelopen vijftien jaar de nodige veranderingen voltrokken. Waren in de jaren zeventig methaqualon (Mandrax) en barbituraten (onder andere Vesparax) erg in zwang, tegenwoordig ligt het accent op benzodiazepinen, zoals Rohypnol, Seresta en niet in de laatste plaats Valium. Overigens blijkt, opmerkelijk genoeg, dat in farmacologisch opzicht het spectrum van gebruikte middelen verschoven is in de richting van relatief minder gevaarlijke stoffen: het gebruik van amfetamine levert eerder psychotische beelden op dan dat van cocaine en methaqualon en diverse barbituraten zijn met betrekking tot het veroorzaken van dodelijke overdoseringen veel gevaarlijker dan een middel als Rohypnol. (Van Brussel, Van Zadelhoff en Sluijs, 1987) Het bovenstaande in ogenschouw nemend zou men de huidige ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van psychofarmaca gemakkelijk af kunnen doen als `oude wijn in nieuwe zakken'. Voordat men zich echter tot een dergelijke conclusie laat verleiden, dient men zich te realiseren dat verschillende medicijnen weliswaar inwisselbaar zijn gebleken, maar dat de omvang van het pillengebruik in de drugsscene de afgelopen vijf tot tien jaar wel degelijk is gestegen. Uit een onderzoek van Korf en Hoogenhout (1989) komt dit gegeven overduidelijk naar voren. Deze door beide onderzoekers geconstateerde toename staat echter niet geheel op zichzelf: een prevalentie-onderzoek onder de Amsterdamse bevolking van twaalf jaar en ouder toont namelijk aan dat het gebruik van tranquillizers en slaapmidPsychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
49
delen in de hoofdstad de afgelopen tien jaar in een stroomversnelling is geraakt. (Sandwijk, Westerterp, Musterd, 1989) Tegen deze achtergrond mag men dus niet van een opmerkelijk fenomeen in de Amsterdamse drugsscene spreken. De toegenomen consumptie van psychofarmaca in het drugscircuit reflecteert simpelweg een tendens die in de gehele samenleving is waar te nemen. Het gebruik van psychofarmaca in de drugsscene is waarschijnlijk extra onder de aandacht van de buitenwereld gekomen doordat de handel in deze middelen de afgelopen jaren beter zichtbaar is geworden. Sedert 1985 kan men in Amsterdam voor de aanschaf en verkoop van medicijnen terecht op de zogenaamde tillenbrug'. Dit `handelscentrum' is momenteel gevestigd op de hoek van de Kloveniersburgwal en de Oude Hoogstraat, nadat het in het verleden onder druk van de plaatselijke middenstand driemaal van locatie moest veranderen. De aanwezigheid van de tillenbrug' heeft de straathandel min of meer in tweeen gesplitst: voor heroine en cocaine moet men nog steeds op de Zeedijk zijn, maar voor methadon en psychofarmaca dient men zich naar de honderd meter verderop gelegen Oude Hoogstraat te begeven. Tussen deze twee drugscentra wordt natuurlijk het nodige gependeld, al is er een aanzienlijk aantal gebruikers in de binnenstad dat slechts Can scene bezoekt: zij mijden hetzij de tillenbrug', hetzij de Zeedijk. De pillengebruikers in kaart gebracht Onze eerste gegevens wijzen uit dat slechts voor een minderheid van onze onderzoekspopulatie het gebruik van psychofarmaca een aantrekkelijke optic is: 41% van de totale onderzoekspopulatie meldde namelijk in de week voorafgaande aan het eerste interview medicinale drugs geconsumeerd te hebben. Van de groep gebruikers die melding maakte van het gebruik van psychofarmaca bleek 71% een gematigd consumptiepatroon te hebben: de respondenten uit deze categorie gebruikten minder dan twintig tranquillizers en/of slaapmiddelen per week. De resterende 29% reken ik in dit artikel tot de categorie excessieve pillengebruikers. Deze groep maakt 12% uit van de totale steekproef. Binnen de populatie pillengebruikers zijn noch 50
Justitiole Verkenningen. kg. 15, nr. 5, 1989
mannen, noch vrouwen oververtegenwoordigd. De variabelen pillengebruik en geslacht zijn, blijkens onze data, dan ook onafhankelijk van elkaar. In tegenstelling tot het geslacht blijkt de etnische aflcomst wel van invloed op het wel of niet consumeren van psychofarmaca. Met name is opmerkelijk dat 74% van de respondenten van Surinaamse/Antilliaanse aflcomst rapporteerde geen slaapmiddelen of tranquillizers gebruikt te hebben. Het percentage blanke Nederlanders, dat deze vraag gelijkluidend beantwoordde, lag op 55. Ook het kwalitatieve materiaal lijkt de hypothese te bevestigen dat het gebruik van psychofarmaca vooral het domein is van blanken. Uit tabel 1 valt af te lezen dat er een significant verband bestaat tussen de variabelen leeftijd en het gebruik van psychofarmaca. De leeftijdsgrens van dertig jaar in deze tabel weerspiegelt de gemiddelde leeftijd van onze respondenten. We zien in deze tabel dat slechts 31% van de respondenten, die niet in een methadonprogramma staan ingeschreven, het gebruik van psychofarmaca heeft gemeld. Afgezet tegen het percentage pillengebruikers binnen de totale onderzoekspopulatie (41%), is het hier geconstateerde verschil frappant. Nog opmerkelijker is het gegeven dat de excessieye pillengebruikers vooral binnen de verschillende methadonprogramma's gezocht moeten worden. Maar liefst 16% van de deelnemers aan een regulier verstrekkingsprogramma vertoonde een excessief consumptiepatroon, terwijl daarbuiten slechts 2% twintig of meer medicijnen had gebruikt. Ter afsluiting van dit statistische overzicht sta ik nog even stil bij het verband tussen het gebruik van psychofarmaca en dat van heroine. Dit is weergegeven in tabel 3. Loopt men in deze tabel langs beide diagonalen, dan valt een aantal belangwekkende zaken op. In de eerste plaats lijkt het gebruik van veel heroine moeilijk samen te gaan met het gebruik van psychofarmaca, getuige tenminste de 73% die heeft aangegeven geen medicinale drugs gebruikt te hebben. Eveneens is opmerkelijk dat 33% van de respondenten, die geen melding maakten van enig heroinegebruik, tot de categorie excessieve pillengebruikers gerekend mag worden.
Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
51
label 1: Leaftijd en pillengebruik
Leeftijd Aantal pillen per week 0 1-20 20 of meer Totaal
tot 30
30 en ouder
51% 38% 11%
66% 20% 14%
100% (n=76)
100% (n=74)
Chi-kwadraat =5.78 D.F.=2 p <0.05 label 2: Inschrijving in methadonpragramma en pillengebruik
Verstrekking
Nee
Ja
Aantal pillen per week 0 1-20 20 of moor
69% 29% 2%
54% 30% 16%
100% (n —45)
100% (n=105)
Totaal
Chi-kwadraat=6.27 D.P.— 2 p <0.05
De cijfers nader verklaard
De hierboven gepresenteerde cijfers overziend, moet in de eerste plaats geconcludeerd worden dat slechts een minderheid van de gebruikerspopulatie in Amsterdam geneigd lijkt tot het gebruik van psychofarmaca. Deze condusie wordt ondersteund door gegevens uit het reeds genoemde onderzoek van Korf en Hoogenhout (1989). Van hun totale onderzoeksgroep meldde namelijk 35% gedurende de week voorafgaande aan het interview wel eens slaap- en percentage komt aardig overeen met de 41% pillengebruikers die ik binnen onze onderzoekspopulatie aantrof. Korf en Hoogenhout constateren echter tegelijkertijd dat 81% van hun respondenten ooit psychofarmaca heeft geconsumeerd. Het lijkt er dan ook sterk op dat de meeste gebruikers medicinale drugs wel eens willen uitproberen, maar dat slechts een minderheid een regelmatig consumptiepatroon ontwikkelt.
Etnische aficomst Overeenkomstig onze onderzoeksresultaten treffen Korf en Hoogenhout relatief meer blanke dan
52
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Tabel 3: Heroine- en pillengebruik Hoeveelheid heroine per week Aantal pillen per week 0 1-20 20 of meer Yotaal
0
<2 gr.
2 gr. of meer
42% 25% 33%
56% 34% 10%
73% 23% 4%
100% (n=24)
100% (n=82)
100% (n =44)
Chi-kwadraat =15.70 D.F.=4 p <0.01
allochtone pillengebruikers aan: het regelmatige gebruik van psychofarmaca ligt in hun onderzoeksgroep bij blanke respondenten tweemaal zo hoog als bij respondenten uit de etnische minderheden. Een verklaring voor dit opmerkelijke verschil schuilt wellicht in de sterkere orientatie door de allochtone gebruikers op de regels die gelden in de eigen leefwereld. Met name in Surinaamse kring hecht men aan een verzorgd uiterlijk en zet men zich af tegen de verloederde levensstijl van (een aantal) blanke gebruikers. Het aantal spuiters in de Surinaamse gemeenschap is daarom nog steeds gering en de gedachte dat het gebruik van medicinale drugs leidt tot uiterlijke tekenen van verval is wijd verbreid. Paradoxaal genoeg wil dit alles echter nog niet zeggen dat Surinaamse gebruikers te alien tijde de consumptie van psychofarmaca hebben afgewezen. Zo wijzen Van Brussel, Van Zadelhoff en Sluijs (1987) op een trend in Surinaamse kring aan het begin van de jaren tachtig om het methaqualon Mandrax te roken. Leefiijd
Het gegeven dat het gebruik van psychofarmaca vooral is aangetroffen onder de jongere generatie gebruikers mag ronduit verrassend genoemd worden. Wie namelijk wel eens een blik werpt op de `Pillenbrug', zal eerder geneigd zijn te veronderstellen dat het vooral de 35-plussers zijn die deze plaats frequenteren. Ook Van Gemert heeft deze categorie gebruikers in de Oude Hoogstraat en de Damstraat aangetroffen. Hij heeft het over de `veelal wat oudere heroInegebruikers die in 1985 vaste voet aan de grond kregen op de Pillenbrug'. (Van Gemert, 1988, P. 87) De discrepantie tussen deze observaties en het
Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
53
,
54
kwantitatieve materiaal zou verklaard kunnen worden door uit te gaan van de veronderstelling dat de meeste medicinale drugs op legale wijze verworven worden. De Tillenbrug' zou dan door eon niet representatief gedeelte van de pillengebruikers bezocht worden. Het onderzoek van Korf en Hoogenhout (1989) wijst echter in een geheel andere richting. Volgens dit onderzoek wordt maar liefst 80 % van de psychofarmaca op de `grijze markt' verworven. De meeste gebruikers zijn dus wat hun medicijnen betreft wel degelijk aangewezen op de Tillenbrug'. Dit gegeven neemt echter nog steeds niet weg dat de aanblik van dit drugscentrum een vertekend beeld van de werkelijke situatie in het pillencircuit oplevert. Het is namelijk niet onaannemelijk dat de `vaste clientele' op de Tillenbrug' vooral bestaat uit excessieve pillenslikkers, die wat langer rond blijven hangen dan de gemiddelde bezoeker. De gebruikers jonger dan dertig jaar behoren, zoals uit tabel 1 duidelijk valt op te maken, meer tot de categoric gematigde gebruikers (1 tot 20 pillen per week). Zij zullen ongetwijfeld de Tillenbrug' ook wel bezoeken, maar met een minder grote regelmaat dan de excessieve slikkers. Tot de `incrowd' van de Tillenbrug' mogen zij dus niet gerekend worden. Dat or juist onder de jongere gebruikers relatief veel gebruikers van psychofarmaca te vinden zijn, hangt nauw samen met de opportunistische aard van hun gedragingen. Zoals Swierstra, Janssen en Jansen reeds constateerden, laat de nieuwe I ichting drugsgebruikers zich niet leiden door een subcultureel gedragen ideologie: 'de stap in het herothegebruik lijkt to zijn geevolueerd tot een handelingsalternatief zoals verschillende, op voorhand gelijkwaardige, andere. Herothegebruik wordt `voorgegeverf als een optie in het bestaan: 'herolne, dat kun je ook nog eons (een tijdje) doete. (Swierstra, Janssen en Jansen, 1986, p.24) Tegen deze achtergrond I ijkt niet alleen de opstap naar herothegebruik kleiner geworden to zijn, maar ligt ook de consumptie van andere psychotrope stoffen corder voor de hand. De opportunistische jongeren blijken in hun jacht naar eon speciale kick een groot arsenaal aan middelen aan to willen spreken. Daarenboven zijn ze bijzonder gevoelig voor trends. Wanneer een bepaalde stof 'in de mode' is geraakt, zijn het vooral de jongere gebruikers die dit middel wensen uit te proberen. De reacties op het JustiVole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
gebruik van zo'n nieuw middel zijn natuurlijk sterk onderhevig aan de invloed van de naaste omgeving. Men heeft een bepaald verwachtingspatroon van een psychotrope stof en effecten die anderen aan het gebruik van die stof menen te ontlenen, denkt men al snel ook bij zichzelf waar te nemen. De mythevorming in de drugsscene is groot en bepaalde middelen krijgen daarom al snel een magische klank. Even snel echter als de roem een bepaald middel is vooruitgesneld, kan dezelfde stof weer haar glans verliezen. De gang van zaken omtrent het gebruik van het tot de familie der benzodiazepinen behorende middel Rohypnol spreekt wat dit betreft boekdelen. Dit middel oversteeg enige jaren geleden alle andere psychofarmaca in populariteit, maar nu dreigt het langzamerhand uit de mode te raken. Deze ontwikkeling is deels toe te schrijven aan de minder toegeeflijke houding van artsen om recepten voor Rohypnol uit te schrijven. Hierdoor is het middel moeilijker verkrijgbaar geworden en zijn de prijzen op de zwarte markt verdubbeld: was de gangbare prijs voor een 'rooie knor - de bijnaam voor Rohypnol - in 1987 nog f 2,50, tegenwoordig moet men f 5 betalen, met in het weekend zelfs uitschieters van f 7,50. Is er dus aan de aanbodzijde van Rohypnol duidelijk sprake van een afname, hetzelfde fenomeen lijkt zich af te spelen aan de vraagzijde. Slechts zelden vallen er nog fantastische verhalen in de drugsscene te beluisteren over de vermeende werking van de 'rooie knol`. De magie van Rohypnol lijkt zo langzamerhand uitgewerkt te zijn en het is wachten op een nieuw medicijn dat de pillengebruikers in voldoende mate kan bekoren. In de loop van 1988 leek dat nieuwe wondermiddel de markt veroverd te hebben toen een aantal gebruikers superlatieven te kort kwam in een poging de werking van de hypnoticacombinatie Tuinal te beschrijven: dit middel zou zeker tien maal zo sterk zijn als Rohypnol, zo meldde een van mijn respondenten enthousiast. Deze opwinding bleek echter van korte duur, want het afgelopen jaar heb ik slechts sporadisch de merknaam Tuinal nog horen vallen. De opportunistische inslag en de trendgevoeligheid van de jongere generatie gebruikers vinden niet alleen hun weerslag in de verschillende substanties die geconsumeerd worden, maar ook in de wijze waarop de verschillende psychotrope stoffen gebruikt worden. Zo werden de hulpverleners op de methadonbussen Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
55
een half jaar geleden onaangenaam verrast door het verschijnsel dat een groeiend aantal clienten de in vloeibare vorm verstrekte methadon intraveneus wenste te gebruiken. Dit fenomeen nam in de ogen van de GG&GD dermate buitensporige proporties aan, dat men zich thans van een andere verstrekkingsmethode bedient. Dit voorbeeld illustreert niet alleen dat de groepscultuur in sterke mate de gebruikspatronen bepaalt, maar ook dat de functie van rituelen in de scene niet onderschat moet worden. Volgens Peele (1985) weerspiegelen die rituelen de waarde die gebruikers hechten aan de simplificatie van een ervaring. De herhaling van een activiteit met hoge prioriteit !evert dan bij voorbaat al een beloning voor de gebruiker op. In het geval van het intraveneus gebruik van methadon bleek het merendeel van mijn respondenten hun gedrag slechts op een manier te kunnen motiveren: 'de methadon werkt sneller`. Klaarblijkelijk zorgt deze overtuiging a priori voor de extra dimensie, die nodig is om het gedrag te continueren. Terugkerend tot het terrein van de psychofarmaca lijkt de importantie van rituelen ook een verklaring te bieden voor de ietwat bizarre gewoonte van een klein aantal gebruikers om hun pillen niet te slikken, maar op te lossen en te spuiten.
Methadon- en herolnegebniik Het significante verband tussen het gebruik van psychofarmaca en de inschrijving in een methadonprogramma vraagt om nadere tekst en uitleg. Niet dat het vaststellen van dit verband bijzonder verrassend genoemd mag worden, want in 1982 betoogde Noorlander reeds dat misbruik van psychofarmaca als een serieuze complicatie van methadonverstrekking beschouwd moest worden. (Noorlander, 1982) Wellicht zijn die woorden wat te dik aangezet, felt blijft dat relatief meer `methadonklanten' zich met het gebruik van psychofarmaca hebben ingelaten dan de gebruikers buiten het verstrekkingscircuit. Bovendien loopt vrijwel de gehele categorie excessieve pillengebruikers in een regulier programma en dat geeft natuud ijk te denken. Indien men iets zinnigs wil zeggen over het hierboven aangestipte verband, dient men het onderscheid tussen de zogenaamde gematigde en excessieve pillengebruikers goed in het oog te houden. Voor beide categorieen vervult de
56
Justitiole Verkenningen. jrg. 15, nr. 5, 1989
inschrijving in een methadonprogramma namelijk een aantal verschillende functies. Om met de gematigde gebruikers te beginnen, zij bevinden zich over het algemeen genomen nog in de middenfase van hun drugscarriere. Hun bestaan is opgetrokken rond het gebruik van heroine, eventueel in combinatie met cocaine. Methadon en psychofarmaca doen voor dit type gebruikers in de eerste plaats dienst als vangnet: wanneer men een `slechte' dag heeft gehad of het een tijdje jets rustiger aan wil doen, kan men terugvallen op de methadonverstrekking en/of een bezoek brengen aan de Tillenbrug'. Zoals ook Grapendaal in ditzelfde tijdschrift uit de doeken doet, is het misverstand wijd verbreid dat gebruikers iedere dag een bepaalde hoeveelheid heroine tot zich moeten nemen. Het consumptiepatroon van de gemiddelde gebruiker is juist uiterst flexibel: beschikt men over veel geld, dan gaat dit in zijn geheel op aan 'heroine en eventueel cocaine, vallen de inkomsten tegen, dan zet men de tering naar de nering. Gebruikers blijken ook regelmatig bewust een stapje terug te doen teneinde in een methadonprogramma na een hectische periode wat op adem te komen. Methadon legt op dat moment een comfortabele bodem onder het gebruikersbestaan. De psychofarmaca komen op dat moment ook dichterbij, al was het alleen al omdat behalve de Tillenbrug' de methadonbus een belangrijk handelscentrum voor medicijnen is: zowel binnen als buiten deze bus verwisselen de nodige pilletjes van eigenaar. Voor de gebruikers die hun methadon verstrekt krijgen op een wijkpost is de verleiding groot om de voor het weekend meegekregen tabletten op de Tillenbrug' te verkopen. Een aantal van hen laat zich bewust op een te hoge dosering zetten teneinde enige reserve op te bouwen. De vloeibare methadon, die men op doordeweekse dagen verstrekt krijgt, wordt dan maar voor een deel geconsumeerd en de nog halfvolle potjes verdwijnen op slinkse wijze in de jasof broekzak. Thuis worden deze potjes in de koelkast bewaard en in het weekend aangesproken. De meegekregen tabletten heeft men op deze manier vrijgemaakt voor de verkoop. Over nog meer mogelijkheden beschikken de gebruikers, die hun methadon via de huisarts of een zenuwarts weten te bemachtigen. Er bestaat namelijk geen enkele controle of zij hun tabletten ook daadwerkelijk gebruiken en in een aantal gevallen Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
57
gebeurt dat dan ook niet of slechts ten dele. De methado'npillen die afkomstig zijn uit de apotheken (de zogeheten 'bone') genieten bovendien in het handelscircuit een grotere populariteit dan de `platte' tabletten die door de GG&GD worden verstrekt. Omdat de handel in methadon op dezelfde locatie plaatsvindt als die in psychofarmaca, wordt de kans voor de gematigde gebruikers vergroot om behalve methadon ook eens een ander pilletje nice te snoepen. Daarenboven geldt voor de huisartsclienten dat zij zich in veel gevallen niet alleen methadon, maar ook bepaalde psychofarmaca laten voorschrijven. Ook deze middelen worden vaak maar weer voor een deel door deze gebruikers geconsumeerd: de handelswaarde van de verschillende medicijnen kennende ligt de weg naar de Tillenbrug' voor hen wagenwijd open. Mocht men uit het bovenstaande de indruk gekregen hebben dat het handelen in medicinale drugs een lucratieve bezigheid is, dan moet dit beeld haastig gecorrigeerd worden. Bij de transacties op de Tillenbrug' gaat het meestal om erg kleine bedragen en een comfortabel heroine- of cocainegebruik valt bier niet mee te bekostigen, hoe graag Noorlander (1983) ons dat ook zou willen doen geloven. De excessieve pillenslikkers zijn over het algemeen de kenners bij uitstek van de verschillende methadonvoorzieningen. Zij hebben veelal het gehele hulpverleningscircuit doorlopen, maar hebben zich niet aan de omklemming van hun verslaving kunnen ontworstelen. Konden de gematigde gebruikers nog in de middenfase van hun drugscarriere gesitueerd worden, de excessieve gebruikers horen zonder twijfel in het laatste stadium thuis. Zoals blijkt uit tabel 3 loopt, naarmate het heroinegebruik afneemt, het percentage excessieve pillengebruikers sterk op en men kan dan ook grofweg stellen dat het leven van deze gebruikers niet langer gestructureerd is rondom het gebruik van dit opiaat. Een bestaan met methadon, psychofarmaca en alcohol blijkt voor de meesten van hen echter ook nog de nodige behoeften te vervullen. Kennelijk levert een `verslavingsbestaan an sich' nog voldoende beloningen op om dit enige tijd te continueren. Dit bestaan biedt hen onder meer een zinvolle tijdsbesteding en bovendien kan men zich identifieren met een bepaalde sociale kring. Gelet op de uitstotende krachten die er van de `respectabele buitenwereld' uitgaan (morele aflceuring, stigmati58
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
sering), wordt een dergelijke identificatie met medestanders alleen maar belangrijker. Wat we hier dus zien is een groep gebruikers voor wie het junkiebestaan nog verschillende aantrekkelijke kanten bezit, zonder dat het middel heroine nog een rot van betekenis speelt. Een hoge onderhoudsdosis methadon haalt de scherpe kantjes van dit bestaan af: men heeft geen dagtaak meer aan het verwerven van drugs en hoeft zich geen zorgen meer te maken over mogelijke ontwenningsverschijnselen. In deze constellatie zijn het vooral de relatief goedkope psychofarmaca die de broodnodige 'kick' teweeg moeten brengen. In een poging die 'kick' te vinden gaat een aantal excessieve gebruikers dermate ver, dat zij met recht `pillenfreaks' genoemd mogen worden. Zo heeft in Amsterdam een jongen daadwerkelijk faam gemaakt met de hoeveelheid medicinale drugs die hij kan verwerken. Wanneer men deze knaap in de binnenstad bezig ziet, kan men zonder twijfel van een indrukwekkend en verontrustend schouwspel spreken. Lijkt hij namelijk aanvankelijk nog een keuze te willen maken tussen de verschillende soorten psychofarmaca die hij in zijn hand heeft — de kleuren van de verschillende pillen lijken daarbij overigens belangrijker dan de substanties uiteindelijk blijkt een dergelijke keuze toch teveel gevraagd, waarna onder het motto 'smelt in de mond, maar niet in de hand' alle medicijnen tegelijk naar binnen worden geslagen. Functies van het pillengebruik Hoewel hierboven verschillende aspecten aan de orde zijn gekomen die mogelijkerwijze een verklaring bieden waarom bepaalde groepen gebruikers meer in psychofarmaca geinteresseerd zijn dan andere, is nog niet duidelijk geworden waarin precies de 'kick' van het pillengebruik schuilt. Daarbij is in mijn ogen de farmacologische werking van de verschillende psychofarmaca niet zozeer interessant, als wet de psychologische behoeften die er bij gebruikers bestaan om dergelijke middelen te willen slikken. Een eerste theorie hierover laat wederom een verband zien tussen het gebruik van psychofarmaca en de inschrijving in een methadonprogramma en is afkomstig van Noorlander (1983). Volgens haar zijn namelijk niet al te ervaren verslaafden er heilig van Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
59
overtuigd dat psychofarmaca de symptomen van dalende methadondoses op kunnen vangen. Het gebruik van medicinale drugs is dan dus tot een vorm van zelfmedicatie te herleiden: psychofarmaca gelden bier niet als een drug, maar vervullen enkel en alleen de functie van geneesmiddel. Deze stoffen worden als relatief onschuldig aangemerkt, in tegenstelling tot heroine, waarin volgens deze gebruikers het `grote gevaar' schuilt. Vol trots kunnen ze beschrijven hoe lang ze al geen heroine gebruikt hebben en hoe goed het afbouwproces van de methadon verloopt, om daar achteloos op te laten volgen dat ze daar wel enkele pilletjes voor nodig hebben gehad. Wat aan het gebruik van psychofarmaca waarschijnlijk een extra dimensie geeft, is het gevoel van zelfverzekerdheid dat gebruikers er aan menen te ontlenen: `ik groei boven mezelf uit en voel me een soon Superman,' vertrouwde een respondent me toe. Van belang hierbij is ongetwijfeld het negatieve zelfbeeld waarmee het merendeel van de gebruikers behept lijkt te zijn. Gaan we er van uit dat de meeste gebruikers liever niet de confrontatie met zichzelf aangaan en hun onlustgevoelens het liefste overdekken, dan kunnen medicijnen waarmee men voor een tijdje boven zichzelf uit kan stijgen snel aan populariteit winnen. Verschillende auteurs (onder andere Van Brussel, Van Zadelhoff en Sluijs, 1987, en Noorlander, 1982) wijzen ten aanzien van het gebruik van psychofarmaca op de dempende werking die van deze middelen uitgaat. Met name wanneer iemand veel stimulantia - lees cocaine - gebruikt, is een 'downer' onontbeerlijk, aldus deze theorie. Inderdaad moet worden vastgesteld dat het gebruik van cocaine in veel gevallen samengaat met het gebruik van een 'clemper'. Dat heeft alles te maken met het gegeven dat gebruikers met betrekking tot cocaine moeilijk een verzadigingspunt kunnen vinden: 'coke vraast altijd om meer, meer en nog eens meer,' is een veelbeluisterd statement uit de drugsscene. Door naast cocaine ook middelen met een tegengesteld effect te consumeren wordt voorkomen dat men al te ver in een cocaineverslaving doorschiet. Heroine is natuurlijk het eerste middel dat in aanmerking komt om dit tegengestelde effect te bewerkstelligen. De 'cocktail', `speedball', 'snowball' of hoe men de combinatie cocaine/heroine ook verder noemen wil, is voor vele gebruikers dan ook het walhalla. Meestal 60
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
wordt hierbij jets meer cocaine dan heroine gebruikt en vervult het laatste middel vooral de functie van medicijn: 'de coke vind ik het allerlekkerst, maar ik wit niet paranoia worden en daarom neem ik er altijd wat 'bruin' ( = heroine) bij,' aldus een van mijn respondenten. Gegeven de uitdrukkelijke voorkeur die een aantal gebruikers aan de dag legt voor cocaine lijkt heroine in haar functie als `demper' dus vrij gemakkelijk inwisselbaar voor bepaalde psychofarmaca, die een vergelijkbaar effect sorteren. Zoals hierboven reeds is aangegeven, heeft een aantal auteurs een dergelijke verschuiving at geconstateerd. Deze auteurs onderbouwen de door hen opgeworpen substitutie-theorie vooral met het argument dat psychofarmaca in vergehiking met heroine veel goedkoper zijn. Wat daarbij echter vergeten wordt is het gegeven dat de mensen die veelvuldig cocaine gebruiken tot de groep met de hoogste inkomens en de grootste competenties om drugs te verwerven behoren. Het is in dit verband uitermate zinvol wederom het artikel van Grapendaal in dit tijdschrift te raadplegen. Uit de data die in dat artikel worden gepresenteerd en uit het ons ter beschikking staande kwalitatieve materiaal blijkt dat fervente cocainegebruikers in tijden van beperktere financiele armslag eerder geneigd zijn de cocaineconsumptie aan te passen dan dat zij heroine als 'downer' zouden vervangen door bepaalde psychofarmaca. Ondanks haar beperkte functie lijkt heroine, wat de combinatie met cocaine betreft, dus nog veruit te prefereren boven de medicinale drugs. Als laatste functie van het gebruik van psychofarmaca wit ik wijzen op de `vergetelheid' die het slikken van bepaalde hoeveelheden medicijnen met zich mee kan brengen. Met name binnen de categorie excessieve pillengebruikers is een aanzienlijk aantal mensen aan te treffen dat de behoefte voelt zich voor enige tijd volledig van de wereld om hen heen af te sluiten. Heroine kan dit effect niet (meer) bewerkstelligen, want ondanks de roes waarin men geraakt na het gebruik van dit opiaat, blijft men zich nog altijd bewust van het eigen handelen. Om zich echt 'van de wereld te blazen' lijkt het gebruik van (veel) psychofarmaca voor dit type gebruikers de enige optie. Opvallend is overigens dat mij van een aantal van deze excessieve pillengebruikers bekend is dat zij een of meerdere opnames in een psychiatrische inrichting achter de rug hebben. Dit zou er op kunnen wijzen Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
61
dat deze mensen, bij gebrek aan voldoende opvangmogelijkheden binnen het netwerk van de psychiatric, voor een eigen `therapie' van geheugenstoornissen en black-outs gekozen hebben: met het nodige cynisme zou men hier dus van een wel erg rigoureuze vorm van `zelfmedicatie' kunnen spreken. Indien er werkelijk sprake is van een dergelijke ontwikkeling, dan mag die op zijn minst zorgwekkend genoemd worden, al wil ik benadrukken dat de groep waar het hier om gaat niet bijzonder omvangrijk genoemd mag worden. Heeft de functie van `volledige vergetelheid' voor een beperkte groep gebruikers haar aantrekkelijke kanten, bij veel gebruikers roept juist deze functie de meeste weerstand op. Een onzer respondenten verwoordde die aversie als volgt: %le hebt met die pillen het stuur niet meer in handen. Je weet niet meer wat je doet, je loopt de hele dag als een zombie door de stad en je wordt door iedereen met de nek aangekeken.' Lit dit citaat wordt niet alleen duidelijk dat de meeste drugsgebruikers de controle over het eigen handelen wensen te bewaren, maar ook dat de ware `pillenfreaks' in de hierarchie van de drugsscene een lage positie bekleden. Degenen die de tillenbrug' frequenteren, staan bij andere drugsgebruikers vaak in laag aanzien en er wordt over het algemeen nogal neerbuigend over hen gesproken, zoals onder meer blijkt uit de volgende uitspraak die ik optekende uit de mond van een respondent: 'Die pillenjongens zijn zichzelf in een paar jaar tijd helemaal kwijtgeraakt en lopen nu helemaal leip rond. En dan denk ik: ik heb me al die jaren bij praktisch eon middel gehouden en ik kan nog nadenken en praten met andere mensen.' Criminaliteit Nu in grote lijnen is aangegeven welke typen gebruikers neigen tot het gebruik van psychofarmaca en welke functies dit gebruik voor deze mensen kan vervullen, rest ons de vraag of de consumptie van medicinale drugs enige invloed heeft op de door drugsgebruikers gepleegde criminaliteit. Vooral het hierboven aangegeven element dat het gebruik van bepaalde psychofarmaca gebruikers mogelijkerwijze zelfverzekerder maakt, zou aanleiding kunnen geven
62
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1959
tot de speculatie dat dit segment gebruikers gemakkelijker tot crimineel gedrag overgaat. Kij ken we in onze data naar het aantal respondenten dat meldde een of meerdere vermogensdelicten gepleegd te hebben, dan blijkt nergens uit dat het gebruik van psychofarmaca criminaliteitsverhogend zou werken: tegen 25% van de niet-pillengebruikers, was 29% van de pillengebruikers actief op het terrein van de vermogenscriminaliteit. Ook wanneer men het aantal vermogensdelicten dat door deze twee groepen gepleegd werd, naast elkaar legt, ontstaan geen significante verschillen: 22 niet-pillengebruikers waren verantwoordelijk voor in totaal 130 vermogensdelicten, dat wil zeggen dat het gemiddelde aantal delicten per persoon 5,9 bedroeg; aan de kant van de pillengebruikers pleegden 18 respondenten in totaal 95 delicten en hier bedroeg de gemiddelde criminaliteitsfrequentie per persoon dus 5,3. Kortom, onze kwantitatieve data ondefeteunen op geen enkele wijze de veronderstelling dat gebruikers van psychofarmaca een relatief groter aandeel in de vermogenscriminaliteit zouden hebben dan zij die deze middelen niet consumeren. Binnen de totale populatie pillengebruikers nemen de excessieve slikkers, wat criminaliteit betreft, een bescheiden positie in: slechts 3 op de 18 excessieve pillengebruikers bezondigden zich aan een of meerdere vermogensdelicten. Percentueel gezien blijven zij met 16,7% dus aanzienlijk achter op het percentage berekend over de gehele groep. Dit resultaat spoort met de hierboven geopperde gedachte dat de categorie excessieve pillengebruikers zich vooral ophoudt in het laatste stadium van de drugscarriere. Hun criminele competenties zijn beperkt, niet in de laatste plaats omdat deze lieden qua uiterlijk vaak optimaal beantwoorden aan het stereotype beeld van de junkie in de samenleving. Zouden zij dus al delicten willen plegen, dan zitten zij met de extra handicap dat ze voor winkeliers en publiek bijzonder herkenbaar zijn. Tot dusverre is uitsluitend aandacht besteed aan de omvang van de criminaliteit en bleef de aard ervan onderbelicht. Zeker nu door verschillende auteurs (onder andere Van Epen, 1978) de gedachte is geopperd dat het gebruik van bepaalde psychofarmaca gewelddadig gedrag in de hand werkt, is de vraag relevant of pillengebruikers wellicht meer geweldsmisdrijven plegen dan niet-pillengebruikers. Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
63
Helaas schieten de data, die ons op dit moment ter beschikking staan, tekort om dit vraagstuk op verantwoorde wijze te behandelen. Wellicht kan onze eindrapportage meer inzage in deze materie verschaffen. Samenv atting
De toename van het gebruik van psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene moet niet gezien worden als een op zichzelf staand fenomeen. Deze tendens ligt namelijk in het verlengde van de gestegen medicijnenconsumptie in de samenleving als geheel. Tegen deze achtergrond moet het pillengebruik in de scene dan ook niet zozeer gebagatelliseerd, als wel gerelativeerd worden. De hoeveelheid publiciteit omtrent de consumptie van medicinale drugs heeft extra voeding gegeven aan bepaalde mythologieen in het Amsterdamse drugscircuit. In dit artikel is geprobeerd enig tegenwicht te bieden aan de opgeklopte verhalen die er in de loop van de tijd over het gebruik van psychofarmaca in de pers zijn verschenen. Vooral de constatering dat het pillengebruik slechts bij een minderheid van de drugsgebruikers wortel heeft geschoten, zal hopelijk een bijdrage leveren aan de ontmythologisering van deze problematiek. De groep gebruikers voor wie de consumptie van psychofarmaca aantrekkelijke kanten bezit, kan onderverdeeld worden in twee categorieen: de gematigde en de excessieve pillengebruikers. Binnen de eerste categorie treffen we vooral de jongere, opportunistische gebruikers aan, die, trendgevoelig als ze zijn, openstaan voor de consumptie van onverschillig welke psychotrope stof dan ook. De categorie excessieve gebruikers laat zich het beste typeren als een groep die zich bevindt in het laatste stadium van hun drugscarriere. De meeste gebruikers uit deze categorie ontbreekt het aan wil of mogelijkheden om het jachtige gebruikersbestaan vol te houden, maar met behulp van hoge onderhoudsdoseringen methadon, de nodige psychofarmaca en eventueel alcohol kan men op een lager niveau een junkiebestaan continueren. Relatief veel pillengebruikers staan ingeschreven in een regulier methadonprogramma. Voor de gematigde
64
Justitiiile Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
gebruikers doen methadon en psychofarmaca in de eerste plaats dienst als vangnet in slechtere tijden. Psychofarmaca zorgen daarenboven, naar de stellige overtuiging van deze gebruikers, voor de kick, dat men zich zelfverzekerder voelt. Voor de excessieve gebruikers is de methadonverstrekking te beschouwen als een structureel onderdeel van hun bestaan. Medicinale drugs worden door deze gebruikers veelal gebruikt om in een roes van vergetelheid te geraken. Het angstonderdrukkende effect dat aan bepaalde medicijnen wordt toegeschreven komt, in tegenstelling tot wat wellicht mocht worden verwacht, niet tot uitdrukking in het criminaliteitsniveau van het segment pillengebruikers. Noch qua aantal plegers van strafbare feiten, noch qua aantal delicten treffen we opmerkelijke verschillen aan tussen de groepen pillengebruikers en niet-pillengebruikers. Op basis van deze gegevens en niet te vergeten ons kwalitatieve materiaal lijkt de stelling dat een relatief groot aantal gebruikers doelbewust bepaalde psychofarmaca slikt alvorens tot het plegen van een strafbaar feit over te gaan, dan ook moeilijk houdbaar. Noten ' Het onderzoek wordt uitgevoerd door het WODC en heeft het economisch gedrag van regelmatige opiatengebruikers tot onderwerp. In de loop van 1990 valt de definitieve rapportage te verwachten. Voor meer informatie omtrent de onderzoeksopzet en de steekproefsamenstelling verwijs ik naar het artikel van M. Grapendaal, elders in dit nummer.
Literatuur Brussel, G.H.A. van, A.W. van Zadelhoff e.a. Polydruggebruik - een nieuw verschijnsel? Tijdschrift voor alcohol, drugs en andere psychotrope stoffen, 1987, nr. 6, pp. 198-203 Epen, J.H. van Compendium drugsverslaving en akoholisme; diagnostiek en behandeling
Elsevier, Amsterdam, 1978 Gemert, F. van Mazen en netwerken; de invloed van beleid op de drugshandel in twee straten in de Amsterdamse binnenstad Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam, 1988 Korf, D.J., H.P.H. Hoogenhout Slaap- en kalmeringsmiddelen op de Amsterdamse drugsmarkt Pharmaceutisch weekblad, 1989, nr. 124, pp. 95-100 Noorlander, E.A. Geneesmiddelenmisbruik by heroineverslaafden Tijdschrift voor alcohol, drugs en andere psychotrope stoffen, 1982, nr. 4, pp. 171-173 Noorlander, E.A. Druggebruik en psychofarmaca Medisch Contact, 1983, nr. 39, pp. 1214-1216 St. Peele The meaning of addiction; compulsive experience and its interpretation
Psychofarmaca in de Amsterdamse drugsscene
65
Lexington Books, Lexington, 1985 Sandwijk, P., I. Westerterp e.a. Net gebruik van legale en illegale drugs in Amsterdam; verslag van een prevalen tie onderzoek under de bevolking van 12 jaar en ouder
Instituut voor Sedate Geografie, Universited van Amsterdam, 1989 Swierstra, K., 0. Janssen e.a. Heroinegebruikers in Nederland, deel 2: de reproductie van het heroin egebruik onder nieuwe lichtingen
Criminologisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen, 1986
66
Justitiola Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Probleemgokken en criminaliteit Een overzicht van de literatuur
drs. I. Kok en dr. P. Hermkens*
Inleiding
Gedurende de laatste tien a vijftien jaar is het kansspelaanbod in Nederland sterk uitgebreid. Dit geldt zowel voor het legale als het illegale (gedoogde) aanbod. Door het grotere en meer verspreide aanbod van met name casino's, speelautomaten en wedkantoren zijn deze kansspelgelegenheden binnen het bereik van veel meer mensen gekomen. Daarbij richten de kansspelorganisaties zich steeds meer op een breder (en jonger) publiek. De deelname aan kansspelen is dan ook sterk toegenomen. Het aantal mensen dat in de problemen is gekomen door overmatig gokken is echter de laatste jaren eveneens gestegen. In de media is de laatste jaren veel aandacht besteed aan de omvang en ernst van het probleemgokken en de negatieve consequenties daarvan. Steeds vaker duiken berichten op over gokverslaafden die op het criminele pad gaan om hun dure hobby te kunnen bekostigen. Ook door de lokale overheid (burgemeesters/politiefunctionarissen) wordt af en toe bezorgdheid uitgesproken over een toenemende criminaliteit ten gevolge van gokverslaving. De bezorgdheid van de lokale overheid ten aanzien van gokverslaving blijkt bijvoorbeeld uit het terughoudende beleid dat in veel gemeenten wordt gevoerd ten aanzien van het verstrekken van vergunningen voor de exploitatie van speelhallen en speelautomaten in horecagelegenheden. Hoe ernstig is het nu gesteld met de negatieve gevolgen van gokken, met name wat betreft de relatie met criminaliteit? In dit artikel zullen we een overzicht geven van het (nog schaars gebleken) * De auteurs zijn verbonden aan de vakgroep Planning, organisatie en beleid van de Rijksuniversiteit Utrecht
Probleemgokken en criminaliteit
67
onderzoek dat gedaan is naar probleemgokken en criminaliteit. We beginnen met een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van het kansspelaanbod, de deelname en de omzet in Nederland in de laatste decennia. Vervolgens gaan we in op de kenmerken van probleemgokken. Daarna komt de relatie probleemgokken en criminaliteit aan de orde. Tot slot van deze inleiding nog een opmerking over de terminologie. Eerder (zie Hermkens e.a., 1988) hebben wij de term probleemgokken gebruikt, daarmee doelend op een vorm van gokken die gepaard gaat met veel geld verliezen en ernstige persoonlijke en sociale problemen. Andere termen die in de literatuur gebruikt worden zijn pathologisch gokken, excessief gokken, dwangmatig gokken en gokverslaving (zie Hermkens e.a., 1988, p. 42 e.v.). De term gokverslaving wordt het meest gebezigd in het algemene taalgebruik. We zullen hier zowel probleemgokken als gokverslaving gebruiken.
Aanbod en omzet van kansspelen in Nederland
Nederland kent - behoudens de staatsloterij, die in 1726 gestart is - nauwelijks een traditie op het gebied van kansspelen. De huidige Wet op de Kansspelen dateert uit 1964. Alle bestaande regelingen voor de kansspelen die toen waren toegestaan, die verspreid waren over verschillende wetten, werden in een wet ondergebracht. Bij de totstandkoming van de wet stond 'het kanaliseren van de menselijke speelzucht' centraal. De kanalisatiegedachte kwam tot uitdrukking doordat er enerzijds ruimte werd geboden aan de bestaande speelbehoefte, maar anderzijds was regulering geboden ter voorkoming van uitwassen en misstanden. Vanaf de beginjaren zeventig vindt er een gestage uitbreiding plaats van het aanbod van kansspelen (voor een uitgebreid overzicht zie Hermkens e.a., 1988, p. 7 e.v.). Het aantal trekkingen van de Staatsloterij werd verdubbeld en de giro- en bankloterij van de Algemene Loterij Nederland werden ingevoerd. Na de uitspraak van de Hoge Raad in 1969 dat het bestaande verbod ten aanzien van kansspelautomaten niet van toepassing was op automaten die vrije spelen boden, nam het aantal speelautomaten enorm toe. In 1986 werd een nieuwe regeling voor speelautomaten van kracht, waardoor direct uitbetalende kansspelau68
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
tomaten mogelijk werden. Eveneens in 1986 is Ladbroke Totalisator begonnen met het openen van wedkantoren waar buiten de baan gewed kan worden op paardenrennen. In 1974 vond een herziening van de Wet op de Kansspelen plaats waardoor ook casinospelen en lotto mogelijk werden in Nederland. Het eerste casino werd eind 1976 geopend, in 1989 zal de achtste vestiging geopend worden. De uitbreiding van het aanbod gaat gepaard met een forse stijging van de omzet. Zo bedroeg de omzet van de Staatsloterij in 1970 179 miljoen gulden, tegenover een omzet van 635 miljoen gulden in 1987. De omzet van de Nationale Stichting Casinospelen bedroeg in het eerste jaar 1977 met twee casino's 80 miljoen gulden en in 1987 met zes casino's 274 miljoen gulden. Het wedden op paarden heeft - na een forse dating van de omzet in de beginjaren tachtig - een nieuwe impuls gekregen door de opening van de wedkantoren. Eind 1987 zijn er 46 wedkantoren met een omzet van 107,9 miljoen gulden; momenteel zijn er zo'n 95 wedkantoren in Nederland. De schattingen van de spelopbrengst van de speelautomaten bewegen zich tussen de 200 en 400 miljoen gulden. Het aantal speelautomaten werd in 1987 geschat op 80.000. Deze staan voornamelijk in horecagelegenheden (cafes, snackbars, kantines). Slechts tien procent van het totale aantal staat opgesteld in speelautomaathallen. Naast het legate aanbod van kansspelen is er tevens een illegaal aanbod, dat door de overheid at geruime tijd gedoogd wordt. Naar schatting ligt het aantal Golden Ten Clubs en observatieroulette-clubs tussen de 90 en 130. Daarnaast zijn er illegale casino's die de traditionele casinospelen bieden en spelletjes als Kipje Kipje en Mah Jong, illegale speelautomaten, illegale loterijen, illegaal wedden op paarden, enzovoort. Bovendien zijn er stadslotto's en diverse commerciele bingohallen. De spelopbrengst van de illegale kansspelen wordt geschat tussen de 380 en 560 miljoen gulden. (Raad voor de Casinospelen, 1988) De enorme groei van het kansspelaanbod in de afgelopen jaren is niet uniek voor Nederland. In . andere Westeuropese landen (bijvoorbeeld West-Duitsland) en in de Verenigde Staten zien we
Probleemgokken en criminaliteit
69
eveneens uitbreiding van het aanbod en stijging van de omzet. Dee/name aan kansspelen Over de deelname aan de verschillende kansspelen door de jaren heen zijn weinig gegevens bekend. Uit een telefonische enquete eind 1986 onder een representatieve steekproef van 2200 Nederlanders van achttien jaar en ouder (zie Hermkens e.a., 1988, hoofdstuk 3) blijkt dat vooral loterijen populair zijn: 73% zegt meerdere malen deelgenomen te hebben aan een kleine loterij voor een goed doe!; voor de staatsloterij bedraagt dit percentage 52%; 40% heeft meerdere malen gewed met vrienden of bekenden om geld en 37% heeft meerdere malen deelgenomen aan bingo. Relatief laag scoren spelen op speelautomaten in cafés en snackbars (15%), illegale lotto (10%), officiele casino's (8%), spelen op gokautomaten in hallen (5%) en Golden Ten (2,5% meerdere malen deelgenomen). Bij het onderscheid naar leeftijdscategorie treden grote verschillen op: deelname aan de loterijen vindt meer plaats in de oudere leeftijdscategorie. Het spelen op speelautomaten in zowel cafes als automatenhallen daarentegen is bijna uitsluitend een zaak van jongeren. Van de personen onder de vijfentwintig jaar zegt 38% meerdere malen gespeeld te hebben op een speelautomaat in een cafe of snackbar en 16% in een automatenhal. Respondenten ouder dan veertig jaar beoefenen deze vorm van gokken niet of nauwelijks. Degenen die tenminste eon keer per twee maanden aan een kansspel deelnamen werd de vraag voorgelegd hoeveel plezier zij beleefden aan 'hun kansspel'. Uit de antwoorden blijkt dat de kansspelen waarbij tussen inzet en (mogelijke) uitbetaling vrij weinig tijd verstrijkt, hoog scoren op de waarderingsschaal. 88% zegt (heel) veel plezier te beleven aan het spelen om geld met vrienden/bekenden. Dit percentage is bij casinobezoekers 79% en bij bingospelers 73%. Alleen het spelen op fruitautomaten in café of automatenhallen scoort naar verhouding lager: 43°/o zegt (heel) veel plezier aan dit spel te beleven. Bij de kansspelen waar een langere tijdsperiode bestaat tussen inzet en mogelijke uitbetaling (loterijen) is de score op de waarderingsschaal lager: afhankelijk van het spel varieert het percentage 70
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
personen dat (heel) veel plezier beleeft aan het spel tussen de 16 en 34%. Riskante spelen Het onderscheid tussen kansspelen naar de lengte van de periode tussen inzet en de (mogelijke) uitbetaling is ook van belang bij de typering van een kansspel als riskant uit het oogpunt van verslaving. In de literatuur vinden we hierover de volgende uitspraken. Bij de kansspelen (zoals loterijen, lotto, toto) waar deze periode lang is of kan zijn, worden nauwelijks risico's gepercipieerd voor de deelnemer. Daarentegen worden de kansspelen waarbij een korte tijd verstrijkt tussen inzet en uitslag van winst of verlies, als riskant beschreven: door de snelle zichtbaarheid van winst/verlies is de stimulans groot om steeds opnieuw een gokje te wagen. Het riskante van het spel is gelegen in de beloningsstructuur: een hele tijd wint men niets, af en toe wint men een klein bedrag en heel af en toe wordt een fors bedrag gewonnen. De gokker is geneigd steeds maar door te gaan: men weet immers maar nooit op welk moment de grote winst kan vallen. Bovendien levert juist deze onzekerheid een aantrekkelijke spanning op. De als riskant gepercipieerde spelen zijn vooral de casinospelen, spelen op kansspelautomaten, bingo en het wedden op paarden. Het aanbod van deze spelen is de laatste jaren — zoals hierboven omschreven — enorm uitgebreid en uit de deelnamecijfers blijkt dat jongeren veel meer dan ouderen aan deze kansspelen (met name kansspelautomaten) deelnemen. Er is sprake van gewoontevorming op dit terrein: gokken krijgt steeds meer het karakter van vanzelfsprekendheid en hoeft niet apart gelegitimeerd te worden. In die zin hebben wij in ons onderzoek (Hermkens e.a., 1988) het beoefenen van de kansspelen waarbij een korte tijdsperiode ligt tussen inzet en zichtbaarheid van winst/verlies bestempeld als een riskante gewoonte. In hoeverre deze riskante kansspelen inderdaad tot probleemgedrag leiden is onderwerp van discussie. Het ontstaan van problemen Intensieve deelname aan kansspelen, zowel wat betreft de frequentie van deelname als de hoeveelheid Probleemgokken en criminaliteit
71
geld die eraan besteed wordt, kost op lange termijn veel geld en kan tot grote verliezen leiden. Eigen middelen en mogelijkheden om aan geld te komen raken uitgeput en sommigen gaan over tot illegale activiteiten om het gokken te kunnen bekostigen en schulden af te lossen. In de meeste gevallen duurt het jaren tot de controle over het gokken wordt verloren en er problemen ontstaan. Lesieur en Custer (1984) geven een beschrijving van het mogelijke verloop van de problematiek, gebaseerd op onderzoek bij gokverslaafden. Zij onderscheiden daarin drie essentiele stadia, namelijk winnen, verliezen, wanhopen. Meer . dan de helft van de geMterviewde groep had al vrij snel in het begin een grote som geld gewonnen. Door een grote winst krijgt de gokker vaak onrealistische verwachtingen en in zijn optimisme gaat hij grotere bedragen inzetten en vaker spelen. Een grote winst, evenals winnen in het algemeen, wordt gezien als het resultaat van eigen speelvaardigheid of van het eigen speelsysteem. Verlies wordt toegeschreven aan externe oorzaken: geen geluk, een slecht systeem, verkeerd advies, en dergelijke. De kans dat men blijft winnen of nog een keer een grote winst maakt is echter gering en de winstfase wordt meestal gevolgd door een fase van verlies. Om de verliezen te herstellen en weer te kunnen spelen worden eerst de eigen reserves aangesproken en later wordt geld geleend van fami lie, vrienden of van andere spelers. Leningen worden weer terugbetaald met winst of met andere leningen. De gokker komt in een patroon van spelen, verliezen, lenen om weer te spelen en leningen terug te betalen, maar hij blijft optimistisch. Het verloren geld moet terug gewonnen worden. Het gokken wordt geintensiveerd en men gaat hoger inzetten om de verliezen terug te winnen. Dit gedragspatroon is volgens verstandige gokkers de grootste fout die bij gokken gemaakt kan worden. Op deze manier wordt de controle over het eigen gedrag verloren. De wanhoopfase begint als de gokker volledig in beslag wordt genomen door het streven uit de problemen te komen en zijn schulden af te betalen. De gokker gaat steeds vaker gebruik maken van de verschillende bronnen om geld te lenen zoals familie, het werk, kredietinstellingen en collegagokkers. Ms hij echter blijft verliezen met gokken en zijn schulden steeds groter worden, blijven er steeds minder legale 72
Justitkile Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
mogelijkheden over om aan geld te komen. Op den duur zijn illegale of criminele activiteiten nog de enige mogelijkheid. In deze fase begint het gokken ook buiten een sociale context om plaats te vinden. De gokker gaat steeds vaker alleen spelen en vermijdt het gezelschap van anderen. Grote verliezen en schulden worden voor familie en vrienden verborgen gehouden. De schulden en schuldeisers zijn een bedreiging, niet alleen financieel, maar ook voor het gevoel van eigenwaarde en in een aantal gevallen is de bedreiging dermate groot dat de gokkers tot wanhoopsdaden worden gedreven. Eenmaal in dit stadium raakt de gokker zowel fysiek als psychisch volkomen uitgeput, hij voelt zich wanhopig en depressief, soms zelfs met suIcidale neigingen. Dit proces kan jarenlang duren. Custer (1984) signaleerde dat deze periode varieert van een tot twintig jaar met een gemiddelde tijd van vijf jaar. Het kan eveneens jaren duren voordat iemands gokproblemen voor zijn omgeving zichtbaar worden. Vervolgens kan het nog een tijd duren voordat er een beroep wordt gedaan op de hulpverlening. Gemiddeld is de tijdsperiode tussen de aanvang van een gokprobleem en de professionele hulpverlening zeven jaar. (Prins, 1987) Gokverslaving als mentale stoornis De American Psychiatric Association heeft in 1980 gokverslaving (pathological gambling) opgenomen in de 'Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders' (DSM-III) en geclassificeerd als een stoornis in de impulscontrole. In de herziene uitgave van 1987 (DSM-III-R) worden de essentiele kenmerken als volgt omschreven: `... een chronisch en toenemend onvermogen om gokimpulsen te weerstaan, en een gokgedrag dat het persoonlijk functioneren of het functioneren in gezins- of werkverband in de weg staat of ronduit schaadt. Het gefixeerd zijn op gokken, de drang daartoe en het gokken zelf nemen toe in tijden van stress. Problemen die uit het gokken voortkomen, leiden tot een toename in gokgedrag. Tevens kenmerkend zijn: grote financiele schulden, een verstoord gezinsleven, verwaarlozing van werk, en onwettige praktijken om het gokken te kunnen bekostigen.' Hoewel bij gokverslaving geen sprake is van fysieke afhankelijkheid zoals bij verslaving aan middelen, is Probleemgokken en criminaliteit
73
er een aantal opvallende overeenkomsten tussen het gedrag van gokverslaafden en het gedrag van alcoholof drugsverslaafden. Greenberg (1980) geeft daarvan een overzicht: - Er is sprake van tolerantietoename bij pathologisch gokken: de gokker heeft de neiging steeds grotere bedragen in te zetten, zoals een drugsgebruiker een steeds grotere dosis nodig heeft. - De probleemgokker heeft een onbevredigd gevoel als hij met weinig geld of een lage inzet moet spelen. - Evenals een alcohol- of drugsverslaafde wordt de probleemgokker volledig in beslag genomen door het gokken. Dit gaat ten koste van andere activiteiten en van relaties. - Tijdens het gokken wordt een enorm gevoel van opluchting ervaren: de spanning die opgehoopt was voOr het spelen ebt weg; als men gedwongen wordt te stoppen treden soms (fysieke) onthoudingsverschijnselen op. Omvang probleemgokken in Nederland In Nederland is er pas sinds enkele jaren aandacht voor het fenomeen probleemgokken. Het onderzoek tot nu toe bestaat voornamelijk uit casus-beschrijvingen en kwalitatief onderzoek onder degenen die zich tot de hulpverlening hebben gewend. Over de omvang van het aantal gokverslaafden zijn de meest uiteenlopende schattingen in omloop (zie Hermkens e.a., 1988, p. 67 e.v.). Wij hebben een schatting gemaakt van het aantal probleemgokkers in Nederland, gebaseerd op gegevens van de consultatiebureaus voor alcohol en drugs (CAD's) die de afgelopen jaren in toenemende mate geconfronteerd worden met aanmeldingen wegens problemen met gokken. In oktober/november 1987 hebben wij bij de CAD's een schriftelijke inventarisatie gehouden over het aantal aanmeldingen met gokproblemen sinds 1980. Uit deze inventarisatie blijkt dater tot 1986 slechts enkele aanmeldingen zijn bij CAD's met een hulpvraag inzake probleemgokken. In 1986 is er een aanzienlijke stijging en zijn er ongeveer 400 hulpvragen. Voor 1987 wordt dit aantal geschat op ongeveer 1100. Uit voorlopige gegevens blijkt dat in 1988 de hulpvraag ongeveer verdubbeld is. Analoog aan het onderzoek naar alcoholverslaving hebben wij de veronderstelling gemaakt dat het aantal 74
Justifier., Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
hulpvragenden 5 a 10% bedraagt van het totale aantal probleemgokkers (zie Raat, 1987). Dit leidt tot een schatting van het aantal probleemgokkers in 1987 van tussen de 10.000 en 20.000 personen. Wij benadrukken dat deze schatting niet meer dan een indicatie is. Onduidelijk is ook of er sprake is van een werkelijke toename van het aantal gokverslaafden of dat de toename van het aantal aanmeldingen wellicht (mede) toe te schrijven is aan de aandacht die de laatste jaren door de media aan gokverslaving wordt geschonken, wat mogelijk drempelverlagend werkt naar de hulpverlening. Om hierover uitsluitsel te krijgen, moeten gegevens over meerdere jaren beschikbaar komen. Over de achtergrondkenmerken van de probleemgokkers die hulp vragen kan het volgende opgemerkt worden (deze gegevens betreffen 1986-1987): - de helft van de hulpvragenden is jonger dan 25 jaar: ongeveer 20% van de hulpvragenden is 16-20 jaar en ongeveer 30% heeft een leeftijd van 21-25 jaar. De andere helft van de hulpvragenden is verder gelijkelijk verdeeld over de overige leeftijdsgroepen; - ongeveer 10% van de hulpvragenden is vrouw en 90% is man; - als de problemen onderverdeeld worden naar type kansspel dan blijkt circa 60% problemen te hebben met spelen op kansspelautomaten; bij de overige 40% zijn dat de casino's, observatie-roulettes, kaarten en paarden-wedden. Probleemgokken en criminaliteit Onderzoek, specifiek gericht op de relatie tussen probleemgokken en criminaliteit, is, voor zover ons bekend, in Nederland nog niet uitgevoerd. Gegevens hieromtrent zijn niet direct voorhanden, gokverslaving als motief voor delicten wordt niet geregistreerd in justitiele statistieken. Enige gegevens voor Nederland kunnen we vinden in het onderzoek van Hermkens e.a. (1988), in een onderzoek van Prins (1987) en in een recente publikatie van De Vos en Oberg (1988). Uit de enquete die Hermkens e.a. (1988) hielden onder de CAD's in Nederland blijkt dat 10 a 20 % van de clienten met gokproblemen in aanraking was geweest met justitie, hoofdzakelijk wegens vermogensdelicten. De schulden die men had lagen in de Probleemgokken en criminaliteit
75
meeste gevallen onder de f 10.000,-, in een klein aantal gevallen ging het om aanzienlijk grotere bedragen. Over de omvang van de schulden bestaat enige onduidelijkheid, omdat bij de aanmelding vaak al sprake was van schuldsaneringsregelingen. Prins (1987) deed onderzoek bij een groep van 47 gokkers (44 mannen en 3 vrouwen) die zich hadden aangemeld wegens gokproblemen bij het CAD-alcoholteam van het Jellinekcentrum in Amsterdam. Bijna een derde (31,9%) was in het verleden of vlak voor de aanmelding bij het CAD in aanraking geweest met justitie, vooral in verband met diefstal (19,1%). Niemand was voor fraude veroordeeld, alhoewel fraude vaak was voorgekomen, met name in de huiselijke kring. In de meeste gevallen werd door familieleden of vrienden geen aangifte gedaan. 6,4% was veroordeeld wegens geweldsdelicten. Zware delicten werden in deze groep niet gesignaleerd, het ging voornamelijk om kl eine criminaliteit. 38 gokkers (80,9%) hadden een financiele schuld ten tijde van de aanmelding. 40,5% had een schuld kleiner dan f 5.000 (bijna alien fruitautomaatspelers) en 66% had een schuld lager dan f 15.000. Gokkers jonger dan 31 jaar bleken voornamelijk op de fruitautomaat te spelen, terwijI gokkers ouder dan 31 jaar hoofdzakelijk in het Casino en de Golden-Ten club speelden.De Vos en Oberg (1988), respectievelijk werkzaam in de ambulante en klinische hulpverlening, constateren evenals Hermkens e.a. (1988) dater sinds 1986 een toename is van het aantal aanmeldingen en opnames voor gokproblemen. De belangrijkste bevindingen uit hun hulpverleningspraktijk ten aanzien van de relatie gokverslaving en criminaliteit zijn de volgende: - De combinatie criminele activiteiten en gokverslaving komt bij jongeren (jonger dan dertig jaar) vaak voor, vaker dan bij jongeren die voor andere verslavingen werden opgenomen. - De jongere gokkers beginnen vaak thuis met stelen van ouders en andere familieleden. Delicten in de buitenwereld zijn vaak inbraken en diefstallen (vaak herhaald tot honderden keren), verduistering van geld bij werkgevers, valsheid in geschrifte, beroving, oplichting en soms afpersing. - Bij de ambulante aanmeldingen (in de periode 1984-1988 waren dater 66) is 15% verwezen door een 76
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
justitiele instelling. Bij de clienten die door de reclassering werden verwezen was sprake van een uitgebreid justitieel verleden voor de aanvang van hun gokcarriere. - Bij de jongere gokkers is vaak sprake van neurotische of verlate adolescentie-problematiek en van een anti-sociale persoonlijkheidsstructuur. - Bij de oudere gokverslaafden (ouder dan veertig jaar) was niet vaak sprake van misdrijven of overtredingen die direct verbonden waren met het gokken. In de Bondsrepubliek Duitsland, waar de laatste jaren eveneens een enorme toename is geconstateerd van het aantal gokverslaafden, is de stand van zaken op het gebied van onderzoek naar de relatie tussen gokverslaving en criminaliteit dezelfde als in Nederland. Publikaties over dit onderwerp bestaan voornamelijk uit gevalsbeschrijvingen en incidentele rapportages van politiefunctionarissen die niet door empirisch materiaal onderbouwd worden. (Meyer, 1986, 1988) In Groot Brittannie en de Verenigde Staten is het onderzoek naar gokverslaving en criminaliteit al wat eerder op gang gekomen. In verschillende onderzoeken vanaf de jaren zestig is op de criminogene werking van gokverslaving gewezen, echter zonder dat dit voldoende door empirisch materiaal werd onderbouwd (zie Meyer, 1986; Lesieur, 1987). Een vrij recent onderzoek is dat van Lesieur (1987) waarin hij een aantal studies vergelijkt en een gedetailleerde beschrijving geeft van de relatie tussen problematisch gokken en bepaalde patronen van criminaliteit. Aan verschillende groepen gokverslaafden (in totaal 334 personen) werd in interviews gevraagd of ze ooit illegale activiteiten hadden ondernomen om aan geld te komen om daarmee te kunnen gokken of gokschulden af te lossen. De meeste gokverslaafden gaven toe dat zij op velerlei manieren betrokken waren geweest bij illegale activiteiten om aan geld te komen. Het uitschrijven van ongedekte cheques kwam het meest voor (34%), gevolgd door fraude bij leningen (31%), verduistering en diefstal van werkgever (30%), afpersing en valsspelen ('hustling') bij kaartspelen, biljarten (29%), handel in drugs (25%), inbraak (23%), 'bookmaking' (21%), diefstal (20%), belastingontduiking (19%) en in mindere mate beroving en prostitutie. De gokverslaafden bleken te verschillen wat betreft -
Probleemgokken en criminaliteit
77
de soorten delicten die men gepleegd had. Zo bleken degenen met een lagere sociaal-economische achtergrond vaker betrokken bij wat Lesieur noemt 'common place crime', zoals diefstal, inbraak, handel in drugs, heling, prostitutie, dan bij verduistering, belastingontduiking en fraude bij leningen, die typisch vormen van witte boordencriminaliteit zijn. Ook kwam 'bookmaking' en 'hustling' vaker voor bij deze groep. Gokverslaafden bij wie sprake was van een anti-sociale persoonlijkheidsstructuur waren significant vaker betrokken bij meer verschillende soorten overtredingen, dan degenen bij wie geen sprake was van een anti-sociale persoonlijkheidsstructuur. Verder bleek uit de interviews met de gokverslaafden dat hun persoonlijke waarden en normen van grote invloed waren op de mate van betrokkenheid bij criminaliteit. Uit het patroon van overtredingen dat Lesieur beschrijft blijkt dat de gokverslaafden hoofdzakelijk betrokken waren bij vermogensdelicten ('income generating crime') en dat geweldpleging nauwelijks voorkwam. flit komt overeen met de bevindingen van Brown (1987) die 107 leden van 'Gamblers Anonymous' interviewde in Engeland en Schotland. 80% (86) had een of meerdere overtredingen begaan en 48% (51) was een of meerdere keren veroordeeld. De meest voorkomende overtredingen waren diefstal, verduistering, fraude en valsheid in geschrifte. Geweldpleging kwam weinig tot zelden voor (in vergelijking met cijfers van de gehele bevolking). Uit een vergelijking van het soort delicten gepleegd door gokverslaafden met dat van andere verslaafden, concludeert Brown dat het patroon van delicten gepleegd door gokverslaafden het meest lijkt op het patroon van delicten dat bij drugsverslaafden voorkomt, voornamelijk vermogensdelicten en weinig geweldpleging. Alcoholverslaafden bleken vaker betrokken te zijn bij geweldpleging. Ten aanzien van de aard van de relatie tussen gokverslaving en criminaliteit merkt Brown op dat in zijn jarenlange klinische ervaring met gokverslaafden er in de meeste gevallen een eind kwam aan het criminele gedrag zodra men gestopt was met gokken of het gokken onder controle had. Dit wijst er op dat in deze gevallen het criminele gedrag een gevolg was van het gokken.
78
Justitidle Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Jongeren en speelautoma ten In de discussie rond de negatieve gevolgen van gokken wordt vaak speciale bezorgdheid geuit omtrent het spelen op speelautomaten door jongeren. Speelautomaten zijn alomtegenwoordig en voor iedereen toegankelijk, ook voor jongeren beneden zestien jaar. Ook hier moeten we constateren dat in Nederland geen representatief onderzoek is gedaan naar de eventuele negatieve gevolgen van het spelen op speelautomaten voor jongeren. Het enige onderzoek dat ons bekend is, is een onderzoek van Koster en Staals (1986) die een kwalitatieve analyse geven van een groep jongeren (alien jongens tussen twaalf en twintig jaar) die in amusementshallen speelt. Dit levert het volgende beeld op van deze groep. Een aantal jongens dat de hal elke dag bezoekt, besteedt gemiddeld f 30 tot f 250 per week, bij sommigen is dat zelfs f 200 a f 800 per week. Hun inkomsten bestaan uit zakgeld, soms een bijbaantje of een uitkering. Het inkomen is over het algemeen niet toereikend. Het budget wordt aangevuld met (winkel)diefstallen en inbraak. Dit zijn de wat oudere jongens van vijftien tot negentien jaar. Zij noemen zichzelf verslaafd en zien hun criminele activiteiten als het gevolg van het halbezoek. Zij hebben een negatieve houding ten aanzien van school of werk. Zij zijn werkloos, of volgen met veel moeite een lagere opleiding. Zij hebben geen hobby's en slechts enkele (eveneens gokverslaafde) vrienden. Een 'huiselijk' leven ontbreekt. Als belangrijkste functies van de hal in het leven van de gokkers noemen Koster en Staals: - het bevredigen van de behoefte aan gokken; - de mogelijkheid tot ontsnappen aan de realiteit van alledag; - het bieden van dagvulling; - straathoekfunctie en toevluchtsoord. Daarnaast zijn er halbezoekers die Koster en Staals typeren als 'de recreanten'. Zij bezoeken de hal drie tot zes keer per week. In de hal gaan ze om met vrienden en ze spelen vooral videospelletjes of flipperen. Zij gokken niet. Het halbezoek heeft voor deze recreanten geen gevolgen van criminele aard. Ook hun schoolprestaties lijden niet onder het halbezoek. In hun vrije tijd beoefenen ze nog andere
Probleemgokken en criminaliteit
79
hobby's. De hal heeft voor deze jongens alleen een recreatieve functie. In Engeland, waar eveneens een discussie gaande is over jongeren en speelautomaten, is de laatste jaren wel een aantal onderzoeken gedaan naar de mogelijke negatieve consequenties voor jongeren van het spelen op speelautomaten (vooral de zogenaamde fruitautomaten, maar ook videospelen). Het spelen op fruitautomaten is in Engeland de meest populaire vorm van commercieel gokken onder jongeren (zie Griffiths, 1988). Uit diverse onderzoeken onder schoolkinderen blijkt dat diefstal en spijbelen de meest voorkomende problemen zijn onder de kinderen die op fruitautomaten spelen. Ook werden slechte schoolprestaties genoemd en in heel enkele gevallen, bij wat oudere schoolkinderen, dealen in drugs en prostitutie (zie Graham, 1988; Griffiths, 1988). Graham (1988) deed onderzoek onder schoolkinderen in de leeftijd van tien tot zestien jaar. De regelmatige spelers, dat zijn degenen die meer dan een keer per week spelen, meer dan een pond per week besteden en langer dan een uur per keer spelen, bleken wel kleine criminaliteit te plegen, maar dit was niet direct gerelateerd aan het verkrijgen van geld om te kunnen spelen. Volgens Graham was de belangrijkste drijfveer de 'kick' en `opwinding' die men erbij ervoer en het uitproberen van gezag. Het plegen van criminaliteit was eerder een doel op zich, dan een middel om een ander doel te bereiken. De regelmatige spelers op fruitmachines waren niet vaker betrokken bij criminaliteit dan kinderen die videospelletjes speelden en ook niet vaker dan niet-spelers. Een probleem bij een aantal van de hiervoor genoemde onderzoeken is dat ze vaak te weinig representatief zijn om er conclusies aan te verbinden. Er is sprake van te kleine, niet representatieve steekproeven; zelf-gerapporteerde gegevens; onduidelijke vragen in vragenlijsten; onnauwkeurig gedefinieerde begrippen; overschatten of juist onderschatten van negatieve consequenties (zie Graham, 1988). Evenals in ons land blijkt echter ook in Engeland uit gegevens van hulpverleningsinstanties dat steeds meer jongeren ernstig in de problemen komen vanwege het spelen op fruitautomaten. Volgens Moody (1987) lag in Engeland in 1964 de gemiddelde leeftijd van de leden van Gamblers Anonymous tussen de veertig en vijftig jaar en waren het voornamelijk gokkers op paardenraces. In 1987 bestond 80
Justitiole Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
circa 50% van de leden van Gamblers Anonymous uit verslaafden aan fruitautomaten; de helft daarvan was rond de twintig jaar. Samen vatting en conclusie Uit het hiervoor beschreven onderzoek kan nog niets afgeleid worden omtrent de aard van de relatie tussen probleemgokken en criminaliteit en evenmin omtrent de omvang van de criminaliteit gepleegd door gokverslaafden in het algemeen en in vergeHiking met de rest van de bevolking. Bovendien kunnen resultaten van buitenlands onderzoek niet zonder meer naar de Nederlandse samenleving vertaald worden, gezien allerlei sociaal-culturele verschillen. Op basis van de huidige stand van zaken in het onderzoek is alleen de voorzichtige conclusie gerechtvaardigd (Brown, 1987) dat gokverslaving mede de oorzaak is van een aantal criminele activiteiten van sommige personen en dat deze criminele activiteiten waarschijnlijk worden uitgevoerd onder invloed van een combinatie van de volgende factoren: - steeds grotere verliezen; - geen mogelijkheden meer om aan geld te komen om verder te kunnen spelen; - moreel afglijden in de manier waarop men aan geld komt om te spelen: van illegale activiteiten die aanvankelijk geheel, later nog gedeeltelijk en op den duur helemaal niet meer te rechtvaardigen zijn; - gelegenheid; - onrealistische verwachtingen dat verder gaan met gokken uiteindelijk wel weer eens winst zal opleveren. Ten aanzien van het soort criminaliteit dat gokverslaafden plegen laten de verschillende onderzoeken een zelfde beeld zien. Gokverslaafden plegen voornamelijk vermogensdelicten en geen of weinig geweldsdelicten; het gaat voornamelijk om kleine criminaliteit, geen zware delicten. Uit het onderzoek van Brown (1987) blijkt dat het patroon van criminele activiteiten van gokverslaafden afwijkt van dat van de gehele bevolking en dat er vergeleken met andere verslaafden grote overeenkomst is met het soort criminaliteit waar drugsverslaafden bij betrokken zijn. Dit kan op zich, volgens Brown, gezien worden als een indirect bewijs voor een relatie tussen gokken en Probleemgokken en criminaliteit
81
criminaliteit. Maar desondanks blijft de mogelijkheid bestaan dat zowel aan gokken als aan criminaliteit andere gezamenlijke oorzaken ten grondslag liggen, zoals bijvoorbeeld economische deprivatie ten gevolge van werkloosheid. Een andere factor die een rol kan spelen bij het totstandkomen en instandhouden van gokgedrag (en uiteindelijk ook van de negatieve gevolgen) is de functie die de gokgelegenheid heeft voor de bezoekers. Zo blijkt uit het onderzoek van Koster en Staals onder jongeren dat voor de groep zware gokkers de speelhal een belangrijke sociale functie vervult. Deze jongeren bevinden zich sociaal en economisch in een uitzichtloze situatie, waaraan ze mede door de functie die het halbezoek heeft, moeilijk kunnen ontsnappen. (Koster en Staals, 1986) Ten slotte kan vooral bij jongeren zowel het gokken als de criminaliteit te maken hebben met een bepaalde levensstij1 die men er (tijdelijk) op na houdt. Het behoren tot een groep vrienden waarin deze activiteiten populair zijn kan er toe leiden dat men mee moet doen om er bij te horen. Verder onderzoek is nodig om inzicht te krijgen in de relatie tussen gokverslaving en criminaliteit. Belangrijk daarbij is dat het verloop van het gokgedrag en van het criminele gedrag in kaart wordt gebracht: was era! sprake van crimineel gedrag voor men ging gokken of zijn de criminele activiteiten het gevo1g van gokken? Ook de sociale en economische achtergrond van gokdelinquenten moet daarbij in beschouwing worden genomen. Dergelijk onderzoek moet vooral ook duidelijk maken wie tot de risicogroepen behoren.
Preventie en beleid Zowel in de onderzoeksliteratuur als in de hulpverleningspraktijk bestaat grote overeenstemming over het feit dat verslaafd zijn aan gokken ernstige persoonlijke en maatschappelijke gevolgen kan hebben. Over de omvang van de problematiek bestaat echter nog onduidelijkheid, zowel wat betreft het aantal gokverslaafden als over de omvang van de negatieve gevolgen voor de samenleving zoals criminaliteit, schade geleden door werkgevers en schulden. Wij hebben het aantal gokverslaafden voor 1987 geschat tussen de 10.000 en 20.000, maar we hebben 82
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
er nadrukkelijk bij vermeld dat dit slechts een indicatie is van het werkelijke aantal. Wel staat vast dat het aantal gokverslaafden dat in 1988 een beroep deed op de CAD's ongeveer verdubbeld is ten opzichte van 1987 (zie ook persbericht NVC, april 1989) en dat de helft van de hulpvragenden jonger is dan vijfentwintig jaar. Ondanks de onduidelijkheid over de omvang van de gokverslavingsproblematiek kunnen er naar onze mening ook nu at keuzes gemaakt worden in het beleid van de overheid en de kansspelorganisaties met het doel uitbreiding van het verschijnsel probleemgokken zoveel mogelijk te voorkomen. Omtrent de aan gokverslaving gerelateerde criminaliteit is, zoals we hiervoor hebben gezien, nog te weinig bekend om specifieke maatregelen aan te kunnen geven. Wet kunnen we aannemen dat het om kleine, veel voorkomende criminaliteit gaat. Belangrijk in dit verband is het project `Bestuurlijke Preventie ter voorkoming en bestrijding van veel voorkomende criminaliteit'. Dit project is een initiatief van de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie. In het kader van dit project doen de gemeenten Deventer en Nijmegen onderzoek naar de relatie tussen gokverslaving en criminaliteit en naar de bestuurlijk-juridische mogelijkheden voor preventie en bestrijding. Het onderzoek richt zich voornamelijk op jongeren in de leeftijdscategorie van tien tot vijfendertig jaar, waarbij speciale aandacht wordt geschonken aan de problematiek onder de zogenaamde tweede generatie buitenlandse jongeren. Bij deze groep is in de betrokken gemeenten sprake van grote werkloosheid en toenemende criminaliteit. De eerste resultaten van dit onderzoek worden einde van dit jaar verwacht. Een belangrijke stap in de richting van preventie en hulpverlening ten aanzien van gokverslaving zou zijn dat de overheid het bestaan van deze problematiek erkent door de signalen vanuit hulpverletiing en onderzoek serieus te nemen. Ook de Raad voor de Casinospelen zegt dit in zijn adviesrapport van december 1988. De CAD's echter, die gesubsidieerd worden door het Ministerie van WVC, mogen officieel geen hulp verlenen aan gokverslaafden. In maart 1989 nog heeft de staatssecretaris van WVC de CAD's laten weten dat 'De subsidiegelden niet zijn bestemd voor de preventie en hulpverlening bij Probleemgokken en criminaliteit
83
gokproblemen tenzij deze problemen duidelijk samenhangen met problemen als gevolg van het gebruik van alcohol en/of drugs'. (persbericht WVC, 13 april 1989) In juni 1989 wordt het officiele regeringsstandpunt over deze problematiek verwacht. Speciale aandacht zou er ons inziens moeten zijn voor jongeren , aangezien bij deze categorie juist de recente stijging van het aantal probleemgokkers geconstateerd is. Daar de problemen bij jongeren voornamelijk het gevolg zijn van het spelen op fruitautomaten zou opnieuw de vrije toegankelijkheid van deze automaten ter discussie gesteld moeten worden. Terwij1 voor kansspelautomaten in hallen een leeftijdsgrens geldt van zestien jaar, is een leeftijdsgrens voor het spelen in cafetaria's en snackbars destijds bij de behandeling van de wijziging van de Wet op de Kansspelen afgewezen met het oog op de moeilijk uitvoerbare controle. Vanuit het perspectief van de risico's die aan het spelen op fruitautomaten verbonden zijn, is het niet duidelijk waarom in automatenhallen een leeflijdsgrens zou moeten gelden en in andere lokaties niet. Wil een maatregel zoals het stellen van een leeftijdsgrens voor een bepaald type kansspel effectief zijn, dan moet een dergelijke maatregel consequent toegepast worden. Verder zijn wij van mening dat er een zekere terughoudendheid betracht moet worden ten aanzien van verdere uitbreiding van het aanbod van riskante spelen. Uitbreiding van het bestaande aanbod of invoering van nieuwe spelen zou alleen toegestaan moeten worden als het een alternatief kan zijn voor het illegale aanbod en als er, in het geval van nieuwe spelen, voldoende maatregelen zijn getroffen ten aanzien van risico's. Tot slot nog enkele opmerkingen ten aanzien van het illegale kansspelaanbad. Wil de overheid een beleid voeren dat probleemgokken bestrijdt, dan dienen er meer initiatieven genomen te worden om het illegale gokken in te dammen. De maatregelen die bij het legale kansspelaanbod getroffen worden ten aanzien van bescherming van de speler, zoals leeftijdsgrens, registratieplicht, mogelijkheid van entreeverbod, worden bij het illegale aanbod niet of nauwelijks getroffen. Zolang de illegale gelegenheden worden gedoogd heeft strenge regulering van het legale aanbod weinig zin. Ms een probleemgokker een entreeverbod heeft aangevraagd bij een officieel casino, dan kan hij bij wijze van spreken om de hoek 84
Justitidle
Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
bij een illegaal casino verder spelen. De overheid zou meer dan nu het geval is het illegale aanbod moeten terugdringen. Tot nu toe gebeurt dit voornamelijk als er sprake is van een duidelijke relatie met georganiseerde criminaliteit. Ten aanzien van de bestrij ding van de illegale kansspelen pleit de Raad voor de Casinospelen voor een betere coordinatie van de activiteiten van de strafrechtelijke, bestuurlijke en fiscale autoriteiten zowel op landelijk als op gemeentelijk niveau. Dit zou onder meer moeten leiden tot een intensivering van de opsporings- en vervolgingsactiviteiten ten aanzien van illegale casino's. Een effectieve aanpak van de illegale kansspelen kan ons inziens alleen bereikt worden door middel van een wijziging van de Wet op de Kansspelen, die echter niet uitsluitend gericht zou moeten zijn op het verbieden en bestrijden van het illegale aanbod. Belangrijk is dat bij een wijziging van de wet vooral aandacht wordt geschonken aan de toelatingsnorm voor spelers en aan vergunningsvoorwaarden voor de exploitatie van kansspelen. Deze voorwaarden moeten garanderen dat de riskante aspecten van kansspelen zo min mogelijk uitmonden in probleemgedrag van de spelers. Literatuur
Greenberg, H.R. Psychology of gambling
American Psychiatric Association, The Diagnostic Statistical Manual, Third Edition, Revisited
In: Kaplan, H.I., Comprehensive textbook of psychiatry III, Williams & Willows, 1980
Washington, APA, 1987
Griffiths, M.D. The acquisition, development and maintenance of fruit machine gambling in adolescents
Brown, R.I.F. Pathological gambling and associated patterns of crime: Exeter, University of Exeter, 1988 comparisons with alcohol and other Hermkens, P.L.J., H.A. Becker drug addictions e .a. Kansspelen als riskante gewoonte. Journal of gambling behavior, 3e Probleemaspecten van gokken in jrg., nr. 2, 1987, pp. 98-114 Nederland verkend Custer, R.L. Profile of the Pathological Gambler Den Haag, 1988 Journal of clinical psychiatry, 45e Koster, H., F. Staals Jongeren in de amusementshal jrg., nr. 12, 1984, pp. 35-38 Groningen, doctoraal scriptie Graham, J. Amusement machines: dependency RUG, 1986 Lesieur, H.R. and delinquency Gambling, pathological gambling London, H.M.S.O., 1988 and crime
In: Thomas Galski (red.), The
Probleemgokken en criminaliteit
85
handbook on pathological gambling, Springfield, Ill, Charles C. Thomas Pub., 1987 Lesieur, H.R., R.L. Custer Pathological gambling: roots, phases, and treatment
Annals of the AAPSS, 474,1984, pp. 146-156 Meyer, G. Eins zum anderen
Kriminalistik, nr. 4,1986, pp. 212-216 Meyer, G., Th. Fabian Abhangigkeit vom Gliicicsspiel and Beschaffungskriminalitat
In: Wahl, Ch., Spielsucht, Praktiker und Betroffene berichten fiber pathologisches GRicksspiel, Hamburg, Neuland Verlag, 1988, pp. 103-132 Moody, G. Parents of young gamblers
Paper presented at the 7th International conference on gambling and risk taking Reno, Nevada, 1987 Nederlandse Vereniging CAD's (NYC) Overheid laat gokverslaafden in de kou staan
Persbericht, Utrecht, 13 april 1989 Prins, M.C.J. Problematisch gokken
Amsterdam, Jellinekcentrum, 1987 Raad voor de Casinospelen Kansspelbeleid: normeren en tolereren
's-Gravenhage, 8 december 1988 Vos, A. de, L. Oberg Krimineel gedrag in relatie tot gokken
Tijdschrift voor alcohol, drugs en andere psychotrope stoffen, 14e jrg., nr. 5-6,1988, pp. 207-212
86
Justitidle Verkenningen, irg. 15, nr. 5, 1989
Alcohol en criminaliteit Aandacht voor agressie en geweld
drs. J.C. van der Stel*
'Nu moet je eens luisteren, Eumaios, en jullie allemaal, jongens! Eerst spreek ik een wens uit en dan vertel ik een verhaal. Dat komt van de wijn; want de wijn benevelt en verlokt de verstandigste man om te zingen en te giechelen en te dansen en uit te jlappen, wat beter ongezegd bleef Maar nu ik eenmaal losgebarsten ben, nu zal ik 't niet voor me houden.'
Homerus, Odyssee, XIV, 436-479 Inleiding
In dit artikel wordt de vraag behandeld of er een relatie ligt tussen alcoholconsumptie en agressieve criminaliteit. Eerst wordt - vanuit een historisch perspectief een verkenning ondernomen van het thema. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de stand van zaken van de theorievorming over alcohol en criminaliteit in het algemeen. Er wordt kort ingegaan op een model van Collins voor de ordening van de verschillende theorieen en empirische bevindingen die er over dit thema zijn. Vervolgd wordt met de presentatie van gegevens over enkele onderwerpen, die in de literatuur vaak genoemd worden: de ontremmende werking van alcohol, erfelijkheid en de specifieke positie van jongeren en van vrouwen. Bovendien wordt het verschil behandeld van de relatie tussen alcohol en vermogenscriminaliteit enerzijds en agressieve criminaliteit anderzijds. Daarna wordt de stand van zaken van het onderzoek naar alcoholgebruik en agressie en geweld besproken, waarbij enige recente onderzoeksresultaten worden gegeven. * De auteur is hoofd van de afdeling voorlichting en preventie van het Zeeuwse Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs.
Alcohol en criminaliteit
87
Verder wordt ingegaan op het alcoholgebruik van slachtoffers van agressieve delicten. Tot slot wordt een visie gegeven over de mogelijkheden van preventie van aan alcohol gerelateerde criminaliteit. Tijdens het bestuderen van de literatuur hebben een viertal vragen op de achtergrond een rol gespeeld: - Zijn her vooral alcoholverslaafden of probleemdrinkers die bij crimineel gedrag betrokken zijn? - In hoeverre beInvloedt de mate waarin iemand maatschappelijk is geIntegreerd de uiteindelijke `werking' van alcohol? - Oefent de stof 'alcohol' een zelfstandig effect uit waardoor (indirect) crimineel gedrag wordt bevorderd? - Welke invloed gaat er uit van de (sociale) omgeving? Vooral de derde vraag, waarin de eventuele `ontremmende werking' van alcohol centraal staat, krijgt in dit artikel veel aandacht. Verkenning lk ben als preventiewerker verbonden aan het CAD in Zeeland. Sinds jaar en dag zijn de CAD's betrokken bij de reclassering van rijders onder invloed en geven ze voorlichting aan mensen die een grote kans lopen met alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Vanaf 1984/85 krijgen ook andere vormen van criminaliteit veel aandacht. Dat is niet alleen het gevolg van de publikaties van de Commissie kleine criminaliteit (Roethof) die in deze periode in de openbaarheid kwamen, maar volgens mij vooral ook door enkele extreme gebeurtenissen, die in de media breed zijn uitgesponnen. lk denk aan het `voetbalvandalisme', in het bijzonder het Heizeldrama, en aan de `geweldsgolf die in 1984 en in mindere mate in 1985 de Noordhollandse en Zeeuwse kusten teisterde. In de berichtgeving werd de negatieve afloop van deze gebeurtenissen nadrukkelijk in verband gebracht met alcoholmisbruik. In 1985 werd ik door de Rijkspolitie in Zeeland benaderd om mee te werken aan een preventieproject in Renesse, een rumoerige Zeeuwse badplaats die jaarlijks duizenden jongeren trekt. Onze bijdrage bestond uit een onderzoek, waarin de rol van alcoholgebruik voor het jongerentoerisme en de daaraan gerelateerde criminaliteit centraal stonden (zie Van 88
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
der Stel, Vegting en Ter Laak, 1986). Sindsdien is bij mij (maar om vergelijkbare redenen ook bij andere preventiewerkers) de belangstelling voor alcohol en criminaliteit gebleven. Dit literatuurverslag is een poging deze belangstelling een meer wetenschappelijke basis te geven. Sinds de overgrote meerderheid van de bevolking met name in de leeftijdsgroepen die de meeste delicten begaan - alcohol gebruikt, is het niet zo verwonderlijk dat er een `relatie' ligt tussen alcoholgebruik en criminaliteit. Eigenlijk is het `normaal' dat bij criminaliteit alcohol in het spel is, gezien de `rituele' functie die alcohol heeft gekregen voor allerlei spannende en grensoverschrijdende gebeurtenissen. Alcohol wordt gebruikt bij feesten, afscheid nemen, ontmoetingen, uitgaan, onderhandelingen, het maken of het uitpraten van ruzies, enzovoort. De bewering `alcoholgebruik leidt tot vertier en verbroedering' is even waar als de bewering dat het leidt tot agressie en geweld. Toch is het opmerkelijk dat bijvoorbeeld in een zo `gewelddadig' verhaal als de Odyssee de relatie tussen de overvloedig gedronken `fonkelende wijn' en het ontstaan van agressie en geweld slechts sporadisch wordt gelegd. De relatie is blijkbaar niet z6 `vanzelfsprekend', jets wat we ook bevestigd zien in de antropologische literatuur. (Heath, 1986) In ons land heeft het wetenschappelijk onderzoek naar alcoholgebruik nooit veel om het lijf gehad. Al vanaf het midden van de vorige eeuw wordt er dankbaar gebruik gemaakt van buitenlandse publikaties; na de tweede wereldoorlog zijn dat vooral Amerikaanse. Van Nederlandse zijde zijn er at die jaren nauwelijks gerichte inspanningen geweest om op wetenschappelijk niveau nieuwe kennis te genereren. Zelfs `vertalingen' van buitenlands onderzoek naar de Nederlandse situatie zijn weinig gemaakt. Dit gemis aan (nieuwe) kennis zien we vooral op het - toch niet onbelangrijke - terrein van de aan alcohol gerelateerde criminaliteit, uitgezonderd het rijden onder invloed. Ook door de criminologische instituten is weinig aandacht aan alcoholgebruik besteed. Niet dat het onderwerp over het hoofd is gezien, maar - een uitzondering daargelaten - de enkele onderzoeken zijn zelden meer dan een replicatie van onderzoek dat elders al jaren geleden is uitgevoerd. Dit gebrek aan Alcohol en criminaliteit
89
systematische aandacht heeft uiteraard niet bevorderd dat er genuanceerd over de relatie tussen alcohol en criminaliteit wordt nagedacht. Al vanaf het midden van de vorige eeuw worden er in een aantal Europese landen pogingen ondernomen om een statistische relatie te leggen tussen criminaliteit en een aantal maatschappelijke indicatoren, waaronder alcoholconsumptie. In het begin van de twintigste eeuw wordt de relatie tussen alcohol en criminaliteit een algemeen onderwerp in de criminologische literatuur. Ook Lombroso wees op het belang daarvan. (Hauge, 1984) De eerste generaties alcoholonderzoekers en criminologen hebben deze relatie als een min of meer 'causale' samenhang gepresenteerd. Dat is mede een basis geweest voor vooroordelen, waar de eerste generaties alcoholbestrijders dankbaar gebruik van maakten. Aandacht voor alcohol en criminaliteit is in ons land in de eerste helft van de twintigste eeuw vooral gevraagd door de drankbestrijding. Vermeldenswaard zijn in dit verband de publikatie van Don en Van der Woude (1917) en het boek Alcohol, individu en gemeenschap van Delhez e.a. uit 1928. Na de oorlog boet de drankbestrijding sterk aan betekenis in en wordt de aandacht voor alcohol en criminaliteit meer en meer een touter justitiele aangelegenheid. Er wordt weinig over gepubliceerd, enkele uitzonderingen daargelaten, zoals een themanummer over 'Alcoholisme en criminaliteit' van het Maandschrift voor het gevangeniswezen uit 1956 en een themanummer van Justitiele Verkenningen dat onder de titel Alcohol en criminaliteit in 1980 verscheen. In de jaren zestig en zeventig is de relatie tussen alcohol en criminaliteit min of meer uit het oog verloren. Voor een deel is dat het gevolg van veranderde opvattingen over 'alcoholmisbruik'. Voor een deel is het echter ook een gevolg van een gebrekkige registratie van aan alcohol gerelateerde criminaliteit. Medio jaren tachtig heeft de commissie Roethof een sterke impuls gegeven tot een hernieuwde aandacht voor alcohol in relatie tot criminaliteit. Roethof (1988) beschouwt alcohol als de `grote ontremmer' van agressie en hij is van mening dat het vooral de alcohol is geweest die heeft bijgedragen tot de toename van de (veel voorkomende) criminaliteit. We kunnen tegen deze opvatting van Roethof inbrengen dat de toename van de criminaliteit mogelijk eerder een effect is van de ontzuiling dan 90
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
van de stijging van de alcoholconsumptie. Desalniettemin is het een feit dat in Nederland de consumptie van alcohol even spectaculair is gestegen als de criminaliteit. Maar wanneer we de cijfers nauwkeuriger bekijken, moeten we deze correlatie nuanceren. In Nederland geven de statistieken bijvoorbeeld aan dat in de afgelopen tientallen jaren minder mensen zijn opgepakt vanwege openbare dronkenschap of ordeverstoring in dronkenschap; dit kan overigens een effect zijn van een andere prioriteitstelling van politie/justitie en van problemen met de bewijsvoering. Daarentegen is de toename van het aantal geconstateerde rijders onder invloed enkele malen groter geweest dan de stijging van de alcoholconsumptie. Verklaringen hiervoor kunnen gezocht worden in de verbetering van de controles, de toename van het aantal verkeersdeelnemers, en het verdwijnen van sociale rituelen en sancties die het rijden onder invloed tegengaan. Welke vragen kunnen gesteld worden wanneer we willen weten of, en zo ja, hoe alcoholgebruik gerelateerd is aan criminaliteit? Voor veel mensen is het zonneklaar dat alcohol agressief gedrag `uitloke. Maar zien ze dat als een effect van het middel of van de verwachtingen die mensen hebben ten aanzien van de werking van het middel? En gaan ze er vanuit dat bij agressieve delicten alleen de dader of ook het slachtoffer onder invloed van alcohol verkeert? Het zou zo kunnen zijn dat alcoholgebruik een afname van de `zelfbeheersing' bewerkstelligt. Wat bepaalt dan dat deze afname ook leide tot criminaliteit? Waarom zouden sommige mensen onder invloed van een middel - dat de meeste van hun soortgenoten genot bezorgt - minder zelfdiscipline hebben? Of is er veeleer sprake van een toename van de bereidheid om het risico te durven nemen om af te wijken van - blijkbaar niet-geaccepteerde - regels? Het kan zijn dat mensen door alcoholgebruik in het algemeen minder goed in staat zijn de meer complexe maatschappelijke opgaven te realiseren, zoals het verrichten van (hoofd)arbeid, maar is daarmee de weg naar criminaliteit ook gebaand? In de ervaring van politie en justitie kan alcohol op verschillende wijzen betrokken zijn bij criminaliteit. Alcohol is in het verkeer 'al gauw een misdaad'. Daarbij gaat het niet alleen om het risico dat alcohol nu eenmaal heeft voor de vermindering van de rijvaardigheid. Het gaat Alcohol en criminaliteit
91
ook om het onder invloed bravoure-stukjes uithalen in het verkeer, wat als een vorm van agressief gedrag kan worden gezien. Alcohol is een factor die het maken van een bewuste en/of verantwoorde keuze bemoeilijkt, waardoor het drempelverlagend en/of normverschuivend kan werken. We kunnen dat zien bij mishandeling en incest en meer in het algemeen in situaties waarin mensen dingen doen die ze anders wel uit hun hoofd zouden laten. Alcohol is een bijzondere factor in interpersoonlijke conflicten vooral ook in het gezin, tussen man en vrouw. Zatte mensen reageren nu eenmaal anders op situaties waarin het er heftig aan toe gaat. In de volksmond heet het dat elke inbraak vooraf wordt gegaan door een kegel. Toch is het niet waarschijnlijk dat vermogenscriminaliteit wordt `veroorzaakf door alcoholgebruik of dat alle inbrekers dronken hun werk doen: als je een inbraak pleegt, moet je je hoofd erbij houden, je moet `cool' zijn en je spierfuncties onder controle weten te houden. Dat neemt niet weg dat sommige inbrekers zich eerst even `moed indrinken' met een a twee borrels. In de Angelsaksische landen spreekt men ook over `Dutch courage'! Alcohol is, gezien de beschikbaarheid en de prijs, goed bereikbaar, zodat het stelen om alcohol te kunnen kopen niet op die wijze plaatsvindt zoals we dat bij andere verslavingen kennen. Misschien een paar arme sloebers daargelaten. In de beleving van politie en justitie wordt alcohol vermoedelijk het sterkst gerelateerd aan geweldsdelicten, zoals mishandeling, openbare geweldpleging, vechtpartijen, vernielingen (bijvoorbeeld na uitgaan) en vandalisme. Voorlopig kunnen we vaststellen dat alcohol invloed heeft op de stemming en het gedrag. Dit heeft mensen er al heel vroeg toe gebracht het gebruik te reguleren. We weten ook dat er een samenhang bestaat tussen alcoholgebruik en criminaliteit, met name agressie en geweld. Maar hoe volgt het een uit het ander?
Alcohol en criminaliteit: modellen en theorieen In 1981 is onder redactie van Collins het boek Drinking and Crime gepubliceerd, dat nu nog als een standaardwerk geldt. Hieronder gaan we nader in op
92
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
de opvattingen van een aantal auteurs van dit boek. Door verschillende onderzoekers is een poging ondernomen om op macroniveau een verband te leggen tussen de hoogte van de alcoholconsumptie per hoofd van de bevolking en de ontwikkeling van de criminaliteit. Het belang van zo'n onderzoek ligt uiteraard in de vraag of door manipulatie van de alcoholconsumptie de ontwikkeling van de criminaliteit kan worden beInvloed. Daar staat tegenover dat er een onterecht 'stigma' kan worden gelegd op de consumptie van alcohol, terwijl misschien minder dan 0,1 procent van de alcoholconsumptie is gerelateerd aan geweldsmisdrijven. Pernanen (1981) bekritiseert de verschillende pogingen om op een hoog aggregatieniveau correlaties te leggen tussen alcoholconsumptiecijfers en criminaliteitscijfers, omdat ze de ontwikkeling van een theorie over de relatie tussen alcohol en criminaliteit verhinderen. Bovendien zegt de constatering dat er sprake is van een statistische correlatie, nog niets over de causale richting van de interactie van alcoholgebruik en criminaliteit. Pernanen signaleert verder de volgende tekortkomingen bij deze statistische analyses: - ze maken niet duidelijk in welke mate de schattingen verschillen van datgene wat volgens kansberekening verwacht zou mogen worden; - ze helpen ons niet verder om theoretische vraagstukken te beantwoorden, zoals welke subgroepen zijn er bij betrokken en onder welke omstandigheden vinden de correlaties plaats; - ze vertellen ons weinig over de kans dat het drinken van alcohol of alcoholisme tot crimineel gedrag zal leiden. Pernanen typeert in 1981 de status van de meeste theorieen als die van `prototheorieen'. Dat komt omdat volgens hem de theoretische kennis nog onvolledig is. De koppeling tussen theorieen over crimineel gedrag en die over de effecten van het gebruik van alcohol is nog onvoldoende. Verder bestaat er een veelvoud van onderzoeksmethoden, die zich op verschillende empirische niveaus orienteren, waardoor het probleem ontstaat hoe de onderzoeksbevindingen zinvol op elkaar betrokken kunnen worden. Anders gezegd, hoe leg je een zinvol verband tussen een experimentele studie met vijftig proefpersonen, een onderzoek onder de populatie van een alcoholkliniek of een huis van bewaring en epidemioAlcohol en criminaliteit
93
logische analyses, ook al richten alle betrokken onderzoekers zich op de relatie tussen alcohol en agressie? Een bijkomend probleem is dat de meeste theorieen en modellen alleen onder bepaalde omstandigheden valide zijn. Het is daarom volgens Pernanen nodig nauwkeurig vast te stellen onder welke omstandigheden de theorieen en modellen geldig zijn, alsook de in het model of de theorie opgenomen `onafhankelijke' variabelen goed te specificeren. Pernanen komt in zijn onderzoek naar de kwaliteit van de theorieen en modellen over de relatie tussen alcohol en criminaliteit tot de conclusie dat er geen theorie of model in staat is een verklaring voor de totaliteit van de waargenomen statistische verbanden te leveren. Hij noemt zelf vier niveaus waarop alcohol mogelijk van invloed is op de factor criminaliteit. Waarschijnlijk kan er alleen in een combinatie van deze niveaus een verklaring worden gevonden voor een belangrijk deel van de geregistreerde statistische verbanden. De niveaus waarop Pernanen duidt zijn: —direct farmacologische effecten van alcohol; —effecten op de verwachtingen van de drinker en zijn definitie van de situatie; —effecten op interactieprocessen tussen personen; —sociaal-culturele effecten die bijvoorbeeld veroorzaken dat drankgebruik geconnoteerd wordt met afwijkend gedrag. Pernanen stelt dat het, om in het onderzoek verder te komen, nodig is niet alleen een onderscheid aan te brengen tussen acuut alcoholgebruik en de gevolgen van langdurig excessief alcohol drinken, of tussen wel of niet alcoholgebruik voor of tijdens de criminele activiteit. Het is ook nodig meer specifieke begripsbepalingen te hanteren. Het is niet onbelangrijk te weten hoeveel en wat voor soort alcohol er gedronken is of in welke tijdsperiode. Bovendien kan het belangrijk zijn te weten of de alcoholspiegel in het bloed nog stijgende was of al daalde. Verder moet er meer aandacht worden geschonken aan groepen die een grotere kans hebben om zich crimineel te gedragen en aan de wijze waarop omgevingsfactoren van invloed (kunnen) zijn. Pernanen wijst er ook op dat we zeer kritisch moeten staan tegenover onze eigen veronderstellingen, opdat er ruimte blijft voor andere oorzakelijke factoren voor het ontstaan van criminaliteit. Stress, armoede, biografische en andere sociaal-psychologische factoren kunnen in oorzakelijk 94
Justitiole Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
opzicht belangrijker zijn, ook at is alcohol in vijftig procent van de gevallen aanwezig. Ten slotte wijst hij ook nog op het belang van cross-cultureel replicatieonderzoek. Greenberg (1981) deelt het onderzoek naar de relatie tussen alcohol en criminaliteit in drie categorieen in: —de rot van alcohol in de criminele situatie; —de prevalentie van alcoholisme onder criminelen; —de criminele geschiedenis van alcoholisten. Zijn kritiek op het bestaande onderzoek (stand 1981) betreft de afwezigheid van duidelijk gedefinieerde hypothesen en het gebruik van modellen waarin er maar twee variatiemogelijkheden zijn: wel of geen criminaliteit. Veel steekproeven zijn alleen onder alcoholisten of criminelen gehouden, wat uiteraard een vertekend beeld oplevert. Bovendien verschillen de gehanteerde definities telkens. Ook onderzoek op basis van politierapporten heeft een beperkte waarde, omdat de criteria om dronkenschap te bepalen niet goed zijn gespecificeerd. Greenberg meent dat er, om de rot van alcohol bij criminele gebeurtenissen te bepalen, minstens ook gekeken moet worden naar vier andere groepen factoren, die eventueel als controlevariabelen gezien kunnen worden: drinkpatronen, persoonlijkheidskenmerken, effecten van de omgeving en de aan drankgebruik gerelateerde normen. Wanneer we de gedragsmatige effecten van alcoholconsumptie willen begrijpen moeten we, aldus Collins (1981), rekening houden met fysiologische, psychologische en sociologische factoren. Binnen elk van deze niveaus bestaat er volgens hem een scala van factoren die van betekenis zijn voor de relatie tussen alcohol en criminaliteit. Collins is dan ook van mening dat de relatie alcohol-criminaliteit het best begrepen kan worden met behulp van complexe theoretische modellen die vanuit een multidisciplinaire visie zijn ontworpen. In de figuur staan de verschillende gezichtspunten die Collins onderscheidt naar de mate van aggregatie weergegeven. De gezichtspunten onderaan de figuur kunnen op zichzelf geen voldoende verklaring geven voor de relatie tussen alcohol en criminaliteit. Criminaliteit is daarvoor, aldus Collins, een te complex verschijnsel. Bovendien is datgene wat wij onder criminaliteit verstaan in formeel en praktisch opzicht een maatschappelijk produkt. Daarom moet in de Alcohol en criminaliteit
95
Figuur 1: Aggregatieniveaus alcohol-criminaliteit Sociaaldemografisch
Hoger
Sociaalcultureel Sociaalpsychologisch Psychologisch Niveau van aggregatie Psychofysiologisch Gedragsmatig-cognitief Biochemisch Medisch-farmacologisch
Lager
wetenschappelijke theorievorming over alcohol en criminaliteit de `sociale complexiteit' uitdrukkelijk betrokken worden. Er zijn sinds Collins dit schema publiceerde weinig onderzoekers geweest die zich uitdrukkelijk de implicaties ervan gerealiseerd hebben. Het komt nog steeds voor dat onderzoekers `monodisciplinaif te werk gaan zonder dat ze de bevindingen van hun onderzoek relateren aan de hogere of lagere aggregatieniveaus zoals Collins heeft onderscheiden. Daardoor is het bijvoorbeeld heel moeilijk om de betekenis van laboratoriumexperimenten goed op hun waarde te schatten. Onderzoekers kunnen heel zorgvuldig te werk zijn gegaan, maar in hoeverre zijn de uitkomsten te generaliseren naar andere bevolkingsgroepen of andere culturele omstandigheden? Als deze vraag niet duidelijk wordt beantwoord, bestaat het risico dat door het publiek of opiniemakers onverantwoorde conclusies worden getrokken die een eigen leven gaan leiden. Aspecten Hiervoor heb ik verslag gedaan van enkele problemen aangaande het onderzoek naar alcohol en criminaliteit. Ik wil niettegenstaande deze problemen toch enkele resultaten uit het onderzoek noemen. — Ontremmende werking In alle populaire geschriften over alcoholmisbruik wordt gesproken over de `ontremmende werking' van
96
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
alcohol. Het heersende denken over de relatie alcohol en criminaliteit is door Jacobs (z.j.) in een blad van het National Institute of Justice (VS) goed verwoord. Hij zegt daarin: 'There is a close relationship between alcohol and crime, and there is a good reason to believe that consumption of alcohol causes crime.' En: 'It is common knowledge and scientifically demonstrable that alcohol releases inhibitions and distorts judgement.' Uit de antropologische literatuur (Heath, 1986) blijkt desalniettemin dat de ontremming (sub)cultureel is bepaald. De cultuur geeft de grenzen en de richting van de ontremming aan. Onder invloed zijn is zoveel als: onder invloed zijn van de subculturele ontsporingsmogelijkheden. (Vergelijk de studentencorpora met de voetbalsupporters.) Bovendien, of een `ontsporing' — geweld tegen vrouwen en kinderen; vernieling van voorwerpen — crimineel genoemd wordt en dus als delict valt toe te rekenen, is afhankelijk van het culturele standpunt van waaruit het wordt beschouwd. Het is dus nodig de `verabsolutering' van de ontremming, zoals bij Jacobs het geval is, te relativeren. Maar gezien de uitkomsten van gedegen opgezet onderzoek mogen we de `ontremmende' werking van alcohol ook niet helemaal aan de kant zetten, ook al houden we rekening met sociaalpsychologische en sociologische aspecten. Ik geef een voorbeeld: Babor e.a. (1983) hebben onderzoek gedaan naar de ontremming van bepaalde vormen van verbaal gedrag. Uit dit onderzoek blijkt dat de ontremming noch gerelateerd is aan de affectieve toestand, noch aan de richting van de verandering van de curve van het alcoholgehalte in het bloed. Eerder is het zo dat de perceptie van de cognitieve desorientatie de meest belangrijke bemiddelende factor is voor de activering van gedrag als vloeken en verbaal geweld. De onderzoeksresultaten lijken in overeenstemming met de theorie van Pernanen die veronderstelt dat, omdat alcohol de abstraherende en conceptuele capaciteiten vermindert, het waarnemingsveld wordt vernauwd. Daardoor neemt de kans op gewelddadig gedrag toe, omdat de `coping'-mechanismen minder effectief zijn en omdat situatiegebonden signalen een grotere invloed uitoefenen op de richting van het gedrag. In deze studie van Babor e.a. worden twee mechaAlcohol en criminaliteit
97
nismen gepostuleerd die de mate van controle beInvloeden: spanningsreductie en cognitieve desorientatie. De bevindingen geven aan dat mentale desorientatie een discriminerende stimulus kan zijn voor het vertonen van gedrag dat normaal onder cognitieve controle staat. Zij bekritiseren de theorie waarin de rol van de verwachtingen zo wordt benadrukt: er is bewijs dat aangeeft dat alcohol meer van invloed is op de verandering van affectieve toestanden dan de verwachtingen die mensen van die invloed hebben. De onderzoekers stellen dat de affectieve veranderingen vermoedelijk liggen in een complexe interactie van cognitieve, fysiologische en biochemische variabelen. Ze veronderstellen dat stemming (en impliciet zijn meer directe emotionele tegenspeler, affect) een intervenierende cognitieve variabele is, die de functie heeft om het organisme te informeren over het actuele functioneren. De stemming speelt dus een rol in de zelfmonitoring en zelfregulatie van complex gedrag. Maar, stellen Babor e.a., de uitkomsten van deze studie geven niet aan dat affect noodzakelijk de primaire factor is in het ontstaan van alcohol-geinduceerd gedrag. Assertief, vijandig verbaal gedrag kan worden vertoond als de drinker zichzelf niet bewust is van subjectieve vijandigheid. De moeilijkheden die sommige personen ervaren om de expressie van agressie tijdens een alcoholroes te onderdrukken wijzen hierop. Meestal wordt er vanuit gegaan dat geweldsdelicten het gevolg zijn van het verlies van zelfcontrole, terwijl vermogensdelicten meer worden begaan vanuit een rationele attitude. Daardoor zou alcohol een veel belangrijker rol spelen in het ontstaan van geweldsmisdrijven vanwege zijn ontremmende eigenschappen. Klopt dat? Welte en Miller (1987) hebben bewijs aangeleverd op grond waarvan deze opvatting ter discussie moet worden gesteld. Zij hebben een retrospectief onderzoek gedaan onder een populatie in hechtenis genomen personen. De onderzoeksresultaten geven geen ondersteuning aan de visie dat alcohol, vanwege zijn ontremmende eigenschappen, een andere rol speelt bij het ontstaan van geweldsdelicten dan bij vermogensdelicten. — Erfelijkheid Al vanaf het begin van het wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen alcohol en crimina98
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
liteit is gezocht naar de eventuele erfelijke factor. In een evaluatie van de literatuur concludeert ZerbinRiidin (1985) dat zowel bij criminaliteit als alcoholisme genetische componenten in het geding zijn, hoewel de beide `gedragsstoornissen' niet genetisch blijken samen te hangen. Het betreft verschillende genetische disposities, waarvan de manifestatie evenwel door dezelfde of vergelijkbare omstandigheden, zoals bepaalde persoonlijkheidskenmerken, milieu-invloeden en het behoren tot een bepaalde subcultuur, begunstigd kunnen worden. Zerbin-Rtidin concludeert dan ook dat niet alleen het gen voor de criminaliteit en de `misdadigerspersoonlijkheid' niet bestaat, maar dat hetzelfde het geval is voor drankzucht en de drinkerpersoonlijkheid. Deze conclusies geven steun aan Collins' stelling dat het onderzoek zich vooral moet richten op de sociale invloeden. Dat blijkt ook uit het onderzoek naar jongeren en de wijze waarop bij hen alcohol en criminaliteit aan elkaar gerelateerd zijn. — Jongeren Uit diverse bronnen kan worden afgeleid dat crimineel gedrag systematisch gerelateerd is aan leeftijd. Jeugdcriminaliteit, waarin alcohol het meest duidelijk aanwezig is, betreft rijden onder invloed, openbare dronkenschap en ordeverstoringen. Door Temple en Ladouceur (1986) is de relatie tussen alcoholconsumptie en crimineel gedrag onderzocht onder een cohort jonge mannen. De mannen zijn vanaf hun adolescentie tot en met het begin van de volwassenheid gevolgd. Uit dit onderzoek blijkt dat drankgebruik op jeugdige leeftijd niet sterk gerelateerd is aan het drankgebruik op latere leeftijd. Dat geldt zelfs voor de mannen met een delinquente ontwikkeling. Deze bevinding houdt in dat drankgebruik tijdens de adolescentieperiode op zich weinig zegt voor de toekomstige ontwikkeling. In de tweede plaats blijken jongeren die betrokken raken bij (vooral ernstige) criminaliteit een meer dan toevallige kans te hebben om zich ook op volwassen leeftijd crimineel te gedragen. In de derde plaats blijken criminaliteit en alcoholgebruik tijdens de adolescentieperiode aan elkaar gerelateerd te zijn, maar opvallend is dat deze relatie vanaf ongeveer dertig jaar zwakker wordt. Temple en Ladouceur zijn van mening dat de relatie tussen alcoholgebruik en criminaliteit het Alcohol en criminaliteit
99
resultaat is van `sociale omstandigheden', dus niet het resultaat van een oorzakelijke relatie. Dit wil zeggen: alcohol en criminaliteit zijn slechts tot een bepaald punt in de levensloop aan elkaar gerelateerd. De auteurs verwijzen naar D. Greenberg (1981) die stelt, dat mensen op verschillende leeftijden anders zijn geIntegreerd in de maatschappelijke instituties. Een andere vaak naar voren geschoven verklaring voor het alcoholgebruik onder adolescenten luidt dat het een - tijdelijke - vorm van rebellie tegen de autoriteit van de volwassenen is. Volgens hen maken deze redeneringen het begrijpelijk waarom het alcoholgebruik (en in zekere mate ook de criminele activiteit) van adolescenten geen sterke voorspellende waarde heeft voor het gedrag op volwassen leeftijd: de jongeren raken ge1ntegreerd in de wereld van de volwassenen en passen zich geleidelijk aan. - Vrouwen Er kan worden gesteld dat er geen reden is om speciale aandacht te richten op vrouwen, omdat de criminaliteitscijfers zo laag zijn. Dit is om meerdere redenen onjuist. In de eerste plaats heeft het proces van emancipatie in de Westerse landen zijn weerslag op de mate waarin - jonge - vrouwen betrokken raken bij vormen van criminaliteit. In de tweede plaats kan, juist als het beeld veel gunstiger is, onderzoek waarin wordt gekeken hoe dat komt, inzichten verschaffen voor bijvoorbeeld preventieactiviteiten, gericht op mannen. Uit onderzoek blijkt overigens dat er onder vrouwelijke criminelen - in verhouding tot mannen veel alcoholisten zijn. Martin e.a. (1982) zijn nagegaan wat de achtergronden van vrouwelijke criminelen zijn. Zij komen tot de volgende conclusies: - de vrouwen hebben afwezige, alcoholische en/of sociopathische ouders, die weinig structuur en aandacht geven; - ze hebben contacten met in sociaal opzicht zich afwijkend gedragende, vaak alcohol misbruikende kennissen; - ze maken meerdere, chaotische huwelijken mee met alcoholische en/of sociopathische mannen; - ze doen gefragmenteerde ervaringen op met opleiding, werk en als opvoeder; - ze hebben veel psychiatrische problemen. Bij vrouwen blijkt alcohol verslaving een grotere rol te spelen bij het ontstaan van criminaliteit. Mijns
100
Justitiole Verkenningen, jrg. 15. nr. 5. 1989
inziens moet deze bevinding geInterpreteerd worden als een sociaalcultureel effect: alcoholmisbruik is nog steeds - een groter taboe voor vrouwen dan voor mannen. Openbare dronkenschap van vrouwen wordt in de meeste milieus als een groot schandaal opgevat. Positief daaraan is dat het vrouwen ervan weerhoudt om excessief alcohol te drinken. Daardoor is het aannemelijk dat de groep die dat toch doet veel persoonlijke en maatschappelijke problemen heeft en in sociaal opzicht waarschijnlijk minder hecht is gentegreerd. - Vermogenscriminaliteit De suggestie dat alcoholgebruik louter samenhangt met unstige geweldsdelicten is niet juist; ook bij alcoholisten komen vermogensdelicten het meest voor. Hoewel in dit artikel in de eerste plaats aandacht wordt gevraagd voor agressie en geweld, wil ik toch even stilstaan bij de relatie tussen alcoholgebruik en vermogenscriminaliteit. Welke rol speelt alcohol daar bij? Bennett en Wright (1984) hebben interviews afgenomen onder een groep inbrekers. Daaruit blijkt dat de meerderheid van de respondenten geen verband ziet tussen hun alcoholgebruik en hun criminele gedrag. Ze geven aan dat hun delicten of gepland werden in drinksituaties, onafhankelijk van het effect Van de gedronken alcohol, Of dat ze vaak dronken en geen reden zagen om tot een `normaler' drinkpatroon over te gaan, alleen omdat ze van plan waren een misdrijf te begaan. De meerderheid van de respondenten stelde, dat de beslissing om in te breken meestal aan de consumptie van alcohol vooraf ging. Kortom, de statistische relatie tussen alcoholgebruik en inbreken is - op grond van deze gegevens grotendeels van niet-causale aard. Cordilia (1985) heeft op grond van eigen onderzoek een drietal modellen ontwikkeld voor de relatie tussen vermogenscriminaliteit en alcoholgebruik. In het eerste model wordt er van uitgegaan dat er normen tegen zwaar drinken voor een misdrijf gehanteerd worden voor de screening van criminele partners. Professionele criminaliteit is een groepsaangelegenheid en de entree tot de groep wordt bepaald door criminelen die in staat zijn `goed werk' af te leveren. In het tweede model wordt er juist van uitgegaan dat professionele criminaliteit samengaat met een Alcohol en criminaliteit
101
levenswijze die leidt tot zwaar drinken. Het leven van een professionele vermogensdelinquent wordt gekarakteriseerd door: geen vast werk, ruimtelijke mobiliteit en periodieke aanhoudingen; hierbij speelt de kroeg een belangrijke rol als ontmoetingspunt. In het derde model wordt er van uitgegaan dat alcohol de escalatie naar spontane vermogenscriminaliteit bij een groep drinkers kan bevorderen. Dit type criminaliteit staat het verst verwijderd van geplande professionele misdaad; het ontstaat toevallig vanuit de interactie van individuen in een bepaalde sociale situatie. Bij deze groep drinkers geldt dat de redenen waarom het misdrijf wordt begaan voor een deel zijn gelegen in de `expressieve' doeleinden die met de handeling bereikt kunnen worden. De criminaliteit is een reactie op de emotionele behoefte om de groep bijeen te houden. Sociale isolatie leidt er bij sommigen toe dat men drinkt om de sfeer van een primaire groep te scheppen. Zulke groepen drinkers zijn vaak instabiel es vertonen weinig samenhang. Criminele activiteiten kunnen fungeren om de groep bijeen te houden. Als de groepsleden dronken zijn, vergemakkelijkt dat hun deelname in ongeplande criminele handelingen, ook al is het gewin laag en het risico hoog, omdat de daders gericht zijn op het versterken van de groepscohesie en zich minder bewust zijn van de gevolgen op langere termijn. Cordilia meent dat bij groepen jongeren zulke escalaties van groepsprocessen bij uitstek verklaren waarom ze criminele handelingen begaan, maar bij hen is alcohol een minder noodzakelijke drempelverlagende factor. Volwassenen zullen zich alleen onder invloed even niet realiseren wat de gevolgen zijn van hun gedrag op langere termijn. Al met al kunnen we op grond van de modellen van Cordilia afleiden dat alcoholmisbruik niet leide tot vermogenscriminaliteit, maar wel een integrerende functie kan vervullen in het sociale proces dat daaraan vooraf gaat. Aleoholconsumptie en agressie/geweld Algemeen
Hierboven hebben we kunnen zien dat de relatie tussen alcohol en criminaliteit heterogeen is. Kijken we naar de in de inleiding gestelde vragen, dan 102
Junkiele Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
kunnen we vaststellen dat het niet zozeer gaat om alcoholverslaving of probleemdrinken, maar eerder om de effecten van het gebruik of - zo men wil - het misbruik van alcohol. We hebben ook gezien dat de invloed van soiale factoren (leeftijd, geslacht en dergelijke) groot is en het uiteindelijke effect van alcohol op het concrete gedrag sterk beInvloedt. Alcohol leidt op zichzelf dus niet tot criminaliteit, ook al mag de werking van het middel op het psychisch (en lichamelijk) functioneren niet genegeerd worden. En ten slotte kunnen we vaststellen dat de sociale omgeving, bijvoorbeeld in de vorm van normen en verwachtingen, ook sterk van invloed is. In deze paragraaf vragen we aandacht voor agressie en geweld in relatie tot alcoholgebruik. Eerder hebben we gezien dat, naar de mening van zeer veel leken, opiniemakers en beleidsmakers, alcohol de `oorzaak' is van geweldscriminaliteit. Want, zo is de redenering, alcohol bevordert het ontstaan van agressie, waarbij er voor het gemak van wordt uitgegaan dat alle `agressie' inherent `slecht' is en potentieel crimineel. In een literatuuroverzicht hebben Collins en Schlenger (1988) aangetoond dat deze populaire visie in zekere zin ook wordt ondersteund door empirisch onderzoek. Alcoholgebruik gaat (in de Westerse samenlevingen) vaak vooraf aan of samen met een groot aantal geweldsdelicten. Alcohol blijkt bij geweldsdelicten vaak door zowel de dader als het slachtoffer gebruikt te zijn; dat is vooral bij moorden doodslagen en ernstige geweldplegingen het geval. Verder blijkt drankgebruik veel voor te komen bij verkrachtingen. Onderzoek onder personen die in hechtenis zijn genomen toont aan, dat er bij geweldsdelinquenten een samenhang bestaat tussen drinken en geweld. Onder deze categorie komt ook een hoger percentage alcohol problemen voor. Collins en Schlenger zijn in de literatuur nagegaan of er een relatie bestaat tussen probleemdrinken en een criminele carriere. Het blijkt dat probleemdrinken niet belangrijk is bij het begin van een criminele carriere, maar in causaal opzicht wel belangrijk lijkt te zijn voor criminele gebeurtenissen in zulke carrieres. Verder blijkt dat probleemdrinkers met criminele carrieres en criminelen met drankproblemen meer dan gemiddeld in de officiele statistieken voorkomen en volgens eigen opgaven ook
Alcohol en criminaliteit
103
vaker betrokken zijn bij geweldsmisdrijven. Maar, stellen Collins en Schlenger, alcoholgebruik op zichzelf is zelden een oorzaak van geweld en het is niet duidelijk welke andere factoren - in combinatie met alcohol - geweld voortbrengen. Hoewel de correlatie tussen drinken en/of probleemdrinken en geweld empirisch dus goed is onderbouwd, blijft de causale aard van deze relatie slecht begrepen. Door onderzoekers wordt aangenomen dat alcoholgebruik zelden of nooit de enige directe oorzaak is van geweld: alcoholgebruik interacteert met fysiologische, cognitieve, psychologische, situatie-gebonden en culturele factoren. Maar hoe deze factoren, in combinatie met elkaar, geweld tot gevolg hebben, blijft nog onduidelijk. Ook Vogt (1985) is van mening dat de samenhang tussen alcohol en criminaliteit alleen in het kader van complexe interacties tussen - door alcohol beinvloede - situatieve, cognitieve en emotionele factoren kan worden verklaard. Het probleem is echter dat de begrippen 'alcoholconsumptie', `alcoholmisbruik' en `alcoholisme' in onderzoeken naar calcoholdaders' en `alcoholcriminaliteif in de regel, net zoals de begrippen `criminaliteir of Melinquentie, onduidelijk worden geformuleerd en niet eenduidig worden toegepast. Vogt stelt dat alles erop wijst dat het geen vooroordeel is wanneer er een samenhang tussen beide fenomenen wordt verondersteld. Daarmee is nog niet aangetoond dat het alcoholgebruik van een dader de oorzaak of aanleiding was van het delict. Deze opmerking is vooral daarom van belang, omdat alcoholconsumptie in de regel niet met gewelddadigheden of andere criminele handelingen gepaard gaat. flat weten de meeste mensen in de Westerse landen uit eigen ervaring. Dus hoe aannemelijk een causale relatie tussen alcoholconsumptie en criminaliteit op het eerste gezicht ook lijkt, als verklaringsmodel schiet het, aldus Vogt, duidelijk tekort. Pas in de meest recente onderzoekingen wordt ernstig rekening gehouden met de bandbreedte van het gedrag van personen onder invloed. Dat heeft het zoeken naar meer complexe verklaringsmodellen aanzienlijk versterkt. Radicaler dan Collins & Schlenger en Vogt heeft Brain (1986) de gedachte dat alcoholconsumptie de `oorzaakt is van geweldscriminaliteit bekritiseerd. Brain ziet een reeks problemen om tot wetenschap-
104
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
pelijk onderbouwde uitspraken te komen over de relatie tussen alcoholconsumptie en criminele `agressiviteit'. Het is heel moeilijk om op wetenschappelijk niveau duidelijk te maken waarover we het eigenlijk hebben wanneer we spreken over `alcoholconsumptie'. Brain stelt verder dat de kennis over de relatie tussen alcoholconsumptie en criminele agressie bemoeilijkt wordt door de ingewikkelde en onspecifieke werking van alcohol op het (centrale) zenuwstelsel. De grootste problemen waar onderzoekers tegenaan lopen hebben, aldus Brain, betrekking op de bestaande theorieen over criminele `agressie', want het ligt er dik bovenop dat daarin wetenschappelijke en culturele definities sterk met elkaar verweven zijn. Ten slotte wijst Brain op problemen met de wijze waarop gegevens over een relatie tussen alcoholconsumptie en criminele agressie kunnen worden verzameld. Concluderend kunnen we stellen dat de statistische samenhang tussen alcoholgebruik en criminaliteit, die uit het empirisch onderzoek volgt, in theoretisch opzicht nog niet goed is verklaard. Vooralsnog is in ieder geval een causale relatie onhoudbaar; alle genoemde auteurs pleiten voor multifactoriele modellen, ofschoon Brain grote moeilijkheden ziet om deze in het wetenschappelijk onderzoek te toetsen. Hieronder wil ik - ondanks al deze kritische opmerkingen over het globale beeld van de stand van het onderzoek - een aantal (experimentele) onderzoeksbevindingen weergeven. Recente onderzoekingen - Consumptiepatronen en persoonlijke kenmerken Een van de belangrijkste vragen is natuurlijk of persoonlijke kenmerken en eventueel alcoholisme de kans op agressie en geweld vergroten. Uit een onderzoek van Leonard (1985) blijkt, dat individuen met een diagnose voor alcoholproblemen vaker betrokken zijn bij vechtpartijen of fysieke huwelijksconflicten dan mensen die deze problemen niet hebben. Opvallend in dit onderzoek is dat de hoeveelheid drank niet gerelateerd is aan deze problemen. De resultaten houden in dat de hoeveelheid alcohol die in een bepaalde periode wordt gedronken minder relevant is voor agressie dan de momenten waarop zeer excessief wordt gebruikt. Alcohol en criminaliteit
105
Het patroon van consumptie, en niet de totale hoeveelheid gedronken alcohol, blijkt dus van belang te zijn. Holcomb en Adams (1986) hebben onderzocht in hoeverre persoonlijke kenmerken een rol spelen bij het onder invloed begaan van een gewelddadig misdrijf. Uit hun onderzoek blijkt dat mensen die onder invloed een moord begaan, in psychologisch opzicht minder vaardig zijn en zich minder bewust zijn van hun emotionele problemen, dan een vergelijkbare niet-gewelddadige controlegroep van alcoholisten. De resultaten van deze studie duiden erop dat een alcoholroes op zich niet reeds bij mensen aanwezige gewelddadige neigingen versterkt. De theorie van de ontremmende werking van alcohol, die inhoudt dat mensen met latent gewelddadige neigingen onder invloed van alcohol hun controle daarover kunnen verliezen, is volgens de onderzoekers niet in staat de resultaten van dit onderzoek te verklaren: personen die normaal passief zijn en gevoelig reageren in interpersoonlijke contacten, kunnen moordenaars worden wanneer ze gedronken hebben. - Farmacologische effecten Verschillende onderzoekers zijn nagegaan of - en zo ja hoe - alcohol agressieve reacties kan opwekken. Ik geef de uitkomsten van enkele onderzoekingen weer. Cherek e.a. (1984) hebben in een experimenteel onderzoek bevestigd dat heel lage doses alcohol al agressieve reacties tot gevolg kunnen hebben. Cherek e.a. (1985) hebben ook aangetoond dat de reacties op agressie-veroorzakende situaties veranderd kunnen worden door de consumptie van een of twee alcoholische drankjes. De onderzoekers verklaren dit effect vanuit de farmacologische werking van alcohol waardoor de effecten van omgevingsfactoren, die normaal gesproken agressief gedrag verhinderen, worden verzwakt. Gustafson (1985) is van mening dat alcohol in het bijzonder het vermogen heeft om complexe informatieverwerking - zoals het simultaan letten op verschillende signalen - te reduceren, terwijI minder complexe processen min of meer onaangetast blijven. Er zijn volgens hem aanwijzingen dat onder invloed van alcohol sprake is van blikvernauwing. Dit effect op de cognitieve vermogens weerspiegelt de farmaco106
Justitiole Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
logische eigenschappen van alcohol. De reductie van het waarnemingsveld maakt het waarschijnlijk dat iemand onder invloed zijn of haar aandacht selectief richt op slechts enkele opvallende kenmerken van de situatie. Hierdoor zal in situaties waarin opvallende, agressie-bevorderende kenmerken (met name frustratie), aanwezig zijn, bij personen onder invloed van alcohol waarschijnlijk een toename van agressie gesignaleerd kunnen worden. Met eigen onderzoek heeft Gustafson deze hypothese kunnen bevestigen. Collins en Schlenger (1988) hebben een onderzoek gehouden onder een groot aantal criminelen. Hieruit blijkt dat het eerder de directe effecten van alcoholgebruik zijn dan de kenmerken van alcoholisme, die de kans op geweld verhogen. Dit betekent dat de verklaring van de alcohol-geweld relatie eerder gevonden moet worden in de acute werking van alcohol op het individu dan in de kenmerken die iemand predisponeren tot alcoholisme of in de gevolgen van chronisch zwaar drinken. In combinatie met andere onderzoekingen houden deze conclusies in dat de aandacht van onderzoekers moet gaan naar enerzijds de effecten van alcohol op de interpersoonlijke interactie en anderzijds naar de verwachtingen die drinkers hebben over het effect van alcohol op hun gedrag. — Verwachtingen, interacties, normen en provocaties In verschillende experimenten is nagegaan wat de invloed is van sociaalpsychologische factoren. Daaruit blijkt dat de hiervoor genoemde `directe effecten' van alcohol beinvloed of tegengegaan kunnen worden door omgevingsvariabelen. Crawford (1984) is met een survey nagegaan wat de rot is van de verwachtingen bij mannen en vrouwen. Uit dit onderzoek blijkt dat alcohol als een van de meest bekende bronnen van mannelijke agressie wordt gezien, en agressie als een van de meest genoemde effecten van mannelijk drinken. In de tweede plaats wordt alcohol zelden gezien als een oorzaak van vrouwelijke agressie; agressie wordt zelden genoemd als een gevolg van vrouwelijk drinken. Pihl e.a. (1984) hebben experimenteel aangetoond dat voor sommigen alcoholconsumptie verbonden is met negatieve sociale en persoonlijke gebeurtenissen , die de waarschijnlijkheid van agressie verhogen. Bier
Alcohol en criminaliteit
107
drinken is meer verbonden met positieve gebeurtenissen of situaties en veroorzaakt dus een andere reeks gedragingen: proefpersonen die bier dronken of dachten dat ze dat deden waren significant minder agressief dan proefpersonen die gedestilleerd dronken of dachten dat ze dat dronken. Leonard (1984) gaat ervan uit dat een agressieve situatie vaak bestaat uit een reeks interacties die leiden tot een escalatie van agressieve reacties. In een experimenteel onderzoek bleek dat twee proefpersonen eerder op een bepaald niveau van agressie kwamen en dat ook handhaafden dan twee proefpersonen die `droog' bleven. Volgens Leonard waren de proefpersonen die onder invloed waren minder goed in staat om de gevolgen van hun gedragstoestand te voorzien en te evalueren, vanwege een door alcohol opgewekte cognitieve verstoring. De proefpersonen die onder invloed waren konden waarschijnlijk minder goed een relatie leggen tussen hun gedrag en dat van hun opponenten. In het onderzoek bleek verder dat het louter geloven dat men alcohol heeft gedronken (placebo) al kan resulteren in agressief gedrag. Javons en Taylor (1985) stellen verklaringen, waarin aan alcohol gerelateerde agressie wordt gezien als een effect van de door alcohol verstoorde cognitieve processen, ter discussie. Er gaat te sterk de suggestie van uit dat wanneer iemand onder invloed is, hij zijn agressieve neigingen niet meer kan beheersen. Op grond van eigen onderzoek blijkt, dat normen een zelfstandige invloed uitoefenen op de wijze waarop alcoholgebruik tot uitdrukking komt in het gedrag. Dit onderzoek plaatst kanttekeningen bij de opvatting dat alcohol-gerelateerde agressiviteit het gevolg is van tekorten in de informatieverwerking (zie Gustafson hieronder): agressie-verhinderende normen kunnen personen, die onder invloed zijn van alcohol, in staat stellen hun gedrag te controleren. Bond en Lader (1986) hebben in een laboratoriumexperiment onderzocht in hoeverre agressie na alcoholconsumptie samenhangt met provocaties. Uit het experiment blijkt dat proefpersonen na een hoge dosis alcohol zich meer agressief gedragen onder provocatieve omstandigheden, wat tot uitdrukking komt in een hoge fysiologische opwinding, maar niet veel verandering ervaren in gevoelens van vijandigheid of boosheid. Proefpersonen met een placebo ervaren meer fysieke en emotionele veranderingen die 108
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
indicatief zijn voor boosheid, maar toch gedragen ze zich minder agressief. Wanneer we deze onderzoeksresultaten betrekken op de in de inleiding gestelde vragen dan krijgen we het volgende beeld. Mensen met alcoholproblemen (eerste vraag) hebben een grotere kans agressieve delicten te begaan. (Overigens kan dan nog het gros van de aan alcohol gerelateerde delicten begaan worden door mensen zonder alcoholproblemen!) Het is echter niet duidelijk of deze grotere kans het gevolg is van persoonlijke problemen of dat het ook een effect is van een gebrekkige maatschappelijke integratie (tweede vraag). In het algemeen kunnen we stellen dat naar dat laatste aspect eigenlijk niet of nauwelijks onderzoek is verricht. Wel is bekend dat clienten van behandelinstellingen die redelijk goed zijn geIntegreerd (vaste relatie, werk, sociale contacten) zich wat criminaliteit betreft gunstig onderscheiden van clienten waarbij dat aanzienlijk minder het geval is. Mogelijk is bij hen de bereidheid om agressie-remmende normen te overschrijden groter. Uit de onderzoekingen blijkt ook dat het zelfstandige effect van alcohol (derde vraag) niet onderschat mag worden. Deze conclusie staat overigens op gespannen voet met de sociaal-psychologische theorie waarin de rot van de verwachtingen en groepsprocessen (vierde vraag) wordt benadrukt. Ligt de waarheid in het midden? Ik denk dat zolang de meeste onderzoeken uit laboratoriumexperimenten bestaan we heel `voorzichtig' met de uitkomsten daarvan moeten omgaan. De belangrijkste reden daarvoor is dat sociaalculturele processen zich nu eenmaal niet of nauwelijks in een laboratoriumsituatie laten nabootsen. Het uiteindelijke effect van alcohol drinken in het manifeste gedrag wordt echter juist in hoge mate door deze processen bepaald. Slachtoffers
Ter afsluiting van deze paragraaf over agressie en geweld is het wenselijk aandacht te besteden aan de slachtoffers van dergelijke delicten. Daar is alle reden voor, omdat blijkt dat ook de kans om slachtoffer te worden aan alcoholgebruik gerelateerd is. In de literatuur over alcohol en criminaliteit is herhaaldelijk gewezen op drankgebruik door slachtAlcohol en criminaliteit
109
offers. Ook in ons land is hierover sinds kort meer bekend sinds Passies (1988) recentelijk een onderzoek heeft gedaan naar alcoholgebruik bij ongevalsslachtoffers, die behandeld werden in het Academisch Ziekenhuis Groningen. Uit dit onderzoek blijkt dat het hoogste alcoholgebruik geconstateerd wordt bij mannelijke slachtoffers van lichamelijk geweld, gevolgd door mannen die zichzelf opzettelijk hebben verwond. Vrouwen en mannen die alcohol hebben gedronken raken voor een belangrijk deel gewond door geweldpleging van een ander of door eigen agressief gedrag. Verder blijkt dat, afgezien van verkeersongevallen, de meeste ongevallen met mannelijke slachtoffers op straat gebeuren of in cafes. Vrouwen daarentegen raken meestal thuis gewond. Passies toont aan dat de wijze waarop vrouwen en mannen het slachtoffer worden van agressie of geweld enigszins verschilt. Vrouwen worden weliswaar even vaak in elkaar geslagen of mishandeld, maar mannen krijgen vaker een enkele klap of schop. Bij vrouwen wordt vaker een arm of pols omgedraaid. Mannen worden aanzienlijk vaker met een mes of scherp voorwerp gestoken, terwijI vrouwen nogal eens van de trap worden gegooid. Door een groot bevolkingsonderzoek is Middleton Fillmore (1985) nagegaan wat de kenmerken zijn van de slachtoffers van de aan drank gerelateerde criminaliteit: ze zijn jong, niet getrouwd en zitten in de lagere sociaal-economische strata; ze zijn frequente en/of zware drinkers; ze geven aan dat ze problemen hebben met hun drankgebruik of last hebben van de sociale gevolgen van hun drinkgewoonten. Vrouwen lopen, ook al hebben ze zelf geen alcoholprobleem, een groter risico slachtoffer te worden dan mannen. Mensen die bars bezoeken waar veel wordt gedronken, lopen een grotere kans slachtoffer te worden. Deze relatie is des te sterker naarmate de potentiele slachtoffers zelf ook excessief drinken. Deze relatie geldt sterker voor vrouwen dan voor mann en. Het onderzoek impliceert dat de dader niet zo duidelijk van het slachtoffer kan worden onderscheiden als men denkt, en dat vrouwen in het algemeen kwetsbaarder zijn dan mannen. Dat is vooral zo wanneer ze in gelegenheden komen waar veel wordt gedronken, samenleven met een zware
110
Justitiole Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
drinker of zelf excessief drinken (zie ook Hamilton en Collins, 1981; Vogt, 1985). Alcohol vergroot de kans dat iemand een risico neemt, bijvoorbeeld door zich provocatief te gedragen, en daardoor de kans loopt slachtoffer te worden van een geweldsdelict. Goodman e.a. (1986) hebben vastgesteld dat voorafgaande consumptie van alcohol in een groot aantal gevallen kon worden aangetoond bij personen die in Los Angelos vanaf 1970 tot 1979 het slachtoffer waren geworden van een moord, die vaak in of bij een horecagelegenheid plaatsvond. Goodman e.a. geven toe dat het aantonen van alcohol bij deze slachtoffers niet zo opzienbarend is: alcohol drinken in een bar of tijdens een feest vergroot statistisch gezien de kans dat men slachtoffer wordt van moord, louter omdat de lokatie of gebeurtenis een hoger risico draagt. Anderzijds kunnen de bevindingen ook worden verklaard door te stellen dat alcohol agressief gedrag en afkerige interacties bevordert. In zekere zin wordt deze verklaring bevestigd door de conclusie van een onderzoek van Abel (1986) waaruit blijkt dat drinkers een relatief grotere kans maken slachtoffer te worden van een aanslag waarbij messen worden gebruikt dan van een aanslag waarbij vuurwapens betrokken zijn. In het eerste geval is de persoonlijke interactie sterker. Tot slot Is preventie van aan alcohol gerelateerde criminaliteit, in het bijzonder van agressie en geweld, mogelijk? Uit de bovenstaande paragrafen mag duidelijk zijn geworden, dat er nog onvoldoende kennis is van de omstandigheden waaronder alcoholgebruik aanleiding geeft tot agressie en geweld. Dat ' hoeft voor het nastreven van preventieve doeleinden geen hinderpaal te zijn. Soms kunnen preventieactiviteiten ontworpen en succesvol geimplementeerd worden zonder voldoende getoetste theoretische kennis. Onderzoekers en preventiewerkers hebben in ieder geval consensus bereikt over de vraag of een verlaging van de alcoholconsumptie ertoe bijdraagt, dat ook aan alcohol gerelateerde problematiek (waaronder criminaliteit) vermindert (zie Van der Stel en Buisman, 1988). Dit gegeven ligt ook ten grondslag Alcohol en criminaliteit
111
aan het gezondheidsbeleid van het Ministerie van WVC en het Alcoholvoorlichtingsplan (AVP). Volgens Lenke (1982) is alcoholbeleid waarschijnlijk een veel effectiever middel tegen geweldsdelicten dan traditionele strafmaatregelen. Hij baseert zich op onderzoek naar de correlatie van de alcoholconsumptiecijfers en de ontwikkeling van de criminaliteit in enkele Scandinavische landen. Hieruit blijkt dat de manipulatie van de hoogte van de alcoholconsumptie per hoofd van de bevolking een effect heeft op het aantal geweldsmisdrijven. Maar, stelt Lenke, de grootte van het effect is sterk afhankelijk van de groepen consumenten die met de manipulatie bereikt kunnen worden. Dat impliceert dat er voor bepaalde risicogroepen specifieke projecten moeten komen, waarin personen die gewelddadig worden onder invloed van alcohol geholpen worden om in psychologisch opzicht vaardiger te worden (zie ook Holcomb en Adams, 1986). Bij het CAD in Drente ontwikkelt men momenteel een project voor `alcoholdelinquenten' waarmee, op een enigszins vergelijkbare wijze als met de `Alcoholverkeerscursussen', die nu in elk arrondissement worden gegeven, gedragsverandering wordt beoogd. Hiervoor hebben we gezien dat alcoholgebruik in een concrete situatie aanleiding kan geven tot criminaliteit, afhankelijk van enkele `uitlokkende' factoren zoals het drankgebruik van anderen in de directe omgeving, een bedreiging of een confrontatie. Aandacht voor uitlokkende factoren is echter slechts een kant van de zaak. Interessant is het vooral ook om na te gaan wat de meeste mensen ervan weerhoudt om agressief of gewelddadig te worden als ze gedronken hebben. De meeste mensen letten erop dat ze de gevolgen van hun alcoholgebruik in de hand hebben. Hoe doen ze dat? Heath (1986) heeft erop gewezen dat in bijna alle samenlevingen het alcoholgebruik is ingebed in een stelsel van waarden, attituden, normen en rituelen, waardoor de effecten van het drinken binnen de perken kunnen worden gehouden. Een relatie tussen drank gebruik en drankproblemen is in andere (historische) samenlevingen geen `vanzelfsprekende' aangelegenheid. Als het dus juist is dat de `ontremmende', agressieve werking van alcohol sterk (sub)cultureel is bepaald, is het zinvol ons af te vragen in hoeverre drinkrituelen en sancties in onze samenleving nog een
112
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
duidelijke plaats hebben. Is het mogelijk de ontwikkeling van nieuwe rituelen en sociale sancties voor alcoholgebruik te stimuleren? Aandacht voor dit thema zou kunnen leiden tot een belangrijke aanvulling van het alcoholpreventiebeleid. Het gaat er dan niet alleen om mensen op te roepen hun `drinken' te beheersen, maar — misschien wel in de eerste plaats — om hen gereedschappen te geven zich te teheersen' als ze drinken. Literatuur
Collins, J.J., W.E. Schlenger
Abel, E.L.
Acute and chronic effects of alcohol use on violence
Journal of studies on alcohol, nr. 49,1988, pp. 516-521 Drug and alcohol dependence, nr. Collins, J.J. 18., 1986, pp. 253-257 Alcohol use and criminal Babor, T.F., e.a. behavior: an empirical, theoreAlcohol, affect, and the disinhibition tical, and methodological of verbal behavior overview, in: J.J. Collins (red.), Psychopharmacology, nr. 80,1983, Drinking and crime, Tavistock, New York, 1981 pp. 53-60 Bennett, T., R. Wright Cordilia, A. Guns and blood alcohol levels among homocide victims
The relationship between alcohol use and burglary
Alcohol and property crime: exploring the causal nexus
British journal of addiction, nr. 79,1984, pp. 431-437 Bond, A., M. Lader
Journal of studies on alcohol, nr. 46,1985, pp. 161-171 Crawford, A.
The relationship between induced behavioural aggression and mood after the consumption of two doses of alcohol
Alcohol and expectancy Perceived sex differences in the role of alcohol as a source of aggression
British journal of addiction, nr. 81,1986, pp. 5-75 Brain, P.F.
Alcohol and alcoholism, nr. 19, 1984, pp. 71-75 Delhez, F. e.a. Alcohol, individu en gemeenschap
Multidisciplinary examinations of the 'causes' of crime: the case of the link between alcohol and violence
Van Gorcum & Comp., Assen, 1928 Don, A., Th. W. van der Woude
Alcohol and alcoholism, nr. 21, 1986, pp. 237-240 Cherek, D.R., J.L. Steinberg e.a.
S.L. van Looy, Amsterdam, 1917 Goodman, R.A., e.a.
Effects of alcohol on human aggressive behavior
Journal of studies on alcohol, nr. 46,1985, pp. 321-328 Cherek, D.R., J.L. Steinberg e.a. Low doses of alcohol affect human aggressive responses
Biological psychiatry, nr. 19,1984, pp. 263-267
Alcohol en criminaliteit
Het boek van den alcohol
Alcohol use and interpersonal violence: Alcohol detected in homicide victims
American journal of public health, nr. 76,1986, pp. 144-149 Greenberg, S.W. Alcohol and crime; A methodological critique of the literature, in: J.J. Collins (red.), Drinking and crime, Tavistock, New York, 1981
113
Greenberg, D. aggression in intoxicated and sober Delinquency and the age-structure dyads lof society, in: D. Greenberg Journal of studies on alcohol, nr. (red.), Crime and capitalism, 45,1984, pp. 75-80 Mayfield Press, Palo Alto, 1981 Leonard, K.E., e.a. Gustafson, R. Patterns of alcohol use and physiFrustration as an important detercally aggressive behavior in men minant of alcohol-related Journal of studies on alcohol, nr. aggression 46,1985, pp. 279-282 Psychological reports, nr. 57,1985, Maandschriff pp. 3-14 Alcoholisme en criminaliteit Hamilton, C.J., J.J. Collins Maandschrift voor het GevangeThe role of alcohol in wife beating niswezen, maart 1956 and child abuse: a review of the Martin, R.L., e.a. literature, in: J.J. Collins (red.), Alcoholism and female criminality Drinking and crime, Tavistock, Journal of clinical psychiatry, nr. New York, 1981 43,1982, pp. 400-403 Hauge, R. Middleton Fillmore, K. Alcohol and crime The social victims of drinking Council of Europe, Straatsburg, British journal of addiction, nr. 1984 80,1985, pp. 307-314 Heath, D.B. Passies, G. Drinking and drunkenness in trans- Alcohol en ongevallen cultural perspective, deel I en II Academisch Ziekenhuis Transcultural psychiatric research Groningen, 1988 review, nr. 23,1986 Pernanen, K. Holcomb, W.R., N.A. Adams Theoretical aspects of the Personality mechanisms of relationship between alcohol use alcohol-related violence and crime, in: J.J. Collins (red.), Journal of clinical psychology, nr. Drinking and crime, Tavistock, 41, 1986, pp. 714-722 New York, 1981 Jacobs, J.13. Pihl, R.O., M. Smith e.a. Drinking and crime Individual characteristics of Crime file National Institute of aggressive beer and distilled Justice, z.j. beverage drinkers Jeavons, CM., S.P. Taylor The international journal of The control of alcohol-related addictions, nr. 19,1984, pp. aggression: Redirecting the 689-696 inebriate's attention to socially Roethof, H.J. appropriate conduct Alcohol en veel voorkomende Aggressive behavior, nr. 11,1985, criminaliteit, in: J.C. van der Stel pp. 93-101 en W.R. Buisman (red.), AlcoholJustitiele verkenningen preventie, achtergronden, praktijk Alcohol en criminaliteit en beleid, Samsom, Alphen aid Justitiele verkenningen, nr. 6,1980 Rijn, 1988 Lenke, L. Stel, J.C. van der, H. Vegting e.a. Alcohol and crimes of violence: a Wal zal ik doen dere zomer?causal analysis verslag van een onderzoek naar het Contemporary drug problems, jongerentoerisme in Renesse; zomer 1982, pp. 355-365 1985 Leonard, ICE. Zeeuws Consultatiebureau voor Alcohol consumption and escalatory Alcohol en Drugs, Middelburg, 1986
114
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
Stel, J.C. van der, W.R. Buisman (red.) Alcoholpreventie - achtergronden, praktijk en beleid
Samsom, Alphen a/d Rijn, 1988 Temple, M., P. Ladouceur The alcohol-crime relationship as an age-specific phenomenon: a longitudinal study
Contemporary drug problems, nr. 13, 1986, pp. 89-115 Vogt, I. Macht Alkohol gewalttiitig? Ueber den Zusammenhang von Alkohol und Delinquenz
Drogalkohol, nr. 9, 1985, pp. 119-136 Welte, J.W., B.A. Miller Alcohol use by violent and property offenders
Drug and alcohol dependence, nr. 19, 1987, pp. 313-324 Zerbin-Riidin, E. Kriminaliteit und Alkoholismus Genetische Aspekte
Forensia, nr. 6, 1985, pp. 55-70
Alcohol en criminaliteit
115
Literatuuroverzicht
Literatuur-informatie Van de artikelen die in deze rubriek zijn samengevat, kunnen bij de documentatie-afdeling van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie tegen betaling kopieen worden aangevraagd. Door de documentatieafdeling worden boeken, tijdschrifartikelen, rapporten en jaarverslagen met betrekking tot bovengenoemde gebieden toegankelijk gemaakt. De documenten die vanaf 1987 zijn verschenen, worden geautomatiseerd ingevoerd. Op aanvraag kunnen literatuurlijsten m.b.t. specifieke onderwerpen worden toegestuurd. Boeken en rapporten kunnen te leen worden gevraagd. Tijdschriftartikelen kunnen in beperkte mate tegen vergoeding gekopieerd en toegezonden worden. In beide gevallen kan men zich wenden tot de afdeling documentatie van het WODC, Postbus 20301, 2500 EH 's-Gravenhage, tel: 070-70 65 53 (E.T.M. Beenakkers, C.J. van Netburg).
Algemeen 1 Baumgartner, H.
Organisierte Milieukriminalitat ICriminalistik, nr. I, 1989, pp. 54-59 De tot nu toe gebruikte middelen
116
Algemeen Strafrecht en strafrechtpleging Criminologie Gevangeniswezen/TBS Reclassering Jeugdbeseherming en -delinquer Politie Verslaving Slachtofferstudies
ter bestrijding van de georganiseerde milieucriminaliteit, zoals het afluisteren van telefoongesprekken en het inzetten van undercover-agenten, zijn bij de criminele organisaties maar al te bekend. flit maakt het deze organisaties mogelijk zich hiertegen te verweren. Het primaire doel bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad zou volgens de auteur moeten zijn 'het elimineren van een organisatie door het bewijzen van de schuld van een zo groot mogelijk aantal personen, waarbij de nadruk moet worden gelegd op de hoofdpersonen.' De traditionele misdaadbestrijding, zoals vervolging bij het plegen van strafbare feiten en het in beslag nemen van drugs, zou op de tweede plaats moeten komen. Een `snel succes' door bijvoorbeeld inbeslagneming kan zeker uit generaal preventief oogpunt doelmatig zijn. Voor de gevestigde criminele organisaties zijn dit echter slechts speldeprikken. Het voorgestelde overgaan van daderop groepsgeorienteerd handelen heeft consequenties op organisatorisch gebied en vraagt zowel verticale als horizontale samenwerking van de diverse strafrechtelijke instanties. Deze vorm van misdaadbestrijding kan ook een breuk betekenen met het — fundamentele — legaliteitsprincipe. Op de consequenties wordt in dit artikel nader ingegaan.
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
2 Bossard, A. La criminalite transfrontiere multidisciplinaire Revue de science criminelle et de droit penal compare, nr. 4, 1988, pp. 756-765 De moderne criminaliteit krijgt steeds meer een internationaal karakter. In dit artikel wordt, gebaseerd op gegevens van OIPC-Interpol, nader ingegaan op wat wordt genoemd `grensoverschrijdende multidisciplinaire criminaliteit.' Grensoverschrijdend: voorbereiding, uitvoering en gevolgen van de criminele activiteit hebben tenminste betrekking op het overschrijden van een grens door een persoon. Multidisciplinair: een crimineel dan wel een groep van misdadigers ontwikkelen gelijktijdig of achtereenvolgens diverse criminele activiteiten. Ook worden hieronder verstaan de structurele of `gelegenheidsbanden' tussen criminelen van verschillende specialismen. De diverse tendensen, zoals criminele carrieres, georganiseerde misdaad, het verband tussen illegale drugshandel en terrorisme of het verband tussen terrorisme en andere criminele activiteiten worden uitvoerig beschreven. Tenslotte gaat de auteur nog in op de juridische aspecten. De diverse internationale verdragen hebben hun beperkingen. De nationale wetgevingen besteden slechts weinig aandacht aan het probleem van de grensoverschrijdende multidisciplinaire misdaad. Gewezen wordt op een initiatief van OIPC-Interpol. Deze organisatie heeft onder haar 146 lid-staten `wetten-modellen' gedistribueerd. Deze modellen zouden een eerste aanzet kunnen vormen voor de gemeenschappelijke strijd tegen het 'wit-wassen' van zwart geld.
Literatuuroverzicht
3 Heuvel, G. van de
Met hodische opmerkingen over lokaal criminaliteitspreventiebeleid Het tijdschrift voor de politie, 51e jrg., nr. 3,1989, pp. 119-112 De auteur stelt dat in de nota Samenleving en Criminaliteit en het daaraan voorafgaande rapport-Roethof en de voortgangsrapportage weliswaar de probleemanalyse uitvoerig was, maar de uitwerking in concrete maatregelen minder duidelijk. Hij doet vervolgens suggesties voor een methodische aanpak. Hierbij wordt uitgegaan van het driehoeksoverleg tussen politie, openbaar ministerie en gemeentelijke overheid; hierdoor krijgt het preventiebeleid een bredere basis. Verder wordt de Engelse 'multi-agency-approach' — de politie als sociale wijkwerker — tot voorbeeld gesteld. In de eerste plaats moet de criminaliteit door elk van de drie partijen goed in kaart gebracht worden; vervolgens moet men gezamenlijk prioriteiten stellen, de doelstellingen moeten goed te evalueren zijn en tenslotte moet men de doelen niet te hoog stellen. Met literatuuropgave. 4 Jans, J.
Kindermishandeling: een beladen onderwerp Tijdschrift voor jeugdhulpverlening en jeugdwerk, le jrg., nr. 1,1989, pp. 2-8 Het onderwerp kindermishandeling staat de laatste tijd veel in de belangstelling. Berichten in verschillende dag- en weekbladen maken melding van het (seksuele of fysieke) geweld dat kinderen soms in de beslotenheid van het eigen gezin wordt aangedaan. Deskundigen spreken wijze woorden in rapporten en op
117
studiedagen. Er is dan ook alle reden voor ongerustheid. Steeds vaker komen slachtoffers van geweld in het gezin naar buiten met verhalen over hun jeugd. Wat houdt de huidige aandacht voor de problematiek van de kindermishandeling in? De auteur geeft in het onderhavige artikel een, overigens zeker niet volledige, inventarisatie van de activiteiten van 'beleidsdenkers' en deskundigen in de afgelopen maanden. Zij begint met de bespreking van het rapport 'Kindermishandeling vermeldenswaard' van de Raad voor het Jeugdbeleid. Verschillende onderwerpen komen daarin aan de orde, zoals: mogelijke oorzaken, preventie, de rechtstoepassing en de hulpverlening. Vooral dit laatste onderwerp krijgt uitgebreide aandacht: om slachtoffers van kindermishandeling (en de opvoeders) adequate hulp te bieden is het noodzakelijk dat zij bij de hulpverlening terecht komen. Er wordt dan oak gepleit voor een goede bereikbaarheid, een meldingscode inzake kindermishandeling, meldpunten en deskundigheid van de hulpver!ening. Tenslotte bespreekt de auteur kort de belangrijkste punten uit de adviezen over kindermishandeling van de Nederlandse Gezinsraad en het College van Advies voor de Kinderbescherming. Met literatuuropgave. 5 Schilders, N.
Seksueel- en sekse-gericht geweld als vervolgingsgrond Rechtshulp, nr. 3,1989, pp. 3-9 In termen van vluchtelingenschap wordt seksueel geweld veelal geassocieerd met verkrachting van vrouwen in gevangenissen als gevolg van haar politieke activiteiten. Getuigenissen van vluchtelingen tonen echter aan dat er nog
118
tat van andere folteringen plaatsvinden. Sekse-gericht geweld verwijst naar de situatie waarin een vrouw zich actief of passief verzet tegen de door haar als onoverkomelijk ervaren onderdrukkende normen en regels die door het betreffende gezag aan vrouwen worden voorgeschreven. Beide vormen van geweld kunnen zich onafhankelijk van elkaar voordoen. Uit vluchtverhalen van vrouwen blijken de fenomenen in de praktijk dikwijis in elkaars verlengde te liggen. Aan de hand van voorbeelden laat de auteur zien dat seksueel geweld en seksegerichte vervolging van vrouwelijke asielzoekers voor veel (rechts)hulpverleners nog een tamelijk onbekend terrein is. Die onbekendheid strekt zich uit tot lacunes in verdragsrechtelijk inzicht, herkenning van ervaringen van seksueel geweld en de gesprekstechnische, i.e. het nader gehoor, (on)mogelijkheden van het onderwerp. In dit artikel worden deze aspecten toegelicht. In 1987/1988 heeft een werkgroep een aantal individuele gevallen, waarbij beide vormen van geweld een rol speelden, intensief besproken met het oog op de methode van onderzoek naar de vluchtmotieven en op basis daarvan het waarderen van de asielmotieven. De bevindingen zijn in een rapport verwerkt, waarin tevens een aantal mogelijke oplossingen voor de in dit artik el geschetste problemen wordt aangedragen. Deze mogelijke oplossingen vormen het sluitstuk van het betoog van de auteur. Met literatuuropgave. 6 Schmidt, R.
Tat oder Titter - wo soil man ansetzen: em Pliidoyer Or titterorientierte Ermittlungen
Justitikle Verkenningen, kg. 15, nr. 5, 1989
Kriminalistik, nr. 2,1989, pp. 83-87 Volgens de auteur gaat de Duitse politie, met haar Tachkommisariate', te veel delictgericht te werk en zou men zich meer bezig moeten houden met specifieke daders of dadergroepen. De resultaten van een speciaal geformeerde groep binnen de politie van Offenbach, die zich moest richten op een harde kern recidiverende criminelen aldaar, voert hij aan als bewijs voor zijn stelling. Deze groep werd in 1987 opgericht en bestond uit zes vaste politie-ambtenaren, bijgestaan door een van samenstelling wisselende opsporings- en observatiegroep. Ook werd een speciale Officier van Justitie belast met de zaken die door de groep werden aangebracht. De daders waren bijna allemaal drugsgebruikers die zich aan een reeks verschillende soorten delicten schuldig maakte. Het al bestaande vermoeden dat er nauwe samenwerking tussen hen bestond, werd bevestigd. Doordat alle gegevens over deze daders bij de speciale politiegroep terecht kwamen en met de computer werden verwerkt, ontstond een duidelijk beeld van deze criminele kern en hun daden en konden zij veel sneller en efficienter worden aangepakt. Na de positieve resultaten van deze werkwijze werd nog een tweede dergelijke formatie opgericht. Daarnaast blijven twee delictgerichte `Fachkommisariate' in functie. De auteur acht dit een nuttige werkwijze. Alleen met Tachkommisariate' blijven werken is volgens hem een anachronisme, omdat vooral drugverslaafde criminelen zich niet tot een type delict beperken. 7 Sprang, M.V., J.S. McNeil e.a.
Psychological changes after the
Literatuuroverzicht
murder of a significant other Social casework, 70e jrg., nr. 3, 1989, pp. 159-164 Rouw is een algemeen menselijke ervaring bij de dood van een belangrijke andere persoon. Rouwverwerking verschilt per persoon. Factoren als sociale, culturele, etnische en religieuze achtergrond en de sekse-rol van de nabestaande, maar ook de doodsoorzaak beInvloeden de rouwverwerking. Wanneer het slachtoffer vermoord is, zijn de reacties van de nabestaanden sterker, langduriger en complexer dan `normaal'. Deze nabestaanden hebben bovendien vaak te maken met rechtszaken die met hun nasleep het rouwverwerkingsproces verlengen. Hulpverleners kunnen hen alleen helpen wanneer zij inzicht hebben in het rouwproces en de variabelen die met rouwverwerking samenhangen. Met literatuuropgave. 8 Wood, J.
The Serious Fraud Office The criminal law review, 1989, pp. 175-184 In april 1988 werd in Londen het eerste Serious Fraud Office (SFO) opgericht. In dit artikel worden de instelling en de werkwijze beschreven. Politie-ambtenaren, juristen en accountants werken onder een dak nauw samen aan ernstige fraudezaken. De belangrijkste doelen op korte termijn zijn een snelle en efficiente opsporing en aanpak door intensieve samenwerking en ontwikkeling van expertise, de voorbereiding van snelle en overzichtelijke rechtzaken. Op lange termijn beoogt men ook economisch voordeel, afschrikkende werking en een meer efficiente afhandeling door het strafrechtelijk systeem. Het bureau pakt alleen zaken aan met
119
een vermoede schade van meer dan 15.000 dollar. Men richt zich vooral op de ernstigste aspecten van de meestal complexe zaken en de hoofdverdachten. Expertise wordt aangekweekt door medewerkers zich te laten orienteren bij banken, verzekeringszaken, de beurs, computerinstellingen ed. Elke jurist specialiseert zich op een bepaald gebied. Computerdeskundigen staan permanent ter beschikking. De bevoegdheden van het bureau strekken zich uit tot personen en instellingen en omvatten onder meer verhoor, het opeisen van informatie en documenten, inzage in bankafschriften. Het Openbaar Ministerie zal een substantiele rol blijven spelen in de vervolging van fraudezaken, omdat het bureau zich beperkt tot de meest ernstige en complexe zaken.
Strafreeln en Strafrechispleging 9 Berg-School, A. van den, G.M.M. de Wit Standard Minimum Rules voor vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen Delikt en delinkwent, 19e jrg., nr. 2, 1989, pp. 136-145 In vele landen is de laatste jaren de aandacht voor de persoon en de rechtspositie van de gedetineerde toegenomen. In de loop der jaren is het geloof in resocialisatie van de gedetineerde afgenomen en wordt de nadruk meer gelegd op een humane en zinvolle tenuitvoerlegging van de straf, waarbij de schadelijke gevolgen zoveel mogelijk beperkt of voorkomen dienen te worden. In 1955 resulteerde de aandacht voor de omstandigheden in de gevangenissen in het aannemen van de Standard Minimum Rules for the treatment of prisoners
120
(SMR) door de Verenigde Staten. Momenteel wordt er op verschillende niveaus gewerkt aan de ontwikkeling van alternatieve straffen en maatregelen, zoals bijvoorbeeld schadevergoeding, dienstverlening en leerprojecten. Het lijkt de auteurs gewenst, dat regels worden opgesteld waarin eisen en voorwaarden zijn vervat, die gesteld moeten worden aan de projecten en degenen die ze begeleiden en controleren. Zo'n leidraad zal de rechtspositie van de alternatief gestrafte kunnen waarborgen en [evens de grenzen kunnen aangeven waarbinnen de uitvoerende instanties dienen te werken. Verder zal een goede regeling kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in deze alternatieven, zowel bij de rechterlijke macht als bij de samenleving. 10 Durham III, A.M. Origins of interest in the privatization of punishment: the nineteenth and twentieth century American experience Criminology, 27e jrg., nr. I, 1989, pp. 107-139 De belangstelling voor het privatiseren van de executie van straffen is de afgelopen tien jaar sterk toegenomen. Voorstanders en tegenstanders van privatisering verschillen van mening over de uiteindelijke voordelen van betrokkenheid van de private sector bij de strafrechtstoepassing. Om deze discussie eens vanuit een andere invalshoek te belichten, wordt in dit artikel een vergelijking getrokken tussen de achtergronden van de privatisering in Amerikaanse strafrechtstoepassing in de 19e en in de 20e eeuw. Opvallend is dat dezelfde drie hoofdfactoren in deze en de . vorige eeuw een hoofdrol hebben gespeeld. In beide gevallen was na
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5,1989
een periode van optimisme daaromtrent sprake van teleurstelling in het resocialiserende potentieel van de detentie. Een tweede overeenkomst was de overbevolking van de penitentiaire inrichtingen. Financiele problemen vormden de derde gemeenschappelijke factor die in de 19e en 20e eeuw ten grondslag lag aan het privatiseringsproces. Met literatuuropgave. 11 Hudson, J., B. Galaway Financial restitution: toward an evaluable program model Canadian journal of criminology, 31e jrg., nr. 1,1989, pp. 1-18 Sinds 1975 is de schadevergoedingsstraf met name in de VS en Canada een populaire alternatieve sanctie naast of i.p.v. boete, gevangenisstraf of andere maatregelen geworden en is het aantal restitutieprogramma's flunk toegenomen. Er blijkt echter nog veel onduidelijkheid te bestaan over opzet, doeleinden en resultaten ervan, zodat evaluaties niet goed mogelijk zijn. Op grond van twintig programma's in verschillende rechtsgebieden ontwierpen de auteurs daarom een model voor een restitutieprogramma met de volgende onderdelen: inputs, zoals personeel, budget en tijdsinvestering; activiteiten als intake, selectie, vaststelling van schade, opzet van een restitutieplan, controle op de uitvoering en rapportage; outputs, zoals het aantal deelnemers, plannen en geslaagde uitvoeringen; doeleinden: voordelen voor de delinquent (vereffening schuld, grotere rehabilitatiekans), voordelen voor het slachtoffer (compensatie, tevredenheid, betrokkenheid bij rechtszaak) en voordelen voor het rechtssysteem en de gemeenschap (minder
Literatuuroverzicht
kosten, toename vertrouwen van het publiek). Restitutieprogramma's zijn vaak verweven met andere maatregelen, hetgeen beoordeling bemoeilijkt, of doeleinden kunnen met elkaar in strijd zijn. Het is daarom noodzakelijk om activiteiten gescheiden te houden, systematischer gegevens te verzamelen en een beleid voor conflictoplossing te ontwikkelen. Met literatuuropgave. 12 Krebs, F. Criminal law, criminality and penal policy in a socialist state Prison service journal, nr. 73, 1989, pp. 38-40 Wat is de plaats van het strafrecht in een socialistische staat? In dit artikel betoogt de auteur, advocaat en diplomaat te London, dat het strafrecht in de Oostduitse samenleving een belangrijke en heilzame funktie vervult bij de bestrijding van de criminaliteit. Sinds 1945 is het aantal zware misdrijven sterk gedaald. In het Oostduitse strafrecht worden de burgers op een actieve manier bij de rechtspleging betrokken, en is bijvoorbeeld homoseksualiteit tussen mannen niet langer een strafbaar vergrijp. In vergelijking met andere . rechtssystemen heeft het Oostduitse strafrecht meer aandacht voor de menselijke waardigheid en voor resocialisatie in plaats van vergelding. Bij de bestrijding van jeugddelinquentie staat heropvoeding centraal: schadevergoeding en dienstverlening zijn veel gebruikte alternatieven voor gevangenisstraf. Deze pleitrede voor het Oostduitse strafrechtsysteem wordt besloten met een beschrijving van de algemene amnestie aan gedetineerden, die werd verleend ter ere van de 38e verjaardag van de D.D.R.
121
13 MoIs, G.P.M.F. Het verhoor van getuigen in strafzaken ongehoord? Advocatenblad, 69e jrg., nr. 5, 1989, pp. 121-127 De plaats, die de getuige in het strafproces inneemt, kan ander omstandigheden bijzonder groot zijn. Dit moet gevolgen hebben voor de wijze waarop in de strafrechtspleging met de getuige wordt omgegaan. De jurist kan hierbij het een en ander leren van de forensische psychologie. Deze bijdrage gaat in op enkele aspecten hiervan en op de consequenties die de resultaten van forensisch-psychologisch onderzoek voor de strafrechtspraktijk kunnen hebben. Op grotere schaal zou scholing in de techniek van het horen van getuigen dienen plaats te vinden, teneinde het maximale nit een getuigenverhoor te halen. Informatie worth verstrekt over de diverse soorten vragen: open vragen, gesloten vragen, meerkeuze vragen, stuurvragen en suggestieve vragen. Tot slot volgt een tiental richtlijnen voor de verdediging in strafzaken. Met literatuuropgave.
14 Schmidt, A.K. Electronic monitoring of offenders increases National Institute of Justice reports, nr. 212,1989, pp. 2-5 In 1988 werd in 33 staten van de VS electronisch toezicht gehouden op in totaal 2300 veroordeelden. Dit betekende een verdrievoudiging ten opzichte van het jaar daarvoor. Verwacht wordt dat deze sterke groei zich zal voortzetten. De justitiele instanties die gebruik maken van deze apparatuur varieren van rechterlijke autoriteiten tot politiebureaus en reclasseringsinstel-
122
lingen. Landelijk bezien was in 1988 ongeveer een kwart van de electronisch ander toezicht gestelden veroordeeld wegens overtreding van de wegenverk eerswet (met name rijden onder invloed). Met 20% waren ook plegers van vermogensmisdrijven sterk vertegenwoordigd. Er zijn twee soorten eletronische supervisie: een continu signaleringssysteem dat voortdurend de aanwezigheid aangeeft van een veroordeelde op een bepaalde plaats, en een procedure waarbij de veroordeelde zich periodiek telefonisch moet melden. Landelijk bezien wordt de eerste methode iets vaker toegepast, nl. in 56% van de gevallen. De duur van de supervisie-periode is doorgaans kort: 54% duurde maximaal zes weken. In de meeste gevallen warden de kosten van de electronische supervisie doorberekend aan de veraordeelde. Afgemeten aan het aantal veroordeelden dat zich niet aan de procedurele afspraken houdt, varieert het succes van toepassing van electronische supervisie sterk. Dit wisselende succespercentage hangt sterk af van de mate waarin de kandidaten voor deelname kunnen worden geselecteerd.
Criminologie 15 Chesney-Lind, M. Girls' crime and woman's place: toward a feminist model of female delinquency Crime and delinquency, 35e jrg., nr. I, 1989, pp. 5-29 Bestaande criminologische theorieen, doorgaans gebaseerd op onderzoek naar de misdaad van mannen, zijn daarom vaak ongeschikt om de criminaliteit van vrouwen en de afficiele reacties daarop te verklaren. Vrouwen kregen minder , aandacht in
Justitigle Verkenningen, jrg. 15, nr. 5.1989
theorian gezien hun geringe criminaliteit, onder andere toegeschreven aan een uitgebreidere sociale controle, sterkere gebondenheid aan huis en minder gelegenheid tot crimineel gedrag. Meisjes plegen meer 'statusoffenses' dan misdrijven. Hun gedrag wordt al snel geseksualiseerd en hun overlevingsstrategiedn, waartoe zij na weglopen van huis (bijvoorbeeld als gevolg van seksueel misbruik), vaak gedwongen zijn, worden gecriminaliseerd. Dikwijls komen zij door hun ouders bij justitie terecht, die de nadruk legt op het immorele aspect van hun gedrag en op de eis van gehoorzaamheid aan het patriarchale gezag. Jegens hen worden eerder en langduriger beschermende maatregelen, zoals opname in een opvoedingsinrichting, genomen om hen voor verder afglijden te behoeden. Volgens de auteur is meer onderzoek naar de criminaliteit van vrouwen en de officidle reacties daarop noodzakelijk, • evenals het opstellen van een feministisch model van vrouwencriminaliteit, gebaseerd op met name door zelfrapportage verkregen gegevens. Met literatuuropgave. 16 Hartland, N. Vom Regieren zum Regulieren; die Transformation sozialer Kontrolle Kriminologisches Journal, 21e jrg., nr. 1,1989, pp. 17-30 Politieke debatten over en parlementair onderzoek naar onder andere belastingfraude en georganiseerde criminaliteit brachten de Australische regering in 1985 op het idee, een nationale identiteitskaart (de zgn. Australia Card) in te voeren. Een stroom van protesten leidde ertoe, dat het betreffende voorstel werd
Literatuuroverzicht
ingetrokken. De kwestie van de Australia Card geeft echter goed weer op welke wijze moderne regeringen trachten hun burgers te `controleren'. Voor een goed begrip van de problematiek van de Australia Card moet men twee aspecteen onderscheiden. Allereerst gaat het om de vraag of het hier alleen een intensivering dan wel een kwalitatief nieuwe vorm van staatscontrole betreft. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een gedegen kennis van het handelen van de staat, met de nadruk op het politieke discours, noodzakelijk. Op deze twee vragen gaat de auteur uitgebreid in. Met behulp van ethnomethodologische overwegingen wordt voorts getracht, nieuwe vormen van machtsuitoefening te beschrijven. Geconclueerd wordt, dat het nieuwe voorstel (modernisering van het al bestaande systeem van fiscale nummers teneinde belastingfraude moeilijker te maken) op veel minder weerstand zal stuiten, hoewel het op dezelfde administratieve strategie berust. De auteur ziet het belang van de (mislukte) Australia Card dan ook vooral in het feit, dat hierin de algemene veranderingen in vormen en structuren van door de staat georganiseerde sociale controle duidelijk tot uitdrukking komt. Met literatuuropgave. 17 Mayhew, P., R.V. Clarke e.a. Motorcycle theft, helmet legislation and displacement The Howard journal of criminal justice, 28e jrg., nr. 1,1989, pp. 1-8 In veel theoriedn en daarop betrokken empirische studies wordt gesteld dat criminaliteit zich verplaatst wanneer het voor wetsovertreders moeilijker wordt
123
deze te begaan. De auteurs zijn van mening dat dit verschijnsel het best bestudeerd kan worden aan de hand van de 'rationele keuze theorie'. Volgens dit theoretische perspectief is het antwoord op de vraag of verplaatsing van criminaliteit naar andere gebieden of objecten plaatsvindt, sterk afhankelijk van de aard van de doeleinden die de wetsovertreder meent te kunnen bereiken met deze alternatieve wetsovertredingen. Of criminaliteit zich verplaatst is dus mede afhankelijk van de constellatie van mogelijkheden, kosten en baten die verbonden is aan de nieuwe situatie. De auteurs bestudeerden cijfermateriaal m.b.t. motorfietsendiefstal in West-Duitsland. In 1980 werd daar de verplichting gesteld een helm te dragen. Dit bemoeilijkt diefstal van motorfil etsen daar de dief no in het bezit moest zijn van een helm. Het aantal motorfietsendiefstallen daalde aanzienlijk, welke daling echter niet werd gevolgd door een compenserende stijging van autoof fietsendiefstallen. De auteurs beargumenteren dit door te stellen dat het mogelijk is dat het stelen van een fiets of auto voor de dief niet dezelfde combinatie van kosten, baten en doeleinden biedt als het stelen van een motorfiets. Met literatuuropgave. 18 Morison, J., R. Geary Crime, conflict and counting: another commentary on Northern Ireland crime statistics The Howard journal of criminal justice, 28e jrg., nr. 1,1989, pp. 9-26 Dit artikel is een reactie op de criminaliteitsstatistieken, zoals die worden gepresenteerd door de Noordierse overheid. Deze statistieken gaven vele Noordierse functionarissen aanleiding tot
124
optimisme over ontwikkelingen in de gewone (niet-terroristische) criminaliteit. Het aantal misdrijven zou afnemen en het ophelderingspercentage zou stijgen. Ondanks de politiek gemotiveerde terroristische criminaliteit zou de Noordierse samenleving er een zijn van weinig gewone criminaliteit. De auteurs van dit artikel stellen echter dat er te weinig bekend is over de verborgen criminaliteit om deze conclusie te rechtvaardigen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de Noordieren relatief weinig gevallen van criminaliteit doorgeven aan de politie. Verder blijkt dat de immense gevaren waaraan Noordierse politie-agenten blootstaan hen ervan weerhouden om veel aan dienstverlening te doen; bun aandacht richt zich vooral op veiligheidsaspecten. Dit zal ertoe bijdragen dat de Noordierse bevolking weinig baat verwacht van het melden van criminaliteit aan de politie. De auteurs doen de aanbeveling om een gedegen survey-onderzoek in Noordlerland uit te voeren. Dit onderzoek zoo niet alleen meer inzicht opleveren in de verborgen criminaliteit, maar zou ook een unieke mogelijkheid bieden om een analyse te maken van de criminaliteit in een land in crisis. Met literatuuropgave. 19 O'Brien, R.M. Relative cohort size and age-specific crime rates: an age-period-relative-cohort-size model Criminology, 27e jrg., nr. I, 1989, pp. 57-78 Richard Easterlin heeft een theorie ontwikkeld waarbij hij veranderingen in misdaadcijfers relateert aan de leeftijdssamenstelling van de bevolking.
Justified° Verkonningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
daartussen na te gaan. De relatie Specifiek is zijn veronderstelling tussen beide groepen gegevens dat leden van relatief grote kon echter niet worden onderleeftijdscohorten een grotere kans zocht omdat er te weinig variatie hebben om misdrijven te plegen dan leden van kleinere leeftijdsco- in de — vaak zeer ongunstige — achtergrond was. Slechts zeven horten. De eerste verklaring van procent van de vrouwen kwam uit dit verband is dat onder een volledig gezin. Gemiddeld voorwaarde van gelijkblijvende waren de moeders at vier maal totale werkgelegenheid grotere getrouwd op het moment dat hun cohorten een hoger werkloosdochter zestien jaar werd en de heidspercentage zullen hebben. veelal talrijke kinderschare was Werkloosheid en met name vermogenscriminaliteit hangen op meestal van een groot aantal bekende of onbekende vaders. Het hun beurt samen. De tweede merendeel van de meisjes (76%) verklaring voor de theorie van had familieleden met een Easterlin is dat leden van grotere strafblad, meestal meerdere, en cohorten de instituties die een ongeveer eenderde van de ouders sociaal controlerende functie hebben, overbelasten. Dit leidt tot (zowel moeders als vaders) had in de gevangenis gezeten. Precieze een zwakkere socialisatie. Met gegevens over geweld binnen het behulp van demografische en gezin ontbraken, maar een groot leeftijdsspecifieke arrestatiegegevens over de jaren 1960, 1965, deel van de vaders was ooit veroordeeld wegens mishandeling 1975, 1980 en 1985 wordt van hun vrouw. Opvallend is dat Easterlins hypothese getoetst. de moeders veelal eenzelfde Voor wat betreft vermogensmisongunstige achtergrond hadden drijven werd zijn theorie onderals hun dochters. Ook zij kregen steund. In een replicatie-studie met gegevens uit 1962, 1967, 1972, vaak at op jonge leeftijd hun eerste kind, terwijl ze daar dus 1977, 1982 en 1987 werd deze samenhang tussen cohort-omvang juist weinig geschikt voor waren. De schrijfster gaat in op de vraag en omvang van de vermogenscriwaarom de autoriteiten die minaliteit bovendien bevestigd. Tussen relatieve cohort-grootte en eertijds beslissingen namen ten agressieve criminaliteit werd geen aanzien van de meisjes en hen tijdelijk uit huis plaatsten, er consistente samenhang conform meestal toe overgingen hen Easterlin's theorie geconstateerd. daarna weer naar huis terug te Met literatuuropgave. sturen. Zij meent dat dit een belangrijke rot moet hebben 20 gespeeld bij de criminele ontwikRosenbaum, J.L. keling die vrijwel alle vrouwen uit Family dysfunction and female de on. derzoeksgroep doormaakten. delinquency Met literatuuropgave. Crime and delinquency, 35e jrg., nr. 1, 1989, pp. 31-44 21 Van 159 vrouwen die twintig jaar Sampson, R.J., W.B. Groves geleden hadden deelgenomen aan Community structure and crime: het California Community testing social-disorganisation Treatment Project van de theory California Youth Authority, werd American journal of sociology, het strafblad opgevraagd om de 94e jrg., nr. 4, 1989, pp. 774-802 gezinsachtergrond, de huidige Een van de meest fundamentele criminaliteit en het verband
Literatuuroverzicht
125
studies naar het probleem van de criminaliteit is afkomstig van Shaw en McKay. Hierin stelden zij dat eeen lage sociaal-econoische positie, etnische heterogeniteit en geografische mobiliteit (en de daarmee samenhangende verbreking van sociale banden) zouden leiden tot sociale desorganisatie en deze weer tot verhoogde criminaliteit. In combinatie met een hoge urbanisatiegraad ontstaat zo een gemeenschapsstructuur die zich kenmerkt door weinig duurzame en losse sociale relaties, maar ook door het onvermogen om het gedrag van jongeren in groepsverband te controleren en te beheersen. Nadat de auteurs de indicatoren van deze variabelen hadden bepaald, werd het theoretisch model getest aan de hand van gegevens uit het British Crime Survey van 1982 met 238 lokale gemeenschappen en 10.905 inwoners. Vervolgens werd een replicatie-onderzoek uitgevoerd op basis van het British Crime Survey van 1984 met 300 geografische eenheden en 11.030 inwoners. Het criminaliteitsniveau werd bepaald op grond van de bekendheid van de respondenten met criminaliteit en self-report victimisatie gegevens. De analyse van de auteurs toont een samenhang aan tussen sociale desorganisatie en criminaliteit. Tot slot leggen de auteurs uit waarom dit onderzoeksresultaat nog geen definitieve toetsing van de sociale desorganisatietheorie inhoudt. Met literatuuropgave.
22 Sherman,L.W., P.R. Gartin e.a. Hot spots of predatory crime: routine activities and the criminology of place Criminology, 27e jrg., nr. 1, 1989, pp. 27-55
126
Komt criminaliteit op bepaalde plaatsen ('hot spots') meer voor dan elders? Om dit nader te onderzoeken analyseerden de auteurs ongeveer 324.000 telefonische meldingen bij de politic in Minneapolis, VS (december 1985 tot december 1986) over criminaliteit op openbare plaatsen, verdeeld over 115.000 adressen. Zij gebruikten als basis voor hun studie de `routine-activiteiten' benadering van Cohen en Felson (1979). Factoren, die van belang zijn voor het vaststellen van 'hot spots' zijn: de aanwezigheid van potentiele delinquenten, geschikte doelen, onvoldoende bewaking, omvang van het aanwezige publiek, bepaalde risicotijden, ritme, timing en tempo van routine-activiteiten en soorten misdrijven. Uit het onderzoek bleek, dat zich vooral op microniveau concentraties voordoen: 50% van de meldingen betrof 3% van alle adressen, waarbij het met name om seksuele misdrijven, beroving en autodiefstal ging. Na drie meldingen op eenzelfde plaats bleek criminaliteit daar voorspelbaar te zijn. Toch zijn gemeenschappen met bepaalde 'hot spots' niet als bijzonder gevaarlijk te beschouwen vanwege deze concentraties. Volgens de auteurs is een criminologie van plaatsen met bepaalde karakteristieken en routine-activiteiten een beter uitgangspunt voor studie en maatregelen dan de leefstijlen van individuen, waar moeilijker veranderingen in aan te brengen zijn. Met literatuuropgave.
23 Smith, D.A., RR. Gartin Specifying specific deterrence: the influence of arrest on future criminal activity American sociological review, 54e jrg., nr. I , 1989, pp. 94-106 Volgens sommigen doet straffen
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5.1989
criminaliteit afnemen in verband met de afschrikkende werking, maar volgens anderen juist toenemen in verband met etikettering. De auteurs wilden de invloed van arrestatie op crimineel gedrag en van het moment, waarop dit in een reeks van politiecontacten plaatsvindt, nagaan. Op grond van politiegegevens onderzochten zij in verband daarmee een groep van 325 delinquente mannen, geboren in 1949, en volgden hen tot het 25e levensjaar. Politiecontacten tot zes maal werden onderzocht. De gemiddelde leeftijd bij het eerste contact was 15 jaar; 219 personen hadden meer dan een contact. De auteurs onderscheidden bij hun onderzoek verschillende dimensies van een criminele loopbaan, namelijk de omvang van de criminaliteit, de duur van een crimineel actieve periode, tussentijdse onderbrekingen en het tijdstip van eventuele beeindiging. Arrestatie heeft alleen in een vroeg stadium van een criminele carriere invloed op de beeindiging daarvan. Bij een voortgezette criminele loopbaan beperkt arrestatie de toename van de omvang van criminaliteit enigszins en verruimt de tussentijdse onderbrekingen. De duur van een criminele periode is stabiel na het tweede contact. Bij arrestatie is dus eerder sprake van afschrikking dan van etikettering, waarbij factoren als leeftijd en ernst van het misdrijf buiten beschouwing gelaten zijn. Met literatuuropgave.
en veelal veranderende registraties. De Uniform Crime Reports van de FBI zijn echter in de loop der tijd relatief uniform gebleven en daarom namen de auteurs deze als basis voor hun onderzoek naar de relatie tussen leeftijd en criminaliteit in 1980 en vergeleken die met de gegevens over de jaren 1940 en 1960. Hirschi en Gottfredson meenden in 1986 dat in het algemeen de neiging tot criminaliteit een piek bereikt in de midden tot latere tienerjaren en dan snel daalt. Deze stelling achtten zij geldig, ongeacht sekse, ras, cultuur, tijdstip en delictsoort. Deze mening wordt door de gegevens uit het onderzoek waarover in dit artikel verslag wordt gedaan, niet bevestigd. Alleen naar het jaar 1980 gekeken, blijkt dat de leeftijdscurve in geregistreerde criminaliteit delictspecifiek is. De piek waarover Hirschi en Gottfredson het hebben gaat alleen op voor eigendomsdelicten met een hoog risico en lage opbrengst en enige andere niet erg zware delicten. De curves voor eigendomsdelicten met meer opbrengst en lager risico, delicten jegens personen en de openbare orde en alcoholmisbruik zijn veel gelijkmatiger. Bij vergelijking met de jaren 1940 en 1960 blijken bovendien veranderingen in de tijd. De pieken doen zich in 1980 op jongere leeftijd voor: de criminelen van nu zijn jonger en minder gevarieerd in leeftijd. De schrijvers vergelijken de resultaten van hun tijdperiodenonderzoek 24 met cross-cultureel onderzoek. Zij Steffensmeier, D.J., E. Andersen concluderen dat de industrialisatie in de ontwikkelde landen een rol e.a. Age and the distribution of crime moeten spelen in de veranderende American journal of sociology, relatie tussen leeftijd en crimina94e jrg., nr. 4, 1989, pp. 803-831 liteit. Het is moeilijk leeftijdspatronen in Met literatuuropgave. criminaliteit over langere periodes na te gaan vanwege de gebrekkige
Literatuuroverzicht
127
25 Williams, K.R., R. Hawkins The meaning of arrest for wife assault Criminology, 27e jrg., nr. 1, 1989, pp. 163-181 Weinig is bekend over percepties van mannen over de consequenties van geweldpleging tegen echtgenote of partner. De studie van de auteurs is gebaseerd op de veronderstelling dat de betekenis van de arrestatie empirisch geduid kan worden door het analyseren van direkte en indirekte kosten van deze sanctie voor de betrokkene. Hiermee wordt tevens recht gedaan aan het idee dat het concept afschrikking ook de indirekte kosten van wettelijke sancties, die in individuele besluitvormingsprocessen een rol spelen, dient te omvatten. Deze verwijzen naar stigmatisering, verlies van relaties of werk. Aan het onderzoek werkten 1195 getrouwde en samenwonende mannen mee. De respondenten kregen hypothetische situaties voorgelegd waarin zij zich moesten voorstellen gearresteerd te worden. De resultaten wijzen erop dat arrestatie schadelijke gevolgen zou hebben voor bun persoonlijke levensomstandigheden. Respondenten verwachtten sociale afIceuring ten aanzien van de eigen persoon en familie, bedorven relaties met vrienden, kennissen en werkgever. Met literatuuropgave.
Gevangeniswezen/TBS 26 Ashford, J.B. Offence comparisons between mentally disordered and non mentally disordered inmates Canadian journal of criminology, 31e jrg., nr. 1,1989, pp. 35-48
128
Vergeleken worden het misdrijf, het geweldsverleden en de karakteristieken van de criminele carriere van geestelijk gestoorde en niet gestoorde gehechten in een stedelijk huis van bewaring in Arizona (VS). Er lijkt sprake van te zijn dat de geestelijk gestoorde groep vaker een geweldsverleden heeft dan de controlegroep. Er werden echter geen significante verschillen gevonden bij vergelijking van de variabelen tussen de onafhankelijke groepen. De auteur meent echter het volgende te kunnen constateren: de onderzochte groep is niet so homogeen als in de literatuur wordt geschetst; onder de groep geestelijk gestoorden vindt men in verhouding meer personen met een ernstig crimineel verleden dan in de controlegroep; de meest voorkomende veroordeling is echter voor kleine misdaden. Met literatuuropgave.
27 Hawkes, M.Q. Women and corrections in the United States Prison service journal, nr. 73, 1989, pp. 15-20 Vrouwen binnen het gevangeniswezen worden dubbel gediscrimineerd: enerzijds omdat ze met het gevangeniswezen te maken hebben, anderzijds omdat ze vrouw zijn. Zowel vrouwelijke gedetineerden als vrouwelijke personeelsleden zijn altijd kleine minderheidsgroepen geweest. Specifieke problemen die vrouwen in het gevangeniswezen ervaren betreffen onderontwikkelde activiteitenprogramma's op het terrein van opleiding en inrichtingsarbeid, beperkte mogelijkheden om de band met jonge eigen kinderen in stand te houden, en voor wat het personeel betreft lange werktijden, lage salarissen en ongelijke carrieremogelijk-
Justitiole Vorkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989'
heden. Naarmate het jaar 2000 in zijn artikel verder dieper in op nadert is de verwachting dat het twee aspecten van de nieuwe percentage vrouwelijke gedetiEPR. In de eerste plaats beantneerden sterk zal stijgen, mogelijk woordt hij de vraag of met de tot zelfs 35% van de totale gedeti- aanpassingen niet teveel aandacht neerdenpopulatie. Met de groei is besteed aan het perspectief van van hun aandeel zullen ook de de behandeling van gedetineerden activiteitenprogramma's voor en van de inrichtingsorganisatie, vrouwelijke gedetineerden verder terwijl de beveiliging is verwaarmoeten worden ontwikkeld. De loosd. Deze vraag wordt behoefte aan projecten waarbij ontkennend beantwoord. Een vrouwelijke gedetineerden hun tweede aspect van de EFR waar kinderen tijdens de detentie bij dieper op wordt ingegaan is het zich kunnen houden en opvoeden, belang van de kwaliteit van het zal in de toekomst blijven bestaan, inrichtingspersoneel. al is de financiering hier een probleem. De carriere-kansen 29 voor het groeiend aantal Walters, G.D., T.W. White vrouwelijke personeelsleden Society and lifestyle criminality binnen de gevangenismuren zullen Federal probation, 52e jrg., nr. ook toenemen. 4,1988, pp. 52-55 Met literatuuropgave. De auteurs zijn van mening dat door vrijheidsberoving criminelen 28 er niet van worden weerhouden Tulkens, H.H. zich opnieuw met criminaliteit in The concept of treatment in the te laten. Er moeten (ook) andere European prison rules middelen aangewend worden. In Prison information bulletin, nr. hun artikel richten de auteurs zich 11,1988, pp. 8-17 op die groep delinquenten die in Door de Verenigde Naties zijn in onderzoek naar voren komen als het verleden de 'Standard die kleine groep van de bevolking Minimum Rules' voor gedetidoor wie een groot deel van de neerden aanvaard. Deze regels criminaliteit wordt begaan: de zijn door de Raad van Europa 'lifestyle criminals' of de beroepsvoor het laatst in 1987 aangepast criminelen. Allereerst gaan de aan de specifieke Europese auteurs in op het middel van de omstandigheden. Deze aanpassing restitutie, dat genoegdoening van de 'European Prison Rules' verschaft aan het slachtoffer en (EPR) hield onder meer een dat criminaliteit minder aantrekconcretisering in van eerder gefor- kelijk maakt. Als tweede middel muleerde idealistische doelen met zien zij het aanleren van verantbetrekking tot de behandeling van woordelijkheid. De dagelijkse gedetineerden. Het op meer realis- routine in de gevangenis is hierop tische leest schoeien van de EPR niet ingericht. Vooral bij jeugdige kwam voort uit het toegenomen delinquenten zou een verantwoorbesef van de ineffectiviteit van de delijkheidstraining nuttig kunnen gevangenisstraf. Ms oorzaken zijn. Het derde middel betreft het hiervan kan men beschouwen dat aanleren van relevante beroepsmen te hooggegrepen idealen vaardigheden. Als vierde wilde bereiken, teveel divergente mogelijkheid opperen de auteurs doelen nastreefde, en daarvoor te de zogeheten 'community weinig financiele middelen ter follow-up': het verlenen van steun aan de delinquent, wiens gevangebeschikking had. De auteur gaat
Literatuuroverzicht
129
nisstral is beeindigd en die weer terugkeert in de maatschappij. De auteurs zijn van mening dat deze ideeen het waard zijn om onderzocht te worden op bun bruikbaarheid.
support for parents and young people
The Australian and New Zealand journal of criminology, 22e jrg., nr. I, maart 1989, pp. 22-39 De aanpak van jonge delinquenten is voortdurend onderwerp Jeugdbescherming en van discussie. Enerzijds loopt het -delinquentie jeugdrecht voorop als het gaat om 30 innovaties, anderzijds zijn Allan, E.A., D.J. Steffensmeier jongeren vaak de zondebok Youth, underemployment, and aangaande gevoelens van onveiproperty crime: differential effects ligheid onder de bevolking. Het of job availability and job quality beleid heeft te maken met de on juvenile and young adult spanningen tussen een welzijnsen arrest rates een justitiele aanpak, discreAmerican sociological review, panties tussen nagestreefde doelen 54e jrg., nr. I, 1989, pp. 107-123 en bereikte effecten en onduideTeneinde de relatie tussen lijkheid over de vraag wie voor arbeidssituatie en vermogensdeinterventies verantwoordelijk is. licten te onderzoeken werden De auteur gaat in op het dilemma arrestatiegegevens over de periode 'support' of 'control' en kiest op 1977-1980 uit de 'FBI's Uniform grond van empirisch materiaal en Crime Reports' en de 'Census ethische overwegingen voor een Bureau's annual March Current synthese tussen beide benadePopulation Survey' geanalyseerd ringen. De toekomst en evaluatievoor jongens (13-17 jaar) respecresultaten van programma's die tievelijk jong-volwassenen (18-24 beide invalshoeken combineren jaar). De onafhankelijke variabele zullen uitwijzen of de keuze 'arbeidssituatie' omvat niet alleen terecht is. werkloosheid, maar ook arbeidsMet literatuuropgave. kwaliteit, uitgedrukt in lage betaling en ongewenst part-time 32 werken. De invloed van de Ferdinand, T.L. arbeidssituatie verschilt voor de Juvenile delinquency or juvenile beide leeftijdsgroepen. Beschikjustice: which came first? baarheid van werk heeft grote Criminology, 27e jrg., nr. 1, invloed op de arrestatiecijfers van 1989, pp. 79-106 de jongeren. Bij de jongvolwasIn hoeverre draagt een formeel senen hangen hoge arrestatiejeugdrechtssysteem bij tot het in cijfers samen met de kwaliteit van stand houden of versterken van het werk. Er wordt ingegaan op de criminaliteit? Volgens S. Cohen implicaties van de bevindingen zijn controlemethoden te verdelen voor verder onderzoek en beleid in 'exclusionary', gericht op op dit terrein. straffen en toegepast op zware Met literatuuropgave. criminelen en in 'inclusionary', gericht op heropvoeding en 31 gebruikt bij licht afwijkend Carney, T. gedrag. Het formele rechtssysteem Young offenders and state interaccentueert het voortbestaan van vention: issues of control and de verschillende groepen delinquenten, veroorzaakt een
130
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
verschuiving van `inclusionary' naar 'exclusionary' en zorgt ervoor, dat mensen met licht afwijkend gedrag, die vroeger informeel benaderd werden, meer bij het rechtssysteem betrokken raken en blijvend afhankelijk gemaakt worden van welzijnsorganisaties. De auteur ziet in de historische ontwikkeling van Boston van begin 19e eeuw tot WO I een bevestiging van Cohens theorie, afgezien van andere criminogene invloeden. Boston maakte in de genoemde periode een snelle groei door van betrekkelijk kleine plaats met voornamelijk informele betrekkingen naar grote geIndustrialiseerde metropool met meer formele organisatievormen. Tot 1830 was de (jeugd)criminaliteit gering en werd meestal informeel afgehandeld. Daarna kwam een formeel jeugdstrafrechtssysteem tot ontwikkeling en steeg tegelijkertijd de criminaliteit, vooral van jongeren, en nam ernstiger vormen aan. Tenslotte stabiliseerde het rechtssysteem zich tussen 1880 en WO I en bleek ook, dat de criminaliteit zich op eenzelfde niveau handhaafde. Met literatuuropgave. 33 Heiner, J., A.A.J. Bartels Jeugdstrafrecht en het belang van het kind: het belang van het kind nader omschreven
Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht, lie jrg., 1989, nr. 3, pp. 59-67 Het begrip 'het belang van het kind', dat sterk vanuit pedagogische intenties gedacht wordt, speelt in het jeugdstrafrecht, het civiele jeugdrecht en het jeugdstrafprocesrecht een belangrijke rol. Het is echter nergens nader omschreven, al zijn er wel aanzetten om het juridisch-rechtspositioneel in te vullen. Men noemt het 'open', een blanco
Literatuuroverzicht
norm, een opdracht aan de rechter, en zelfs een toverformule. Dit komt in het recht wel vaker voor bij bijvoorbeeld begrippen als `goede trouw' en `redelijkheid en billijkheid'. De reden is gewoonlijk dat over zulke begrippen een vrij grote mate van consensus bestaat of geacht wordt te bestaan. Ook kan er sprake zijn van complexiteit van het begrip of veranderende opvattingen. Ondanks het feit dat deze dingen ook een rot spelen bij het begrip 'het belang van het kind', lijkt een inhoudelijk nadere omschrijving van het begrip, volgens de auteurs, mogelijk en wenselijk. Zij presenteren dan ook een voorstel voor een dergelijke omschrijving. Als centraal perspectief wordt gekozen: de ontwikkeling. Deze condities worden in het artikel omschreven en er wordt aangegeven wat de gevolgen kunnen zijn wanneer aan die condities in onvoldoende mate wordt voldaan. Tot slot komt de vraag aan de orde welke extra maatregelen nodig zijn om de ontwikkeling weer in de goede richting om te buigen, wanneer de ontwikkeling eenmaal ongunstig verlopen is en/of verloopt. Met literatuuropgave. 34 Janssen, J. Delinguentie als 'crime de passage': een jongensprobleem
Jeugd en samenleving, 19e jrg., nr. 2/3,1989, pp. 114-128 Uit de criminaliteitsstatistieken valt af te leiden dat jongeren relatief veel vermogensdelicten plegen. De auteur vraagt zich af waarom. Na te zijn ingegaan op het `nature-nurture'-debat en de betekenis van jeugdcultuur, benadrukt Janssen dat jeugddelitiquentie vooral jongensdelinquentie is en bovendien een passagekarakter heeft. Hij
131
verwacht een verbreding van de piek van de criminaliteitscurve. Het artikel wordt besloten met de opmerking dat we over de oorzaken van jeugdcriminaliteit nog grotendeels in het duister tasten. Met literatuuropgave. 35 Morash, M., L. Rucker An explanatory study of the connection of mother's age at childbearing to her children's delinquency in four data sets Crime and delinquency, 35e jrg., nr. I, 1989, pp. 45-93 Om het verband tussen leeftijd van moeders bij de geboorte van hun eerste kind en delinquentie van de kinderen te onderzoeken zijn vier databestanden geanaly- . seerd: de London Longitudinal Survey, de Philadelphia Cohort Study, de National Longitudinal Survey of Youth en de National Survey of Children. In enkele bestudeerde subgroepen wordt dit verband inderdaad gevonden, maar het wordt in sterke mate mede bepaald door de aan- of afwezigheid van een vaderfiguur. De indirecte effecten van de leeftijd van de moeder via biologische variabelen en variabelen betreffende gezinsomvang, gezinsstructuur, sociale situatie en klasse worden besproken. De auteurs besluiten hun bijdrage met de waarschuwing voor het gevaar van inadequate delinquentie-preventieprogramma's, gebaseerd op de statistische relatie tussen leeftijd van moeders en delinquentie van kinderen. Met literatuuropgave. 36 Weisheit, R.A., D.M. Alexander Juvenile justice philosophy and the demise of parens patriae Federal probation, 52e jrg., nr. 4,1988, pp. 56-63
132
'Parens patriae', de hoeksteen van de Amerikaanse jeugdrechtfil losofie, is volgens de auteurs een dubbelzinnig begrip. Zij ond erzochten of de recente veranderingen in de formele reactie op jeugddelinquentie een afwijzing van 'parens patriae' inhoudt. Daartoe ondervroegen zij door middel van een postenquete 368 rechters in de staat Illinois. Uit de 199 bruikbare reacties wordt geconcludeerd dat 'parens patriae' geen achterhaald begtip is. De rechters steunen voortgaande 'discretion', interventie 'by the court' en behandeling als belangrijk uitgangspunt in jeugdzaken. De politieke voorkeur van de respondenten blijkt geen invloed te hebben op hun reactie. Waarschijnlijk heeft 'parens patriae' overleefd en zal ook in de toekomst overleven, juist omdat de aantrekkingskracht ervan politieke filosofiefin overstijgt. Met literatuuropgave.
Politie 37 Bayley, D.H., J. Garofalo The management of violence by police patrol officers Criminology, 27e jrg., nr. I, 1989, pp. 1-25 In deze studie wordt onderzocht hoe politie-agenten in de stad New York optreden in situaties waarin een grote kans bestaat dat er geweld moet warden gebruikt door de betrokken agenten. De onderzoeksgegevens zijn verzameld via participerende observatie: 62 agenten werden in de namiddagen avonduren door de onderzoekers vergezeld op hun patrouille. Van deze agenten stonden 24 personen binnen het politiekorps bekend als succesvoile probleemoplossers, de overige 38 agenten fungeerden als vergelijkingsgroep. Uit de analyse
Justitiole Verkenningen, jrg. 15, nr. 5,1989
van de observatie-gegevens blijkt dat de agenten in het dagelijkse werk weinig te maken krijgen met situaties waarin gewelddadig optreden noodzakelijk is; wanneer de agenten ter plaatse komen blijkt de noodzaak van gewelddadig ingrijpen meestal verdwenen. In situaties waarin dat toch nodig is, blijken de als succesvol bekend staande agenten resoluter op te treden en een minder afwachtende houding aan te nemen dan de agenten uit de vergelijkingsgroep. Resoluut optreden is een vaardigheid die zich goed laat onderwijzen aan aankomende agenten. Met literatuuropgave.
conclusie, dat iedere korpsbeheerder in overleg met betrokkenen zal moeten nagaan, wat in hun specifieke situatie het zwaarst moet wegen.
39 Hart, P. 't Grootschalig optreden Nederlandse politie: tussentijdse evaluatie Het tijdschrift voor de politie, 51e jrg., nr. 3, 1989, pp. 113-119 De ontwikkeling en het optreden van de mobiele eenheid moeten worden gezien in de maatschappelijke en politiek-bestuurlijke context waarin zij plaatsvonden. Getracht wordt de ontwikkeling van de ME in Nederland te typeren aan de hand van een 38 Duijn, R.A. van aantal thema's en trends die recht Zelfbeheer bij de gemeentepolitie; doen aan deze context. Het een brug te ver functioneren van de ME is Het tijdschrift voor de politie, gedvolueerd van een technocra51e jrg., nr. 2, 1989, pp. 55-59 tische, simpel gezagsgetrouwe en Dit artikel bevat een weergave van vooral harde eenheid naar een een door de auteur gemaakt meer subtiel, flexibel en — waar werkstuk, getiteld `Zelfbeheer en mogelijk — tolerant optredende resultaatmanagement bij de organisatie. Ook groeide de ME gemeentepolitie.' De probleemuit tot een 'all-purpose stelling was in welke mate instrument', dat niet alleen optreedt in de klassieke rel`zelfbeheer en resultaatmanasituaties, maar ook wordt ingezet gement' toepasbaar zijn op de bij rampen, ongelukken en uitvoerende diensten, dus de recherche en de surveillanceterreursituaties. Meer recentelijk opereert de ME vaak bij (partidienst, van een gemeentelijk politiekorps. Welke factoren culier georganiseerde) massakunnen de toepasbaarheid vermin- manifestaties, zoals voetbalwedderen? Na uitvoerig op een en strijden. Een en ander vereist ander te zijn ingegaan, komt de aangepaste vormen van optreden. Relatief gezien doet de Nederschrijver tot de conclusie dat zelfbeheer geen oplossing lijkt landse ME het goed. Zij reageert voor de door hem aangesneden over het algemeen zoals verwacht problematiek. Een alternatief zou mag worden: aangepast aan de situatie, gedisciplineerd en met een methode bieden, die `delegatie' wordt genoemd: een redelijk gevoel voor de maatschappelijke effecten en de centrale budgetten simpelweg opsplitsen en centrale deelbudbeoordeling van het getten onder voorwaarden politie-optreden. Dit betekent niet, toekennnen. Een afweging van de dat het ME-optreden geen voor- en nadelen van deze problemen oplevert. De auteur methode leidt tenslotte tot de staat derhalve nog stil bij een
Literatuuroverzicht
133
aantal problemen en uitdagingen waar de ME zich nu en in de toekomst mee geconfronteerd ziet. 40 Vrij, A., F.W. Winkel
Politieverhoor van allochtonen Proces, 68e jrg., nr. 3,1989, pp. 76-83 Allochtonen lopen in vergelijking met autochtonen een verhoogd risico te worden aangehouden, verdacht Se worden gevonden of te worden opgebracht naar het politiebureau. Als mogelijke verklaring voor de ongelijke behandeling wordt door verschillende auteurs aangedragen dat kleurlingen de agenten op negatievere wijze tegemoet treden dan blanken. Een achterliggende oorzaak daarvan zou gevonden kunnen worden in de veronderstelling dat voor allochtonen de interactie met een autochtone politie-agent een stressvolle gebeurtenis is. Deze veronderstelling wordt in het bier beschreven onderzoek getoetst door na te gaan of Nederlanders en Surinamers een ondervragingssituatie verschillend beleven. Daartoe werd winkelend publiek in de Bijlmermeer en in Rijswijk gevraagd mee te doen aan een onderzoek naar ondervragingen. Deze ondervragingen vonden plaats in een mobiel laboratorium, en werden op videoband vastgelegd. Na afloop van de ondervraging door een gefiniformeerde agent werd een vragenlijst ingevuld over de ondervraging. Het betrof een gestolen koptelefoon voor een walkman. De resultaten van de vragenlijst laten zien dat Nederlanders en Surinamers de ondervragingssituatie min of meer identiek beoordelen. Men voelde zich op zijn gemak, was niet zenuwachtig en voelde zich niet schuldig. Ook blijkt dat er geen sprake is van
134
een grotere tegenwerking door Surinamers clan door Nederlanders. Ongelijke behandeling lijkt daarom niet door een verschil in beleving te kunnen worden verklaard. Met literatuuropgave. 41 Weisburd, D., J. McElroy e.a.
Challenges to supervision in community policing: observations on a pilot project American journal of police, 8e jrg., nr. 2,1988, pp. 29-49 Supervisie van wijkagenten vereist een andere aanpak dan die van traditioneel werkende agenten. Wijkagenten opereren anders: zij gaan alleen en te voet op pad, bun surveillancetijden zijn flexibel, zij hebben veel meer contact met de burgers en moeten zich meer met hen identificeren en bun contacten zijn er meer op gericht problemen
te voorkomen en te helpen oplossen. Ook is bijvoorbeeld het aantal uitgedeelde bekeuringen geen maatstaf voor hun plichtsbetrachting. Voor de beoordeling van bun functioneren moet dus naar andere maatstaven worden gezocht. De onderzoekers gingen de toegepaste supervisie na in een proefproject in New York City. Zij richtten zich op drie supervisie-aspecten: de tijdsbesteding, misbruik van gezag en agentenburgerij contacten van een zestiental wijkagenten onder leiding van een sergeant. De toegepaste supervisie blijkt meet systematisch en minder bureaucratisch dan bij traditioneel werkende agenten. De nadruk lag meet op kennis omtrent en betrokkenheid bij het leven in de buurt en vaardigheden daar een regulerende rol te spelen. De sergeant ontwikkelde met de agenten een werkplan waarin problemen in de buurt en prioriteiten werden vastgesteld en strategieen om de
Justitiele Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
problemen aan te pakken. Deze benadering blijkt wezenlijk te verschillen van de supervisie van gemotoriseerde agenten die in vaste patrouilles toezicht houden en daarbij alleen contact met de burgerij hebben als er wetsovertredingen (dreigen) plaats (te) vinden. Met literatuuropgave.
43 Edwards, G. What drives British drug policies? British journal of addiction, 84e jrg., nr. 2,1989, pp. 219-226 De auteur benoemt vier wijzen waarop het Britse drugsbeleid gedurende tientallen jaren beInvloed is: internationale invloeden, diverse angsten (denk bijvoorbeeld aan Aids), belangenstrijd van beroepsgroepen en de Verslaving spanning die ervaren werd tussen 42 behandeling en controle/ Dembo, R., L. Williams e.a. bestraffing. Het artikel is behalve The relationship between physical een poging de situatie rond het and sexual abuse and illicit drug drugsbeleid in Engeland in kaart use: a replication among a new te brengen, ook een pleidooi voor sample of youths entering a vergelijkende en historiserende juvenile detention center beleidsanalyse. Het begrip The international journal of the verslaving als medische conditie is addictions, 23e jrg., nr. 11,1988, een belangrijk organiserend idee pp. 1101-1123 geweest en gaf onder meer De relatie tussen fysiek of aanleiding tot de Shanghai-confeseksueel misbruik van kinderen en rentie in 1909 en later tot de onwettig drugsgebruik is weinig narcoticacontrole. Gepleit wordt onderzocht. De auteurs replivoor meer Europese afstemming ceerden eigen onderzoek van drie en voortzetting in breed verband jaar terug en vonden opnieuw bij van de discussie over behandeling versus bestraffing. een andere onderzoeksgroep een significante en positieve relatie. Met literatuuropgave. 339 gedetineerden in Florida waren bereid om mee te werken 44 aan een interview en afname van Engelsman, E.L. een urinemonster. De gegevens Dutch policy on the management werden verzameld binnen 48 uur of drug-related problems nadat de jongeren in het detentieBritish journal of addiction, 8e centrum kwamen. Het gaat bij dit jrg., nr. 2,1989, pp. 211-218 onderzoek on zogenaamd In zijn lezing voor een internazelf-gerapporteerde gegevens. tionale bijeenkomst te Londen, Enkele conclusies zijn ondermeer: september 1988, zette de auteur onwettig drugsgebruik neemt toe het Nederlandse drugsbeleid met de leeftijd van de jongeren. uiteen. Het motto is normalisatie Zwarten gebruiken minder van drugsgebruik, in plaats van de langdurig drugs dan niet-zwarten. twee uitersten: een streng TepresEen screening van jongeren op het sieve strafrechtelijke aanpak en onderzoeksthema is zinvol om legalisatie. Onder normalisatie lichamelijke en geestelijke hulp te moet men geen laissez-faire verlenen. houding verstaan, het is een weldoordacht pragmatisch plan. Met literatuuropgave. Het Nederlandse drugsbeleid moet worden bezien in de Nederlandse culturele context waarin
Literatuuroverzicht
135
het strafrecht algemeen een minder belangrijke rol speelt dan in een aantal andere (Westeuropese) landen. De drugsproblematiek wordt meer vanuit het oogpunt van volksgezondheid benaderd dan vanuit de justitiele hock. Niet om de drugsgebruiker met een zo zacht mogelijke handschoen aan te pakken, maar omdat de Nederlanders denken de problemen aldus het beste in de hand te kunnen houden en terug te dringen. Een streng justitiele benadering heel; volgens hen te veel negatieve bijwerkingen. Het bewijs hiervoor wordt geleverd door de ervaringen van hulpverleners die met de in het strafrechtelijk circuit terecht gekomen junkies te maken hebben. Dat Nederland serieus de toevoer en het aanbod van harddrugs aan wil pakken, moge blijken uit de wijzigingen in de opiumwet van 1976, waarmee een onderscheid werd gemaakt tussen drugs met een onacceptabel risico en de overige. 45 Inciardi, J.A., D.C. McBride Legalization; a. high-risk alternative in the war on drugs American behavioral scientist, 32e jrg., nr. 3,1989, pp. 259-289 Ms reactie op het falende drugsbeleid is in de loop van 1988 in de Verenigde Staten discussie ontstaan over het decriminaliseren van handel in en gebruik van drugs. De auteurs zijn hier falikante tegenstanders van. Hun contra-argumenten zetten zij in dit artikel uiteen. In de eerste plaats wordt de complexiteit van wetgeving om drugs te legaliseren onderschat. Verder moet niet worden vergeten dat drugs gevaarlijke middelen zijn. De gedragsproblemen en problemen voor de volksgezondheid tengevolge van het legaliseren
136
overstijgen de huidige problemen als gevolg van het verbod. Vaak wordt gesteld dat drugsgebruik leidt tot criminaliteit en dat legalisering derhalve een aanzienlijke criminaliteitsreductie tot gevolg zal hebben. Aangetoond is echter dat vaak al sprake is van crimineel gedrag voordat met drugsgebruik wordt begonnen. Ook wordt nogal eens gesteld dat legalisering economisch voordelig zou zijn. De auteurs verwachten echter dat na legalisering het drugsgebruik zal toenemen en dat de toegenomen kosten voor de volksgezondheid niet opwegen tegen de financiele baten. Een belangrijk argument voor de voortzetting van het huidige prohibitie-beleid is dat er in de VS op alle fronten sprake is van een dalende trend in het drugsgebruik. Met literatuuropgave. 46 LeClair, D.P. The use of prison confinement in the treatment of drunken drivers Federal probation, 52e jrg., nr. 4,1988, pp. 46-51 Dit artikel is een samenvatting (zonder concrete cijfers) van een uitgebreid evaluatie-onderzoek m.b.t. het Longwood Treatment Center (LTC) te Boston. In dit centrum worden dronken rijders gedetineerd en behandeld die al diverse keren zijn veroordeeld en/of behandeld. Uitgangspunt is dat alcoholisme een ziekte is met veel dimensies. De benadering is vooral groepsgericht, draagt aspecten van de AA en de realiteitstherapie in zich en biedt plaats aan 125 veroordeelden in gesloten setting. De evaluatie omvatte alle aspecten zoals implementatie, de doelgroep, de doelen en de kosten. Over het algemeen zijn de resultaten heel positief. De implementatie verliep volgens plan, ook al leidden interne en
Justitiele Verkenningen, kg. 15, nr. 5,1989
externe druk tot enige bijstellingen. Er werden inderdaad alcoholisten geplaatst met een historie van eerdere veroordelingen. Er ontstond een hechte samenwerking tussen het bewakend en behandelend personeel en de leiding. Relatief weinig gedetineerden staakten het programma of werden elders geplaatst wegens regelovertreding. Er heerste een opvallend goed klimaat, waarschijnlijk mede doordat de gedetineerden zich over het algemeen welwillend opstelden. Een follow-up van een jaar wijst uit dat gedurende deze periode slechts acht procent opnieuw werd gearresteerd. Als problemen werden aangemerkt: te weinig individuele begeleiding, een te zware bewaking en het gebrek aan nazorg.
gebruikers geen etnische grenzen. Dat zou hun mogelijkheden binnen de drugsscene te zeer beperken. De meer affectieve contacten vinden wet hoofdzakelijk binnen de eigen etnische groep plaats. Naast de etnische subgroep-identiteit wordt ook de religieuze (moslim) identiteit benadrukt, vooral door oudere gebruikers. Bij de jongere generatie blijkt het steeds vaker voor te komen dat ze zich als niet-Marokkaan definieren, bijvoorbeeld als Europeaan, Nederlander, of Amsterdammer. Met literatuuropgave.
Slachtofferstudies 48 Jalink, D.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven 47 Ars Aequi, 38e jrg., nr. 2, 1989, Sijtsma, D. pp. 110-119 Etniciteit en islam onder Marok- De auteur bespreekt de kaanse hard-druggebruikers voorstellen betreffende wijziging Migrantenstudies, 5e jrg., nr. 1, van de wettelijke regeling schadefonds geweldsmisdrijven, vooraf1989, pp. 36-49 Welke rot speelt de etnische gegaan door een overzicht van de identiteit in het dagelijks leven regeling, de uitvoering daarvan en van Marokkaanse hard-drugsgede bij het schadefonds gevolgde bruikers? De auteur beschrijft een procedure, en enkele cijfers. De kwalitatieve studie die hij in 1987 wet regelt de oprichting van een uitvoerde in Amsterdam. Daartoe fonds waaruit in bepaalde schrijinterviewde hij 50 Marokkaanse nende gevallen een uitkering hard-drugsgebruikers en verbleef wordt verstrekt aan de slachtoffers hij gedurende een half jaar veel van geweldsmisdrijven. De tijd in de Amsterdamss drugsuitvoering van de regeling is in scene. Uit de aldus verzamelde handen van de commissie schadefonds geweldsmisdrijven, die in de onderzoeksgegevens blijkt dat loop der jaren een eigen beleid Marokkaanse drugsgebruikers zich niet willen identificeren met heeft ontwikkeld. De verzoeken die bij het fonds worden het negatieve beeld dat in Nederland over 'de Marokkanen' ingediend, dienen te voldoen aan bestaat. Zij identificeren zich de wettelijke vereisten: termijn, echter wet met door henzelf gedefil letsel, opzet en geweldsmisdrijf. nieerde etnische subgroepen, zoals De praktijk leert dat met afhanBerbers, zwarte immigranten, deling van een verzoek tenminste Arabieren. Bij de contacten die in een jaar gemoeid is. Uit cijfers dienst staan van de behoefte aan blijkt dat het aantal verzoeken de geld en drugs hanteren de laatste jaren stijgende is.
Literatuuroverzicht
137
Vervolgens bespreekt de auteur een in 1984 door het WODC gepubliceerd rapport, het verslag van het tweede WODC-onderzoek en het werk van dde Commissie Terwee. Tot slot concludeert de auteur dat de bestaande regeling aan de bedoeling van de wetgever beantoordt. Het doel om alle slachtoffers van crimineel gedrag schadeloos te stellen zal niet kunnen worden bereikt door aanpassing of uitbreiding van het schadefonds geweldsmisdrijven: daartoe is een veel breder opgezette regeling nodig. Met literatuuropgave.
wijdt een kritische beschouwing aan de zogenaamde dader-slachtoffer-overeenkomst: hij ziet veel nadelen aan een persoonlijk treffen en pleit voor een vorm van informele schikking analoog aan het civielrechtelijke apparaat. Met literatuuropgave.
49 Voss, M. Anzeigemotive, Verfahrenserwartungen und die Bereitschafi von Geschadigten zur informenen Konfliktregelung; erste Ergebnisse einer Opferbefragung Monatsschrifi für Kriminologie
and Strafrechtsreform, 72e jrg., nr. I, 1989, pp. 34-51 Dit artikel is een verslag van een deel van de resultaten van een onderzoek aan de universiteit van Bielefeld (BRD) onder slachtoffers van delicten. Hiervoor werden tussen oktober 1986 en augustus 1987 265 interviews afgenomen (N=669). Gevraagd werd onder andere naar aangiftemotieven en de bereidheid tot een informele afhandeling te komen. Enkele resultaten: ongeveer een kwart heeft bij het aangifte doen strafmaatregelen voor ogen; het belangrijkste motief is behoefte aan schadevergoeding. Ongeveer de helft van de slachtoffers is bereid om tot een informele schikking te komen (tegenover 70% in de gehele bevolking); dit aantal daalt aanzienlijk als er tevoren een relatie bestond tussen dader en slachtoffer (dan neemt overigens ook het percentage gewelddelicten toe). De auteur
138
Justitiolo Verkenningen, jrg. 15, nr. 5.1989
Boelcen/rapporten
Onderstaande publikaties kunnen te leen gevraagd worden bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Schedeldoekshaven 100, 's-Gravenhage, tel. 070-70 65 53/54. Alternatieve sancties Alternatieve sancties: verslag congres Groningen 13-14 oktober 1988
Den Haag, Ministerie van Justitie, Afdeling Pers- en Publieksvoorlichting, 1989 Baars, S. (red.) Praktijkboek slachtofferhulp
Amersfoort, De Horstink, 1988 Beattie, D. Electronic recording of police interviews; report to the minister of justice
Wellington, 1988 Delft, L., H. van der Yen Uitzicht op de overkant: maatregelen voor een sociaal veiliger woonomgeving Kavel 6
Delft, Delftse Universitaire Pers, 1989 Chuen, F.G. Elektronische surveillance
Tilburg, Katholieke Universiteit Brabant, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, 1989 Coenen, M, Hoogbouw en sociale veiligheid in Capelle aan den LIssel: een inventariserend onderzoek by 8 na-oorlogse komplexen
Delft, Delftse Universitaire Pers, 1989
Crimineel jaarboek Crimineel jaarboek '87—'88
Z.pl., Papieren Tijger, 1989 Cuyvers, G. Slachtoffers van misdrijven
Leuven, Acco, 1988 Disparities Disparities in sentencing; causes and solutions; reports presented to the eighth Criminological Colloquium (1987)
Strasbourg, Council of Europe, 1989 Eighth Eighth Conference of Directors of Prison Administrations (CDAP); Strasbourg, 2-5 june 1987
Strasbourg, Council of Europe, 1988 Feuerhelm, W. Geldstrafenvollstreckung und gemeinniitzige Arbeit; emn Zwischenbericht
Wiesbaden, Kriminologische Zentralstelle, 1988 Guidelines Guidelines for victim support in Europe: report of the first European conference of victim support workers, Eerbeek, december 1987
Utrecht, Vereniging Landelijke Organisatie Slachtofferhulp, 1989 Haan, W. de, R. Verpalen (red.) Bezeten van de bajes; strafrechtelijk klimaat en gevangeniswezen in een zorgzame samenleving
Z.pl., Papieren Tijger, 1989 Hanmer, J., J. Radford e.a. (red.) Women, policing and male violence: international perspectives
London, Routledge, 1989
Boeken/rapporten
139
Inverzekeringstellingsprocedure De inverzekeringstellingsprocedure in het lie/it van artikel 5 EVRM; rapport van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering Z.pl. en uitg., 1989 Kaiser, G., I. Geissler (red.) Crime and criminal justice, criminological research in the 2nd decade at the Max Planck Institute in Freiburg Freiburg, Eigenverlag Max-Planck-Institut fur auslandisches und internationales Strafrecht, 1988 Kaiser, G., H. Kury (red.) Criminological research in the 80's and beyond; reports from the 'federal republic of Germany, German Democratic Republic. Austria, Switzerland. Freiburg, Eigenverlag Max-Planck-Institut fiir auslandisches und internationales Strafrecht, 1988 Keesmaat, M. Harddruggebruikende vrouwen; verslag van een verkenning Rijswijk, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 1989 Koenraadt, F., P.J. liermans De marges van dwangtoepassing in de klinische psychiatrie; een empirisch onderzoek in algemeen psychiatrische ziekenhuizen en TBS-klinieken Utrecht/Bennebroek, Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen en Psychiatrisch Centrum Vogelenzang, Dienst Onderzoek en Ontwikkeling, 1989 Lewis, D., A. Grant e.a. The social construction of reform; crime prevention and community organizations New Brunswick, Transaction, 1988 Lovegrove, A. Judicial decision making, sentencing policy, and numerical guidance New York, Springer-Verlag, 1989 Malsch, M.
140
Lawyers predictions of judicial decisions: a study on calibration of experts (proefschr( Leiden) Z.pl. en uitg., 1989 • Morris, J. (voorz.) Pornography; report of the Ministerial Committee of Inquiry Wellington, 1989 Open Open vs. confidential records; proceedings of a BJS/SEARCH conference Washington, U.S. Department of Justice, Bureau of Justice Statistics, 1988 Public access Public access to criminal history record information Washington, U.S. Department of Justice, Bureau of Justice Statistics, 1988 Shapland, J., P. Wiles (red.) Business and crime: a consultation. St. George's house Windsor, 6-8th december 1988 Swindon, Crime Concern, 1989 Social reactions Social reactions to juvenile delinquency and social reactions to juvenile delinquency among young people coming from migrant families Strasbourg, Council of Europe, European Committee on Crime Problems, 1989 Standard minimum rules Standard minimum rules for the implementation of non-custodial sanctions and measures involving restriction of liberty Deventer, Kluwer, 1989 Verslag Verslag symposium: de financiering van de veiligheidszorg Dordrecht, Stichting Maatschappij en Politie, 1989
Justitiele Verkenningen, irg. 15, nr. 5, 1989
Mededelingen
hand van een verzendlijst die afhankelijk van het onderwerp van het rapport opgesteld wordt. Vanaf 1 januari 1989 worden de Regelmatig worden, rapporten in de reeks Onderzoek bijvoorbeeld ten behoeve van het en Beleid uitgegeven door Gouda onderwijs, grote aantallen Quint BV. Rapporten die na deze exemplaren van Justitiele datum zijn verschenen, zijn voor Verkenningen nabesteld. Voor de belangstellenden, die niet voor bepaling van de oplage is het wenselijk vroegtijdig op de hoogte een kosteloos rapport in te zijn van de mogelijke vraag. Om aanmerking komen, te bestellen bij Gouda Quint BV, postbus die reden geven wij, onder 1148, 6801 MK Arnhem, telefoon: voorbehoud, de thema's die de 085-45 47 62. De redactie op dit moment in WODC-rapporten, verschenen in voorbeeiding heeft. Over de 1988 en daarvoor, zijn te bestellen inhoud van de nummers kan met de redactie contact worden bij de Staatsuitgeverij, afdeling Verkoop, tel: 070-78 98 80. Een opgenomen. complete lijst van de JV6, augustus 1989: Seksuele WODC-rapporten is te verkrijgen kindermishandeling bij het WODC (tel.: 070-70 65 54). JV7, september 1989: Onderzoek op justitieel terrein Hieronder volgen de titelbeschrijJV8, oktober/november 1989: vingen van de meest recent Criminaliteit in de grote stad JV9, december 1989: Behandeling verschenen rapporten. van seksuele delinquenten Junger-Tas, J., M. Kruissink Ontwikkeling van de jeugdcriminaJV1, januari/februari 1990: Legitimiteit van het strafrecht in de liteit jaren negentig 1988, WODC 79 Rook, A., J.J.A. Essers Vervolging en Strafvordering bij De WODC rapporten Opiumwetdelicten Om zo veel mogelijk belangheb- 1988, WODC 80 Klijn, A., G. Paulides benden te informeren over de Duurder recht, minder vraag? onderzoekresultaten van het 1988, WODC 81 WODC wordt een beperkte oplage van de rapporten kosteloos Junger, M., T. van Hecke Schadevergoeding binnen het strafverspreid onder functionarissen, recht werkgroepen en instellingen 1988, WODC 82 binnen en buiten het Ministerie van Justitie. Dit gebeurt aan de
Themanummers Justitiele Verkenningen
-
Mededelingen
141
Brouwers, M., M. Sampiemon Vrouwen in deten tie
1988, WODC 83 Werff, C. van der, E.M. Naborn, B.J.W Doeter-Sehamhardt Rechterlijke uitspraken over de regeling van het gezag en de omgang bp scheiding
1988, WODC 84 Hoogenboom, A.B. Particuliere recherche: een verkenning van enige ontwikkelingen
1988, WODC 85 Nuijten-Edelbroek, E.G.M., A. Slothouwer Een bilk op de toekomst van de CRI: verslag van een onderzoek bq politic, en Openbaar Ministerie 1988, WODC 86 Colder, J.C., E.G.M. NuijtenEdelbroek Het winkelcentraproject: preven tie van kleine criminal iteit
1988, WODC 87 Cozijn, C. Schadevergoeding door het Schadefonds of door de dader: het oordeel van het slachtoffer
1988, WODC 88 Veerman, G.J., G. Paulides, E.J. Hofstee lk sal eens even vragen naar zijn naam: voor- en nadelen van een legitimatieplicht
1989, WODC 89 Junger, M., M. Zeilstra Deviant gedrag en slachtofferschap onderjongens uit etnische minderheden I
1989, WODC 90 Kapteyn, P. Winkeldiefstal in Europees perspectief: een vergelekend onderzoek in Amsterdam, Zurich en Miinchen
1989, WODC 91 Van Emmerik, J.L. Groepscommandan ten bij de Rijkspolitie: een beschrijvend onderzoek naar hun werk en werkbeleving
Hekman, E.G.A., A. Klijn Scheidingsmanieren; het Buro Echtscheiding Groningen als experiment in multidisciplinaire vroeghulp
1989, WODC 93 De door het WODC in eigen beheer uitgegeven rapporten, evenals de rapporten die zijn verschenen onder auspicien van de CWOK, zijn zolang de voorraad strekt gratis te verkrijgen bij het WODC (mw. A. WeideFind, 070-70 65 54 tot 15.00u). Essers, A.A.M., P.H. van der Laan Jeugd & Just itie
1988, WODC-interim Van Emmerik, J.L. Opleidingsbehoefien van Groepscommandanten be het Korps Rijkspolitie
1988, WODC-interim Andel, H. van Crime prevention that works: the care of public transport in the Netherlands
1988, WODC L.J.M. Koolen, C.J. Wiebrens, E.A.I.M. van den Berg Geschikt of niet geschikt? Een evaluatie van de lik-op-stuk- experimenten
1989, WODC/K1 Ooyen-Houben, M. van, H. de Kort, I. Stolp Meer jonge kinderen in pleeggezinnen
1987, CWOK, J&J 9 Laan, P.H. van der Leerprojecten onderzocht
1987, CWOK, J&J 10 Reeuwijk, P.M.C., E.G.M.J. Berben Vrijwillige pleegzorg
1988, CWOK, J&J 11 Vissers, J. De residentiele carriere van jongeren in de kinderbescherming
1988, CWOK, J&J 12
1989, WODC 92
142
Justitiom Verkenningen, jrg. 15, nr. 5, 1989
wordt door de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Kleine criminaliteit en overheids- advocatuur regelmatig een beroep beleid gedaan op getuige-deskundigen. Op 29 en 30 maart 1990 organi- Deze rol veronderstelt een seert de Nederlandse Vereniging neutrale opstelling. De vraag is, in hoeverre deze kan worden voor Kriminologie een congres `kleine criminaliteit en overheids- waargemaakt, gezien de uiteenlobeleid'. Het congres heeft tot doel pende, geladen visies rond dit een overzicht te bieden van het onderwerp. Op de bijeenkomst zal onder anderen worden gesproken criminologisch/sociaal wetenschappelijk onderzoek dat in het door dr. W. Sengers (psychiater), kader van de bestuurlijke prof. dr. J. Frenken (sociaal seksuoloog) en mr. A. van preventie plaatsvindt. Voor wat betreft de (evaluatie van) prevenWaarden (advocaat). Datum: 31 augustus 1989, tieprojecten worden bijdragen 14.30-17.00 u. verwacht van onderzoekers die hierbij betrokken zijn. Door de Plaats: Academiegebouw van de congrescommissie zal een aantal Rijksuniversiteit Utrecht, van de bijdragen worden geselecDomplein 29, zaal 9 teerd voor opname in een congres- Aanmelding: door overmaking van vijftien gulden op girorekening bundel. De bundel zal voorafgaand aan het congres aan de 4251240 t.n.v. Vereniging voor deelnemers worden toegestuurd. Seksuologie te Reeuwijk o.v.v. Bijdragen die in aanmerking `studiebijeenkomst 31 augustus'. willen komen voor opname in de Voor dit bedrag ontvangt u tevens bundel moeten voor 1 september een exemplaar van het te presen1989 worden ingeleverd; alle teren themanummer van Justitiele andere bijdragen voor 1 januari Verkenningen. Inlichtingen: het secretariaat van 1990. Onderzoekers die een bijdrage willen leveren kunnen de VvS, tel. 070-63 17 50 (mevr. contact met de congrescommissie L. van Ameyde). opnemen via dr. M.A. Zwanenburg, Criminologisch Instituut KUN, Postbus 9049, 6500 KK Nijmegen, tel. 080-51 57 06/57 01, of mevr. mr . drs. A. Smit, 080-51 21 89/21 85. Congressen
De getuige-deskundige bij zedenzaken
Naar aanleiding van de verschijning van JV6 over het onderwerp Seksueel misbruik van kinderen organiseert de Vereniging voor Seksuologie in samenwerking met de redactie van Justitiele Verkenningen een studiebijeenkomst over het thema 'De waarde(n) van de getuige-deskundige bij zedenzaken'. Vanwege het controversidle karakter van zedendelicten .
Mededelingen
143
Auteursrecht voorbehouden. Behoudens uitzondering door de Wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht c.q. de uitgever van deze uitgave, door de rechthebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. Het verlenen van toestemming tot publikatie in dit tijdschrift houdt in: 1. dat de auteur de uitgever machtigt om de door derden verschuldigde vergoeding voor kopieren conform artikel 17, lid 2, Auteurswet 1912 en het KB van 20 juni 1974, Staatsblad 351 ex artikel 16B 1912 te doen geldend maken door en overeenkomstig de statuten en reglementen van de Stichting Reprorecht te Amsterdam. 2. dat de auteur de Uitgever machtigt om zijn rechten ex artikel 16 sub A ten vierde Auteurswet 1912 (bloemlezingen) geldend te maken volgens dezelfde beginselen als die van de Stichting Reprorecht. Len en ander behoudens uitdrukkelijk voorbehoud zijdens de auteur.