VERSLAG “Hoe kansarmoede beter aan bod laten komen in de opleiding van professionelen die instaan voor de zorg van 0-3-jarigen?" Workshop rond armoede bij zeer jonge kinderen, georganiseerd door het Prinses Mathildefonds maandag 3 mei 2010, BELvue museum, Paleizenplein 7 - 1000 Brussel DAGINDELING Inleidingen Welkomstwoord Prof. Dr. Peter Adriaenssens Uitnodiging tot een gedachtewisseling rond het thema 'kansarmoede en de opleiding van professionelen in de zorg voor kinderen van 0-3 jaar' HKH Prinses Mathilde Een praktijkvoorbeeld ETAPE: Ensemble Travaillons Autour de la Petite Enfance Prof. Dr. Marc Vanmeerbeek en Stéphanie Bednarek, Université de Liège Een praktijkvoorbeeld Het buddy-project: begeleiding van kansarmen in de perinatale periode Dr. Annemarie Hoogewys, projectleider, Arteveldehogeschool Gent, opleiding Vroedkunde Debatten De deelnemers werken in groepjes van tien, telkens met een gespreksleider Conclusies De gespreksleiders brengen verslag uit en formuleren hun aanbevelingen aan het Prinses Mathildefonds Samenvatting Prof. Dr. Peter Adriaenssens
2
VERSLAG Dit rapport geeft een weerslag van de boven onderlijnde dagdelen. Inleiding door Prof. Dr. Peter Adriaenssens “U zal bijdragen tot een denkgroep over een thema voorgesteld door het Prinses Mathildefonds en dat bijzondere aandacht heeft voor jonge kwetsbare kinderen (…) Elk jaar geeft het fonds een prijs van 10.000 euro. Elke editie van de Prinses Mathildeprijs heeft een specifieke doelgroep. De keuze voor de versterking van de aanpak van kinderarmoede bij de allerkleinsten kadert in de aandacht die België zal hebben in het Europese jaar voor de bestrijding van armoede. Gezien de impact van kinderarmoede op de ontwikkeling van de hersenen, de structurele veranderingen in het lichaam, de effecten op de sociale, emotionele, gedrags- en schoolse omgeving van kinderen, leek het ons nuttig de professionele kinderzorg beter te wapenen voor hun opdracht in de armoedeproblematiek. (…) Wij dachten dat het nuttig was veldwerkers te vragen om te helpen bij het uittekenen van de krijtlijnen voor de projectoproep van het Mathildefonds, dit najaar.” Uitnodiging tot een gedachtewisseling – HKH Prinses Mathilde “Arm zijn is niet alleen een kwestie van geld, maar gaat eveneens gepaard met allerlei soorten van uitsluiting. En dat kan zeker al vanaf zeer jonge leeftijd gebeuren. Armoede heeft een allesoverheersende negatieve invloed op iemands leven, zowel psychologisch, fysiek, relationeel als praktisch. Ook kinderen worden niet gespaard: ze worden vaak economisch en materieel achtergesteld. Sociaal staan zij meestal zwak. Als adolescenten moeten zij sneller op eigen benen staan. Minder zichtbaar, maar even ingrijpend zijn de gevoelens van schaamte, verdriet en angst voor stigma. (…) Bijna 17 % van de Belgische kinderen tot 17 jaar leeft in een gezin met een inkomen onder de armoede grens en dat zijn meer dan 350.000 kinderen. Tot vandaag is er weinig wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar kinderarmoede. De problematiek krijgt niet de wetenschappelijke aandacht die zij verdient. (…) Het fonds, dat mijn naam draagt, richt zich op de leeftijd van 0 tot 3 jaar. (…) Organisaties die kinderarmoede van jongs af aan aanpakken, voelen zich te weinig gesteund. Als thema van deze workshop hebben wij een van de vastgestelde pijnpunten weerhouden, namelijk de noodzaak om kansarmoede beter aan bod te laten komen in de opleiding van professionelen die instaan voor de zorg van 0- tot 3-jarigen. Het is belangrijk tijdig signalen van kansarmoede op te vangen, teneinde er gepast op te reageren. (…) Professionelen die instaan voor de zorg van 0 tot 3-jarigen willen wij helpen met deze workshop. Aangepaste opleidingen, bijscholingen, alsook samenwerking en uitwisselingen tussen voorzieningen die werken met zeer kleine kinderen in armoede, zijn nodig. Weinig diensten beschikken zowel over de kennis over het omgaan met kansarme groepen, als over gezin- en opvoedingsondersteuning en ontwikkelingstimulerende activiteiten voor kleine kinderen. (…)
3 Ook meer onderzoek en ontwikkeling voor toepasbare modellen rond de doelgroep kansarme kinderen van 0 tot 3 jaar zijn wenselijk. (…) Dames en Heren. Deze workshop nodigt uit tot een gedachtewisseling tussen terreinwerkers die instaan voor de zorg van baby’s en peuters enerzijds en de verantwoordelijken van onderwijsinstellingen die instaan voor de opleiding en de permanente vorming van terreinwerkers anderzijds. Ik dank u voor uw aanwezigheid. Ik dank u voor uw bereidheid uw persoonlijke en praktijkervaringen met ons te delen. U kunt bijdragen tot het identificeren van de verschillende problemen en hindernissen die u ziet in verband met de opleiding van professionelen (…) Wij willen constructieve voorstellen doen en niet alleen de diverse aspecten van het probleem oplijsten.” Overzicht van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de deelnemers
Hieronder hebben wij de aanbevelingen, conclusies en knelpunten zoals door de verslaggevers naar voren gebracht, geordend. 1. Een goede opleiding brengt bij 1.1.
Vaardigheden -
Kennis in verband met armoede is nodig, maar er is ook nood aan relationele competenties. Hoe communiceer ik? Hoe treed ik in dialoog? Studenten moeten les krijgen in gesprekstechnieken en -vaardigheden.
4 -
-
-
-
1.2.
De communicatie met de families verloopt soms moeilijk. De families begrijpen niet altijd waarom die zorgverstrekkers überhaupt aanwezig zijn. Een van de aanbevelingen bestaat erin om diets te maken aan kwetsbare families, waarom zij door zorgverstrekkers bezocht worden. Het is heel belangrijk de eigen organisatie goed te kennen en te kunnen communiceren over de eigen werking. Luisteren naar kinderen van 0 tot 3 jaar is zeer moeilijk. Alle communicatie moet via de ouders verlopen en die communicatie is heel kwetsbaar. Men beseft niet altijd goed hoeveel kinderen wel opmerken. Het is niet omdat kinderen in bed liggen, dat zij huiselijk geweld niet horen. Kinderen slikken veel. Er wordt gevraagd naar meer professionalisering van mensen die met kinderverzorging te maken hebben, maar ook lectoren en professoren moeten overtuigd worden van het feit dat er specifieke vaardigheden nodig zijn voor de aanpak van kansarmoede. Men moet niet alleen individuele competenties hebben. Die moeten ook organisatorisch ingebed worden. Men moet er eenzelfde visie op na houden, om voortdurende discussies te vermijden. Als er in een kinderdagverblijf bijvoorbeeld herhaaldelijk kindjes worden afgezet, die nog hun pyjama aan hebben, wat doen wij dan? Gaan we ouders hierop aanspreken? Gaan we huisbezoeken afleggen? De professionelen en de staf moeten het eens raken over de te volgen strategie. Men heeft een referentiekader nodig. Er blijft een kloof bestaan tussen ervaringsdeskundigen in een team en de echte professionals. Dat merk je bijvoorbeeld aan de taal. Zodra een ervaringsdeskundige een team vervoegt, wordt er in veel begrijpelijkere bewoordingen gesproken. Welke vertaalslag is dan niet vereist om met kansarmen te spreken, op een manier die zij verstaan? Attitudes
-
-
-
Attitudes en sociale vaardigheden van studenten moeten meer aandacht krijgen. Er wordt te weinig gewerkt aan attitudes, zoals luisterbereidheid en de bereidheid zich open te stellen voor andere situaties. Pas dan zal men bijvoorbeeld inzien dat het krijgen van een kind in een kwetsbare familie soms een bijkomende risicofactor is en geen garantie op the happy family. Attitudes veranderen, is moeilijk. België kent een systeem van sociale zekerheid, maar misschien is daardoor ook de echte solidariteit verwaterd. Sensibilisering voor het thema van kansarmoede moet al aanvangen bij het einde van het secundair onderwijs. Jeugdbewegingen kunnen hierbij een grote rol spelen. Studenten moeten begeleid worden in de zoektocht naar zichzelf. Door introspectie moeten studenten aansluiting vinden bij zichzelf en bij hun eigen beleving. Dat zal ze helpen om niet te oordelen. Zelfreflectie is nodig. Soms kan het helpen zichzelf ’s bezig te zien. Leerkrachten moeten geloven wat zij vertellen en weten waarover zij spreken. Zo’n attitude maakt een groot verschil voor de impact en geloofwaardigheid. Een goede hulpverlening gaat uit van gelijkwaardigheid, niet van een verkeerd begrepen beschavingsdrang. Men moet zich bewust zijn van de eigen sociale achtergrond en men mag niet aarzelen vragen te stellen over de eigen manier van communiceren. De attitude van een hulpverlener is vaak belangrijker dan wat hij of zij zegt. Kansarmen willen niet aanvaarden wat er gezegd wordt, als de persoon die het zegt, het niet eens zelf gelooft. Er zijn is belangrijker dan iets doen. In de hulpverlening moet tegenwoordig alles meetbaar zijn, maar waar blijft het voelbare?
5 -
1.3.
Kansarmoede is meer dan alleen kansarmoede. Hoe kunnen wij elkaar vinden anno 2010? Het gaat over diversiteit, over de ander ontmoeten, jezelf wegcijferen. Alle sociale organisaties komen met elkaar in contact en dat contact verloopt vaak stroef. Professionele nederigheid. In tegenstelling tot wat ons diploma beweert, weten wij niet alles. Algemene principes
1.3.1. INTEGRALE AANPAK -
Professionals mogen niet zozeer met hun vragen en ideeën naar ouders toestappen. Wij moeten een goede analyse maken van de vraagzijde. Wat zijn hun behoeften? Met welke vragen zitten ouders zelf? Iedereen voedt het kind op, het gezin, maar ook de school en zelfs het bedrijf. Men moet af van het idee dat alleen een school of een ouder de opvoedingstaak op zich neemt. Wij leggen de schuld voor kansarmoede bij het individu, die de kansen niet grijpt. Maar ook de (economische) context is van tel. Wij moeten leren omgaan met onzekerheid en ons niet vastklampen aan modules, programma’s en stappenplannen, waarbij stap 2 enkel mag volgen na stap 1. Om op situaties te kunnen inspelen, moet men stevig in zijn schoenen staan.
1.3.2. DIVERSITEIT -
-
Studenten uit het volwassenenonderwijs in het beroep van hulpverlener laten stappen is heel waardevol. Dit zijn vaak mensen met een diverse (opleidings)achtergrond. Zij zijn dikwijls ook erg bereid en/of geschikt om met kwetsbare groepen te werken. Hun instroom in het beroep is verrijkend en kan zorgen voor een betere vertegenwoordiging van alle milieus in de hulpverleningsector. Het watervalsysteem in het beroepsonderwijs doet soms af aan de kwaliteit van de hulpverleners.
1.3.3. NETWERK -
-
Hulpverleners moeten beter samenwerken en niet teveel hun eigen agenda volgen. Anders worden zij meer een last dan een hulp voor een gezin. Vaak wordt de deur daar immers platgelopen door een niet aflatende stroom hulpverleners. Er moet meer in netwerk gewerkt worden. Dat kan ook de transfer bewerkstelligen van goede praktijken tussen zorginstellingen. Ook is er meer interdisciplinariteit nodig. De groepsdynamiek is belangrijk en moet meer uitgebuit worden. Er moet veel meer ervaring en kennis worden uitgewisseld, tussen vast personeel en stagiairs, tussen nieuwe en oude medewerkers en natuurlijk ook met de cliënt. Hulpverleners moeten met elkaar in contact komen, zij die in opleiding zijn en zij die op het terrein werken of in permanente vorming zitten. Semi-professionelen mogen niet uit het oog verloren worden. Niet alleen professionele hulpverleners zijn in staat om mensen te helpen. Er wordt nogal veel aandacht gegeven aan één op één relaties, maar werken in teams en groepen moet, gezien het gebrek aan tijd en middelen, meer aandacht krijgen.
6 1.3.4. EMPOWERMENT -
-
-
2.
Zorgverstrekkers mogen de rol van ouders niet overnemen. De bekwaamheden van de ouders moeten versterkt worden. Er moet naar ze geluisterd worden. Zorgverstrekkers moeten samen met de familie zoeken welke positieve en negatieve gevolgen een beslissing van de ouders met zich meebrengt. Wij mogen niet alleen spreken over de zwakheden en beperkingen van kansarme kinderen en families, maar moeten ook spreken over hun sterktes. Iedereen kan een bijdrage leveren. Laat het initiatief soms over aan de betrokken personen. Een goed voorbeeld is de volksuniversiteit voor ouders, waarbij ouders kiezen of zij komen of niet. Ouders kiezen de onderwerpen, zij spreken over hun problemen. Maar ook hiervoor is goede omkadering vereist. Empowerment is iets voor powerpoints, maar passen we die aanpak ook echt toe? Geloven wij echt in de kracht van mensen? Hulpverleners pretenderen participatie en empowerment in de hand te werken. Toch gedragen wij ons vaak erg paternalistisch zonder het op te merken. De kennis van een kansarme, bijvoorbeeld over hoe te overleven met een minimum aan middelen, kan professionals nochtans veel bijbrengen. Zorgverleners beter wapenen
2.1.
Tijdens de opleiding -
-
2.2.
Het is te gek om kansarmoede als een extra module te hechten aan de basisopleiding, want iedereen komt met diverse cliënten in aanraking. Het zou al te gek zijn dat enkel zij die reeds interesse tonen voor deze doelgroep, hierover een module krijgen. In Frankrijk is er een speciale bachelor gecreëerd, educateur jeunes enfants. In sommige instellingen moet een bepaald percentage van het personeel die opleiding hebben genoten. Een bachelor kan interessant zijn, maar andere instroomkanalen, zoals het volwassenenonderwijs, zijn dat evenzeer. Er is nood aan een referentiekader. Er is nood aan theoretische informatie over sociaal doorslaggevende factoren. Een ontmoeting tussen professionals onderling kan baat hebben bij goede instrumenten voor analyse, zodat men weet waarover men praat. De opleiding van kinderverzorgsters en van mensen uit het hoger onderwijs, is heel verschillend. Mensen uit kinderverzorging zijn vaak technisch erg handig en mensen van de normaalschool soms sterker op relationeel en psychologisch vlak. Zij moeten samenwerken omdat zij pas dan complementair zijn. Misschien moeten ook onderdelen uit beide opleidingen in elkaar verweven worden. Tijdens de stage
-
-
Men dient meer stages in te richten en tijdens opleidingen/stages meer ervaringsdeskundigen te ontmoeten. “Wat hebben kwetsbare families/ouders gedaan om hun problemen te overwinnen?” is een vraag die iedereen zich zou moeten stellen. Ontmoetingen zijn belangrijk. Die mogen niet altijd via gespreksbemiddelaars verlopen. Er is nood aan directe gesprekken. Een onderdompelingstage is een goed idee en moet al vroeger in uw opleiding plaatsvinden. Men moet, natuurlijk mits de nodige begeleiding en omkadering, vroeg in het bad gegooid worden. Ook professionals die met kansarmen werken, moeten hun getuigenissen doorgeven aan studenten.
7 -
-
2.3.
Veel studenten kiezen voor stages in hun vertrouwde milieu, dus het zou goed zijn studenten vaker naar kansarme buurten te sturen of naar organisaties die veel met kansarmen werken. Stages mogen geen one shot zijn. Stagiairs moeten terechtkomen in een sterk en duurzaam netwerk, dat reeds vooraf bestond. Men moet een stage theoretisch goed voorbereiden, om de stagiair beter te wapenen voor zijn onderdompeling. Dat kan door allerhande instrumenten te ontwikkelen en te verzamelen, door gefilmde interviews te vertonen, door uitwisseling van (concrete) ervaringen, door het opmaken van fiches. Het is belangrijk dat studenten tijdens hun opleiding geconfronteerd worden met kansarmoede. Maar het volstaat niet om een leraar in opleiding huiswerkbegeleiding te laten doen in een kansarm gezin, als hij daar, bij gebrek aan begeleiding, een ramp veroorzaakt. Door permanente vorming
-
-
-
3.
Het is belangrijk dat professionals zich blijven bijscholen, ook als zij reeds aan het werk zijn. Vorming mag niet ophouden op de werkvloer, want daar staan hulpverleners net heel open en zien zij wat werkt (en wat niet). Dit kan niet zonder voldoende coachen en dus goed opgeleide coaches. Er zijn met andere woorden opleidingen nodig voor coaches. Permanente vorming moet ook permanent zijn. Het mag met andere woorden geen eenmalige opleiding zijn, maar een proces van onafgebroken begeleiding. Zo niet valt een hulpverlener al snel terug op vertrouwde ideeën en opvattingen, niet zelden gekleurd door de middenklasse. Een discussie tussen professionelen zou kunnen leiden tot een site op internet, die een forum kan worden van bestaande initiatieven en waar goede praktijken kunnen gedeeld worden. Een goed project
3.1.
moet continuïteit nastreven -
3.2.
Een opleiding moet vanaf het eerste jaar studenten leren omgaan met armoede en diversiteit. Je steunt beter geen eendagsvliegen, maar projecten die structureel ingebed zijn en langetermijneffecten beogen. Iedereen heeft te weinig tijd, maar werken op lange termijn is nochtans zeer belangrijk. Men kan maar goede relaties aanknopen, die resultaat en vertrouwen geven, die tonen dat iedereen respect opbrengt, wanneer die gespreid zijn in de tijd en voortduren. is kleinschalig
3.3.
Projecten moeten contacten nastreven tussen mensen en moeten vooral concreet zijn. huldigt de integrale aanpak
-
Het is goed te focussen op de doelgroep van 0- tot 3-jarigen, maar zo’n jonge kinderen zijn gebed in een context waarvoor men oog dient te hebben. Ook hulpverleners mogen
8 zich niet in een hokje opsluiten. De typische vraag bij de aanvang van een interventie (Valt dit wel onder mijn verantwoordelijkheid?) moet verlaten worden. Laat een cliënt niet vallen voor je weet of hij ergens anders terecht kan. 3.4.
streeft diversiteit na -
-
Op vlak van scholing, afkomst, gender moet er diversiteit zijn. Mannen, bijvoorbeeld, die met opvoeding te maken hebben, zeggen nood te hebben aan mannelijke contactpersonen. Vandaag zijn professionele hulpverleners evenwel overwegend vrouwen. Projecten en vergaderingen van hulpverleners zitten tjokvol tisten en teuten, mensen die het allemaal beter weten. Men moet zich afvragen of in een dergelijk project de ervaringsdeskundigheid van de armen wordt gebruikt. Het mag niet alleen over hen gaan. Het moet met hen. Als dat zo is, gaat het dan om daadwerkelijke participatie? Kansarme ouders in een oudercomité zullen veel vaker de opkuis krijgen dan de kassa.
Conclusies - samenvatting door Prof. Dr. Peter Adriaenssens “Ongeveer 17 à 19 % van onze kinderen leeft in armoede. Dat is een onaanvaardbaar cijfer. Het is een regelrecht schandaal. Er zal altijd een contact zijn met armoede, maar feit blijft dat de meeste studenten niet uit die milieus afkomstig zijn. Bovendien worden de problemen almaar moeilijker, almaar complexer. Armoede is bovendien niet eenduidig. Er is ook diversiteit in de armoede en dus is er nood aan wederkerigheid. Wat te doen? Er moet enerzijds gewerkt worden aan kennis en anderzijds aan de houding. Kennis is belangrijk. 1. Welke gedragingen werken, wat moeten wij doen? Er is kennis nodig van het netwerk. Er is permanente vorming nodig, voor jong en oud, dus niet alleen voor jongeren die nu afstuderen. Tijdens die vormingen moet er een overdracht plaatsvinden van ervaringen. 2. De rol van armen als ervaringsdeskundigen wordt benadrukt. Zij moeten betrokken worden, op een structurele manier. 3. De ideeën voor de toegangspoort naar de kennis rond kansarmoede moeten breder. Studenten uit het volwassenenonderwijs moeten kunnen instromen. Mannen zijn vaker aanwezig in opvoedingssituaties en hebben mannelijke hulpverleners nodig. 4. Er moet meer aandacht zijn voor het positieve. Ook voor studenten die positief kiezen en niet alleen vanwege het zogenaamde watervalsysteem. 5. Het idee is geopperd om een bachelor in te richten, maar het hoeft niet meteen een bachelor te zijn. Men heeft veel nadruk gelegd op attitudevorming. 1. Dat kan door meer stages te voorzien, vooral onderdompelings-stages. 2. Misschien kan men al in het vijfde jaar van de humaniora (vanaf 16 jaar) van start gaan met stages. 3. Toch mag men de continuïteit niet uit het oog verliezen, want continuïteit is belangrijk voor pedagogen en psychologen.
9 4. Stage lopen betekent dat je leert luisteren, dat je in netwerk leert functioneren en dat je ook in jezelf gaat graven, op zoek naar jezelf en je eigen menselijkheid. 5. Je moet als professor of onderwijzer ook het voorbeeld geven. Je moet een nederige houding aannemen en ruimte laten voor twijfel. Een goed project zal een klein project zijn. 1. Projecten moeten kleinschalig zijn, de focus leggen op gezinnen met kinderen van 0 tot 3 jaar, in het bijzonder de risicogroepen. 2. Er moet een overdracht gebeuren van de goede houding. 3. Er moet intensieve stagebegeleiding zijn. 4. Ervaringsdeskundigen zijn teamlid en werken mee. 5. Het project bevat ook aspecten van co-education. Het project moet zich situeren in de driehoek school / onderneming /gezin. 6. Het project moet structureel zijn. Men moet geloven wat men zegt en waarborgen dat verwezenlijkt wordt wat men beoogt. 7. Teamdynamiek is ook van tel. 8. Er moet uitwisseling plaatsvinden tussen mensen die veel en minder ervaring hebben en mensen die in armoede leven en een nuttige inbreng kunnen hebben.”