VERSLAG
van het seminar over de rol van de mentor methodiek: preventie en toeleiding?
6 oktober 2001 van 13:00 tot 17:00 Hogeschool Inholland, Posthumalaan 90 Rotterdam
Een bijeenkomst in het kader van de Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid Rotterdam (DWARS)
Met dank aan: Josien Hofs Afra Kotiso Arend Odé Fouzia Outmany Guido Walraven Joke van der Zwaard 1
Programma van de middag Dagvoorzitter: Jan van Seters (Cluster Social Work, Hogeschool Inholland) 13:00-13:30 13:30-13:40
Inloop Introductie DWARS
13:40-14:10
14:10-14:30
Presentatie onderzoeksresultaten ”Dwars Perspectief op Mentoring in Rotterdam” Vragen n.a.v. de presentatie Pauze
14:30-15:30
Workshops
15:30-15:45
Pauze
15:45-16:30
Rondetafelgesprek o.l.v. Jan van Seters
16:30-16:45
Reflecterende afsluiting
16.45 -
Informele borrel
Guido Walraven (Lector Lectoraat Dynamiek van de Stad) Guido Walraven Fouzia Outmany (Fellow Dynamiek van de Stad)
Karin Vaessen (Landelijk Kennispunt Mentoring) Sharizelle Schoop (voorzitter Platform Studerende Antillianen en Arubanen in Rotterdam, PAAR) Jules Wolthuis (School ’s Cool Lelystad) Iemand van de gemeente Rotterdam (nog bevestigen) Radboud Engbersen (SEV)
Workshops Workshop 1 Amani en Antuba Rotterdam
Workshop 2 Big Brothers Big Sisters Rotterdam (BBBSR)
Workshop 3 School’s Cool Leylstad
Mentoring gericht op Marokkaanse studenten Amani) en op Antilliaanse en Arubaanse studenten (Antuba). Ervaringen met zowel preventie als het toeleiden naar de voorzieningen van het jeugdbeleid. Mentoring gericht op scholieren. Ervaringen van BBBSR met zowel preventie als het toeleiden naar de voorzieningen van het jeugdbeleid. Mentoring gericht op scholieren. Ervaringen van School’s Cool met preventie en het toeleiden naar de voorzieningen van het jeugdbeleid.
Rabia Bouzian (projectcoördinator Amani) Garelling Michel (projectcoördinator Antuba)
Sandra Korthals (directeur BBBSR)
Jules Wolthuis (coördinator School's cool vanuit gemeente Lelystad)
2
De context van het onderzoek naar mentoring: diversiteit en jeugdbeleid Verslag inleiding Guido Walraven Kernvoorzieningen van jeugdbeleid zoals onderwijs, welzijn en zorg blijken niet altijd goed in staat om alle doelgroepen te bereiken of door alle doelgroepen gevonden te worden. Vooral bepaalde etnische of sociaaleconomische groepen worden daardoor niet altijd tijdig geholpen. Dat is niet goed voor de betrokken individuen, maar is ook duurder voor de samenleving. Minister Rouvoet wilde daar in 2008 iets aan doen. Hij wilde onderzoek, beleid en praktijk verbinden in zogenoemde academische werkplaatsen. In een ‘werkplaats’ zouden die drie groepen professionals hun kennis delen en samen nieuwe kennis ontwikkelen, waar mogelijk ook in samenspraak met mensen uit de doelgroepen. Er werden drie academische werkplaatsen Diversiteit in het Jeugdbeleid opgericht, in Amsterdam, Tilburg en Rotterdam. De werkplaats in Rotterdam streeft naar • Opzetten van een lokaal netwerk • Vergroten van kennis en diversiteitsbewust vakmanschap • Gelijke kansen voor alle jongeren (0 tot 23 jaar). Daarnaast streven we naar een integrale aanpak. Voor het lectoraat Dynamiek van de Stad van hogeschool Inholland biedt daarbij het volgende kader inspiratie (Ager & Strang, 2004).
Het lectoraat richt zich binnen de kenniswerkplaats onder meer op de mentor methodiek. Daarbij zijn vooral de vormen van sociaal kapitaal uit het kader van belang. Kinderen en jongeren die kwetsbaar zijn hebben baat bij een mentor die hen een steuntje in de rug kan bieden. Bijvoorbeeld door hen nieuwe perspectieven te laten zien en ervaren en hun zelfvertrouwen te vergroten. Dat weten we uit onderzoek. 3
Heel recent is dat weer eens op een rij gezet op verzoek van de burgemeester van New York die bezorgd was over de schoolresultaten van ‘young men of colour’ in zijn stad. Hij vroeg onderzoekers de problemen scherp in kaart te brengen en met werkbare oplossingen te komen. In augustus 2011 werd hem het Young Men’s Initiative gepresenteerd. Ook daarin wordt een integrale aanpak bepleit: onderwijs, werk, gezondheid & justitie moeten samenwerken. En als tweede element wordt de brede inzet van mentoren bepleit, “to support, guide and challenge”. Specifieke aanbevelingen uit het rapport zijn: • Onderwijs: mentoring adults & support peers, zet ook alumni in • School & naschoolse programma’s in ‘citywide mentoring strategy’ • Zet jong volwassenen in die veranderd zijn • Organiseer een ‘city wide mentoring summit’ • Investeer in mentoring, het is kosten effectief. Moet je voor inspiratie zo ver weg? Nee, in Rotterdam (en de regio en het land) hebben we ook brede ervaring met mentoring. Ook die biedt inspiratie. Laten we daarop verder bouwen.
4
Een DWARS perspectief op mentoring. De bijdrage van mentoring aan het bereik en de toerusting van allochtone (risico)jongeren. Verslag presentatie onderzoeksresultaten Fouzia Outmany In het kader van DWARS heeft het lectoraat Dynamiek van de Stad een verkennend onderzoek gedaan naar de vraag hoe mentoring kan bijdragen aan het verkleinen van de kloof tussen allochtone risicojongeren en de toegang tot voorzieningen van het integraal jeugdbeleid. Het onderzoek is gestart met een literatuurverkenning, waarbij onder meer de succesfactoren en valkuilen van de methodiek in kaart zijn gebracht. Vervolgens is een viertal programma’s in Rotterdam geselecteerd voor nader onderzoek (waarbij we gebruik konden maken van een stedelijke inventarisatie die door de gemeente was gemaakt). Twee klassieke mentorprogramma’s, waarbij een risicojongere een volwassen mentor krijgt, Benefit for Kids en Big Brothers Big Sisters Rotterdam. En twee categorale mentorprogramma’s, waarbij een hogeschoolstudent in het eerste jaar een mentor krijgt uit een hoger jaar met dezelfde culturele achtergrond, Antuba (voor Antilliaanse studenten) en Amani (voor Marokkaanse studenten). Bij elk programma zijn eerst documenten geanalyseerd en vervolgens interviews gehouden met de projectleider en enkele mentoren en mentees. Resultaten: preventie en toeleiding Uit ons onderzoek kan worden geconcludeerd, dat een mentor voor (risico)jongeren een belangrijk steuntje in de rug betekent en nieuwe perspectieven biedt. De stelling is dan: mentoring heeft een preventieve werking. Schooluitval wordt tegen gegaan en een beroep op voorzieningen wordt voorkomen. Dit komt doordat mentoren bewust veel investeren in het vergroten van de verschillende vormen van kapitalen, waaronder sociaal kapitaal. In het geval van categorale mentoring wordt vaker aan bonding gewerkt dan aan bridging. Studenten worden opgenomen in een warm nest van mensen uit dezelfde groep, ook is de sociale afstand tussen mentor en mentee niet groot. Aan bridging wordt ook gewerkt maar in minder mate. De klassieke mentoring van BBBSR en B4K richt zich vooral op bridging. De mentee wordt opgenomen in het netwerk van de geslaagde burger daarmee komt hij in aanraking met nuttige contacten. Daarnaast wordt veel gewerkt aan het emotionele, culturele en academische kapitaal van mentees. Dit versterkt het zelfvertrouwen bij de mentees waardoor zij minder vaak een beroep doen op professionele hulp en wanneer nodig de weg makkelijk kunnen vinden in het landschap van jeugdvoorzieningen. Hiermee bevestigt dit Rotterdamse onderzoek wat we uit ander landelijk en internationaal onderzoek al weten. Als het gaat om de interactie met de voorzieningen vanuit het integraal jeugdbeleid verschillen de visie, aanpak en ervaringen per organisatie. Vooral bij BBBSR is er sprake van een structurele aanpak. Dit heeft ermee te maken dat BBBSR zich vooral op kwetsbare kinderen richt. Omdat de aanmelding veelal vanuit organisaties van jeugdbeleid gebeurt, hebben de meeste BBBSR mentees al ervaringen met de hulpverlening. De mentoren van BBBSR hebben een signaleringsfunctie. Verder werkt de organisatie met een volgsysteem. De rest van de onderzochte organisaties richt zich niet specifiek op risico-‐jongeren met een kwetsbare achtergrond. Daarom is de interactie eerder sporadisch en spontaan. Wanneer het nodig is dat een professional ingeschakeld wordt, dan wordt vooral beroep gedaan op persoonlijke contacten. De organisaties treden als bemiddelaar op. 5
Ter afsluiting is een dilemma voorgelegd aan het publiek over de wenselijkheid van het inzetten van mentoren bij het toeleiden van mentees naar de voorzieingen uit het jeugdbeleid.
6
Workshop 1. Studenten Mentoring Amani & Antuba door Rabia Bouzian (projectcoordinator Amani) & Garreling Michel (Porjectcoordinator Antuba) Verslag Josien Hofs Presentatie De mentoringprojecten voor specifieke doelgroepen zijn door Hogeschool Rotterdam opgezet omdat er een hogere studie-‐uitval is bij allochtone studenten. Tevens wil men het ‘thuisgevoel’ van allochtone studenten op de hogeschool versterken. Er zijn projecten voor Marokkanen (Amani), Turken, (Lale), Surinamers (Makandra) en Antillianen (Antuba). De coachingsprojetcen zijn onderdeel van de afdeling Student Aan Zet, waaronder ook studeren met een handicap en studerende moeders als projecten zijn ondergebracht. Er is gekozen voor peercoaching, omdat men het idee heeft dat jongeren uit dezelfde etnische groep die dezelfde opleiding volgen goed als rolmodel kunnen dienen. Het is een betaalde functie, en de projecten worden geleid door een (eveneens betaalde) coördinator. De peercoaches krijgen naast de betaling ook nog 2 studiepunten voor hun werk. Een coach had aanvankelijk 5 coachees, uitgaande van 2 uur per coachee, maar gebleken is dat dit te ruim begroot is, dus de caseload wordt hoger. Coachees worden later zelf vaak coach. De coaching richt zich o.a. op culturele ‘afstand’ tussen studieloopbaanbegeleiders, afstudeerbegeleiders etc. en de student. Studenten uit migrantengezinnen zijn vaak de eerste n in hun gezin / familie die op het hoger onderwijs zitten, dan kan ‘tegenwind’ funest zijn. Voor Antilliaanse studenten geldt dat zij meestal nog maar pas in Nederland zijn aangekomen. De coaches helpen studenten ook de weg te vinden in de organisatie en helpen bij allerlei praktische zaken. Bij vragen aan SLB-‐ers / docenten wordt door allochtone studenten een drempel ervaren. Daarnaast komen privéproblemen, als zorgtaken, schulden e.d. aan de orde. Ook studiementaliteit is een onderwerp. De projecten organiseren ook gezelligheidsactiviteiten zoals ramadan/suikerfeest en kerst. Voor Antuba (voor studenten van de Antillen en Aruba) is specifiek dat het zich richt op hen die speciaal voor hun studie naar Nederland zijn gekomen en dus ook nog allerlei dingen tegenkomen die specifiek zijn voor migranten. Zij moeten ook wennen aan het Nederlandse onderwijssysteem, waarin bv. de hiërarchie tussen docent en student anders is. Daardoor durven zij vaak geen vragen te stellen of hun mening te geven, dat wordt op de Antillen niet gewaardeerd. De nadruk ligt bij dit project op eerstejaars. Bij deze studenten is er ook aandacht voor sociaal isolement / heimwee en voor integratie in de Nederlandse samenleving (ongeschreven regels etc.). Antillianen hebben in Nederland een slecht imago, rolmodel zijn is dus belangrijk. Ook is aandacht nodig voor taalontwikkeling. Antuba heeft naast de coaching ook een introductieprogramma en inburgeringsactiviteiten, en samen met PBR een project werkveld / arbeidsmarkt. Er loopt een onderzoek naar de resultaten van de coaching door Antuba. Een voorlopige conclusie is dat er minder uitval zou zijn (19% i.p.v. 40%). Discussie De vraag wordt opgeworpen waarom deze bijzondere aandacht voor bv. Marokkanen nodig is. Docenten en studiebegeleiders horen toch toegankelijk te zijn voor iedereen, daar moet een onderwijsinstituut toch voor zorgen? De inleiders geven aan dat er ook voorlichting wordt gegeven aan docenten, het mentoraat is onderdeel van een bredere aanpak. Het punt ‘culturalisme’ komt ter sprake. Wordt op deze wijze niet een probleem aan de verkeerde kant opgelost? Waar trek je de grens? Is het voor de tweede en derde generatie migranten nog steeds nodig? De inleiders lichten toe dat studenten zich vaak niet thuis voelen in klas of projectgroep; ze moeten ook leren zich daar te gedragen en aan te passen aan de normen van een hogeschool. Ook kan soms 7
bemiddeld worden bv. tussen student en docent. De kracht van het mentoraat is ook een ‘gedeeld minderheidsgevoel’. Een ander punt: pas je de studenten zo aan aan wat de dominante cultuur is? Is dat wat je wilt? In de discussie wordt ook gesteld dat het voor de ‘nieuwe’ Antilliaanse studenten anders is, omdat zij net in Nederland aankomen, dus feitelijk kersverse migranten zijn. Hoe zit het met de privacy? Men kan bang zijn voor roddels als men persoonlijke zaken aan de orde zou stellen. Een zgn. beroepsgeheim wordt niet altijd vertrouwd. De inleiders geven aan dat men probeert hier zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan. Ook in intervisie is daar aandacht voor. Is er een methodiek? De inleiders vertellen dat de coaches worden getraind op sociale aspecten; het belangrijkste is dat aandacht helpt. De coaches volgen dezelfde studie als hun coachee, dus ook vakinhoudelijk kunnen ze helpen. Om die reden wordt er ook door de instituten (faculteiten) soms naar de coaches verwezen. Naast waardering voor de projecten wordt tenslotte nog gesteld dat de hogescholen door hun personeelsbeleid er voor moeten zorgen dat dergelijke initiatieven niet nodig zijn; het is voor de korte termijn wellicht nuttig, maar uiteindelijk moeten alle studenten welkom zijn en kansen krijgen, zonder dat daar speciale aandacht voor moet zijn.
8
Workshop 2. Big Brothers Big Sisters Door Sandra Korthals (directeur BBBSR) Verslag Afra Kotiso BBBS Rotterdam bestaat 15 jaar en komt voort uit BBBS in de Verenigde Staten, een van de grootste mentororganisatie ter wereld,. Er wordt een filmpje getoond over het ontstaan van deze organisatie in de VS (n.a.v. jeugdcriminaliteit) en over de uitbouw (inmiddels 350.000 ‘matches’ gemaakt en wereldwijd 1700 mentororganisaties waarvan er 500 van BBBS zijn). Sandra vertelt over een ‘leadership meeting’ van BBBS die ze onlangs in Dallas heeft bijgewoond. Er is daar gesproken over de nieuwe koers die BBBS gaat varen. BBBS werkt met een handboek Youth Mentoring waarin ook onderbouwd wordt waarom men zaken op een bepaalde manier opzet. Daarnaast is er een ‘affiliation agreement’, waar ieder aangesloten organisatie zich aan dient te houden. De doelgroep van BBBS bestaat uit kinderen van 5 tot 18 jaar uit eenoudergezinnen op of onder de armoedegrens. De mentor en de mentee hebben het eerste jaar een uur per week contact, het tweede jaar een uur per twee weken. Het gaat om klassieke mentoring: niet alleen helpen met het huiswerk, maar ook samen leuke dingen ondernemen (“opbouwende sociale activiteiten”). Het doel van deze mentoring is dat kinderen op alle terreinen beter gaan presteren. Enkele kenmerken van BBBS zijn: -‐ dat BBBS al 100 jaar ervaring heeft, -‐ het de grootste 1-‐op-‐1 organisatie is, -‐ BBBS een volgsysteem hanteert, -‐ een eigen handboek heeft en -‐ een child safety programme heeft. Op enkele van die punten verschilt BBBS van andere mentororganisaties in Nederland (“Het aantal mentororganisaties groeit momenteel als paddenstoelen uit de grond”) volgens Sandra. Met betrekking tot ‘child safety’ komen er vragen van de workshopdeelnemers: “Op welke manier waarborg je dat mentoren goede, zuivere bedoelingen hebben ten aanzien van de mentee?” Sandra geeft als antwoord dat er een criteriumlijst is waarmee ze aankomend mentoren scoren. Ze kunnen daarmee eventuele ‘probleemgevallen’ uitfilteren. Het is de bedoeling dat een mentor echt een rolmodel is; “we willen probleemloze mensen”. Een van de deelnemers vraagt hoe er geworven wordt. Sandra geeft aan BBBS niet werft via advertenties. Aanmeldingen komen door mond-‐tot-‐mondreclame binnen via de ouders, maar ook via instellingen. Sandra zegt dat het opvallend is hoe weinig allochtone vrijwilligers zich aanmelden. Er is overigens een flinke wachtlijst met te matchen kinderen. Uit onderzoek naar 88 mentororganisaties is gebleken, dat mentoring bijdraagt aan een aanzienlijke verbetering van de schoolprestaties, studiehouding en houding ten aanzien van organisaties. Verder is geschat dat iedere mentee de maatschappij 2.500 euro ‘oplevert’; het gaat immers om risicokinderen en nu wordt voorkomen dat die een beroep moeten doen op andere voorzieningen. Ondanks deze opbrengsten bezuinigt de gemeente Rotterdam op mentoring. Zoals het rapport van Inhollland aangeeft kun je de vraag stellen of dergelijke bezuinigingen niet ‘ penny wise and pound foolish’ zijn.
9
Workshop 3. School’s Cool Lelystad door Jules Wolthuis (projectcoordinator School’s Cool) Verslag Arend Odé Het project School’s cool is in 2008 van start gegaan. Het idee is overgenomen van een gelijknamig project in Amsterdam, maar is wel een eigen invulling aan gegeven. Kern van het project is het bieden van ondersteuning van kinderen aan huis. Het project is eerst begonnen met een pilot (2008-‐2009), betaald uit onderwijsmiddelen. Vanaf 2010 is de pilotfase afgelopen en is sprake van een structureel project (ook qua financiering). Hoofddoel van het project in Lelystad is het door mentoring vergemakkelijken van de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs. Zodoende hoopt men schooluitval te voorkomen. Subdoelen zijn: huiswerkondersteuning, het verbeteren van de communicatie, opvoedingsondersteuning, het bieden van structuur en hulp ten behoeve van zelfstandig functioneren. Het project is een mentorprogramma met vrijwilligers. Gedurende anderhalf jaar worden kinderen uit groep 8 begeleid, vooral met het maken van huiswerk. De mentoren doen dit anderhalf uur per week. Kern van het succes is het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de kinderen. Ook is er contact met de ouders van de kinderen. De kinderen worden geselecteerd op twee criteria: er is sprake van een risico in het kind zelf of ten aanzien van de thuissituatie. Het gaat om kinderen aan wie een schooladvies voor regulier vervolgonderwijs is gegeven. Het gaat met nadruk niet om hulpverleningstrajecten. Kinderen die met hulpverlening te maken hebben vallen niet onder de doelgroep. Elke zes weken is er intervisie voor de mentoren. Het gaat om groepen van vijf á zes mentoren. De mentoren worden geselecteerd op hun motivatie: ze moeten iets hebben met gezinnen in achterstand. Verder is het van belang dat zij een goede afspiegeling van de bevolking vormen. Er zijn geen inhoudelijke criteria vastgelegd. Dit levert enige discussie op: is dit eigenlijk niet noodzakelijk, gezien de ernst en complexiteit van de problematiek? In totaal doen er zes scholen aan mee. Het gaat overwegend om achterstandsscholen. Belangrijk is dat de scholen de gezinnen erg goed kennen. Op deze manier weten ook de mentoren van te voren wat hen te wachten staan. Belangrijk uitgangspunt daarbij is een positieve insteek naar de ouders: mentoren geven aan dat ze een steuntje in de rug willen zijn. De projectleider is er voor 14 uur per week. Hij is de centrale persoon in dit project. Wel vindt ondersteuning door een werkgroep (vertegenwoordiging uit het onderwijs) plaats. Verder is er voor 4 uur per week administratieve ondersteuning. Het project kan bogen op goede resultaten. Alle kinderen uit de pilot (2008-‐2009) zijn nu nog op school. Er is dus geen sprake van tussentijdse uitval. Ook de kinderen uit de vervolgpilot (2009-‐2010) zijn allemaal nog op school. Ook is er richting de vrijwilligers sprake van een goed resultaat: het zelfvertrouwen is verbeterd in de rol van coach, zij zijn creatiever geworden bij het oplossen van problemen en ook de kennismaking met een andere cultuur wordt als iets positiefs beschouwd. Ook de ouders zijn positief over het project. Men geeft aan meer zicht op het functioneren van het eigen kind te hebben. Verder blijkt de betrokkenheid van ouders richting het onderwijs en de school te
10
zijn toegenomen. Niet in de laatste plaats geven ouders aan dat door de thuismentor de communicatie met het kind is verbeterd. Wel bestaat enige onduidelijkheid over de precieze definiëring van de werkzaamheden van de mentoren. Toehoorders vragen zich namelijk af of het niet eerder gaat over gezinscoaching dan over mentoring. De taken van de mentor betreffen namelijk veel meer dan alleen huiswerkbegeleiding. Volgens de woordvoerder van School is Cool is het niet altijd eenvoudig om hierin scherpe grenzen te trekken. Soms zijn de activiteiten gericht op het kind, soms zijn deze ook breder ingestoken. In het verlengde hiervan ontstaat een discussie over de benodigde kwalificaties en vooropleiding van de mentoren. Juist omdat deze op diverse en complexe terreinen ingezet kunnen worden, lijkt het logische om duidelijke kwalificatie-‐eisen aan de kandidaten te stellen. Vanuit het project wordt aangegeven dat commitment, ervaring en tijdige terugkoppeling in dit verband voldoende garanties bieden.
11
Rondetafelgesprek met Sharizelle Schoop (projectcoordinator PAAR), Karin Vaessen (Landelijk kennispunt Mentoring) en Jules Wolthuis (Projectcoordinator School’s Cool Lelystad) Onder leiding van Jan van Seters Verslag Joke van der Zwaard De centrale vraag van het gesprek was of mentoren ook de functie zouden moeten hebben om de mentees (en/of hun gezinsleden) door te verwijzen naar de professionele hulpverlening. Ofwel: heeft mentoring ook een functie in het toegankelijker maken van de professionele hulpverlening? Karin Vaessen: in principe niet. Mentoring is vrijwilligerswerk, bedoeld als steuntje in de rug. Jongeren met grote problemen horen niet in een mentorproject thuis. Door die selectie is de noodzaak van toeleiding naar professionele hulpverlening weinig ter sprake. Als het toch aan de orde is, dan moet de mentor dat overlaten aan de organisatie en er niet zelf mee aan de gang gaan. Nuance: er zijn ook projecten waar mensen met een lichte dwang aan deelnemen, daar kan het eerder aan de orde zijn. Jules Wolthuis: we nemen geen kinderen aan die in een hulpverleningstraject zitten. Het gevaar is dan dat de mentee of zijn/haar ouders de vrijwilliger als hulpverlener gaan zien. Een mentor kan wel een signaalfunctie hebben. Als ze tegen een probleem aanlopen, is het ZAT (Zorg Advies Team van de school) de aangewezen instantie om het aan door te geven. Sharizelle Schoop: onze mentoren zullen nooit signalen doorgeven en doorverwijzen. Dat zou wel eens schadelijk kunnen zijn voor de vertrouwensband. (op dat probleem wordt ook vanuit de zaak gewezen). Ze kunnen wel adviseren en informeren, en daarmee een brug vormen naar de professionele hulpverlening. Een mentor kan ook tegen situaties aanlopen waarin signalering dringend gewenst is. Geheimhouding is nodig voor de vertrouwensband, maar tot een bepaalde grens. Hoe leren mentoren goed kijken en onderscheid maken? Jules Wolthuis: daarvoor moet je als organisatie intervisie-‐bijeenkomsten organiseren. Sharizelle Schoop: Antilliaanse en Arubaanse studenten kunnen allerlei soorten problemen hebben: heimwee, studiegerelateerde problemen, schulden. Onderdeel van onze scholing aan mentoren is: leren doorvragen. Karin Vaessen: het is belangrijk dat een mentor kan terugvallen op een professionele organisatie die bepaalde problemen op kan pakken. Maar we moeten dit vraagstuk niet onnodig uitvergroten. Door de selectie van mentees (niet te zware problematiek) is het meestal niet nodig dat er gesignaleerd en doorverwezen wordt. Wij doen veel onderzoek naar mentorprojecten en ik ken geen voorbeelden dat het gigantisch mis is gegaan omdat mentoren het hebben laten afweten of de verkeerde dingen hebben gedaan.
12
Afsluitende Reflectie door Radboud Engbersen (SEV) Verslag Guido Walraven De titel van de bijdrage was: Stand by me. Over het belang van helpers (mentoring). Onlangs verscheen een rapport over Young Urban Ethnic Professionals: Yu (e)p. Vooral ambitieuze jongen vrouwen ‘op Zuid’ in Rotterdam, vaak met een allochtone achtergrond. Niet beschreven vanuit een buitensperspectief van beleid en statistiek, maar vanuit een binnenperspectief met onderzoeksjournalistieke verhalen en foto’s. Wie zijn die jonge vrouwen? • Relatief goed opgeleid • Streetwise • Stadse vrouwen (open, kosmopolitisch) • Sterke drive om vooruit te willen komen • Maatschappelijk betrokken • ‘Honderd procent van Zuid’ Zij maken deel uit van de opkomende allochtone middenklasse. En … zij hebben vaak steun gehad van positieve begunstigers of helpers. Ze konden ook allemaal noemen wie hen geholpen had, hun ambities had ondersteund (bijvoorbeeld een onderwijzer). Ook wie hen afremden, drempels opwierpen, geen steun verleenden. Een dergelijke helper kan een mentor zijn. Rhodes schreef daarover het boek Stand by me (2002) Mentoring: - kan nooit hulpverlening vervangen - is als buitenroute een aanvulling op de binnenroute (familiehulp) - sociale afstand tussen mentor en mentee blijkt in de praktijk goed te werken. - Heeft ook een gidsfunctie: kan zijn netwerk ter beschikking stellen, zorgen voor leefwereldvergroting. - Kan functioneren als talentencoach: motiveren, zelfvertrouwen opkrikken, informeren. Zoals het nummer ‘Stand by me’ van Ben E. King aangeeft: No I won't be afraid, no I won't be afraid Just as long as you stand, stand by me And darlin', darlin', stand by me, oh now now stand by me Stand by me, stand by me
13