Verslag van de Werkgroep bij het Symposium van 31 maart 2011: Naar een nieuwe of aangepaste fiscale regularisatie Het afwegen van een minimalistische vs. een maximalistische visie
Aangeboden aan de Heer Staatsecretaris Bernard Clerfayt 19 oktober 2011
De leden van de werkgroep:
Prof. Mr. Michel Maus
Mr. Luc Vanheeswijck
Prof. Mr. André Bailleux
Prof. Mr. Caroline Docclo
Mr. Gerd D Goyvaerts
Prof. Dr. François Parisis
1
Inhoudsopgave
1. Proloog (3) 2. Inleidend verslag (4) 3. Proeve van commentaar bij een aanpassing van de artikels 121 t.e.m. 127 van de Programmawet van 27 december 2005 (41) 4. Proeve van aanpassing van de artikels 121 t.e.m. 127 van de Programmawet van 27 december 2005 (51) 5. Une nouvelle campagne de régularisation fiscale - La proposition maximaliste (56) 6. Projet de loi relatif à la nouvelle campagne de régularisation fiscale (64) 7. Conclusie (68)
Bijlage : Slides Symposium 31 maart 2011
2
Deel 1 : Proloog Naar aanleiding van het Symposium van 31 maart 2011 over de fiscale regularisatie georganiseerd door de heer Staatssecretaris Bernard Clerfayt, werd door een ad hoc samengestelde werkgroep van Experten een inleidende studie gemaakt over de huidige stand van zaken met betrekking tot de fiscale regularisatie zoals deze sedert 2006 geldt onder toepassing van de wet van 27 december 2005. Aan de hand van deze studie werd een eerste uiteenzetting gehouden tijdens het Symposium van 31 maart 2011. De conclusies die daar werden getrokken en werden verwoord via een “minimalistische” en een “maximalistische” visie. De minimalistische visie voorziet in een verbetering van de bestaande wet en het repareren van een aantal vastgestelde lacunes en onduidelijkheden met het oog op het optimaliseren van de opbrengst voor de schatkist en het verhogen van de rechtszekerheid voor de spijtoptant. De maximalistische visie voorziet in een additioneel systeem dat tijdelijk zou gelden voor slechts één jaar van 1 januari 2012 tot einde 2012 en waarbij een forfaitaire heffing van 10% verschuldigd is over vermogensstaten vastgesteld uiterlijk per 31.12.2009 Deze beide denkpistes werden verder uitgewerkt naar een proeve van aanpassing van de artikels 121 t.e.m. 127 van de Programmawet van 27 december 2005 (minimalistisch visie) en een voorstel “Nouvelle campagne de régularisation fiscale - La proposition maximaliste » met een « Projet de loi relatif à la nouvelle campagne de régularisation fiscale”.
3
Deel 2 : Naar een nieuwe of aangepaste fiscale regularisatie ? 1. Vroegere inkeermogelijkheden in België Belastingplichtigen die hun fiscale inbreuken spontaan aan de fiscus ter kennis brachten met het oog op een regularisatie van hun fiscale toestand, konden ook in het verleden reeds rekenen op bepaalde vormen van clementie, in de regel in de vorm van een kwijtschelding of vermindering van de wettelijk verschuldigde boetes of belastingverhogingen. Voor sommige belastingen is of was deze clementie het gevolg van een administratieve tolerantie, voor andere vloeide zij voort uit of was zij gebaseerd op een wettelijke of reglementaire bepaling. Deze vorm van genademaatregel vormt een beloning – en een aansporing - voor de belastingplichtige die zelf het initiatief neemt om zijn overtredingen recht te zetten en die niet wacht tot hij door de overheid wordt betrapt. a. De spontane rechtzetting van de aangifte met of zonder belastingverhoging
i. Com.I.B. 444/8 De administratieve commentaar op het wetboek van inkomstenbelastingen bevatte tot 2004 een bepaling (Com.I.B., 444/8) die toeliet om af te zien van iedere belastingverhoging voor belastingplichtigen die spontaan, voor ieder contact of initiatief van de administratie, nietaangegeven inkomsten opbiechtten. Deze administratieve tolerantie werd afgeschaft bij de inwerkingtreding van de wet op de eenmalige bevrijdende aangifte door de administratieve circulaire nr. Ci.RH.81/561.394 van 13 januari 2004. Toch laat de administratie de mogelijkheid van een totale kwijtschelding van de belastingverhoging nog open voor een spontane aangifte wanneer de niet-aangifte het gevolg is van een vergetelheid, vergissing, onachtzaamheid of gebrek aan kennis, op voorwaarde dat de normaal toepasselijk verhoging een minimumverhoging van 10 % betreft dewelke een eerste overtreding bestraft en de administratie oordeelt dat de belastingplichtige te goeder trouw is (administratieve circulaire nr. Ci.RH.81/562.220 (AOIF 28/2010) d.d. 1 april 2010, randnummer 70). ii. BTW KB nr. 41, art. 3 Inzake BTW is een volledige kwijtschelding van belastingverhogingen voorzien door artikel 3 van het K.B. nr. 41 houdende de vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten voor de schuldenaar die zijn fiscale toestand spontaan rechtzet voor enige tussenkomst van een fiscale administratie. Alhoewel de verminderingen van de fiscale geldboeten voorzien door de tabellen A tot J van de bijlage bij het K.B. nr. 41 niet gelden voor overtredingen begaan met het oogmerk de belasting te ontduiken of de ontduiking ervan mogelijk te maken (art. 1, laatste lid, K.B. nr. 41), is de totale kwijtschelding voorzien door artikel 3 formeel niet uitgesloten in geval van een spontane regularisatie van fraude. iii. Registratierechten Voor wat betreft de registratierechten kan de fiscale spijtoptant rekenen op clementie. Artikel 219, laatste lid Wb.Reg. voorziet immers dat het barema houdende vermindering van de proportionele geldboeten niet geldt voor de overtredingen bedoeld in de artikelen 203, eerste lid (prijsbewimpeling) en 204 (simulatie, onvolledige of onjuiste akte) van het Wetboek, behalve
4
wanneer de overtreder (hetzij) uit eigen beweging en voordat het bestuur iets gevorderd heeft, de overtreding aan het bestuur bekent (hetzij overleden is). Het barema voorziet niet in een volledige kwijtschelding ingeval van spontane aangifte. Bovendien is uitdrukkelijk voorzien dat het barema niet geldt voor overtredingen die werden gepleegd met de bedoeling de belasting te ontduiken of dit mogelijk te maken (art. 11, tweede lid, KB Uitvoering Wetboek Registratie-, Hypotheek en Griffierechten). iv. Spontane aangifte verzuimde goederen in de successierechten Ook inzake successierechten voorzien de wettelijke en reglementaire bepalingen dat de het barema houdende vermindering van de wettelijke boetes niet van toepassing is op overtredingen die gepleegd worden met de bedoeling de belasting te ontduiken of dit mogelijk te maken (art. 9, tweede lid, K.B. van 31 maart 1936). Op het vlak van successierechten werd nochtans een volledige kwijtschelding van boetes en verhogingen toegestaan in geval van spontane aangifte van verzuimde vermogensbestanddelen die door de administratie normaal niet zouden kunnen ontdekt worden. Een typisch voorbeeld van dergelijke verzuimde vermogensbestanddelen die door de administratie normaal niet zouden kunnen ontdekt worden, waren de tegoeden op buitenlandse rekeningen. Deze administratieve tolerantie is toegepast geworden bij de afhandeling van de successierechtelijke aspecten van de zogenaamde “KB Lux-dossiers” 1. b. De fiscale zekerheid, art. 53 W. 28 december 1983 De hierboven beschreven vormen van fiscale clementie impliceren allen dat de fiscale hoofdsommen waarvan de mogelijkheden tot inkohiering of invordering nog niet waren vervallen of verjaard, worden voldaan. Hieraan werd een eerste keer afbreuk gedaan door artikel 53 van de wet van 28 december 1983 houdende de invoering van de fiscale zekerheid. Deze regeling werd ingevoerd met de bedoeling belastingplichtigen aan te sporen hun occulte vermogen in de Belgische economie te investeren. Om van deze fiscale zekerheid te kunnen genieten moest de aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtige tussen 1 juli 1984 en 30 juni 1985 voor ten minste één elfde van het betrokken vermogen inschrijven op renteloze Schatkistbons met een looptijd van vijf jaar en voor ten hoogste tien elfden tussen 1 januari 1984 en 31 december 1985 bepaalde kwalificerende investeringen doen. Kwalificerende investeringen waren de aanschaffing of totstandbrenging van materiële vaste activa die in België worden gebruikt voor een beroepswerkzaamheid die winsten of baten oplevert of de inschrijving op en afbetaling in geld van aandelen van vennootschappen die aan de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen zijn, aandelen die zijn uitgegeven naar aanleiding van de oprichting of van een kapitaalverhoging anders dan door een openbaar beroep op het publiek, en voor zover deze vennootschappen uiterlijk op 31 december 1985 het ontvangen kapitaal hebben belegd in kwalificerende materiële vaste activa in België. Deze activa dienden minstens tot 1 januari 1986 te worden behouden.
1
Instructie 35/1993, nr. 9, derde lid : “Inzake successierecht wordt de boete kwijtgescholden als het hoogstwaarschijnlijk is dat zonder de bekentenis of de rechtzetting de overtreding nooit zou vastgesteld geworden zijn.”
5
De aldus bestede sommen werden geacht, alvorens te zijn aangewend, hun eigen fiscaal regime te hebben ondergaan. Zij mochten niet worden aangewend als teken of indicie, noch als feitelijk gegeven waarop een bewijs door feitelijke vermoedens kan worden gebaseerd voor toepassing van de inkomstenbelastingen, de BTW, de registratie- hypotheek- en griffierechten en de successierechten. Een uitdrukkelijke vrijstelling van strafvervolging of strafuitsluiting was niet in de wet voorzien. Deze fiscale zekerheid gold niet voor de personenbelasting van de aanslagjaren 1984 (inkomsten 1983) en volgende en evenmin voor belastingen, taksen of rechten waarvan het belastbaar feit zich had voorgedaan na 31 december 1982. Ook belastingplichtigen aan wie het bedrag van de fiscale vordering ter kennis is gebracht vóór 1 januari 1984 waren uitgesloten, evenals belastingplichtigen lastens wie (of lastens wiens vennootschap) vóór 1 januari 1984 een gerechtelijk onderzoek liep voor fiscale fraude. Buiten deze gevallen waren dus enkel inkomsten, belastbare feiten of handelingen van het jaar waarin de maatregel werd ingevoerd, uitgesloten. Het feit dat een fiscale controle was aangekondigd, belette de toepassing van de fiscale zekerheid niet. Deze fiscale zekerheid kwam dus in feite neer op een kwijtschelding van de belastingen die voor de periode tot 31 december 1982 zouden kunnen verschuldigd zijn of gevorderd worden. De belastingplichtige dient hiervoor geen bedrag te betalen aan de Schatkist. Hij moest enkel aan de Staat gedurende vijf jaar een renteloze lening toestaan voor tenminste één elfde van het occulte vermogen. Aan een interestvoet van 10 % (de wettelijke interestvoet bedroeg in 1983 12 %) komt dit neer op een interestverlies van iets meer dan 4,5 % voor de belastingplichtige. De maatregel was er dan ook meer op gericht om investeringen van occulte vermogens in de Belgische economie aan te moedigen. Heden ten dage zou de vereiste van investering in materiële vaste activa die in België voor de beroepsactiviteit worden gebruikt, niet meer door de Europese beugel kunnen. De belastingplichtige diende voor de toepassing van deze regeling geen aangifte in te dienen bij de overheid. Het was voldoende dat hij binnen de nuttige periode overging tot inschrijving op renteloze Schatkistcertificaten en de nodige kwalificerende investeringen verrichtte. Pas indien de belastingplichtige later geconfronteerd werd met vragen aangaande de herkomst van de door hem belegde middelen of een navordering van belastingen verschuldigd voor het verleden probeerde te vermijden, diende hij zich ten aanzien van de controlediensten te beroepen op de fiscale zekerheid en was hij dus verplicht uit de anonimiteit te treden. Op dat ogenblik moest ook worden aangetoond dat de toepassingsvoorwaarden voor deze fiscale zekerheid vervuld waren. Vennootschappen, verenigingen en niet-inwoners kwamen voor deze maatregel niet in aanmerking. De fiscale zekerheid had ook geen betrekking op de eventueel verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen. Naar verluidt kende de maatregel niet veel succes. c. De eenmalige bevrijdende aangifte, W. 31 december 2003 Twintig jaar later werd een tweede vergelijkbare operatie opgezet. Anticiperend op de in werking treding van de Europese Spaarrichtlijn op 1 juli 2005 en de daaraan verbonden uitwisseling van inlichtingen aangaande rente-inkomsten (waaraan België in eerste instantie zelf niet deelnam),
6
werd aan de zogenaamde “zwartspaarders” een laatste kans gegeven om hun toestand te regulariseren. i. Enkel natuurlijke personen Enkel natuurlijke personen konden een eenmalige bevrijdende aangifte indienen, maar het toepassingsgebied omvatte deze keer ook de niet-inwoners. Nochtans had de maatregel ook een mogelijke impact voor vennootschappen en verenigingen, vermits de fiscale, sociale en strafrechtelijke immuniteit (zie verder) zich ook uitstrekte tot de natuurlijke en rechtspersonen waarvan de aangever, rechtstreeks of onrechtstreeks, de bedoelde vermogensbestanddelen heeft bekomen of die ze hem op enigerlei wijze heeft toegekend. Belastingplichtigen die vóór de indiening van de aangifte door een Belgische belastingadministratie, sociale zekerheidsinstelling of sociale inspectiedienst schriftelijk in kennis waren gesteld van lopende specifieke onderzoeksdaden kwamen niet meer in aanmerking. ii. Vermogenssituatie per (uiterlijk) 31 mei 2003 In tegenstelling tot de fiscale zekerheid van 1983 ging de eenmalige bevrijdende aangifte er, zoals de term het zelf reeds aangeeft, van uit dat de belastingplichtige het vermogen dat hij had verworven middels de in het verleden ten onrechte niet in een verplichte boekhouding opgenomen of niet aangegeven of belaste sommen, inkomsten, kapitalen, belastbare verrichtingen, enz., vermeldt in een aangifte. De wet was zo geformuleerd dat het niet de inkomsten, niet aangegeven kapitalen of verrichtingen zelf waren die moesten aangegeven worden, maar wel het vermogen dat ermee verworven was. Zwarte inkomsten die niet belegd waren, maar waren besteed, zouden dan ook niet meer kunnen geregulariseerd worden (tenzij de belastingplichtige nog andere kwalificerende vermogensbestanddelen zou hebben). Bovendien kwam niet ieder vermogensbestanddeel voor aangifte in aanmerking. Het moest gaan om : -
sommen, kapitalen of roerende waarden die vóór 1 juni 2003 bij een buitenlandse kredietinstelling of buitenlandse beursvennootschap geplaatst waren op een rekening op hun naam of op een rekening waarvan ze aantonen dat ze de uiteindelijk gerechtigde zijn;
of -
roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met inbegrip van effecten van niet genoteerde vennootschappen, waarvan de aangever met alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van het bewijs door getuigen, de bekentenis en de eed, aantoont dat hij vóór 1 juni 2003 die waarden in bezit hadden.
Gelden en andere vermogensbestanddelen dan roerende waarden geplaatst bij Belgische financiële instellingen, Belgische en buitenlandse verzekeringstegoeden (die niet eerder bij een buitenlandse kredietinstelling of beursvennootschap geplaatst waren), goud en onroerende goederen kwamen niet in aanmerking. Ook sommen, kapitalen of roerende waarden die afkomstig waren van het verrichten van een witwasoperatie of van een onderliggend misdrijf als bedoeld in (toenmalig) artikel 3 van de preventieve witwaswet (wet van 11 januari 1993 tot 7
voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld) waren uitgesloten. Het vermogen in kwestie diende op uiterlijk 31 mei 2003 verworven te zijn. Enkel het gedeelte dat verworven was door middel van ten onrechte niet geboekte of niet aangegeven inkomsten, kapitalen (vb. nalatenschap) of verrichtingen (vb. BTW-handelingen) moest in de eenmalige bevrijdende aangifte worden vermeld. Het deel van het vermogen dat afkomstig was van belaste of niet-belastbare inkomsten of verrichtingen moest niet worden aangegeven. Voor roerende waarden was een waarderingsregeling voorzien die uitging van de waarde op 1 juni 2003 of de boekwaarde op basis van de laatste afgesloten jaarrekening voorafgaand aan 1 juni 2003. Waar het aanvankelijk de bedoeling van deze maatregel was, zoals in 1983, om het in het buitenland belegde occulte vermogen opnieuw naar België te halen, werd de vereiste van repatriëring onder Europese druk afgeschaft en vervanging door een verschillende behandeling naar gelang de tegoeden al dan in het buitenland bleven. iii. 6 of 9 % heffing, met mogelijke navordering In tegenstelling tot de fiscale zekerheid vereiste de eenmalige bevrijdende aangifte wel een storting van een geldsom door de aangever. Deze geldsom moest worden betaald binnen de vijftien dagen na de datum van indiening van de aangifte. Na de betaling werd aan de aangever een nominatief en genummerd attest uitgereikt. De normale bijdrage bedroeg 9 % van de aangegeven sommen, kapitalen of roerende waarden. De aangever kon opteren voor een heffing van 6 % op de aangegeven sommen, kapitalen of roerende waarden, andere dan effecten aan toonder, indien het bedrag ervan, verminderd met het bedrag van de bijdrage, binnen de dertig dagen na de aangifte geïnvesteerd werd en voor een termijn van minstens drie jaar belegd bleef (met mogelijkheid van wederbelegging bij tussentijdse vervreemding). De kwalificerende beleggingen werden vastgelegd in het K.B. van 9 januari 2004 en omvatten, onder meer, investeringen in onroerende goederen in een Lidstaat van de Europese Gemeenschap, materiële vaste activa (m.u.v. onroerende goederen, personenwagens, auto’s voor dubbel gebruik, minibussen, PC’s en randapparatuur) die worden gebruikt voor een beroepsactiviteit die winsten of baten oplevert, nieuw uitgegeven aandelen op naam, op een rekening gedeponeerde roerende waarden en zelfs gelddeposito’s (met uitzondering van spaarboekjes; gelden mochten slechts maximaal 30 dagen op een zichtrekening geplaatst blijven) of premies voor een levensverzekeringsovereenkomst of kapitalisatieovereenkomst bij een verzekeringsmaatschappij. Wanneer aan de voorwaarde van investering en behoudt ervan niet werd voldaan, was de aangever een bijkomende bijdrage van 6 % verschuldigd. Het bedrag van deze bijkomende bijdrage diende door de aangever te worden geblokkeerd op het ogenblik van de betaling van de bijdrage of, voor aangiftes bij de Thesaurie, te worden gewaarborgd. Indien de aangifte betrekking had op roerende waarden, andere dan deze die geplaatst waren op een rekening bij een buitenlandse kredietinstelling of buitenlandse beursvennootschap, dan diende deze waarden te worden gedeponeerd op een rekening op naam van de aangever bij een kredietinstelling of beursvennootschap in België of in een land of territorium dat niet is opgenomen op de lijst van de Financiële Actiegroep van niet-meewerkende landen of territoria, en hierop behouden te blijven gedurende drie jaar (behoudens bij overgang door erfopvolging).
8
Bij gebrek aan naleving van deze voorwaarde was de aangever ook een bijkomende bijdrage van 6 % verschuldigd. Door deze investeringsvereisten bleef het geregulariseerde vermogen gedurende minstens drie jaar op naam van de aangever, hetgeen van belang kan zijn voor een eventuele toepassing van de artikelen 105 en 108 Wb. Succ. bij gebeurlijk overlijden van de aangever. iv. Via banken, beursvennootschappen, verzekeringsmaatschappijen of bij de Thesaurie Aanvankelijk was het de bedoeling om de kandidaat-aangevers te verplichten hun in het buitenland aangehouden occulte vermogens naar België te repatriëren, doch dit stuitte op Europees verzet. Er werd een onderscheid ingevoerd naargelang de aangever al dan niet bereid was om zijn vermogen te repatriëren. Belastingplichtigen die hun vermogen naar een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming overschreven of die hun roerende waarden deponeerden bij een kredietinstelling of beursvennootschap in België, konden hun eenmalige bevrijdende aangifte gelijktijdig met de overschrijving of deponering doen bij die kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsmaatschappij. Deze instellingen stortten de bedragen van de bijdragen op anonieme basis door aan de Schatkist. Op deze manier werd aan de aangever anonimiteit geboden. De kredietinstellingen, beursvennootschappen en verzekeringsinstellingen dienden wel aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking een lijst te bezorgen met de identiteit van de aangevers, het nummer van het uitgereikte attest en het bedrag van het overgeschreven vermogen of de gedeponeerde roerende waarden, doch dit was enkel bedoeld om een controle op de authenticiteit van het attest mogelijk te maken. De gewone bepalingen van de witwaspreventiewet bleven eveneens van toepassing. Belastingplichtigen die hun te regulariseren vermogen in het buitenland wensten te behouden of die de te regulariseren roerende waarden bij een buitenlandse instelling wensten te deponeren, dienden de aangifte in te dienen en de bijdrage te betalen bij een door de Minister van Financiën aangewezen dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën. Bij Ministerieel Besluit van 19 januari 2004 werd de Administratie van de Thesaurie, Dienst Algemene Boekhouding, Cel EBA, aangewezen als bevoegde dienst. De gegevens van de aangiftes ingediend bij de Thesaurie werden geregistreerd in een geautomatiseerd gegevensbestand dat ter beschikking was van de taxatiediensten. De keuze voor deze werkwijze hield dus het prijsgeven van de anonimiteit in. De Thesaurie zond geen informatie aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking. v. Periode Net zoals de fiscale zekerheid was ook de periode waarin een (of meerdere) eenmalige bevrijdende aangifte kon worden ingediend beperkt. De wet zelf voorzag dat eenmalige bevrijdende aangiftes konden worden ingediend vanaf 1 januari 2004, maar de wet werd pas op 6 januari 2004 in het Staatsblad gepubliceerd. De definitieve formulieren werden pas vastgelegd bij Ministerieel Besluit van 2 februari 2004 (B.S., 9 februari 2004).
9
Aangiftes konden worden ingediend tot 31.12.2004. Binnen deze periode kon een aangever meerdere aangiftes indienen, eventueel bij verschillende operatoren. Gelet op het succes van de maatregel op het einde van de periode werd de termijn voor betaling van de bijdrage, post factum, door de wet van 26 maart 2005 (B.S., 26 april 2005) met 25 dagen verlengd voor alle aangiftes ingediend vanaf 1 december 2004. vi. Fiscale, sociale en strafrechtelijke immuniteit Na betaling van de verschuldigde bijdrage werden de aangegeven sommen, kapitalen of roerende waarden geacht onweerlegbaar en definitief bevrijd te zijn van alle belastingen, sociale zekerheidsbijdragen, zowel in het stelsel van werknemers als dat van zelfstandigen, belastingverhogingen, bijdrageopslagen, nalatigheidsinteresten en boetes die met betrekking tot deze sommen, kapitalen en roerende waarden verschuldigd zijn of verschuldigd hadden kunnen zijn voor de datum van indiening van de aangifte. Net zoals de fiscale zekerheid van 1983 gaat het hier ook om een vorm van “kwijtschelding” van verschuldigde of te vorderen belastingen, maar de kwijtschelding geldt op grond van deze wet ook voor de sociale bijdragen, hetgeen in 1983 niet het geval was. De periode waarvoor de kwijtschelding gold was ook ruimer. Waar in 1983 de fiscale zekerheid niet gold voor de inkomsten of belastbare feiten van 1983, is de eenmalige bevrijdende aangifte en de betaling van de bijdrage bevrijdend voor de belastingen die verschuldigd zijn of hadden kunnen worden tot op de datum van indiening van de aangifte. Omdat de personenbelasting over de inkomsten van 2004 pas verschuldigd werd bij de afloop van het belastbaar tijdperk, gold deze kwijtschelding niet voor deze inkomsten. De roerende inkomsten die op een buitenlandse rekening waren verworven vóór 1 juni 2003 konden ook van de maatregel genieten. Zij maakten deel uit van de berekeningsbasis van de bijdrage. De roerende inkomsten genoten vanaf 1 juni 2003 moesten worden aangegeven in de fiscale aangifte voor aanslagjaar 2004. Hiervoor kon het voordeel van de eenmalige bevrijdende aangifte niet worden ingeroepen. Dat voordeel kon echter, op basis van de wettekst, wel worden ingeroepen voor een nietaangegeven nalatenschap opengevallen na 31 december 2003, voor zover de successierechten verschuldigd zouden zijn ten laatste op de datum van de eenmalige bevrijdende aangifte. Dit laatste werd, voor wat betreft het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bij Decreet van 27 mei 2004, resp. Ordonnantie van 13 mei 2004, uitgesloten voor nalatenschappen opengevallen na 31 december 2002 en voor nalatenschappen opengevallen vóór 1 januari 2003 die niet het voorwerp hadden uitgemaakt van een aangifte van nalatenschap ingediend vóór 1 juni 2003 of binnen de termijn waarmee de administratie vóór die datum is akkoord gegaan. Op dezelfde manier werden ook de registratierechten verschuldigd op akten die na 1 juni 2003 werden geregistreerd of hadden moeten worden geregistreerd, door het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uit het toepassingsgebied gesloten. Verder voorzag de wet ook uitdrukkelijk dat de aangifte en de bijdrage geen uitwerking kon hebben voor de aanslagen in de personenbelasting en de belasting van niet-inwoners op de beroepsinkomsten en met betrekking tot de vaststelling van de sociale bijdragen in het stelsel van werknemers en van zelfstandigen voor de beroepsinkomsten van de belastbare tijdperken 2002, 2003 en 2004. Voor wat de inkomstenbelastingen betreft, was de kwijtschelding dan ook beperkt tot de belasting op de onroerende, roerende en diverse inkomsten voor de aanslagjaren tot en met 2004 (inkomsten 2003) en de beroepsinkomsten tot en met aanslagjaar 2002 (inkomsten
10
2001). Hierbij moet opgemerkt worden dat in 2004 de normale driejarige aanslagtermijnen voor het aanslagjaar 2002 nog niet verstreken waren. Alhoewel de personenbelasting op de beroepsinkomsten van de jaren 2002 tot 2004 niet onder de immuniteit viel, deed dat geen afbreuk aan de toepassing van de wet voor de eventuele BTW die op deze handelingen verschuldigd was (Verslag namens de Commissie voor de Financiën en de Begroting, Parl.St., Kamer, 2003-2004, nr. 51-0353/005, p. 152), voor zover het ogenblik van verschuldigdheid zich situeerde voor de datum van indiening van de aangifte. Voor het overige konden de aangifte, de daaropvolgende betaling en het attest niet konden aangewend worden als indicie of aanwijzing om fiscale onderzoeks- of controleverrichtingen uit te voeren, noch om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving te melden of inlichtingen uit te wisselen. Het attest kon als bewijsmiddel worden aangewend voor hoven en rechtbanken, administratieve rechtscolleges en elke openbare dienst en parastatale instelling. Opmerkelijk is ook dat de fiscale en sociale immuniteit ook gold voor de rechtsvoorganger van de aangever, evenals voor de natuurlijke of rechtspersonen van wie deze sommen, kapitalen of roerende waarden rechtstreeks of onrechtstreeks werden verkregen of die deze sommen op enigerlei wijze aan de aangever of zijn rechtsvoorganger hebben toegekend. Op deze manier genoten ook vennootschappen of verenigingen, die geen aangifte konden indienen, van een zekere immuniteit als gevolg van een door hun aandeelhouders of bedrijfsleiders ingediende aangifte. Tenslotte voorzag de wet ook uitdrukkelijk in een strafrechtelijke immuniteit. Personen die inbreuken hebben gepleegd op de bepalingen van het wetboek van inkomstenbelastingen, het BTW-wetboek, het wetboek der successierechten, het wetboek van registratie-, hypotheek en griffierechten, het (toenmalige) wetboek van met zegel gelijkgestelde taksen, de bepalingen inzake de sociale zekerheid van werknemers of zelfstandigen of die misdrijven hebben gepleegd als bedoeld in artikel 505 van het strafwetboek (witwasmisdrijven), in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit deze misdrijven zijn bekomen, die er in de plaats van zijn gesteld of de inkomsten uit die voordelen, blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde indien een bijzondere aangifte werd gedaan en de bijdrage werd betaald. Er werd door de wetgever geopteerd voor het invoeren van een “strafuitsluitende verschoningsgrond”, zodat de gedraging haar delictueel karakter behoudt.2 Dit heeft zijn belang voor eventuele benadeelde derden die zich nog steeds op deze gedraging kunnen beroepen als zijnde foutief. Volgens de rechtsleer zou het echter gaan om een “vervolgingsuitsluitingsgrond”.3 Er gold geen strafrechtelijke immuniteit voor eventuele andere misdrijven die werden gepleegd, zoals (gemeenrechtelijke) valsheid in geschriften, misbruik van vennootschapsgoederen, inbreuken op de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen enz. Een uitzondering op de mogelijke immuniteit werd gemaakt voor die personen die reeds vóór de datum van indiening van de bijzondere aangifte het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven. In vergelijking tot de fiscale zekerheid gold nu ook een opsporingsonderzoek als een uitsluiting. Waar een lopend (gerechtelijk) onderzoek de fiscale zekerheid volledig buiten spel zette, belet een opsporings- of 2
Verslag namens de Commissie voor de Financiën en voor de Economische aangelegenheden, Parl. St., Senaat, 2003-2004, nr. 3-427/3, p. 13 3 R. VERSTRAETEN, "Strafrechtelijk luik van de EBA-wet", in Fiscale amnestie (EBA-wet), A. HAELTERMAN (ed.), Jura Falconis Libri, 2004, 188
11
gerechtelijk onderzoek niet dat een aangever na een eenmalige bevrijdende aangifte toch de fiscale en sociale immuniteit kan inroepen. Enkel de strafrechtelijke immuniteit is uitgesloten. De kennisgeving van een specifiek onderzoek door een belastingdienst, sociale zekerheidsinstelling of sociale inspectiedienst maakt zowel de strafrechtelijke, als de fiscale en sociale immuniteit onmogelijk. De wet van 31 december 2003 voerde ook een specifieke sanctie in. Wanneer een belastingplichtige vanaf 1 januari 2005 betrapt werd op de niet-aangifte van sommen, kapitalen of roerende waarden waarvoor een eenmalige bevrijdende aangifte kon worden gedaan, maar niet was gedaan, dan werd de belastingverhoging vastgesteld op minstens 100 %. Dit viseerde, op het vlak van de inkomstenbelastingen, vooral de beroepsinkomsten voor de inkomstenjaren tot en met 2001 en de roerende inkomsten tot 31 mei 2003. Met betrekking tot de successierechten geldt deze sanctie in het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de nalatenschappen opengevallen uiterlijk op 31 december 2002. Inzake BTW is de wettelijk voorziene maximale administratieve boete hoger, namelijk tweemaal het bedrag van de niet betaalde belasting, zodat deze nieuwe bepaling hier weinig effect heeft. vii. Opbrengst Aanvankelijk werd gerekend op een opbrengst van 850 miljoen euro. Uiteindelijk realiseerde de eenmalige bevrijdende aangifte een opbrengst van iets meer dan 496 miljoen euro waarvan 75 miljoen euro bestemd was voor de gewesten (wegens derving van registratie- en successierechten). Volgens het rapport van het Rekenhof aan de Kamer over de eenmalige bevrijdende aangifte (november 2007, p. 20) lieten bepaalde belastingplichtigen na om van deze mogelijkheid gebruik te maken omdat de beroepsinkomsten van 2002 en 2003 niet mochten worden geregulariseerd, zodat zij voor deze inkomsten nog navorderingen en strafvervolging riskeerden, en omwille van de beperkte strafrechtelijke immuniteit. Bovendien zouden sommige belastingplichtigen hun heil zoeken in alternatieve oplossingen, zoals het speculeren op de fiscale verjaring of het investeren in gedefiscaliseerde producten, zoals kapitalisatiebeveks en spaarverzekeringen. 2. De permanente fiscale regularisatie, W. 27 december 2005 Ongeveer een jaar na de afloop van de eenmalige bevrijdende aangifte voerde de wet van 27 december 2005 een permanente inkeerregeling in. Elke belastingplichtige kon echter maar één keer hiervan gebruik maken. a. Voor natuurlijke personen en rechtspersonen vennootschapsbelasting en BNI-Venn.
onderworpen
aan
de
De mogelijkheid van regularisatie staat open voor natuurlijke personen, zowel deze onderworpen aan de personenbelasting als aan de belasting van niet-inwoners. Nieuw is dat ook rechtspersonen gebruik kunnen maken van de regularisatie, maar enkel deze onderworpen aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwonersvennootschappen (art. 227, 2° WIB92). Verenigingen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting of aan de belasting van nietinwoners-rechtspersonen komen niet in aanmerking. Opvallend is dat het personeel toepassingsgebied gedefinieerd wordt op basis van de bepalingen van het wetboek van inkomstenbelastingen. Alhoewel ook regularisatie mogelijk is voor BTW-
12
handelingen, worden op deze manier ook bepaalde BTW-plichtigen, met name niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen verenigingen en feitelijke verenigingen die voor doeleinden van de BTW geïdentificeerd zijn, uit het toepassingsgebied gesloten. Zoals ook voor de eenmalige bevrijdende aangifte het geval is, sluit de schriftelijke kennisgeving van lopende specifieke onderzoeksdaden door een Belgische belastingadministratie, een sociale zekerheidsinstelling of een Belgische sociale inspectiedienst vooraleer een regularisatieaangifte is ingediend, de belastingplichtige uit. In dat geval blijft de aangifte, de betaling van de heffing en zelfs het eventueel afgeleverde attest zonder uitwerking. Dat ook een kennisgeving door een sociale zekerheidsinstelling of een sociale inspectiedienst een fiscale regularisatie verhindert, is merkwaardig gelet op het feit dat, anders dan bij de EBA, de regularisatie geen gevolg heeft op het vlak van de sociale bijdragen. Ook het feit dat dezelfde aangever reeds eerder een regularisatieaangifte heeft ingediend, maakt een latere aangifte onwerkdadig. Dat is het geval zelfs indien de eerste regularisatieprocedure niet volledig werd doorlopen. Erfgenamen die een regularisatieaangifte indienen op naam van de nalatenschap van hun rechtsvoorganger worden niet geacht een aangifte te hebben ingediend voor hun persoonlijke fiscale situatie en deze kunnen later nog een aangifte indienen op eigen naam. Indien zij echter een regularisatieaangifte indienen voor niet-aangegeven bestanddelen van een nalatenschap, betreft deze wel hun eigen fiscale situatie en sluit deze aangifte een latere regularisatie van, bijvoorbeeld, inkomstenbelastingen uit. Echtgenoten en wettelijke samenwonenden die een gezamenlijke aangifte in de personenbelasting moeten indienen, kunnen ook een gezamenlijke regularisatieaangifte indienen. Elk van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden kan echter ook een eigen regularisatieaangifte indienen.
b. Voor alle inkomsten, handelingen en gebeurtenissen aangiftetermijnen (eventueel verlengd) verstreken zijn
waarvoor
de
De term “geregulariseerde overige inkomsten” kan de indruk wekken dat regularisatie enkel mogelijk is voor inkomsten. In de definitie wordt echter ook verwezen naar “sommen, waarden en inkomsten”, waardoor de regularisatiewet meer aansluit bij het toepassingsgebied van de wet op de eenmalige bevrijdende aangifte. Alhoewel verschillende bepalingen van de regularisatiewet de indruk geven dat de wet werd geschreven vanuit de inkomstenbelastingen en de BTW, is reeds vrij snel duidelijk geworden dat ook een regularisatieaangifte kan ingediend worden voor de successierechten en de registratierechten. Tijdens de bespreking van het ontwerp in de Kamercommissie voor de Financiën en de Begroting werd verwezen naar alle soorten belastingen.4 In de Memorie van Toelichting werd nog vermeld dat voor de uitbreiding naar de successierechten nog besprekingen moesten aangevat worden met de gewesten.5 In de commissie stelde de Minister van Financiën dat de instemming van de Gewesten niet nodig was omdat enkel het normaal verschuldigde tarief geheven wordt. Er was
4 5
Parl. St., Kamer, 2005-2006, nr. 2097/017, p. 4 Parl. St., Kamer, 2005-2006, nr. 2097/001, p. 71
13
dan ook geen samenwerkingsakkoord met de Gewesten nodig omdat niet van de gewone belastingregels wordt afgeweken.6 Regularisatieaangiften zijn ook mogelijk voor niet-aangegeven bestanddelen van een nalatenschap, rechtshandelingen waarop ten onrechte geen registratierechten betaald zijn. Er zijn geen redenen om eventuele andere belastingen waarvan de dienst verzekerd wordt door de federale overheid (vb. het wetboek van diverse rechten en taksen) uit het toepassingsgebied te sluiten. Indien het de bedoeling is de douane- en accijnsrechten uit het toepassingsgebied van de regularisatiewet te sluiten, wordt dit best uitdrukkelijk voorzien. Anders dan onder de EBA-wet heeft de plaats waar de vermogensbestanddelen die middels de niet aangegeven inkomsten, kapitalen of waarden werden verworven, geen belang. Er kan zelfs een regularisatieaangifte worden ingediend voor inkomsten, sommen en waarden die inmiddels werden besteed, in onroerend goed werden geïnvesteerd enz. Een regularisatieaangifte kan worden ingediend van zodra de voorziene wettelijke aangiftetermijn verstreken is. Dat betekent dat geen regularisatieaangifte mogelijk is voor de personenbelasting verschuldigd op de inkomsten van het lopende jaar. Evenmin kan een regularisatieaangifte worden ingediend voor de inkomsten van het vorige jaar zolang de aangiftetermijn niet verstreken is. Sinds einde 2010 aanvaardt het Contactpunt Regularisaties dat een regularisatieaangifte voor de personenbelasting kan worden ingediend zodra de normale aangifte effectief is ingediend, zelfs al is de aangiftetermijn nog niet verstreken. Een regularisatieaangifte, de betaling van de heffing en zelfs het eventueel ontvangen attest blijven zonder uitwerking indien de geregulariseerde inkomsten voortkomen van een witwasmisdrijf of een onderliggend misdrijf bedoeld in het (toenmalige) artikel 3, thans artikel 5, van de preventieve witwaswet. Voor de toepassing van de wet wordt een onderscheid gemaakt tussen de beroepsinkomsten, de BTW-handelingen en de “overige inkomsten”. Deze laatste categorie omvat niet alleen alle inkomsten waarvan de belastingplichtige niet kan aantonen dat het geen beroepsinkomsten zijn, maar ook niet-aangegeven bestanddelen van een nalatenschap, het niet officiële gedeelte van de verkoopprijs van een onroerend goed enz. c. Betaling van in het verleden niet betaalde belastingen aan het normaal tarief In tegenstelling tot de fiscale zekerheid en de eenmalige bevrijdende aangifte houdt de permanente fiscale regularisatie, in beginsel, geen kwijtschelding in van de fiscale schuld, maar is zij gebaseerd op de vrijwillige betaling van de in het verleden niet betaalde belastingen. Deze worden, in de regel, berekend op basis van de normale tarieven. Dit houdt onder meer in dat de verschuldigde vennootschapsbelasting berekend wordt aan de hand van het standaardtarief (geen toepassing van de verlaagde tarieven), maar ook dat geen vermeerdering wordt toegepast wegens onvoldoende voorafbetalingen. Aanvankelijk werden op de belasting verschuldigd voor de andere dan beroepsinkomsten evenmin de aanvullende gemeentebelastingen op de personenbelasting toegepast, vermits dit
6
Parl. St., Kamer, 2005-2006, nr. 2097/017, p. 37
14
niet uitdrukkelijk door de wet voorzien was, maar deze maken volgens het Grondwettelijk Hof deel uit van de normale belasting 7. De spijtoptant krijgt in ruil voor de spontane regularisatie wel geen belastingverhoging of boete opgelegd en is evenmin nalatigheidsinteresten verschuldigd.8 i. Boete voor andere dan beroepsinkomsten en BTW-handelingen : verhoging van tarief met 10 procentpunten De wet voorziet geen enkele sanctie bij de regularisatie van beroepsinkomsten en BTWhandelingen. Voor de categorie van de “overige inkomsten”, die niet alleen inkomsten omvat, maar ook niet-aangegeven bestanddelen van nalatenschappen, rechtshandelingen die aanleiding geven tot heffing van registratierechten enz., bepaalt de wet dat het normaal belastingtarief verhoogd wordt met tien procentpunten.9 Deze verhoging betekent voor interestinkomsten een belastingverhoging van 67 %, hetgeen hoger is dan de belastingverhoging wegens een eerste overtreding met bedrieglijk opzet (50 %), voor dividenden onderworpen aan het normaal tarief van 25 % een belastingverhoging van 40 % en voor diverse inkomsten bedoeld in artikel 90, 1°, normaal onderworpen aan een tarief van 33 %, een belastingverhoging van 30 %. ii. Geen verrekening woonstaatheffing Voor de roerende inkomsten die onderworpen geweest zijn aan de Europese woonstaatheffing wordt het bedrag van deze heffing toegevoegd aan de belastbare grondslag. De heffing wordt echter niet verrekend met het bedrag van de uiteindelijke verschuldigde regularisatieheffing. Het Contactpunt Regularisatie is namelijk van mening dat de door hem berekende heffing geen personenbelasting is, zodat de woonstaatheffing hiermee niet kan verrekend worden. Dit standpunt maakt het voorwerp uit van kritiek in de rechtsleer.10 Een verklaring kan ook worden gevonden in het wantrouwen ten aanzien van de belastingplichtige. Voor de jaren waarin het bedrag van de woonstaatheffing (20 % of, 35 %) hoger is dan het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting (15 %) zou het overschot immers moeten aangerekend worden op de andere door de belastingplichtige verschuldigde belastingen of zelfs kunnen resulteren in een teruggave. Vermits er voor wat betreft de “overige inkomsten” geen uitwisseling van inlichtingen plaatsvindt tussen het Contactpunt en de lokale diensten, is het niet uitgesloten dat de belastingplichtige zou trachten om tweemaal van dit overschot gebruik te maken. iii. Pas vanaf aanslagjaar 2011 toepassing Dijkmanarrest Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 1 juli 2010 inzake Dijkman geoordeeld dat de toepassing van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting verschuldigd op inkomsten uit andere Lidstaten van de Europese Unie die rechtstreeks in het buitenland worden geïnd, strijdig is met het vrij kapitaalverkeer (art. 56 EG). Soortgelijke inkomsten uit BelgIë 7
GWH, 16 april 2007, nr. 68/2007; Het beroep tot nietigverklaring van de wet werd verworpen onder voorbehoud van de interpretatie die voor gevolg had dat de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting ook zou berekend worden bij de regularisatie van de overige inkomsten. 8 We merken op dat inzake inkomstenbelastingen geen nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn indien geen belastingverhoging of een verhoging van minder dan 50 % wordt opgelegd. 9 Voor de aangiftes ingediend tot 30 juni 2006 was geen verhoging voorzien. Daarna bedroeg de verhoging vijf procentpunten tot 31 december 2006. 10 vb. G. GOYVAERTS, Fisc.Act., 2010, nr. 14, p. 5-6
15
hoeven immers niet meer te worden aangegeven omdat zij de bevrijdende roerende voorheffing hebben ondergaan, zodat de aanvullende gemeentebelasting hierop niet van toepassing is. Het Contactpunt Regularisatie weigerde evenwel om de principes van dit arrest toe te passen om reden dat ook buitenlandse roerende inkomsten in België kunnen worden geïnd en derhalve zouden moeten kunnen genieten van de bevrijdende roerende voorheffing. In de rechtsleer werd echter geponeerd dat het Hof van Justitie precies de verschillende behandeling naargelang gekozen werd voor een inning in België of in een andere Lidstaat, aan de kaak stelde.11 In een circulaire van 19 oktober 2010 12 liet de fiscale administratie weten toepassing te maken van de principes van het arrest Dijkman en dit niet alleen voor de toekomstige belastingaanslagen, maar ook voor die aanslagen die het voorwerp uitmaakten van een administratief beroep of gerechtelijke betwisting. De administratie zal zelf niet tot een rechtzetting overgaan. De wet van 14 april 2011 (B.S., 6 mei 2011) heeft de Belgische wetgeving aan dit arrest aangepast. Voortaan zijn geen aanvullende gemeentebelastingen meer verschuldigd op de belasting op de roerende inkomsten uit beleggingen en investeringen gedaan in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Deze wijziging geldt echter slechts vanaf aanslagjaar 2011 (inkomsten 2010). Het Contactpunt Regularisaties houdt bij de berekening van de verschuldigde heffing hiermee rekening vanaf aanslagjaar 2011. Voor oudere aanslagjaren worden, in weerwil van het arrest Dijkman, nog steeds de aanvullende gemeentebelastingen berekend op de belasting verschuldigd op deze inkomsten. iv. Aftrekken en verrekenbare bestanddelen De belastbare grondslag en de verschuldigde heffing werden aanvankelijk door het Contactpunt Regularisaties berekend zonder rekening te houden met de wettelijk voorziene aftrekken, zoals de aftrek van (bijkomende) beroepskosten, definitief belaste inkomsten, notionele interestaftrek enz., en zonder toepassing van verrekenbare bestanddelen, zoals de woonstaatheffing. Als reden voor deze niet-toepassing kan gedacht worden aan het risico op dubbel gebruik, gevolg van het gebrek aan gegevensuitwisseling tussen het Contactpunt en de taxatiediensten. Voor beroepsinkomsten voorziet de wet nochtans in een mededeling door het Contactpunt aan de lokale diensten, mededeling die echter niet gebeurt indien samen met de beroepsinkomsten ook overige inkomsten worden geregulariseerd. Een andere reden kan gevonden worden in het feit dat het Contactpunt geen controlebevoegdheden heeft en dus niet kan nagaan of bepaalde aftrekken terecht gevraagd worden. Gelet op het feit dat het voor regularisatie aan te geven bedrag onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager valt, kan dit nochtans geen onoverkomelijk bezwaar zijn. Indien een latere controle door de gewone diensten immers zou uitwijzen dat een te hoog bedrag in aftrek werd gebracht, kan dit nog aanleiding geven tot een navordering. Recent heeft het Contactpunt de mogelijkheid van aftrek van beroepskosten van de te regulariseren beroepsinkomsten, aanvaard, terwijl ook de aftrek van de door de overleden rechtsvoorganger verschuldigde regularisatieheffing als passief van de te regulariseren bestanddelen van een nalatenschap aanvaard wordt. Dit laatste was geen vanzelfsprekendheid omdat de heffing op dat ogenblik nog niet betaald is en betaling ervan evenmin kan afgedwongen worden. v. Andere belastingen, rechten en taksen dan inkomstenbelastingen en BTW 11
vb. G. GOYVAERTS, Fisc.Act., 2010, nr. 31, p. 1-4
12
nr. Ci.RH.331/607.620 (AOIF Nr. 63/2010) 16
Vermits de andere belastingen, zoals de successie- en registratierechten, geregulariseerd worden als “overige inkomsten” wordt de heffing berekend op basis van het normale tarief van de belasting verhoogd met 10 procentpunten. Dit kan leiden tot buitensporige verhogingen. De registratierechten op, bijvoorbeeld, huurcontracten en contracten van vestiging of overdracht van rechten van erfpacht en opstal worden op deze manier immers verhoogd van 0,2 tot 10,2 %, een verhoging die zelfs niet denkbaar is op basis van de bepalingen van het registratiewetboek. d. Aangifte bij DVB Contactpunt Regularisaties Waar de belastingplichtige in het kader van de EBA-wet kon kiezen voor een discrete behandeling van zijn dossier door een kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsmaatschappij, moet de regularisatieaangifte worden ingediend bij het Contactpunt Regularisaties, een onderdeel van de Dienst Voorafgaande Beslissingen. i. Versterkt beroepsgeheim De wetgever heeft de fiscale spijtoptant nochtans toch een zekere vorm van discretie willen verzekeren. De ambtenaren en personeelsleden van het Contactpunt Regularisaties zijn niet alleen gehouden tot het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 337 WIB92, maar het is hen bovendien verboden om de naar aanleiding van een regularisatieaangifte verkregen inlichtingen bekend te maken aan de andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën, behalve voor de aangiftes waarvan de attesten moeten worden doorgezonden aan de lokale taxatiedienst. Omdat de inlichtingen bekomen naar aanleiding van de regularisatie van (enkel) beroepsinkomsten en BTW-handelingen op grond van artikel 337 WIB92 en artikel 124, laatste lid van de regularisatiewet, wel mogen worden overgemaakt aan de andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën, is er geen reden waarom deze andere diensten de aldus bekomen inlichtingen niet zouden mogen overmaken aan andere overheidsdiensten, bijvoorbeeld met het oog op de berekening van de verschuldigde sociale bijdragen. Daarnaast voorziet de wet dat de aangifte, de betaalde heffing en het regularisatieattest niet kunnen worden aangewend, ook niet door andere fiscale diensten, om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving te melden of om inlichtingen uit te wisselen, behalve met betrekking tot de vaststelling van de ingevolge de aangifte verschuldigde heffing. Het Contactpunt hanteert een zeer strikte interpretatie van dit versterkt beroepsgeheim. Dit houdt onder meer in dat het Contactpunt, behoudens voor de gegevens waarover zij reeds beschikt, aangewezen is op de informatie die de aangever meedeelt om over te gaan tot de berekening van de verschuldigde heffing. Zij mag hiervoor geen contact opnemen met de buitendiensten. ii. Geen controledienst Het Contactpunt heeft geen opsporings- of controlebevoegdheden. Indien, bijvoorbeeld, een regularisatieaangifte wordt ingediend voor roerende inkomsten gaat het Contactpunt niet op zoek naar de herkomst van de kapitalen. Dit wordt trouwens verboden door artikel 125 van de wet. Het Contactpunt dient wel de op de aangifte verschuldigde heffing te berekenen. Hiertoe dient aan de aangegeven inkomsten, sommen en waarden de juiste kwalificatie te worden gegeven. Hiervoor is het Contactpunt aangewezen op de informatie verstrekt door de aangever.
17
Alhoewel vereist is dat de aangever het bewijs levert dat de als “overige inkomsten” aangegeven sommen geen beroepsinkomsten zijn, levert een regularisatie als overige inkomsten niet het bewijs op dat het ook effectief niet om beroepsinkomsten gaat. De door het Contactpunt gehanteerde kwalificatie is dan ook niet tegenstelbaar aan de andere fiscale diensten. Deze behouden hun volle bevoegdheid om over te gaan tot een controle over de jaren waarover een dergelijke onderzoek mogelijk is. Indien zou blijken dat inkomsten van deze jaren ten onrechte als “overige inkomsten” werden geregulariseerd, dan zal een navordering van de belasting berekend op basis van beroepsinkomsten nog steeds mogelijk zijn (zie ook verder, sub f). Het is ook niet ondenkbaar dat een taxatiedienst op grond van eigen informatie tot de bevinding komt dat een (beroeps-) inkomen dat op basis van een afzonderlijk tarief (art. 171 WIB92) geregulariseerd werd, toch aan de progressieve tarieven moet onderworpen worden (vb. een opzegvergoeding die als gewone bezoldiging moet worden aangemerkt). Een navordering van het belastingverschil is in dat geval niet uitgesloten vermits de fiscale administratie zich het recht voorbehoudt om in voorkomend geval ook de juistheid van de in de regularisatieaangifte aangegeven beroepsinkomsten te verifiëren.13 Bij gebrek aan controlebevoegdheden kan het Contactpunt ook niet nagaan of alle toepassingsvoorwaarden en uitsluitingsgronden voor een regularisatie, zoals, onder meer, dat de inkomsten niet afkomstig zijn van een witwasmisdrijf of een onderliggend basismisdrijf of de afwezigheid van voorafgaande schriftelijke kennisgeving van specifieke onderzoeksdaden, vervuld zijn. Deze controle zal dienen te gebeuren door de taxatiediensten die later met een regularisatieattest geconfronteerd worden.14 iii. Heffing is niet opeisbaar Het Contactpunt stelt de aangever in principe binnen de dertig dagen in kennis van de ontvankelijkheid van zijn aangifte en van het bedrag van de verschuldigde heffing. In de praktijk neemt de verwerking van de regularisatieaangiftes iets meer tijd in beslag. De heffing moet worden betaald op de rekening van het Contactpunt binnen de vijftien dagen volgend op de verzendingsdatum van de brief. In de praktijk hanteert het Contactpunt voor wat deze termijn betreft een zekere tolerantie, zeker in vakantieperiodes. Indien de gevraagde heffing niet wordt betaald, blijft de regularisatie zonder uitwerking. De aangever ontvangt geen attest. Het is hem wel onmogelijk om later een nieuwe aangifte in te dienen. In tegenstelling tot de andere uitsluitingsgronden, kan deze voorwaarde wel door het Contactpunt worden gecontroleerd. Bij gebrek aan vrijwillige betaling kan de heffing niet worden opgeëist. Het Contactpunt beschikt over geen enkele uitvoerbare titel. Dit belet niet dat het het Contactpunt verboden blijft om de verkregen inlichtingen over te maken aan andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën. iv. Mededeling aan lokale controles voor beroepsinkomsten en BTWhandelingen De regularisatiewet voorziet dat het Contactpunt een afschrift van elk regularisatieattest dat sommen, waarden en inkomsten betreft, die onderworpen zijn aan een heffing als
13 14
Circulaire van 1 april 2010, nr. Ci.RH.81/562.220 E.T. 118.235 (AOIF Nr. 28/2010),randnummer 64, in fine Circulaire van 1 april 2010, nr. Ci.RH.81/562.220 E.T. 118.235 (AOIF Nr. 28/2010),randnummer 63, b
18
beroepsinkomsten of BTW-handelingen, overmaakt aan de plaatselijke taxatiedienst waarvan de aanvrager afhangt. Dit afschrift wordt aan het fiscaal dossier van de aangever toegevoegd. De redenen voor deze toezending kunnen verschillend zijn. Het is niet uitgesloten dat de regularisatie een impact heeft op de fiscale situatie van de aangever voor hetzelfde of de latere jaren (vb. toepassing van verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting, kwalificatie als KMO, overdraagbare verliezen, berekening van het gemiddelde tarief van een volgend jaar enz.). De vraag of een attest dat, naast beroepsinkomsten en BTW-handelingen, ook geregulariseerde “overige inkomsten” vermeldde ook moest worden meegedeeld aan de plaatselijke taxatiediensten, werd door het Contactpunt vrij snel negatief beantwoord (FAQ 11). Omdat de attesten waarop, naast beroepsinkomsten en BTW-handelingen, ook overige inkomsten worden vermeld, niet worden meegedeeld aan de taxatiediensten, wisselt het Contactpunt aangaande deze dossiers ook geen inlichtingen uit met deze diensten. Dit heeft op het eerste gezicht enkel belang voor natuurlijke personen, vermits alle inkomsten van vennootschappen beroepsinkomsten zijn. Indien een vennootschap echter een inbreuk op de registratierechten wenst te regulariseren, kan zij ook een aangifte indienen (en een attest ontvangen) dat betrekking heeft op “overige inkomsten”. v. Zesmaandelijkse lijst voor CFI Daar waar de Administratie van de Thesaurie onder de EBA-wet geen informatie diende over te maken aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking, is het Contactpunt Regularisaties wel verplicht om iedere zes maanden aan de CFI een lijst over te maken van de afgeleverde regularisatieattesten met vermelding van hun nummer. Deze mededeling past in het kader van de witwaspreventie nu aan de CFI, in tegenstelling tot de EBA-wet, niet de taak werd opgelegd om in voorkomend geval de authenticiteit van de uitgereikte attesten te bevestigen. Per 31 december 2009 werden door de CFI 36 regularisatiedossiers doorgemeld aan de parketten op een totaal van iets meer dan 3000. e. Deels praetoriaans recht : de doorkijkbenadering De EBA-wet sloot niet uit dat de aangever een andere persoon was dat diegene op wiens naam het vermogen was belegd. Deze wet verwees hiervoor naar het begrip “uiteindelijk gerechtigde”. Een aangifte was mogelijk door een uiteindelijke gerechtigde voor wiens uitsluitende rekening tegoeden op een rekening worden aangehouden, ook al wordt deze rekening fiduciair door een derde gehouden. Dit viseerde de situatie waarbij de rekening zelf op naam van een naamlener, fiduciair houder, nominee of trustee stond, die evenwel uitsluitend en volledig voor rekening van de indiener handelt. Vermogenselementen die door een belastingplichtige worden aangehouden door middel van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid kunnen niet als dusdanig het voorwerp van een aangifte uitmaken (EBA FAQ, nr. 2). De term “uiteindelijk gerechtigde” komt niet voor in de regularisatiewet. Toch heeft het Contactpunt Regularisaties vrij snel aanvaard dat een vergelijkbare “transparantie- of doorkijkbenadering” ook werd toegepast voor de regularisatieaangifte.15
15
zie dienaangaande o.m. G. GOYVAERTS, Fiscale regularisatie voor buitenlandse “structuurgebonden” vermogens, T.F.R., 2007, p. 51 e.v.
19
Het Contactpunt aanvaardde de toepassing van de doorkijkbenadering indien volgende voorwaarden vervuld waren : i.
het betreft een fiduciair bankdeposito waarbij de aangever op elk moment en op eerste verzoek kan beschikken over de tegoeden; of
ii. het vermogen is ondergebracht in een beheersstructuur die gelijkaardig van opzet is aan een Nederlandse Stichting Administratiekantoor waarbij de aan de structuur betaalde inkomsten onmiddellijk worden doorgestort aan de uiteindelijke gerechtigde; of iii. er is een attest van de bank wordt bevestigd: 1° dat de belegde sommen worden beheerd voor rekeni ng van de aangever; 2° dat de aangever de enige en uiteindelijke gerech tigde is van de opbrengsten; 3° dat de aangever, ad nutum, kan beschikken over het kapitaal en de inkomsten. Voor structuren waarvoor geen doorkijkbenadering mogelijk was, werd aanvankelijk een fictie in het leven geroepen. De buitenlandse structuur zou geacht worden vereffend te zijn op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de normale navorderingstermijnen verstreken zijn. Het vermogen werd geacht aan de aandeelhouders/uiteindelijke genieters te zijn uitgekeerd. Dit liet het Contactpunt toe om een heffing te berekenen van 10 % (personenbelasting) op de liquidatiebonus, in voorkomend geval verhoogd met 5 of 10 procentpunten naargelang de datum van indiening van de aangifte. De inkomsten opgebracht door dit vermogen na de datum van de fictieve liquidatie werden geacht ontvangen te zijn door de aandeelhouders/uiteindelijke gerechtigden en hierop werd de personenbelasting berekend aan de daarvoor voorziene tarieven (15 of 25 %, in voorkomend geval verhoogd met 5 of 10 procentpunten). Deze “fictieve liquidatiebenadering” werd, na hevige kritiek vanuit bepaalde directies van de Bijzondere Belastinginspectie, op 16 oktober 2009 verlaten. Voor bepaalde structuren was het niet mogelijk om het vereiste bankattest te bekomen omdat de bank waar het vermogen geplaatst was geen zekerheid kon verschaffen over de precieze rechtsverhouding tussen de structuur in kwestie en de uiteindelijk gerechtigde. Voor deze gevallen neemt het Contactpunt sinds 13 oktober 2009 genoegen met een bewijs dat de aangever de uiteindelijk gerechtigde is van het vermogen en de inkomsten en een verklaring van de aangever dat de belegde sommen worden beheerd voor zijn rekening en dat hij ad nutum kan beschikken over het kapitaal en de inkomsten. Voor sommige entiteiten is geen dergelijke doorkijkbenadering mogelijk. Dat is, bijvoorbeeld, het geval voor Luxemburgse holdings opgericht onder de wet van 1921, voor Luxemburgse sociétés de gestion de patrimoine familial (SPF), voor discretionaire Angelsaksische trusts enz. Het gaat om buitenlandse rechtspersonen aan wie het vermogen in eigendom is overgedragen en die dit voor eigen rekening beheren. Het Contactpunt weigert voor deze structuren artikel 344 § 2 WIB92 toe te passen. Dit artikel laat de fiscale administratie toe om de niet-tegenstelbaarheid in te roepen van de overdracht van bepaalde vermogensbestanddelen aan entiteiten gevestigd in landen waarin ze niet aan een inkomstenbelasting onderworpen zijn of die voor wat betreft de inkomsten van deze bestanddelen onderworpen zijn aan een aanzienlijk gunstiger belastingregeling. Het behoort aan de belastingadministratie om deze bepaling al dan niet in te roepen en de belastingplichtige kan dit niet afdwingen.
20
f.
Fiscale en strafrechtelijke immuniteit
Anders dan de EBA-wet voorziet de regularisatiewet geen immuniteit voor een eventuele navordering van sociale bijdragen. Op fiscaal vlak was het bevrijdend karakter van de betaling in de EBA-wet niet beperkt tot de inkomstenbelastingen en de BTW. Artikel 3 van de Wet van 31 december 2003 bepaalde uitdrukkelijk dat de aangegeven sommen geacht werden onweerlegbaar en definitief bevrijd te zijn van alle belastingen. De regularisatiewet (art. 122) vermeldt echter enkel dat de geregulariseerde inkomsten en handelingen niet meer het voorwerp kunnen uitmaken van een aanslag in de inkomstenbelastingen, resp. een BTW-heffing, dit alles met inbegrip van boetes, belastingverhogingen, andere sancties en nalatigheidsinteresten. Reeds tijdens de voorbereidende besprekingen van de wet was echter duidelijk dat ook voor successierechten en registratierechten een regularisatie mogelijk is. In de praktijk worden ook voor deze belastingen regularisatieheffingen berekend en worden de normale tarieven met tien procentpunten verhoogd. Dat de hiervoor geregulariseerde inkomsten, sommen en waarden niet gevrijwaard worden van een navordering van successierechten, registratierechten, boeten, belastingverhoging en nalatigheidsinteresten zoals voorzien in de desbetreffende wetboeken is een lacune in de wet. Dat het hier eerder gaat om een vergetelheid, eerder dan een bewuste weglating, blijkt uit het feit dat er wel een immuniteit is voorzien voor de toepassing van de strafbepalingen uit dezelfde wetboeken. Op het vlak van de inkomstenbelastingen en, naar wij aannemen, ook van de andere belastingen is de vrijwaring voor een gebeurlijke navordering afhankelijk van de juistheid van de regularisatieaangifte, zowel op het vlak van de bedragen, als van de aanslagjaren en de kwalificatie van de sommen, waarden en inkomsten.16 Ook verleent een regularisatie van inkomstenbelastingen geen immuniteit tegen een eventuele navordering van BTW.17 De immuniteit is beperkt tot die belastingen op basis waarvan de heffing berekend werd. Worden beroepsinkomsten ten onrechte geregulariseerd als “overige inkomsten” dan staat deze regularisatie een nieuwe taxatie als beroepsinkomsten niet in de weg. De voorbereidende werken preciseren wel dat bij deze nieuwe taxatie geen boete of belastingverhoging zal opgelegd worden.18 Dit wordt door de administratie in haar circulaire bevestigd (randnummer 63, a). Minder duidelijk is of de heffing die oorspronkelijk op deze “overige inkomsten” werd betaald, bij een nieuwe taxatie als beroepsinkomen zal verrekend worden met de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting. De voorbereidende werken geven hierover geen uitsluitsel, hoewel de Raad van State het blijkbaar wel zo begrepen had.19 De circulaire van 1 april 2010 laat echter uitschijnen dat de aangever het risico draagt van een ondoordacht doorgevoerde regularisatie. Hieruit zou kunnen afgeleid worden dat een onterecht betaalde heffing (op overige inkomsten) niet kan verrekend worden met een correcte navordering (op beroepsinkomsten). Indien er twijfel bestaat over de identiteit tussen de inkomsten die de taxatiediensten wensen te belasten en deze vermeld op het attest waarop de aangever zich beroept om deze taxatie te 16
zie de circulaire van 1 april 2010, nr. Ci.RH.81/562.220 E.T. 118.235 (AOIF Nr. 28/2010), randnummer 63 e.v. Circulaire van 1 april 2010, randnummer 63, c 18 Parl. St., Kamer, 2005-2006, nr. 2097/001, p. 74 19 Parl. St., Kamer, 2005-2006, nr. 2097/001, p. 214 17
21
vermijden of ongedaan te laten maken, dan kan de taxatiedienst de aangever verzoeken dienaangaande een aanvullend attest aan te vragen bij het Contactpunt waaruit blijkt dat in welke mate deze inkomsten betrekking hebben op kapitalen en (roerende) inkomsten die het voorwerp hebben uitgemaakt van de regularisatieaangifte. Het regularisatieattest kan als bewijsmiddel gebruikt worden voor de Hoven en rechtbanken, voor de administratieve rechtscolleges en tegenover elke openbare dienst om aan te tonen dat de heffing op de erop vermelde sommen, waarden en inkomsten betaald zijn en om op deze manier een navordering te vermijden. Net zoals de EBA-wet voorziet ook de regularisatiewet dat de aangifte, de betaling van de heffing en het attest niet kunnen aangewend worden als indicie of aanwijzing om fiscale onderzoeks- of controleverrichtingen uit te voeren, om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving te melden of om inlichtingen uit te wisselen (behalve m.b.t. de vaststelling van de verschuldigde heffing). Dit belet de taxatiediensten echter niet dat om inlichtingen uit te wisselen met betrekking tot inkomsten die ze zelf op het spoor komen, zelfs indien voor deze inkomsten geen navordering mogelijk is omdat de belastingplichtige zich op een regularisatieattest beroept. Op strafrechtelijk gebied voorziet artikel 127, net als de EBA-wet, een vrijstelling van strafvervolging voor de daders die misdrijven gepleegd hebben als bedoeld in de wetboeken van inkomstenbelastingen, BTW, successierechten, registratie-, hypotheek- en griffierechten en de (toenmalige) met zegel gelijkgestelde taksen (thans diverse rechten en taksen). De wetgeving inzake douane en accijnzen wordt hier niet vermeld. Dit ontbrak ook in de EBA-wet. De vrijstelling van strafvervolging geldt ook voor de misdrijven als omschreven in artikel 505 S.W. (repressieve witwaswet) in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de opgesomde fiscale misdrijven zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld of op de inkomsten uit die vermogensvoordelen. Mededaders en medeplichtigen genieten eveneens van een vrijstelling van strafvervolging. Zij zullen in voorkomend geval wel dienen beschikken over (een kopie van) het regularisatieattest van de dader van de inbreuk om op deze vrijstelling beroep te kunnen doen. De strafrechtelijke immuniteit speelt niet indien de inbreuken reeds voor de datum van indiening van de regularisatieaangifte het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek. In dat geval kan het attest wel nog worden ingeroepen met het oog op de fiscale immuniteit indien de voorwaarden daarvoor zijn vervuld. g. Opbrengst Tot 30 april 2011 beliep de opbrengst van de tot op dat ogenblik verwerkte regularisatiedossiers 337,5 miljoen euro. Dit is minder dan de opbrengst van de EBA-wet in minder dan een jaar. 3. Aansporingen om te regulariseren Een ernstige aansporing voor de belastingplichtigen om hun occulte vermogen te regulariseren, is het feit dat het bankgeheim wereldwijd meer en meer onder druk komt. Zwarte vermogens en hun opbrengsten blijven niet langer buiten het blikveld van de fiscale administratie. Het vergroten van de pakkans is ongetwijfeld een belangrijke overweging voor de belastingplichtige die twijfelt om zelf het initiatief te nemen om zich in regel te stellen.
22
a. Gegevensuitwisseling op basis van dubbelbelastingverdragen en andere internationale overeenkomsten Reeds in april 2000 publiceerde het Fiscaal Comité van de OESO een rapport getiteld : “Improving Access to Bank Information for Tax Purposes”. In 2003 volgde het “Improving Access to Bank Information for Tax Purposes : the 2003 Progress Report”. Reeds in het verslag van 2000 was sprake van de ontwikkeling van “voluntary compliance strategies”. In het opvolgingsverslag van 2003 wordt uitdrukkelijk verwezen naar de mogelijkheid om een fiscale amnestie in te voeren in het kader van een verdere opheffing van het bankgeheim (“to explore the possibility of using tax amnesties to help countries to change their laws and regulations with a view to obtaining better access to banking information”, p. 15). Het OESO-model voor de dubbelbelastingverdragen stelt sinds 2005 dat het bankgeheim niet meer zou mogen worden ingeroepen om te weigeren bepaalde opsporingen te verrichten voor of inlichtingen over te maken aan andere landen waarmee dubbelbelastingverdragen zijn afgesloten. Sinds 2009 heeft België een veertigtal verdragen, protocollen en avenanten afgesloten voor de uitwisseling van bankgegevens.20 De uitwisseling van inlichtingen heeft niet alleen betrekking op bankgegevens, maar bijvoorbeeld ook op onroerende goederen in het buitenland. Met negen landen werden overeenkomsten afgesloten voor een automatische uitwisseling van inlichtingen in verband met onroerende goederen. In 2005 maakte de Franse fiscale administratie een gegevensbestand over met vermelding van ruim 49.000 Belgische eigenaars van Franse onroerende goederen. Ook belastingparadijzen worden meer en meer onder druk gezet en geïsoleerd om hen ertoe te brengen gegevens voor fiscale doeleinden uit te wisselen met andere landen. b.
Maatregelen op Europees vlak : verruiming van het toepassingsgebied van de Spaarrichtlijn en Europese Richtlijn Administratieve Samenwerking
De Europese Spaarrichtlijn, van kracht sinds 1 juli 2005, voorziet in een uitwisseling van inlichtingen aangaande rente-inkomsten. Aanvankelijk deden België, Oostenrijk en Luxemburg niet mee aan deze uitwisseling van inlichtingen en opteerden zij ervoor om op de kwalificerende rente-inkomsten een woonstaatheffing in te voeren van aanvankelijk 15 %, later 20 % en sinds 1 juli 2011 35 %. België is echter sinds 1 januari 2010 toegetreden tot de landen die wel gegevens over renteinkomsten uitwisselen. De betrokken landen overwegen sinds enige tijd een uitbreiding van de Spaarrichtlijn. Niet alleen bepaalde, momenteel niet geviseerde, (verzekerings-) producten zouden in de toekomst onder het toepassingsgebied van de spaarrichtlijn vallen, maar daarenboven zou voor bepaalde rechtspersonen en doelvermogens, die nu niet onder het stelsel van de gegevensuitwisseling vallen, een doorkijkbenadering gehanteerd worden. De gegevens over de inkomsten van deze structuren zouden worden overgemaakt aan het land waarin de uiteindelijk gerechtigde gevestigd is.
20
zie dienaangaande o.m. het rapport van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Internationale Samenwerking van de Belgische Belastingdiensten, februari 2011
23
Nog op Europees vlak verplicht de nieuwe Richtlijn 2011/16/EU van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen de Lidstaten om tegen 1 januari 2014 een systeem van automatische gegevensuitwisseling in te voeren voor arbeidsinkomen, directiehonoraria, bepaalde levensverzekeringsproducten, pensioenen, eigendom van en inkomsten uit onroerend goed. Tegen 1 januari 2017 zou het toepassingsgebied van deze gegevensuitwisseling worden uitgebreid tot dividenden, royalty’s en vermogenswinsten. c. Lekken bij buitenlandse banken Meer en meer buitenlandse banken 21 worden geconfronteerd met indiscrete medewerkers die bankgegevens over de cliënten van de bank, al dan niet tegen betaling, overmaken aan buitenlandse fiscale of gerechtelijke overheden of zelfs aan bepaalde private instellingen (Wikileaks). Los van de vraag naar de bruikbaarheid van deze informatie voor fiscale of vervolgingsdoeleinden, vormen deze lekken telkens een aansporing voor de Belgische cliënten van de betrokken bank om hun fiscale situatie te regulariseren vooraleer zij dienaangaande door de fiscus geïnterpelleerd worden. d. Opdrijven van de strijd tegen fiscale fraude: de aanbevelingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie Grote Fraude Het Belgisch Parlement heeft, met de goedkeuring van het verslag van de Parlementaire Onderzoekscommissie inzake de aanpak van de grote fraude en haar 53 aanbevelingen, duidelijk te kennen gegeven werk te willen maken van de uitbreiding van het arsenaal aan maatregelen voor de strijd tegen de fiscale fraude. Niet alleen werd voorgesteld om de bevoegdheden van de administratie van de Bijzondere Belastinginspectie uit te breiden, maar ook de, inmiddels gerealiseerde, inperking van het bankgeheim werd in het vooruitzicht gesteld. Het vergroten van de pakkans kan meer belastingplichtigen ertoe aanzetten om hun fiscale toestand vrijwillig te regulariseren indien zij daarmee de sancties die worden opgelegd bij een navordering kunnen vermijden of beperken. Hoe meer belastingplichtigen zich spontaan in regel stellen, hoe meer tijd de fiscale diensten kunnen besteden aan de opsporing van andere fraudegevallen. e. Afschaffing Belgische titels aan toonder De Belgische wetgever stimuleerde reeds lang het opgeven van titels aan toonder, bijvoorbeeld door de invoering van een lager tarief inzake successierechten voor familiale ondernemingen (hetgeen veronderstelde dat het grootste gedeelte van het aandelenbezit bekend is), door het lager tarief inzake vennootschapsbelasting (waarvoor vereist is dat het merendeel van de aandelen in handen van natuurlijke personen is) enz. Toch zijn in de loop der tijden heel wat aandelen aan toonder van Belgische vennootschappen “in de natuur verdwenen”. Hetzelfde geldt voor heel wat obligaties aan toonder uitgegeven door Belgische bedrijven. Belgische titels aan toonder zullen echter tegen 31 december 2013 moeten worden omgezet in effecten op naam of in gedematerialiseerde, op een rekening geplaatste, effecten. De anonimiteit van de eigenaar van het effect gaat dan ook grotendeels verloren. 21
KB Lux, LGT, Crédit Suisse, UBS, HSBC, Julius Bärr …
24
Dit verlies aan anonimiteit kan eveneens een aansporing zijn om bepaalde vermogensoverdrachten van deze effecten naar aanleiding van het overlijden van de vorige eigenaar te regulariseren, vooraleer hierover vragen worden gesteld door de fiscale diensten. f.
Versoepeling opheffing bankgeheim
De wet houdende diverse bepalingen van 14 april 2011 maakt het voor de fiscale administratie niet alleen mogelijk om bankgegevens op te vragen met het oog op het overmaken ervan aan buitenlandse fiscale overheden, maar maakt Belgische bankinformatie ook toegankelijk voor binnenlands gebruik. De taxatiediensten dienen in eerste instantie de door hen gewenste inlichtingen op te vragen bij de belastingplichtige. Hierbij moet de ambtenaar aangeven dat hij in voorkomend geval zelf deze inlichtingen bij de betrokken bank-, wissel-, krediet- of spaarinstellingen zal opvragen indien de belastingplichtige ze niet vrijwillig verstrekt. Het opvragen van de gegevens bij de financiële instelling is slechts mogelijk indien het onderzoek een of meerdere aanwijzingen van fraude heeft opgeleverd of indien het onderzoek een eventuele taxatie op grond van tekenen en indiciën (art. 341 WIB92) uitwijst en de belastingplichtige weigert om de gegevens zelf te verstrekken of er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens verborgen houdt. Bovendien kunnen de gegevens pas rechtstreeks door de taxatiediensten worden opgevraagd nadat de termijn voor antwoord op de vraag om inlichtingen verstreken is. De opdracht om de inlichtingen rechtstreeks op te vragen moet worden gegeven door een daartoe door de Minister van Financiën aangestelde ambtenaar met de graad van minstens directeur en moet worden uitgevoerd door een ambtenaar met de graad van minstens inspecteur. Het verborgen houden van rekeningen of andere financiële gegevens voor de fiscale administratie zal onmogelijk worden gemaakt door het aanleggen van een centraal register (Centraal Aanspreekpunt) bij de Nationale Bank van België. Iedere in België gevestigde bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling is verplicht om aan dit Centraal Aanspreekpunt de identiteit van hun cliënten, de nummers van hun rekeningen en van hun contracten (krediet- en andere overeenkomsten) mee te delen. De door de Minister aangestelde directeur mag deze informatie opvragen bij het Centraal Aanspreekpunt indien hij vaststelt dat het onderzoek een of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd. Deze wet is in werking getreden op 1 juli 2011. Onder voorbehoud van de praktische toepasbaarheid kan de fiscale administratie dus, indien er aanwijzingen van fraude worden vastgesteld, bij de betrokken instellingen bankgegevens opvragen over de laatste zeven aanslagjaren. 4. Wat weerhoudt belastingplichtigen om zich te regulariseren en kan hieraan verholpen worden ? De hoger vermelde aansporingen hebben ongetwijfeld bijgedragen tot de stijging van het aantal regularisatieaangiftes sinds het laatste kwartaal van 2010. Toch lijken veel belastingplichtigen die voor een regularisatie in aanmerking komen, te aarzelen om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
25
Voor sommigen zal de vrees voor een regularisatie ongetwijfeld ingegeven zijn door hun voornemen om ook in de toekomst nog verder te frauderen. Voor deze belastingplichtigen is alleen een strengere aanpak van de fraude en een verhoging van de pakkans een afdoende middel om hen tot betere gedachten te brengen. Anderen hebben echter inmiddels een mentaliteitswijziging ondergaan en worden geconfronteerd met de gevolgen van in het verleden, soms door hun rechtsvoorgangers, gepleegde fraude. Welke zijn de onvolkomenheden van de huidige regularisatiewetgeving die hen ervan weerhouden om, soms zelfs na zich hierover uitgebreid te hebben geïnformeerd, hierop in te gaan ? a. Gebrekkige anonimiteit
i. Aangifte bij Contactpunt Regularisaties en uitwisseling van inlichtingen De eenmalige bevrijdende aangifte waarborgde aan de belastingplichtigen die bereid waren hun vermogen te repatriëren, de anonimiteit daar hen toe te laten de aangifte in te dienen en de heffing te betalen via een of meerdere banken, beursvennootschappen of verzekeringsmaatschappijen. De huidige regularisatieaangifte moet echter worden ingediend bij een dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën. Het feit dat het Contactpunt Regularisaties een onderdeel is van de Dienst Voorafgaande Beslissingen waarvoor een versterkt beroepsgeheim geldt, belet niet dat toch inlichtingen worden doorgespeeld aan de lokale diensten in geval van regularisatie van (alleen) beroepsinkomsten en BTW-handelingen. Het is echter moeilijk om te verwijzen naar de ratio legis van deze uitwisseling van inlichtingen wanneer blijkt dat geen gegevens worden uitgewisseld indien het attest niet alleen beroepsinkomsten en/of BTW-handelingen vermeldt, maar ook “overige inkomsten”. Ofwel zijn er gegronde gegevens om de beroepsinkomsten en BTW-handelingen ter kennis te brengen van de lokale taxatiediensten en dan dient dit in alle gevallen te gebeuren, ofwel blijft iedere mededeling achterwege. ii. Mededeling aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking De mededeling van de lijst van attesten aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking past in het kader van de bestrijding van het misbruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en van de financiering van terrorisme. Het mag verwondering wekken dat In het kader van de EBA-wetgeving geen dergelijke controle was voorzien voor de aangiftes die gebeurden via de Administratie van de Thesaurie. Omdat een regularisatie toch niet mogelijk is voor inkomsten en voordelen afkomstig van witwasmisdrijven of van een van de onderliggende basismisdrijven vermeld in de preventieve witwaswet, mag deze aldus beperkte inbreuk op de anonimiteit echter niet als een rem op de beslissing tot regularisatie aangezien worden. Het feit, daarentegen, dat er veel onduidelijkheid bestaat omtrent de inhoud en de toepassing van het begrip “ernstige en georganiseerde fraude”, kan wel degelijk een bron van onzekerheid vormen (zie verder). iii. Aangifte van de inkomsten van het lopende jaar en vermelding van buitenlandse bankrekening
26
Tenslotte zal de spijtoptant vaak zelf zijn anonimiteit moeten opgeven na de fiscale regularisatie. Er is immers geen regularisatie mogelijk voor inkomsten van een periode waarvoor de aangiftetermijn nog niet is verstreken, zoals de roerende inkomsten van het lopende jaar. Deze inkomsten zal de belastingplichtige dus moeten aangeven in zijn fiscale aangifte van het volgende aanslagjaar. Bovendien zal hij in die aangifte ook melding moeten maken van het feit dat hij tijdens het belastbaar tijdperk titularis was van een rekening in het buitenland. Deze aangifte en deze melding kunnen op zich aanleiding zijn voor een fiscaal onderzoek, hetgeen de spijtoptant meestal liever vermijdt. Ook de eenmalige bevrijdende aangifte was door ditzelfde “euvel” aangetast. De aangifte was immers enkel bevrijdend voor die inkomsten die uiterlijk op 31 mei 2003 op een buitenlandse rekening stonden. Inkomsten verworven na deze datum dienden in aanslagjaar 2004 in de gewone fiscale aangifte te worden vermeld. Dit zou enkel kunnen vermeden worden door een regularisatie die ook betrekking heeft op de inkomsten verworven tot op de datum van de aangifte, zelfs indien de aangiftetermijn daarvoor nog niet verstreken is. Dat is echter moeilijk denkbaar voor alle inkomsten (vb. beroepsinkomsten van het lopende jaar), vermits dit als een aansporing tot fraude zou kunnen aangevoeld worden. Dergelijk systeem lijkt enkel mogelijk voor inkomsten die belast worden aan een vast tarief, zoals de roerende inkomsten. b. Beperkte immuniteit Meer nog dan door de gebrekkige anonimiteit, worden sommige kandidaat-spijtoptanten afgeschrikt door de beperkte immuniteit die de regularisatie in haar huidige vorm biedt. i. Discussie mogelijk over kwalificatie van het inkomen De belastingplichtige is slechts gevrijwaard van fiscale navorderingen indien de sommen, kapitalen of waarden onder de juiste kwalificatie en tegen het juiste tarief werden geregulariseerd. De mogelijkheid van een taxatie als beroepsinkomen indien ten onrechte als “overige inkomsten” werd geregulariseerd, is uitdrukkelijk in de wet voorzien. Alhoewel de navordering in dat geval zal gebeuren zonder toepassing van belastingverhogingen of sancties, is de verrekening van de (bij hypothese verkeerd berekende) regularisatieheffing niet wettelijk geregeld. Het feit dat het Contactpunt Regularisaties over geen onderzoeksbevoegdheden beschikt, verhindert de tegenstelbaarheid van de voor de regularisatie gehanteerde kwalificatie aan de andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën. Dit kan enkel verholpen worden door ofwel aan het Contactpunt onderzoeksbevoegdheden te geven, hetgeen problemen kan opleveren voor wat de (ook vaak gewenste) anonimiteit betreft, ofwel een regularisatie te voorzien waar de heffing niet afhankelijk is van de kwalificatie van het inkomen. Dit laatste was het geval voor de eenmalige bevrijdende aangifte. De huidige regularisatie heeft echter geopteerd voor een berekening van de heffing op basis van de normale belastingtarieven. Wanneer wordt gekozen voor het geven van onderzoeksbevoegdheden aan het Contactpunt Regularisaties, dient ook een procedure voor gebeurlijke betwisting van de door het Contactpunt gehanteerde kwalificatie te worden voorzien. ii. Geen immuniteit voor sociale zekerheid
27
Anders dan de EBA geeft de regularisatie geen immuniteit voor een navordering van sociale bijdragen. Indien in het verleden ook onvoldoende sociale bijdragen werden betaald (ofwel in het stelsel van de zelfstandigen, ofwel in het stelsel van de werknemers) zal hiervoor nog een bijkomende démarche moeten worden ondernomen bij de daarvoor bevoegde diensten, dit vanzelfsprekend ten koste van de anonimiteit. Indien geen regeling getroffen wordt voor de onvoldoende sociale bijdragen blijft de belastingplichtige een illegaal vermogensvoordeel behouden, dat eventueel voor witwas en verbeurdverklaring in aanmerking komt. Dit kan voorkomen worden door het toepassingsgebied van de regularisatieaangifte, naar analogie met dat van de EBA, uit te breiden tot de sociale bijdragen. iii. Beperkte strafrechtelijke immuniteit De strafrechtelijke immuniteit verleend door de fiscale regularisatie is beperkt tot de vervolgingen voor inbreuken op de in de wet vermelde fiscale wetboeken, evenals op vervolgingen wegens witwas van de uit die misdrijven bekomen vermogensvoordelen. 1. Geen immuniteit voor sociale inbreuken Net zoals er geen immuniteit voorzien is voor een navordering van sociale bijdragen, is er ook geen immuniteit voor een eventuele strafvervolging omwille van sociale inbreuken. Deze immuniteit was wel voorzien in de EBA-wet. 2. Geen immuniteit voor bepaalde “begeleidende” misdrijven (misbruik vennootschapsgoederen; inbreuken boekhoudwet …) Sommige vormen van fiscale fraude gaan gepaard met of geven aanleiding tot misdrijven die op grond van andere wettelijke bepalingen strafbaar zijn. Gedacht kan worden aan valsheid in geschrifte die aanleiding kan geven tot een betichting van zowel fiscale als gemeenrechtelijke valsheid 22, misbruik van vennootschapsgoederen (art. 492bis SW), inbreuken op de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, faillissementsmisdrijven enz. Deze vraag kende ook in het kader van de EBAwet geen bevredigend antwoord.23 Indien aan het gebrek aan immuniteit voor vervolging voor deze “begeleidende misdrijven” geremedieerd zou worden, dient wel rekening gehouden te worden met de belangen van derden die door deze misdrijven kunnen geschaad zijn. Er is echter geen reden waarom deze derden hun rechten niet zouden kunnen laten gelden, desnoods via een burgerlijke partijstelling, indien de overheid afziet van verdere bestraffing op voorwaarde dat de fiscale gevolgen van de inbreuk zijn hersteld. In voorkomend geval dient hierbij een onderscheid te worden gemaakt tussen de immuniteit voor strafvervolging en het afzien van het opleggen van een bijkomende straf. 3. Risico op verbeurdverklaring,
22
Cass., 18 juni 2003, T.F.R., 2003, 1078, met noot zie Verslag namens de commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden, Parl. St., Senaat, 2003-2004, nr. 3-427/3, p. 19 e.v. 23
28
Alhoewel dit aanvankelijk in de rechtsleer betwist werd, neemt de rechtspraak reeds geruime tijd aan dat fiscale fraude illegale vermogensvoordelen kan opleveren, die kunnen worden witgewassen en die voor verbeurdverklaring in aanmerking komen.24 Het feit dat de termijnen voor een fiscale navordering verstreken zijn, heeft niet voor gevolg dat het illegaal vermogensvoordeel dat uit dit misdrijf bekomen werd, plots niet meer illegaal zou zijn. Zelfs na het verstrijken van de fiscale verjarings- of vervaltermijnen kan dit voordeel, indien het het voorwerp uitmaakt van een in artikel 505 S.W. bedoeld witwasmisdrijf, worden verbeurdverklaard. Sinds de aanpassing van artikel 505 S.W. door de wet van 10 mei 2007 gelden het eerste 25 en het derde 26 witwasmisdrijf niet meer voor de vermogensvoordelen afkomstig uit fiscale fraude andere dan ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend. Deze uitzondering geldt echter niet voor de dader, mededader of medeplichtige aan het misdrijf (in casu fiscale fraude) die het vermogensvoordeel heeft opgeleverd. Lastens hen kan het vermogensvoordeel afkomstig uit “gewone” fraude dus nog verbeurd verklaard worden en dit zelfs na het verstrijken van de fiscale aanslag- of navorderingstermijnen. Bovendien geldt de uitzondering voor “gewone” fraude niet voor het tweede witwasmisdrijf 27. Het verbergen van illegale vermogensvoordelen uit gewone fraude met de bedoeling, bijvoorbeeld, de ouders van de belastingplichtige een fiscale navordering te besparen, kan dan ook als witwas worden aangemerkt en aanleiding geven tot een verbeurdverklaring in hoofde van de kinderen, zelfs indien zij niet aan de initiële fraude hebben deelgenomen. Het streven van de spijtoptant naar discretie en anonimiteit kan wel eens geïnterpreteerd worden als de bedoeling om te verbergen of te verdoezelen. Wanneer daarenboven geen duidelijkheid bestaat over de aard (al dan niet ernstig en georganiseerd) en de omvang (hoe ver teruggaan ?) van de fraude, blijft een mogelijke verbeurdverklaring als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de belastingplichtige hangen. Tenslotte blijft een verbeurdverklaring ook mogelijk voor misdrijven waarvoor geen immuniteit geldt (vb. sociale inbreuken). c. Onzekerheid over toepassingsgebied Het is niet altijd eenvoudig om uit te maken welke sommen, kapitalen en waarden onder het toepassingsgebied van de fiscale regularisatie kunnen of moeten vallen. i. Successierechten, registratierechten
24
Cass., 22.10.2003, T.F.R., 2004, p. 139; Corr. Brussel, 26.02.2004, T.F.R., 2004, p. 873
25
zaken bedoeld in artikel 42, 3° kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen, de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen 26 de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen 27 zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, omzetten of overdragen met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden 29
Hoger werd reeds vermeld dat de successie- en registratierechten niet uitdrukkelijk worden vermeld in de regularisatiewet, behalve in de bepaling die betrekking heeft op de strafrechtelijke immuniteit. Door het Contactpunt werd er vrij snel van uitgegaan dat ook ontdoken registratie- en successierechten op basis van deze wet kunnen worden geregulariseerd. Dat dit gebeurt onder de hoofding “overige inkomsten” is vreemd, maar geen obstakel. Anders dan voor de beroepsinkomsten en de BTW-handelingen is wel geen vrijwaring tegen een latere navordering (en de mogelijke sancties en interesten) voorzien. Het verdient alleszins aanbeveling dit ook uitdrukkelijk op te nemen. Er kan trouwens overwogen worden om het toepassingsgebied van de regularisatiewet uit te breiden tot alle belastingen, rechten, heffingen en taksen waarvoor de Federale Overheidsdienst Financiën de dienst vervult. ii. Onzekerheid over uitsluitingen Inkomsten afkomstig uit een misdrijf vermeld in artikel 5 (voorheen 3) van de preventieve witwaswet van 11 januari 1993 komen niet in aanmerking voor fiscale regularisatie. Een van de vermelde misdrijven is “ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend”. De toelichtingsnota’s van de Cel voor Financiële Informatieverwerking bij de preventieve witwaswet voor de betrokken beroepsgroepen d.d. 8 maart 2010, herhalen de omschrijving van wat als “ernstige en georganiseerde fraude” moet aangemerkt worden. “Ernstige en georganiseerde fiscale fraude” bestaat uit “het onwettig ontwijken of een onwettige terugbetaling van belastingen, door middel van valsheid in geschrifte, gepleegd ter uitvoering van een constructie die hiervoor in het leven werd geroepen, met een opeenvolging van verrichtingen en/of de tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen, alsook het aanwenden, op nationaal of internationaal niveau, van simulatieof verbergingsmechanismen zoals vennootschapstructuren of juridische constructies”28. Het ernstig karakter van de fraude wordt afgeleid uit “de aanmaak en of het gebruik van valse stukken, het omvangrijke bedrag van de verrichting en het abnormaal karakter van dit bedrag gelet op de activiteiten of het eigen vermogen van de cliënt”. Het georganiseerd karakter van de fraude blijkt uit “gebruik van een constructie die opeenvolgende verrichtingen voorziet en/of de tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen, waarin hetzij complexe mechanismen worden gebruikt, hetzij procedés van internationale omvang (ook al worden ze gebruikt op nationaal niveau).” Complexe mechanismen zijn simulatie- of verbergingsmechanismen die onder andere een beroep doen op vennootschapsstructuren of juridische constructies. Het is niet eenvoudig om op basis van deze toelichting een concrete fraude te kwalificeren als al dan niet ernstig en georganiseerd. Blijkbaar bestaat er weinig betwisting om BTW-carrousels en fraude met kasgeldvennootschappen te beschouwen als ernstige en georganiseerde fraude. Volgens sommigen beantwoordt ook het gebruik van fictieve facturen met de bedoeling de beroepskosten op te drijven en eventueel de betaling van niet officiële lonen te maskeren, met een valse jaarrekening voor gevolg, aan de omschrijving van ernstige en georganiseerde fraude en is een fiscale regularisatie uitgesloten.
28
Kamer, 2006-2007, nr. 3058/1, p. 51-52
30
En wat te denken van het gebruik van een buitenlandse (scherm-) vennootschap om te ontsnappen aan de Europese woonstaatheffing of aan de uitwisseling van inlichtingen ? Volgens sommigen hoort deze “identiteitsfraude” duidelijk thuis onder de noemer ernstige en georganiseerde fraude.29 Dat het gebruik van stromannen en schermvennootschappen in belastingparadijzen “indicatoren” zijn in het kader van de preventieve witwaswetgeving is een vaak gehanteerd argument. De toelichtingsnota’s van de C.F.I. bevestigen nochtans uitdrukkelijk dat de zogenaamde “indicatoren”, ingevoerd door het K.B. van 3 juni 2007 slechts een bijkomend hulpmiddel zijn om ernstige en georganiseerde fraude op te sporen. Het feit dat één van deze indicatoren voorkomt, is op zich geen aanleiding om een melding te doen. De C.F.I. sluit hiermee aan bij het arrest van het Grondwettelijk Hof van 10 juli 2008 (nr. 102/2008). Ook in het kader van de EBA-wetgeving kregen deze vragen geen sluitend antwoord behalve dat, voor doeleinden van deze wet het louter aanhouden van gelden in het buitenland of het gebruik van patrimoniumvennootschappen niet voldoende zou zijn om te concluderen dat de gelden afkomstig waren uit ernstige en georganiseerde fraude.30 Tenslotte kan ook de vraag gesteld worden waarom het aan een belastingplichtige die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige en georganiseerde fraude onmogelijk zou moeten worden gemaakt om de gevolgen van zijn misdrijf te herstellen en alsnog alle verschuldigde maar ontdoken belastingen te betalen. Welke is de reden waarom de Belgische Staat zich het recht wenst voor te behouden om de betrokkene nog een tweede keer te belasten of de reeds betaalde belasting een tweede keer te vorderen ? Of dit ook betekent dat de belasting zonder enige boete moet betaald worden, is een andere kwestie. Indien echter een boete zou worden opgelegd in het kader van een spontane aangifte door de belastingplichtige, hoe zou dan nog een tweede straf kunnen opgelegd worden gelet op het adagium “non bis in idem” ?31 Indien een fiscale regularisatie erop gericht is om de in het verleden gedorven belastingen alsnog te innen, zou het opheffen van onderscheid tussen verschillende fiscale fraudeurs een aanzienlijke vereenvoudiging zijn die veel aarzelende, want in het verleden te creatieve; belastingbetalers zou kunnen overtuigen om zich toch in regel te stellen met de fiscus. Indien het de bedoeling is om de inkomsten van bepaalde vormen van fiscale criminaliteit van regularisatie uit te sluiten, past het deze voor doeleinden van de regularisatiewet nauwkeurig te omschrijven. iii. Onzekerheid over te regulariseren periode Van bij de aanvang bestond er onduidelijkheid over de periode waarop de regularisatieaangifte betrekking diende te hebben. Net als voor de EBA-wet heeft de Minister van Financiën ook bij de bespreking van de regularisatiewet vermeden om uitspraken te doen over de mogelijke invloed van de fiscale verjarings- of vervaltermijnen op de te regulariseren sommen, kapitalen en waarden. Op de vraag van verschillende Volksvertegenwoordigers of ook de belasting op inkomsten waarvoor de aanslagtermijnen zijn verstreken, moet worden betaald en op hoeveel jaar (drie of vijf) de regularisatie-aangifte betrekking moest hebben, antwoordde de Minister enkel dat een “regularisatie steeds mogelijk blijft: na drie of vijf jaar, maar evenzeer na 20 jaar”.32 De heffing kan dus ook betrekking hebben op belastingschulden die twintig jaar geleden hadden
29
Vb. K. ANTHONISSEN, Belastingontwijking en belastingontduiking; waar ligt de grens ?, T.F.R., 2010, p. 111 e.v. 30 Zie bijv. Verslag namens de commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden, Parl. St., Senaat, 2003-2004, nr. 3-427/3, p. 16-17 31 E.H.R.M., 16 september 2009, Ruotsalainen / Finland, T.F.R., 2010, p. 501, met noot B. COOPMAN en K. HENS 32 Parl. St. Kamer 2005-2006, nr. 2097/017, p. 39
31
moeten worden voldaan en waarvoor alle inkohierings- of invorderingstermijnen inmiddels verstreken zijn. Ook de website van het Contactpunt Regularisaties bevestigt dat de bepaling van de periode waarvoor geregulariseerd wordt, de vrije keuze is van de aangever. Het is echter zeer moeilijk om een belastingplichtige ervan te overtuigen om alsnog vrijwillig een belastingschuld te betalen die door de fiscale administratie niet meer zou kunnen nagevorderd worden indien de gepleegde fraude door haar ontdekt wordt. De enige bijkomende zekerheid die de aangever hierdoor wint, is de waarborg dat geen strafvervolging kan worden ingesteld voor eventuele witwas van deze oude illegale vermogensvoordelen en zij dus ook niet kunnen worden verbeurdverklaard (zie ook hoger i.v.m. de verbeurdverklaring van verjaarde belastingen). Indien de “remedie” (vrijwillige afgifte van de vermogensvoordelen) echter even erg is als de “ziekte” (de verbeurdverklaring van dezelfde vermogensvoordelen), dan is het quasi onmogelijk om een belastingplichtige te overtuigen om het toch maar niet te wagen en de regularisatieaangifte te beperken tot die jaren waarvoor nog fiscale sancties kunnen worden opgelegd. Om belastingplichtigen ertoe te brengen om vrijwillig inkomsten, kapitalen en waarden uit fiscaal verjaarde periodes te regulariseren, dient de “kuur” te worden aangepast zodat de belastingplichtige minder zwaar in zijn vermogen geraakt wordt dan bij een gebeurlijke verbeurdverklaring van deze verjaarde vermogensvoordelen. iv. Onzekerheid voor vermogen en inkomsten in buitenlandse structuren Op het ogenblik dat de invoering van de Europese Spaarrichtlijn nakend was, kregen veel Belgische zwartspaarders van hun buitenlandse bankier het advies om hun vermogen onder te brengen in een buitenlandse vennootschap of structuur. Dit zou hen niet alleen toelaten om de Europese woonstaatheffing te ontwijken, maar op termijn ook om de uitwisseling van inlichtingen te ontlopen. Hoger werd reeds gesignaleerd dat zij daardoor, volgens sommigen, van de regen in de drup belandden. Stapten zij niet over van een eenvoudige fraude, de niet aangifte van roerende inkomsten, naar een ernstige en georganiseerde fraude, het gebruik van buitenlandse schermvennootschappen om inkomsten aan het zicht van de Belgische fiscus te onttrekken ? Bovendien brengt het, zelfs wettelijk, gebruik van buitenlandse structuren heel wat andere fiscale problemen mee. Wat is namelijk de fiscale kwalificatie van bepaalde uitkeringen door de buitenlandse structuur (dividend, interest, liberaliteit) ? Kan artikel 344 § 2 WIB92, de niet tegenstelbaarheid van de vermogensoverdracht aan de Belgische fiscus, al dan niet worden toegepast en wat is daarvan in voorkomend geval het gevolg ? Wordt de Belgische begunstigde belast op de inkomsten van de structuur alsof deze niet bestond (doorkijkbenadering) of kan hij enkel verder belast worden of de inkomsten opgebracht door de oorspronkelijk overgedragen bestanddelen ? Afhankelijk van de actieve betrokkenheid van de Belgische begunstigde bij de belegging van “zijn” buitenlands vermogen, kan de vraag worden gesteld of hij het bestaan van de buitenlandse structuur zelf wel ernstig neemt of dat hij in tegendeel gesimuleerd is en ook door de fiscus mag genegeerd worden. In een iets minder ernstige versie kan de betrokkenheid van de Belgische begunstigde de vraag doen rijzen naar de plaats van werkelijke leiding van deze entiteit. Bevindt
32
deze zich niet in België zodat een aanslag in de vennootschapsbelasting moet gevestigd worden op naam van de buitenlandse structuur ? Heel wat Belgische spaarders die zich een aantal jaren geleden hebben laten verleiden om in dergelijke structuren te stappen, willen niet liever dat hiervan af te geraken. Dat is ook voor hun adviseurs een delicate aangelegenheid, want noopt het gebruik van een buitenlandse structuur in een fiscaal paradijs met de bedoeling Belgische belastingen te ontlopen niet tot een witwasmelding ? Zelfs indien de bereidheid bestaat om de belastingen die in het verleden niet werden betaald, alsnog te voldoen, dan nog blijft in vele gevallen onzekerheid bestaan. Waarom kunnen de inkomsten van sommige structuren rechtstreeks in hoofde van de Belgische begunstigde worden geregulariseerd en die van andere entiteiten niet ? Er kan begrip worden opgebracht voor het standpunt van het Contactpunt Regularisaties dat weigert om in deze gevallen artikel 322 § 2 WIB92 toe te passen. Deze bepaling is immers een bewijsmiddel voor de administratie. Het is de belastingadministratie die ervoor kiest om het in te roepen of niet. De belastingplichtige kan de toepassing van dit artikel niet afdwingen en mag er ook niet op anticiperen (bijv. door de inkomsten van de entiteit in zijn eigen fiscale aangifte op te nemen zonder dat ze zijn uitgekeerd).33 De belastingplichtige kan de administratie er evenmin toe verplichten om gebruik te maken van de bewijslevering op basis van tekenen en indiciën of van een taxatie bij vergelijking. De keuze om artikel 344 § 2 al dan niet in te roepen, moet worden gemaakt met volledige kennis van zaken van de fiscale situatie van de belastingplichtige, kennis die het Contactpunt Regularisaties bij gebrek aan onderzoeksbevoegdheden niet noodzakelijk heeft. Ten einde de belastingplichtigen meer rechtszekerheid te verschaffen, kan echter overwogen worden om de voorwaarden waaronder inkomsten van een buitenlandse structuur “transparant” kunnen geregulariseerd worden, in de wet zelf vast te leggen. In het kader van een spontane regularisatie zou eveneens kunnen overwogen worden om de belastingplichtige toe te laten om zelf te opteren voor een doorkijkbenadering in situaties waarin de belastingadministratie toepassing zou kunnen maken van artikel 344 § 2 WIB92. Dit dient dan wel gepaard te gaan met een heffing die ook een regeling inhoudt voor de in de structuur ingebrachte fondsen en de inkomsten van de jaren waarvoor de fiscale navorderingstermijnen verstreken zijn. Ook hier dient er rekening mee te worden gehouden dat de remedie niet erger mag zijn dan de ziekte (zie hoger). Volledigheidshalve kan er eveneens op gewezen worden dat in de momenteel overwogen aanpassing van de Europese Spaarrichtlijn ook een “doorkijkbenadering” wordt voorgesteld voor bepaalde buitenlandse structuren gevestigd in belastingparadijzen.34 d. Praktische problemen
i. Kwalificatie van het inkomen
33
P. LION, Artikel 344 § 2 WIB92; een papieren tijger ?, A.F.T., 1995, p. 317 e.v. Zie dienaangaande bijv. G. D. GOYVAERTS, Zijn transparantie-attesten bewijs van gebruik “valse identiteit” ?, Fisc. Act., 2011, nr. 3, p. 5 e.v. 34
33
Om een regularisatie op een andere basis dan beroepsinkomsten te vermijden, dient de aangever te bewijzen dat de door hem in de regularisatieaangifte vermelde sommen, kapitalen en waarden geen beroepsinkomsten zijn. Hij moet met andere woorden de precieze aard van de aangegeven bedragen aantonen. Dit moet het Contactpunt Regularisaties toelaten de juiste heffing te berekenen. Indien de regularisatie een langere periode bestrijkt, is dan niet altijd eenvoudig. De bewaarplicht van boeken en bescheiden is immers ook voor buitenlandse financiële instellingen beperkt in de tijd. Het terugvinden van bewijsstukken van méér dan tien jaar geleden is meestal onbegonnen werk. Omdat het Contactpunt geen controlebevoegdheden heeft, kan het de door de aangever meegedeelde kwalificatie slechts prima facie controleren. Het is dan ook uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de aangever om aan de te regulariseren inkomsten, sommen en waarden de juiste kwalificatie te geven. Deze kwalificatie kan door de lokale taxatiediensten worden gecontroleerd wanneer de aangever zich op zijn regularisatieattest beroept om aan een navordering te ontsnappen. Blijkt deze kwalificatie verkeerd, dan kan alsnog de verschuldigde belasting gevorderd worden. Dit is het gevolg van de keuze voor de toepassing van het normale belastingtarief bij de regularisatie. Bij een regularisatie tegen bijzondere tarieven, zoals het geval was bij de eenmalige bevrijdende aangifte, doet dit probleem zich niet voor. ii. Belastbaar tijdperk Het aantonen van het jaar waarin een bepaald niet aangegeven inkomen verdiend werd, is ook niet altijd gemakkelijk. Van zwarte ontvangsten wordt immers zelden een bewijskrachtige boekhouding bijgehouden. Dit probleem wordt door het Contactpunt op een pragmatische manier opgelost. Indien niet kan worden aangetoond tot welk belastbaar tijdperk een te regulariseren beroepsinkomen behoort, wordt de heffing berekend op basis van de gegevens van het meest recente jaar waarvoor de normale driejarige aanslagtermijn is verstreken. De vraag naar het belastbare tijdperk waarin het inkomen gerealiseerd is, is niet relevant in een regularisatieregeling die, zoals bijvoorbeeld de eenmalige bevrijdende aangifte, gebaseerd is op het vermogen op een bepaalde datum. e. Kost van de regularisatie Hoger werd reeds herhaalde malen gesteld dat een regularisatie niet duurder zou mogen uitvallen dan een fiscale navordering, zo niet is er geen enkele aansporing voor de belastingplichtige om zich vrijwillig in regel te stellen voor een fraude die tot op dat moment nog niet ontdekt is. Momenteel is dat echter niet altijd het geval. i. Geen verrekening woonstaatheffing Bij aangifte van in het buitenland geïnde roerende voorheffing en zelfs bij een navordering van belasting op niet-aangegeven buitenlandse roerende inkomsten, wordt de ingehouden woonstaatheffing verrekend met de uiteindelijk verschuldigde belasting. Bij een navordering in geval van niet-aangifte wordt de belastingverhoging berekend na aftrek van de woonstaatheffing. Een eventueel overschot aan woonstaatheffing wordt aan de belastingplichtige teruggegeven.
34
Deze verrekening wordt niet toegepast door het Contactpunt Regularisaties bij een regularisatie van in het verleden niet aangegeven buitenlandse roerende inkomsten. Het bedrag van de woonstaatheffing wordt wel begrepen in de belastbare grondslag. Dit maakt een regularisatie van deze veel duurder dan een gewone navordering en heeft dus zonder meer een ontradend effect. Dit fenomeen kan belastingplichtige er zelfs toe verleiden om bij een regularisatie van andere inkomsten die inkomsten die de woonstaatheffing ondergaan hebben te verzwijgen. De weigering tot verrekening vindt waarschijnlijk haar oorzaak in de vrees van het Contactpunt dat een belastingplichtige mogelijk twee keer zou kunnen aanspraak maken op verrekening van de woonstaatheffing, die momenteel hoger is dan de uiteindelijk verschuldigde belasting; een eerste keer bij de regularisatie en een tweede keer bij een navordering of een spontane aangifte bij de lokale controle. Deze laatste is immers niet automatisch op de hoogte van een regularisatie van “overige inkomsten”. De verrekening van de woonstaatheffing is echter een verplichting die voortvloeit uit de Europese Spaarrichtlijn.35 Dit kan opgelost worden door de belastingplichtige die deze inkomsten geregulariseerd heeft, het recht op teruggave van de ingehouden bronbelasting toe te kennen, hetgeen mogelijk is onder de spaarrichtlijn (art. 14, 4°). Een andere mogelijkhe id bestaat erin om de verrekening toch te laten gebeuren door het Contactpunt bij de berekening van de verschuldigde heffing. In dat laatste geval zal deze verrekening door het Contactpunt wel ter kennis moeten worden gebracht van de plaatselijke taxatiediensten om een dubbel gebruik uit te sluiten. In beide gevallen heeft deze terugbetaling, dan wel verrekening voor gevolg dat de anonimiteit van de aangever dient te worden prijsgegeven. ii. Geen toepassing Dijkman-arrest (aanvullende gemeentebelastingen) Het arrest Dijkman van het Europees Hof van Justitie heeft de toepassing van de aanvullende gemeentebelastingen op de belasting verschuldigd op roerende inkomsten rechtstreeks geïnd in andere landen van de EU strijdig bevonden met artikel 56 van het Verdrag. Een belastingplichtige kan zich op de principes van dit arrest beroepen om de toepassing van deze aanvullende gemeentebelastingen te betwisten, zelfs voor een periode voorafgaand aan de in werkingtreding van de wet van 14 april 2011.36 Het Contactpunt Regularisaties past deze nieuwe regeling echter slechts toe voor de inkomsten vanaf aanslagjaar 2011. Voor de inkomsten uit bronnen in een andere Lidstaat van de EU/EER van oudere aanslagjaren worden nog steeds de aanvullende gemeentebelastingen berekend. Deze werkwijze is zonder meer in strijd met het Dijkman-arrest en maakt bovendien een regularisatie duurder dan een navordering.
35
Zie art. 14, 2° van de Spaarrichtlijn : Indien rente die de uiteindelijk gerechtigde heeft ontvangen in de lidstaat van de uitbetalende instantie is onderworpen aan bronbelasting, kent de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde hem overeenkomstig het nationale recht een belastingverrekening toe die gelijk is aan het bedrag van de ingehouden belasting. Indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de krachtens het nationale recht verschuldigde belasting, restitueert de fiscale woonstaat het bedrag dat teveel is ingehouden aan de uiteindelijk gerechtigde. 36 Circulaire van 19 oktober 2010, nr. Ci.RH.331/607.620 (AOIF Nr. 63/2010) 35
iii. Geen aftrek kosten en andere bestanddelen Tot voor kort weigerde het Contactpunt bij het berekenen van de verschuldigde heffing rekening te houden met bepaalde aftrekposten, zoals bijkomende beroepskosten, (overschot aan) definitief belaste inkomsten of notionele interestaftrek. Ratio legis voor deze weigering zou kunnen zijn de bekommernis om dubbele aftrek te vermijden, gecombineerd met de afwezigheid van controlebevoegdheden in hoofde van het Contactpunt om de gegrondheid en omvang van de door de belastingplichtige gevraagde aftrek te controleren. Deze laatste overweging is onvoldoende om de weigering van de aftrek te verantwoorden. Het bepalen van het bedrag waarvoor een regularisatie wordt gevraagd, is immers de verantwoordelijkheid van de aangever. Indien de aangever een te laag netto belastbaar bedrag aangeeft, ten gevolge van de aftrek van kosten waarvan hij uiteindelijk de aftrekbaarheid niet wettelijk kan verantwoorden, riskeert hij immers een navordering. Op de belasting die verschuldigd is op dit bijkomend netto inkomen kunnen bovendien belastingverhogingen worden toegepast volgens de gewone regels. Dubbele aftrek kan vermeden worden door de gegevens waarop de regularisatie van beroepsinkomsten gebaseerd is, in elk geval mee te delen aan de plaatselijke taxatiediensten, zelfs indien de regularisatie ook betrekking heeft op “overige inkomsten”. De informatieuitwisseling kan beperkt worden tot die gegevens die relevant zijn voor de categorieën beroepsinkomsten en BTW-handelingen. Het principe van de aftrek van beroepskosten werd recent door het Contactpunt aanvaard.37 Ook wordt aanvaard dat voor de berekening van de belastbare grondslag inzake successierechten het bedrag van de voor de decujus verschuldigde regularisatieheffing, bijvoorbeeld op door deze laatste niet aangegeven roerende of andere inkomsten, als passief in mindering wordt gebracht. iv. Hoog boetetarief voor roerende inkomsten en geen boete voor beroepsinkomsten en BTW-handelingen Voor overige inkomsten wordt de verschuldigde heffing berekend op basis van het normale belastingtarief verhoogd met tien procentpunten. Dit heeft voor gevolg dat de boete bij regularisatie van buitenlandse interestinkomsten (een verhoging van de belasting met 66 %) hoger is dan de belastingverhoging bij een navordering wegens niet-aangifte met bedrieglijk opzet (eerste overtreding : 50 %). Ook de verhoging van de toegepaste tarieven voor een regularisatie van successierechten in rechte lijn zijn vaak hoger dan de belastingverhogingen bij een navordering waarbij toepassing gemaakt wordt van de in het barema voorziene belastingverhogingen. De behandeling van deze “overige inkomsten” steekt schril af tegen deze van de beroepsinkomsten en BTW-handelingen. Er kan dan ook overwogen worden om bij een regularisatie van zowel “overige inkomsten” als beroepsinkomsten een belastingverhoging toe te passen, niet uitgedrukt in een tariefverhoging in procentpunten, maar in de vorm van een belastingverhoging. Hierbij kan gedacht worden aan een belastingverhoging van 20 %, een tarief dat vrij algemeen wordt toegepast bij navorderingen 37
zie Fiscoloog nr. 1258, p. 2
36
in geval van door de administratie ontdekte fraude waar er kan gerekend worden op goede medewerking van de belastingplichtige bij de rechtzetting. Een verhoging van 20 % werd eveneens toegepast bij de navorderingen van belastingen in het kader van het KB Lux-dossier bij belastingplichtige die blijk gaven van goede medewerking. De toepassing van een belastingverhoging voor de beroepsinkomsten kan de tegenhanger zijn van een uitbreiding van de immuniteit van de aangever tot navorderingen van sociale bijdragen. De opbrengst van deze verhoging kan eventueel gestort worden in een bijzonder fonds voor de sociale zekerheid. Voor BTW-handelingen zou geen verhoging toegepast worden om reden dat een regularisatie van BTW-handelingen in de regel ook gepaard gaat met een regularisatie van beroepsinkomsten, waarvoor wel reeds een verhoging werd toegepast, en dat de BTW-wetgeving zelf ook voorziet in een niet-toepassing van verhogingen in geval van spontane rechtzettingen (art. 3, K.B. nr. 41). De toepassing van een verhoging bij een regularisatie via het Contactpunt zou deze regularisatie duurder maken dan een spontane aangifte bij de lokale controle. v. Hoge tarieven voor niet-aangegeven (verjaarde) nalatenschappen en (verjaarde) beroepsinkomsten De hoge belastingtarieven van toepassing op nalatenschappen andere dan deze in rechte lijn en op beroepsinkomsten zijn voor sommige belastingplichtigen de reden waarom zij hebben gefraudeerd. Ondanks een merkbare mentaliteitswijziging die meer en meer belastingbetalers ertoe aanzet om meer blijk te geven van fiscaal civisme, blijft het moeilijk om potentiële aangevers te overtuigen de in het verleden (met succes) ontdoken belastingen die op dit ogenblik door de fiscale administraties niet meer kunnen nagevorderd worden, alsnog vrijwillig te betalen. De enkele vrees voor een eventuele strafvervolging wegens witwas en de mogelijkheid van een verbeurdverklaring zijn meestal niet voldoende om kandidaat-spijtoptanten te overtuigen. Er kan dan ook overwogen worden om een bijzonder tarief in te voeren voor de regularisatie van sommen, kapitalen en waarden waarvoor de fiscale aanslag- of navorderingstermijnen verstreken zijn. In ruil voor de betaling van deze (beperkte) heffing is de aangever dan verzekerd dat hij voor de geregulariseerde vermogensbestanddelen niet meer het voorwerp kan uitmaken van een strafvervolging. Deze regeling lijkt enigszins op een minnelijke schikking in strafzaken, weze het dat van de belastingplichtige een zekere “zelfincriminatie” verwacht wordt en de te betalen som bij wet bepaald wordt, zodat hij het gevolg van deze zelfincriminatie vooraf kan inschatten. Op deze manier worden ook de parketten ontlast, waarvan de beperkte menselijke en materiële middelen beter kunnen ingezet worden om fraude op te sporen waarvoor de navorderings- en aanslagtermijnen nog niet verstreken zijn. f.
Gebrek aan vertrouwen
Sommige belastingbetalers zien af van een regularisatie of overwegen er zelfs geen omwille van een gebrek aan vertrouwen in de loyale en correcte toepassing ervan door de (fiscale) overheid. Sommige, op zijn minst ongenuanceerde, uitlatingen van fiscale ambtenaren in de pers zijn hieraan niet vreemd.38 Zij boezemen bij kandidaat-spijtoptanten de angst in dat sommige fiscale diensten zich zullen inspannen om hun regularisatie buiten spel te zetten indien zij ermee geconfronteerd worden in het kader van een fiscale controle. 38
Zie o.m. Overheid wast zwart geld wit, De Tijd, 30 september 2010; Banken bieden cliënt valse identiteit, De Tijd, 14 december 2010; Reynders ondermijnt werk BBI, De Tijd, 7 juli 2011.
37
In combinatie met de onzekerheid aangaande de interpretatie wat “ernstige en georganiseerde fraude” is, kan dit de balans doen overhellen in de richting van een beslissing om dan toch maar niet te regulariseren. Andere belastingbetalers verwachten zich, zeker sinds het bekend worden van de nota van de formateur, dan weer aan de invoering van een vermogensbelasting. Velen zijn wellicht bereid om voortaan de verschuldigde belasting op de inkomsten opgebracht door hun vermogen te betalen, maar een belasting van dat vermogen zelf, zal de bereidheid om occulte vermogens te repatriëren niet verhogen. Tenslotte zijn er belastingplichtigen die menen te kunnen wachten op een beter moment. De periode waarin geruchten circuleren dat er misschien wel een nieuwe kans op “fiscale amnestie” kan aankomen, wordt best zo kort mogelijk gehouden. 5. Naar een nieuwe of aangepaste fiscale regularisatie ?
a. Is er nood aan een regularisatieregeling ? De vraag of er een ideaal systeem van fiscale regularisatie bestaat, zou in feite niet mogen gesteld worden. In een ideaal systeem zou er immers geen fraude bestaan en is er dan ook geen nood aan een regularisatie. Dergelijk ideaal bestaat echter niet. Fiscale fraude is een realiteit waar de overheid dient tegen op te treden. Fraude wordt bovendien minder en minder maatschappelijk getolereerd. De tijd dat frauderen quasi-vergoeilijkend een nationale sport werd genoemd, lijkt voorbij. Een berouwvolle belastingplichtige die in het verleden fraude heeft gepleegd en a fortiori diegene die met een door zijn voorganger(-s) gepleegde fraude zou worden geconfronteerd, moet echter de gelegenheid krijgen om met zichzelf en de overheid in het reine te komen. Indien de vermogensverarming die hem hierbij wordt opgelegd echter hoger is dan de sanctie die hij bij betrapping riskeert, kan van geen redelijk denkend persoon verwacht worden dat hij van deze mogelijkheid gebruik maakt. Anderzijds mag de mogelijkheid van regularisatie geen aanmoediging zijn om te frauderen, in de hoop zich later aan een lagere kost te kunnen regulariseren. Dat een belastingplichtige die zich spontaan voor een regeling aanbiedt op meer clementie kan rekenen dan iemand die halsstarrig blijft afwachten tot hij wordt betrapt, zal ook door weinigen worden betwist. Binnen de administraties bestaat er trouwens een traditie om zich milder op te stellen ten aanzien van belastingplichtigen die blijk geven van berouw en goede medewerking, zelfs nadat zij op fiscale inbreuken zijn betrapt. Belastingplichtigen die zich vrijwillig aanbieden om de gevolgen van hun inbreuken te regulariseren, brengen trouwens middelen in de Schatkist, zonder dat de overheid hiervoor noemenswaardige inspanningen van opsporing en controle dient te leveren. Het siert een rechtstaat indien zij aan haar burgers rechtszekerheid biedt aangaande de behandeling die hen te beurt zal vallen, indien zij overgaan tot het spontaan opbiechten van in het verleden begane inbreuken. De voorzienbaarheid van de gevolgen van deze zelfincriminatie wordt bevorderd indien de heffing en de sancties niet afhangen van het resultaat van de onderhandelingen met de ambtenaar die het dossier behandelt.
38
Tenslotte heeft de mogelijkheid van regularisatie ook voor gevolg dat improductieve kapitalen kunnen aangewend worden in de economie en op deze manier nieuwe investeringen, tewerkstelling en belastingontvangsten genereren. b. Aan welke kenmerken zou een regularisatiesysteem dienen te voldoen om een maximale aantrekking uit te oefenen op het doelpubliek ? Een “aantrekkelijke” regularisatie kenmerkt zich bij voorkeur door eenvoud. Een heffing aan een eenvormig tarief, ongeacht de aard en het te regulariseren bedrag, heeft het voordeel van de eenvoud en verhindert discussies over de kwalificatie van de te regulariseren sommen, inkomsten en waarden. Dit tarief mag niet prohibitief zijn en zeker niet hoger dan de heffingen en sancties die de belastingbetaler bij betrapping zou riskeren. Anderzijds mag het ook niet te laag zijn om geen aansporing te zijn tot fraude. Het mag ook niet worden aangevoeld als een “beloning” voor de fraude. De berekeningsgrondslag van de heffing wordt best ook op een eenvoudige manier vastgesteld. De verwijzing naar het vermogen aanwezig op een bepaalde datum zoals in de EBA-wet kan hier als voorbeeld dienen. Bij de bepaling van grondslag en tarief kan ook rekening worden gehouden met de fiscale vervalen verjaringstermijnen. Ook dient acht geslagen te worden op de lering die kan geput worden uit het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 17 juli 2008.39 In dat arrest leverde het Hof van Justitie zware kritiek op een Italiaanse regeling van fiscale amnestie omdat de overheid, in ruil voor de betaling van een zeer laag bedrag, afstand deed van het recht op fiscale controle, onder meer inzake BTW. Deze regeling hield niet alleen een fiscale kwijtschelding in, maar werd ook aangemerkt als een verstoring van de concurrentie tussen de ondernemingen en een verzaking van de overheid aan de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de Europese BTWrichtlijnen. Het succes van een fiscale regularisatie hangt ook af van haar toepassingsgebied. Ze bepaalt de rechtsgevolgen van de bekendmaking van in het verleden gepleegde inbreuken. Indien deze inbreuken gepleegd zijn met bedrieglijk opzet, is het niet logisch deze nogmaals in categorieën onder te verdelen naargelang de ernst en de mate van organisatie, mede gelet op het feit dat deze criteria ook niet voorkomen in de fiscale wetboeken; fraude is fraude. Eventuele uitsluitingen dienen strikt te worden omschreven. Daarnaast moet de spijtoptant rechtszekerheid geboden worden aangaande de gevolgen van zijn spontane biecht. Hij moet ervan verzekerd zijn dat hij geen tweede maal kan worden aangesproken in betaling van rechten, taksen, heffingen, (sociale) bijdragen, sancties, interesten enz. Vervolging zou ook dienen uitgesloten te worden voor eventuele “begeleidende” inbreuken. Tenslotte moet de belastingplichtige kunnen rekenen op een loyale toepassing van de regeling door de overheden. Hij zou niet bevreesd moeten zijn voor represaillemaatregelen vanwege andere diensten die zouden kunnen gemotiveerd zijn om de doorgevoerde regularisatie onderuit te halen. Aan de andere kant mag de regularisatieregeling ook niet leiden tot een demotivering van de belastingdiensten en de fraudebestrijders. Dat zou het geval kunnen zijn indien een regularisatie nog zou kunnen ingeroepen worden nadat belastingplichtigen reeds door de administratie op 39
Zaak C-132/06, Commissie/Italië
39
inbreuken betrapt zijn. De fraudebestrijders moeten er echter ook rekening mee houden dat spijtoptanten die zichzelf aanmelden voor gevolg hebben dat zij hun inspanningen kunnen concentreren op die belastingbetalers die de noodzaak van een regularisatie niet inzien.
40
Deel 3 : Voorstel van aanpassing van de wet van 27 december 2005 inzake de fiscale regularisatie – Artikelsgewijze bespreking Artikel 121, 1° Deze bepaling wordt verruimd om duidelijk te maken dat de regularisatieaangifte ook betrekking kan hebben op kapitalen en andere vermogensbestanddelen dan sommen, waarden en inkomsten. Hierbij kan gedacht worden aan kunstwerken die werden geërfd en niet werden vermeld in de aangifte van nalatenschap, goudstaven, onroerende goederen in het buitenland enz. Een aangifte kan worden gedaan niet alleen voor de bestanddelen die ten onrechte niet werden aangegeven door de aangever, maar ook voor deze die hadden moeten aangegeven worden door een rechtsvoorganger van de aangever of die werden verworven door de huwelijksgemeenschap waarvan de aangever deel uitmaakt. Deze aanpassing geeft een wettelijke basis aan de praktijk van het Contactpunt dat, bijvoorbeeld, aanvaardt dat een regularisatieaangifte wordt ingediend door één enkele echtgenoot of één enkele erfgenaam. Er wordt een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen naar artikel 344 § 2 WIB92 om duidelijk te maken dat, in tegenstelling tot hetgeen in normale omstandigheden het geval is, de belastingplichtige in het kader van een regularisatieaangifte zelf kan kiezen voor het negeren van de rechtspersoonlijkheid van de entiteit, meestal een vennootschap met zetel in een belastingparadijs, waaraan de bestanddelen werden overgedragen en ervoor kan opteren om de door deze bestanddelen opgebrachte inkomsten in zijnen hoofde te regulariseren. Op deze manier wordt een einde gesteld aan het, soms betwistbare, onderscheid dat in de praktijk wordt gemaakt tussen entiteiten waarvan de inkomsten transparant in hoofde van de uiteindelijke gerechtigde kunnen worden geregulariseerd en andere entiteiten, die eveneens genieten van een uitzonderlijk fiscaal regime, waarvoor dit niet kan. Indien de heffing betaald wordt door de uiteindelijke gerechtigde, kunnen dezelfde inkomsten geen tweede keer worden belast in hoofde van de desbetreffende entiteit Deze benadering sluit aan bij de voorgenomen aanpassing van de Europese Spaarrichtlijn waar er geopteerd wordt voor een transparante behandeling van dergelijke entiteiten in functie van de woonplaats van de uiteindelijke gerechtigde. Het begrip uiteindelijk gerechtigde kwam ook reeds voor in de wet op de eenmalige bevrijdende aangifte van 31 december 2003. Wat betreft het bewijs van uiteindelijk gerechtigde kan nuttig verwezen worden naar de regelgeving inzake de preventieve witwaswet van 11 januari 1993 zoals aangepast door de wet van 18 januari 2010. Artikel 121, 1°bis Voorgesteld wordt om te verduidelijken dat een regularisatieaangifte kan worden ingediend voor alle belastingen waarvoor de federale overheid de dienst van de belasting verzekerd. Er is geen reden waarom dit ook niet mogelijk zou zijn voor andere belastingen, rechten, heffingen en taksen (vb. taks op de beursverrichtingen) die door de federale overheidsdienst financiën worden geïnd en ingevorderd. Hieronder vallen ook de belastingen voorzien in artikel 3 van de Bijzondere Wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, althans in zoverre de federale overheid de dienst van deze belastingen verzekert. In het arrest nr. 72/2005 van 20 april 2005 heeft het Grondwettelijk Hof bevestigd dat zolang de de federale Staat instaat voor de dienst van de voormelde gewestelijke belastingen, hij daarbij de procedureregels voor de inning van die belastingen kan bepalen. Hierbij moet de federale staat er wel over waken dat hij bij de uitoefening van die bevoegdheid aan de gewesten geen bevoegdheden ontzegt die hun door of krachtens de Grondwet worden toegewezen. Aldus mag de federale staat een belastingplichtige niet bevrijden van een gewestelijke belasting zonder dat de belasting werd voldaan tegen de door het gewest bepaalde aanslagvoet of mag hij niet een vrijstelling verlenen
41
waarin het betrokken gewest niet heeft voorzien. Gelet op de in de bijzondere wet van 16 januari 1989 neergelegde bevoegdheid inzake de gewestelijke belastingen, komt het de federale wetgever niet toe af te zien van de inning van die belastingen voor de dienst waarvan de federale overheid overeenkomstig artikel 5, § 3, van de Bijzondere Financieringswet instaat, noch die belastingen als voldaan te beschouwen zonder dat het door de bevoegde gewestelijke overheid bepaalde tarief werd betaald. Het huidig voorstel komt tegemoet aan deze verzuchting aangezien de belastingplichtige ten aanzien van de niet verjaarde belastingen slechts tot regularisatie kan overgaan mits het betalen van de wettelijk verschuldigde belasting. Omdat de heffing berekend wordt op basis van de normale tarieven, rekening houdende met de fiscale verjarings- of vervaltermijnen (zie verder), en er dus geen vrijstelling of vermindering van belasting verleend wordt, is geen afzonderlijk akkoord met de Gewesten vereist. Ook de regeling van de fiscale en strafrechtelijke sanctionering in het huidig voorstel stelt geen bevoegdheidsproblemen ten aanzien van de belasting bedoeld in artikel 3 van de Bijzondere Financieringswet. In beginsel kunnen de gewesten overeenkomstig artikel 11 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en krachtens artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, binnen de grenzen van hun bevoegdheden met betrekking tot de in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 vermelde gewestelijke belastingen, de inbreuken op de door hen vastgestelde bepalingen vaststellen en de desbetreffende straffen te bepalen. Zolang de federale overheid evenwel zorgt voor de dienst van de gewestelijke belastingen, bepaalt zij, overeenkomstig artikel 5, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989, de procedureregels en derhalve ook de sancties op de overtreding van die regels. Zoals het Grondwettelijk Hof reeds in zijn arrest 72/2005 van 20 april 2005 heeft bevestigd, behoort het in die omstandigheden aan de federale overheid om de fiscale sanctionering te regelen en desgevallend te voorzien in een wettelijke regeling die kan leiden tot vrijstelling van strafvervolging. In dezelfde zin voldoet het huidig voorstel ook aan de kritiek vervat in het arrest van het Europees Hof van Justitie van 17 juli 2008 (Zaak C-132/06, Commissie/Italië) door voor wat de regularisatie aangaat van Europees geregelde belastingen zoals de BTW en douanerechten te eisen dat de wettelijke verschuldigde belasting wordt vereffend, rekening houdende met de fiscale verjaringsof vervaltermijnen. Artikel 121, 1°ter De onzekerheid aangaande de inhoud van het begrip “ernstige en georganiseerde fraude” vormt een belemmering voor de toepassing van de fiscale regularisatie. Een aangever die een regularisatieaangifte indient en een heffing betaalt voor een door hem in het verleden gepleegde fraude, riskeert immers een tweede keer te worden aangesproken indien deze fraude achteraf zou worden aangemerkt als “ernstig en georganiseerd”. Om deze reden wordt voorgesteld om de ernstige en georganiseerde fraude niet automatisch uit te sluiten van regularisatie. Het wetboek van inkomstenbelastingen kent immers alleen het begrip fraude en niet “ernstige en georganiseerde fraude”. De verschuldigde belasting hangt niet af van de aard van de fraude, enkel het tarief van de belastingverhoging houdt in voorkomend geval in zekere mate rekening met de ernst van de gepleegde overtreding (vb. 200 % belastingverhoging indien de fraude gepleegd werd door gebruikmaking van valse stukken). Voor een regularisatie van ernstige en georganiseerde fiscale fraude is, net zoals voor de regularisatie van “gewone” fraude, vereist dat alle ontdoken belastingen of onterecht bekomen belastingteruggaven bij wijze van heffing worden (terug-) betaald. Het begrip “ernstige en georganiseerde fraude” dient te worden verstaan in dezelfde zin als voor de toepassing van de regels inzake de bijzondere heling (witwas) vervat in artikel 505 S.W. Voor de toepassing van deze wet wordt aangenomen dat het gebruik maken van (scherm-) vennootschappen en structuren die als “doelvermogen” worden beschouwd zoals trust en Stiftung, zelfs indien gevestigd in een belastingparadijs, niet wordt aangemerkt als ernstige en georganiseerde fraude indien de hoofdbedoeling van de aanwending ervan erin bestaat om
42
anonimiteit te bieden aan de uiteindelijke gerechtigde van de inkomsten ten aanzien van de fiscale overheid. Artikel 121, 2° Alhoewel de wet op verschillende plaatsen verwijst naar het begrip “inkomsten”, is het duidelijk dat het hier ook kan gaan om sommen, waarden, kapitalen en andere vermogensbestanddelen die hun geëigend fiscaal regime niet hebben ondergaan. Om redenen van eenvoud wordt verder enkel gesproken van “inkomsten”. De aangepaste definitie maakt echter duidelijk dat deze term een bredere betekenis heeft. Verder wordt ook gepreciseerd dat rechtspersonen een regularisatieaangifte kunnen indienen voor overige inkomsten. Hiermee worden in eerste instantie de rechtspersonen bedoeld die onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting. Vennootschappen realiseren enkel winsten, zodat zij alleen in aanmerking komen voor een regularisatie van beroepsinkomsten. Het is echter niet uitgesloten dat een rechtspersoon, zelfs een handelsvennootschap, een regularisatieaangifte indient voor, bijvoorbeeld, ontdoken registratierechten of taksen op beursverrichtingen. Deze verrichtingen, met uitsluiting van de eventuele (niet aangegeven) winst die eruit voortvloeide, dienen eveneens te worden geregulariseerd als “overige inkomsten”. De gebeurlijke winst dient als beroepsinkomsten te worden geregulariseerd. De aangever dient aan te tonen dat de te regulariseren inkomsten niet de aard hebben van beroepsinkomsten. Dit bewijs kan worden geleverd met alle middelen van recht met uitsluiting van de eed. Artikel 121, 3° Niet enkel inkomsten, maar ook andere sommen, waarden, kapitalen vermogensbestanddelen kunnen als “beroepsinkomsten” worden geregulariseerd.
of
andere
Artikel 121, 4° Er wordt voorzien dat entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid ook een regularisatie kunnen indienen voor BTW-handelingen. Dergelijke entiteiten kunnen ook als BTW-plichtige geregistreerd worden en dienen periodieke BTW-aangiften in. Er is geen reden om hen van de mogelijkheid van regularisatie uit te sluiten. Artikel 121, 4°bis Er bestaat sinds de invoering van de wet op de fiscale regularisatie onduidelijkheid of de fiscale verjarings- en vervaltermijnen een invloed hebben op de periode waarvoor een regularisatieaangifte kan of dient te worden ingediend. Van bij de aanvang werd gepreciseerd dat de aangever de periode bepaalt waarop de regularisatie betrekking heeft. Het is echter duidelijk dat ook een regularisatie kan gebeuren voor inkomsten of handelingen waarvoor de fiscale navorderingstermijnen verstreken zijn. Dit biedt de aangever geen bijkomende fiscale zekerheid, doch wel strafrechtelijke immuniteit. Een strafrechtelijke vervolging voor witwas blijft immers mogelijk voor vermogensbestanddelen die de opbrengst zijn van een fiscale fraude waarvoor de fiscale navorderingstermijnen verstreken zijn. In het kader van dergelijke vervolging riskeert de belastingplichtige nog steeds een verbeurdverklaring van een bedrag gelijk aan de in het verleden niet betaalde belastingen. De repressieve witwaswetgeving, met name artikel 505 S.W., werd echter aangepast zodat de meeste witwasmisdrijven geen betrekking hebben op vermogensvoordelen die niet afkomstig zijn van “ernstige en georganiseerde fraude”. Deze uitzondering geldt dan weer niet voor de dader van het basismisdrijf. Deze kan, ook voor de opbrengsten van “gewone” fraude, nog altijd wegens witwas vervolgd worden. Het is dan ook niet altijd eenvoudig om uit te maken of de
43
strafrechtelijke immuniteit die verbonden is aan een regularisatie in een concreet geval “toegevoegde waarde” heeft. Om aan deze onduidelijkheid een einde te stellen, wordt voorgesteld om, voor vermogensvoordelen die voortvloeien uit fiscale inbreuken, waarvoor de fiscale navorderingstermijnen op 1 juni 2011 verstreken waren, een afzonderlijke categorie in te voeren. Deze afzonderlijke categorie van vermogensvoordelen zal onderworpen worden aan een bijzondere heffing. Bedoeling is dat, door de betaling van deze bijzondere heffing (zie verder), de aangever verzekerd wordt van een strafrechtelijke immuniteit. Door het verstrijken van de fiscale verjaringsen vervaltermijnen genoot hij immers de facto al van een fiscale immuniteit. De datum van 1 juni 2011 werd gekozen omdat op deze datum de fiscale navorderingstermijnen voor de inkomstenbelastingen op de inkomsten verbonden aan het aanslagjaar 2005, inkomsten 2004, nog niet verstreken waren. Op deze manier sluit deze wet enigszins aan op de periode gedekt door de eenmalige bevrijdende aangifte van de wet van 31 december 2003, waarvoor de referentiedatum 31 mei 2003 was, en wordt duidelijk gemaakt dat, vanaf 1 januari 2004, een regularisatie enkel mogelijk was en is mits betaling van de wettelijk verschuldigde belasting. Om die reden alléén al is deze voorgestelde aanpassing van de wet géén nieuwe fiscale amnestie en mag zij ook niet als dusdanig worden beschouwd. Voor wat niet aangegeven nalatenschappen betreft, waarvoor de navorderingstermijn in de regel tien jaar en vijf maanden bedraagt, heeft deze categorie uitsluitend betrekking op nalatenschappen opengevallen vóór 1 januari 2001. Deze referentiedatum van 1 juni 2011 wordt niet jaarlijks aangepast. Dit zou de belastingplichtigen er immers toe kunnen aansporen om te wachten op het verstrijken van de verjarings- en vervaltermijnen. Het is duidelijk de bedoeling aan te geven dat, minstens voor de periode vanaf 2004, een regularisatie inhoudt dat alle sindsdien verschuldigde belastingen betaald dienen te worden. Artikel 121, 5° Dit artikel wordt aangepast zodat ook rechtspersonen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting of aan de belasting van niet-inwoners-rechtspersonen, evenals verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die als BTW-plichtige geregistreerd zijn, een regularisatieaangifte kunnen indienen. Artikel 121, 7° De definitie van heffingen wordt uitgebreid om rekening te houden met de uitbreiding van de definitie van belasting (zie artikel 121, 1° bis) e n door invoeging van het woord “sancties”. Er wordt immers ook voorgesteld om voor “overige inkomsten” en “beroepsinkomsten” in een sanctie te voorzien (zie verder). Artikel 122 § 1 Deze bepaling wordt aangepast zodat voortaan de heffing berekend wordt met toepassing van alle verrekenbare en aftrekbare bestanddelen voorzien in het van toepassing zijnde wetboek. Hierbij wordt in de eerste plaats gedacht aan de op grond van de Europese Spaarrichtlijn in sommige landen geheven woonstaatheffing. De verrekening van deze heffing met de eindbelasting wordt opgelegd door de Spaarrichtlijn, maar wordt momenteel door het Contactpunt niet toegepast, terwijl er bij een gewone navordering wel rekening mee gehouden wordt. Teneinde dubbel gebruik uit te sluiten, dient er wel te worden voorzien in een uitwisseling van inlichtingen met de lokale taxatiediensten in geval een aangever bij het Contactpunt aanspraak
44
maakt op toepassing van verrekenbare of aftrekbare bestanddelen. Een aangever die aanspraak maakt op deze bestanddelen, geeft hiervoor dus wel zijn anonimiteit op. Verder wordt ook voorgesteld om niet langer een sanctie te voorzien in de vorm van een tariefverhoging met 10 procentpunten, hetgeen leidt tot een onevenredige verhoging in sommige situaties, maar te opteren voor een belastingverhoging van 20 %. Deze verhoging wordt in de praktijk vaak gehanteerd voor belastingplichtigen die in het kader van een controle blijk geven van goede medewerking en regelingsbereidheid. Het is niet logisch om aan belastingplichtigen die voor enig initiatief van de fiscale administratie spontaan een regularisatie aanvragen, een hogere sanctie op te leggen. Tenslotte wordt ook gepreciseerd dat, ook voor de overige inkomsten (dit was reeds voorzien voor de beroepsinkomsten) bij de berekening van de heffing rekening gehouden wordt met de aanvullende crisisbelasting en de aanvullende gemeentebelasting in de gevallen waarin de desbetreffende wetboeken hierin voorzien. Artikel 122 § 2 Ook voor de beroepsinkomsten wordt voorzien dat de berekening van de heffing rekening houdt met alle verrekenbare en aftrekbare bestanddelen. Het bedrag van deze bestanddelen dient door de belastingplichtige te worden aangetoond. Vermits het Contactpunt regularisaties geen controlebevoegdheden heeft, wordt er rekening mee gehouden op verantwoordelijkheid van de aangever. Indien de aangever een te hoog bedrag aan verrekenbare of aftrekbare bestanddelen heeft aangegeven, kunnen de taxatiediensten involge de toepassing van de circulaire van 1 april 2010 ( ) tot een navordering van de bijkomend verschuldigde belasting overgaan en hierbij de gewone sancties opleggen. Een risico op dubbel gebruik is hier niet aanwezig, vermits er voor beroepsinkomsten reeds tot informatieuitwisseling wordt overgegaan (zie ook verder). Er wordt voorgesteld om ook voor de regularisatie van beroepsinkomsten een sanctie in de vorm van een belastingverhoging van 20 % op te leggen. Enerzijds wordt hierdoor een gelijkheid tot stand gebracht tussen de belastingplichtigen die (hoger belaste) beroepsinkomsten niet hebben aangegeven en belastingplichtigen die overige inkomsten hebben verzwegen. Tenslotte wordt ook gepreciseerd dat voor de beroepsinkomsten bij de berekening van de heffing rekening gehouden wordt met de aanvullende crisisbelasting en de aanvullende gemeentebelasting in de gevallen waarin de desbetreffende wetboeken hierin voorzien. Anderzijds zal voortaan ook een immuniteit voor sociale zekerheidsbijdragen verbonden zijn aan een fiscale regularisatie (zie verder). Het “bijkomend” voordeel dat de aangever hierdoor bekomt, wordt, weze het op een forfaitaire en uniforme wijze, vergolden door een verhoging van 20 % van de belastingen verschuldigd bij een regularisatie van beroepsinkomsten. Er kan overwogen worden om de opbrengst van deze verhoging te storten in een speciaal fonds voor het evenwicht van de sociale zekerheid. Artikel 122 § 3 De huidige tekst van de wet geeft de indruk dat de fiscale immuniteit beperkt is tot de inkomstenbelastingen. Het is echter duidelijk dat, na betaling van de heffing, de geregulariseerde inkomsten, sommen, waarden, kapitalen of andere vermogensbestanddelen niet meer kunnen onderworpen worden aan enige belasting op grond waarvan de heffing berekend werd. Indien beroepsinkomsten ten onrechte geregulariseerd werden als overige inkomsten (vb. roerende of diverse inkomsten), zal een navordering door de taxatiediensten mogelijk zijn. Het Contactpunt regularisaties beschikt immers niet over controlebevoegdheden, zodat het de door
45
de aangever voorgehouden kwalificatie niet steeds met zekerheid kan nagaan. Om deze reden kan de kwalificatie als “overige inkomsten” door het Contactpunt niet automatisch tegenstelbaar zijn aan de andere diensten van de fiscale administraties. Deze navordering gebeurt zonder belastingverhoging (dit is nu reeds voorzien). De reeds betaalde heffing zal met de uiteindelijk verschuldigde belasting verrekend worden. In dergelijk geval kan de aangever, die een verkeerde regularisatieaangifte heeft ingediend en een verkeerd berekende heffing heeft betaald, geen aanspraak maken op een immuniteit voor de navordering van sociale bijdragen, noch op een strafrechtelijke immuniteit. Artikel 122 § 4 Voor de regularisatie van BTW-handelingen wordt geen verhoging voorgesteld, enerzijds omdat reeds een verhoging voorzien is voor de regularisatie van beroepsinkomsten, anderzijds omdat de BTW-wetgeving zelf voorziet in het niet-toepassen van een verhoging in geval van een spontane rechtzetting (art. 3, K.B. nr. 41). Artikel 122 § 5 Voor vermogensvoordelen waarvoor op 1 juni 2011 de fiscale navorderingstermijnen verstreken zijn, wordt voorgesteld deze te onderwerpen aan een heffing ten titel van sanctie. Deze vermogensvoordelen genieten immers de facto al van een fiscale immuniteit. Door de betaling van een sanctie geniet de aangever bovendien van een strafrechtelijke immuniteit, kan hij niet meer vervolgd worden, bijvoorbeeld voor witwas (non bis in idem) en riskeert hij geen verbeurdverklaring meer. Het gaat hier per definitie om personen die nog niet het voorwerp uitmaken van een opsporingsof een gerechtelijk onderzoek en die zich spontaan melden bij het Contactpunt regularisaties voor fiscale misdrijven waarvoor de navorderingstermijnen verstreken zijn. Indien deze personen wel het voorwerp zouden uitmaken van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek zouden zij eventueel in aanmerking komen voor een transactionele regeling zoals ingevoerd door de Wet van 14 april 2011 en gewijzigd door de wet van 11 juli 2011. Het bedrag van de sanctie dient in verhouding te staan tot het bedrag van de vermogensvoordelen. Het percentage zou niet afschrikwekkend mogen zijn, zo niet hebben de kandidaat-aangevers er geen enkel belang bij om zich spontaan te regulariseren. Anderzijds dient er bij de bepaling van het percentage ook rekening mee te worden gehouden dat de kandidaat-aangevers de kans die hen geboden werd door de wet van 31 december 2003 op de eenmalige bevrijdende aangifte, niet gegrepen hebben. Zij mogen hiervoor niet worden beloond door nu de mogelijkheid te krijgen zich te regulariseren tegen tarieven die lager liggen dan deze die waren voorzien door deze wet (6 of 9 %). Er kan een percentage worden gekozen dat kan worden aanzien als een “tweede kans” om gebruik te maken van de bepalingen van deze wet. Er kan dan gedacht worden aan een percentage van 12 %. Dit percentage stemt overeen met de 6 % die was voorzien in de wet op de eenmalige bevrijdende aangifte, verhoogd met 6 % om reden dat de, door deze wet voorziene, investeringsverbintenis niet is nageleefd door de aangever. Dit percentage kan worden aangemerkt als een te lage sanctie voor gevallen van “ernstige en georganiseerde fraude”, omschreven zoals hoger vermeld. Voor vermogensvoordelen die voortvloeien uit gevallen van ernstige en georganiseerde fraude, kan gedacht worden aan een tarief van 30 %. Het weze benadrukt dat dit percentage enkel geldt voor vermogensvoordelen uit fraude waarvoor op 1 juni 2011 de navorderingstermijnen verstreken zijn. Voor wat betreft de
46
inkomstenbelastingen dient voor de periode vanaf 1 januari 2004 alleszins de wettelijk verschuldigde belasting als regularisatieheffing te worden betaald. Voor de toepassing van deze wet wordt aangenomen dat het gebruik maken van (scherm-) vennootschappen en structuren die als “doelvermogen” worden beschouwd zoals trust en Stiftung, zelfs indien gevestigd in een belastingparadijs, niet wordt aangemerkt als ernstige en georganiseerde fraude indien de hoofdbedoeling van de aanwending ervan erin bestaat om anonimiteit te bieden aan de uiteindelijke gerechtigde van de inkomsten ten aanzien van de fiscale overheid. De kwalificatie als “ernstige en georganiseerde fraude” gebeurt onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de aangever. Bij gebrek aan controlebevoegdheden kan het Contactpunt regularisaties immers niet met zekerheid uitmaken of een bepaalde fraude al dan niet “ernstig en georganiseerd” is. In geval van twijfel zal de aangever er dan ook best voor opteren om het tarief van 30 % te laten toepassen. Omdat de toepassing van deze percentages van 12% en 30% voorbehouden is aan vermogensvoordelen die voortvloeien uit inbreuken waarvoor de fiscale navorderingstermijnen verstreken zijn, voldoet dit voorstel ook aan de kritiek vervat in het arrest van het Europees Hof van Justitie van 17 juli 2008 (Zaak C-132/06, Commissie/Italië). De overheid doet geenszins afstand van zijn normale onderzoeks- en taxatiebevoegdheden voor de periodes waarin deze kunnen uitgeoefend worden. Hetzelfde geldt ook voor wat betreft de belastingen voorzien in artikel 3 van de Bijzondere Financieringswet en waarvoor de federale overheid de dienst van de belasting verzekert. Ook wat deze belastingen betreft, wordt geenszins afstand gedaan van de normale taxatiebevoegdheden van de gewesten voor de periodes waarin deze kunnen uitgeoefend worden. Aangezien de vermogensvoordelen waarvoor op 1 juni 2011 de fiscale navorderingstermijnen verstreken zijn onderworpen worden aan een heffing ten titel van sanctie, en het regelen van fiscale sancties een onderdeel uitmaakt van de “dienst van de belasting” ( zie supra ) is de federale wetgever ter zake bevoegd althans zolang hij de dienst van de belasting voorzien in artikel 3 van de Bijzondere Financieringswet verzekert. Artikel 122 § 6 Deze bepaling maakt duidelijk dat aangevers die bewust een onvolledige regularisatieaangifte indienen, door, bijvoorbeeld, bepaalde vermogensbestanddelen hierin niet te vermelden, voor de niet-vermelde vermogensbestanddelen en de inbreuken die ze hebben opgeleverd, geen beroep kunnen doen op de strafrechtelijke immuniteit waarin deze wet voorziet. Voor deze vermogensbestanddelen kunnen de aangevers dus niet alleen geconfronteerd worden met een fiscale en sociale navordering, maar tevens met een strafvervolging die kan leiden tot een strafrechtelijke veroordeling en een verbeurdverklaring. Het gaat hier slechts om een verduidelijking, en niet om een nieuwe strafbepaling, noch om een beperking van de door de wet geboden immuniteit die in ieder geval beperkt is tot het voorwerp van de regularisatieaangifte. Artikel 123, 1° Dit artikel omschrijft op limitatieve wijze de misdrijven waarvan de opbrengsten niet het voorwerp kunnen uitmaken van een geldige regularisatie. De lijst met uitgesloten misdrijven is geïnspireerd op de lijst van basismisdrijven vervat in artikel 5 § 3 van de preventieve witwaswet van 11 januari 1993, maar omvat niet de “ernstige en georganiseerde fraude” (zie ook hoger) en evenmin “misbruik van vennootschapsgoederen” en faillissementsmisdrijven. Het misdrijf van “misbruik van vennootschapsgoederen” werd niet als uitsluitingsgrond weerhouden omdat een fraude gepleegd in het kader van een vennootschap, afhankelijk van de omstandigheden snel als een
47
“misbruik van vennootschapsgoederen” kan aangemerkt worden. Deze onzekerheid weerhoudt een aanzienlijk aantal kandidaat-aangevers om tot een regularisatie over te gaan. Zij riskeren immers dat hun regularisatie ongeldig wordt verklaard en dat zij een tweede keer kunnen aangesproken worden. Er is echter geen fundamenteel bezwaar om in dergelijk geval de dader van dergelijke inbreuk toe te laten de fiscale gevolgen van zijn inbreuk te regulariseren. Deze regularisatie doet geen afbreuk aan de rechten die derden zouden kunnen laten gelden als gevolg van deze inbreuk (zie verder : artikel 127). Zo kan de benadeelde schuldeiser of de curator van een failliete vennootschap zich nog steeds tegen de dader van de inbreuk keren op grond van het door deze laatste gepleegde misdrijf. Het misdrijf van “misbruik van vertrouwen” werd niet uit deze lijst verwijderd daar dit tot een al te ruim toepassingsgebied zou leiden. Wel wordt nadrukkelijk verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet van 27 december 2005 waarin hierover reeds het volgende werd gezegd : “Indien evenwel zou blijken dat het loutere feit van het niet aangeven of vermelden van bepaalde inkomsten, kapitalen of BTW-verrichtingen op zich reeds aanleiding kan geven tot een wettelijke kwalificatie die onder één van de hierboven geviseerde misdrijven valt, dan geldt de uitsluiting van de aangiftemogelijkheid evenwel niet. Deze beperking viseert de bijzondere situaties waarbij het loutere niet aangeven, bijvoorbeeld inzake BTW, door de werking van wetsbepalingen zou geïnterpreteerd worden als, bijvoorbeeld, oplichting. Indien geen enkele andere daad gesteld wordt die tot de aanwezigheid van een dergelijke misdrijf zou leiden (wat wel het geval zou kunnen zij, afhankelijk van de concrete feiten, indien de niet aangifte zou vergezeld zijn van bijkomende daden van bedrieglijke onttrekking van vermogen en dergelijke), dan dient de geldigheid van de aangifte te worden aanvaard omdat anders de maatregel van de regularisatie zelf ook in meer gewone situaties van loutere niet-aangifte onwerkzaam zou worden.”40
Artikel 123, 4° Deze bepaling maakt het de aangevers die een regularisatieaangifte hebben ingediend vóór 1 juni 2011 mogelijk om, uiterlijk op 31 december 2012 een bijkomende regularisatieaangifte in te dienen voor de vermogensvoordelen opgeleverd door inbreuken waarvoor op 1 juni 2011 de fiscale navorderingstermijnen verstreken waren. Er wordt immers vastgesteld dat een aanzienlijk aantal regularisatieaangiftes die in het verleden werden ingediend, slechts betrekking hebben op inbreuken gepleegd tijdens periodes waarvoor de fiscale navorderingstermijnen nog lopen op de datum van de aangifte. Met deze wet wordt de aangevers de kans geboden om, tegen betaling van een forfaitaire sanctie, ook strafrechtelijke immuniteit te bekomen en het risico van verbeurdverklaring uit te sluiten voor die vermogensvoordelen waarvoor de navorderingstermijnen verstreken zijn. Deze, voorheen niet bestaande mogelijkheid, kan ook worden geboden aan die aangevers die in het verleden reeds een regularisatieaangifte hebben ingediend. Het gaat hier om een in de tijd beperkte mogelijkheid. Artikel 124 Naast enkele vormelijke aanpassingen worden ook enkele wijzigingen voorgesteld aan de procedure van regularisatie. Zo wordt voorgesteld dat het Contactpunt regularisaties aan de aangever of zijn gemachtigde onmiddellijk een ontvangstmelding zendt, hetgeen van belang is omdat de datum van indiening van belang kan zijn om de ontvankelijkheid te beoordelen, waarna het Contactpunt binnen de twee maanden aan de aangever zou bevestigen of zijn aangifte ontvankelijk is en hem in kennis 40
Kamer, Doc 51, 2097/001, blz. 75-76
48
stellen van het bedrag van de verschuldigde heffing. De termijn van twee maanden wordt meer realistisch geacht dan de momenteel voorziene termijn van dertig dagen. Ook aan de informatieuitwisseling met de andere diensten van de FOD Financiën worden wijzigingen aangebracht. Zo wordt voorgesteld dat het Contactpunt niet langer de aangiftes als dusdanig overmaakt aan de plaatselijke taxatiediensten wanneer deze betrekking heeft op beroepsinkomsten of BTW-handelingen, maar wel de bedragen meedeelt die ten titel van beroepsinkomsten of BTW-handelingen werden geregulariseerd. Deze uitwisseling kan gebeuren, zelfs indien in dezelfde regularisatieaangifte ook andere inkomsten, zoals roerende of onroerende inkomsten, werden aangegeven. Er wordt hierdoor een einde gesteld aan de praktijk om geen informatie (attesten) over beroepsinkomsten over te maken aan de taxatiediensten indien er ook “overige inkomsten” op het attest vermeld worden. Wanneer in het kader van de regularisatie van “overige inkomsten” rekening gehouden wordt met bepaalde verrekenbare of aftrekbare bestanddelen, zoals, bijvoorbeeld, de woonstaatheffing, dan zal deze informatie ook worden overgemaakt aan de plaatselijke taxatiediensten. Op deze manier wordt een dubbele verrekening of aftrek, eenmaal bij het Contactpunt en eenmaal bij de plaatselijke taxatiedienst, uitgesloten. Artikel 125 Deze bepaling wordt aangepast om rekening te houden met het feit dat de aangever die de regularisatieprocedure doorloopt, ook een immuniteit geniet voor wat betreft de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd op de door hem geregulariseerde beroepsinkomsten. Het feit van de regularisatie mag geen aanleiding zijn om een onderzoek inzake sociale zekerheid te openen. Artikel 126 Deze bepaling is op zich duidelijk genoeg, en vereist geen verdere toelichting. Artikel 127 § 1 Deze bepaling werd aangepast om rekening te houden met het feit dat, na aanpassing, een regularisatie mogelijk is voor alle belastingen waarvoor de federale overheid de dienst van de belasting verzekert. De aangever verkrijgt een strafrechtelijke immuniteit voor deze inbreuken voorzien in de fiscale wetboeken die van toepassing zijn op de belastingen op basis waarvan de heffing berekend werd. Wanneer een aangever wel beroepsinkomsten regulariseert, maar niet de overeenstemmende BTW-handelingen, dan zal hij niet meer kunnen vervolgd worden voor een inbreuk op het wetboek van de inkomstenbelastingen, maar wel nog voor een inbreuk op het BTW-wetboek. Deze bepaling toont nogmaals het belang aan van een volledige en correcte regularisatie. Omdat de regularisatie wordt uitgebreid tot de sociale bijdragen op de geregulariseerde beroepsinkomsten, wordt de strafrechtelijke immuniteit ook uitgebreid tot de sociale zekerheidswetgeving, zowel in het stelsel van de werknemers als van de zelfstandigen. Deze eerste paragraaf verleent de aangever een vrijstelling van strafvervolging. Artikel 127 § 2 Deze bepaling heeft betrekking op de zogenaamde “accessoire misdrijven” die werden gepleegd in het kader van een fiscale fraude. Het gaat meer bepaald om valsheid in geschriften en gebruik (art. 194 tot 197 S.W.), misbruik van vennootschapsgoederen (art. 492bis S.W.), inbreuken op de boekhoudwetgeving en de faillissementswetgeving. Fiscale fraude gaat, zeker indien zij gepleegd wordt in het kader van een vennootschap, vaak gepaard met dergelijke misdrijven.
49
Voor wat betreft valsheid in geschriften heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat dergelijke feiten tegelijkertijd een fiscaal misdrijf als een gemeenrechtelijk misdrijf kunnen uitmaken (eendaadse samenloop; Cass., 18 juni 2003, T.F.R., 2003, p. 1078). Daders van dergelijke inbreuken zijn niet langer uitgesloten van een fiscale regularisatie (zie hoger), maar zij kunnen nog steeds strafrechtelijk vervolgd worden. In tegenstelling tot de eerste paragraaf geldt er voor de daders van deze misdrijven dus geen vrijstelling van strafvervolging. Indien zij echter, vooraleer zij het voorwerp uitmaakten van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek, een regularisatieaangifte hebben ingediend en de gevorderde heffing hebben betaald, dan zal hen, evenals aan eventuele mededaders of medeplichtigen, voor deze misdrijven echter geen bijkomende straf worden opgelegd. Zij kunnen echter wel nog worden schuldig verklaard aan de hen ten laste gelegde accessoire misdrijven. De vorderingen van burgerlijke partijen, schadelijders, curatoren enz., gesteund op deze misdrijven kunnen in voorkomend worden toegewezen. Artikel 127 § 3 Teneinde hierover geen misverstanden te laten bestaan, wordt uitdrukkelijk bepaald dat een fiscale regularisatie geen afbreuk doet aan eventuele rechten van derden. Fiscale fraude blijft een misdrijf en derhalve een fout in de zin van artikel 1382 B.W. Derden die ten gevolge van deze fout schade lijden, kunnen deze verhalen op de dader, ofwel door een vordering voor de gewone rechtbanken, ofwel via een burgerlijke partijstelling indien er naast de fiscale fraude nog andere misdrijven werden gepleegd (vb. Cass., 27 maart 2001, T.F.R., 2001, p. 868).
50
Deel 4 : Proeve van aanpassing van de artikels 121 t.e.m. 127 van de Programmawet van 27 december 2005 27 DECEMBER 2005. – Programmawet – Publicatie BS 30.12.2005 HOOFDSTUK VI. - De fiscale regularisatie. Art. 121. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk verstaat men : 1° onder " regularisatie-aangifte " : de aangifte b ij de Federale Overheidsdienst Financiën van sommen, waarden, inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen met het oog op het bekomen van een regularisatie-attest mits de bij deze wet bepaalde heffingen worden betaald. Deze aangifte kan mede betrekking hebben op sommen, waarden, inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen: - betaald of toegekend aan de rechtsvoorganger van de aangever of de huwelijksgemeenschap waartoe de aangever behoort of behoorde - betaald of toegekend aan een belastingplichtige bedoeld in artikel 344, § 2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 indien de aangever aantoont de uiteindelijk gerechtigde van deze sommen, waarden, inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen te zijn 1°bis onder “belasting” : de belastingen waarvoor d e federale overheid de dienst van de belasting verzekerd 1°ter onder “ernstige en georganiseerde fiscale fra ude”: ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend zoals bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek 2° onder " geregulariseerde overige inkomsten " : d e sommen, waarden, inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte ingediend bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën ingerichte Contactpunt regularisaties, die wordt verricht door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zoals hierna bepaald, waarbij deze persoon aantoont met alle middelen van recht, de eed uitgezonderd, dat zij in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen een andere aard hebben dan deze van beroepsinkomsten; 3° onder " geregulariseerde beroepsinkomsten " : de sommen, waarden, inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties, door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon wanneer deze niet kan aantonen dat deze inkomsten in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen een andere aard hebben dan beroepsinkomsten; 4° onder " geregulariseerde BTW-handelingen " : de in artikel 51 van het BTW-Wetboek vermelde aan BTW onderworpen handelingen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties door een rechtspersoon, door een natuurlijke persoon of door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid;
51
4°bis onder “geregulariseerde overige vermogensvoor delen “ : de overige inkomsten, beroepsinkomsten en BTW-handelingen die niet in een in België wettelijk verplichte boekhouding of aangifte werden vermeld of waarop de in België verschuldigde belasting niet werd geheven, en waarvoor de wettelijke bepaalde heffingsbevoegdheid is vervallen of verjaard op 1 juni 2011 en die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties, door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon; 5° onder " aangever " : de natuurlijke persoon,de r echtspersoon of de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die overgaat tot het indienen van een regularisatie-aangifte hetzij in persoon hetzij door bemiddeling van een gemachtigde. Met " natuurlijke personen " worden bedoeld de op grond van artikel 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners en de op grond van artikel 227, 1°, van hetzelfde Wetboek aan de b elasting van niet-inwoners onderworpen nietrijksinwoners. Met " rechtspersonen " worden bedoeld de op grond van artikel 179 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de vennootschapsbelasting onderworpen binnenlandse vennootschappen, de op grond van artikel 220 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de rechtspersonenbelasting onderworpen entiteiten en de op grond van artikel 227, 2° en 227, 3° van hetzelfde Wetboek aan de belasting v an niet-inwoners onderworpen buitenlandse vennootschappen en entiteiten; Met “vereniging zonder rechtspersoonlijkheid” wordt bedoeld ieder samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid dat als dusdanig voor doeleinden van de BTW is geïdentificeerd” 6° onder " gemachtigden " : de in de artikelen 2 to t 2ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, beoogde personen en ondernemingen; 7° onder " heffingen " : het totaal bedrag van de i ngevolge de regularisatie verschuldigde belastingen, rechten, taksen en sancties
Art. 122. § 1. De geregulariseerde overige inkomsten vermeld onder artikel 121, 2°, die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk worden onderworpen aan hun normale belastingtarief, rekening houdend met alle verrekenbare en aftrekbare bestanddelen, verhoogd met een belastingverhoging van 20 procent, en in voorkomend geval verhoogd met de aanvullende crisisbelasting en de toepasselijke aanvullende gemeentebelasting in zoverre de wet dit voorziet. § 2. De geregulariseerde beroepsinkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk worden onderworpen aan hun normaal belastingtarief van toepassing met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin deze inkomsten werden behaald of verkregen, rekening houdend met alle verrekenbare en aftrekbare bestanddelen, verhoogd met een belastingverhoging van 20 procent en in voorkomend geval verhoogd met de aanvullende crisisbelasting en de toepasselijke aanvullende gemeentebelasting in zoverre de wet dit voorziet.
52
§ 3. In geval van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, heeft de betaling van de in dit artikel bepaalde heffingen tot gevolg dat de geregulariseerde overige inkomsten en de geregulariseerde beroepsinkomsten die deze heffingen hebben ondergaan voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan de inkomstenbelasting zoals bepaald in het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992, met inbegrip van de daarin vermelde belastingverhogingen, nalatigheidsinteresten en boetes, noch aan de door artikel 9 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte voorziene belastingverhoging van 100 percent, noch aan andere belastingen op basis waarvan de heffing berekend werd of aan de sociale zekerheidsbijdragen. Indien beroepsinkomsten ten onrechte als geregulariseerde overige inkomsten aan de heffing werden onderworpen, verhindert dat niet dat een nieuwe taxatie als beroepsinkomsten plaatsvindt, zij het dat de reeds betaalde heffing met de nieuwe taxatie wordt verrekend. § 4. De geregulariseerde BTW-handelingen die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, worden onderworpen aan de BTW aan het tarief van toepassing met betrekking tot de geregulariseerde verrichting in het jaar waarop deze verrichtingen plaatsvonden. In geval van een regularisatie-aangifte voor geregulariseerde BTWhandelingen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, heeft de betaling van de in het vorige lid bedoelde BTW-heffing tot gevolg dat deze verrichtingen voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan enige BTW-heffing, noch aan enige bijkomende sanctie, boete of bijkomende heffing van enige aard voorzien in het BTW-Wetboek. § 5. De geregulariseerde overige vermogensvoordelen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk worden ten titel van sanctie onderworpen aan een heffing van 12 procent. Indien de geregulariseerde overige vermogensvoordelen afkomstig zijn van ernstige en georganiseerde fiscale fraude zoals hoger gedefinieerd wordt deze heffing vastgesteld op 30 procent. § 6. Indien de aangever met toepassing van deze wet een aangifte zoals bedoelt in artikel 121, 1° indient, doch hierbij, wetens en willens, nalaat alle in zijn hoofde verkregen overige inkomsten, beroepsinkomsten, BTW-handelingen en overige vermogensvoordelen in de aangifte op te nemen, geldt voor het saldo geen toepassing van art 127 van deze wet.
Art. 123. Noch de in artikel 121, 1°, bedoelde aangifte, noch de betaling van de in artikel 122 bedoelde heffingen, noch het in artikel 124, vijfde lid, bedoelde attest, hebben uitwerking : 1° indien de geregulariseerde inkomsten voortkomen uit a) een misdrijf dat in verband staat met terrorisme of de financiering van terrorisme; georganiseerde misdaad; illegale drughandel; illegale handel in wapens, goederen en koopwaren met inbegrip van antipersoonsmijnen en/of submunitie; handel in clandestiene werkkrachten; mensenhandel; exploitatie van de prostitutie; illegale handel in menselijke organen of weefsels; fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen; verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en corruptie; ernstige milieucriminaliteit ; namaak van muntstukken of bankbiljetten; namaak van goederen; zeeroverij. b) een beursmisdrijf, het onwettig openbaar aantrekken van spaargelden of het verlenen van beleggingsdiensten, diensten van valutahandel of van geldoverdracht zonder vergunning;
53
c) een oplichting, misbruik van vertrouwen, een gijzeling, een diefstal of afpersing. 2° indien voor de indiening van de regularisatie-aa ngifte de aangever door een Belgische belastingadministratie, een sociale zekerheidsinstelling of een Belgische sociale inspectiedienst, schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke onderzoeksdaden; 3° indien ten behoeve van dezelfde aangever of BTW- plichtige reeds een regularisatie-aangifte werd ingediend. 4° In afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 1 23, 3° kunnen de natuurlijke personen en de rechtspersonen die reeds met toepassing van deze wet een eerste regularisatie-aangifte hebben ingediend voor 1 juni 2011, een bijkomende regularisatie-aangifte indienen tot uiterlijk 31 december 2012 inzake de vermogensbestanddelen vermeld onder art. 121 4°bis. Art. 124. Met het oog op het ontvangen van de regularisatie-aangiften wordt door de Koning binnen de Federale Overheidsdienst Financiën een " Contactpunt regularisaties " opgericht. De regularisatie-aangifte wordt bij het " Contactpunt regularisaties " ingediend door middel van een aangifteformulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld. Dit aangifteformulier vermeldt onder andere de naam van de indiener van de aangifte en in voorkomend geval de naam van zijn gemachtigde, de oorsprong en het bedrag van de aangegeven sommen, waarden, en inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen en de datum van indiening van de aangifte. Na ontvangst van de regularisatie-aangifte zendt het “Contactpunt regularisaties” een ontvangstmelding aan de aangever of zijn gemachtigde. Het " Contactpunt regularisaties " brengt binnen de twee maanden na ontvangst van de aangifte de aangever of zijn gemachtigde schriftelijk op de hoogte van de ontvankelijkheid ervan. Het " Contactpunt regularisaties " stelt in dezelfde brief het bedrag vast van de in uitvoering van dit hoofdstuk verschuldigde heffing. De betaling van de heffing moet verricht worden binnen 15 dagen volgend op de verzendingsdatum van die brief. Op het ogenblik van de ontvangst van de betaling, verzendt het " Contactpuntregularisaties " aan de aangever of zijn gemachtigde, een regularisatie-attest waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat onder andere bevat : de naam van de aangever en in voorkomend geval van zijn gemachtigde, het bedrag van de heffing, het bedrag van de geregulariseerde sommen, waarden, inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen. De aangiften die bij het " Contactpunt regularisaties " worden verricht, worden door dit contactpunt genummerd en bijgehouden. Het bedrag van de sommen, waarden, en inkomsten, kapitalen en andere vermogensbestanddelen die onderworpen zijn aan de heffing bedoeld in artikel 122, §§ 2 en 4, evenals de bedragen waarvoor bij het berekenen van de heffing bedoeld in artikel 122, § 1 een vermindering of verrekening werd toegepast, wordt toegezonden aan de plaatselijke taxatiedienst waarvan de aanvrager afhangt en wordt aan zijn fiscaal dossier toegevoegd. Het " Contactpunt regularisaties " houdt bovendien een lijst bij van de afgeleverde regularisatie-attesten met vermelding van het nummer van de regularisatie-aangifte. Een afschrift van deze lijst wordt om de zes maanden overgemaakt aan de Cel voor de financiële informatieverwerking opgericht door de voornoemde wet van 11 januari 1993. De ambtenaren en personeelsleden die actief zijn binnen het " Contactpunt regularisaties " zijn gehouden tot het beroepsgeheim bedoeld in artikel 337 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Voor de aangiften waarvan de bedragen niet worden doorgezonden aan de lokale taxatiedienst, mogen zij de naar aanleiding van de regularisatie-aangifte verkregen inlichtingen bovendien niet bekend maken aan de andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën of andere instanties. Art. 125
54
De aangifte, de daaropvolgende betaling van de verschuldigde heffing en het attest bedoeld in artikel 124, vijfde lid, kunnen niet als indicie of aanwijzing worden aangewend om fiscale onderzoeks- of controleverrichtingen uit te voeren, om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving of sociale zekerheidswetgeving te melden of om inlichtingen uit te wisselen, behalve met betrekking tot de vaststelling van de ingevolge de aangifte verschuldigde heffing. Art. 126. Binnen de grenzen gesteld door de artikelen 122, § 3 en 123, kan een regularisatie-attest gebruikt worden als bewijsmiddel voor de hoven en rechtbanken, voor de administratieve rechtscolleges, evenals tegenover elke openbare dienst. Art. 127. §1. Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan strafrechtelijke inbreuken op de fiscale wetten met betrekking tot de belastingen die het voorwerp uitmaken van de regularisatie, aan misdrijven bedoeld in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de uitvoeringsbesluiten ervan, en in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut van de zelfstandigen en de uitvoeringsbesluiten ervan of aan misdrijven omschreven in artikel 505 van het Strafwetboek, in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de voormelde misdrijven zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld, of op de inkomsten uit de belegde voordelen, evenals personen die mededaders of medeplichtigen zijn aan deze misdrijven in de zin van de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek, blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, indien zij niet vóór de datum van indiening van de in artikel 121 bedoelde aangiften, het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien er een regularisatie-aangifte werd gedaan onder de voorwaarden van deze wet en de ingevolge die regularisatie-aangifte verschuldigde bedragen werden betaald. §2. Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de misdrijven zoals omschreven in de artikelen 194 tot 197 en 492bis van het Strafwetboek, de Wet met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen en de Faillissementswet, en die werden begaan met het oog op het plegen van of het vergemakkelijken van een fiscale inbreuk of waarvan een fiscale inbreuk het gevolg is, kunnen verder het voorwerp uitmaken van een strafvervolging zelfs indien zij een regularisatie-aangifte hebben ingediend zoals bedoeld in artikel 121 van deze wet. Indien zij echter vóór de datum van indiening van de in artikel 121 bedoelde regularisatie-aangifte, niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien er een regularisatie-aangifte werd ingediend onder de voorwaarden van deze wet en de ingevolge die regularisatie-aangifte verschuldigde bedragen werden betaald, kan aan de aangever evenals aan personen die mededaders of medeplichtigen zijn aan deze misdrijven in de zin van de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek evenwel geen bijkomende straf worden opgelegd uit hoofde van deze misdrijven. §3. Bovenstaande bepalingen doen geen afbreuk aan de rechten van derden. Art. 127bis Art.9 van de wet van 31 december 2003 op de eenmalig bevrijdende aangifte wordt opgeheven.
55
Deel 5: Een nieuwe fiscale maximalistische voorstel
regularisatiecampagne
–
Het
1°) Waarin is het voorstel maximalistisch? In de maximalistische versie moet de fiscale regularisatie een maximum aan ontvangsten voor de staatsbegroting voortbrengen. Daarom is ze erop gericht alle voorwaarden in te voeren zodat een zo groot mogelijk aantal belastingplichtigen van de nieuwe mogelijke fiscale regularisatiecampagne zou kunnen genieten. Het succes van deze regularisatieoperatie hangt voornamelijk af van: -
de eenvoud ervan (gemakkelijk te begrijpen) ; de gemakkelijke aanwending ervan; de absolute vertrouwelijkheid ten aanzien van de fiscus; het tarief dat redelijk en zelfs aantrekkelijk moet zijn; de totale bescherming van de berouwvolle belastingplichtige; het heersende fiscale klimaat (geen dreiging van een overdreven belastingverhoging voor de kapitaalbezitters).
2°) Wat is de reden om een maximalistisch voorstel in te dienen? a) Het vooruitzicht op hogere ontvangsten voor de Schatkist In 2004 bedroegen de ontvangsten van de eenmalige bevrijdende aangifte (EBA) 496 miljoen €. Ter vergelijking: de nieuwe fiscale regularisatieprocedure die door de programmawet van 27 december 2005 werd ingevoerd, bracht slechts 300 miljoen € op over een periode van 5 jaar, tussen 2006 en 2010. Een campagne voor een fiscale regularisatie die beperkt is in de tijd blijkt dus tot meer opbrengsten te leiden. Het maximalistische voorstel is dus geïnspireerd door de procedure die werd ingevoerd door de wet van 31 december 2003 houdende invoering van de eenmalige bevrijdende aangifte, die voor de Belgische Schatkist zeer gunstig is geweest. b) De huidige fiscale regularisatie komt niet aan alle belastingplichtigen ten goede Vele belastingplichtigen voelen zich van de huidige fiscale regularisatie uitgesloten. Daar zijn verschillende redenen voor. Die hangen vooral samen met de onvolledige strafrechtelijke immuniteit voor de berouwvolle belastingplichtige (cfr. rapport van Luc VANHEESWIJCK). Daaraan moet het feit worden toegevoegd dat de voorwaarden van de huidige regularisatie door sommigen als te streng worden beoordeeld, waardoor ze geneigd zijn om een betere gelegenheid af te wachten. Door welke voorwaarden worden de belastingplichtigen vandaag ontmoedigd om de stap te zetten naar de fiscale regularisatie? -
De boete van 10 basispunten is een te strenge straf: in het geval van de roerende inkomsten die tegen 15% worden belast, stemt deze straf overeen met een belastingverhoging van 66% !
56
-
De niet-aftrekbare woonstaatheffing (WSH): het Contactpunt-Regularisatie weigert om het bedrag van de Europese voorheffing aan te rekenen op het bedrag van de belasting op het roerend inkomen in België; dit komt erop neer dat hetzelfde inkomen twee keer wordt belast (dubbele belasting van intrestinkomsten);
-
De factuur voor de aangever wordt verhoogd met de gemeentelijke opcentiemen: België werd op 1 juli 2010 door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen veroordeeld (arrest Dijkman) omdat het de bij een Belgische financiële tussenpersoon geïnde roerende inkomsten (die alleen onderworpen zijn aan de bevrijdende roerende voorheffing) en deze die worden geïnd via een buitenlandse financiële tussenpersoon (waarvoor de belasting met de gemeentelijke opcentiemen wordt verhoogd) verschillend belast; ondanks deze veroordeling van de Belgische Staat weigert het Contactpunt-Regularisatie de lering te trekken uit het arrest van het H.J.E.G en blijft het de betaling van de gemeentelijke opcentiemen eisen wanneer de aanvraag tot regularisatie betrekking heeft op roerende inkomsten van de jaren voorafgaand aan 2010;
-
De fiscale last van de regularisatie zet er een rem op: wanneer die fiscale last een bepaalde drempel overschrijdt (vb: beroepsinkomsten, successies in zijlijn of tussen vreemden), is de belastingplichtige niet geneigd om zijn toestand te regulariseren;
-
Het gebrek aan vertrouwelijkheid ten aanzien van de belastingcontroleur wanneer de regularisatie alleen betrekking heeft op beroepsinkomsten, wekt bij de belastingplichtigen een wettige vrees voor vergelding op;
-
De behandelingstermijn van een regularisatiedossier bij het ContactpuntRegularisatie (gemiddeld 6 maanden) zorgt ervoor dat vele belastingplichtigen geen belangstelling meer hebben voor de door hen als omslachtig beoordeelde procedure;
-
De moeilijkheid om alle documenten te verzamelen die voor de behandeling van een dossier van fiscale regularisatie nodig zijn, zorgt ervoor dat sommigen aan de regularisatieprocedure verzaken. In dit opzicht merken we op dat de belastingplichtigen te veel afhangen van de goodwill van hun buitenlandse bankier om hun fiscaal regularisatiedossier samen te stellen.
c) De strafdreiging blijft voor vele fraudeurs hypothetisch De op Europees niveau genomen maatregelen om de fiscale fraude doeltreffender te bestrijden, hebben nog onvoldoende vruchten afgeworpen. We merken zelfs belangrijke tekortkomingen in het systeem van gegevensuitwisseling dat op Europees niveau wordt ingevoerd. Zo blijkt de uitwisseling op verzoek diegenen die “discreet” frauderen niet bovenmatig te verontrusten; en de automatische gegevensuitwisseling bevat leemten waarmee Europa het lastig heeft om af te rekenen (moeilijkheid voor de 27 om een akkoord te vinden over een uitbreiding van de toepassingssfeer van de richtlijn over de spaarfiscaliteit). Wat de Belgische maatregelen betreft (opheffing van het bankgeheim), moet worden gezegd dat ze geen invloed hebben op de fraudeurs waarvan het zwarte geld in het buitenland werd gedeponeerd. Dit alles maakt dat de bewustwording van het gevaar bij bepaalde belastingplichtigen uitblijft. Zij zullen hun gedrag slechts wijzigen of een fiscale regularisatie slechts aanvaarden indien de sanctiedreiging reëel is of indien er hun een interessante kans wordt geboden om weer in de pas te lopen. Dat is precies het doel van het maximalistische voorstel: een maximaal aantal belastingplichtigen (zelfs de weerspannigen) ertoe aanzetten zich te beteren en een mooie gelegenheid aan te grijpen om opnieuw met een schone lei te beginnen. d) Het verstrijken van de fiscale verjaring benadeelt de belangen van de Schatkist
57
Vele belastingplichtigen werden tijdens de voorbije jaren door de buitenlandse banken van de procedure van de fiscale regularisatie afgehouden. Deze banken hebben hun aangeraden hun zwart geld te beleggen in investeringsvehikels die geen belastbaar inkomen opleveren, zoals kapitalisatiesicavs en beleggingsverzekeringen. Het doel bestaat er over het algemeen in om het niet-aangegeven kapitaal buiten het bereik van de fiscus te houden zolang de fiscale verjaring niet is ingetreden. Wanneer de verjaringstermijn is verstreken, is het kapitaal de facto witgewassen en kan het zonder (al te veel) risico in het economisch circuit worden ingebracht. Voor de Schatkist betekenen deze praktijken een aanzienlijk verlies aan ontvangsten (de belasting wordt omzeild ten voordele van buitenlandse financiële actoren). Het maximalistische voorstel, in de mate dat zich tot een zo ruim mogelijk publiek richt, moet de belastingplichtigen wiens geld in die producten is ondergebracht ertoe aanzetten gebruik te maken van de voordelen van de fiscale regularisatie zoals de strafrechtelijke immuniteit en het recht om onmiddellijk over het geregulariseerde vermogen te beschikken. 3°) Welke belastingplichtigen zouden worden beoogd? Alle belastingplichtigen zouden aan deze fiscale regularisatiecampagne moeten kunnen deelnemen. Zouden worden beoogd: -
de natuurlijke personen, zowel de inwoners als de niet-inwoners; de rechtspersonen (vennootschappen, stichtingen of verenigingen) die hun verblijfplaats in België of in het buitenland hebben.
De buitenlandse structuren zoals de trusts of de Panamese vennootschappen zouden in het kader van de regularisatie als fiscaal transparant worden aanzien. 4°) Over welke belastingen zou het gaan? Alle Belgische belastingen, direct of indirect, zouden in aanmerking moeten worden genomen. Wij vernoemen inzonderheid: -
de inkomstenbelastingen (PB, VenB, RPB, BNI); de registratierechten; de successierechten; de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) ; de taks op de beursverrichtingen (TBV) ; de taks tot vergoeding der successierechten; de douanerechten, enz.
Voor de gewestbelastingen zouden de nieuwe wetsbepalingen het voorwerp moeten uitmaken van een akkoord tussen de Federale Staat en de gefedereerde entiteiten, met name over de verdeelsleutel van de ontvangsten. De Gewesten zouden de nodige decretale maatregelen moeten nemen om het stelsel van de nieuwe regularisatiewet op de gewestbelastingen toepasbaar te maken. Voor de BTW moet er rekening worden gehouden met de bepalingen van het Europese recht. De Staat kan niet op een algemene wijze, ongediffentieerd en vooraf, verzaken aan elke
58
controleactivieit inzake BTW. Voor zover de fiscale kwijtschelding zou worden toegekend op basis van een aangifte van de bedragen en waarden die op een welbepaalde datum in het bezit zijn van de belastingplichtige, zonder verwijzing naar de ontdoken belastingen, en de voor het verkrijgen van de fiscale kwijtschelding te betalen prijs niet onbeduidend zou zijn, moet niet worden gevreesd voor een negatieve reactie van de Europese instanties, zoals dit in 2008 het geval was voor Italië. Er kan echter niet worden uitgesloten dat de Commissie over het georganiseerde stelsel uitleg zou vragen. Om elke betwisting achteraf te vermijden, zou het bijgevolg nuttig zijn het akkoord van de Europese instanties te bekomen vooraleer de tekst wordt goedgekeurd. 5°) Over welke fraude zou het gaan? Voor dit punt is er geen onderscheid tussen het minimalistische en het maximalistische voorstel. De opbrengst van de eenvoudige (of gewone) fiscale fraude zou in alle gevallen het voorwerp moeten zijn van een regularisatie. Dat geldt ook voor de zware en georganiseerde fraude, met uitzondering van de gevallen die limitatief worden opgesomd (vb: BTW-carrousels). Momenteel is de fiscale regularisatie onmogelijk voor de overtredingen uit de preventieve witwaswet. Dit is met name het geval voor het misbruik van vennootschapsgoederen (de bedrijfsleider die een gedeelte van de omzet van de vennootschap in zijn voordeel aanwendt). Het is gewettigd zich af te vragen of er een verschillende behandeling moet zijn tussen de zelfstandige die als natuurlijke persoon zijn beroepsactiviteit uitoefent (die niet-aangegeven bedrijfsinkomsten kan regulariseren) en de bedrijfsleider die een activiteit uitoefent via een vennootschap (voor wie er geen fiscale regularisatie mogelijk is omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van vennootschapsgoederen). De overtreding die bestaat in het misbruik van vennootschapsgoederen, zoals die van het misbruik van vertrouwen, zou geen hinderpaal mogen zijn voor een fiscale regularisatie. 6°) Welk vermogen zou er worden beoogd? Elk vermogen waaraan fiscale fraude ten grondslag ligt, zou moeten kunnen worden geregulariseerd. Het gaat dus over elk financieel vermogen, gedeponeerd op een bankrekening (Belgische of buitenlandse) of belegd in een levensverzekering bij een Belgische of buitenlandse verzekeraar, onroerende goederen in het buitenland, effecten aan toonder, kunstwerken, goud, giraal geld (bankbiljetten en muntstukken), enz. In de veronderstelling dat het om giraal geld gaat, moet er niettemin rekening worden gehouden met het grotere gevaar op het witwassen van geld en moeten alle nodige maatregelen worden genomen om dit te voorkomen. 7°) Welke gevallen zouden uitgesloten zijn? Van de regularisatie moeten worden uitgesloten: de overtredingen die reeds het voorwerp zijn van een fiscaal, strafrechtelijk of sociaal onderzoek door om het even welke staats- of parastatale instelling. De belastingplichtigen die niet de mogelijkheid hebben om hun toestand te regulariseren, zouden niettemin een aanvraag tot fiscale bemiddeling kunnen indienen zoals in de nieuwe wetgeving wordt bepaald.
59
De opbrengst van witwasoperaties in de zin van de preventieve witwaswet zouden evenmin voor regularisatie in aanmerking komen. Wij herinneren hier aan het belang om het begrip witwassen af te bakenen om dit los te zien van de zware en georganiseerde fraude, het misbruik van de vennootschapsgoederen en het misbruik van vertrouwen. 8°) Op welke periode zou de regularisatie betrekkin g hebben? De scharnierdatum van de nieuwe regularisatiecampagne zou worden vastgelegd op 31 december 2009. Elk vermogen dat op die datum in het bezit was van de belastingplichtige zou derhalve kunnen worden geregulariseerd. Indien de aangever het wenst, zou hij eveneens de mogelijkheid hebben om de roerende en onroerende inkomsten die na 31 december 2009 werden geïnd, te regulariseren, voor zover het gaat om inkomsten van het vermogen in kwestie. 9°) De vertrouwelijkheid van de regularisatieverric htingen zou gewaarborgd moeten zijn. De regularisatieprocedure zou volledig vertrouwelijk moeten verlopen, inzonderheid ten aanzien van de belastingcontroleur waarvan de berouwvolle belastingplichtige afhangt. Het beroepsgeheim zou dus moeten worden gewaarborgd, ongeacht de aard van de fraude die aan de regularisatie ten grondslag ligt. 10°) Hoe zou de anti-witwascontrole worden uitgevoe rd? De wetgeving inzake witwaspreventie zou van toepassing blijven. De misdrijven die door de regularisatieprocedure worden gedekt (bvb: misbruik van vertrouwen) zouden echter niet worden aangegeven aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI). Na afloop van de regularisatieperiode zouden de operatoren (banken, verzekeringen, Contactpunt-Regularisatie) ertoe gehouden zijn aan de CFI een listing te sturen met de identiteit van de aangevers, de aard van het geregulariseerde vermogen en de raming ervan. Het is belangrijk om te verduidelijken dat de fiscale regularisatie geen effect zal hebben indien de aangegeven vermogens voortkomen uit een overtreding uit de lijst van de wetgeving inzake witwaspreventie (behalve misbruik van vennootschapsgoederen, misbruik van vertrouwen, zware en georganiseerde fraude). 11°) Wat zou het ‘tarief van de regularisatie zijn? Omwille van de eenvoud zou er een eenvormig tarief van 10% worden toegepast op de geregulariseerde kapitalen. Dit tarief werd niet toevallig gekozen. Ook al is het hoger dan het tarief van de eenmalige bevrijdende aangifte van 2004 (6 et 9%), blijft het niettemin aanmoedigend voor de belastingplichtigen die normaal gezien aan hogere belastingtarieven onderworpen zijn. Tegen het betalen van een bijkomende en facultatieve belasting van 2%, zou de aangever vrijgesteld kunnen worden van het aangeven van de roerende inkomsten uit 2010 en 2011 (tussen 2010 en 2012) uit het geregulariseerde vermogen (dus 1% per jaar).
60
Als basis voor het berekenen van de aan de Schatkist te betalen belasting wordt uitgegaan van het vermogen op 31 december 2009. Aangezien het om een financieel vermogen gaat, zouden we ons voor het berekenen van het bedrag van de belasting alleen baseren op de portefeuilleraming van de financiële instelling. Gelet op de forfaitaire aard van die belasting, zou de aangever geen onderscheid kunnen maken tussen het vermogen dat aan de fiscus had moeten worden aangegeven en dat waarvoor dit niet het geval was. Indien een rekening waarvan de regularisatie wordt aangevraagd voor de helft bestaat uit geld dat afkomstig is van een niet-aangegeven erfenis en voor de andere helft uit correct belaste bedrijfsinkomsten, zou er voor de berekening van de belasting rekening worden gehouden met de totale raming van de rekening. Indien het om een vermogen gaat waarvan de waardering niet gemakkelijk kan worden uitgevoerd (kunstwerken, gebouwen), zou de aangever de goederen aan een deskundigenonderzoek moeten onderwerpen vooraleer hij het voordeel van de regularisatie kan aanvragen. Bij voorkeur moet hiervoor een beroep worden gedaan op erkende deskundigen. 12°) Hoe uitgebreid zou de aan de berouwvolle belas tingplichtige aangeboden immuniteit gaan? De aan de berouwvolle belastingplichtige aangeboden immuniteit zou tegelijk strafrechtelijk, fiscaal en sociaal moeten zijn. Ze zou verworven zijn van zodra de belasting daadwerkelijk is betaald. De immuniteit zou tegelijk de hoofdovertreding dekken (niet-aangifte van inkomsten of van kapitaal) en de bijhorende misdrijven, zoals valsheid in geschrifte, enz.. De immuniteit zou zowel worden toegekend aan de dader als aan de mededader of medeplichtige van de betrokken overtredingen. De regularisatie zou ten slotte geen burgerlijke immuniteit verlenen. Derden behouden dus het recht om van de aangever schadevergoedingen te eisen. 13°) Over welke periode zou de regularisatie zich u itstrekken? In de maximalistische visie zou, indien de operatie succesvol moet zijn, de effectieve regularisatieperiode beperkt moeten zijn in de tijd. Een periode van één jaar zou hiervoor helemaal geschikt zijn. In het kader van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte was de effectieve regularisatieperiode zeer kort (hoogstens een trimester) omwille van de controverses over de interpretatie van bepaalde wettelijke en reglementaire bepalingen. De belastingplichtigen verkozen bijgevolg te wachten op verduidelijkingen vooraleer een standpunt in te nemen. Het zou allicht wenselijk zijn om een dergelijk debat te beslechten vooraleer de regularisatieperiode van start gaat. 14°) Wat zou er met de huidige regularisatieprocedu re gebeuren? De huidige fiscale regularisatieprocedure vindt haar grondslag in de programmawet van 27 december 2005. Elke belastingplichtige kreeg het recht om, één keer in zijn leven, een aanvraag tot fiscale regularisatie in te dienen. Er staat geen tijdslimiet op het uitoefenen van dit recht.
61
Wij herinneren eraan dat het door de wetgever in 2005 nagestreefde doel erin bestond de praktijken van de lokale controleurs inzake spontane regularisatie gelijkvormig te maken (recht voor de belastingplichtige om op elk ogenblik zijn belastingaangifte recht te zetten). Er is geen reden om deze wetgeving op te heffen. Ze zou zelfs eerder verbeterd moeten worden (cfr. het minimalistische voorstel). Het maximalistische voorstel is opgevat als een vorm van bijkomende regularisatie die echter beperkt is in de tijd. Het kan dus perfect samengaan met de huidige fiscale regularisatiewet. Dit samengaan zou trouwens het succes van de regularisatiemaatregel doen toenemen aangezien de belastingplichtige de meest voordelige weg zou kunnen kiezen om zijn toestand te regulariseren. 15°) Wie zouden de betrokken partijen zijn in de ni euwe regularisatiecampagne? In de maximalistische visie zou het succes van de nieuwe regularisatiecampagne afhangen van een vertrouwelijke en snelle verwerking van de regularisatieaangiften. De berouwvolle belastingplichtige zou een regularisatieattest moeten kunnen krijgen van zodra zijn dossier volledig is. Wij weten dat het Contactpunt-Regularisatie er nooit in geslaagd is de wettelijke termijn van één maand voor de verwerking van een regularisatieaanvraag in acht te nemen. Momenteel bedraagt de wachttijd voor de berouwvolle belastingplichtige ongeveer 6 maanden. Hoe kan deze traagheid worden verklaard? Het aantal ambtenaren van de Dienst Voorafgaande Beslissingen die voor de verwerking van de regularisatiedossiers instaan, is waarschijnlijk te beperkt en het feit dat de procedure die door de programmawet van 27 december 2005 werd ingesteld omslachtig is, is niet bevorderlijk voor de goede gang van zaken. Indien we een vertrouwelijke, doeltreffende en snelle verwerking van de massa regularisatieaanvragen in het kader van de nieuwe fiscale regularisatiecampagne willen garanderen, is er een tussenkomst van andere personen nodig. In de wet van 31 december 2003 waarmee de EBA werd ingevoerd, konden de regularisatieaanvragen zowel worden ingediend bij de in België gevestigde banken en verzekeraars als bij de Centrale Administratie van de FOD Financiën. De aanvraag moest echter verplicht bij de Centrale Administratie worden ingediend wanneer de aangever zijn in het buitenland gedeponeerde vermogen niet repatrieerde. De nieuwe regularisatiecampagne zou op deze bepalingen kunnen worden afgestemd aangezien ze hun nut hebben bewezen. Bij de Administratie zouden de aanvragen uiteraard worden behandeld door het Contactpunt-Regularisatie. Bij veronderstelling zouden de vermogensbestanddelen die niet bij een Belgische financiële instelling kunnen worden gedeponeerd (vb.: gebouwen, kunstwerken) alleen bij het ContactpuntRegularisatie kunnen worden geregulariseerd. 16°) Welke “incentives” zou de nieuwe regularisatie campagne kunnen bevatten? Om de belastingplichtigen aan te moedigen aan deze nieuwe regularisatiecampagne deel te nemen, zouden er verscheidene begeleidende maatregelen kunnen worden aangeboden: a) Een vermindering van het tarief van de successierechten
62
Het buitensporige bedrag van de successierechten in ons land wordt vaak geciteerd als een van de belangrijkste oorzaken van fiscale fraude en van het feit dat kapitaal naar belastingparadijzen wordt overgebracht. Een vermindering van de tarieven (vooral in de zijlijn en tussen vreemden), zoals ook de indexering van de belastingschijven, zou als een sterk signaal voor de onwillige belastingplichtigen worden gezien. Het invoeren van dergelijke maatregelen inzake successierechten behoort echter tot de uitsluitende bevoegdheid van de Gewesten. b) Een nieuwe aangifteverplichting voor de belastingplichtigen Sedert 1997 zijn de belastingplichtigen verplicht om in hun jaarlijke aangifte in de inkomstenbelasting te vermelden of ze houder zijn van een rekening in het buitenland. Met het oog op de fiscale neutraliteit en rekening houdend met het succes tijdens de laatste jaren van de formules van beleggingsverzekeringen (met name omdat ze niet onder de toepassing van de spaarrichtlijn vallen), lijkt het ons opportuun te zijn om de aangifteverplichting uit te breiden tot de overeenkomsten voor levensverzekeringen die in het buitenland worden onderschreven. Die maatregel zou echter pas van kracht worden na afloop van de regularisatiecampagne (belastbaar tijdperk 2013?) om de belastingplichtigen die hebben beslist om hun fondsen die in deze verzekeringscontracten zijn belegd te regulariseren en te repatriëren, niet te bestraffen. c) De uitbreiding tot de buitenlandse verzekeraars van de verplichting om de fiscus op de hoogte te brengen van het overlijden van de onderschrijver De levensverzekeringspolissen naar Luxemburgs recht hebben sedert verscheidene jaren (2005) meer en meer succes. Dit succes is met name te wijten aan het feit dat met dit beleggingsinstrument kapitaal dat in de successieaangifte van een Rijksinwoner zou moeten worden vermeld voor de fiscus verborgen kan worden gehouden. Deze fraude inzake successierechten wordt vergemakkelijkt door het feit dat buitenlandse verzekeraars niet de verplichting hebben om de fiscus te informeren over het overlijden van de verzekeringsnemer. Voor een correcte inning van de successierechten die verschuldigd zijn in geval van overlijden van de in België wonende verzekeringsnemer, legt het Wetboek van successierechten aan de Belgische verzekeraars de verplichting op om de fiscus daarvan op de hoogte te brengen. Om discriminatie tussen Belgische en buitenlandse verzekeraars te vermijden, is het gepast om die informatieverplichting uit te breiden tot de buitenlandse levensverzekeraars. Deze uitbreiding wordt mogelijk gemaakt door het feit dat de fiscale regels die op de verzekeringsovereenkomsten van toepassing zijn deze zijn van de woonstaat van de verzekeringsnemer. Een buitenlandse verzekeraar zou zich dus niet aan een dergelijke informatieverplichting kunnen onttrekken indien ze in het Wetboek wordt opgenomen. Deze wetshervorming zou ertoe moeten bijdragen het succes van een fiscale regularisatie te bevorderen omdat ze rechtstreeks gericht zou zijn op het zwart geld dat verborgen is in de Luxemburgse verzekeringscontracten die vandaag aan het Europese systeem van gegevensuitwisseling ontsnappen.
63
Deel 6: Wetsontwerp regularisatiecampagne
betreffende
een
nieuwe
fiscale
Artikel 1.- Algemeen Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Artikel 2.- De regularisatieaangifte § 1 – De natuurlijke personen of rechtspersonen die vóór 1 januari 2010 voordelen hebben genoten van roerend of onroerend vermogen dat niet werd onderworpen aan belastingen, taksen, rechten, heffingen of bijdragen die normaal verschuldigd zijn krachtens de Belgische fiscale regels of de regels van de sociale zekerheid, kunnen, gedurende een periode van één jaar, dit vermogen aangeven. Voor de toepassing van deze wet wordt vermoed dat de buitenlandse patrimoniumstructuren, al of niet met rechtspersoonlijkheid bekleed, vanuit fiscaal oogpunt transparant zijn. § 2 – De Koning bepaalt bij koninklijk besluit de periode van één jaar tijdens dewelke het roerende en onroerende vermogen kan worden aangegeven. § 3 – De aangifte moet worden ingediend bij het Contactpunt-Regularisatie, uiterlijk op 31 december 2012. Indien ze alleen betrekking heeft op financieel vermogen, mag de aangifte ook bij een bankinstelling worden ingediend. Voor de toepassing van deze wet wordt onder financieel vermogen verstaan: -
geldbedragen;
-
fysiek goud of goud op rekening;
-
de roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d) van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met inbegrip van de niet ter beurze genoteerde vennootschapseffecten;
-
de levensverzekeringspolissen.
Onder bankinstelling wordt verstaan de kredietinstellingen en de beursvennootschappen naar Belgisch recht, alsook de Belgische filialen van dergelijke instellingen die op het Belgische grondgebied diensten vrij kunnen verrichten. Het roerend en onroerend vermogen wordt in de aangifte vermeld voor de waarde ervan op 31 december 2009. In afwijking daarvan mag het worden vermeld voor de waarde op het tijdstip van de aangifte wanneer het om ander dan financieel vermogen gaat. De Koning bepaalt bij koninklijk besluit de wijze waarop het aan te geven vermogen moet worden gewaardeerd. § 3 – Het model van de aangifte bedoeld in § 1 wordt door de Koning vastgesteld.
64
§ 4 – De aangiften worden genummerd en in de volgorde van deze nummering bewaard.
Artikel 3.- De beperkingen van de regularisatie Noch de aangifte bedoeld in artikel 1, noch de betaalde belasting bedoeld in artikel 5, worden van kracht: 1°) indien het roerend en onroerend vermogen afkoms tig is van: a) een onderliggend misdrijf dat samenhangt met terrorisme of met de financiering van het terrorisme; met de georganiseerde misdaad; met de sluikhandel in verdovende middelen; met de verboden handel in wapens, en goederen met inbegrip van de antipersoonsmijnen en/of de clustermunitie; met de handel in clandestiene werkkrachten; met mensenhandel; met de prostitutie-exploitatie; met de sluikhandel in organen of menselijke weefsels; met fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen; met verduistering door personen die een openbaar ambt uitoefenen en met corruptie; met zware milieucriminaliteit; met valsemunterij of namaak van bankbiljetten; met namaak van goederen; met piraterij. b) een beursmisdrijf, een onregelmatig openbaar beroep op het spaarwezen of het zonder erkenning uitoefenen van beleggingsdiensten, deviezenhandel of fondsenoverdracht; c) oplichting, misbruik van vertrouwen, gijzelneming, diefstal of afpersing 2°) indien, vóór het indienen van de aangifte, de a angever door een Belgische fiscale administratie, een instelling van de sociale zekerheid of een sociale inspectiedienst schriftelijk op de hoogte werd gebracht van specifieke lopende onderzoeksdaden; 3°) indien het vermogen niet werd aangegeven op bas is van de door de Koning vastgestelde waarderingsregels. Artikel 4.- De uitwerking van de regularisatie § 1 – Na de betaling van de belasting bedoeld in artikel 5, wordt het aangegeven roerend en onroerend vermogen onweerlegbaar geacht het erop van toepassing zijnde fiscale stelsel te hebben ondergaan en aan de sociale zekerheidsbijdragen te zijn onderworpen, met inbegrip van de verhogingen, vermeerderingen, intresten en boeten die er betrekking op hebben. De aangever die de bijkomende belasting van 2% heeft betaald, bepaald in artikel 5, §2 lid 2, voor de inkomsten van 2011 en 2012 geniet de vrijstelling van aangifte van die inkomsten, bepaald in artikel 313 WIB, voor de aanslagjaren 2012 en 2013. Dit geldt zowel voor de aangever en zijn rechtsvoorganger als voor de natuurlijke personen en rechtspersonen van wie dat roerend of onroerend vermogen werd verkregen of die het vermogen aan de aangever of zijn rechtsvoorganger hebben toegekend, op welke wijze dan ook. De Koning wordt ermee belast alle noodzakelijke maatregelen te treffen opdat het voordeel van de regularisatie zich zou uitbreiden tot de gewestelijke belastingen, taksen, rechten of heffingen. Indien nodig, sluit hij met de gewesten een samenwerkingsakkoord af dat inzonderheid betrekking heeft op de verdeelsleutel voor de verdeling van de ontvangsten van de regularisatie tussen de Federale Staat en de gefedereerde entiteiten.
65
§ 2 – De personen die zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van de fiscale wetgeving of van de wetgeving inzake de sociale zekerheidsbijdragen, van de wetten op de boekhouding van de ondernemingen of van de faillissementswetgeving, alsook diegenen die zich schuldig hebben gemaakt aan overtredingen bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek, worden uit dien hoofde van strafrechtelijke vervolging vrijgesteld: -
indien ze, uit hoofde van die overtedingen, vóór de datum van indiening van de aangifte bedoeld in artikel 2, niet het voorwerp zijn geweest van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, of
-
indien de belasting bedoeld in artikel 5 binnen de daarvoor vastgestelde termijn werd betaald.
Deze vrijstelling is eveneens van toepassing op de personen die van deze overtredingen mededader of medeplichtige zijn in de zin van artikel 66 en 67 van het Strafwetboek.
Artikel 5.- De door de aangever te betalen belasting § 1 – Het aangegeven roerend en onroerend vermogen wordt onderworpen aan een belasting van 10% op de waarde ervan. De aangever heeft daarenboven de mogelijkheid een bijkomende belasting van 2% te betalen indien hij ervan vrijgesteld wenst te worden om in zijn jaarlijkse inkomstenaangifte melding te maken van de inkomsten die na 31 december 2009 uit het aangegeven vermogen zijn voortgekomen. § 2 – De belasting die uit hoofde van de aangifte verschuldigd is, moet, al naargelang het geval, worden betaald aan de bankinstelling of aan het Contactpunt-Regularisatie. De betaling van de belasting moet plaatsvinden, uiterlijk: -
binnen de maand na de ontvangst van het betalingsbericht indien de regularisatieaangifte bij het Contactpunt-Regularisatie wordt ingediend;
-
op het einde van de maand volgend op de datum van indiening van de aangifte indien de aangifte bij een bankinstelling wordt ingediend.
§ 3 – De Koning stelt het model vast van de samenvattende opgave die de bankinstelling of het Contactpunt-Regularisatie moet opstellen en bepaalt de betaalwijze alsook de betalingsvoorwaarden van de te innen bedragen. Die samenvattende opgave vermeldt het nummer en de datum van de aangifte, de aangegeven bedragen en de verschuldigde belasting.
66
Artikel 6.- Het regularisatieattest § 1 – De bankinstelling of het Contactpunt-Regularisatie reikt, op het tijdstip van de betaling van de uit hoofde van de aangifte verschuldige belasting, aan de aangevers een nominatief en genummerd attest uit, waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld, als bewijs van de aangifte en van de betaling van de belasting. De nummering van de attesten stemt overeen met deze van de aangiften die via de bankinstellingen of het Contactpunt-Regularisatie worden ingediend en met die van de opgave die door deze organismen wordt opgesteld. § 2 – Het in de vorige paragraaf bedoelde attest kan door de aangever als bewijsmiddel worden voorgelegd bij de hoven en rechtbanken, bij de administratieve rechters, alsook ten aanzien van elke openbare dienst en elke parastatale instelling. § 3 – Om een echtheidscontrole van het attest mogelijk te maken, sturen de bankinstellingen of het Contactpunt-Regularisatie naar de Cel voor financiële informatieverwerking, opgericht door de wet van 11 januari 1993, een lijst met de identiteit van de personen aan wie een attest werd uitgereikt, het nummer van het attest en het bedrag van het aangegeven roerend en onroerend vermogen. § 4 - De Cel voor financiële informatieverwerking is, wanneer ze daartoe, door een instantie aan wie het attest bedoeld in § 1 werd voorgelegd, schriftelijk wordt verzocht, ertoe gehouden de echtheid van het bedoelde attest te bevestigen. Daartoe overhandigt de aangever een kopie van het attest aan de instantie bedoeld in § 2.
Artikel 7.- De vertrouwelijkheid van de regularisatie De aangifte, de daaropvolgende betaling van de verschuldigde belasting en het attest bedoeld in artikel 6 mogen niet worden aangewend als indicie of als aanwijzing om fiscale of sociale onderzoeken of controles uit te voeren, om mogelijke overtredingen van de fiscale wetgeving of van de wetten inzake sociale zekerheid op te sporen, behalve voor de vaststelling van de belasting die overeenkomstig deze wet verschuldigd is. De bankinstelling kan niet worden verplicht om de inlichtingen die in het kader van deze wet werden ingezameld openbaar te maken, met uitzondering van de overdracht van de inlichtingen bepaald in § 3 van artikel 6. De ambtenaren en de personeelsleden van het Contactpunt-Regularisatie zijn gehouden tot het beroepsgeheim, bepaald in artikel 337 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Zij mogen bovendien de inlichtingen die ze ter gelegenheid van de aangifte hebben ingezameld niet aan andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën meedelen, noch aan de instellingen van de sociale zekerheid. Artikel 8.- De verplichtingen van de bankinstellingen De bankinstellingen brengen de Nationale Bank van België op de hoogte van hun intentie om de activiteit bedoeld in deze wet uit te oefenen en van de specifieke organisatie die ze met dat doel van plan zijn op te richten.
67
Deel 7 : Conclusie De huidige regeling inzake fiscale regularisatie spreekt een min of meer belangrijk deel van het doelpubliek niet aan. De onduidelijkheid inzake het toepassingsgebied en de beperking van de gevolgen van de regularisatie schrikken een aantal kandidaat-aangevers af. Naar mening van de verslaggevers dient de huidige regeling in elk geval te worden aangepast om de aantrekkingskracht van de regularisatie voor kandidaat-aangevers te vergroten. Hiervoor kan, onder meer, inspiratie gezocht worden in de wet van 31 december 2003 inzake de eenmalige bevrijdende aangifte. Zo zou de regularisatie ook gevolgen moeten ressorteren voor wat betreft de navordering van sociale zekerheidsbijdragen. Als tegenhanger kan voor de regularisatie van beroepsinkomsten een forfaitaire belastingverhoging worden toegepast. Daarnaast dient ook de strafrechtelijke zekerheid te worden uitgebreid tot bepaalde misdrijven die, zoals vaak vastgesteld in de praktijk, gepaard zijn gegaan met de gepleegde fraude. Omdat de aangever op deze manier overgaat tot een vorm van zelfincriminatie, kan een uitsluiting van strafvervolging of een strafuitsluiting worden verantwoord, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechten van derden. In de voorgestelde aanpassing wordt ook in andere opzichten aansluiting gezocht bij de wetgeving op de eenmalige bevrijdende aangifte. Zo wordt duidelijk gesteld dat vanaf 1 januari 2004, de periode na deze van de eenmalige bevrijdende aangifte, een regularisatie veronderstelt dat de totale verschuldigde belasting wordt betaald. Voor de voorafgaande periode wordt, mede uit praktische overwegingen, een forfaitaire regeling voorgesteld die iets minder gunstig is dan deze die gold voor de eenmalige bevrijdende aangifte. Voor de ontdoken successierechten geldt een gelijkaardige redenering waarbij géén afbreuk wordt gedaan aan het principe dat fiscaal niet verjaarde belasting aan een gunsttarief zou kunnen worden gekweten. In de voorgestelde “minimalistische visie”, kunnen deze wijzigingen worden aangebracht aan de huidige wetgeving, zonder dat deze haar permanent karakter verliest. Indien ervoor wordt geopteerd om een nieuwe grootschalige regularisatiecampagne op te zetten die op korte termijn een grote budgettaire opbrengst kan meebrengen, dan kan naast de aanpassing van de bestaande wet en in aanvulling daarbij, een “tijdelijke” regeling worden uitgewerkt in een “maximalistische visie” die gedurende 2012 die aan de kandidaat-aangevers een maximum aan zekerheid geeft via een relatief eenvoudige procedure die tegemoet komt aan het merendeel van de bezwaren die in de praktijk worden geuit ten aanzien van de huidige regularisatieregeling en waarvan een aantal overigens ook niet in het voorstel van wijziging van de huidige regeling worden opgelost. Waar de huidige regeling, en deze die in het eerste deel wordt voorgesteld onder noemer van de “minimalistische visie”, minstens voor wat betreft de periode waarvoor de fiscale navorderingstermijnen nog niet verstreken zijn, uitgaan van een wedersamenstelling van de belastbare inkomsten of de belastbare handelingen, wordt in het tweede voorstel uitgegaan van de stand van het vermogen op een bepaalde datum, zijnde 31 december 2009, zoals dit ook het geval was voor de wet van 31 december 2003 op de eenmalige bevrijdende aangifte die vermogensstaten vóór 1 juni 2003 viseerde.
68
Het tarief van 10% dat in dit tweede voorstel vooropgesteld wordt, zou iets hoger zijn dan de tarieven die golden voor de eenmalige bevrijdende aangifte van 6% en 9%. Daarnaast wordt een tariefverhoging van 1% à 2% voorgesteld indien de kandidaat-aangever ervoor kiest om zijn anonimiteit te bewaren en ook voor de opbrengsten van zijn vermogen in het lopende jaar te kiezen voor de betaling van een bijkomende heffing, waarvan het bedrag overeenstemt met de roerende voorheffing op een gemiddeld rendement. Of er ook gekozen wordt voor een grootschalige regularisatiecampagne is een politieke keuze. Het opdrijven van de strijd tegen de fiscale fraude en het vergroten van de pakkans zijn in dit verband ook elementen die mede het succes van dergelijke campagne kunnen bevorderen.
&
& &
Brussel/Antwerpen 19 oktober 2011
69
Bijlage
Slides Symposium 31 maart 2011