VERSLAG VAN DE NEDERLANDSE DELEGATIE NAAR DE ‘WERELDVOEDSELTOP: VIJF JAAR LATER’, ROME, 10-13 JUNI 2002
Inhoud: 1. Inleiding 2. Algemene appreciatie 3. Opening 4. Algemeen debat 5. Slotverklaring 6. Ministeriële rondetafelbijeenkomsten 7. Multi-stakeholder dialogue 8. Andere bijeenkomsten
1. Inleiding De Wereldvoedseltop: vijf jaar later (WFS+5), Rome, 10-13 juni 2002, heeft het belang van landbouw en plattelandsontwikkeling voor het terugdringen van de armoede en honger duidelijk onderstreept. Deze onderwerpen zijn daarmee, voor het eerst sinds de Wereldvoedseltop in 1996, weer terug op de internationale politieke agenda. Desalniettemin zijn nauwelijks nieuwe ideeën gelanceerd ten opzicht van het Actieplan zoals vastgesteld tijdens de Wereldvoedseltop. Met de slotverklaring, waarvoor de onderhandelingen vlak voor de WFS+5 werden afgerond, is weinig concrete vooruitgang geboekt. Er zijn geen extra financiële middelen toegezegd, ondanks de wens van de directeur-generaal van de FAO. Naast de plenaire vergadering vond een groot aantal parallelle en andere bijeenkomsten plaats, zoals ministeriële rondetafelbijeenkomsten, een multi-stakeholder dialogue, side events over specifieke onderwerpen, fora voor NGO’s en de private sector en een Parlementariërs dag. Dit verslag geeft eerst een algemene appreciatie van de Top en gaat vervolgens in op de openingszitting met toespraken van o.a. de secretaris-generaal van de VN, de directeurgeneraal van de FAO en voorzitter Berlusconi, het algemeen debat, de slotverklaring en de onderhandelingen daarover, alsmede de verschillende parallelle en andere bijeenkomsten. 2. Algemene appreciatie Aan de Wereldvoedseltop: vijf jaar later (WFS+5) hebben ruim 6600 personen (incl. deelnemers aan parallelle en andere bijeenkomsten) deelgenomen afkomstig uit 181 landen. Circa 550 NGO’s waren aanwezig. Vierenzeventig landen waren vertegenwoordigd op het niveau van staatshoofd of regeringsleider (i.p.v. de 90 à 100 zoals aangekondigd door DG FAO Diouf). De Nederlandse delegatie stond onder leiding van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Van de Westerse landen waren alleen Italië, als gastland, Spanje, als EU-voorzitter, en de Europese Commissie op het hoogste politieke niveau aanwezig. DG FAO Diouf en de pers noemden dit tekenend voor het belang dat deze landen hechten aan de strijd tegen honger. Het belang van landbouw en plattelandsontwikkeling voor armoede- en hongerbestrijding is nadrukkelijk voor het voetlicht gebracht, zowel bij de politiek als bij het bredere publiek. Er is een kentering opgetreden ten gunste van landbouw en plattelandsontwikkeling; ook de (her)formulering van de strategie voor plattelandsontwikkeling van de Wereldbank heeft hieraan bijgedragen. Dit ondanks de beperkte concrete vooruitgang die geboekt is in de slotverklaring en het zeer negatieve oordeel van de NGO's over de uitkomsten van de Top. Vooruitgang is geboekt omtrent het recht op voedsel. De media-aandacht, hoewel overwegend kritische van toon over de resultaten van de Top, heeft ongetwijfeld ook bijgedragen aan het verhogen van het profiel van landbouw en plattelandsontwikkeling. Het is te hopen dat dit momentum kan worden gehandhaafd. De eerste proef op de som zal de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling (WSSD) in Johannesburg zijn; landbouw is een van de prioritaire thema's voor deze bijeenkomst. 1
Ook de verschillende parallelle en andere bijeenkomsten en het grote aantal bilaterale contacten hebben een positieve bijdrage geleverd WFS+5. Hoewel de kwaliteit van deze bijeenkomsten wisselend was, waren er op veel verschillende gebieden goede inleidingen en uitgebreide discussies. Hiermee waren ze over het algemeen interessanter en inhoudsvoller dan de plenaire bijeenkomst, waar een lange reeks van toespraken werd afgestoken. Directeur-generaal Diouf had hoog ingezet met deze voedseltop met name op toename van de politieke wil van landen om daadwerkelijk het hongerprobleem aan te pakken, en op extra financiële middelen. Hij had aangegeven dat hij het niveau van deelname beschouwde als indicatie van de politieke wil. Het aantal staatshoofden en regeringsleiders bleek de helft te zijn het door hem verwachte en publiekelijk verkondigde aantal. DG FAO had zich ten doel gesteld extra financiële middelen te mobiliseren. Daartoe had hij een Trust Fund van USD 500 mln. opgericht. Tijdens de top heeft alleen Nigeria USD 10 mln. toegezegd. Al eerder had Italië om politieke redenen (als gastland en ter verhoging van profiel binnen de FAO na het uitstel van de Top) een bedrag van USD 100 miljoen toegezegd. Andere Westerse landen zijn niet van plan aan dit fonds bij te dragen, omdat zij reeds op andere wijze FAO-programma’s ondersteunen, zoals Nederland, en het fonds niet als panacee beschouwen voor het oplossen van de wereldvoedselproblematiek. De meeste Westerse landen hadden geen hooggespannen verwachtingen over de uitkomsten van de WFS+5. Deze zijn inderdaad uitgekomen. Ontwikkelingslanden hebben erkend dat de Top geen succes was. Nederland is van mening dat dergelijke vervolgtoppen weinig toegevoegde waarde hebben. Zij vergen echter wel een grote inzet. Daarom is Nederland van mening dat voor vervolgactiviteiten met betrekking tot VN-toppen zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van bestaande organen, met name van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC). 3. Opening Tijdens de openingsceremonie werden toespraken gehouden door President Ciampi van Italië, Secretaris-Generaal Kofi Annan van de VN, Kardinaal Sodano namens de Paus, en DirecteurGeneraal Diouf van de FAO. De Italiaanse Minister-President Berlusconi werd gekozen tot voorzitter van de Wereldvoedseltop: vijf jaar later. Tot vice-voorzitters weden gekozen de staatshoofden van Haïti, Nigeria, Sudan, Sri Lanka en Tonga. Voorts werd de slotverklaring, die reeds voor de bijeenkomst was uitonderhandeld, met algemene stemmen aanvaard (zie hoofdstuk 5). Toespraak Italiaanse President Ciampi. De Italiaanse president opende de WFS+5 en zei dat de top dient te leiden tot naleving van de verplichtingen van het WFS Plan of Action. De heer Ciampi vroeg aandacht voor duurzame landbouw en bescherming van het milieu. De President sprak zijn zorg uit over het huidige internationale handelssysteem, dat landbouwexporten benadeelt daar de tarieven voor landbouwproducten 2 à 3 keer hoger zijn dan tarieven voor andere producten. De heer Ciampi stelde dat de leiders van ontwikkelingslanden een primaire verantwoordelijkheid hebben voor het welzijn van hun mensen. Vrede en good governance vormen daarbij sleutelbegrippen. Schuldenverlichting is eveneens een voorwaarde in de strijd tegen armoede. De President sprak de hoop uit dat de top zou leiden tot extra financiële middelen voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Hij bracht in herinnering dat Italië is overgegaan tot een meer substantiële schuldenverlichting en dat het land USD 100 miljoen heeft toegezegd aan het door FAO opgerichte Trust Fund. Toespraak Secretaris-Generaal van de VN Kofi Annan. De Secretaris-Generaal van de VN zag in de WFS+5 een teken van hernieuwde hoop. Honger houdt armoede in stand; het maakt mensen kwetsbaar. Dezelfde vernietigende cyclus gaat 2
over van generatie op generatie. Deze vicieuze cirkel moet worden doorbroken. Er zijn geen voedseltekorten in de wereld. Landen hebben echter niet de middelen om voedsel te importeren. Ook zijn er landen die wel voldoende voedsel hebben, maar toch een groot aantal ondervoede mensen binnen hun grenzen hebben. Boeren in ontwikkelingslanden hebben een grotere toegang tot land, technologie en kredieten nodig. Voor de ontwikkeling van de landbouwsector is het ook van belang dat gezondheids- en onderwijssystemen worden verbeterd, evenals de rurale infrastructuur. Private investeringen dienen te worden gestimuleerd. Vrouwen dienen een centrale plaats te krijgen. De heer Annan vroeg speciale aandacht voor Afrika, waar het risico van een grote hongersnood dreigt en voor de New Partnership for Africa’s Development (NEPAD) als belangrijk middel in de strijd tegen honger in Afrika. De SGVN sprak over het belang van handel en de noodzaak om belemmeringen voor voedselexporten uit ontwikkelingslanden weg te nemen. Ook al worden de internationale markten verder geopend, de ontwikkelingslanden zullen in staat moeten zijn om gebruik te maken van de geboden mogelijkheden; daarvoor is (technische) assistentie noodzakelijk. Voedselhulp acht de SG van groot belang om direct hulp te kunnen bieden aan arme hongerigen. Zo worden via school-voedingsprogramma's niet alleen hongerige kinderen gevoed, ook draagt het bij aan verhoging van schooldeelname. Bovendien hebben studies aangetoond dat mensen met een goede scholing het best in staat zijn om uit de cyclus van honger te breken. De heer Annan plaatste de WFS+5 in de reeks van de Millennium Top, de Financing for Development Conferentie en de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling (WSSD), die deze zomer in Johannesburg zal plaatsvinden. Toespraak Heilige Stoel, Secretary of State Sodano. Kardinaal Sodano las een boodschap voor van de Paus. Het hongerprobleem wordt veroorzaakt door de zelfzuchtigheid van mensen, door het gebrek aan onderlinge solidariteit. Een bewijs daarvan is de daling van officiële ontwikkelingshulp (ODA) voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Er is internationale solidariteit nodig om de gestelde doelen te bereiken. De Rooms-katholieke kerk geeft volledige steun aan de bevordering van de mensenrechten en aan de alomvattende ontwikkeling van mensen. Het dagelijks te eten hebben is daarvoor een basisvoorwaarde. Toespraak Directeur-Generaal FAO Diouf. De heer Diouf was uitgesproken kritisch ten aanzien van de Westerse landen. Hij bedankte de staatshoofden en regeringsleiders, die het lot van de hongerigen in de wereld blijkbaar wel de moeite waard hadden gevonden om naar Rome te komen, voor hun aanwezigheid. Dit was een nauwelijks verhulde verwijzing naar het feit dat van de Westerse landen alleen Italië, Spanje, en de Europese Commissie op het hoogste politieke niveau aanwezig waren. De heer Diouf had dit reeds eerder tekenend genoemd voor het belang dat de Westerse landen, zouden hechten aan de strijd tegen honger. Na vele internationale bijeenkomsten over een groot aantal uiteenlopende onderwerpen besteedde de G-8 eigenlijk pas tijdens de bijeenkomst in Genua vorig jaar voor het eerst aandacht aan het hongerprobleem. Honger heeft een aanzienlijke negatieve impact op de economie. Zij leidt tot een lagere productiviteit en een lagere economische groei. Sinds de WFS in 1996 zijn belangrijke initiatieven genomen om uitvoering te geven aan de besluiten van die Top. Als een van de voorbeelden noemde hij het Special Programme for Food Security (SPFS). De heer Diouf stelde geen enkele economische theorie te kennen, die ervan uitgaat dat een economische sector zich kan ontwikkelen in een situatie waarin de investeringen dalen, zoals de afgelopen jaren in de landbouwsector in de ontwikkelingslanden is gebeurd. Terwijl de OECD-landen jaarlijks 300 miljard dollar aan landbouwsubsidies verstrekken, gelijk aan 12.000 dollar per boer per jaar, wordt aan ontwikkelingssamenwerking voor de landbouwsector jaarlijks slechts 8 miljard dollar besteed, gelijk aan 6 dollar per boer. Daarenboven wordt de toegang tot de markten van de rijke landen belemmerd en liggen de tarieven voor agrarische 3
producten hoger dan de tarieven voor industriële producten. De DG refereerde aan de Doha ontwikkelingsagenda en sprak de hoop uit dat in 2005 eerlijke concurrentie in agrarische producten op de wereldmarkt mogelijk zal zijn. De heer Diouf ging in op zijn recentelijk uitgebrachte anti-honger programma. 24 Miljard dollar per jaar is nodig om de doelstelling van de WFS van 1996 te halen. Hij ziet het programma als een verdere uitwerking van de Monterrey-bijeenkomst en als een bijdrage voor WSSD in Johannesburg met als uiteindelijke doel het bereiken van de Millenium Ontwikkelingsdoelstellingen. Hij wees op het belang van een internationale coalitie tegen honger als expressie van de noodzakelijke politieke wil van de internationale gemeenschap. De DG roemde het speciale programma voor voedselzekerheid van de FAO (SPFS) en sprak tevredenheid uit over de voortgang die omtrent het recht op voedsel in de slotverklaring was geboekt. Toespraak Italiaanse Minister-President Berlusconi, tevens voorzitter van de Top. De heer Berlusconi stelde het recht vrij van honger te zijn boven alle andere rechten. Het is een fundamenteel recht, zonder welk andere rechten niet kunnen bestaan. De Italiaanse Premier stelde dat Europese landen meer hulp moeten en zullen geven. Hij refereerde aan de toezeggingen van de EU tijdens de Financing for Development Conferentie en vertelde over concrete Italiaanse initiatieven. Aan het handelsprotectionisme moet een einde komen. Volgens de heer Berlusconi zou dat de beste blijk van solidariteit met ontwikkelingslanden geven. Verder presenteerde hij het idee om een soort belasting van 1 à 2 % op luxe artikelen te leggen, waarvan de opbrengsten ten goede kunnen komen aan hulp voor ontwikkelingslanden. 4. Algemeen debat Gedurende 4 dagen, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, zijn door delegatieleiders in de plenaire vergadering de gebruikelijke lange reeks toespraken gehouden. Vooral op de late tijdstippen werd vaak voor een bijna lege zaal gesproken. Dit bracht een aantal sprekers ertoe om hun speech niet uit te spreken en op schrift te overhandigen. Aangezien de slotverklaring reeds was uitonderhandeld en aan het begin van de WFS+5 was aangenomen, had de plenaire bijeenkomst voornamelijk een ritueel gehalte. Werkelijk nieuwe inzichten en ideeën werden dan ook niet geopperd. De volgende punten kwamen vaak als rode draad in de toespraken terug: !" het niet realiseren van de doelstellingen van de Voedseltop van 1996; behoudens een enkele uitzondering zoals China is in vele landen en vrijwel alle Afrikaanse landen een verslechtering van de voedselsituatie opgetreden; !" de rol van de rijke landen, met name de EU, VS en Japan, die torenhoge subsidies aan de eigen boeren verstrekken en hun eigen markten afschermen voor landbouwproducten uit ontwikkelingslanden en daarmee de ontwikkelingsruimte voor ontwikkelingslanden beperken; vooral de VS had het zwaar te verduren i.v.m. de recent aangenomen Farm Bill; door velen werden de EU en de VS gezien als ‘partners in crime’; !" In nationale toespraken kwamen veelvuldig de verschillende oorzaken van honger aan de orde, zoals gebrek aan water, daling van investeringen in de landbouw en rurale ontwikkeling, fair trade, verbeterde markttoegang, capacity building; oorlog en interne conflicten; good governance and enabling environment; technologieoverdracht en onderzoek; infrastructuur op het platteland (zowel fysiek als sociaal); (scheve) inkomensverdeling en toegang tot voedsel. !" De noodzaak dat de FAO ook meer aandacht besteedt aan andere aspecten zoals voedselveiligheid en beheer van natuurlijke hulpbronnen, waaronder genetische bronnen. In het onderstaande zal kort worden ingegaan op enkele belangrijke toespraken.
Toespraak minister Brinkhorst. Minister Brinkhorst gaf aan op welke punten verbeteringen nodig zijn. Ten eerste is het nodig dat landbouw en plattelandsontwikkeling hoger op de politieke agenda komen te staan, in eerste aanleg in ontwikkelingslanden. Proverty reduction strategies dienen meer aandacht te 4
besteden aan plattelandsontwikkeling. Voor de ontwikkeling van de landbouwsector is het noodzakelijk dat gunstige voorwaarden worden geschapen op politiek, economisch en sociaal terrein. Ook ontwikkelde landen dienen meer te doen, zowel voor wat betreft extra financiële middelen als voor wat betreft de verdere liberalisering van de wereldhandel in landbouwproducten. Ontwikkelingslanden moeten van verbeteringen in markttoegang kunnen profiteren; daarvoor is (hulp bij) capaciteitsopbouw noodzakelijk. De privé sector speelt een zeer belangrijke rol in het bereiken van voedselzekerheid; landen scheppen daarbij de juiste randvoorwaarden om deze sector zijn bijdrage te kunnen laten leveren. Hij riep de FAO op zich nadrukkelijker te richten op haar prioriteiten en een actieve rol te spelen in het VN-systeem. FAO zou veel meer het beleidsforum kunnen zijn voor dialoog en onderhandelingen op sleutelthema's op het gebied van landbouw en voedselveiligheid. Toespraak Spaanse Minister-President Aznar, namens de EU. De heer Aznar uitte zorg dat de doelstelling van de WFS in 1996 niet zal worden gehaald indien alles bij het oude blijft. Hij plaatste de WFS+5 samen met de WTO bijeenkomst in Doha, de Conferentie voor Ontwikkelingsfinanciering en de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling in het kader van de opvolging van de Millenniumtop en van armoedebestrijding. Honger is zowel oorzaak als gevolg van armoede. Hongerbestrijding vereist een brede aanpak: onder meer een gunstige omgeving en goed bestuur zijn essentiële vereisten. De heer Aznar sprak de steun van de EU uit voor het opstellen van richtlijnen ter verwezenlijking van het recht op voedsel. De EU, als grootste donor, is bereid ontwikkelingslanden te steunen; voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling zijn ook prioriteiten voor de EU. Hij verwees naar de afspraak om een EU-gemiddelde van 0,39% van het BNP aan Ontwikkelingssamenwerking te gaan besteden. Handel is de motor voor economische ontwikkeling; hij onderstreepte dat de EU een voortrekkersrol wil vervullen in de verdere uitwerking van de Doha Ontwikkelingsagenda en reeds unilaterale maatregelen had genomen in de vorm van het 'Everything but arms'-initiatief. Toespraak Voorzitter Europese Commissie, Prodi. De Europese Commissie, bij monde van de heer Prodi, stelde dat een ieder vrij van honger zou moeten zijn en noemde ontwikkelingshulp, handel, onderzoek en samenwerking als belangrijke middelen in de strijd tegen honger. De heer Prodi ging vervolgens in op handelsaspecten, refereerde aan het ‘Everything but arms initiative’, de afspraak om een EUgemiddelde van 0,39% van het BNP aan Ontwikkelingssamenwerking te gaan besteden en sprak zijn zorg uit over de Amerikaanse Farm Bill. De oproep van de ontwikkelingslanden om meer markttoegang was duidelijk overgekomen, stelde de heer Prodi. In deze context stelde hij dat de EU de grootste importeur van producten uit ontwikkelingslanden is, groter dan de VS, Nieuw Zeeland, Australië, Canada en Japan tezamen. Verder is de EU de grootste donor van humanitaire hulp. Maar armoede is niet slechts een gebrek aan middelen, gekeken moet ook worden naar de sociale, institutionele, economische, ecologische en politieke omgeving. Goed bestuur, een brede participatie van maatschappelijke groeperingen en vrede zijn daarbij kernbegrippen. Toespraak President Museveni van Oeganda. Het betoog van President Museveni van Oeganda was een van de meest vlammende. Hij sprak over de vernietigende gevolgen van nationale rampen en conflicten. Voorts wijdde hij zijn betoog aan handelsaspecten. Landen produceren voedsel voor hun eigen voedselvoorziening en voor de export, zo stelde de president. De afgelopen 9000 jaar heeft Oeganda voornamelijk voedsel geproduceerd voor eigen behoefte. Oeganda is momenteel een van de weinige landen in Afrika die voldoende voedsel produceren en kunnen exporten. De mogelijkheden om de overschotten te exporteren zijn evenwel zeer beperkt. Waar zijn deze markten? De (omringende) markten zijn te zeer gesloten en de koopkracht van de mensen in Afrika is heel laag. Hierdoor is Oeganda niet in staat de broodnodige extra inkomsten te genereren. Inkomsten die nodig zijn voor bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg. De gevolgen zijn armoede, sociale onrust en het vertrek van jongeren uit de rurale gebieden naar andere delen van het land, of naar Europa en de Verenigde Staten. 5
In conclusie, aldus de heer Museveni, zijn de belangrijkste oorzaken van honger: (i) oorlog en de impact hiervan, (ii) protectionisme in de handel in agrarische producten, en (iii) protectionisme in landbouwproducten die een bewerking hebben ondergaan.
Toespraak President Mugabe van Zimbabwe. Een van de meest controversiële deelnemers aan de WFS+5 was President Mugabe van Zimbabwe. Hij wordt in belangrijke mate verantwoordelijk geacht voor de ontwrichting van de landbouw en de (dreigende) hongersnood in zijn land. In zijn toespraak sprak hij over het antwoord van zijn regering op de roep van zijn volk om land. Het land is voor de inheemse bevolking, niet voor de koloniale boeren, aldus de heer Mugabe. 260.000 boerenfamilies hebben nu de beschikking over 12 miljoen hectare agrarisch land en hebben daarmee uitzicht op een betere toekomst. De dreigende hongersnood in Zimbabwe wordt veroorzaakt door de droogte, niet door de landhervormingen, aldus de President. Tijdens de sluitingsceremonie op vrijdagochtend spraken zowel DG FAO Diouf als Conferentie voorzitter Berlusconi. De heer Diouf stelde dat de voorbereidingen die FAO voor deze top had getroffen, niet tevergeefs zijn geweest. De top is een succes, een belangrijke mijlpaal. Nu moet ieder land concrete maatregelen nemen om de afspraken zoals opgenomen in de slotverklaring, te implementeren. Een ieder die bij de top aanwezig is geweest, heeft zich gecommitteerd de politieke wil te helpen versterken, aldus de DG FAO. Dit is evenwel niet genoeg. Meer investeringen zijn nodig. Het is in het belang van iedereen dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Ook voorzitter Berlusconi vond dat de top een succes is geweest. Hij beloofde de meest innovatieve, concrete en specifieke ideeën te zullen meenemen naar en verwoorden tijdens de EU Top in Sevilla en de G8-bijeenkomst in Canada. Na terrorisme is honger het grootste probleem dat de internationale gemeenschap moet oppakken, aldus de heer Berlusconi. 5. Slotverklaring De slotverklaring heeft als titel meegekregen 'International Alliance Against Hunger' (zie bijlage). De verklaring was in de week voorafgaande aan de Top uitonderhandeld in een open werkgroep, onder gezamenlijk voorzitterschap van Ierland en Zimbabwe. De slotverklaring bevat ten opzichte van de uitspraken van de Voedseltop in 1996 niet veel nieuws; ook is er geen stap terug gezet. Vooruitgang is geboekt ten aanzien van het recht op voedsel. In paragraaf 10 van het document is afgesproken dat er een intergouvernementele werkgroep zal worden opgericht die binnen twee jaar een set van vrijwillige richtlijnen moet opstellen om lidstaten te assisteren om het recht op voedsel te realiseren in de context van nationale voedselzekerheid. De werkgroep moet rapporteren aan de Commissie voor Voedselzekerheid (CFS), die is belast met de monitoring van de uitvoering van het Actieplan van de Voedseltop in 1996. Door de intergouvernementele werkgroep in te kaderen in de CFS is gewaarborgd dat de uitwerking van de richtlijnen niet alleen een FAO aangelegenheid wordt, maar dat alle relevante VN-organen bij het proces betrokken worden. In de slotverklaring wordt ook specifiek aandacht besteed aan de (gevolgen van de) HIV/AIDS pandemie. De VS heeft een reservering laten aantekenen bij de paragraaf over het recht op voedsel. De VS zijn van mening dat het recht op adequaat voedsel beschouwd moet worden in de context van het recht op een adequate levensstandaard, zoals genoemd in de Universele Verklaring van Rechten van de Mens. Het recht op een adequate levensstandaard is een doelstelling die stap voor stap moet worden bereikt en geen aanleiding geeft tot een internationale verplichting of juridische aanspraak. Voorts verstaat de VS het recht op toegang tot voedsel als de mogelijkheid om het verkrijgen van voedsel veilig te stellen en niet als een gegarandeerd recht.
6
De NGO’s zijn zeer teleurgesteld over de uitkomst van de WFS+5; zij verwerpen de slotverklaring van de Top omdat deze voortborduurt op dezelfde – naar hun mening foute concepten als in het Actieplan uit 1996 en de verkeerde medicijnen voorschrijft. Waar het hen uiteindelijk en allereerst om gaat is voedselsoevereiniteit, dwz. het recht op voedsel en op voedselproductie, dat voorrang heeft boven alle andere belangen, zoals handelsbelangen. In de onderhandelingen waren de volgende onderwerpen het meest controversieel: !" Het recht op voedsel en de nadere uitwerking daarvan (para’s 3 en 10). De VS erkent het recht op adequaat voedsel niet en wenste derhalve geen verwijzing naar dit recht in het slotdocument. De VS was wel bereid het recht voor iedereen op toegang tot veilig en voedzaam voedsel te accepteren, met de bovenvermelde reservering. Een ander belangrijk punt was de vraag hoe het recht op voedsel zou moeten worden uitgewerkt: in een (vrijwillge) ‘gedragscode' of in een '(set van) (vrijwillige) richtlijnen’. Voorstanders van een gedragscode waren vooral Noorwegen, Zwitserland en de LatijnsAmerikaanse landen. De EU-voorkeur was een 'set van richtlijnen’. !" Handel (para. 12). De discussie concentreerde zich vooral rond de volgende thema's: (afschaffing van) landbouwsubsidies, handelsbarrières en verbetering van markttoegang, en speciale status van lage inkomenslanden en Low Income Food Deficit Countries. Het uiteindelijk bereikte compromis sluit nauw aan bij wat in Doha is overeengekomen. !" Technologie-overdracht en nieuwe technologieën (para. 24). De verschillen van mening lagen vooral in het al dan niet vermelden van (het belang van) biotechnologie en genetische modificatie, en van het voorzorgsbeginsel en biosafety. De uiteindelijke tekst stelt dat landen moeten worden geholpen om welbewuste keuzes te maken tussen, en toegang te krijgen tot de noodzakelijke wetenschappelijke en technische kennis in verband met deze nieuwe technologieën. !" Officiële ontwikkelingshulp (ODA) voor landbouw en plattelandsontwikkeling (para. 32). De ontwikkelingslanden wilden een vast percentage afspreken van de totale ontwikkelingshulp en leningenportefeuille van de internationale financiële instellingen bestemd voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Van de zijde van de donoren is hier negatief op gereageerd, redenerend vanuit de ownership-gedachte die ervan uitgaat dat ontwikkelingslanden zelf bepalen of en zo ja in welke mate ze prioriteit hechten aan landbouw en plattelandsontwikkeling. ODA-bestedingen zijn idealiter de resultante van het afwegingsproces in ontwikkelingslanden. In de finale tekst wordt gesproken van een adequaat aandeel van bilaterale en multilaterale ODA voor deze sectoren. !" International Alliance Against Hunger (titel van slotverklaring en para. 2). DG FAO Diouf had in de aanloop naar de WFS+5 het idee gelanceerd voor een Internationale Alliantie tegen Honger, naar analogie van de internationale alliantie tegen terrorisme. Hoe deze alliantie er evenwel uit zou moeten zien, was in het geheel niet uitgewerkt. De ontwikkelingslanden zagen wel wat in dit idee. De meeste Westerse landen (waaronder de EU) stonden afwijzend tegenover een alliantie, waarvan in het geheel niet duidelijk was wat de toegevoegde waarde zou zijn en die hoogstwaarschijnlijk zou leiden tot nieuwe structuren, oprichting van een nieuw fonds, etc. Het uiteindelijk compromis was om de slotverklaring 'International Alliance Against Hunger' te noemen en een oproep te doen aan alle partijen om hun inspanningen te versterken en als zodanig op te treden als een internationale alliantie tegen honger. Daarnaast is bevestigd dat de CFS het centrale punt is voor de uitvoering van het Actieplan van de Wereldvoedseltop. Dat de onderhandelingen vlak voor het begin van de Top konden worden afgerond was te danken aan: (i) de tijdsdruk, (ii) de positieve sfeer tussen de ontwikkelingslanden en de overige deelnemers aan het proces, (iii) de positieve rol die de EU speelde in de onderhandelingen, waarbij onder meer is getracht op zo veel mogelijk punten buiten de vergadering om met de G-77 tot overeenstemming te komen, en (iv) het krachtdadig optreden van de beide covoorzitters.
7
6. Ministeriële rondetafelbijeenkomsten Als onderdeel van de Summit vonden drie ronde tafel bijeenkomsten plaats, waaraan op het niveau van delegatieleider (vnl. staatshoofd, regeringsleider of minister) kon worden deelgenomen. Het thema van iedere bijeenkomst was hetzelfde, nl. 'The WFS Plan of Action results achieved, obstacles met and means of overcoming them'.
Verslag van ronde tafel op dinsdagochtend 11 juni 2002. Co-voorzitters van deze Round Table waren de minister van landbouw van Colombia en zijn collega van Nieuw-Zeeland. Deelnemers: circa 35 landenvertegenwoordigers, waaronder enkele (vice-)regeringsleiders en staatshoofden, maar voor het merendeel ministers van landbouw. Het merendeel van de sprekers uit ontwikkelingslanden ging op het discussiethema in aan de hand van nationale ervaringen. Daarbij kwamen, weinig verrassend, problemen ter sprake als lage koopkracht van de bevolking, gebrekkige technologie, tekortschietende infrastructuur, lage productiviteit van arme mensen, onwetendheid betreffende gezonde voedingsgewoonten, zwakke instituties, etc. Wat er in de betogen echter het meest nadrukkelijk uitsprong was de door velen verwoorde klachten over de wisselvalligheden van de internationale markten voor landbouwproducten en de - deels ook daaraan ten grondslag liggende - importbelemmerende maatregelen van allerlei aard zijdens de geïndustrialiseerde landen. Dit in aansluiting op het aansprekende betoog van de Oegandese president Museveni eerder in de plenaire, die betoogd had dat in essentiële behoeften van de mensen, zoals medische zorg, onderwijs en huisvesting pas voorzien kan worden als een land overschotten in de landbouw produceert die dan ook daadwerkelijk op de wereldmarkt kunnen worden afgezet; intern is er immers te weinig (stedelijke) koopkracht om de plattelandsbevolking geldinkomen te bezorgen. Zo schetste de minister van landbouw van Guyana hoe zijn regering, eigen verantwoordelijkheid voor vergroting van de productie vooropstellend, fors heeft geïnvesteerd in infrastructuur ten behoeve van de rijstteelt en hoe vervolgens die investeringen niet hebben geleid tot vergrote welvaart onder de boeren, omdat door beschermende maatregelen door de VS de wereldmarktprijs voor rijst van $420 per ton in 1996 naar $200 nu gedaald is. In een betoog dat later door diverse van zijn collegae uit ontwikkelingslanden werd ondersteund, betoogde Maleisië dat van liberalisatie zoals nagestreefd in de WTO in de praktijk niets terechtkomt: er blijft sprake van subsidies en tarifaire barrières, oneerlijke mededinging dus, alsmede van sanitaire en fytosanitaire maatregelen die werken als handelsbelemmeringen. India en China gaven een optimistisch beeld van de voedselvoorziening in hun landen: India zal de doelstelling (halvering van de honger in 2015) zeker halen, de Chinese minister betoogde dat zijn land nu al de honger goeddeels heeft uitgebannen. Hij verheelde echter niet dat het voeden van 22% van de wereldbevolking, met 10% van de wereldlandbouwgrond en 7% van de wereldwatervoorraad, geen eenvoudige opgave is, zeker niet in aanmerking genomen de nog steeds doorgaande bevolkingsgroei en milieudegradatie, waaronder speciaal verwoestijning. Enkele Westerse landen onderstreepten het belang van goed bestuur en politieke stabiliteit voor de voedselvoorziening. Zowel Zweden (expliciet) als de VS (impliciet) verwezen in dat kader naar Zimbabwe als voorbeeld van een land waar de problemen deels zijn veroorzaakt door verkeerd nationaal beleid. 7. Multi-stakeholder dialogue Als onderdeel van de Summit vond op 12 juni 2002 een multi-stakeholder dialogue plaats volgens het model van de dialoog die jaarlijks tijdens de bijeenkomst van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling wordt gehouden. Het thema was hetzelfde als de drie daaraan voorafgaande rondetafelbijeenkomsten: The WFS Plan of Action - results achieved, obstacles met and means of overcoming them.
8
De co-voorzitters waren de Noorse minister van Ontwikkelingssamenwerking, Mw. Hilde Johnson, namens de regeringen en de ontwikkelde landen, en Mw. Sarojeni V. Rengam (Pesticides Action Network, Asia and Pacific) uit Maleisië, namens de NGO's en de ontwikkelingslanden. Van de opzet om de discussie in te leiden door korte interventies van enkele regerings- en NGO-vertegenwoordigers uit de verschillende FAO-regio's is weinig terecht gekomen. Alleen minister Brinkhorst heeft als eerste een aftrap tot de discussie gegeven. Van een echte dialoog was geen sprake. NGO’s grepen de gelegenheid aan om hun standpunten uit te dragen en hun hart te luchten. Het aantal interventies van regeringsvertegenwoordigers was zeer beperkt; deze kwamen pas nadat de Noorse minister herhaaldelijk daartoe had opgeroepen. Het was evenwel de eerste keer dat tijdens een dergelijke FAObijeenkomst een (poging tot) dialoog tussen regeringen en maatschappelijke organisaties werd georganiseerd. Dit is voor de FAO een stap in de goede richting en een erkenning dat meer openheid naar de buitenwereld gewenst is. De belangrijkste aanbevelingen van de multi-stakeholder dialogue aan de WFS+5 betreffen de bezorgdheid van de NGO-vertegenwoordigers over de magere uitkomst van de WFS+5 en de uitwerking van de voortgaande globalisering en handelsliberalisatie. De meeste NGO’s vonden dat de handel in landbouwproducten tot het mandaat van de FAO zou moeten behoren en niet tot dat van de WTO. Voorts werd zorg uitgesproken over biotechnologie, waarvan de bevordering met te weinig oog voor de risico’s plaatsvindt; patentering van levensvormen was voor de NGO’s onacceptabel. Het recht op voedsel zou boven alle andere mensenrechten moeten uitgaan. 8. Andere bijeenkomsten Het NGO Forum for Food Sovereignty, 8-13 juni 2002. In dit Forum, waaraan door meer dan 500 NGO’s waaronder acht Nederlandse is deelgenomen, gaven de NGO’s aan zeer teleurgesteld te zijn over de uitkomst van de WFS+5. De slotverklaring van de Top wordt verworpen; deze borduurt voort op dezelfde – naar hun mening foute - concepten als in het Actieplan van de top in 1996. Waar het uiteindelijk en allereerst om gaat is voedselsoevereiniteit. Het WFS Actieplan uit 1996 faalde niet vanwege een gebrek aan politieke wil of financiële middelen maar faalde omdat het gekozen beleid juist tot meer honger leidt. Ander beleid is nodig. Door monopolisering zijn productieprocessen in handen gekomen van een paar zeer grote bedrijven. Vernietiging van het land en andere hulpbronnen heeft plaatsgevonden, werkloosheid is toegenomen en een massale migratie is op gang gekomen. Er moet een einde komen aan het opleggen door de WTO, WB en IMF van hun neoliberale beleid. Landbouw moet van de WTO agenda worden gehaald. Tegenstellingen tussen arm en rijk en tussen Noord en Zuid zijn toegenomen. Deze ontwikkeling dient gekeerd te worden. Echter, de tijdens de WFS+5 aangenomen verklaring geeft geen hoop c.q. vooruitzicht op het belangrijkste punt van voedselsoevereiniteit. Dit houdt in dat volkeren, gemeenschappen en landen het recht hebben hun eigen beleid t.a.v. arbeid, voedsel, visserij, land etc. te formuleren, aangepast aan hun specifieke omstandigheden. Dit houdt tevens in het recht op voedsel en het recht om voedsel te produceren, m.a.w. het recht op veilig, gezond en cultureel geschikt voedsel en het recht op de middelen om voedsel te produceren. Landhervormingen zijn nodig. Het recht op voedsel en op voedselproductie heeft voorrang boven alle andere belangen, zoals handelsbelangen. Buiten het forum om heeft Minister Brinkhorst overleg gehad met de Nederlandse NGO's. Door de NGO's zijn de volgende onderwerpen opgebracht: het recht op voedsel en de Nederlandse positie aangaande een gedragscode; de landbouwonderhandelingen in WTO-verband en het recht op voedsel; de monitorende rol die FAO zou moeten spelen t.a.v. het recht op voedsel; het internationale bedrijfsleven en het recht op voedsel; genetisch gemodificeerde organismen (GMO's); alternatieve, meer duurzame landbouwtechnieken en -technologieën.
9
Door de NGO's werd deze gelegenheid om met de minister en de delegatie van gedachten te wisselen zeer op prijs gesteld. Geconcludeerd werd dat een dergelijk overleg eigenlijk voorafgaande aan en ter voorbereiding van belangrijke internationale bijeenkomsten zou moeten plaatsvinden. Parliamentariërs Dag Vanuit de Nederlandse delegatie naar de WFS+5 hebben de heer R. Rabbinge, lid van de Eerste Kamer, en de heer H. de Haan, lid van de Tweede Kamer, deelgenomen aan de bijeenkomst van parlementariërs, die was georganiseerd door de Inter-Parliamentary Union (IPU) en de Italiaanse Inter-Parliamentary Group. Ongeveer tweehonderd parlementariërs uit 80 landen hebben aan de bijeenkomst deelgenomen waar, evenals in de plenaire bijeenkomst van de Top, een groot aantal toespraken werd gehouden en weinig interactie plaats vond. Veel gehoorde punten waren: !" het is zorgelijk dat het in 1996 afgesproken doel, nl. halvering van het aantal ondervoeden in het jaar 2015, verder verwijderd is dan ooit; !" het recht op adequaat voedsel moet worden herbevestigd; !" er dienen meer financiële middelen te worden uitgetrokken; !" er moeten additionele maatregelen worden getroffen tot vermindering en kwijtschelding van schulden, specifiek voor de lage-inkomenslanden; !" landen moeten hun eigen duurzame voedselzekerheidsbeleid opstellen; !" in het kader van de multilaterale onderhandelingen over handel in landbouwproducten dienen voorwaarden te worden overeengekomen die kunnen leiden tot betere voedselzekerheid. De parlementariërs waren verheugd bovenstaande punten terug te vinden in de door de Top aangenomen slotverklaring. Het belang van de tekst over het recht op voedsel werd onderstreept. Richtlijnen voor het recht op voedsel moeten worden ontwikkeld en concrete maatregelen (nationaal en internationaal) ter implementatie van dit recht moeten worden getroffen. Wat nodig is, is een gepassioneerd engagement van een ieder. De parlementariërs verklaarden bereid te zijn hun rol in dezen te spelen. Private Sector Forum De private sector ziet voor zichzelf een complementaire rol weggelegd in het bereiken van de WFS doelstelling uit 1996. Het committeert zich ertoe de agrarische- en voedselindustrie te helpen ontwikkelen, zolang deze activiteiten samen met publieke en internationale organisaties kunnen worden uitgevoerd. Een absolute voorwaarde voor ontwikkeling is de afwezigheid van conflicten en oorlog opdat investeringsstromen op gang kunnen komen. De subsidies die ontwikkelde landen aan o.a. hun eigen boeren verstrekken, zijn inefficiënt en helpen niet bij het oplossen van de structurele problemen. Voor een betere voedselproductie in voedselonzekere landen zijn daarenboven nieuwe technologieën nodig en moet specifieke kennis worden overgedragen. Ook is het nodig de rurale infrastructuur (zowel de fysieke als de sociale) en het waterbeheer te verbeteren. Het bedrijfsleven moet maatschappelijk verantwoord opereren, arbeidersrechten garanderen, de gehele voedselketen in zijn activiteiten betrekken (voedselveiligheid en kwaliteit) en de natuurlijke bronnen duurzaam gebruiken. Het Forum, waaraan ook door Unilever werd deelgenomen, stelt voor dat de private sector de volgende verplichtingen op zich neemt: - initiatieven voor humanitaire interventies identificeren; - regeringen en internationale organisaties stimuleren om plannen voor plattelandsontwikkeling te formuleren, waarbij een directe betrokkenheid van de private sector wordt voorzien; - technische assistentie verlenen, waaronder bijdragen aan beroepsopleidingen of deze zelf aanbieden; - overdracht van technologieën t.b.v. een hogere voedselproductie, en betere voedselveiligheid en -zekerheid; 10
-
programma's voor (beter) waterbeheer definiëren, en criteria, normen en gedragscodes opstellen voor de ontwikkeling van de landbouw, visserij, en bosbouw.
Side events Tijdens de Wereldvoedseltop: vijf jaar later is een groot aantal side events georganiseerd over specifieke onderwerpen. Minister Brinkhorst heeft twee bijeenkomsten voorgezeten: een over het 'Anti-Hunger Programme' en een over de Codex Alimentarius en het Internationale Verdrag inzake Gewasbescherming (IPPC). Hoewel de kwaliteit van de verschillende side events wisselend was, waren ze over het algemeen interessant en boden volop ruimte tot interactie. Onderstaand wordt kort verslag gedaan van de bijeenkomsten die minister Brinkhorst heeft voorgezeten. Anti-Hunger Programme - Reducing Hunger through Agricultural and Rural Development and Wider Access to Food. Tijdens deze bijeenkomst presenteerde FAO de eerste versie van een investeringsprogramma om de doelstelling van de WFS in 1996, halvering van het aantal ondervoede mensen in 2015, te kunnen bereiken. De eerste (ruwe) schatting van het benodigde bedrag is USD 24 mrd.; de helft op te brengen via additionele ontwikkelingshulp (ODA), USD 8,5 mrd. door de ontwikkelingslanden zelf, en de rest via niet-concessionele hulp. Prof. Jeoffrey Sachs (VS) was uitgenodigd om een inleiding te houden. Hij hield een vlammend betoog over de noodzaak van extra investeringen in landbouw en plattelandsontwikkeling, van afbouw van subsidies en van verbeterde toegang van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden tot Westerse markten. Het document was slechts een paar dagen voorafgaande aan de bijeenkomst verspreid. Veel delegaties voelden zich derhalve overvallen door dit initiatief van FAO. Desondanks ontstond er een levendige gedachtenwisseling van een goed niveau, waarbij waardevolle suggesties zijn gedaan voor verbeteringen van het document, de aanpak en het vervolgproces. Het Anti-Hunger Programme kan in potentie een belangrijke plaats innemen in de follow-up van de WFS+5. Daarvoor is het nodig dat FAO dit initiatief nadrukkelijk plaatst in de context van de opvolging van de millenium ontwikkelingsdoelstellingen, de ontwikkelingen die in dit kader in het VN-systeem gaande zijn, en dat dit programma verder wordt uitgewerkt in samenwerking met andere relevante (VN-) organisaties. FAO helping the consumers and protecting the environment through food quality control and plant protection: CODEX and IPPC. Tevoren was door FAO, in samenwerking met Nederland, een voorzitter’s papier opgesteld en uitgedeeld met enkele feiten over Codex en IPPC, uitdagingen en mogelijkheden voor bescherming van consumenten, voor deelname aan het proces van standaard setting en voor opbouw van capaciteit in ontwikkelingslanden. Minister Brinkhorst presenteerde het voorzitter’s papier, waarna FAO medewerkers de rol belichtten van respectievelijk Codex Alimentarius en het internationale gewasbeschermingsverdrag (IPPC). Het belang van Codex en IPPC is vooral gelegen in de richtlijnen en standaarden met betrekking tot voedselproducten en gewassen die in Codex en IPPC kader worden afgesproken en door de WTO worden erkend als normen in het handelsverkeer. De onderwerpen ontlokten veel vragen en opmerkingen, voornamelijk van vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden. De bekendheid met procedures rond Codex- en IPPC-zaken in deze landen is gering, al ziet men het belang ervan wel in. De eigen verantwoordelijkheid voor deelname aan de besluitvorming in Codex- en IPPC-verband werd erkend, maar men mist de instituties en capaciteit om adequaat te kunnen deelnemen en de standaarden te implementeren. Een aantal landen verzocht de FAO en de internationale gemeenschap om assistentie bij de opbouw van eigen capaciteit en nationale coördinatiestructuren. Minister Brinkhorst concludeerde dat Codex en IPPC een duidelijke technologische basis hebben, maar in essentie politiek van karakter zijn. Het belang van de onderwerpen is nauw 11
verweven met de toenemende globalisering. De opbouw van capaciteit in ontwikkelingslanden, essentieel voor deelname aan het wereldhandelsverkeer van voedsel- en landbouwproducten en bescherming van de eigen consument, is van primair belang. De rijke landen en internationale organisaties hebben hierbij ook een duidelijke verantwoordelijkheid. Internationaal Verdrag inzake Plantgenetische Bronnen Tijdens de topconferentie hebben 43 landen het Internationaal Verdrag inzake Plantgenetische Bronnen voor Voedsel en Landbouw officieel ondertekend. Dit is inclusief de lidstaten van de EU en de Europese Gemeenschap, die in de week voorafgaand aan de Wereldvoedseltop plechtig ondertekend hebben. In totaal hebben 56 landen het verdrag nu ondertekend, dat met algemene stemmen aanvaard werd door de FAO Conferentie in november 2001. Het verdrag heeft tot doel de bescherming en duurzaam gebruik van plantengenetische bronnen, alsmede de eerlijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik. Algemeen wordt erkend dat het verdrag een positieve invloed kan hebben op het bereiken van voedselzekerheid in de wereld.
---------------------
12