Verslag 2014 Sint-Niklaas, 18 maart 2015
Tom DECHAENE Directeur
I. Economische en financiële ontwikkelingen 1. Wereldeconomie en eurogebied
Paragraaf 1.1: Wereldeconomie
2
Verloop van de internationale financiële markten Belangrijkste beursindexen (indexcijfers 2010 = 100)
200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2010 S&P 500 (US)
Bron: Thomson Reuters Datastream.
3
2011 Eurostoxx Broad (EA)
2012
2013 Nikkei 225 (JP)
2014 MSCI Emerging markets
Verloop van de internationale financiële markten Rendement van overheidsobligaties op 10 jaar (in %)
5
4
3
2
1
0 2010
2011 Verenigde Staten
Bron: Thomson Reuters Datastream.
4
2012 Duitsland
2013 Japan
2014
Verloop van de internationale financiële markten Rendementsecarts van de staatsleningen op 10 jaar (t.o.v. de Duitse Bund, in %)
50
20 18
40
16 14
30
12 10
20
8 6
10
4 2
0
0 2010 Portugal
2011 Ierland (linkerschaal)
Bron: Thomson Reuters Datastream.
5
2012 Italië
Spanje
2013
2014
Griekenland (rechterschaal)
Wisselkoers van de euro
1,6
160
1,5
150
1,4
140
1,3
130
1,2
120
1,1
110
1
100
0,9
90
0,8
80
0,7
70
0,6
60
Billaterale wisselkoers t.o.v. de Amerikaanse dollar (linkerschaal) Britse pond (linkerschaal) Japanse yen (rechterschaal) Nominale effectieve wisselkoers (indexcijfer 1ste kwartaal 1999 = 100) (rechterschaal) Bron: Thomson Reuters Datastream.
6
Grondstoffenprijzen (daggegevens in $)
160
140
120
100
80
60
40
Levensmiddelengrondstoffen (indexcijfers 2010 = 100) Industriële grondstoffen (indexcijfers 2010 = 100) Brent (per vat)
Bron: Thomson Reuters Datastream.
7
Bbp van de voornaamste economieën1 (veranderingspercentages naar volume t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) p.m. 2014 bijdrage tot de groei van het mondiale bbp
Geavanceerde landen waarvan: Verenigde Staten Japan Eurogebied Verenigd Koninkrijk
p.m. aandeel van het mondiale bbp
2012
2013
2014
2014
2008
2013
1,2
1,3
1,8
0,8
48,8
43,6
2,3 1,5 -0,7 0,7
2,2 1,6 -0,5 1,7
2,4 0,1 0,8 3,1
0,4 0,0 0,1 0,1
18,0 5,2 14,6 2,7
16,5 4,6 12,2 2,3
Opkomende landen waarvan: Centraal- en Oost-Europa Rusland Opkomende landen van Azië waarvan: China Latijns-Amerika en Caraïben
5,1
4,7
4,4
2,5
51,2
56,4
1,4 3,4 6,7 7,7 2,9
2,8 1,3 6,6 7,8 2,8
2,7 0,6 6,5 7,4 1,2
0,1 0,0 1,9 1,2 0,1
3,5 3,8 23,1 12,0 8,8
3,5 3,4 28,7 15,8 8,7
Wereld Wereld ongerekend eurogebied
3,1 3,6
3,3 3,6
3,3 3,6
3,3 3,2
100,0 85,4
100,0 87,8
p.m. Wereldhandel2
3,0
3,4
3,1
Bronnen: EC, IMF, OESO. 1 Voor de regio’s buiten het eurogebied volgens de definities van het IMF en berekend op basis van de koopkrachtpariteiten. 2 Gemiddelde van de in- en uitvoer van goederen en diensten.
8
Verwachtingen ten aanzien van de daggeldmarktrente van de voornaamste economieën (in %, op basis van overnight index swaprentes, december 2014)
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Eurogebied
Verenigde Staten
Japan
Bronnen: Bank of England, Bank of Japan, Federal Reserve, Thomson Reuters Datastream, ECB, eigen berekeningen.
9
Verenigd Koninkrijk
10 jaar
9 jaar
8 jaar
7 jaar
6 jaar
5 jaar
4 jaar
3 jaar
2 jaar
1 jaar
-0,5
Activa op de centralebankbalansen van de voornaamste economieën (maandgemiddelden, in % van het gemiddelde bbp gedurende de periode 2007-2013)
60
50
40
30
20
10
0
Verenigde Staten
Eurogebied
Verenigd Koninkrijk
Bronnen: Bank of England, Bank of Japan, Federal Reserve, Thomson Reuters Datastream, ECB, eigen berekeningen.
10
Japan
Paragraaf 1.2: De Economie in het eurogebied en zijn lidstaten
11
Bbp in een aantal landen van het eurogebied (veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)
120
7
5 100 3
80
1
-1 60 -3
40
-5 IE
DE
ES
2013 (linkerschaal)
Bron: EC.
12
PT
BE
2014 (linkerschaal)
NL
AT
EL
FR
IT
FI
Niveau 2014, index 2006 = 100 (rechterschaal)
Inflatie in het eurogebied (bijdragen aan de veranderingspercentages op jaarbasis; in procentpunt, tenzij anders vermeld)
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 -0,5 Energiedragers Levensmiddelen Industriële goederen uitgezonderd energie Diensten HICP (veranderingspercentages op jaarbasis) HICP ongerekend energie en levensmiddelen (veranderingspercentages op jaarbasis)
Bron: ECB.
13
Saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans (jaargegevens, in € miljard)
400 300 200 100 0 -100 -200 -300 2010
2011
2013
DE
NL
AT BE FI
FR
IT
ES
IE PT EL
7 kleine landen¹
p.m. EA
Bron: EC. 1 Slowakije, Luxemburg, Slovenië, Letland, Estland, Cyprus en Malta.
14
2012
2014
Begrotingssaldo en schuld van de overheid in het eurogebied (in % bbp) Netto financieringssaldo van de overheid
Structureel overheidssaldo
Overheidsschuld
2013
2014
2013
2014
2013
2014
Duitsland
0,1
0,2
0,6
0,7
76,9
74,5
Frankrijk
-4,1
-4,4
-3,3
-3,0
92,2
95,5
Italië
-2,8
-3,0
-0,8
-0,9
127,9
132,2
Spanje
-6,8
-5,6
-2,3
-2,2
92,1
98,1
Nederland
-2,3
-2,5
-0,6
-0,5
68,6
69,7
België
-2,9
-3,2 r
-2,7
-2,8 r
104,5
106,5 r
Oostenrijk
-1,5
-2,9
-1,3
-1,1
81,2
87,0
-12,2
-1,6
3,1
2,0
174,9
175,5
Finland
-2,4
-2,9
-0,7
-1,1
56,0
59,8
Ierland
-5,7
-3,7
-4,8
-3,8
123,3
110,5
Portugal
-4,9
-4,9
-1,9
-1,3
128,0
127,7
Slowakije
-2,6
-3,0
-1,4
-2,1
54,6
54,1
0,6
0,2
2,0
1,1
23,6
23,0
Slovenië
-14,6
-4,4
-1,8
-2,5
70,4
82,2
Letland
-0,9
-1,1
-1,0
-1,5
38,2
40,3
Estland
-0,5
-0,4
-1,1
-0,8
10,1
9,9
Cyprus
-4,9
-3,0
-2,1
-0,8
102,2
107,5
Malta
-2,7
-2,5
-2,7
-2,7
69,8
71,0
p.m. Eurogebied
-2,9
-2,6
-1,2
-1,1
93,1
94,5
Griekenland
Luxemburg
Bronnen: EC, NBB.
15
Synthetische indicatoren betreffende de marktreglementering in Europa (schaal van 0 tot 6, van het minst tot het meest restrictief)
2,5
Productenmarkten
Arbeidsbescherming 3,5
DE NL BE
3
2
IT FR
EL
FR
1,5
IE FI AT UK
1
ES
DE IT SK
BE PT
FI
EL SK
ES
IE
2
1,5
NL
0,5
UK
1 0,5
1
1,5 2008
Bron: OESO.
16
AT
2013
2013
2,5
PT
2
2,5
1
1,5
2
2,5 2008
3
3,5
Mogelijke impact van structurele hervormingspakketten op de potentiële output (afwijkingen in % t.o.v. het basisscenario)
Na 10 jaar
Op lange termijn3
Na 1 jaar
Na 5 jaar
1,2
4,1
12,3
Kern (eurogebied, ongerekend periferie)
1,1
3,7
10,6
Periferie (EL, ES, IE, IT, PT)
1,4
4,8
15,4
IMF1 Eurogebied
EC2 Kern (BE, DE, FR, BE, NL, AT, FI)
3,2 (DE) / 5,5 (BE)
5,5 (DE) / 10,4 (BE)
8,7 (DE) / 17,9 (BE)
Periferie (EL, ES, IE, IT, PT)
2,4 (PT) / 4,5 (EL)
5,5 (PT) / 9,7 (EL)
11,4 (IE) / 17,6 (EL)
Bronnen: IMF (2014), Jobs and Growth: Supporting the European Recovery (Chapter 7) en Varga, J. en J. in ‘t Veld, The potential growth impact of structural reforms in the EU: A benchmarking exercise, European Economy Economic Papers 541, December 2014. 1 Het IMF maakt gebruik van het GIMF-model en gaat ervan uit dat een reeks hervormingen met betrekking tot de productenmarkt, de arbeidsmarkt en de belastingstructuur tijdens de eerste vijf jaar geleidelijk ten uitvoer worden gelegd. Dankzij die hervormingen wordt de kloof ten opzichte van het best presterende OESO-land gehalveerd (verschillend naargelang van de criteria). 2 De EU maakt gebruik van het QUEST-model en gaat ervan uit dat een reeks hervormingen met betrekking tot de productenmarkt, de arbeidsmarkt, de belastingstructuur, de R&D-uitgaven en de kwalificatiestructuur geleidelijk ten uitvoer worden gelegd. Dankzij die hervormingen wordt de kloof ten opzichte van het gemiddelde van de drie best presterende lidstaten van de EU gehalveerd (verschillend naargelang van de criteria). 3 Voor de berekeningen van het IMF strekt de lange termijn tot 2060, terwijl hij voor de berekeningen van de EC twintig jaar beloopt.
17
Paragraaf 1.3: Monetair beleid van het Eurosysteem
18
Inflatie en inflatieverwachtingen in het eurogebied (jaar-op-jaar veranderingspercentages) 4
3
2
1
0
-1 2011
2013
Verwachte HICP-inflatie in2:
2015
2017
2019
HICP Onderliggende inflatietendens¹ Onderliggende inflatietendens tegen constante belastingtarieven Januari 2013 Januari 2014 Juli 2014 December 2014
Bronnen: EC, Bloomberg, Thomson Reuters Datastream, ECB. 1 HICP ongerekend niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers 2 Gemeten aan de hand van de impliciete termijnnotering voor een eenjaars inflatieswap. Aangezien de indexcijfers van de consumptieprijzen met enige vertraging worden gepubliceerd, weerspiegelen de contracten de verwachte inflatie voor de maand die drie maanden aan hun vervaldatum voorafgaat. Zo weerspiegelen de contracten van december 2014 de inflatiecijfers die in de maand september van de daaropvolgende jaren worden verwacht.
19
2021
Bankleningen aan niet-financiële vennootschappen1 in het eurogebied (veranderingspercentages t.o.v. de overeenkomstige periode van het voorgaande jaar, maandgegevens, gezuiverd voor effectiseringsinvloeden, tenzij anders vermeld) 35
25
30
20
25 15
20 15
10
10 5
5 0
0
-5 -5
-10 -15
-10 Standaardafwijking² linkerschaal Ierland
België Duitsland
Frankrijk Spanje Eurogebied
Italië Portugal
(rechterschaal)
(rechterschaal)
Bronnen: ECB, NBB. 1 Alle looptijden samen. De gegevens voor België zijn gezuiverd voor effectiseringsinvloeden over de hele periode. Die voor de andere landen zijn gezuiverd vanaf februari 2010, behalve de gegevens voor Italië, die niet gezuiverd zijn. 2 Standaardafwijking voor de twaalf lidstaten van het eurogebied op 1 januari 2002, met uitzondering van Luxemburg.
20
Reële rente in het eurogebied (swaprente op 5 jaar; daggegevens, in %) 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 -0,5 -1 -1,5 -2 -2,5 2010
2011 Nominale rente
2012 Inflatiecompensatie¹ (invers teken)
Bron: ECB. 1 Gemeten aan de hand van swaps die het inflatierisico in het eurogebied dekken voor een periode van vijf jaar. 2 Berekend als het verschil tussen de nominale rente en de inflatiecompensatie.
21
2013
2014 Reële rente²
Wisselkoers van de euro 115
1,6
110
1,5
105
1,4
100
1,3
95
1,2
90
1,1 2010
2011
2012
2013
2014
Nominale effectieve wisselkoers (linkerschaal)¹ Billaterale wisselkoers tussen de euro en de Amerikaanse dollar (rechterschaal)
Bronnen: Thomson Reuters Datastream, ECB. 1 Nominale effectieve wisselkoers t.o.v. de 19 belangrijkste handelspartners van het eurogebied.
22
2. Economische ontwikkelingen in België
Paragraaf 2.1: Conjunctuursituatie
23
Verloop van het bbp en vertrouwensindicatoren in België 10
5
4
5
3 0 2 -5 1 -10
0
-15
-1 Bbp (linkerschaal) Veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar Veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande kwartaal Algemene synthetische conjunctuurcurve1 (rechterschaal) Afgevlakte reeks Brutoreeks
Bronnen: INR, NBB. 1 Saldo van de antwoorden op de maandelijkse enquête, voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens.
24
Paragraaf 2.2: Arbeidsmarkt
25
Werkgelegenheid, arbeidsduur en productiviteit (bijdrage aan de bbp-groei op jaarbasis in procentpunten, voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens)
3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0%
r
-0,5% -1,0% -1,5%
Bronnen: INR, NBB.
26
Productiviteit per uur
Binnenlandse werkgelegenheid
Gemiddelde arbeidsduur
Bbp naar volume
Niet-werkende werkzoekenden in België (veranderingen in duizenden personen t.o.v. de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar)
60
Naar leeftijdscategorie
50 40 30 20 10 0 -10 -20 -30 -40 Jonger dan 25 jaar Bron: RVA.
27
Van 25 tot 49 jaar
50 jaar en ouder
Niet-werkende werkzoekenden in België (veranderingen in duizenden personen t.o.v. de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar)
60
Naar werkloosheidsduur
50 40 30 20 10 0 -10 -20 -30 -40
Bron: RVA.
28
Minder dan drie maanden
Drie maanden tot minder dan een jaar
Eén jaar tot minder dan twee jaar
Twee jaar en langer
Paragraaf 2.3: Inflatie en loonkosten
29
Inflatie in België en in de drie voornaamste buurlanden
Bijdrage van de belangrijkste componenten tot het inflatieverschil t.o.v. de drie buurlanden 2,0
(in procentpunt)
1,5
1,0
0,5
0,0
-0,5
-1,0
Gas en elektriciteit
Aardolieproducten
Niet-bewerkte levensmiddelen
Bewerkte levensmiddelen
Niet-energetische goederen en diensten
Totaal
Bronnen: EC, NBB.
30
Loonhandicap van België in termen van uurloonkost in de private sector volgens de CRB (procentuele verschillen ten opzichte van de drie voornaamste buurlanden, gecumuleerd sinds 1996) 20 15 10 5 0 -5 -10 -15
Drie voornaamste buurlanden¹
Bron: EC. 1 Gewogen gemiddelde op basis van de relatieve grootte van het bbp.
31
Duitsland
Frankrijk
Nederland
2014 r
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
-20
3. Financiële ontwikkelingen in België
Paragraaf 3.1: Algemene financiële positie van de Belgische economie
32
Netto financieel vermogen1 (in % bbp, gegevens eind juni 2014)
150
100
50
0
-50
-100
-150
-200 NL
DE
BE
FI Overheid
AT
FR
EA
Private sector
IT
SI
EE
SK
LV
IE
ES
PT
Totale economie (netto externe positie)
Bronnen: EC, ECB, NBB. 1 Verschil tussen het uitstaand bedrag aan financiële activa en passiva. Luxemburg en Malta zijn niet in de grafiek opgenomen wegens de hoge volatiliteit van hun gegevens.
33
EL
CY
Paragraaf 3.3: Niet-financiële ondernemingen
34
Externe financieringskosten van de niet-financiële ondernemingen (maandgegevens, in %) 12
10
8
6
4
2
0 Totale gewogen kosten¹
Genoteerde aandelen²
Bedrijfsobligaties³
Bankkredieten4
Bronnen: Barclays Capital, Thomson Reuters Datastream, NBB. 1 Verkregen door de financieringskosten voor de uitgifte van genoteerde aandelen, de uitgifte van obligaties en het bankkrediet te wegen aan de hand van hun respectieve aandeel in het totale uitstaande bedrag van die financiële verplichtingen. ² Kosten geraamd op basis van een model van actualisering van dividenden (zie Kader 19 van het Verslag 2005). ³ Rendement van een index van in euro luidende obligaties uitgegeven door Belgische niet-financiële ondernemingen, met een looptijd van meer dan een jaar en een rating hoger dan Baa; index gewogen aan de hand van de uitstaande bedragen. 4 Door de Belgische banken op nieuwe bedrijfskredieten toegepaste gewogen gemiddelde rente. De weging is gebaseerd op het respectieve uitstaande bedrag van de diverse krediettypes.
35
Paragraaf 3.4: Financiële instellingen
36
Rendement op het eigen vermogen: banken (in %, gegevens op geconsolideerde basis)
40 30 20 10 0 -10 -20 -30 -40 -50 2003
2004
2005
2006
2007
2008
Rendement op het eigen vermogen Bron: NBB. 1 Op jaarbasis.
37
2009
2010
2011
2012
Gemiddelde 2003-2007
2013
2014
2013 9M¹
2014 9M¹
Gemiddelde 2010-2013
Gewaarborgd rendement van Tak 21 (in %)
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
Lange rentes¹ Gemiddeld gewaarborgd rendement op de bestaande overeenkomsten Jaarlijks rendement van de activa ter dekking van de overeenkomsten met gewaarborgd rendement
Bronnen: Thomson Reuters Datastream, NBB. 1 Rendement op de secundaire markt van Belgische staatsleningen op tien jaar (OLO’s), weekgegevens.
38
Balans1 van de Belgische banken 1600
Structuur van de activa
1600
1400
1400
1200
1200
1000
1000
800
800
600
600
400
400
200
200
Interbancaire vorderingen
Kredieten
Schuldbewijzen
Overige activa
2014 K3
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
0 2000
0
Derivaten² Bronnen: ECB, NBB. 1 Gegevens opgesteld in overeenstemming met de Belgische boekhoudnormen tot 2005 (Belgian GAAP) en volgens de IAS/IFRS-normen vanaf 2006. 2 De derivaten worden gewaardeerd tegen hun marktwaarde, met inbegrip van, sedert 2007, de te ontvangen opbrengsten en de te betalen kosten (die niet zijn opgenomen in de gegevens betreffende 2006).
39
4. Overheidsfinanciën
Paragraaf 4.1: Overzicht van het begrotingsbeleid
40
Overheidsrekeningen (in % bbp)
2000
2011
2012
2013
2014 e
Ontvangsten
48,6
49,3
50,7
51,5
51,2
Primaire uitgaven
42,2
49,8
51,4
51,2
51,4
Primair saldo
6,4
-0,5
-0,7
0,3
-0,2
Rentelasten
6,5
3,4
3,4
3,2
3,0
Financieringssaldo
-0,1
-3,9
-4,1
-2,9
-3,2
p.m. Effect van de niet-recurrente factoren
-0,2
-0,2
-0,4
0,6
0,3
Bronnen: EC, INR, NBB.
41
Omvang en samenstelling van de begrotingsconsolidatie (verandering van 2010 tot 2014, in procentpunt bbp)
4,0
Begrotingsaanpassing
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 België
Drie belangrijkste buurlanden¹
Nominaal primair saldo
Bronnen: EC, NBB. 1 Niet-gewogen gemiddelden.
42
Structureel primair saldo
Eurogebied
Omvang en samenstelling van de begrotingsconsolidatie (verandering van 2010 tot 2014, in procentpunt bbp)
3,0
Bijdrage tot de verandering van het nominaal primair saldo
2,0
1,0
0,0
-1,0
-2,0
-3,0 België
Drie belangrijkste buurlanden¹ Primaire uitgaven
Bronnen: EC, NBB. 1 Niet-gewogen gemiddelden.
43
Ontvangsten
Eurogebied
Internationale vergelijking van het financieringssaldo en overheidsschuld (in % bbp)
Geconsolideerde brutoschuld
Financieringssaldo 2010
2011
2012
2013
2014 e
2014 e
België
-4,0
-3,9
-4,1
-2,9
-3,2
106,5
Drie belangrijkste buurlanden1
-5,3
-3,4
-2,9
-2,1
-2,2
79,9
Duitsland
-4,1
-0,9
0,1
0,1
0,2
74,5
Frankrijk
-6,8
-5,1
-4,9
-4,1
-4,4
95,5
Nederland
-5,0
-4,3
-4,0
-2,3
-2,5
69,7
-6,1
-4,1
-3,6
-2,9
-2,6
94,7
Eurogebied
Bronnen: EC, INR, NBB. 1 Niet-gewogen gemiddelden.
44
Paragraaf 4.2: Ontvangsten, uitgaven en financieringssaldo van de overheid
45
Heffingen op arbeid Impliciet heffingstarief op arbeid1 44
(in % van de loonkosten)
42
40
38 7,7 36
34
32 2000
2002
2004 België
2006
2008
2010
2012
Eurogebied²
Bronnen: EC, OESO, NBB. 1 Gedefinieerd als het geheel van de aan de overheid betaalde heffingen op arbeidsinkomens, gedeeld door de loonsom. Berekend op basis van de nationale rekeningen. 2 Niet-gewogen gemiddelden.
46
2014 r
Btw en milieuheffingen Vast Btw-tarief1 30
(2014, tenzij anders vermeld)
1,2
25
1,0
20
0,8
15
0,6
10
0,4
5
0,2
0,0
0 FI
IE
EL
PT
SI
2008 (linkerschaal)
IT
LV
BE
ES
NL
2008-2014 (linkerschaal)
EE
AT
SK
FR
DE
LU
EA²
Ratio van de btw-ontvangsten³ (rechterschaal)
Bronnen: EC, OESO. 1 Wanneer voor een bepaald jaar twee tarieven van toepassing zijn, wordt het op 1 juli geldende tarief in aanmerking genomen. 2 Niet-gewogen gemiddelden. 3 Berekend door de OESO, gegevens van 2012.
47
CY MT
Btw en milieuheffingen Milieubelastingen 4,5
(in % bbp, 2012)
4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 SI
NL
FI
IT
MT EL EE CY Energie¹
Bronnen: EC, OESO. 1 Deze belastingen omvatten de accijnzen op brandstoffen.
48
IE
AT LU LV PT DE BE FR SK ES Vervoer
Vervuiling
EA
Belasting op kapitaal en vennootschapsbelasting Belasting op kapitaal1 12
(in % bbp, 2012)
10
8
6
4
2
0 LU
IT
FR
BE
CY
MT
ES
EL
PT
AT
IE
FI
DE
SK
NL
SI
LV
EE
Bronnen: EC, ZEW. 1 In België omvat de belasting op kapitaal, onder meer, de vennootschapsbelasting en de door zelfstandigen betaalde belastingen, de successierechten en de schenkingsrechten, de belastingen op het langetermijnsparen, de inkomsten ontvangen bij de fiscale regularisaties, de onroerende voorheffing, de verkeersbelastingen betaald door de ondernemingen en de nucleaire taks.
49
EA
Belasting op kapitaal en vennootschapsbelasting 40
Vennootschapsbelasting
35 30 25 20 15 10 5 0 FR
ES
MT
DE
PT
BE
LU
IT
EL
AT
FI
NL
SK
EE
CY
SI
IE
LV
Effectief belastingtarief voor de niet-financiële ondernemingen (2012) aangepaste hogere tarieven (2014)²
Bronnen: EC, ZEW. 1 Niet-gewogen gemiddelden. 2 Wanneer verschillende tarieven naast elkaar bestaan, wordt enkel het hoogste basistarief in aanmerking genomen, waaraan de eventuele additionele heffingen en het gemiddelde van de lokale belastingen zijn toegevoegd.
50
EA¹
Overheidsuitgaven voor gezondheidszorg (gedefleerd aan de hand van de bbp-deflator, veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)
8 7 6 5 4 3 2 1 0 2010
2011
2012
2013
Reële groei Gemiddelde groei 2000-2013 Gemiddelde bbp-groei naar volume 2000-2013 Bronnen: Begrotingsdocumenten, INR, NBB.
51
2014 r
Overheidsuitgaven voor pensioenen1 (gedefleerd aan de hand van de bbp-deflator, veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)
8 7 6 5 4 3 2 1 0 2010
2011
2012
2013
2014 r
Reële groei Gemiddelde groei 2000-2013 Gemiddelde bbp-groei naar volume 2000-2013
Bronnen: Begrotingsdocumenten, INR, NBB. 1 Uitgaven gecorrigeerd voor het indexeringseffect, dat voortvloeit uit het verschil tussen, enerzijds, de effectieve indexering van de sociale uitkeringen en, anderzijds, het verloop van de bbp-deflator.
52
Overheidsuitgaven voor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen1 (gedefleerd aan de hand van de bbp-deflator, veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)
8 7 6 5 4 3 2 1 0 2010
2011
2012
2013
2014 r
Reële groei Gemiddelde groei 2000-2013 Gemiddelde bbp-groei naar volume 2000-2013 Bronnen: Begrotingsdocumenten, INR, NBB. 1 Uitgaven gecorrigeerd voor het indexeringseffect, dat voortvloeit uit het verschil tussen, enerzijds, de effectieve indexering van de sociale uitkeringen en, anderzijds, het verloop van de bbp-deflator.
53
Paragraaf 4.3: Overheidsschuld en -waarborgen
54
Geconsolideerde brutoschuld van de overheid in België en in het eurogebied (in % bbp) 110 105 100 95 90 85 80 75 70 65 60 2000
2002
2004
2006 Eurogebied
Bronnen: EC, INR, NBB.
55
2008 België
2010
2012
2014 r
Aan de financiële instellingen verleende waarborgen (in € miljard)
70
60
50
40
30
20
10
0 2008
2009
2010 Dexia¹
2011
2012
2013
2014 r
Andere
Bronnen: INR, FOD Financiën, NBB. 1 Aan de regelingen van 2008 en 2011 verbonden waarborgen. In 2014 gelden enkel nog de aan de regelingen van 2011 verbonden waarborgen.
56
5. Het draagvlak van de economie verruimen
Paragraaf 5.1: Aanzienlijke uitdagingen
57
2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 2032 2033 2034 2035 2036 2037 2038 2039 2040 2041 2042 2043 2044 2045 2046 2047 2048 2049 2050 2051 2052 2053 2054 2055 2056 2057 2058 2059 2060
Budgettaire kosten van de vergrijzing
(in % bbp)
34
32
+5,8
30
+4,2
28
26
24
Bron: SCvV.
58
Internationale vergelijking van de werkgelegenheid Werkgelegenheidsgraad in aantal personen1 90
(gemiddelden voor de eerste drie kwartalen van 2014)
80
70
60
50
40
30 SE
DE
UK
NL
AT
DK
FI
LU
FR
PT
Gemiddelde van de EU15 2000 Bron: EC. 1 In % van de bevolking van 20 tot 64 jaar.
59
BE
IE
IT
ES
EL
Internationale vergelijking van de werkgelegenheid Aandeel van de niet-marktdiensten1 in de totale werkgelegenheid 40
(2013)
35 30 25 20 15 10 5 0 SE
DK
FR
BE
FI
NL
UK
IE
DE
ES
EL
IT
PT
Gemiddelde van de EU15
Bron: EC. 1 In %, volgens de nationale rekeningen. De niet-marktdiensten omvatten de overheidsdiensten, landsverdediging, het onderwijs, de gezondheidszorg, de maatschappelijke dienstverlening en de overige diensten.
60
AT
LU
Werkgelegenheidsverloop per grote bedrijfstak (in duizenden personen)
Verandering 2000-2013
Niveau 2013
Binnenlandse werkgelegenheid
429
4 543
Marktactiviteiten1
159
2 966
Niet-marktdiensten
270
1 577
p.m. Dienstencheques
118
118
p.m. Grotendeels door de overheid gefinancierde banen2
352
1 659
Bronnen: INR, RSZ.. 1 Landbouw, industrie, bouwnijverheid, handel, vervoer, hotels en restaurants, informatie en communicatie, financiële activiteiten en verzekeringen, exploitatie van en handel in onroerend goed en diensten aan ondernemingen. 2 Banen in de niet-marktdiensten en geraamd aandeel van de aan dienstencheques verbonden werkgelegenheid in de marktactiviteiten.
61
Werkgelegenheid en toegevoegde waarde in de voornaamste bedrijfstakken (voor seizoen- en kalenderinvloeden gezuiverde gegevens, indexcijfers 2000 = 100)
100
95
95
95
90
90
90
85
85
85
80
80
80
75
75
75
Toegevoegde waarde (naar volume) Gesalarieerde werkgelegenheid Bron: INR. 1 Handel, vervoer, hotels en restaurants, informatie en communicatie, financiële activiteiten en verzekeringen, exploitatie van en handel in onroerend goed en diensten aan ondernemingen.
62
2014 e
100
2012
100
2010
105
2008
105
2006
105
2004
110
2002
110
2014 e
110
2012
115
2010
115
2008
115
2006
120
2004
120
2002
120
2000
125
2014 e
125
2012
125
2010
130
2008
130
2006
130
2004
135
2002
135
2000
135
Diensten waar de werkgelegenheid grotendeels door de overheid wordt gefinancierd2
2000
Markdiensten, ongerekend dienstencheques1
Industrie
Verloop van de TFP (gemiddelde groei op jaarbasis tussen 2000 en 2007, in %, tenzij anders vermeld)
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 -0,5 -1 BE
FR Industrie Marktdiensten Niet-marktdiensten Totale economie (2000 - 2007) Totale economie (2010-2013)
Bronnen: Conference Board, Euklems.
63
DE
NL
US
Paragraaf 5.2: Banencreatie versterken in de marktsector
64
Niveau van de uurloonkosten in de bedrijvensector1 in 2013 (in €)
50
40
30
20
10
0 BE
LU
FR
NL
DE
Nettoloon² Belastingen en socialezekerheidsbijdragen (werkgevers- en werknemersbijdragen)³
Bron: EC. 1 Ondernemingen met minstens tien werknemers. 2 Loonkosten min geraamde fiscale en parafiscale lasten. 3 Raming verricht door toepassing van het impliciete belastingtarief op arbeid (werkgevers- en werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid en personenbelasting) van 2012 op de uurloonkosten van 2013.
65
EA
Loon en werkgelegenheid van laaggeschoolde jongeren1 in de EU-152 in 2010 (in %)
80
NL PT
Werkgelegenheidsgraad3
70
LU
EL
60
UK
SE
50 ES FR
IT
BE
FI
40 0
10
20
30
40
50
60
Kaitz-index4 Bron: EC. 1 Niet-studerende 15-29-jarigen die geen diploma secundair onderwijs hebben behaald. 2 Geen gegevens beschikbaar voor Duitsland, Denemarken, Ierland en Oostenrijk. 3 In % van de overeenstemmende bevolking. 4 Verhouding, voor elk van de landen, tussen het vijfde percentiel van de verdeling van de brutolonen van laaggeschoolde jongeren en het mediaan brutoloon, in %. 66
70
Loonverloop naar leeftijd Gemiddeld bruto uurloon naar scholingsniveau (in € per uur, voltijdse werknemers, 2011)
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 < 25
25-29 Laaggeschoolden
Bronnen: EC, ADS.
67
30-44 Middengeschoolden
45-54 Hooggeschoolden
55
Financiële stimulans om een laagbetaalde baan te aanvaarden1 (nettostijging van het beschikbaar inkomen, in %, situatie in 2013) Vanuit activiteit
Vanuit werkloosheid
EL
EL
SK
SK
PT
MT
ES
EE
EE
FR
UE
EA
EA
UE
LV
AT
FR
DE
MT
ES
BE
NL
DE
IE
SI
IT
AT
PT
NL
FI
FI
LV
LU
BE
IE
SI
IT
LU 0
100
200
300
400
500
0
20
40
60
80
100
Bron: EC. 1 Baan waarmee 67 % van het gemiddelde loon van een werknemer wordt verdiend. Gemiddelde situatie voor zes types van huishoudens.
68
120
Werkloosheid: geografisch perspectief (in % van de beroepsbevolking van 15 tot 64 jaar, gemiddelde van de eerste drie kwartalen van 2014)
5,9
4,5
4,3
5,4 4,9 Vlaanderen: 5,0 8,7 12,6 14,7
18,7
Tot en met 5 %
9,2
Wallonië: 12,0 8,1
Meer dan 5 % tot en met 8 % Meer dan 8 % tot en met 11 % België: 8,6 Meer dan 11 % tot en met 14 % Meer dan 14 %
Bron: ADS.
69
Paragraaf 5.3: Naar een dynamischer en flexibeler economie
70
Oprichtingen van ondernemingen1 (in % van het aantal in 2012 actieve ondernemingen)
12
10
8
6
4
2
0 Totale economie
Industrie
België
Frankrijk-Duitsland
Marktdiensten
Niet-marktdiensten
Gemiddelde voor de EU
Bron: EC. 1 Als oprichtingen worden de nieuwe ondernemingen beschouwd die nieuwe productiefactoren hebben ingezet, met name nieuwe banen. Oprichtingen omvatten dus niet de fusies noch de herstructureringen van ondernemingen, en evenmin de slapende ondernemingen die binnen de twee jaar hun activiteit hervatten.
71
Administratieve belemmeringen (genormaliseerde verschillen tussen België en het referentiegebied) België t.o.v. de drie voornaamste buurlanden
België t.o.v. de EU
Communicatie en vereenvoudiging van de reglementeringen en procedures Administratieve lasten verbonden aan de \roprichting van een onderneming Aantal procedures verbonden aan de oprichting van een onderneming Termijn nodig om een onderneming op te richten Kosten verbonden aan de oprichting van een onderneming Aantal procedures bij de registratie van een eigendom Termijn nodig op een eigendom te registreren Kosten verbonden aan de registratie van een eigendom
Belemmeringen voor de toegang tot de tertiaire sector Toegangsbelemmeringen en rigiditeit van de gedragscodes \rin de zakelijke dienstverlening
Juridische toegangsbelemmeringen
Fiscale lasten Aantal betalingen van belastingen per jaar Aantal aan de inning van belastingen te besteden uren
2008/2010
2013/2014
Bronnen: Wereldbank (Doing Business-indicatoren, 2010 en 2014), OESO (PMR-indicatoren, 2008 en 2013). Toelichting: Een negatieve waarde wijst op een lastiger situatie in België dan gemiddeld in het referentiegebied.
72
1,5
1
0,5
0
-0,5
-1
-1,5
-2
-2,5
1,5
1
0,5
0
-0,5
-1
-1,5
-2
-2,5
Totaalbedrag aan belastingen
Innovatieactiviteiten (genormaliseerde verschillen tussen België en het referentiegebied) België t.o.v. de drie voornaamste buurlanden
België t.o.v. de EU
Innoverende ondernemingen
Ondernemingen die hun producten en/of procedés vernieuwen Ondernemingen die innoveren inzake marketing en/of organisatie
Ondernemingen die verbeteringen aanbrengen in het design Ondernemingen die machines, uitrusting en software kopen
Ondernemingen die externe kennis verwerven
CIS2008 Bron: EC (CIS).
73
CIS2012
1,5
1
0,5
0
-0,5
-1
-1,5
1,5
1
0,5
0
-0,5
-1
-1,5
Ondernemingen die opleidingen in verband met innovatie verstrekken
Reglementair kader voor de dienstenactiviteiten Administratieve en reglementaire lasten voor de professionele diensten 4
(een hogere waarde wijst op zwaardere lasten)
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 SE
FI
UK
DK
NL
IE
EE 2013
Bronnen: EC, OESO.
74
IT
FR 2008
CZ
ES
BE
SI
DE
OESO-gemiddelde
AT
SK
PT
EL
HU
PL
LU
Reglementair kader voor de dienstenactiviteiten
80
Verloop van het aantal beperkingen sedert de inwerkingtreding van de dienstenrichtlijn
70 60 50 40 30 20 10 0 BE
DE
PT
IT
ES
FI
FR
LU
Tussen 2009 en 2013
EL
AT
SE
Bronnen: EC, OESO.
75
DK
Tussen 2009 en 2011
Beperkingen Niet gewijzigd
NL
Gedeeltelijk verminderd
Opgeheven
IE
UK