… de ouders van Tobie Lolness gevangen zitten en hijzelf op de vlucht is? … olifant Stach plotseling één miljoen vlinders ziet vliegen? … Sjaantje doet alsof ? … kinderen vroeger bier dronken? … de Afrikaanse Sam in een dorp zonder elektriciteit moet gaan wonen? … de dood achter de eend aansluipt? … Olle twijfelt of hij wel de beste vriend van Lena is? … Nederland ooit een koninkje van zes jaar had? … Jantje de pruimen die hij zag hangen niet opat?
A
ls je dat allemaal wilt weten, lees dan de negen boeken die dit jaar zijn bekroond met een Zilveren Griffel! In dit boekje vertelt journalist Bas Maliepaard waar de verhalen over gaan. Ook verzamelde hij spannende voorproefjes en veel grappige weetjes die je nog niet wist over de schrijvers en de boeken!
een tien met een griffel - de zilveren griffels 2008
Wil jij weten waarom...
een tien met een griffel
Een tien met een Griffel alles over de zilveren griffels van 2008
Uitgave ter gelegenheid van de Kinderboekenweek 2008.
Een tien met een Griffel... Alles over de Zilveren Griffels van 2008 De Zilveren Griffels zijn de belangrijkste kinder boekenprijzen van Nederland. Oké, dat wist je al. Maar weet je ook waarom die prijzen ‘griffels’ he ten? Vroeger leerden kinderen op school niet met pen en papier schrijven. Maar met een griffel en een lei. De griffel was een harde schrijfstift waar mee je op de lei (een soort schoolbordje van lei steen) kon krassen. Met een natte spons kon je de geschreven letters makkelijk weer uitwissen. Dan had je weer een schone lei. Tegenwoordig zeggen we nog steeds wel eens: ‘met een schone lei be ginnen’. Als de kinderen een proefwerk heel goed hadden gemaakt, kregen ze als beloning niet al leen een tien, maar ook een nieuwe griffel om mee te schrijven! Als we nu zeggen ‘een tien met een griffel’, bedoelen we dus dat iemand iets heel goed heeft gedaan. De schrijvers waarover je verderop leest, hebben volgens de Griffeljury prachtige boeken geschreven. De beste boeken van het jaar! Daarom worden zij beloond met een Griffel. Veel leesplezier en tot gauw in de bibliotheek!
Alsjeblieft, dit boekje krijg je cadeau van de openbare bibliotheek. © 2008, Stichting CPNB, Amsterdam Samenstelling en tekst: Bas Maliepaard, www.basmaliepaard.nl Fotografie: José Chabel (E. v/d Vendel), Catherine Helie (T. de Fom belle), Chris van Houts (J.P. Schutten), Koninklijke Bibliotheek (G. Komrij aan het werk), Margje Kuyper (S. Kuyper), Rijksmuseum (De Nachtwacht). Boekverzorging: Studio Ron van Roon, www.ronvanroon.nl Alle boekfragmenten zijn met toestemming van de uitgevers en auteurs opgenomen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens bestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toe stemming van de uitgever. Bij de keuze van illustratiemateriaal is zo veel mogelijk getracht de daarop rustende auteursrechten te honoreren of te ontzien. Wie meent auteursrechtelijke aanspraken te kunnen maken,
Inhoudsopgave 08 15 18 25 28 35 38 45 48 53 56 65 68 73 76 82 86 91 94 95
Lang geleden Boekenpaspoort Arend van Dam De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena Boekenpaspoort Maria Parr Op weg naar huis Boekenpaspoort Jan Michael De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten Boekenpaspoort Gerrit Komrij Eén miljoen vlinders Boekenpaspoort Edward van de Vendel Kinderen van Amsterdam Boekenpaspoort Jan Paul Schutten De eend, de dood en de tulp Boekenpaspoort Wolf Erlbruch Tobie Lolness – Op de vlucht Boekenpaspoort Timothée de Fombelle Sjaantje doet alsof Boekenpaspoort Sjoerd Kuyper Welke boeken maken kans op de Gouden Griffel? De Gouden Griffel is voor…
wordt verzocht in contact te treden met de uitgever. Stichting CPNB, Postbus 10576, 1001 en Amsterdam. isbn 978 90 5965 0800
Kijk ook op www.kinderboekenweek.nl en www.griffels.nl
Vijftig verhalen over vroeger Lang geleden… Arend van Dam
L
ang geleden… kreeg Arend van Dam een emailtje van juf Annemarie. Ze vroeg of Arend misschien een boek zou kunnen schrijven met verhalen over de geschiedenis van Nederland, speciaal voor kinderen van rond de zes jaar. ‘Eerst dacht ik: wat moeten kinderen op die leeftijd nou met geschiedenis?’, vertelt Arend. ‘Maar toen was ik op bezoek in een kleuterklas en daar werd voorgelezen uit een boek met vijftig bijbelverhalen, naverteld door Marianne Busser en Ron Schröder. Het waren moeilijke verhalen, maar de kleuters vonden ze hartstikke spannend. Misschien was het idee van juf Annemarie toch niet zo slecht.’ Arend begon aan een lijstje met vijftig mensen en gebeurtenissen uit de geschiedenis die in zijn boek moesten komen. Willem van Oranje natuurlijk, de schilder Rembrandt en dat jochie van zes, dat ooit koning van Nederland was. Elke week schreef hij een verhaal, tot het boek af was. En zo… is het echt gebeurd.
Voorproefje Lang geleden was het in ons land een rommel tje. De regering in Den Haag was alle dagen aan het kibbelen. Ministers, graven, prinsen en koop lieden – ze vochten allemaal om de macht. In Frankrijk ging het er heel anders aan toe. Daar was een keizer aan de macht die Napoleon heette. En deze keizer maakte handig gebruik van het geruzie in Nederland. Op een dag zei Napoleon tegen zijn broer Lodewijk: ‘Wij gaan de macht overnemen. Ik maak jou koning van Holland.’ ‘Daar heb ik helemaal geen zin in,’ zei Lodewijk. Napoleon werd kwaad. Hij was eraan gewend om zijn zin te krijgen. Zijn broer Jozef had hij ko ning gemaakt van Spanje. Zijn broer Jerôme kreeg de leiding over Duitsland. Zijn zus Caroline werd koningin van Italië. ‘Doe nou maar gewoon wat ik zeg,’ zei Napo leon. ‘Schiet op, ga je vrouw en je kind halen en vertrek.’
koning woonde een poosje hier, een poosje daar, maar tevreden was hij niet. Een koning woont nu eenmaal het liefst in een paleis. ‘Wij weten wel een mooi paleis,’ zei de burge meester van Amsterdam. ‘Wij maken van ons stadhuis een paleis.’ Zo kregen Lodewijk, Hortense en de kleine Na poleon een paleis cadeau van de stad Amsterdam: het Koninklijk Paleis op de Dam. Lodewijk deed zijn best om een goede koning te zijn. Op een dag hoorde hij over een overstroming. Hij ging er meteen op af en gaf de mensen geld om hun weggespoelde huizen weer op te bouwen. Een poosje later ontplofte een schip vol buskruit. En opnieuw ging de koning er meteen naartoe om te helpen.
In een koets kwam de nieuwe koninklijke familie naar ons land: koning Lodewijk, zijn vrouw Hortense en hun tweejarige zoon Napoleon, die was vernoemd naar de grote keizer. Er kwam een hele stoet bedienden mee. De
De koning probeerde ook een eind te maken aan de rommeligheid in ons land. Hij begon nieuwe regels in te voeren. ‘Ik vind dat iedereen een achternaam moet heb ben,’ zei de koning op een dag. De mensen mochten zelf een naam kiezen. De bakker noemde zich Bakker. De visser noemde zich Visser. Sommige mensen maakten er een grapje van en noemden zich Naaktgeboren, Poep jes of Komtebed. (…)
10
11
Op een dag kwam de grote keizer Napoleon op bezoek in Amsterdam. ‘Ik kom kijken hoe het met je gaat,’ zei hij tegen zijn broer Lodewijk. ‘De mensen zijn blij met mij,’ zei Lodewijk. ‘Je bent helemaal geen goede koning,’ zei Na poleon. ‘Je luistert te veel naar wat de mensen wil len.’ ‘Het is toch juist fijn als het volk gelukkig is?’ zei Lodewijk. ‘Het is niet belangrijk om de mensen gelukkig te maken,’ zei Napoleon. De grote Franse keizer begon zich steeds meer op te winden. Je moet lei ding geven. Zorg dat de mensen meer geld betalen. Ik heb heel veel geld nodig om meer soldaten voor mij te laten vechten.’ ‘Ik werk er niet aan mee,’ zei Lodewijk. ‘Bemoei je maar met je eigen zaken in Frankrijk.’ De kleine Napoleon, die ondertussen al zes jaar was geworden, luisterde naar het gesprek van zijn vader en oom. Hij dacht: ik pieker er niet over om ooit koning of keizer te worden. Op een dag zei koningin Hortense: ‘Ik heb er ge noeg van om in zo’n koud land te wonen. Ik ver trek.’ ‘De Hollanders hebben mij nodig,’ zei de koning. ‘Ik blijf.’
De koningin vertrok naar Italië. De kleine prins Napoleon bleef achter, bij zijn vader. Niemand vroeg hem wat hij wilde. Er kwamen boze brieven uit Frankrijk, waarin de keizer schreef: ‘Lodewijk, als je niet doet wat ik zeg, stuur ik mijn soldaten om je weg te jagen.’ De kleine prins vroeg geschrokken: ‘Papa, kun je niet beter doen wat de keizer wil?’ De koning zei: ‘Jongen, luister goed. Ik heb geen zin om altijd maar te doen wat mijn broer zegt. Ik heb besloten Holland te verlaten.’ ‘En ik dan?’vroeg de kleine prins angstig. ‘Jij blijft,’ zei de koning. ‘Jij wordt de nieuwe koning van Holland.’ ‘Ik?’ riep de kleine Napoleon verbaasd uit. ‘Maar ik ben pas zes!’ ‘Dat geeft niet,’ zei de koning. ‘Er zijn mensen genoeg om je te helpen.’ Koning Lodewijk vertrok. De kleine Napoleon bleef alleen achter in het paleis. Nu was hij de koning van ons land. Maar niet voor lang. Na een week kwam er een koets uit Frankrijk. Uit die koets stapte een boodschapper. Met een diepe buiging zei hij: ‘Ik kom in opdracht van de keizer. Hij wil dat u met mij meegaat.’ ‘Waar ga ik dan naartoe?’ vroeg de kleine ver geten koning. ‘Voortaan zal de keizer zelf voor u zorgen. U
12
13
mag bij hem in het paleis in Parijs wonen.’ De kleine koning vertrok naar het land waar hij geboren was. Daar heeft hij nog lang gewoond. Maar hij is nooit koning of keizer geworden. Daar piekerde hij niet over. En zo... is het echt gebeurd.
Boekenpaspoort Naam: Arend van Dam Geboortedatum: 24 juni 1953 Woonplaats: Harlingen Eerste kinderboek: Het pietenboek Arend van Dam maakt boeken mét woorden en boeken zónder woorden. De boeken mét schrijft hij in een café, de boeken zonder maakt hij in zijn atelier. Arend: ‘Ik neem een plaatje koper, een stuk zink, een plakje rubber en een plank hout. Ik knip en zaag, ik boor en knutsel net zo lang tot het op een boek lijkt. Ik heb ook een boek gemaakt met vier stenen in plaats van bladzijden. Die stenen vertellen het verhaal van een vakantie in Frankrijk.
Wil jij nog meer over de Nederlandse geschiedenis weten? Lees dan Lang geleden... van Arend van Dam (met tekeningen van Alex de Wolf ), uitgeverij Van Holkema & Warendorf, 2007. 14
Niemand kan dat boek lezen behalve ik.’ Toen Arend op zijn 28ste voor het eerst vader zou worden, wilde hij lezen over alles wat hem te wachten stond. Omdat hij nergens een boek voor vaders kon vinden, besloot hij het zelf te schrijven. Een beetje zwanger heet het en er zijn al meer dan 60.000 exemplaren van verkocht. Arend had de smaak te pakken en begon ook kinderboeken te schrijven. Vaak gaan die over historische figuren. Die komen van zijn lijst met belangrijke mensen uit de geschiedenis waarover hij ooit nog een boek wil schrijven. Al vijftien jaar schrijft hij daar regelmatig nieuwe namen op. 15
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Alex kijkt af Illustrator Alex de Wolf heeft sommige tekeningen in Lang geleden… afgekeken bij kunstenaars van vroeger! Maar hij heeft natuurlijk niet zomaar wat zitten overtrekken. Alex heeft zich laten inspireren door het werk van iemand anders en in zijn eigen stijl een tekening gemaakt.
weetjesprikbord In het hoofdstuk over Vincent van Gogh (blz. 120) heeft Arend een stukje overgeschreven uit een brief die de schilder in 1888 aan zijn broer stuurde. Het gaat over een ophaalbruggetje. De echte brief kun je zien op www. vangoghmuseum.nl, onder de knoppen Vincent van Gogh > De brieven > Brief aan Theo, ca. 2 april 1888. Er bestaat nog een Arend van Dam. Het is de achterachterneef van Arend en hij is tekenaar. De twee hebben samen ook boeken gemaakt. Op de kaft stond: door Arend van Dam en Arend van Dam!
De grote golf bij Kanagawa
Het schip De Liefde,
van Katsushika Hokusai
door Alex.
Lang geleden… moest precies uit vijftig verhalen bestaan, maar Arend kon niet kiezen. Daarom heeft hij stiekem twee verhalen in één hoofdstuk gestopt: Een nieuwe oorlog en een ramp.
De Nachtwacht
Figuren van De Nachtwacht,
van Rembrandt van Rijn
door Alex
Arends neefje Jori vond het jammer dat iedereen in Lang geleden… doodgaat. Daarom heeft Arend het levensverhaal van een paar mensen in het boek niet helemaal opgeschreven.
WWWebsitE: www.arendvandam.nl www.alexdewolf.nl
16
17
Beste of gewone vrienden De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena Maria Parr
B
este vrienden zijn met iemand is heel fijn. Maar hoe kom je er eigenlijk achter of je elkaars beste vriend bent? Vóel je zoiets of moet je dat een keer tegen elkaar zeggen? Olle vindt het maar lastig. Zijn stoere buurmeisje Lena is zijn beste vriendin, maar zij zegt nooit dat Olle háár beste vriend is. Samen wonen ze in de baai Knal-Mathilde in Noorwegen. Een klein koninkrijkje aan zee, noemt Olles opa het. De rustige Olle en wildebras Lena doen de gekste dingen: ze maken een levensgevaarlijke kabelbaan tussen hun huizen, blokfluiten middenin de zomer op straat het lied Stille nacht, om geld te verdienen, ze leiden schipbreuk met een roeiboot en sleeën met een rotvaart een berg af… Maar als Lena naar de stad verhuist, zegt ze Olle niet eens gedag. Olle weet het zeker: hun beste vriendschap heeft nooit bestaan. Maar daarin vergist hij zich… 18
19
Voorproefje De eerste middag van de grote vakantie bouwden Lena en ik een kabelbaan tussen onze hui zen. Zoals gewoonlijk moest Lena hem als eerste uitproberen. Ze klom dapper in de vensterbank, greep het touw met beide handen beet en slin gerde haar twee blote voeten in een knoop erom heen. Het zag er levensgevaarlijk uit. Ik hield mijn adem in terwijl ze zichzelf langs het touw richting haar huis trok, verder en verder weg van het raam. Ze is bijna negen jaar, Lena, klein van stuk en niet zo sterk als leeftijdgenoten. Ongeveer halverwege gleden haar voeten met een roetsj-geluidje van het touw af, en plotseling bungelde ze alleen aan haar handen tussen de twee bovenverdiepingen in. Mijn hart begon als een gek te bonken. ‘Hoei!’ zei Lena. ‘Ga door!’ brulde ik. Het was een stuk makkelijker om vanuit het raam toe te kijken dan om door te gaan, daar kwam ik wel achter. ‘Oké, blijf hangen! Ik ga je redden!’ Mijn handen werden zweterig terwijl ik hevig na dacht. Ik hoopte maar dat Lena’s handen droog waren. Stel je voor dat ze het houvast verloor en twee verdiepingen naar beneden donderde! Toen kreeg ik een inval: het matras.
En terwijl Lena zo goed als ze kon bleef hangen, sleurde ik het matras uit het bed van mama en papa, douwde het de gang in, gooide het de trap af, propte het ons gangetje in, deed de buitendeur open, schopte het het trapje af en zeulde het de tuin in. Het was een verschrikkelijk zwaar matras. Onderweg maaide ik een fotolijstje met betover grootmoeder van de muur zodat het sneuvelde. Maar beter zij aan diggelen dan Lena.
20
21
Toen ik eindelijk de tuin in kwam, kon ik aan Le na’s grimassen zien dat ze elk moment kon val len. ‘Olle, slomerik!’ hijgde ze kwaad. Haar zwarte vlechtjes wapperden in de wind, hoog boven me. Ik deed alsof ik haar niet hoorde. Ze hing pal boven de heg. Ik moest het matras erop zien te leg gen. Boven op de heg. Het zou nutteloos zijn om het ergens anders neer te leggen. En toen kon Lena Lid eindelijk loslaten en uit de hemel komen val len – als een overrijpe appel. Met een zachte plof landde ze. Onmiddellijk braken er twee struiken in de heg af. Opgelucht zakte ik op het grasveld neer terwijl ik toekeek hoe een razende Lena in de kapotte heg aan het worstelen was met takken en hoeslaken.
‘Dat was verdomme jouw schuld, Olle,’ zei ze toen ze was opgestaan, zonder één enkel schrammetje. ‘Já hoor, mijn schuld,’ dacht ik, maar ik zei niets. Ik was blij dat ze nog leefde. Zoals gewoonlijk. We zitten in dezelfde klas, Lena en ik. Lena is het enige meisje. Gelukkig was het nu zomervakan tie, anders lag ze te creperen in coma, zoals zij dat noemt. ‘Je zou zeker ook liggen te creperen als er niet een matras onder je had gelegen toen je viel,’ zei ik later die avond tegen haar, toen we buiten waren en nog eens naar het gat in de heg keken. Dat be twijfelde Lena. Ze had hooguit een hersenschud ding gehad, dacht ze, en dat had ze al eens eerder gehad. Twee keer. Maar ik vraag me toch af wat er was gebeurd als ze naar beneden was gevallen zonder dat daar een matras lag. Het was triest geweest als ze was gecre peerd. Dan had ik geen Lena meer gehad. Lena is mijn beste vriend, ook al is ze een meisje. Dat heb ik haar nog nooit verteld. Ik durf niet omdat ik niet weet of ik ook wel háár beste vriend ben. Soms denk ik van wel, en soms denk ik van niet. Dat hangt ervan af. Maar ik vraag het me sterk af, vooral wanneer er zulke dingen gebeuren als dat ze van kabelbanen omlaag stort op matrassen die 22
ik daar heb neergelegd; dan wou ik dat ze zei dat ik haar beste vriend was. Ze hoeft het heus niet hardop te zeggen of zo. Ze zou het een beetje kunnen mompelen. Maar ze doet het nooit. Lena heeft een hart van steen, zo lijkt het, soms. Verder heeft Lena groene ogen en zeven sproeten op haar neus. Ze is dun. Opa zegt altijd: ze eet als een paard en ziet eruit als een fiets. Iedereen verslaat haar met armpje drukken. Maar dat komt volgens Lena omdat iedereen sjoemelt. Zelf zie ik er normaal uit volgens mij, met blond haar en met een lachkuiltje in één wang. Alleen mijn naam is abnormaal, en dat kun je van de buitenkant natuurlijk niet zien. Mama en papa hebben me Ol wen Leonard genoemd. Later kregen ze spijt. Het is niet zo best om een kleine baby zo’n grote naam te geven. Maar gebeurd is gebeurd. En nu heet ik al negen jaar Olwen Leonard Danielsen Buitenhof. Dat is een hele tijd. Dat is een leven lang. Iedereen noemt me gelukkig Olle, dus ik zit er niet zo mee, behalve wanneer Lena weer eens vraagt: ‘Hoe heette je eigenlijk ook alweer, Olle?’ Dan antwoord ik: ‘Olwen Leonard.’ En dan barst Lena in lachen uit. Soms slaat ze zich zelfs op haar dijen. De heg waarin Lena en ik een gat hebben gemaakt, 23
is de grens tussen onze tuinen. In het kleine, witte huis aan de ene kant woont Lena samen met haar moeder. Ze hebben geen papa daar thuis, ook al vindt Lena dat er plek zat voor eentje zou zijn als ze een beetje opruimen in de kelder. In het grote, oranje huis aan de andere kant woon ik. We heb ben drie verdiepingen plus een vliering, want bij mij thuis wonen een hele hoop mensen: mama, papa, Minda (14 jaar), Magnus (13 jaar), Olle (9 jaar) en Krullie (3 jaar). Plus opa in de kelder. Pre cies genoeg mensen om het in de hand te houden, zegt mama. Wanneer Lena er ook nog bij komt, wordt het een beetje te veel van het goeie en loopt het uit de hand. Nu vroeg Lena zich af of we niet bij mij thuis konden gaan kijken of iemand toevallig van plan was koffie te gaan drinken, met biscuitjes. Wil je weten hoe dit verder gaat? Lees dan De wonder lijke lotgevallen van Olle en Lena van Maria Parr (met tekeningen van Heleen Brulot), uitgeverij Lannoo, 2007
24
Boekenpaspoort Naam: Maria Parr Geboortedatum: 18 januari 1981 Woonplaats: Bergen (Noorwegen) Eerste vertaalde boek: De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena Al zolang ze zich kan herinneren vertelt Maria verhalen over Olle en Lena. Aan iedereen die het wil horen. En aan iedereen die het niet wil horen. Maria sliep op een kamer met haar broer en zussen. ‘Ik verbood hen te gaan slapen voor ik mijn nieuwe verhaal over Olle en Lena had verteld’, zegt Maria. ‘Als ze niet opletten, kregen ze de volgende dag schrif telijke vragen over het verhaal. Arme kinderen!’ Op haar vijftiende begon Maria de verhalen op te schrijven. Op school kreeg ze de opdracht: schrijf het eerste hoofdstuk van een boek. Dat werd De bark van Noach, een hoofdstuk dat ook in het echte boek staat. Veel van de andere belevenissen van Olle en Lena schreef ze op tijdens de les als ze zich verveelde. ‘Het leek dan net of ik aantekeningen maakte. Mijn vriendin Ellisiv, die naast me zat, eiste dat ze een rol kreeg in het boek dat ik van de verhalen zou gaan maken. De jonge juf die Olle en Lena krijgen, heb ik toen maar Ellisiv genoemd.’ Na de middelbare school is Maria Noors gaan studeren. 25
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Trille eet een vaffel Het was even wennen voor Maria toen ze de Nederlandse vertaling van haar boek in handen kreeg. De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena heeft in het Noors niet zo’n lange titel. Maria heeft het Vaffelhjarte (wafelhart) genoemd, naar de heerlijke wafels met massa’s suiker die tante-oma voor Olle en Lena bakt. In Nederland kennen we het woord wafelhart niet, dus een andere titel was beter. Maar niet alleen de titel van haar boek was veranderd, ook de naam van de hoofdpersoon! In het Noors heet Olle geen Olle, maar Trille. ‘Dat is ook in Noorwegen een gekke naam’, zegt Maria. ‘Ik heb hem als kind al bedacht. Dat Trille in Nederland Olle heet, vind ik prima. Zelf wilde ik zijn naam ook veranderen, maar dat lukte me niet. Trille is in mijn hoofd altijd Trille gebleven.’ Ook moest Maria wennen aan het nieuwe uiterlijk van Olle en Lena. ‘In mijn hoofd zien ze er zo uit als op de Noorse tekeningen. Maar de Nederlandse illustraties zijn ook heel mooi!’ De vertaalster en de tekenares hebben het dus precies goed gedaan. 26
weetjesprikbord Op dit moment werkt Maria aan een nieuw boek. ‘Het gaat over een meisje dat Tonje Glimmerdale heet’, vertelt Maria. ‘Ze woont in het dal Glimmerdalen. En... nee, meer ga ik niet verklappen!’ Het lievelingsboek van Maria is De gebroeders Leeuwenhart van Astrid Lindgren. Maar ze vindt ook de boeken van Tove Jansson erg mooi, zoals De hoed van de tovenaar en De komeet komt eraan. Veel kinderen vragen Maria of er een vervolg komt op Olle en Lena. ‘Het antwoord weet ik nog niet’, zegt ze. ‘Het is geen ja en geen nee. Ik ben er een beetje bang voor, want een vervolg is bijna nooit zo goed als het eerste boek.’ In de Noorse kranten werd Maria de nieuwe Astrid Lindgren genoemd. ‘Dat vond ik bijzonder, maar ik verdien het niet. Astrid heeft een speciaal plekje in mijn hart; er is geen betere schrijfster dan zij.’ Knal-Mathilde, de baai waar Olle en Lena wonen, lijkt heel erg op het dorpje Fiskå, waar Maria is opgegroeid.
WWWebsitE:
www.terralannoo.nl, www.brulot.nl 27
Stadsjongen in een arm dorp Op weg naar huis Jan Michael
S
am woont met zijn moeder in een grote stad in het Afrikaanse land Malawi. Hij heeft een gameboy, een computer, coole sneakers met lichtjes in de zolen en hippe kleren. Maar zijn moeder, zijn amai, is ern stig ziek. Ze heeft aids, zoals heel veel mensen in Afrika. Als Amai doodgaat, wordt Sam opgehaald door Tante Mercy. Hij moet bij haar wonen, in een klein dorp op het platteland, waar zijn amai is opgegroeid. Het leven daar is heel anders dan in de stad: niemand draagt sneakers, de kinderen slapen op matjes op de grond en er is niet eens elek triciteit! Sam mist zijn amai en zijn oude leven in de stad verschrikkelijk. Dan worden ook nog eens zijn mooie schoenen gestolen. Sam vraagt zich af of hij zich ooit thuis zal voelen in het dorp. Maar langzaamaan krijgt Sam meer vrienden én hij ontdekt een geheimzinnige plek in het bos… 28
29
Voorproefje Ezelina en Enock namen Sam mee naar binnen. Het was er donker en koel. De anderen bleven achter Sam in de deuropening staan toekijken. Hij kon hun ogen op zijn rug voelen en hij draaide zich om. Ze giechelden. Een paar van hen zwaaiden. Macdonald had zijn koffer laten vallen bij de deur en tuurde naar buiten, over de hoofden van de starende kinderen heen. Sam draaide zich weer om. Het huis, als hij het zo kon noemen, was niet groter dan de zitkamer thuis. Het had geen donkerblauwe vloer, of inge lijste foto’s aan de muur. Er stond een tafel, maar die was simpel en klein en leek helemaal niet op de glanzend gewreven eettafel thuis. Er stonden drie krukjes omheen en een enkele stoel. In het midden van de betonnen vloer stond een paal. Zijn ogen volgden die omhoog naar het dik op elkaar gepakte gedroogde gras van het koepelvormige dak. Hij keek weer omlaag. Aan één kant stonden een scherm en een bed met wat kussens; aan het voeteneind lagen drie opgerolde matten. Enock stond vlak naast hem. ‘Dit is ons huis,’ zei hij trots. Was dit alles? Sam slikte eens. ‘Slapen jullie hier?’ ‘Ja, natuurlijk.’
‘Op matten?’ ‘Wat is er?’ Ezza keek bezorgd. ‘Ben je vergeten je mat mee te nemen?’ Sam snakte naar adem. ‘Ik heb geen mat. Ik slaap in een bed.’ ‘Zoals Amai, bedoel je?’ Enock streek over het dunne matras. ‘Zo’n beetje. Het is een echt bed met een hoofd en een voeteneind van hout. Die zijn geel. Ik heb ze zelf geverfd, samen met Amai. En er vlak boven hangt een plank voor mijn boeken en zo. En er is ook een leeslampje.’ ‘O. Nou, Enock en ik slapen het dichtst bij de muur,’ vertelde Ezelina hem. ‘Chikondi slaapt bij onze amai.’ ‘Dat komt omdat Chikondi nog klein is en Amai bij hem moet zijn,’ onderbrak Enock haar, zittend op de rand van het bed. Hij krabde aan een korstje op zijn arm. ‘Waar zijn die bakstenen voor?’ Sam knikte naar de stenen, een onder elke hoek van het bed. Er lag er een vlak bij een van Enocks bungelende benen. ‘Die beschermen Chikondi tegen de tokolosh.’ Sam had over de tokolosh gehoord. Atate had gezegd dat de geesten niet van de stad hielden en daar wegbleven, maar Sams vrienden had het er over gehad, en de buurman ook. Sam wist dat ze je kwaad konden doen als je niet voorzichtig en eer
30
31
biedig was. Hij fronste. ‘Maar hoe zit dat dan als je op de grond slaapt?’ ‘Hoe bedoel je?’ vroeg Enock zachtjes, voor het geval er een tokolosh vlak bij in de lucht hing en meeluisterde. ‘Nou, als je hoger moet liggen om veilig te zijn voor de tokolosh, moet het toch eng zijn om op de vloer te slapen.’ Sam was ook zacht gaan praten. Enock en Ezelina keken elkaar eens aan. Daar hadden ze nog niet aan gedacht. ‘Dat valt wel mee.’ ‘Ik denk dat ze mensen die op matten slapen met rust laten,’ zeiden ze tegelijk. ‘Of misschien is hier nu geen tokolosh in de buurt,’ opperde Sam. ‘Hm. In ieder geval,’ Ezelina wees omhoog, ‘daar boven hangt Jezus. Hij beschermt ons.’ Enock knikte bevestigend. Sam deed een paar stappen en tuurde naar het vervaagde plaatje dat boven de deur was vastge prikt. Hij kon nog net de omtrek zien van Jezus met uitgestrekte handen en hij voelde zich meteen een stuk beter. ‘Hé! Er zitten lichtjes in je schoenen!’ Enock sprong opgewonden van het bed af. ‘Beweeg je voet nog eens.’ Sam deed het. Hier in de hut, waar het donker was, kon je de kleine flitsen zien.
‘Slaapt hij hier ook?’ Sam keek naar de gespannen rug van Macdonald. De andere kinderen liepen een voor een weg. Enock knikte. ‘Ja, natuurlijk. Mag ik ze eens pas sen?’ ‘Wat?’ ‘Je schoenen.’ ‘Waar moet ik dan slapen?’ vroeg Sam aan Ezeli na; hij luisterde niet echt naar Enock. ‘Dat beslist Amai,’ zei Ezelina. ‘Misschien geeft ze je Mpatso’s mat, die ligt onder het matras.’ ‘Wie is Mpatso?’ Was dat nog een neef ? Waar was hij dan? ‘Hij is dood. Hij woonde hier tot november en toen ging hij dood.’ Enock sprak er heel nuchter over. ‘Kom op, laat me die schoenen eens passen. Alsjeblieft? Ik wil de lichtjes zien.’ ‘Was hij jullie broer?’ vroeg Sam aan Ezelina. Ezelina schudde haar hoofd. ‘Nee. Chikondi’s broer. Hij heeft niet lang bij ons gewoond.’ ‘O.’ Misschien zouden ze allemaal doodgaan, een voor een, en dan zou hij misschien aan de beurt zijn – eigenlijk woonde hij nog niet eens bij hen. Of misschien zou het Chikondi zijn. Hij keek de peuter strak aan, maar Chikondi leek hem gezond genoeg. Enock stopte met krabben en lachte naar Sam. ‘Mag ik ze later proberen?’ ‘Ik ook?’ Macdonald was dichterbij gekomen en
32
33
staarde ook naar de lichtjes. Sam fronste. ‘Oké.’ Maar hij wilde eigenlijk niet dat ze aan zijn schoenen zaten. Hij wilde alleen dat ze ophielden met vragen. ‘Waar moet ik mijn spullen laten?’ Ezelina tilde met beide handen de koffer op, sleepte hem met moeite naar de hoek en zette hem daar neer. Ze streelde met haar hand over de bo venkant. ‘Hier, natuurlijk.’ Macdonald draaide zich om en liep de hut uit. ‘Ik bedoel,’ zei Sam verward, ‘ waar zal ik mijn kleren laten?’ Nu begreep Ezelina hem niet. ‘Laten?’ ‘Waar laten jullie je kleren?’ Enock wees naar de muur. Er waren spijkers in geslagen en daar hing een kleine verzameling broeken, shirts en doeken aan. ‘Ezza en ik delen een spijker.’ ‘En Macdonald deelt er een met Chikondi,’ maakte Ezelina de boodschap af. ‘Jij kunt je koffer gebruiken. Amai heeft een doos onder het bed.’ Sam kon zien dat er geen ruimte was voor een ladenkast. Hij plofte neer op zijn koffer en zuchtte; hij voelde zich ellendig. Alles was zo anders, nog meer dan hij zich voor had kunnen stellen.
Boekenpaspoort Naam: Jan Michael Geboortedatum: 3 maart 1947 Woonplaats: Amsterdam Eerste kinderboek: De duistere heuvel
Wil je weten hoe dit verder gaat? Lees dan Op weg naar huis van Jan Michael, uitgeverij Lemniscaat, 2007.
Als kind hield Jan Michael (zeg: Djen Majkol) veel van lezen, maar zélf schreef ze bijna nooit. Ze woonde op de Seychellen, een eilandengroep ten oosten van Afrika. Er was daar geen televisie en dus had ze alle tijd om boeken te verslinden, tussen de takken van de guave vlakbij haar huis. Eerst wilde Jan dokter worden, maar ze ging geschiedenis studeren en bij een Engelse uitgeverij werken. In 1987 schreef ze een liefdesgedicht voor haar man Paul. ‘Heel mooi’, zei hij, ‘maar hoe gaat het verder?’ ‘Het is af!’ riep Jan verontwaardigd. Maar daar was Paul het niet mee eens. ‘Hier kun je zelfs een boek van maken’, zei hij. Dat deed Jan en een jaar later lag haar boek voor volwassenen Een bundeltje mirre in de winkel. Daarin staan veel herinneringen aan haar jeugd op de Seychellen. Ze beschrijft bijvoorbeeld hoe ze met haar broer op zoek gaat naar de griezelige gris-gris-man. Die tocht werd in 1994 het onderwerp van Jans eerste kinderboek De duistere heuvel.
34
35
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Een echt dorp met een andere naam
Het verhaal van Sam is niet echt gebeurd. Toch bestaat het dorp waar Sam naartoe verhuist. Het ligt in Malawi. ‘Mijn man en ik hebben daar twee weken gelogeerd bij Nederlandse vrienden van ons, die dokters waren in het plaatselijke ziekenhuis’, vertelt Jan. ‘De oppas van hun kinderen was Mercy, een bijzondere vrouw uit het dorp. Zij heeft mij over haar leven verteld. Toen ik terug in Nederland was en aan Op weg naar huis werkte, besloot ik dat Mercy de tante van Sam moest worden. Ik heb het haar gevraagd en ze vond het goed. Maar ik heb de naam van het dorp veran derd. Op de kaart van Malawi vind je geen plaats die Mandingwe heet. Veel mensen in het dorp van Mercy geloven in hekserij en zijn daar bang voor. Soms beschuldigen ze dorpelingen ervan een heks te zijn, meestal uit jaloezie. Daarom is het beter dat niemand uit het dorp erachter komt dat Mercy nu in een boek staat.’
weetjesprikbord Jan werd in Engeland geboren, maar woont al sinds 1976 in Amsterdam. Ze spreekt Nederlands, maar schrijft haar boeken in het Engels. In Amsterdam werd een veiling gehouden om geld op te halen voor de restauratie van een kerk. Jan besloot een rol in Op weg naar huis te verkopen. Degene die het meeste geld betaalde, zou in het boek komen. Allan Poot was de winnaar. De motorman die Sam in het boek tegenkomt, kreeg zijn naam! Jan ontving eerder een Vlag & Wimpel van de Griffeljury voor haar boek Ik ben Joshua en mijn vader is een held. Op weg naar huis wordt ook in Engeland uitgegeven. Maar wel met een andere kaft en zelfs een hele andere titel. In het Engels heet het boek Leaving home. Dat betekent: van huis vertrekken. Precies het omgekeerde van Op weg naar huis dus! Maar als je het boek leest, merk je dat allebei de titels kunnen.
WWWebsite www.lemniscaat.nl 36
37
Een boek vol bloemen De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten Verzameld door Gerrit Komrij
J
e kunt knikkers verzamelen en postzegels, of… gedichten! Dat laatste doet Gerrit Komrij al 56 jaar. Op zijn twaalfde maakte hij zijn eer ste verzamelboek en noemde het Keuze uit de gedichten, rijmpjes en versjes van Gerrit J. Komrij. Later werd hij zelf dichter, maar bleef hij ook poëzie voor volwassenen verzamelen en er boeken van maken. Weet je wat het officiële woord voor zo’n verzamel boek is? Een bloemlezing. Lezen is een oud woord voor verzamelen. Dus eigenlijk betekent het: bloe men verzamelen. Gedichten zo mooi als bloemen. Vorig jaar ging Gerrit voor het eerst op zoek naar de beste gedichten voor kinderen. Hij vond er meer dan duizend en die staan in dit ongelofelijk dikke boek vol bloemen. Er staan rijmpjes in van lang ge leden, maar ook gedichten van nu, lange verzen en hele korte, zoals dit reisgedicht van Jules Deelder: ‘Als ik m’n ogen toedoe/ ben ik in Honoloeloe’.
38
39
Voorproefje
Hieronijmus van Alphen (1746-1803) De pruimenboom - ene vertelling
J.J.A. Goeverneur (1809-1889) Mop en Mopje
Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot. ‘t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, schoon zijn vader ‘t hem verbood. Hier is, zei hij, noch mijn vader, noch de tuinman, die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf, zes pruimen niet. Maar ik wil gehoorzaam wezen, en niet plukken: ik loop heen. Zou ik, om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen. Voort ging Jantje: maar zijn vader, die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het lopen tegen vooraan op het middelpad. Kom mijn Jantje, zei de vader, kom mijn kleine hartedief ! Nu zal ik u pruimen plukken; nu heeft vader Jantje lief. Daarop ging Papa aan ‘t schudden, Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop.
Toen onze mop een mopje was, Was ’ t aardig om te zien; Nu bromt hij alle dagen En bijt nog buitendien; baf boef, baf, boef, baf, boef, baf boef En bijt nog bovendien; Nu bromt hij alle dagen En bijt nog bovendien. Je bent een heel bedorven dier! Eerst nam je wat ik bood; Nu wil je lekkre beetjes En lust niet eens meer brood, baf boef, baf, boef, baf, boef, baf boef En lust niet eens meer brood, Nu wil je lekkre beetjes En lust niet eens meer brood. De mop zei hierop tot de knaap: Hoe dwaas praat gij daar toch! Had gij mij niet bedorven, ‘k Was een lief mopje nog, baf boef, baf, boef, baf, boef, baf boef ‘k Was een lief mopje nog, Had gij mij niet bedorven, ‘k Was een lief mopje nog.
40
41
C. Buddingh’ (1918 - 1985) De blauwbilgorgel
Kees Spiering (1958) Bekentenis
Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind’ren van. Raban! Raban! Raban!
Zijn vader nam hem mee naar buiten, de tuin in hoewel ’t bedtijd was
Ik ben een blauwbilgorgel, Ik lust alleen maar korgel, Behalve als de nachtuil krijst, Dan eet ik riep en rimmelrijst. Rabijst! Rabijst! Rabijst! Ik ben een blauwbilgorgel, Als ik niet wok of worgel, Dan lig ik languit in de zon En knoester met mijn knezidon. Rabon! Rabon! Rabon! Ik ben een blauwbilgorgel, Eens sterf ik aan de schorgel, En schrompel als een kriks ineen En word een blauwe kiezelsteen. Ga heen! Ga heen! Ga heen!
42
Tussen de bomen hing de nacht, warmte van de dag, ’t schooljaar was voorbij, zowat Stilte, moeder en de hond wachtten binnen, alleen de kat schoof troostend langs zijn been Bij de sloot vertelde de vader wat de zoon al had geraden: dat hij zou gaan, maar in de buurt bleef Vaders gezicht kon hij niet zien. Alleen een stem was er die nacht en lang daarna
43
Boekenpaspoort
Erik van Os (1963) Zomaar Dat zo’n mooi meisje tegenover mij in de trein zo’n fotomodellig meisje met van die fonkelende ogen met van dat engelenhaar en zo’n perzikhuidje met van die kuiltjes in haar wang en een lieve glimlach van hier tot waar ik moet zijn dat zo’n mooi meisje zomaar ineens in haar neus begint te peuteren. (En het nog opeet ook.) Nog veel meer gedichten vind je in De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten, verzameld door Gerrit Komrij, uitgeverij Prometheus, 2007.
44
Naam: Gerrit Komrij Geboortedatum: 30 maart 1944 Woonplaats: Vila Pouca da Beira (Portugal) Eerste kinderboek: De snor van Dalí Gerrit Komrij werd geboren in een kippenhok. Dat kunnen niet veel mensen zeggen. Het was oorlog in Nederland en de vader en hoogzwangere moeder van Gerrit waren tijdens een wandeling veilig in een kippenhok gaan zitten, omdat er luchtaanvallen waren. Gerrit groeide op en vanaf het moment dat hij kon lezen, was hij bezeten van boeken. Hij las veel, maar vond boeken verzamelen minstens zo leuk. Nog steeds trouwens: in zijn thuisbibliotheek staan meer dan vijftigduizend boeken! ‘Verzamelen is voor mij net zoiets als lopen en neuspeuteren’, zegt Gerrit. ‘Ik weet niet waar het vandaan komt. Je hébt het op een morgen.’ Gedichten vond hij als kind al mooi. ‘Het grootste wonder van de poëzie voor mij was dat een gedicht op één bladzijde paste en toch iets afgeronds had.’ Later werd Gerrit zelf ook dichter, maar hij schreef nooit poëzie voor kinderen. ‘Omdat ik niet weet hoe kinderen denken en wat ze doen. Daarvoor moet je zelf kinderen hebben of voor de klas staan. Vandaar dat veel kinderdichters zulke oudjes zijn; het duurt een poos voor je vader of meester bent.’ 45
!
Het weetje dat je nog niet wist... Suja, suja, pollewop!
Om gedichten uit te kiezen voor De Nederlandse kinderpoëzie, sloot Gerrit zich twee weken lang op in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Hij kreeg een apart leeskamertje met een tafel, een paar kasten en een kopieerapparaat. ‘Er waren vriendelijke heren die elke dag karretjes vol boeken uit het magazijn haalden en in mijn kamer neerzetten’, vertelt Gerrit. En daar las hij gedicht na gedicht, boek na boek. Wat hij mooi vond, legde hij op een stapel. ‘Er ontstonden molshopen van boeken in mijn leesvertrek. Maar gelukkig had ik Michael, die voor de orde zorgde en kopieën maakte van de gedichten die ik uitkoos.’ Na een tijdje had Gerrit zoveel kinderpoëzie gelezen, dat hij een beetje gek ging doen: ‘Een vriendin noemde ik opeens Pollewop. Ik zag haar wenkbrauwen nooit zo hoog staan. Tegen een kennis zei ik aan de telefoon: Suja, suja. Hij verbrak de verbinding.’ Met een pak van tweeduizend kopieën vertrok Gerrit naar huis. Er bleef ook een stapel hier, voor het geval het vliegtuig zou neerstorten. Thuis maakte hij de laatste keuze: van tweeduizend naar duizend en enige.
weetjesprikbord Gerrit las meer dan tweehonderd boeken met gedichten voor peuters. ‘Zo ben ik een peuterpoëzieprofessor geworden’, zegt hij. Hij ontdekte dat peutergedichten bar sten van de vraag- en uitroeptekens!!!! In het oosten van Nederland rijdt een trein die naar Gerrit Komrij is vernoemd. Zijn naam staat op de zijkant. In Gerrits bloemlezing staan ook gedichten van kinderen. ‘Daaraan kun je zien dat de meeste kinderen aanleg hebben om gedichten te schrijven. Het zit in hun vingers.’ Als je de letters van de naam Gerrit Komrij in een andere volgorde opschrijft, komt er een grappig zinnetje uit: ‘Ik rijm erg rot’. Of je daar als dichter nou blij mee moet zijn? Maar je kunt er ook van maken: Griet Rijmrok. Dat klinkt al beter, vind je niet? In De Nederlandse kinderpoëzie staat één liedtekst van Gerrit zelf: Kinderballade (blz. 776). Het kwam in 1976 uit op een plaat, gezongen door Boudewijn de Groot, maar stond nooit eerder in een boek. ‘Een verwennerijtje voor mezelf’, zegt Gerrit.
WWWebsite: www.pbo.nl 46
47
Vlinders om je hoofd Eén miljoen vlinders Edward van de Vendel
V
roeg of laat komt iedereen ze een keer te gen: de vlinders. Ze zijn met één miljoen en ze blijven maar rond je hoofd fladderen. Olifant Stach snapt er niets van als hij de vlinderwolk ’s nachts om zijn kop ziet vliegen. Maar zijn ouders weten de volgende morgen wat hem te doen staat. Hij moet op reis, de vlinders achterna. Onderweg merkt Stach dat niemand an ders de vlinders ziet. Ze brengen hem regelrecht naar een olifantenmeisje dat net als hij bijna ver dwijnt in een wolk van één miljoen vlinders. Als Stach haar ziet, lijkt het wel of hij de vlinders plotseling heeft ingeslikt, alsof ze kriebelen in zijn buik… Op de wondermooie tekeningen in dit boek, kun je ook het verhaaltje van een kleine muis volgen, die op bijna elke bladzijde rondsjouwt met een tekening van een hartje. Een mooi verhaal over verliefdheid, voor jonge en oude mensen en iedereen daar tussenin. 48
49
Voorproefje Midden in de nacht zag Stach ze voor het eerst: de vlinders. Ze vlogen rond zijn kop en het waren er één miljoen.
Stach zag vlinders van goud, vlinders met streep jes, vlaggenvlinders, vlinders met een oog, met een regenboog, met sterretjes, hij zag wappervlinders, waaiervlinders, waggelvlinders en wikkelvlinders, vlinders met komma’s, vlinders met punten en zelfs met dubbele punten, lieveheersbeestvlinders ook, en knalmotten en paarsjes en vaarsjes, vlinders met bloemblaadjes in plaats van vleugels, met wieken, met flapjes en lapjes, glimlachvlinders zag hij, zoekvlinders en vindvlinders, en zelfs een Grote Blote uit Moesmenistan. De volgende ochtend vroeg Stach aan zijn vader en moeder: ‘Hebben jullie die vlinders gezien van nacht?’
Stachs vader en moeder lieten alles vallen wat ze in hun handen hadden. Ze keken Stach lang en ge schrokken aan. Ze zeiden: ‘Nee. Wij hebben niks gezien. Weet je het wel zeker? Vlinders? Vannacht? Zo snel al?’ Stach zei: ‘Eh... ja.’ En toen knikten Stachs vader en moeder naar elkaar, en ze zeiden: ‘O, grote jongen van ons... Het is tijd.’
50
51
Tijd waarvoor? dacht Stach, maar zijn vader en zijn moeder renden weg en kwamen terug met een veldtas. Ze zeiden: ‘Hier. Drinken. En eten. Voor onderweg. Je moet gaan.’ ‘Wat?’ vroeg Stach. ‘Waarheen?’ ‘Dat begrijp je vanzelf,’ zeiden zijn vader en moeder. ‘Maar ik wil niet weg! En wanneer kom ik dan terug?’ Weer zeiden Stachs ouders: ‘Dat begrijp je van zelf,’ en ze duwden Stach het pad op naar het bos. Ze snotterden, ze wreven in hun ogen en ze riepen: ‘We wensen je het allermooiste!’ Wil je weten hoe dit verder gaat? Lees dan het prentenboek Eén miljoen vlinders van Edward van de Vendel (met illustraties van Carll Cneut), uitgeverij De Eenhoorn, 2007.
52
Boekenpaspoort Naam: Edward van de Vendel Geboortedatum: 1 augustus 1964 Woonplaats: Rotterdam Eerste boek: Betrap me In de trein, op weg naar zijn ouders, schreef Edward van de Vendel het verhaal Eén miljoen vlinders. In drie kwartier. Thuis zette hij de tekst in zijn computer. ‘Zo doe ik dat altijd. Ik schrijf met de hand en daarna typ ik het uit. Dan ga ik de printjes lezen en herschrijven of lees ik het ergens voor.’ Dat laatste deed Edward met Eén miljoen vlinders tijdens een bezoek aan een school voor meesters en juffen. Daar was hij samen met tekenaar Carll Cneut om over boeken te vertellen. ‘Toen het verhaal uit was, keken alle leerlingen naar Carll. Ze vonden allemaal dat hij er een prentenboek van moest maken, omdat het verhaal perfect bij zijn manier van tekenen past.’ Carll wilde wel, maar zijn agenda stond vol met andere prentenboeken. Wel vier of vijf en daar zou hij nog jaren mee bezig zijn. Zo lang kan het niet wachten, vond de uitgeefster. Ze pakte Carlls agenda en een rode pen en begon zomaar te strepen. Hup, een ander prentenboek eruit en Eén miljoen vlinders erin. Het werd het eerste prentenboek dat Edward samen met Carll maakte. 53
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Botervlieg, zomervogeltje of strikjespasta Eén miljoen vlinders is vertaald in elf talen! En weet je wat zo grappig is als je al die buitenlandse boeken bekijkt? Je ziet dat bijna elk land een ander woord voor ‘vlinders’ heeft. Meestal lijken woorden in verschillende talen wel een beetje op elkaar. Maar bij vlinders is dat niet het geval. In het Deens heten vlinders ‘sommerfugle’ (zomervogeltjes). Duitsers zeggen ‘schmetterlinge’ en dat komt van het woord ‘schmetten’ (melkroom). Wat dat met vlinders te maken heeft? Vroeger geloofden de mensen dat vlinders vermomde heksen waren, die op het platteland melk en room kwamen snoepen. In het Engels heet de vlinder daarom ook ‘butterfly’ (botervlieg). De Italianen noemen vlinders ‘farfalle’ en hebben er meteen een pasta naar vernoemd in de vorm van een vlindertje of een strikje. En zo kunnen we nog wel even doorgaan: mariposas (Spaans), papillons (Frans), borboletas (Portugees), metuljev (Sloveens)… Waar ons eigen woord ‘vlinder’ vandaan komt? Van het oude woord ‘flindern’, dat fladderen betekent. Met de Duitse titel van Eén miljoen vlinders is trouwens nóg iets opvallends aan de hand. Het boek heet daar Zwei Millionen Schmetterlinge, dat twéé miljoen vlinders betekent. Een miljoentje meer dan in Nederland. De Duitse vertaler vond dat mooier klinken dan Eine Million Schmetterlinge. 54
weetjesprikbord Edward groeide op in Beesd, wilde voetballer of zanger worden, maar werd meester en directeur op een basisschool. Op zijn zeventiende werd Edward zelf voor het eerst verliefd. Daarvoor was hij wel eens 7 vlinders tegengekomen en ook een keer 34, maar nooit één miljoen. Edward viel dit jaar nóg een keer in de prijzen. De Griffeljury bekroonde ook zijn prentenboek Kleinvader, met een Vlag & Wimpel. De naam Stach is géén knipoog naar het boek Koning van Katoren van Jan Terlouw, zoals veel mensen denken. Edward vond het gewoon een mooie naam. Edward wist tijdens het schrijven dat Stach een stevig, groot dier zou zijn, maar wát voor dier wist hij nog niet. Carll heeft Stach het lijf van een olifant gegeven. In Eén miljoen vlinders heeft Carll een bekende figuur verstopt: circushond Heer Morf uit zijn eigen prentenboek Het ongelooflijke liefdesverhaal van Heer Morf. Kun jij hem vinden?
WWWebsitE:
www.edwardvandevendel.com, www.carllcneut.com 55
Achthonderd jaar Amsterdam Kinderen van Amsterdam Jan Paul Schutten
A
ls je in de zeventiende eeuw op school naar de wc moest, dan ging je gewoon middenin de klas op een pot zitten. Gezellig poepen tijdens de les met je klasgenoten om je heen. Ongelofelijk, hè? Maar zo ging het echt! Nog zo’n geinig weetje: in de Mid deleeuwen dronken kinderen bier. Er zat minder alcohol in dan in het bier dat je tegenwoordig in de supermarkt kunt kopen, maar toch. Dit soort dingen lees je allemaal in Kinderen van Amsterdam, een geweldig boek over de geschiedenis van onze hoofdstad. Elk hoofdstuk begint met een strip en beschrijft het leven van een kind dat vroeger echt heeft bestaan. Tegenwoordig zijn de straten van Amsterdam de drukste van Nederland, maar achthonderd jaar geleden woonde er nog geen mens. Het was een groot natuurgebied. Een paar mensen bouwden een dorpje en dat groeide in acht eeuwen uit tot de grote stad die Amsterdam nu is. 56
57
Voorproefje Alle dieven op de dam
58
59
In het Koninklijk Paleis op de Dam komen vandaag de dag alleen maar belangrijke staatshoofden en politici. En de koningin slaapt er soms. Maar in 1660 is het dé plek om de grootste schurken van de stad te bekijken. Want dan wordt het gebouw gebruikt als stadhuis. En in het stadhuis is ook de rechtbank. Daar werkt de schout met zijn rechters: de schepenen. Bij een belangrijk proces staan er tientallen Amsterdammers te kijken hoe zij de misdadigers berechten. Als ze geluk hebben, zien ze hoe een dief of moordenaar gemarteld of gedood wordt. Dat gebeurt allemaal op de Dam voor het stadhuis. Telkens als er een belangrijke veroordeling is, schreeuwen ‘nieuwswijven’ het door de stad. Niemand hoeft het dan te missen. Zo’n veroordeling is een vrolijk uitje voor de Amsterdammers. Er staan elke keer wel duizenden mensen toe te kijken. De straffen in die tijd zijn verschrikkelijk zwaar. Maar hoe streng de straffen ook zijn, toch wemelt het in Amsterdam van de dieven, vechtersbazen en moordenaars. De beul is daarom nooit lang werkloos. En de gevangenissen zitten overvol. Bedelen en bedeling Twaalf jaar oud is hij, Loduik Jochimszen. En elke dag loopt hij de straten af om te bedelen. Dat doet hij door te doen alsof hij niet kan horen en spreken. Op een lei schrijft hij wat hem overkomen is. Hij maakt iedereen wijs dat hij ooit op een kanon in
slaap is gevallen. Toen een dronken soldaat dat kanon afschoot, was de klap gigantisch. Loduik werd er in één keer doof en stom van. Het is zo’n gek verhaal dat alle voorbijgangers erin trappen. Loduik verdient er geld als water mee. Hij moet alleen wel uitkijken. Hij moet uit de handen van de mannen van de schout blijven, want bedelen is verboden in de stad. Tot in 1529, ver voor Loduik, mocht iedereen in Amsterdam om geld bedelen. Maar dat trok zo veel bedelaars aan dat de hele stad er last van kreeg. Daarom moesten de armen voortaan werken voor hun geld. Alleen als je echt niet meer kon werken, kreeg je een bedelpenning. Dat betekende dat je op bepaalde dagen mocht bedelen. Overigens wer den de werkloze armen niet aan hun lot overgelaten. Er waren veel liefdadigheidsinstellingen in de stad. Die zorgden voor geld, eten en onderdak. Dat heette de ‘bedeling’. De instellingen kregen geld van het bestuur van de stad en van de kerken en ook van rijke mensen. Maar er waren altijd meer armen dan dat er geld was. En daarom zijn veel mensen die geen bedelpenning hadden blijven bedelen. De bedelpenning bestaat tegenwoordig niet meer. Maar het bedelen is altijd gebleven. Het was de taak van de schout om al die schooi ers op te pakken. Maar dat was lastiger dan het lijkt. De bedelaars kregen nog wel eens hulp van
60
61
omstanders. Zij vielen de medewerkers van de schout aan als die een bedelaar wilden oppakken. En soms lieten die medewerkers zich gewoon omkopen. Ze kregen dan geld van de bedelaar en lieten hem dan weer gaan. Toch werden er jaarlijks nog honderden bedelaars opgepakt. Een gevangenis als dierentuin Loduik hoeft natuurlijk helemaal niet te bedelen. Hij kan gewoon aan het werk. Maar door te doen alsof hij doof en stom is, verdient hij meer geld dan hij ooit met werk kan verdienen. Toch zit er een risico aan. Als hij wordt opgepakt, komt hij in het Werkhuis terecht. Dat is een soort gevangenis waarin je aan het werk wordt gezet. Amsterdam heeft verschillende van dit soort tehuizen. Zo is er het Rasphuis voor jongens en mannen. Dat heet zo omdat de gevangenen daar speciaal Braziliaans hout moeten raspen, zodat er verf van kan worden gemaakt. De gevangenen moeten ook in actie komen als er grachten gegraven moeten worden of als er dijken nodig zijn. Wie niet wil werken, wordt in de waterkelder opgesloten, een kelder die langzaam onder water loopt. De gevangene krijgt dan een handpomp om het water weg te pompen. Het is dus pompen of verzuipen voor hem. Meisjes en vrouwen gaan naar het Spinhuis. Daar moeten ze wol spinnen en kleren naaien. 62
Het is de bedoeling dat alle gevangenen op die manier een vak leren. Dan kunnen ze later een baan krijgen, zodat ze op het rechte pad blijven. Maar in werkelijkheid komt daar weinig van terecht. Als de misdadigers vrijkomen, gaan ze vaak al snel weer het verkeerde pad op. Toch zijn de gevangenissen een groot succes. Want met die goedkope arbei ders valt er genoeg te verdienen met de verkoop van houtpoeder en wol. Bij de tehuizen komt ook nog op een andere manier geld binnen. Wie een leuk uitje wil, mag tegen betaling een middagje komen kijken in het Rasp- of Spinhuis. Dierentuinen bestaan nog niet, maar dit vinden de Amster dammers minstens zo leuk. Ook de gevangenen hebben er wat aan. Ze kunnen gewoon praten met de bezoekers. En tegen betaling willen ze wel de striemen van de zweep op hun billen laten zien. Loduik wordt gepakt en ondervraagd Loduik weet een tijdje uit de handen van de schout te blijven, maar uiteindelijk wordt hij toch opgepakt. Hij komt in het Werkhuis terecht en wordt daar flink onder handen genomen. De arts van het tehuis hoort van zijn verhaal en wil meteen weten of Loduik echt doofstom is of dat hij doet alsof. Daarom schrijft de arts tientallen slimme vragen op het leitje. Loduik beantwoordt ze allemaal. Toch gelooft de arts geen woord van 63
wat de jongen opschrijft. Hij zegt daarom dat hij Loduiks keel maar eens moet opensnijden om te kijken wat er met hem aan de hand is. Hij begint alvast met Loduiks kaak. De volgende morgen gaat hij verder zoeken, zegt hij. Dan zal hij er me teen een gloeiende tang bij halen om de tong vast te schroeien. Misschien dat de jongen dan weer kan praten. De arts is natuurlijk niet echt van plan om Loduiks mond dicht te schroeien. Hij wil de jongen alleen zo bang maken dat hij zich ver raadt. Maar Loduik geeft nog steeds geen krimp.
Boekenpaspoort Naam: Jan Paul Schutten Geboortedatum: 30 november 1970 Woonplaats: Amsterdam Eerste kinderboek: Ruik eens wat ik zeg
Wil je nog meer weten over Amsterdam? Lees dan Kinderen van Amsterdam van Jan Paul Schutten, uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2007.
Wie Jan Paul Schutten precies is, blijft een raadsel. Wie goed op zijn weblog kijkt, ontdekt steeds weer andere informatie over zijn persoon. Niet zo lang geleden was daar dit verontrustende bericht te lezen: ‘In 2002 wist de beruchte Italiaanse maf fiabaas Gianni P. aan vervolging door de politie te ontkomen. Hij onderging plastische chirurgie, leerde Nederlands en nam een nieuwe identiteit aan. Onder de naam Jan Paul Schutten is hij inmiddels een carrière begonnen als kinderboekenschrijver.’ Dus of Jan Paul écht vanaf zijn twaalfde schrijver wilde worden, in Utrecht ging studeren, daarna bij een reclamebureau ging werken, in 1998 een beginnetje van Ruik eens wat ik zeg opstuurde aan twaalf uitgevers, die het op één na niet wilden uitgeven, maar die ene dus wel, en dat hij daar kinderboekenschrijfster Bibi Dumon Tak tegen het lijf liep, op wie hij verliefd werd en waar hij nu mee samenwoont in Amsterdam, of dát allemaal echt gebeurd is en niet verzonnen, zullen we helaas nooit weten.
64
65
De ontsnapping van Loduik Loduik is doodsbang dat de arts de volgende dag zijn mond dicht gaat schroeien. Als hij ziet dat er een klein wondertje gebeurd is, grijpt hij zijn kans. Het Werkhuis ligt aan het IJ en het water zorgt ervoor dat je niet zo makkelijk kunt ontsnap pen. Je kunt wel proberen te zwemmen, maar dan halen ze je met een boot altijd in. Loduik heeft dit keer geluk. Het kleine wondertje is het extreem lage water. Vandaag kun je met droge voeten wegkomen. En dat doet Loduik. Hij klimt over het hek en rent zo hard als hij kan.
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Het Fort van Sjaco bestaat wel/niet* Ook vroeger al vertelden mensen een gebeurtenis soms nét iets spannender na dan het in het echt was. Het kan dus moeilijk zijn om te achterhalen of een verhaal dat je in een oud boek leest wel klopt. Jan Paul las bijvoorbeeld over de rover Sjaco en schreef in zijn boek: ‘Aan de Elandsgracht is een gevelsteen te zien waarop staat: ’Het Fort van Sjaco.’ Het hangt er niet voor niets. Hier woonde de beroemde rover Sjaco. Het was niet zomaar een huis, het leek echt op een fort. Overal waren verborgen vluchtgangen, waardoor Sjaco meteen kon verdwijnen als de schout langs kwam.’ Maar toen Jan Pauls boek al af was, kwam hij er plotseling achter dat het fort nooit heeft bestaan! Gelukkig kon hij het stukje nog herschrijven: ‘Aan de Elandsgracht is een gevelsteen te zien waarop staat: ‘Het Fort van Sjaco.’ De eigenaars van het pand dachten dat het de schuilplaats van Sjaco was. Ze lieten daarom een gevelsteen maken. Later werd bekend dat de misdadiger hier nooit heeft gewoond. Het was een verzinsel van een schrijver, Justus van Maurik. En heel veel mensen zijn daarin getrapt. Maar ook al bestond zijn fort niet, Sjaco heeft wel degelijk geleefd.’ * doorstrepen wat niet van toepassing is 66
weetjesprikbord Vroeger bestond er nog geen officiële spelling. Je mocht woorden en namen schrijven zoals je zelf wilde. Als Jan Paul in het archief informatie zocht over de oplichter Loduik, moest hij dus zoeken op Loduyk, Looduik, Looduijk, Loduuk en ga zo maar door. Wat een klus! Op de website www.janpaulschutten.nl staat een filmpje van een rondleiding die Jan Paul door Amsterdam geeft. Hij laat plekken zien die ook in zijn boek voorkomen! Tekenaar Paul Teng heeft het idee voor het getekende gat in het omslag van Kinderen van Amsterdam afgekeken van een stripalbum over Kuifje: De zaak zonnebloem! Uitgerekend in de bibliotheekzaal waar de boeken over Amsterdam stonden, zat bijna altijd een stinkende man. Die stonk zo naar oud zweet, dat Jan Paul niet durfde te ademen. Hij moest de boeken supersnel opzoeken en naar een andere zaal vluchten om daar te lezen. Voor Ruik eens wat ik zeg kreeg Jan Paul een Vlag & Wimpel van de Griffeljury
WWWebsite
www.janpauls.blogspot.com, www.janpaulschutten.nl 67
Praten met de dood De eend, de dood en de tulp Wolf Erlbruch
H ‘
et enige wat je in het leven zeker weet, is dat je geboren bent en ooit dood zult gaan’, zegt Wolf Erlbruch. Hij maakte dit prentenboek over een eend, die op een dag merkt dat de dood achter haar aansluipt. Wat een naar onderwerp, denk je misschien. Maar de eend ontdekt dat de dood eigenlijk best aardig is. ‘Ik wilde van de dood geen moordenaar maken’, vertelt Wolf. ‘Het moest niet zo’n man met een zeis worden, die mensen zélf doodmaakt. De dood is al leen in de buurt, voor het geval het leven ophoudt.’ De dood heeft in Wolfs prentenboek het hoofd van een skelet, maar kijkt toch vriendelijk. ‘Hij lijkt een beetje op een oud mannetje of juist op een baby. Mensen aan het begin en aan het eind van het leven lijken op elkaar.’ De eend en de dood doen gezel lige dingen samen tot er iets aan eend verandert. Ze houdt op met ademen.
68
69
Voorproefje Na een tijdje moest de dood toegeven dat duiken naar voedsel niets voor hem was. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij. ‘het is me hier toch echt te nat.’
‘Heb je het koud?’ vroeg de eend. ‘Zal ik je war men?’ Dit had nog niemand voor de dood willen doen.
70
71
De volgende ochtend heel vroeg werd de eend als eerste wakker. Ik ben niet dood! dacht ze. Ze porde de dood in zijn zij. ‘Ik ben niet dood,’ kwaakte ze tevreden. De dood keek op. ‘Dat doet me plezier,’ zei hij en hij rekte zich uit. ‘En als ik gestorven was…?’ ‘Dan had ik niet kunnen uitslapen,’ geeuwde de dood. Dat vond de eend nu weer niet aardig. Wil je weten hoe dit verder gaat? Lees dan het prentenboek De eend, de dood en de tulp van Wolf Erlbruch, Em. Querido’s uitgeverij, 2007.
72
Boekenpaspoort Naam: Wolf Erlbruch Geboortedatum: 30 juni 1948 Woonplaats: Wuppertal (Duitsland) Eerste (eigen) boek: De verschrikkelijke vijf Je kent hem vast wel: de boze mol met de drol op zijn hoofd. Niet? Dan moet je het boek Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft maar eens lezen. Het is waarschijnlijk het bekendste kinderboek dat Wolf Erlbruch heeft geïllustreerd. Maar niet het eerste. Een uitgever vroeg hem al in 1983 tekeningen voor een kinderboek te maken. Wolf vond dat wel een leuk idee. Hij zou bijna vader worden van zijn zoon Leonard en bedacht dat het boek een mooi cadeau voor het kind zou zijn. Wolf illustreerde daarna ontelbaar veel verhalen en schreef zelf ook boeken. Veel mensen vinden hem de beste kinderboekenillustrator van Duitsland. Daarom kreeg hij in 2006 de Hans Christian Andersen Prijs, één van de belangrijkste prijzen ter wereld voor schrijvers en tekenaars. Wolf tekende de eend, de dood en de tulp al in 1996, op donker papier in de vorm van een boekenlegger. Hij gaf ze aan een vriendin cadeau. Tien jaar later bekeek hij ze opnieuw en toen kwam opeens het verhaal voor het prentenboek over de drie figuren in zijn hoofd. 73
!
Het weetje dat je nog niet wist...
De waakhond van Wuppertal Wolf levert nieuwe boeken altijd te laat in bij zijn uitgeverij. ‘Het lukt me nooit om mijn tekeningen op de afgesproken dag af te hebben. Meestal ben ik vier weken te laat.’ Zo ging het ook met De eend, de dood en de tulp, maar dit keer liet zijn Duitse uitgeefster zich niet aan het lijntje houden. Ze belde op en zei: ‘Wolf, morgenochtend kom ik naar je toe en ik ga niet meer weg tot het boek klaar is.’ De uitgeefster reed vijf en een half uur van München naar Wolfs woonplaats Wuppertal. ‘Ze ging als een waakhond op het ledikant in de hoek van mijn atelier zitten lezen’, vertelt Wolf. ‘Ik werkte al die tijd door, want ik moest nog een derde van het boek maken! Gelukkig had ik alles wel op postzegelformaat uitgetekend. Ik wist dus hoe het moest worden. Om twee uur ’s nachts had ik De eend, de dood en de tulp af. We dronken een glaasje wijn en zijn toen gaan slapen. De volgende ochtend reed mijn uitgeefster met een pakket tekeningen tevreden terug naar München.’
weetjesprikbord Toen Wolf twee jaar was, bleek al dat hij erg goed kon tekenen. Hij maakte een bladzijde vol brillen in perspectief! Wolf woont in Duitsland, maar heeft een vakantiehuisje in Zeeland. Hij heeft in de jaren zeventig ook een jaar in Nederland gewoond. Daardoor spreekt hij goed Nederlands! Af en toe speelt Wolf een beetje op zijn saxofoon, maar alleen als er niemand in de buurt is. Als je goed kijkt, zie je dat de tekeningen in De eend, de dood en de tulp zijn gemaakt op dun, bruin pakpapier. ‘Dat papier is zo oud dat er soms al beestjes op zitten, die het langzaam opeten’, vertelt Wolf. Nog nooit kreeg Wolf zoveel reacties op een boek als op De eend, de dood en de tulp. ‘Een oude dame schreef mij dat haar zus was overleden. Ze vroeg of ze mijn tekening van de dood voor de rouwadvertentie in de krant mocht gebruiken. Bijzonder, vind je niet?’
WWWebsite: www.queridokind.nl Wolfs schetsjes op postzegelformaat!
74
75
Boomlang avontuur Tobie Lolness - Op de vlucht Timothée de Fombelle
B
en jij wel eens in een boom geklommen? Het licht is daar, tussen de bladeren, geheimzinnig zachtgroen, het ritselt om je heen en het ruikt er naar avontuur. Het lijkt wel een hele nieuwe wereld. En dat is het ook, zo lees je in Tobie Lolness – Op de vlucht. In huisjes in de schors wonen minimensen van twee millimeter groot. Tobie Lolness is één van hen. Hij leeft in een reuzeneik. En dat is niet zo fijn als je misschien denkt. Tobies ouders zijn gevangen genomen door de machtige Jo Mitch, die met zijn leger snuitkevers grote woonwijken in de schors wil graven. Tobies vader, een beroemde professor, heeft een uitvinding gedaan waarmee dat veel sneller kan. Maar hij wil niet dat die in handen van Mitch komt; de boom zou eraan kapot gaan. Tobie wil zijn ouders bevrijden, maar de mannen van Mitch zitten ook achter hem aan… 76
77
Voorproefje Tobie was anderhalve millimeter lang, wat niet groot was voor zijn leeftijd. Alleen het puntje van zijn voeten stak uit het gat in de boomschors. Hij bewoog zich niet. De nacht dekte hem als een stolp af. Tobie keek naar de sterrenhemel, die zich als een inktzwarte en glinsterende waterplas tussen de reusachtige roodbruine bladeren uitstrekte. Als de maan van huis is dansen de sterren, zei hij bij zichzelf. En hij dacht ook: als er een hemel is in het paradijs, is die vast niet zo onmetelijk groot en mooi als deze. Die gedachte stelde hem een beetje gerust. Hij lag languit, met zijn hoofd op het mos. Het haar bij zijn oren voelde koud aan van de tranen. Tobie lag in een gat in de donkere schors. Zijn ene been was lelijk toegetakeld, zijn schouders zaten onder de schrammen en zijn haren plakten van het bloed. Zijn handen gloeiden pijnlijk doordat hij ze aan stekels had opengehaald. Verder had hij geen gevoel meer in zijn kleine lichaam; hij was kapot. Een paar uur eerder was zijn leven opgehouden, en hij vroeg zich af wat hij hier nog deed. Hij herinnerde zich dat hij dat altijd te horen kreeg als
hij zich overal mee bemoeide: ‘Ben je hier nou nog, Tobie?’ En nu zei hij het zachtjes tegen zichzelf: ‘Ben je hier nou nog?’ Maar hij was er inderdaad, levend en wel, en hij besefte dat hem een onheil was overkomen dat nog veel groter was dan de grenzeloze hemel boven zijn hoofd. Hij hield zijn ogen strak op die hemel gericht, net zoals je de handen van je ouders stevig vasthoudt als je in een drukke menigte naar een optocht staat te kijken. Als ik mijn ogen dichtdoe ga ik dood, dacht hij. Maar hij hield zijn ogen wijd opengesperd achter een waas van troebele tranen. Op dat ogenblik hoorde hij ze. En meteen werd hij weer door angst bevangen. Ze waren met z’n vieren. Drie volwassenen en een kind. Het kind droeg een fakkel waarmee het de anderen bijlichtte. ‘Hij zit hier ergens, ik weet zeker dat hij hier ergens zit.’ ‘We moeten hem te pakken krijgen. Hij moet ook boeten, net als zijn ouders.’ De ogen van de derde man lichtten geelachtig op in de nacht. Hij spuugde en zei: ‘We krijgen hem wel, hij zal boeten, reken maar.’ Tobie wou dat hij wakker kon worden uit deze nachtmerrie, bij zijn ouders in bed duiken en het op een huilen zetten... Hij wou dat ze hem in zijn pyjama zouden meenemen naar de keuken, waar
78
79
In het nauw gedreven
nog licht brandde, en dat hij dan een beker lekker warm honingwater zou krijgen, met een paar koekjes erbij, en dat ze hem zouden troosten: ‘Stil maar, lieverd, het was maar een nare droom.’ Maar Tobie lag trillend weggedoken in het gat en probeerde zijn uitstekende benen in te trekken. Tobie was pas dertien en hij was op de vlucht voor een heel volk, zijn eigen volk. En wat hij nu hoorde was nog erger dan alles wat hij in die angstige, kille nacht al had meegemaakt. Hij hoorde een vertrouwde stem, de stem van de jongen die altijd zijn vriend was geweest, Leo Blue. Leo was in zijn leven verschenen toen Tobie vierenhalf jaar was en Leo zijn boterhammen had gegapt; vanaf die dag hadden ze alles met elkaar gedeeld. Leuke dingen en minder leuke dingen. Leo woonde bij zijn tante, hij had geen ouders meer. Het enige wat hem nog herinnerde aan zijn vader, de beroemde avonturier El Blue, was een boemerang van balsahout. Door alles wat hij had meegemaakt was Leo gehard. Hij leek tot alles in staat, goed en kwaad. Tobie zag maar liever Leo’s goede kant: zijn moed en intelligentie. Algauw waren Tobie en Leo onafscheidelijk. Op een gegeven moment werden ze zelfs ‘Tobileo’ genoemd, alsof ze samen één naam hadden. Toen Tobie op een dag met zijn ouders naar de Ondertakken zou gaan verhuizen, hadden Leo en
hij zich verstopt in de verdorde knop van een blad om niet van elkaar te worden gescheiden. Pas twee dagen en drie nachten later waren ze gevonden. Tobie herinnerde zich dat dit een van de weinige keren was geweest dat hij zijn vader had zien huilen. En nu lag Tobie hier midden in de nacht, moeder ziel alleen weggedoken in een gat in de boomschors. Dit kon toch niet dezelfde Leo Blue zijn, die daar een paar meter verderop dreigend met zijn fakkel in de duisternis stond te zwaaien? Tobie had het gevoel alsof zijn hart brak toen hij zijn beste vriend hoorde brullen: ‘We krijgen je wel, Tobie, we krijgen je wel!’ De stem weergalmde tussen de takken. (…) De stem die dit zei klonk zo dichtbij dat Tobie het gevoel had dat hij iemands warme adem kon voelen. Hij verroerde zich niet meer, durfde niet eens zijn ogen te sluiten. Het schijnsel van een vlam tastte de duisternis af en het geluid van de prikkende stokken kwam zijn kant op. Een puntige stok drong ruw in de schors door en miste zijn gezicht op een haar na. Tobies kleine lijf was verlamd van angst.
80
81
Wil je weten hoe dit verder gaat? Lees dan Tobie Lolness – Op de vlucht van Timothée de Fombelle (met tekeningen van François Place), Em. Querido’s Uitgeverij, 2007.
Boekenpaspoort Naam: Timothée de Fombelle Geboortedatum: 17 april 1973 Woonplaats: Parijs (Frankrijk) Eerste vertaalde boek: Tobie Lolness – Op de vlucht ‘De natuur is een magische wereld’, zegt Timothée. ‘Dat vond ik als kind al. Het was voor mij een spannender wereld dan die van draken en heksen. Ik stelde me voor hoe het zou zijn als je anderhalve millimeter groot was en in een boom woonde. Als er dan een vlinder langs komt vliegen, moet dat voelen als een orkaan!’ Hoewel Timothée al schreef toen hij acht jaar was, duurde het nog een hele tijd voor hij een boek maakte. ‘Vroeger schreef ik vooral toneelstukjes voor mijn neefjes en nichtjes.’ Pas toen hij begin dertig was, begon hij aan Tobie Lolness – Op de vlucht. ‘Ik vond het niet moeilijk om het te schrijven. Het voelde heel vertrouwd om over de bomenwereld te vertellen.’ In de maanden dat Timothée aan het boek werkte, raakte zijn vrouw in verwachting. ‘Op de avond dat ik de laatste zinnen geschreven had, zei ik tegen haar: ik ben klaar met schrijven, het kindje kan komen. Vijf uur later werd onze dochter geboren. We noemden haar Elisha, naar Tobies vriendinnetje. En ik heb het boek opgedragen aan Elisha en haar moeder.’ 82
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Uit het fotoalbum van Timothée… Speciaal voor dit boekje zocht Timothée drie foto’s uit die belangrijk voor hem zijn. Timothées bureau in Parijs. Zie je die zwartwitfoto van dat kleine jongetje in het bos? ‘Dat ben ik als peuter’, zegt Timothée, ‘Bijna net zo klein als Tobie en net zo gek op bomen!’ Vele Tobie-fans zouden er heel wat voor over hebben om in dit opschrijfboekje met bosgroene kriebels te lezen. Timothée: ‘Daarin schreef ik de eerste verhalen over Tobie Lolness.’ Misschien kun je het over een paar jaar in een museum bewonderen… 83
Deze foto van Timothée werd twee jaar geleden genomen in het Aziatische land Laos. ‘Daar woont mijn broer’, vertelt hij. ‘De stapel papier die ik in mijn hand heb, is de drukproef van Tobie Lolness – Op de vlucht. Voor een boek gedrukt wordt, moet de schrijver zelf nog een keer controleren of er foutjes in staan. En waar kon ik mijn boek beter nakijken dan midden tussen de bomen? Op dat moment wist ik nog niet of iemand het boek zou gaan kopen en lezen. Afgelopen zomer was ik terug in Laos en mijn boek is vertaald in 25 talen! Ongelofelijk, dat had ik toen deze foto werd gemaakt nooit kunnen denken.’
weetjesprikbord Tobie reageerde uitzinnig toen Timothée hem vertelde dat ze met z’n tweetjes een Zilveren Griffel hebben gewonnen. Het tweede deel over Tobie Lolness, De ogen van Elisha, ligt nu in de winkel. Maar Timothée werkt alweer aan een heel ander boek: ‘Het is een avontuur dat speelt in de eerste helft van de twintigste eeuw.’ Toen Timothée zeventien was, ging hij voor het eerst op reis met zijn vriendinnetje Laetitia. Naar Nederland! Acht jaar later trouwde hij met haar, dus zijn vakantie in Nederland is een belangrijke herinnering voor hem. Timothée hoopt dat mensen die Tobie Lolness lezen anders naar de natuur gaan kijken. ‘Onze planeet en al het leven is kwetsbaar. Als je dat beseft, geniet je meer van alles wat je om je heen ziet en wat je meemaakt.’ Urenlang wandelen in het bos en schrijven onder een boom, vindt Timothée heerlijk.
WWWebsite: www.queridokind.nl
84
85
Koekjes van gebakken lucht Sjaantje doet alsof Sjoerd Kuyper
K
en je dat? Heb je zin in een heerlijk choco ladekoekje (of eigenlijk twee), kijk je in de trommel en is die leeg! Sjaantje heeft dé oplossing voor je. Gewoon een net-alsofkoekje nemen. Voordelen: je kunt ‘m zo lekker ma ken als je zelf wilt en je mag er bergen van eten, want dikmakers zijn het niet. Sjaantje krijgt een net-alsof-koekje van haar opa, maar dan zijn ze op. Ze moeten nieuwe gaan kopen! Onderweg doen Sjaantje en opa alsof ze van alles meemaken. Ze houden een agent voor de gek en opa doet alsof hij prachtig kan zingen en supergoed kan voetbal len. In de winkel kopen ze honderd miljoen netalsof-koekjes. Dat kost tien miljoen euro vieren dertig. Of doet het kassameisje maar alsof ? Thuis vertelt Sjaantje aan oma dat ze nieuwe koekjes heeft gekocht. ‘Nieuwe koekjes?’ vraagt oma ver baasd. ‘Waar, wanneer, wie…?’ ‘Opa en ik,’ zegt Sjaantje. ‘Ik doe net alsof opa nog leeft.’ 86
87
Voorproefje
Opa steekt zijn paraplu op. En de zon schijnt! ‘De zon doet maar alsof.’ zegt opa. ‘Wij doen alsof het regent.’
‘Kom, we gaan honderd miljoen net-alsof-koekjes kopen.’
88
89
Boekenpaspoort Naam: Sjoerd Kuyper Geboortedatum: 6 maart 1952 Woonplaats: Bergen Eerste boek: Het boek van Ko de boswachter
‘We moeten opschieten,’ zegt opa, ‘straks is de koekjeswinkel dicht.’ ‘We gaan op de fiets,’ zegt Sjaantje. Wil je weten hoe dit verder gaat? Lees dan het prentenboek Sjaantje doet alsof van Sjoerd Kuyper (met illustraties van Daan Remmerts de Vries), uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2007.
90
Vroeger hoopten de meeste ouders dat hun kind dokter zou worden, of advocaat of een ander belangrijk beroep waar je hard voor moet studeren. Maar Sjoerd had het getroffen. Toen hij zijn studie verwaarloosde om gedichtjes te schrijven, deden zijn vader en moeder niet moeilijk. Ze waren juist trots dat hij zoveel mooie woorden in zijn hoofd had. Hij schreef meer dan vijftig boeken, kreeg drie Zilveren Griffels en voor Robin en God zelfs een Gouden! Twee jaar geleden stierf de vader van Sjoerd. Daardoor moest hij veel aan de dood denken. Sjaantjes opa is ook overleden, maar ze is niet meer verdrietig. Ze fantaseert over alle leuke dingen die ze met opa deed. Zo denkt Sjoerd nu ook aan zijn vader. ‘Ik eet met smaak zijn net-alsof-koekjes!’, zegt hij. Sjoerd wilde graag dat Daan Remmerts de Vries Sjaantjes verhaal zou illustreren. ‘Zijn tekeningen zijn feeste lijk én grappig: de politieagent is getekend als een octopus en ergens in het boek leest een parkiet de krant, terwijl er een mannetje op stok zit.’ 91
!
Het weetje dat je nog niet wist...
Robin doet alsof hij Sjaantje is Sjoerd schreef het verhaal over Sjaantje eerst op als een verhaal over Robin. Lees maar:
Robin doet alsof olaatje?’ vraagt ‘Mag ik zo’n lekker choc Robin. ‘want het is de ‘Goed proeven,’ zegt opa, laatste.’ het chocoRobin proeft goed. Hij eet het op met elt peuz hij op, niet laatje een banaantje is Het . pjes enha kleine muiz erin. Zacht spul er van chocola, met lekk asappel. Zo spul, dat smaakt naar sina lekker! op. Dan is het chocolaatje toch ’ zegt Robin. ‘Ik lust er nog wel één, ‘dat zei ik toch? ‘Ze zijn op,’ zegt opa, .’ maar deze neem Hier maal niks. Hij geeft Robin niks, hele hand van opa. Robin kijkt naar de lege hij. ‘Wat is dat dan?’ vraagt e,’ zegt opa. aatj ocol f-ch also net‘Een
Maar toen kreeg Sjoerd een prachtig idee. Het zou mooi zijn als de opa in het verhaal eigenlijk dood is, maar dat zijn kleinkind tóch doet alsof hij leeft. ‘Maar dat kon niet,’ zegt Sjoerd. ‘Robins opa ís niet dood. In Robin en de vallende ster, dat volgend jaar uitkomt, leeft hij nog. Ik heb dus besloten om een nieuw verhaal over ‘doen alsof’ te schrijven, met Sjaantje in de hoofdrol.’ 92
weetjesprikbord Van de namen Sjoerd en Daan(tje) kun je een andere naam maken: Sjaantje! Sjoerd en Daan ontdekten dat pas toen het boek al bijna af was. In de Kinderboekenweek wordt Sjoerd – als alles goed gaat - voor het eerst zélf opa. ‘Ik vind het fijn dat ik jong opa wordt, dan kan ik nog lekker met mijn kleinkind voetballen. En een heleboel net-alsof-koekjes eten, natuurlijk.’ Ken je de film Morrison krijgt een zusje? Sjoerd heeft het verhaal van die film bedacht en alle teksten ervoor geschreven. Er is ook een boek over Morrison uitgekomen. Toen Daan alle tekeningen voor Sjaantje doet alsof af had, heeft Sjoerd het verhaal nog een beetje herschreven: ‘Als Sjaantje en opa hun koekjes bij de kassa afrekenen, zie je allerlei knipsels met Chinese tekens door de lucht vliegen. Daar wilde ik iets mee doen en dus heb ik erbij gezet dat Sjaantje en opa niet alleen koekjes kopen, maar ook een flesje Chinees zeepsop.’
WWWebsite
www.sjoerdkuyper.com
93
Deze boeken maken kans op de Gouden Griffel 2008
De Gouden Griffel 2008 is voor... Eén van de Zilveren Griffels wordt aan het begin van de Kinderboeken week omgezet in een Gouden Griffel. Het boek dat die prijs wint, is het bes te van het jaar! Hieronder kun je op schrijven wie de winnaar is! Kijk op www.griffels.nl of www.kinderboekenweek.nl als je nog niet weet wie het is. Titel: …………………………....................................... Schrijver: …….......................................……………... Dit vind ik van het boek:………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… …………………………………………………………………
Alleen boeken die in het Nederlands zijn geschreven (dus niet vertaald), maken kans op een Gouden Griffel.
94
………………………………………………………………… 95
………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… 96
… de ouders van Tobie Lolness gevangen zitten en hijzelf op de vlucht is? … olifant Stach plotseling één miljoen vlinders ziet vliegen? … Sjaantje doet alsof ? … kinderen vroeger bier dronken? … de Afrikaanse Sam in een dorp zonder elektriciteit moet gaan wonen? … de dood achter de eend aansluipt? … Olle twijfelt of hij wel de beste vriend van Lena is? … Nederland ooit een koninkje van zes jaar had? … Jantje de pruimen die hij zag hangen niet opat?
A
ls je dat allemaal wilt weten, lees dan de negen boeken die dit jaar zijn bekroond met een Zilveren Griffel! In dit boekje vertelt journalist Bas Maliepaard waar de verhalen over gaan. Ook verzamelde hij spannende voorproefjes en veel grappige weetjes die je nog niet wist over de schrijvers en de boeken!
een tien met een griffel - de zilveren griffels 2008
Wil jij weten waarom...