Verslag rondetafelbijeenkomst dagbesteding – beschut werken Berenschot kantoor Den Haag, 26 april 2013 Samenvatting In het project Werk is de beste zorg is onderzoek gedaan naar vormen van aansluiting tussen dagbesteding en beschut werken. Dit is bij uitstek een relevant thema voor gemeenten die, met de overheveling van begeleiding naar de Wmo en de komst van de Participatiewet, de verantwoordelijkheid krijgen voor de participatie van een grote groep mensen. Op 26 april gingen vertegenwoordigers uit de sociale werkvoorziening, zorginstellingen, gemeenten en het rijk met elkaar in gesprek over kansen en uitdagingen op dit gebied. Elly van Kooten (directeur Maatschappelijke Ondersteuning, ministerie van VWS), Korrie Louwes (wethouder Rotterdam en lid VNG commissie Werk en Inkomen) en Jan de Vries (directeur MEE Nederland) gaven inleidingen, waarna de groep in gesprek ging. De belangrijkste issues die opkwamen waren:
Hoe kunnen we de kennis en ervaring van SW-bedrijven en zorginstellingen borgen bij de toekomstige toegang en uitvoering van werk voor mensen met een beperking? Wat hebben werkgevers nodig om mensen met een beperking een werkplek te bieden? Op welke parameters gaan gemeenten straks aanbesteden, en kunnen we voorkomen dat deze slechts financieel gedreven zijn? Hoe stimuleer en faciliteer je zelfredzaamheid van burgers?
Twee dagen na het zorgakkoord en twee weken nadat het sociaal akkoord was gesloten, organiseerden Berenschot en Cedris een rondetafelgesprek over de aansluiting tussen beschut werken en dagbesteding. Vertegenwoordigers uit de sociale werkvoorziening, zorg, politiek, gemeenten en het rijk kwamen op 26 april bijeen om visies, ervaringen en toekomstrichtingen op dit gebied te bespreken. Het rondetafelgesprek vormde de afsluiting van het project Werk is de beste zorg, waarin Berenschot samen met acht SW-bedrijven onderzoek deed naar de aansluiting tussen beschut werken en arbeidsmatige dagbesteding. Gedurende dit project is praktisch onderzoek gedaan naar reeds bestaande en mogelijke arrangementen voor aansluiting tussen dagbesteding en beschut. De vier vormen van aansluiting tussen dagbesteding en beschut in de praktijk werden aangetroffen zijn:
De drie bepalende factoren voor de kosten van dit soort vormen zijn (1) huisvesting (kan het in bestaande gebouw?), (2) begeleiding (caseload en soort) en (3) vervoer (combineren? Met eigen mensen?). Op de ‘placemat’ in de bijlage staat een uitgebreide beschrijving van de resultaten.
1
Maarten Adelmeijer (Berenschot) leidde de ochtend in en presenteerde de bevindingen uit het project waarna drie vooraanstaande sprekers uit dit domein hun visie gaven op dit onderwerp: mevrouw Elly van Kooten (directeur Maatschappelijke Ondersteuning, ministerie van VWS), mevrouw Korrie Louwes (wethouder Rotterdam en lid VNG commissie Werk en Inkomen) en de heer Jan de Vries (directeur MEE Nederland). Korrie Louwes, wethouder Arbeidsmarkt en Participatie, gemeente Rotterdam Korrie Louwes trapte af. In Rotterdam wil het bestuur dat alle Rotterdammers maximaal participeren. Zij gebruiken hierbij een gebiedsgerichte aanpak. Volgens Louwes zijn er nog altijd veel meer mogelijkheden om op wijkniveau zaken aan elkaar te verknopen dan dat er nu wordt gedaan. Rotterdam heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de overlap tussen bewoners met een AWBZ-indicatie en een SW-indicatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden om die twee te verbinden. Daaruit blijkt dat het een gedifferentieerd verhaal is. De grootste kansen liggen bij mensen die voor meerdere aspecten binnen de ABWZ-zorg zijn geïndiceerd. Dat zijn er meer dan gedacht. In het zorgakkoord is het jammer dat niet de moed is opgebracht om heel zzp 1 t/m zzp 4 naar de gemeenten over te hevelen. Nu kunnen gemeenten maar de helft doen. Louwes voorziet hierdoor een druk op de kern-AWBZ. Vermoedelijk zal de overheveling in stappen gaan. Volgens Louwes is belangrijk is dat we, binnen de gebiedsgerichte aanpak, ook kijken naar wat mensen kunnen doen voor elkaar. We moeten voorkomen dat we indicatiestellingen enorm gaan medicaliseren, en alleen maar gaan professionaliseren. We moeten ook kijken naar wat er in de samenleving is, en hoe onze inwoners voor elkaar gaan zorgen. Elke Rotterdammer telt mee en doet mee, door te werken of op een andere manier te participeren. Er blijkt dat er veel meer potentie is in de mensen: mensen willen echt wat doen voor anderen, en zij willen ook zorg geven aan andere Rotterdammers. Tot slot, zegt Louwes, gemeenten moeten leren ‘sturen op geluk’. Momenteel wordt er vooral op geld gestuurd. Maar wat beweegt mensen? Mensen willen zich veilig en gezond voelen, en een plek hebben in relatie tot een ander. Daar moeten we dus op sturen, in plaats van puur op financiën. Jan de Vries, directeur MEE Nederland Als tweede nam Jan de Vries het woord. Voor MEE is een belangrijk doel: ‘meedoen mogelijk maken’. De beweging om iedereen te laten meedoen in de maatschappij, door werk, dagbesteding of andere participatievormen, komt de doelgroep ten goede en is reeds ingezet. Werk is geen doel op zichzelf, maar draagt het wel bij aan het welbevinden van cliënten. Vanuit het perspectief van cliënten is dagbesteding ook werk. Maatwerk en passende begeleiding zijn nodig, om in te spelen op de talenten en mogelijkheden van mensen. . De Vries ziet kansen in het sociaal domein. Er is nu een wachtlijst voor de SW, dus mogelijk zijn er kansen om deze mensen mee te laten doen aan dagbesteding. Het integraal indiceren door CIZ/UWV is vanuit het perspectief van de cliënt dan ook goed; slechts één indicatie voor zowel werk als zorg. Verder maken het compensatiebeginsel uit de Wmo en Participatiewet ‘één keukentafelgesprek’ mogelijk, waarbij een levensbrede benadering mogelijk wordt. Cliënten kunnen
Verslag rondetafelbijeenkomst dagbesteding – beschut werken, 26 april 2013
2
dan dus in één keer worden geholpen met thuissituatie, werk, zorg/ondersteuning en het verbinden van de omgeving. De Vries ziet ook belangrijke risico’s. Zo vreest hij dat er een scheiding blijft bestaan met de Wajong, zowel in toegang als in uitvoering. Daarnaast zou het kunnen dat gemeenten niet meer zullen investeren in niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers) omdat ze daar geen financieel belang bij hebben. Korrie Louwes en Elly van Kooten zijn het hier niet mee eens. Zij denken dat gemeenten wel zullen blijven investeren in alle groepen, omdat ze immers verantwoordelijk zijn voor alle inwoners van hun gemeente. Kijk naar thuiszorg, daar hebben gemeenten gekozen om daar veel geld in te investeren voor die mensen. Door slimme combinaties te maken kun je heel ver komen. Hierbij is nodig dat de Wmo en de Participatiewet samen worden opgepakt, daar zijn alle sprekers het over eens. En dat kan zelfs al beginnen bij het onderwijs. Verder liggen er kansen in de regionale benadering. Gemeenten staan voor een grote financiële opgave, maar we moeten niet de financiële agenda leidend laten zijn. Elly van Kooten (directeur Maatschappelijke Ondersteuning, ministerie van VWS) Als derde nam Elly van Kooten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het woord. Van Kooten vertelt dat het kabinet wil dat mensen zo lang mogelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven. Er ligt dus een kans om mensen meer als individuen te beschouwen: wat heeft die persoon precies nodig, in plaats van de doelgroep waartoe hij/zij behoort? Wij leggen de verantwoordelijkheid bij mensen zelf neer die zelf thuis blijven wonen. De CIZ indicatie gaat straks alleen maar over mensen die in een instelling gaan wonen (intramuraal). Het geld voor Wmo, Participatiewet en Jeugdwet gaat naar gemeenten, en vraag is dus: hoe bepalen wij wie wat nodig heeft, en hoe voeren we dat zo goed mogelijk uit? Van Kooten ging in op twee facetten: de toegang en de uitvoering. De toegang tot de Wmo verandert ten opzichte van hoe het nu (in de AWBZ) geregeld is. De Wmo kent een compensatiebeginsel, waarin staat dat gemeenten de plicht hebben om te compenseren voor individuele gebreken. Hoe ze dat doen, mogen ze zelf weten. Dus als iemand niet op eigen kracht aan het werk kan komen hoeft de gemeente niet per se te compenseren met dagbesteding. Dat kan ook anders. Zo kunnen gemeenten het beste maatwerk voor mensen regelen. Ook wie dit doen, mogen gemeenten zelf invullen (ambtenaren, sociale wijkteams, consortium van bedrijven or zorginstellingen). Dat ligt open. Dit is een mooie kans voor Sw-bedrijven om hun kennis in te brengen. Er is een andere manier van kijken en van werken (een paradigmashift) nodig. Het ministerie juicht toe dat gemeenten samen met zorginstellingen en andere partijen bedenken hoe dit het beste kan worden ingericht; door bestaande kennis te bundelen en bijeen te brengen, kunnen gemeenten tot de beste oplossingen komen. Zo is het CIZ met gemeenten aan het nadenken over wat gemeenten kunnen leren en meenemen van de ervaring van het CIZ. Dan de uitvoering: hoe ga je bijvoorbeeld dagbesteding en beschut werken organiseren? Werkgevers willen wel meewerken en banen beschikbaar stellen voor mensen met een beperking
Verslag rondetafelbijeenkomst dagbesteding – beschut werken, 26 april 2013
3
(uit WSW of Wmo), maar daarbij hebben ze de juiste begeleiding en informatie nodig. Er is dus een roep van werkgevers om te worden geholpen bij hoe zij mensen met een beperking in dienst kunnen nemen. Werkbedrijven kunnen een oplossing bieden. Maar ook kan dagbesteding in de wijk plaatsvinden. Maatwerk is nodig om te kijken wat het beste past bij de cliënten. Gemeenten kunnen daarbij naar creatieve oplossingen zoeken, zoals de volkstuin in Rotterdam. Daarbij kunnen gemeenten de deskundigheid van zorginstellingen en SW-bedrijven gebruiken. Hoe het ook wordt georganiseerd, een voorwaarde is wel dat het rendabel is, en dat het duurzaam kan blijven bestaan. Dat is dus een belangrijke vraag: wat voor slimme, rendabele vormen kunnen we verzinnen om mensen met een beperking aan werk te helpen? Dat kan soms op lokaal niveau maar zal vaak ook op regionaal niveau georganiseerd moeten worden. Samenwerken is slim want dan hoeft alles niet 408 keer opnieuw te worden uitgevonden en opgezet. Ook biedt het de mogelijkheid om (financiële) risico’s te spreiden. Het ministerie van VWS schrijft niet voor op welk regioniveau moet worden samengewerkt. Gemeenten zijn daar vrij in. Belangrijk bij de uitvoering van beschut werken / dagbesteding voor mensen met een beperking, is het vinden van werkplekken bij reguliere werkgevers. Om deze mensen aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers, moeten werkgevers bereid zijn om het werk wat aan te passen. Aanwezigen zijn er van overtuigd dat er veel goede, bereidwillige werkgevers zijn die wel een plaats willen bieden aan deze groep mensen. Maar we kunnen constateren, mede door ervaring in de SWsector, dat er per saldo te weinig plekken zijn om alle cliënten een passende werkplek te bieden bij een reguliere werkgever. Discussie Na deze inleidingen gingen aanwezigen met elkaar in gesprek. De belangrijkste vraagstukken die voor ons liggen zijn:
Hoe organiseer je de toegang tot de verschillende voorzieningen? (compensatiebeginsel)
Waar moet het naar toe met het werk voor mensen met een beperking? Hoe kan het werkbedrijf daarbij helpen?
Waar stuur je op als gemeenten, op geld of op geluk (en hoe doe je dat dan)?
Hieronder volgt een impressie van de discussie, waarin vooral in werd gegaan op het tweede en derde punt. Werk voor mensen met een beperking Om mensen uit de doelgroep SW en AWBZ aan werk te helpen is maatwerk, ook bij de werkgever, heel belangrijk. Daarnaast is het belangrijk dat er banen bij komen in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Onbekendheid met de doelgroep en de regelingen werpen drempels op. Werkgevers willen geen bureaucratisch en administratief gedoe. Vraag is dus hoe we kunnen aansluiten bij het aanbod van de werkgever, en hen kunnen ontzorgden. Vanwege de crisis hebben werkgevers op dit moment niet de tijd, aandacht, geld en ruimte voor investeringen om mensen met een beperking
Verslag rondetafelbijeenkomst dagbesteding – beschut werken, 26 april 2013
4
in een maatwerkbaan te voorzien. Echter, dat is te eendimensionaal gedacht. Eigenlijk kunnen we zeggen dat iederéén op de arbeidsmarkt een maatwerkbaan heeft: elke baan wordt door verschillende personen verschillend ingevuld. Het uitgangspunt moet zijn: wat kan iemand? Wat zijn de competenties van een persoon? In de SW is de omslag van ‘wat mankeert iemand’ naar ‘wat kan iemand’ al enige tijd geleden gemaakt. In de zorg is die omslag nog niet of nauwelijks gemaakt. Ook daar moet men dus van het in kaart brengen wat iemands beperkingen zijn, gaan naar het in kaart brengen wat de competenties zijn. Daarbij moet niet één beeld worden gemaakt dat de rest van iemands leven geldig is. Mensen ontwikkelen zich en kunnen na verloop van tijd meer, minder of andere dingen. Het is dus belangrijk dit ook in acht te nemen. Als dat in beeld is, kun je mensen sneller helpen aan een baan en kan er dus adequaat worden gereageerd als een werkgever een vacature heeft. Ook belangrijk is dat we kijken naar wat werkgevers willen. Zij moeten immers de persoon werk bieden. De vraag die gesteld moet worden is dus: wat zoekt een werkgever en welke persoon heeft de juiste competenties om de functie te vervullen. Er zijn wel verschillen tussen de doelgroep SW beschut en de doelgroep in de zorg. Zij vragen om andere vormen van begeleiding: bij SW is begeleiding sterk gericht op werknemersvaardigheden, hoe men iets moet doen, vragen kan stellen et cetera. Bij de zorg-cliënten is erg belangrijk dat er ook genoeg ruimte en vaardigheid is voor het helpen bij andere problemen bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, familie en gezondheid. SW-ers hebben hierbij meestal minder hulp nodig. Duidelijk is dat er onderscheid is tussen sociale participatie en economische participatie. Maar wat moet zwaarder wegen: participatie (de menselijke / geluksfactor) of loonvormende arbeid (de economische factor)? Kunnen we kijken naar het totaalplaatje: hoe is het (ook) economisch zoveel mogelijk interessant om een werk voor deze doelgroepen te organiseren? Hierover zijn de meningen verdeeld. Voor vertegenwoordigers uit de sociale werkvoorziening blijken economische factoren zwaarder te wegen dan voor vertegenwoordigers uit de zorg / gemeenten. Daar zijn de sociale factoren meer leidend. Het lijkt logisch om in de uitvoering samenhang zoeken tussen de Wmo en de Participatiewet. Daarbij is het wel heel belangrijk om te differentiëren bij het kijken naar toegang, ondersteuning en begeleiding. Misschien kan gezegd worden dat de sociale participatie vooral op wijkniveau wordt georganiseerd, en de economische participatie op regionaal niveau. De instrumenten die beschikbaar zijn, waren voorheen zeer gescheiden. Er is loon en instrumenten als loondispensatie voor de SW, en in de zorg is er geen sprake van loon maar bijvoorbeeld van een (reis)vergoeding. Met de nieuwe wetgeving worden de verschillen minder, dus hebben gemeenten meer ruimte om verschillende instrumenten in te zetten voor de verschillende doelgroepen. Zij moeten op zoek naar innovatieve en creatieve manieren om werk te organiseren, want feit blijft dat ze dit met minder financiële middelen moeten realiseren. Sturen op geld of op geluk? Tot slot werd er gesproken over waar gemeenten op moeten sturen: op geld of op geluk. Een heel belangrijke vraag binnen dit domein is nog: wáár moeten gemeenten straks op sturen en op
Verslag rondetafelbijeenkomst dagbesteding – beschut werken, 26 april 2013
5
afrekenen als zij straks verantwoordelijk zijn voor de hele groep inwoners met een beperking? Gemeenten moeten dit straks gaan organiseren (bijvoorbeeld door aanbesteding, inkoop of gemeentelijke dienst et cetera). De deelnemers zijn het er over eens dat het geen goede zaak zou zijn als alleen op financiële gronden wordt bepaald welke instelling of organisatie de zorg of ondersteuning mag gaan uitvoeren. De kennis over welke kwaliteit en begeleiding nodig is, zit nu bij SW-bedrijven en zorginstellingen. Zij moeten dus samen met gemeenten bedenken op welke wijze gemeenten dit het best kunnen organiseren / arrangeren. Daarnaast hoeft de overheid niet meer alles te doen: zorg en werk kan ook door burgers voor elkaar worden georganiseerd. Gemeenten moeten hun inwoners daarbij wel stimuleren en faciliteren om zichzelf te organiseren, want bewoners kunnen het niet alleen. Alles wat zij wel alleen kunnen, daar moet de overheid vanaf blijven: voor je het weet neemt de overheid het over en verdwijnt de betrokkenheid van burgers. We moeten meer vertrouwen hebben. Het durven loslaten door overheden en professionals, is heel goed en draagt bij aan de eigen kracht van burgers. Een sociaal netwerk is nodig om dit te realiseren. Een van de aanwezigen benoemt dat ‘gewone’ mensen gemiddeld veertig mensen in hun directe netwerk hebben. Mensen met een beperking hebben gemiddeld vijf mensen in hun sociale netwerk. Zij hebben dus een extra steuntje in de rug nodig. De ochtend werd afgesloten met de conclusie: “Mensen kunnen het zelf, maar niet alleen.”
Dit rondetafelgesprek vormde de afsluiting van een gezamenlijk project van acht SWorganisaties (Drechtwerk, Dukdalf, Iederz, Pantar, Sallcon, SWA, Topcraft en WSD) en Berenschot waarin vormen voor dagbesteding en beschut werden onderzocht. Vanwege het succes van deze inspirerende gezamenlijke aanpak starten we in juni een tweede ronde, met daarin vier SW-organisaties en vier zorginstellingen. We beginnen het project met een bezoek aan de Pleisterplaats Zuilen, een wijkinitiatief van zorginstelling Portes in Utrecht. Aansluitend zullen we in een startsessie het project definitief vormgeven. Deze bijeenkomst vindt plaats op dinsdagochtend 11 juni. Geïnteresseerden van SW-organisaties en zorginstellingen zijn van harte welkom zich aan te melden voor deze ochtend om vrijblijvend te onderzoeken of zij mee willen doen met het tweede project. Aanmelding en meer informatie: Dorrit de Jong (
[email protected] / 0655364792) of Maarten Adelmeijer (
[email protected] / 06-23537966).
Verslag rondetafelbijeenkomst dagbesteding – beschut werken, 26 april 2013
6