VERSLAG Conferentie ‘Welingelichte kringen’ Over de rol van vluchtelingen en migranten in de media
17
FEBRUARI,
PAKHUIS DE ZWIJGER, AMSTERDAM
De conferentie “Welingelichte kringen” is georganiseerd in het kader van het project Mediaspora door Mira Media, On file en VON
De conferentie is mede mogelijk gemaakt door het Bedrijfsfonds voor de Pers, het Europees Vluchtelingenfonds, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het VSB fonds
VERSLAG Conferentie ‘Welingelichte kringen’ Over de rol van vluchtelingen en migranten in de media Conferentie ter gelegenheid van de start van het project Mediaspora van Mira Media, Vluchtelingen-Organisaties Nederland en On File. Tevens: uitreiking van de Mediam’Rad Prikkel. 17 FEBRUARI, 13.00 - 18.00 AMSTERDAM
UUR,
PAKHUIS DE ZWIJGER, PIET HEINKADE 179, 1019 HC
Inleiding De conferentie ‘Welingelichte kringen’ markeerde de start van het project Mediaspora, van Mira Media, Vluchtelingen-Organisaties en On File. Dit project omvat een aantal activiteiten die tot doel hebben een bruikbare brug te slaan tussen de mainstream-media en Nederlanders met een vluchtelingen- of migrantenachtergrond, die op de een of andere manier van zich willen laten horen in de media. Het project beoogt een bijdrage te leveren aan meer complete en genuanceerde berichtgeving over thema’s die relevant zijn voor vluchtelingen en migranten. Tevens wil het migranten en vluchtelingen stimuleren en kansen bieden om zelf, als deelnemer aan het maatschappelijk debat of als journalist, actief te zijn in de mediawereld. Dat het wenselijk was om de participatie van vluchtelingen en migranten in de media actief te bevorderen, was gebleken uit eerdere activiteiten van de organisaties die het initiatief Mediaspora hebben vormgegeven. Een van die activiteiten was de conferentie ‘Ongebaande wegen: vluchtelingen en de media’ uit 2005. Uit de gesprekken met vluchtelingen bleek dat er zowel ingezet diende te worden op activering van vluchtelingen – die dreigden in een negatieve houding tegenover de media te blijven steken – en op sensibilisering van de media-organisaties, die geneigd waren, als ze berichtten over ‘multicultureel Nederland’, om steeds dezelfde sjablonen uit de kast te halen. Duidelijk werd ook dat initiatieven wenselijk waren, die concrete belemmeringen voor de verwezenlijking van journalistieke ambities van vluchtelingen konden wegnemen. Daarmee zou niet alleen geïnvesteerd dienen te worden in competenties als beheersing van het geschreven Nederlands, maar ook in kennis over de geschreven en ongeschreven regels die het handelen van de media in Nederland bepalen. Aan de andere kant, zouden de media uiteraard meer oog dienen te krijgen voor het bestaan van drempels, zoals een bepaalde redactiecultuur, die geen directe relatie hebben met de kwaliteit van de berichtgeving, maar die wel het inschakelen van journalisten met een ´andere achtergrond´ bemoeilijken.
Doel van de conferentie ´Welingelichte kringen´ was mede een groep mensen bij elkaar te brengen, die later mogelijk betrokken zouden kunnen worden bij de Mediaspora-activiteiten. Als organisatoren, waren we zo in de gelukkige omstandigheid, dat we niet hoefden te pretenderen dat we in een middag een antwoord op lang bestaande problemen zouden formuleren, en onze deelnemers onze resultaatverplichtingen niet als een juk hoefden op te leggen. Dat kwam het bereiken van een andere doelstelling ten goede: het creëren van een goede sfeer, waarin veel visitekaartjes, gepaard gaande met welwillende intenties, werden uitgewisseld. Met zo’n tachtig deelnemers was de zaal vrijwel vol. Ongeveer de helft van de deelnemers had zelf een migranten- of vluchtelingenachtergrond. In dit verslag vindt u een samenvatting van discussies, en de gedeeltelijke of integrale teksten van inleidingen. De foto’s zijn gemaakt door Rajab Moghamadin. Een overzicht van de Mediapora-activiteiten is te vinden op www.mediaspora.nl.
Giovanni Massaro (Mira Media): Opening Gisteren werd ik opgebeld door een ex-collega, naar aanleiding van het persbericht over deze bijeenkomst: Hij vroeg: “Gaan jullie nu alweer een conferentie organiseren over minderheden en beeldvorming? Dat is toch al zo vaak gedaan en wat levert het nu eigenlijk op?” Wellicht een cynische vraag, maar ook een terechte. Ik ben minder negatief dan mijn collega: Ik denk dat mede doordat dit soort bijeenkomsten en conferenties in het verleden is georganiseerd, er de afgelopen jaren wel het een en ander is veranderd en verbeterd is in de berichtgeving over minderheden. Er is meer aandacht voor wat er in de multiculturele samenleving gebeurt. En hoewel er nog veel mis gaat is er over het algemeen meer kennis van zaken bij journalisten. De afgelopen week viel me ook een aantal artikelen op die niet alleen de zware, moeilijke en negatieve kanten van de multiculturele samenleving bespraken, maar ook positieve ontwikkelingen schetsten. Ik kreeg er bijna een warm gevoel van, totdat ik ontdekte dat vrijwel al deze artikelen door Nederlandse journalisten waren geschreven vanuit een heel Nederlands perspectief, en dat mensen met een niet-Nederlandse achtergrond niet of nauwelijks aan het woord kwamen in deze artikelen. De conferentie vandaag gaat over de vraag of dat nodig is. De eerste vraag daarbij is: wat is de meerwaarde van het insider-zijn in de journalistiek? Zou een bericht over de giflozingen in Ivoorkust anders geschreven worden door een journalist met zijn roots in Afrika, of zou een toelichting door een deskundige uit dat land een ander licht op zie zaak kunnen werpen? De tweede vraag is of een hogere participatiegraad van allochtonen in de media of het publieke debat zal of kan leiden tot veranderingen in de beeldvorming over hen. De ex-collega die me gisteren belde had het op één punt in ieder geval mis. De conferentie van vandaag is niet alleen het zoveelste debat. Het markeert ook de start van het project Mediaspora, waarmee VON, On file en Mira Media op verschillende manieren vluchtelingen een gezicht en een stem willen geven in de media en in het publieke debat. Dat gebeurt onder meer met behulp van een portalsite, een virtueel persbureau, een magazine, training en begeleiding, en gastlessen door vluchtelingenjournalisten op scholen voor de journalistiek. Meer daarover hoort u vanmiddag.
Eerste deel: over de meerwaarde van het insider-zijn in de journalistiek Giovanni geeft het woord aan Kees Schaepman, de dagvoorzitter en gespreksleider. Kees schetst de contouren van het programma. In het eerste deel van het debat staat de vraag centraal wat de meerwaarde is van het insider-zijn in de journalistiek. Brengen journalisten met een vluchtelingen- of migrantenachtergrond specifieke kennis en ervaring mee, die door de media benut kunnen worden? En zo ja, worden ze voldoende benut? Mariwan Kanie is uitgenodigd om de gedachten en bespiegelingen die deze vraag bij hem oproept, met de zaal te delen.
Mariwan Kanie: De vluchtelingenjournalist als insider Mij is gevraagd om een kort verhaal te houden over het thema dat wij straks gaan bediscussiëren, namelijk: wat is de meerwaarde van het insider-zijn in de journalistiek? Hoe kan je juist als insider de berichtgeving beïnvloeden? Hoe kunnen vluchtelingen zelf bijdragen aan de beeldvorming over hun land van herkomst? En hoe kunnen ze een rol spelen in de huidige discussie over integratie? Ik moet bekennen dat deze vragen niet de makkelijkste zijn om te beantwoorden. Het zijn vragen die verschillende thema’s – integratie, vluchtelingenschap, journalistiek – combineren. Over elk van deze thema’s kan ik een middag praten. Die pretentie heb ik niet. Wat ik wel probeer te doen is te kijken of het mogelijk is voor vluchtelingenjournalisten in Nederland om de berichtgeving over hun land van herkomst te beïnvloeden, en kunnen ze andere onderwerpen die met vluchtelingen te maken hebben beïnvloeden? Daarna wil ik ook iets zeggen over het onderscheid dat in de journalistiek wordt gemaakt tussen insider en outsider; de passendheid van dit onderscheid in onze geglobaliseerde wereld en de voordelen en nadelen van dit onderscheid. Ik moet zeggen dat het beïnvloeden van berichtgeving over het land van herkomst in Nederland zeer moeilijk is, maar niet onmogelijk. Het maken van nieuws, zelfs over het land van herkomst, kent zijn eigen mechanismen en vaak kun je daar als vluchtelingenjournalist weinig aan te doen. De grote persbureaus bepalen wat het nieuws is onze wereld, zoals Reuters, AP, AFP en de gigantische media bedrijven zoals CNN, BBC, Al Jazeera en de anderen. De macht van deze megabedrijven is gigantisch en het weinige wat een vluchtelingenjournalist van deze main stream media kan hopen is dat de berichtgeving aan de vereiste maatstaf van journalistieke professionaliteit voldoet. Dat er zo min mogelijk manipulatie van de berichtgeving is en dat de zelfverheerlijking van de journalisten binnen acceptabele grenzen blijft. Daarnaast heeft de kranten, radiozenders en televisiestations in Nederland of elders een leger van eigen journalisten en verslaggevers die over de gebeurtenissen in de wereld berichten. Als ze het geld en de interesse hebben om ergens over te berichten, sturen ze hun eigen
journalisten naar het gebied om eigen nieuws te maken; anders schrijven ze de berichten van de persbureaus over. De manier waarop de Nederlandse media in de afgelopen vier jaar over Irak berichtten, bestond grotendeels uit het overschrijven van de berichtgeving van de grote persbureaus. De Nederlandse media vonden het te duur om eigen journalisten naar Irak te sturen. Als je als vluchtelingenjournalist niet tot dit speciale leger van eigen journalisten van de Nederlandse media behoort, is het moeilijk om iets van betekenis te verrichten. De meerderheid van de vluchtelingenjournalisten in Nederland behoort helaas niet tot het vaste leger van de Nederlandse journalisten, ze zijn of werkloos of freelancers die met moeite opdrachten kunnen krijgen; of ze zijn volledig bezig met journalistiek voor hun land van herkomst of voor de eigen gemeenschap in Nederland in de eigen taal. Maar dit betekent niet dat je als vluchtelingenjournalist in Nederland niets kan doen en helemaal geen invloed uit kunt oefenen. Je kunt aan de deuren van de Nederlandse journalistiek blijven kloppen. Je kunt af en toe, hier en daar, je mening vertellen. De Nederlandse media hebben daarvoor wat deuren open. Met name in deze dagen waar overal in de journalistiek bezuinigd moet worden, en dus weinig mediabedrijven bereid zijn om hun journalisten naar het buitenland te sturen. Als Nederland niet naar de buitenwereld wil gaan, kunnen de vluchtelingenjournalisten de buitenwereld naar Nederland brengen. Ze hebben hun netwerk van contacten, kennen de taal van hun land en kunnen verhalen verzamelen die niet toegankelijk zijn voor de gemiddelde Nederlandse journalist. In die zin kan de vluchtelingenjournalist van een extra waarde zijn voor de Nederlandse journalistiek. De vluchtelingenjournalist kan ook met andere journalisten een eigen groep vormen met eigen website, zoals On File dat doet, of lezingen en bijeenkomsten organiseren om over het land of de regio waar hij of zij vandaan komt en waarvan hij veel weet, te spreken en te vertellen. Dit zijn kleine dingen, maar ze kunnen soms een belangrijke invloed hebben. Mijn persoonlijke ervaring laat zien dat je het voorpaginanieuws kunt halen met je verhalen en in toonaangevende tv- en radio- programma als kenner van je land of regio kunt optreden. Maar hiervoor moet je ook vechten. De Nederlandse media hebben een sterke neiging om je als ervaringsdeskundige te benaderen. Ik kreeg soms alleen vragen over mijn familie. Ik moest op mijn strepen staan om als een gelijkwaardig journalist gezien te worden. Nu ik dit verteld heb, kom ik bij het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de insider en outsider in de journalistiek. Wat is de meerwaarde van een gevluchte journalist als insider? Het gezond verstand kan niet ontkennen dat de insider van extra waarde kan zijn voor de berichtgeving. Niet alleen heeft de insider toegang tot veel informatie die de gemiddelde Nederlandse journalist niet heeft, omdat deze informatie vaak in een taal beschikbaar is dan die niet door Nederlandse journalisten gesproken wordt. De insider beschikt ook vaak over belangrijke achtergrondinformatie en hij/zij kan het nieuws plaatsen binnen een brede context van het land van herkomst. De insider kan de verhalen achter het nieuws vertellen en daardoor het nieuws een extra waarde en duidelijkheid geven. Maar om dat te kunnen doen moet men toegang tot de mainstream-media hebben. De vluchtelingenjournalist moet als journalist kunnen leven en werken, en niet accepteren dat hij of zij voortdurend als ervaringsdeskundige benaderd wordt. En juist het onderscheid insider/outsider kan als een uitsluitingmechanisme werken dat de toegang voor de vluchtelingenjournalist als journalist tot de journalistiek blokkeert. Ik zal dit proberen uit te leggen.
Ten eerste wil ik benadrukken dat wij in een wereld leven vol met insiders en outsiders, of wij dat leuk vinden of niet, wij zijn allemaal tegelijkertijd insider en outsider. Niemand van ons is fulltime insider of fulltime outsider. Ieder van ons leidt zijn leven tussen verschillende werelddelen, verschillende culturen, verschillende talen en verschillende verbeeldingen. Dit betekent dat de tweedeling insider/outsider niet meer relevant is om mensen in de huidige wereld van elkaar te onderscheiden. In een wereld met talloze websites, e-mail en andere snelle communicatiemiddelen zijn de meeste grenzen open, en de verhalen kunnen rondreizen en gehoord kunnen worden als er genoeg professionaliteit en de wil tot luisteren aanwezig is. Nog belangrijker dan het feit dat wij allemaal insider en outsider zijn geworden, is het mechanisme dat achter dit onderscheid kan schuilen. Volgens mij verschuilt zich achter dit onderscheid vaak een uitsluitingsmechanisme: het bepaalt wie bij het journalistieke veld behoort en wie niet. De outsider wordt dan als een objectieve persoon gezien die de waarheid spreekt, terwijl de insider wordt geconstrueerd als iemand die alleen maar subjectief kan zijn en de eigen mening in plaats van de waarheid vertelt. De outsider is een koele objectieve observator en de insider is iemand die niet buiten zijn subjectieve meningen en veronderstellingen kan stappen. Dit verhaal over objectiviteit wordt heel vaak gebruikt om de zogeheten insider te diskwalificeren als serieus journalist. De insider zou belang hebben bij de onderwerpen die hij ter sprake wil brengen. Ik wil daarom nu dieper ingaan op het idee van objectiviteit. Het is een algemene wijsheid dat de zuivere objectiviteit een fictie is, de zogenaamde objectieve berichtgeving is altijd een interpretatie. Het is misschien een objectief feit dat, bijvoorbeeld, iemand in het water is gevallen, maar naar mijn mening is het belangrijker hoe wij dat willen interpreteren, welk kader wij creëren om dat feit te presenteren en hoe wij het willen vertellen. Dit betekent niet dat alle interpretaties en alle representaties van gebeurtenissen gelijkwaardig zijn. De ene interpretatie is natuurlijk veel beter dan de andere. De ene interpretatie is wellicht juister dan de andere omdat die gebaseerd is op meer kennis, meer onderzoek en meer professionaliteit dan de andere. Het zoeken naar zuivere objectiviteit is niet alleen een fictie, het vermoordt ook de mogelijkheid om met nieuwe inzichten en analyses te komen. De nadruk op objectiviteit kan op zichzelf als een uitsluitingsmechanisme werken. Dat gebeurt wanneer de insider als een deel van een groep, een land, een natie, een cultuur en een gemeenschap wordt gezien. Kortom, als iemand die niet als een onafhankelijk, kritisch individu kan opereren. De insider wordt dan gezien als iemand die niet van de dominante representatie van zijn collectiviteit afwijkt. Met andere woorden, het insider-perspectief kan gezien worden als een perspectief zonder enige individuele kwaliteit, het is het perspectief van een groep. Het gevaar van dit dominante betoog van de outsider is dat het de insider altijd essentialiseert. Dat betekent dat de outsider ervan uitgaat dat er altijd één homogeen en coherent insider-verhaal bestaat dat door iedere insider herhaald wordt. En dat dat altijd een subjectief verhaal is van een gemeenschap en niet het verhaal van een onafhankelijke individuele journalistieke geest. Ter afsluiting wil ik zeggen dat vluchtelingenjournalisten van extra waarde kunnen zijn voor de berichtgeving over het land van herkomst, de regio en de culturele wereld waar ze oorspronkelijk vandaan komen. De criteria voor het goed uitvoeren van deze rol is en blijft altijd die van de journalistieke professionaliteit. Ik ben van mening om dat het onderscheid insider/outsider heel vaak contraproductief en uitsluitend kan werken. In iedere geval in haar rigide vorm.
Rena Netjes: Arabische versus Westerse media Rena Netjes houdt een presentatie over de discrepantie in de berichtgeving tussen Arabische en Westerse media. Aan de hand van een aantal voorbeelden laat ze zien dat de berichten in deze delen van de wereld, ook op feitelijk niveau, enorm kunnen verschillen. Zo meldden de BBC en andere Westerse media dat de verdachten van de aanslag uit een Jemenitische gevangenis ontsnapten, door een 140 meter lange tunnel te graven naar een nabijgelegen moskee. De Jemenitische krant Asharq alawsit vertelt echter dat het verhaal dat de mannen met lepels een tunnel groeven, niet klopt, maar dat ze gewoon door de hoofdingang van het gebouw naar buiten liepen. De opmerking erbij, dat hieruit blijkt dat het niet best gesteld is met het veiligheidssysteem, en dat mogelijk gevangenis personeel betrokken moet zijn geweest bij de ontsnapping, duidt op een mogelijk motief voor het vertellen van het andere, onjuiste verhaal, door autoriteiten. Andere voorbeelden van uiteenlopende berichtgeving (over onder meer de oorlog in Afghanistan, vredesinitiatieven in het Midden-Oosten en verkiezingen in Egypte) tonen ook aan dat het beeld dat Westerse media schetsen heel misleidend kan zijn. Maar het omgekeerde komt ook voor: dat de Arabische media een vertekend beeld geven van gebeurtenissen, terwijl de Westerse media dichter bij de feiten blijven. Zo werden tranen, vergoten tijdens een Arabische top, gepresenteerd als die van rouwenden na een ‘bloedbad’ (waarbij volgens de NRC één dode zou zijn gevallen). Voorbeelden van strijdige verhalen over een de motieven van stakers in Libanon in verschillende Nederlandse media (het NOS-journaal en de site van Elsevier Magazine), tonen een gebrek aan kennis over de politieke ontwikkelingen in het land. Rena Netjes wijst op de neiging van de media om een platform te bieden aan woordvoerders die inspelen op vooroordelen en gevoelens van ressentiment aan te wakkeren. Zo schreef een columnist op de site van Elsevier Magazine: ‘Ik ken verzen in de koran die de gelovige duidelijk maken wanneer het geoorloofd is de heidenen, joden en christenen te onthoofden maar die van verbod op rente heb ik nog niet gelezen.’ En Al Sadaawi suggereert op Al-Arabiya dat er in het Westen geen enkele aandacht is voor Iraakse slachtoffers van de oorlog in Irak. Misschien treft dit verwijt Amerikaanse zenders, maar van de Europese media kan het moeilijk gezegd worden. Ze besluit met een oproep om weerstand te bieden aan de verleiding om halve waarheden of onwaarheden te accepteren, omdat ze aansluiten bij vooroordelen of ingesleten ideeën.
Paneldiscussie Met:
Radi Suudi, politicoloog, werkzaam bij de Nederlandse Moslim Omroep Habtom Yohannes, eindredacteur/coördinator journalistieke programma’s EO Juurd Eijsvoogel, redacteur internationale betrekkingen NRC Handelsblad Bart Römer, directeur Multiculturele Televisie Nederland
V.l.n.r.: Kees Schaepman, Radi Suudi, Habtom Yohannes, Juurd Eijsvogel, Bart Römer Gesproken wordt over de algemene stelling dat het een voordeel is als een journalist of correspondent een insider is. Meer specifiek over de gedachte dat journalisten van niet-Nederlandse herkomst een meerwaarde hebben bij het berichten over situaties en ontwikkelingen in hun herkomstlanden. Juurd betwijfelt of deze stelling klopt. Hij is van mening dat een journalist juist een outsider moet zijn. Als outsider vallen je dingen op, verbaas je je nog over zaken. Als insider beschouw je veel als vanzelfsprekend. Wel is van belang dat je de taal en cultuur kent van het land waarover je schrijft, zodat je oog hebt voor de achtergronden context van het nieuws. Daarvoor hoef je echter niet zelf uit dat land te komen. Habtom Yohannes (EO, de Ochtenden) is het grotendeels met hem eens, maar plaatst de kanttekening dat journalisten van niet-Nederlandse herkomst wel noodzakelijk zijn binnen redacties. Niet als specialist of insider, maar wel om te zorgen voor een breder referentiekader binnen de redacties. Hij geeft het voorbeeld van de berichtgeving over aids waarin veelal de “losse seksuele moraal” in Afrika wordt benadrukt, terwijl andere aspecten – veelal vanwege een gebrek aan kennis van zaken – worden veronachtzaamd. Voor hem is de belangrijkste vraag: hoe krijgen we goede journalisten van niet-Nederlandse herkomst binnen redacties, waarbij de nadruk ligt op goede journalisten. In een later stadium van de discussie komt Juurd hierop terug. Hij meent dat Nederlandse media weinig tijd hebben of nemen om door te praten over inhoud. Daardoor is er weinig corrigerend vermogen. Dat is jammer. Hij geeft een aantal voorbeelden van situaties waarin een dergelijk gesprek wel heeft
plaatsgevonden en waarbij een moslimcollega de redactie heeft behoed voor fouten bij het maken van een reportage over de hadj. Radi Suudi verlegt de discussie naar ‘journalistieke kwaliteit’. In de berichtgeving over het buitenland worden blunders gemaakt, maar het maakt in feite niet uit of die gemaakt worden door Nederlandse journalisten of door journalisten van niet-Nederlandse herkomst. Die blunders komen soms voort uit journalistieke onkunde, soms uit situationele factoren en een enkele keer uit gemak- of sensatiezucht. Hij is van mening dat journalisten zich rekenschap moeten geven van valkuilen en beperkingen: berichtgeving vanuit een buurland of buurgebied, omdat het daadwerkelijk gebied te gevaarlijk is, kent zijn beperkingen. De keuze van woordvoerders is niet altijd gemakkelijk. Onder tijdsdruk wordt soms de slecht geïnformeerde en niet representatieve mensen aan het woord gelaten. Radi wijst erop dat het beschikken over een goed netwerk bittere noodzaak is, maar dat het opbouwen van een dergelijk netwerk jaren werk en veel journalistieke vaardigheid en ervaring vereist. Een ander aspect is zorgvuldigheid: check je verhaal en wees zorgvuldig met je materiaal. Hij geeft het voorbeeld van de foto van het gevangenkamp Omarska in Bosnië waarop uitgemergelde gevangenen achter prikkeldraad de wereld schokten. Later werd bekend dat de geportretteerden vanuit het kamp waren gefotografeerd en dus buiten stonden. Bart reageert op de inleiding van Mariwan: tot nu toe is volgens hem te veel gesproken over de waarde van de insider als ervaringsdeskundige. Maar dat is niet (of niet alleen) waar het om gaat. Veel belangrijker is het perspectief van waaruit het verhaal wordt verteld. En niet-Nederlanders zouden wel eens andere perspectieven kunnen meebrengen. Daardoor worden de verhalen gedifferentieerder en genuanceerder. Dat roept overigens wel een vraag op: Wanneer gebruik je als journalist of redactie welk perspectief? Kees stelt de vraag de panelleden wat ze vinden van het regelmatig wisselen van correspondenten. Men blijkt verdeeld. In principe een goede zaak (Juurd), want het houdt de journalistieke nieuwsgierigheid levend en voorkomt inkapseling. Bart en Radi wijzen erop dat de nieuwe correspondenten wel kennis van de geschiedenis van zijn nieuwe standplaats moet hebben en bij voorkeur ook de taal moet kennen. Kees en de panelleden wijzen erop dat men soms gebruik maakt van “hit and run” correspondenten: journalisten die vanwege een actuele gebeurtenissen hals over kop naar een gebied gestuurd worden dat ze niet kennen, en die daar ook weer snel weg zijn. Dat brengt het risico van fouten en blunders met zich mee. Radi stelt dat het probleem van een eenzijdige kijk niet wordt opgelost door journalisten met een nietNederlandse achtergrond in redacties op te nemen. De discussie moet ook gaan over de journalistieke normen zelf. Op dit moment is de ‘Witteman-norm’ dominant: redacties worden nog steeds in hoge mate gevormd en geleid door witte mannen (al neemt het aantal vrouwen toe), en de manier waarop Paul Witteman journalistiek bedrijft wordt gezien als ijkpunt voor kwaliteit. Alles wat van die norm afwijkt, wordt gezien als niet of minder objectief. Nog afgezien van de vraag of objectiviteit in de journalistiek wel bestaat, kun je kanttekeningen hierbij plaatsen. Habtom Yohannes is desondanks wel tevreden over de Nederlandse berichtgeving over het buitenland. Hij mist echter een aantal zaken. Zo verbaast hij zich erover dat er vrijwel niets gepubliceerd wordt over de strijd en de mensenrechtensituatie in Eritrea. Hij realiseert zich dat de Nederlandse bevolking daar waarschijnlijk niet in geïnteresseerd is. En de markt van nieuws blijft toch een markt van vraag en aanbod. Juurd is het niet met hem eens. De praktijk is wellicht zo, maar media zouden volgens hem moeten afstappen van het idee dat ze de vraag van de lezer moeten volgen. Meer eigen initiatief nemen en het nieuws goed presenteren, dat is wat ze zouden moeten doen. De angst lezers te verliezen is niet
terecht. Mensen lezen selectief: ze pikken uit de krant wat ze nodig hebben. Ook al lees je het economienieuws nooit, dan kun je toch tevreden zijn met je krant. Vanuit de zaal komen reacties dat het gebrek aan aandacht voor gebeurtenissen in herkomstlanden van Nederlandse vluchtelingen en migranten niet alleen (of helemaal niet) veroorzaakt wordt door een gebrek aan belangstelling bij het publiek. Het heeft ook te maken met het referentiekader van redacties, waardoor bepaalde gebeurtenissen niet gezien of niet opgepakt worden. Daarbij komt het gesprek weer terug op het uitgangspunt van de discussie: kan een journalist van nietNederlandse herkomst als insider een meerwaarde opleveren bij het berichten over situaties en ontwikkelingen in de herkomstlanden?
Mediaspora-projecten Giovanni Massaro (Mira Media), Nies Medema (On File), Goran Baba Ali (On File) en Peter Abspoel (VON) geven vervolgens informatie over de Mediaspora-activiteiten die op stapel staan, of al van start zijn gegaan. Het betreft: Portalsite Wereldjournalisten.nl (Mira Media) De portalsite moet zich ontwikkelen tot dé ingang voor media die hun eigen blinde vlekken willen leren kennen op het gebied van kennis van de multiculturele samenleving en ook op het gebied van journalistiek talent. Wereldjournalisten.nl wordt een Nederlandstalige nieuwssite met ruimte voor opinie en analyse. De site brengt nieuws uit migranten- en vluchtelingengemeenschappen, draagt nieuwe gezichtspunten aan, en wijst bezoeker op literatuur, nieuws en weblogs. De nieuwsartikelen gaan niet alleen over vluchtelingen en migranten; ze weerspiegelen wel de focus, het perspectief, en daarmee de specifieke kwaliteiten van de journalisten met een niet-Nederlandse achtergrond. Artikelen voor deze site worden geschreven door een netwerk van correspondenten met een vluchtelingen- of migrantenachtergrond. Journalisten die meewerken kunnen hun eigen profiel ook op de site zetten. Voor de artikelen wordt een honorarium betaald.
Ex Ponto Magazine (On File) In het e-zine ex Ponto vindt de lezer achtergrondartikelen, reportages, columns en opiniestukken, die vooral betrekking hebben op herkomstlanden van vluchtelingen en op de specifieke positie van vluchtelingen en migranten in Nederland. Artikelen worden geleverd door een netwerk van journalisten. Zij ontvangen een honorarium voor geleverde stukken. Het e-zine verschijnt drie tot vier keer per jaar. Vluchtelingen en de media (VON) Het project Vluchtelingen en de media richt zich op mensen met een vluchtelingenachtergrond die journalistieke of opiniërende stukken willen schrijven, en die hun vaardigheden op deze terreinen willen vergroten. Er wordt gewerkt met een vaste kerngroep, die een eigen site (www.vluchtelingen.net) tot zijn beschikking krijgt. Regionale groepen kunnen zich aansluiten. De site is zowel een etalage als een laboratorium. Er wordt geïnvesteerd in de deskundigheid van deelnemers middels begeleiding, intervisie en discussie. De kennismaking met de conventies en cultuur van de Nederlandse media – en met Nederlandse journalisten – vormt ook een belangrijk onderdeel van dit project. Trainingen en gastlessenprogramma (On File) In het kader van Mediaspora worden trainingen en expertmeetings aangeboden voor beginnende en gevorderde journalisten. In de zomer van 2006 heeft On File als een cursus webschrijven georganiseerd. Tijdens de looptijd van het traject zullen diverse cursussen op maat aangeboden worden voor deelnemers aan de verschillende deelprojecten. Vluchteling-journalisten gaan in het kader van het gastlessenprogramma lesgeven aan aankomend journalisten. Het doel is hun blikveld te verruimen en hen wegwijs te maken in netwerken van vluchtelingen, om zo hun kennis over de herkomstlanden te vergroten. Tevens krijgen zij een beter zicht op de bijzondere positie van vluchtelingen in Nederland.
De deelnemers wordt gewezen op de informatiemap die ze tijdens de pauze, die nu aanbreekt, kunnen meenemen. Daarin is meer informatie over de projecten, en over de manieren om zich ervoor aan te melden, te vinden.
Tweede deel: over de invloed van berichtgeving en debat op de beeldvorming over groepen in de Nederlandse samenleving Harriët Duurvoort: column Herinnert u zich deze nog… nog… nog??? Een weemoedig eighties-gevoel bekroop mij toen ik gevraagd werd om een column te houden met de boodschap dat migrantenjournalisten zouden kunnen bijdragen aan een meer genuanceerde beeldvorming in de mainstream-media. Een citaat uit een document waarmee ik gebriefd werd: ‘Het is van groot belang dat journalisten en intellectuelen met een vluchtelingenof migrantenachtergrond hun weg vinden naar de media. Vaak is het nodig daarbij te investeren in specifieke kennis en vaardigheden, zoals taalbeheersing en kennis van de conventies van de Nederlandse media. Even belangrijk is het dat de media de weg vinden naar een potentieel aan journalisten en opiniemakers, dat tot op heden slechts in zeer beperkte mate wordt benut.’ Het kan net zo goed in de jaren tachtig geschreven zijn. STOA, de voorloper van Mira Media, werd een volle generatie geleden, in 1986 opgericht met precies dezelfde doelstelling. Meer kleur in de media. Als ik dit soort documenten lees, en vooral de voorzichtige toon waarin ze gesteld zijn, lijkt het of we nog geen centimeter verder gekomen zijn. Een nieuwe generatie journalisten moet klaargestoomd worden voor een plekje onderaan de ladder van de gevestigde media. Nog steeds wordt er de nadruk op gelegd dat migrantenjournalisten vaak geen Nederlands kennen en de mores van de Nederlandse media maar moeilijk kunnen aanleren. Ervaring leert dat vooral het laatste een probleem is. Dat Afshin Ellian met een charmant accent Nederlands spreekt, wordt hem door het gevestigde journaille graag vergeven, zolang hij maar een mening verkondigt waar het establishment op geilt. Op je eigen gemeenschap en vooral op de islam pissen, is een goudmijn die je ster wereldwijd kan doen schitteren. Generaties allochtone journalisten met uitmuntende beheersing van de Nederlandse taal stootten hun hoofd tegen het glazen plafond, dat voor deze groep niet zelden boven de vloer hangt. Dat heeft vooral te maken met de moeite die de gevestigde media hebben met een perspectief op de complexiteit van de zo pijnlijk liggende multiculturele zenuw, dat niet de hunne is. Belangen en ideeën verschillen nu eenmaal, en dat gaat soms ook langs etnische lijnen. Talloze allochtone journalisten zien na jaren ploeteren het licht: ik ga het niet maken in dit beroep. Ik kan eigenlijk al jaren nauwelijks mijn rekeningen betalen. Vrienden en collega’s uit deze scene kiezen eieren voor hun geld. Je ziet ze consultant, coach, ambtenaar, theaterschrijver worden, emigreren of zelfs wijnen importeren. Allemaal ooit ambitieuze journalistieke beloftes met een kleur en een attitude, die na tropenjaren als freelancer en gebrek aan carrièreperspectieven de eer aan zichzelf hebben gehouden. Tja, kan je zeggen, journalistiek is nu eenmaal een hard vak, maar het is toch opvallend dat zeer velen zich onbevredigd of ontgoocheld voelen. Wat zonde, wat een ongelofelijke braindrain.
En ik vind het ronduit stuitend dat in de Nederlandse media het debat over diversiteit niet veel meer gevoerd wordt zoals dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten gebruikelijk is. Diversiteit in de media gaat over het belang van het representeren van verschillende groepen en het zichtbaar maken van de waaier aan visies die daaraan ten grondslag ligt. Over maatschappelijke verantwoordelijkheid, over macht en het moeten delen van macht. Ook uit puur eigenbelang: omdat een diverse markt dat vraagt. Gek genoeg is deze manier van denken de afgelopen jaren steeds meer ingeburgerd geraakt in verschillende delen van het Nederlandse bedrijfsleven. Banken, verzekeringsmaatschappijen, frisdrankfabrikanten, telecombedrijven… allemaal zijn ze overtuigd geraakt van het belang van meer diversiteit in hun bedrijf, niet alleen in de onderste regionen maar juist ook in de kaderfuncties. Ik ben pas geleden nog betrokken geweest bij zo’n project en vond het echt verrassend. De media liggen echt mijlenver achter bij dit soort bedrijven. De Nederlandse journaille vertegenwoordigt een bepaald soort visie en dient zich daarvan bewust te zijn. Over het algemeen zijn het witte mannen van middelbare leeftijd die zo'n zeventig, tachtig procent van de eindverantwoordelijke posities innemen, als het niet negentig procent is. Dat zij menen objectieve journalistiek te kunnen bedrijven vind ik hoogst aanvechtbaar, zeker waar het de multiculturele problematiek betreft. Vrijwel elke journalist heeft hier een uitgesproken mening over. Breek ze de bek niet open. Persoonlijke gevoelens als angst, irritatie, afkeer en onbegrip zijn een journalist niet vreemd. Dat is op zich normaal, maar hier moet iemand zich wel van bewust zijn. Want objectieve verslaggeving is dan moeilijk, of gewoon niet aan de orde. In het verlengde hiervan ben ik benieuwd hoe de gemiddelde journalist überhaupt naar de multiculturele samenleving kijkt. Die samenleving is een gegeven en misschien te buigen en te schaven, maar niet in wezenlijke zin te veranderen. De liberale filosoof Mill, die in de negentiende eeuw de basis legde voor het idee van de vrije meningsuiting, ging uit van een 'free market place of ideas', waarin iedere mening een gelijke toegang had tot de media, zodat het publiek via een uitgebalanceerd spectrum van hoor, wederhoor, pro's, contra's en nuances zich een eigen mening kon vormen. Ik studeerde ooit als jurist af op zijn visie, die ik buitengewoon boeiend, want volkomen onrealiseerbaar, achtte. Behalve in bepaalde mate op internet is van die free market place of ideas geen sprake, omdat niet alle groepen en perspectieven vertegenwoordigd zijn. Het establishment heeft een dominante stem, die altijd en overal gehoord wordt in elk medium dat er toe doet. En in een veranderende samenleving, die multiculturaliseert, kan dat natuurlijk wringen. Sinds 9/11, Fortuyn en al helemaal sinds de moord op Theo van Gogh concentreerde de journalistiek zich op het terugwinnen van ruimte voor het vrije woord. ‘Jarenlang was politieke correctheid het devies, mocht er alleen positief over de multiculturele samenleving geschreven of gedebatteerd worden en dit leidde tot zelfcensuur en het muilkorven van de vrije meningsuiting,’ vond iedereen stellig. Persoonlijk keek ik met heimwee terug naar de tijd dat ik niet dag in dag uit werd blootgesteld aan de rommelende onderbuik van autochtoon Nederland. Naar de tijd dat niet alleen vrije meningsuiting, maar ook journalistieke verantwoordelijkheid en een streven naar objectiviteit, naar hoor en wederhoor, als kwalitieitskenmerken voor degelijke journalistiek golden. Wat verlangde ik terug naar de purple nineties, toen polderen en positief denken nog in de mode waren en iedereen rijk zou worden. Wat mij betreft is het vrije woord een illusie. Vrijheid van meningsuiting betekent niet dat je zomaar elementaire fatsoensnormen kunt overschrijden. Die zijn er niet voor niks. Vrijheid van schelden kan mij gestolen worden. Bovendien oogst je op een gegeven ogenblik wat je gezaaid hebt. Radicalisme onder kwetsbare groepen kun je aanwakkeren door ze uit te schelden en te wantrouwen, en terugdringen door mensen op een relaxte en welwillende manier tegemoet te treden. Dat geldt voor moslimjongeren evenzeer als voor iedereen. Ik kam ook asociaal en agressief uit de hoek komen als iemand me uitscheldt of kleineert. Ik laat toch niet over me heen lopen. Dat heeft toch elk mens?
Ik vind het belangrijk dat journalisten discussiëren over de vraag of je een verantwoordelijkheid hebt om te proberen de boel bij elkaar te houden, in plaats van alles uit te kramen dat in een woedende bui uit je pen vloeit. Hoe dan ook, of de samenleving indut of opgehitst wordt en tot uitbarsting komt, is meer afhankelijk van de invloed van de media dan van de politiek. Ik vind het interessant om als nieuwsmedium een debat te voeren waarin je terugkeert naar de fundamenten van je journalistieke aannames. Allochtone jongeren die ik interview – ik ben uitgever en hoofdredacteur van een opinie- en lifestyleblad voor jongeren, Generation Now! – zeggen altijd een probleem te hebben met 'de media'. Die geeft een karikaturaal beeld van de groepen en bericht nooit vanuit hun kijk. Reken maar dat er ook allochtone onderbuikgevoelens zijn. Om bij mijn eigen gemeenschap te blijven: ‘Wie zijn die blanda's helemaal dat ze ons beperkingen op gaan leggen? Wat hebben ze dan eeuwenlang in de koloniën uitgevroten? Ze mogen blij zijn dat wij ons niet zo misdragen als zij vroeger.’ Etc. Ik ben als journalist geïnteresseerd in verschillende meningen, ik heb zelf een gekleurde mening en ben daar altijd open in geweest. Dat is volgens mij vrij ongebruikelijk in de journalistiek. Een kakofonie van botsende meningen is het levendigst. Met Benzakours en Umars en Prems. Zelf heb ik al jong doorgehad dat ik het ook niet trok om mij te conformeren aan de heersende mediamores. Na een hysterisch begin bij de VPRO waarin ik als piepjonge journalist vond dat ik gedwongen werd om allochtonen op een domme, stereotype manier neer te zetten, besloot ik dat ik niet uit het juiste hout gesneden ben om orders aan te nemen van de journalistieke intelligentsia. Inmiddels ben ik een klein tikkeltje milder en wijzer geworden. Ik zie overal meer de humor van in. Maar op mijn drieëntwintigste was ik dwars, koppig, temperamentvol, luidruchtig recalcitrant en overtuigd van mijn eigen gelijk. Het heeft vast met mijn culturele achtergrond en opvoeding te maken. Mijn vader kon nogal revolutionair zijn en pompte ons hoofd vol met antikoloniale sentimenten en Surinaamse trots. Ik had geen zin om naar de pijpen te dansen van witte mannen die mijn streven naar empowerment en emancipatie toch niet begrepen, dus richtte ik mijn eigen medium op. Ik ben nogal dominant en wilde gewoon zelf hoofdredacteur zijn, zelf de touwtjes in handen hebben in een piepklein koninkrijkje dat ik dan maar zelf, samen met een paar even onervaren koppigen, uit de grond moest stampen. Roof cross cultural magazine. Helaas, het was geen lang leven beschoren. Een eigen medium runnen is namelijk nogal een klus als je niet toevallig een enorme erfenis hebt of zo. Vaak ben je niet alleen uitgever van een medium, maar vooral ook van geld. Na Roof ben ik zeven jaar geleden begonnen met Generation Now!, een jongerenmagazine. Mijn ambitie met Generation Now! was om, hoe klein wij ook waren, een mainstream-medium te worden, in die zin dat het toegankelijk moest zijn voor alle jongeren, black, blanc, beur. Dat hebben we met een piepkleine uitgeverij van twee mensen zeven jaar volgehouden. Nu is het weer tijd voor een nieuwe fase. Generation Now! proberen we aan een andere uitgever te slijten, en ik ben er nog niet uit wat ik nu ga doen. Vooralsnog staat de telefoon nog niet roodgloeiend met uitgevers die elkaar overbieden om mij een schitterende executive-functie te bieden om lucratieve mediaproducten voor ze te ontwikkelen. Niet om arrogant te doen, maar als je ziet wat ik met zeer bescheiden middelen uit de grond heb gestampt, kun je je best voorstellen wat ik met een groter budget tevoorschijn zou kunnen toveren. Mocht u een leuk voorstel hebben, schroom dan niet: 06 11 342882. Mwa. Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat ik wel weer zelf wat op poten moet gaan zetten. Mijn troefkaart is de veranderende markt. Binnenkort is er geen ontkomen meer aan. De mediaconsumenten bestaan meer en meer uit veeleisende, zelfbewuste migranten. Het is toch niet voor niets dat het bedrijfsleven nu zo’n inhaalslag aan het maken is? Ik smeek de mainstream-media om deze kans in godsnaam links te laten liggen. Dat geeft geëmancipeerde mediamakers de ruimte in dit snelgroeiende marktsegment te springen. Wie weet word ik er ooit nog eens rijk en beroemd mee.
Ik hoop van harte dat er nu, in de laatste jaren ’00, met het nieuwe kabinet een nieuwe wind gaat waaien. Heerlijk, samenleven, samenwerken en zo. Wat een opluchting dat we van Verdonk af zijn! Laat ze maar een column nemen in Opinio, het blad voor de geborneerde oudkoloniaal met negentiende-eeuws blank superioriteitscomplex, met een strikje. Als mediahosselaar denk ik dan: shit, dat ik die markt niet eerder gezien heb! Maar dat terzijde. Ik zal allang blij zijn als dit oeverloze gezeur eindelijk beperkt blijft tot dit roze krantje. Daar heb ik echter een hard hoofd in. Persoonlijk vind ik het een zegen voor dit horkerige land dat er zoveel passievolle culturen het leven wat meer kleur, pit en peper geven. Dat heeft niet met politieke correctheid te maken, maar met smaak. Laat mijn moederland Nederland in vredesnaam een voorbeeld nemen aan mijn mooie vaderland Suriname, waar de manier hoe culturen mengen en elkaar verdragen toch heel lekker gaat. Terwijl het een ontwikkelingsland is met alle ellende van dien. Ik ben er trots op een allesbloed te zijn en ontleen er ook inspiratie aan. In mijn genen zijn volken en culturen die elkaar eeuwen naar het leven gestaan hebben, er toch nog op een gezellige manier uitgekomen?
Paneldiscussie Met:
Amal Karam, schrijfster, journaliste en columniste Toine Heijmans, redacteur de Volkskrant Özkan Gölpinar, schrijver en publicist
Kees Schaepman stelt dat hoewel vrijwel iedere redactie in Nederland doordrongen is van de noodzaak van een multiculturele aanpak, de samenstelling van redacties nog verre van multicultureel is. Hij stelt de vraag hoe dat komt. Hij stelt de vraag aan Özkan. Özkan: ‘Het heeft te maken met het glazen plafond en met frustraties. Ik was het zat niet ingezet te worden als journalist maar als ervaringsdeskundige. Als Turks-Nederlandse journalist kan ik nog wel begrijpen dat ze me iets vragen over Orhan Pamuk, als het over literatuur gaat, maar ik werd ook geacht deskundige te zijn op het gebied van de blessures van Marokkaanse voetballers, de problematiek van het Qat-kauwen, of de situatie van moslimvrouwen. Over andere zaken die met Nederland te maken hebben en waar ik meer verstand van heb, werd ik zelden bevraagd. Ik schrijf nu met een aantal anderen een boek over de toekomst van Nederland. En dat geeft veel meer voldoening.’ Amal herkent dit patroon en geeft gelijksoortige voorbeelden. Bovendien meent zij dat allochtone journalisten soms vooral worden ingezet om allochtoon publiek te bereiken of om een multiculturele uitstraling te geven aan een tijdschrift of televisieprogramma, zonder dat het potentieel van deze journalisten wordt benut. Toine is niet zo negatief. Hij vergelijkt de situatie met die van tien jaar geleden, toen een zelfde discussie plaatsvond over man-vrouw verhoudingen in redacties. Die zijn nu vrijwel gelijkgetrokken.
Binnen tien jaar zal dat ook gelden voor de etniciteit in redacties. En in feite is er al veel veranderd, als hij zo om zich heen kijkt bij de Volkskrant. Kees: ‘Maar waarom is het niet nu al zo? Is er sprake van een glazen plafond, zoals Özkan zegt, spelen er commerciële belangen mee, of zijn er nog andere oorzaken?’ Er blijken meerdere mogelijke verklaringen te zijn: Het is een kwestie van mentaliteit en referentiekader bij hoofdredacteuren, waardoor die journalisten vaak negatief worden beoordeeld (Amal). De werving van journalisten – zeker als het om free-lancers gaat – gebeurt veelal via een systeem van co-optatie: je kent iemand die iemand kent. En in het netwerk van Nederlandse redacteuren zitten nu eenmaal weinig journalisten met een niet-Nederlandse achtergrond. (Nies Medema, On File). Dat geldt ook (of meer) voor de audiovisuele media. Hilversum is wat dat betreft een zwart gat voor allochtone journalisten (Bart Römer; MTNL). Kees wijst ook op de markt: het is een kwestie van vraag en aanbod . In de krimpende en fuserende dagbladwereld waren de afgelopen erg weinig banen te vergeven. Toch is dat maar een deel van de verklaring, want voor de banen die te vergeven waren toonden maar weinig journalisten met een niet-Nederlandse achtergrond belangstelling. (En van hen werd vrijwel niemand geselecteerd). Dat laatste punt wordt verder uitgewerkt. Hoe komt het dat er zo weinig aanbod is, en dat er uit dat aanbod maar zo weinig personen een langer durend beroepsperspectief hebben? Opnieuw wordt vanuit de zaal en het panel een aantal verklaringen aangedragen: Er is wel aanbod, maar de verkeerde wervingskanalen worden gebruikt. Er is inderdaad weinig aanbod vanwege de sociaaleconomische status van het beroep: hoger opgeleide migranten kiezen liever voor een beter betaalde baan met zekerheid dan voor het onzekere en slecht betaalde bestaan van een (freelance) journalist Er is inderdaad weinig aanbod vanwege de morele status van het beroep. Met name bij Marokkanen is er veel onvrede over de wijze waarop journalisten berichten over Marokkanen en de Nederlandse samenleving. Er is daardoor weerzin tegen het beroep van journalist. Als je eenmaal binnen bent, ben je vaak ook snel weer weg omdat je niet meekan of meewil in de heersende redactiecultuur Özkan wijst op het gevaar de discussie teveel naar het thema van etniciteit te trekken. Het moet niet gaan om etnisch achtergrond, maar om (journalistieke) vaardigheden. Het kan zijn dat mensen met een niet-Nederlandse achtergrond specifieke kennis en vaardigheden hebben die een aanvulling kunnen vormen op de al eerder genoemde ‘Witteman-norm’. Over de waarde van die vaardigheden en de manieren om ze te benutten, zou de discussie moeten gaan. Nu is het zo dat als allochtonen worden aangenomen, het vooral zo uitpakt dat ze worden gebruikt als ingang naar ‘moeilijk bereikbare doelgroepen’ of als informatiepunt. Dat moet veranderen: ze moeten worden beoordeeld en ingezet op basis van hun journalistieke vaardigheden. Dat het zo gaat is overigens vaak niet eens een bewuste keuze van leidinggevenden. Wil je iets veranderen, dan zullen die leidinggevenden zich dus bewust moeten worden van de keuzes die ze onbewust maken en aan moeten geven waarom ze die keuzes maken. Dat werkt verhelderend naar de journalist toe, maar ook voor de betreffende hoofdredacteur.
Vanuit de zaal wordt een nieuwe invalshoek aangedragen: hoe komt het dat redacties zo weinig aandacht lijken te hebben voor andere gezichtspunten m.b.t. nieuwsfeiten en zich zo weinig lijken te verdiepen in andere leefwerelden en culturen? Toine is het met deze vooronderstelling niet eens en ziet in ieder geval in zijn werkomgeving dat (onderzoeks-) journalisten worden gedongen dat wél te doen. Wie de Volkskrant leest kan dat ook merken, vindt hij. Toch heeft Amal gemerkt dat in contacten met Nederlandse journalisten juist de interactie heeft geleid tot nieuwe inzichten en beter begrip. Zowel bij haar als bij de journalisten. Adinda M’Gbra (freelance journalist) concludeert dat haar specifieke kennis in de ogen van journalisten van weinig waarde is of juist als nadeel geldt. Zij beschouwde haar kennis en netwerken m.b.t. migratie-onderwerpen als unique selling point. Maar redacteuren denken dat een beetje redelijke Nederlandse journalist ook in staat is die kennis en netwerken snel op te bouwen en bovendien als voordeel heeft dat hij onbevangener tegen deze onderwerpen staat. Dat is frustrerend om te horen en beperkt het beroepsperspectief van allochtone journalisten. Kees is van mening dat ook het commerciële aspect in beschouwing genomen moet worden. ‘Kranten hebben een commercieel belang, en trekken het gewoon niet om een of twee Marokkaanse of Turkse onderzoeksjournalisten in te schakelen.’ Toine wijst op een ander commercieel aspect: allochtone groepen lezen volgens hem weinig of geen kranten, waardoor er ook geen noodzaak is voor de kranten om in te spelen op een behoefte. Bart Top (free-lance, ex-hoofdredacteur Contrast): ‘Daaraan ligt iets anders ten grondslag: in de visie van uitgevers van bladen is het lezerspubliek in Nederland per definitie wit. Als ze al nadenken over een allochtoon lezerspubliek, dan zien ze dat als iets voor de toekomst. Daardoor zien ze ontwikkelingen en gebeurtenissen over het hoofd. En daaraan wordt weer aanstoot genomen door allochtone lezers.’ Het laatste deel van de discussie wordt gesproken over de mogelijkheden voor verandering. Özkan geeft een aanzet: Kijk wat er gebeurt, en speel daarop in. Een deel van de tweede en derde generatie allochtonen in Nederland is maatschappelijk geïnteresseerd en geëngageerd: kijk naar de websites en weblogs, luister naar hiphopteksten, lees ingezonden verhalen, reportages en gedichten. Dat gebeurt allemaal buiten de mainstream-media. Waarom zou je niet proberen die energie naar de mainstream-media te kanaliseren via gastcolumns en rubrieken, of via een klankbord- of adviesfunctie? Media moeten bewuster omgaan met veranderingen. Het gaat om een veranderende samenstelling van de bevolking, maar ook om veranderingen met betrekking tot digitalisering en participatie. Dat gebeurt al wel, maar nog te weinig met het oog op diversiteit. Habtom kiest een andere invalshoek: Personeelsfunctionarissen en redacties moeten de de waarde van diversiteit beter herkennen en benutten. En allochtone journalisten zouden een grotere weerbaarheid aan de dag moeten leggen en niet met hangende pootjes vertrekken als de redactiecultuur ze niet zint. Toine: ‘Misschien zou ook van buitenaf ondersteuning kunnen worden geboden aan die veranderingsprocessen. Hebben de organisatoren van deze dag (Mira Media, VON en On File) daar niet de kennis voor? Ik zou wel eens willen weten wat beter werkt: stimulansen of wettelijke dwang ? Of welke rol de overheid kan en wil spelen bij dit soort veranderingsprocessen.
Uitreiking Mediam'Rad Prikkel De Mediam’Rad prikkel is een prijs die in het kader van het project Mediam’Rad wordt uitgereikt aan een project dat getuigt van een originele invalshoek en een samenwerking tussen meerdere partners. De Mediam'Rad Prikkel is een stimuleringsprijs voor een journalistiek product dat wordt gerealiseerd in samenwerking tussen een mainstream- en een migrantenmedium. (Mediam’Rad is een Europees samenwerkingsproject van het Franse Panos, het Italiaanse Cospe en het Nederlandse Mira Media; zie www.mediamrad.nl.) Mediam'Rad onderscheidde twee bijzondere projecten uit 2006: 'De spaghettiflat’ van Daniela Tasca en Tonino Boniotti ontving de Mediam’Rad Prikkel. Een grijze flat in Zaandam vormt het aanknopingspunt voor persoonlijke herinneringen in ‘De spaghettiflat, little Italy in de polder’. In de flat begint de geschiedenis van Italiaanse immigranten die veertig jaar geleden naar Nederland kwamen. In dit multimediale project worden film, website, een themadag en diverse publicaties gezamenlijk ingezet.
De strip ‘Mister Kim’ van Adinda M’Gbra kreeg een eervolle vermelding. De strip, getekend door Alassane Thiam uit Dakar, vertelt het verhaal van een Senegalees die van plan is naar Europa te emigreren. De vorm waarin dit actuele thema behandeld wordt is luchtig en toegankelijk.
Aan de Mediam’Rad Prikkel is een geldbedrag verbonden, alsmede faciliteiten en begeleiding, in samenwerking met o.a. Syntens (www.syntens.nl) en de GEA Adviesgroep (www.gea.nl), om de mogelijkheden van duurzame samenwerking te ontwikkelen.
Einde Na afloop van het programma is er een borrel voor de gasten, onder het motto: ‘moderne journalisten excuseren zich altijd onder vier ogen voor de slechte dingen die ze publiekelijk over je geschreven hebben’ (Oscar Wilde).
Sprekers, panelleden en voorzitter Harriët Duurvoort studeerde Nederlands Recht en Internationaal Recht aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werkte ze jarenlang als journalist, onder meer voor de VPRO en de Humanistische Omroep. Ook was ze jarenlang als vaste redacteur verbonden aan Contrast, weekblad over de multiculturele samenleving. Ze was een van de oprichters en hoofdredacteur van Roof cross cultural magazine op, een glossy lifestyleblad gericht op allochtone carrièremakers. Ze organiseerde debatten (voor Forum en andere organisaties), onder meer over het slavernijverleden. Ze tekende voor de eindredactie, regie en samenstelling van de televisieserie Generation Now! In opdracht van ‘Meer Kleur in de Media’ verzorgde ze twee nieuwsbrieven over diversiteit in bij de omroep. Juurd Eijsvoogel is redacteur internationale betrekkingen bij NRC Handelsblad en nrc.next. Hij is daarnaast een van de samenstellers van het Weblog Wereld (www.nrc.nl/weblog/wereld) en schrijft op de opiniepagina de column In de wereld over internationale kwesties. Eerder was hij onder meer algemeen verslaggever, chef van de kunstredactie, correspondent in Washington en adjuncthoofdredacteur van NRC Handelsblad. Hij studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en in Parijs. Özkan Gölpinar is geboren in Sivas, Turkije. Hij studeerde in Nederland commerciële economie aan de HEAO in Amsterdam en volgde daarna een postdoctorale opleiding journalistiek. Na zijn opleiding werkte hij als verslaggever bij ondermeer de Volkskrant, Trouw en een groot aantal landelijke tijdschriften zoals Contrast, De Groene Amsterdammer, FNV Magazine. Hij werkte ook voor radio en televisie. Gölpinar heeft vijf boeken, zes toneelstukken, een hoorspel en meerdere televisie- en radiodocumentaires op zijn naam staan. Hij heeft zich gespecialiseerd in onderwerpen die betrekking hebben op culturele diversiteit, cultuur en media. Gölpinar was medeoprichter van het blad Fast Forward. Naast zijn werkzaamheden als senior adviseur Cultuur en Media bij Berenschot is Gölpinar actief in een groot aantal besturen en commissies, zoals het Nederlandse Fonds voor de Film, Podium Mozaïek, Theaterwerk NL, de Rotterdamse Kunst Stichting, Het Maurits Binger Film Instituut en stichting Trafik. Toine Heijmans is algemeen verslaggever van de Volkskrant. Van zijn hand verschenen de boeken De asielmachine en Respect! Rappen in Fort Europa (met Fred de Vries). Toine Heijmans schrijft al meer dan 5 jaar over asielzaken voor de Volkskrant. Rena Netjes geeft cursussen Arabisch en Hebreeuws, o.a. voor het NOS-Journaal. Met haar studenten vertaalt ze nieuws en achtergronden uit de Arabische en Israëlische Media. Voor haar promotieonderzoek volgt ze een aantal Arabische predikers. Ze schrijft voor Elsevier en KNACK over Egypte, Libanon en Islam. Tevens is zij duogemeenteraadslid voor het CDA in Amsterdam. Amal Karam is een Palestijnse uit Libanon. Ze studeerde Engelse Literatuur en specialiseerde zich in tolken en vertalen en interculturele communicatie. In Damascus schreef zij vooral over politiek, cultuur en kunst voor diverse bladen. In Nederland werkt Amal Karam voor onder andere de Radboud Universiteit en het Internationale Vrouwen Centrum (IVC). Sinds december 2006 schrijft zij wekelijks een column voor de Gelderlander. Tot eind 2006 was Amal bestuurslid van On File. Mariwan Kanie (1966) is politicoloog en journalist. Momenteel doet hij onderzoek voor de Universiteit van Amsterdam naar ‘islamitisch martelaarschap: religie en nationalisme’. Hij heeft tal van publicaties op zijn naam over politiek en filosofie. In Nederland verscheen de bundel Tussen heimwee en toekomst; portretten van acht vluchtelingen in Nederland.
Bart Römer begon zijn carrière als acteur en schrijver. Daarna was hij werkzaam in diverse leidinggevende functies bij de AVRO, Endemol en de KRO. In 2004 startte hij een eigen bedrijf (RCC) als zelfstandig mediaconsultant. Hij gaf les in formatontwikkeling en creatieve technieken aan onder andere de Media-academie en Broadcast Press. Vanaf 2004 zijn ook zijn werkzaamheden als schrijver tot bloei gekomen en heeft hij o.a. de jeugdroman De veenheks geschreven. Sinds oktober 2006 is hij hoofdredacteur van Multiculturele Televisie Nederland (MTNL). Hij is bestuurslid van het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties (STIFO). Kees Schaepman is hoofdredacteur VPRO Radio. Vanaf 2002 was hij eindredacteur van De Ochtenden (VPRO) en daarvoor was hij onder meer redacteur/eindredacteur bij Vrij Nederland (van 1975 tot 1998), hoofdredacteur van het magazine Transitions en adjunct-directeur van de School voor Journalistiek in Utrecht. Tot mei 2006 was hij voorzitter was van de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Radi Suudi studeerde politieke wetenschappen. Van 1992 tot 1995 was hij coördinator van het landelijk bureau van LSOBA, de Landelijke Samenwerking Organisaties Buitenlandse Arbeiders. Hij was als betrokken bij de herstructurering van de landelijke minderhedenorganisaties. Tussen 1995 en 1999 was hij afdelingshoofd Publiciteit en Onderzoek bij FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling. Sinds 1999 is hij verbonden aan Jaffar Consultancy. Hij publiceerde regelmatig in weekblad Vrij Nederland over de multiculturele samenleving en verzorgt voor de Nederlandse Moslimomroep het interviewprogramma De Dialoog, waarin landelijke politici en opiniemakers worden geïnterviewd over de multiculturele samenleving. In mei 2005 start een nieuwe reeks afleveringen. Habtom Yohannes komt oorspronkelijk uit Eritrea. Sinds 1989 werkt hij voor diverse Nederlandse media, waaronder IKON, NCRV en EO. Thans is hij eindredacteur/coördinator van de journalistieke programma’s (Radio & Televisie) van de EO.