Verplichte Audit-Firm Rotatie: de effecten op de kwaliteit van de accountantscontrole Door: Marinka Karsemeijer
Collegekaartnummer: 5876699 Datum: 21 juli 2011 Universiteit van Amsterdam (FEB) Supervisor: André Koet
Abstract In dit onderzoek wordt een antwoord gezocht op de vraag of verplichte rotatie van accountantskantoren een positieve invloed heeft op de kwaliteit van audits. Om antwoord te vinden op deze vraag worden verschillende literatuurstudies naar dit onderwerp met elkaar vergeleken. Wat opvalt is dat uit de verschillende studies naar voren komt dat de kwaliteit van de accountantscontrole juist stijgt naarmate de relatie tussen de accountant en de klant langer duurt. Het blijkt dat er bij een lange relatie tussen de klant en de controlerende accountant een kleinere kans is op fraudegevallen, het aantal terechte modified going-concern opinions omhoog gaat en dat accruals dalen. Dit zijn volgens de onderzoekers allemaal zaken die aantonen dat het management helemaal niet veel meer invloed kan uitoefenen op de accountant in het geval dat een relatie meerdere jaren duurt. Er is volgens deze onderzoekers dus geen zichtbaar negatief effect op de kwaliteit van de audit doordat de accountant minder onafhankelijk zou zijn ten gevolge van een langdurige relatie. Uit onderzoek komt zelfs naar voren dat de kans op fouten en misstatements groter is in de eerste jaren waarin een accountant een controle uitvoert bij een nieuwe klant. Op basis van dit literatuuronderzoek kan geconcludeerd worden dat verplichte rotatie van accountants de kwaliteit van de audit niet verbetert, ook al wordt dat wel verondersteld.
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding
P. 4
2. Kwaliteitscriteria
P. 6
2.1 Inleiding
P. 6
2.2 Accountantscontrole
P. 6
2.3 Kwaliteit van de accountantscontrole
P. 7
3. Literatuur
P. 8
3.1 Inleiding
P. 8
3.2. Audit Firm Tenure and Fraudulent Financial Reporting
P. 8
3.3 Auditor Tenure and Audit Reporting Failures
P. 10
3.4 Mandatory Audit Firm Rotation and Audit Quality
P. 13
3.5 Audit-Firm tenure and the Quality of Financial Reports
P. 15
3.6 Mandatory Auditor Rotation: Evidence from Restatements
P. 18
4. Analyse
P. 20
4.1 Inleiding
P. 20
4.2 Acrruals
P. 20
4.3 Fraudulent Financial Reporting
P. 22
4.4 Going-concern opinions
P. 23
4.5 Discussie
P. 25
5. Conclusie
P. 26
6. Bibliografie
P. 28
3
1. Inleiding In de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw kwamen er een aantal omvangrijke boekhoudschandalen aan het licht die van grote invloed zijn geweest op de regelgeving met betrekking tot de financiële verslaggeving en controle daarvan. De faillissementen van onder andere het Amerikaanse energiebedrijf Enron en de telecom-onderneming WorldCom hebben beide voor grote opschudding gezorgd. Mede door deze schandalen is in 2002 in Amerika de Sarbanes-Oxley Act tot stand gekomen. Deze nieuwe wet bevat onder andere verschillende regels met betrekking tot de accountancy om boekhoudschandalen als die van Enron en WorldCom in de toekomst te kunnen voorkomen. Zo is er in deze wet bijvoorbeeld opgenomen dat een accountantskantoor bepaalde adviserende taken niet mag uitvoeren als deze ook de controle uitvoert bij dezelfde klant. Ook is de autoriteit op het gebied van de accountancy verplaatst van de brancheorganisatie naar de overheid. Een belangrijk doel van de SOX is het vergroten van de onafhankelijkheid van de accountant (Cullinan, 2004). Een voorstel dat wordt aangedragen om de onafhankelijkheid van de accountant te vergroten, is verplichte rotatie van accountants. Dat wil zeggen dat een bepaalde accountant maar een aantal jaren hetzelfde bedrijf mag controleren. In de SOX is vastgelegd dat onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijke effecten van verplichte accountantsrotatie op de kwaliteit van de accountantscontrole (Carcello, 2004). Het doel van dit onderzoek is een antwoord te vinden op de vraag of verplichte auditfirm rotatie van invloed is op de kwaliteit van de audit. De onderzoeksvraag luidt: heeft
4
verplichte rotatie van accountants een positieve invloed op de kwaliteit van de accountantscontrole? De verwachting is dat de kwaliteit van de controle bij een lange relatie afneemt en dat verplichte rotatie dus een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole. H0: Verplichte rotatie heeft een positieve invloed op de kwaliteit van de accountantscontrole Daarbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kwaliteit van een accountantscontrole toeneemt als de accountant onafhankelijker is. Verplichte rotatie van de accountant binnen een aantal jaren versterkt de onafhankelijkheid van de accountant, hetgeen weer leidt tot een hogere kwaliteit van de controle. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de methode van een literatuurstudie. Er blijken al verschillende onderzoeken met betrekking tot dit onderwerp te zijn uitgevoerd. Om de kwaliteit van een controle te beoordelen worden in de studies verschillende maatstaven gebruikt zoals, de hoogte van accruals, het aantal fraudegevallen en de kans op een modified going-concern opinion. In hoofdstuk drie zullen verschillende artikelen, waarin het resultaat van onderzoeken over dit onderwerp zijn opgenomen, aan bod komen, nadat in hoofdstuk 2 de belangrijkste criteria waarop we de kwaliteit van een accountantscontrole bij een bedrijf beoordelen. Zo wordt in hoofdstuk 2 omschreven wat er onder kwaliteit wordt verstaan en wat een audit precies inhoudt. In hoofdstuk vier worden de verschillende onderzoeken met elkaar vergeleken. Het laatste hoofdstuk zal ten slotte de conclusie bevatten en een samenvatting van de belangrijkste punten uit dit onderzoek.
5
2. Accountantscontrole en kwaliteit 2.1 Inleiding Om dit onderzoek goed te kunnen uitvoeren, zullen eerst een paar definities van de gebruikte begrippen aan de orde worden gesteld/toegelicht. 2.2 Accountantscontrole Bij bedrijven is vaak sprake van informatie asymmetrie. Hiermee wordt bedoeld dat de managers die de zaken in het bedrijf van dag tot dag regelen, meer weten over wat zich binnen het bedrijf afspeelt dan de aandeelhouders die eigenaar zijn van het bedrijf. De managers hebben er vaak belang bij om andere doelen de bereiken dan de aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als de manager beloond wordt op basis van korte termijn resultaten, terwijl de aandeelhouders op de lange termijn een winst willen zien. Door deze vaak conflicterende belangen van het management en de investeerders van een bedrijf, is door de overheid opgelegd dat de jaarrekening moet worden beoordeeld door een derde partij. Hier komt de externe accountant bij kijken. De accountant beoordeelt de jaarverslaggeving van het desbetreffende bedrijf en zorgt ervoor dat er zo nodig aanpassingen worden gedaan zodat de verslaggeving niet als misleidend kan worden opgevat. Hierna wordt door de accountant een verklaring afgegeven over de kwaliteit van de verslaggeving van het bedrijf en over de verwachte mogelijkheid dat het bedrijf in de toekomst kan blijven draaien, een going concern opinion.
6
2.3 Kwaliteit van de accountantscontrole
In de literatuur van Wallace (1980), Titman and Trueman(1986) en DeAngelo (1981) wordt de audit kwaliteit op verschillende manieren beschreven. Er kan worden gezegd dat de kwaliteit van een audit hoog is als de informatie (in een jaarrekening) die door de accountants is gecontroleerd nauwkeurig en betrouwbaar is (Titman and Trueman, 1986), maar de kwaliteit kan ook hoger zijn wanneer de accountant de hoeveelheid bias (verschillen) in de data van een bedrijf weet te reduceren (Wallace, 1980). Er kunnen verschillen voorkomen als een accountant bevooroordeeld is. De accountant hoort objectief te zijn maar is dat soms minder doordat hij bepaalde vooroordelen heeft. Een andere definitie van audit quality is echter die van DeAngelo (1981). Zij beschrijft audit quality als de waarschijnlijkheid dat een accountant in staat is om materiële misstatements in de financiële verslaggeving te ontdekken en ook daadwerkelijk te rapporteren. De bereidwilligheid om misleidingen of fouten in de verslaggeving te rapporteren hangt volgens het onderzoek van DeAngelo vooral af van de onafhankelijkheid van de accountant. Hierdoor is vooral dit aspect van audit quality belangrijk in dit onderzoek, omdat de onafhankelijkheid van de accountant nou juist een punt van discussie is als het gaat om een langere relatie met een klant.
7
3. Literatuur 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk zullen een aantal onderzoeken worden besproken die zijn gedaan naar de effecten van een lange relatie tussen een accountant en een klant op de kwaliteit van de accountanscontrole. 3.2 Audit Firm Tenure and Fraudulent Financial Reporting Joseph V. Carcello and Albert L. Nagy
Carcello en Nagy hebben onderzoek verricht naar de relatie tussen de lengte van de periode dat een accountantskantoor hetzelfde bedrijf controleert en de kwaliteit van de audit. Dit hebben zij gedaan door de relatie te onderzoeken tussen audit firm tenure en fraudulent financial reporting. In hun onderzoek stellen zij dat er sprake is geweest van fraudulent financial reporting als een bedrijf door de SEC is bestraft voor een overtreding van Rule 10(b)-5. In deze regel staat dat het niet is toegestaan om onjuiste informatie van materiële waarde te verschaffen. Ook geeft deze regel aan dat fraude en beweringen die misleidend kunnen zijn niet zijn toegestaan. Carcello en Nagy maken in hun onderzoek onderscheid tussen korte en lange perioden van respectievelijk 3 jaar of minder en 9 jaar of langer. Er wordt gebruik gemaakt van beschikbare data van bedrijven tussen 1990 en 2001. Als eerste wordt onderzocht of de kans op fraudulent financial reporting groter is bij een korte periode dan bij een gemiddelde periode. Als gemiddelde duur nemen zij 4 tot 8 jaar. Carcello en
8
Nagy dragen aan dat er een aantal belangrijke argumenten tegen audit firm rotation zijn. Zo wordt verwacht dat de kwaliteit van de audit tijdens de eerste jaren lager is omdat de accountant dan nog niet bekend is met het bedrijf van de klant, de systemen en de procedures. Ook is het mogelijk dat een nieuwe accountant niet bekend is met industry error patterns. Zo heeft elke industrie zijn eigen specifieke kenmerken en zelfs de manier van rapporteren kan per industrie verschillen. Carcello en Nagy vermelden op basis van hun onderzoek dat fraude minder voorkomt bij bedrijven die al langere tijd op de beurs genoteerd zijn en bij bedrijven die worden gecontroleerd door 1 van de Big 6 accountantskantoren. Fraude komt volgens Carcello en Nagy ook minder voor bij grote bedrijven, maar juist meer als er sprake is van financiële moeilijkheden bij een bedrijf. In het laatste geval hebben zij het over bedrijven die op het randje van een faillissement staan. Al deze zaken worden meegenomen in het onderzoek om erachter te komen of er een relatie bestaat tussen de duur van de relatie met de accountant en de kwaliteit van de audit. Er wordt een positief verband geconstateerd tussen korte relaties en frauduleuze verslaggeving. Dit komt overeen met het eerder gegeven argument op basis van onderzoek, dat de accountant in de eerste jaren nog niet zo bekend is met het bedrijf dat hij controleert. Het onderzoek laat echter geen positief verband zien tussen lange relaties en frauduleuze verslaggeving. De resultaten bieden zelfs geen bewijs voor de stelling dat de kwaliteit van de audit lager wordt naarmate de relatie langer duurt. Dit gaat in tegen de verwachtingen van de toezichthouders, die er vanuit gaan dat lange relaties leiden tot een slechter beoordelingsvermogen van de accountant.
9
De conclusie van het artikel is dat de kans op fraude groter is in de eerste jaren van een relatie met een bepaald accountantskantoor. Er is geen bewijs gevonden voor de stelling dat de audit kwaliteit vermindert bij een relatie die langer dan 9 jaar duurt. Om deze reden wordt verplichte rotatie van accountantskantoren door Carcello en Nagy niet gewenst geacht. Zij geven echter wel aan dat het onderzoek is gedaan in een omgeving waarbij de rotatie niet verplicht maar vrijwillig was. Dit kan ervoor zorgen dat de resultaten anders zijn dan wanneer het wel verplicht was geweest. In het geval van vrijwillige rotatie kan er bijvoorbeeld sprake zijn van factoren waarom een bepaald bedrijf van accountant wil wisselen. Het zou volgens Carcello en Nagy zo kunnen zijn dat bedrijven die vrijwillig overstappen naar een andere accountant eerder misleidingen in de verslaggeving hebben zitten, en door de wisseling van accountant hopen dat dit niet ontdekt wordt. In dit geval is de kans op een lagere kwaliteit van een controle in de eerste jaren van een relatie tussen een accountant en een klant groter omdat alleen deze moeilijke bedrijven vrijwillig over zullen stappen. Als rotatie verplicht is kunnen bedrijven na een aantal jaar niet meer dit soort motieven hebben om over te stappen en zou de kans op fouten door het instellen van een nieuwe accountant ook minder groot kunnen zijn (Carcello en Nagy, 2004). 3.3 Auditor Tenure and Audit Reporting Failures Marshall A. Geiger and K. Raghunandan In hun onderzoek kijken Geiger en Raghunandan naar het verband tussen de lengte van de relatie tussen de accountant en de klant en audit failures. Zij definiëren een audit failure als een geval waarin een bedrijf failliet gaat, maar het jaar daarvoor een
10
goedkeurende verklaring heeft gekregen. De motivatie voor dit onderzoek is geweest dat de SEC specifiek heeft gevraagd om onderzoek naar dit onderwerp te doen en ook dat er in andere landen veel discussie is over de onafhankelijkheid van de accountant die een lange relatie met zijn klant heeft. Voor dit onderzoek zijn gegevens verzameld van bedrijven die tussen 1996 en 1998 failliet zijn gegaan. Er is onder andere gekeken naar de laatste accountantsverklaring die is afgegeven voordat het bedrijf failliet ging en naar hoe lang de relatie tussen de accountant en de klant op dat moment al duurde. Er zijn ook gegevens verzameld over de omvang en inkomsten van de desbetreffende bedrijven. In het onderzoek wordt data van 117 verschillende bedrijven meegenomen. In dit onderzoek wordt er dus specifiek gekeken naar de inhoud van de accountantsverklaring en wel naar de laatste verklaring die is afgegeven voordat een bepaald bedrijf een faillissement moest aanvragen. De accountantsverklaring is een zeer belangrijk aspect van de audit, omdat dit de enige externe communicatie van de accountant is over wat hij heeft gedaan en wat zijn conclusie over de Financial Statements van het bedrijf is. Het uiteindelijk besluit om een bepaalde verklaring af te geven is afhankelijk van veel factoren. De accountant voert verschillende controles uit en beslist op basis daarvan of aangenomen kan worden dat de verslaggeving aan de regels voldoet. Geiger en Raghunandan zijn van mening dat de beslissing om een bepaalde verklaring af te geven erg subjectief is en dat de accountant hierin veel ruimte heeft om zelf te beslissen. Daarom is het erg belangrijk dat de accountant onafhankelijk is en niet bevooroordeeld. Door de onderzoekers wordt aangegeven dat zij onderscheid maken tussen
11
stressed en non-stressed companies. Hierbij wordt gekeken naar een aantal signalen die aan kunnen geven dat een bedrijf stressed is, oftewel in moeilijkheden verkeerd. Die signalen zijn een negatieve working capital, een operationeel verlies in één van de drie jaren voor het faillissement, negatieve ingehouden winst in één van die jaren of een verlies in één van de drie jaren voor het faillissement. Bepaalde bedrijfstakken zoals de financiële sector worden niet meegenomen in dit onderzoek omdat zij zodanige specifieke financiële kenmerken hebben dat zij niet makkelijk te vergelijken zijn met andere bedrijven. Uit het onderzoek komt naar voren dat met name kleinere bedrijven geen goedkeurende verklaring hebben gekregen, en overigens ook al in grote moeilijkheden verkeerden op het moment dat de verklaring werd afgegeven. Het onderzoek laat ook zien dat de kans dat geen goedkeurende verklaring wordt gegeven kleiner is in de eerste jaren van een relatie van een accountant met een bedrijf. Deze conclusie komt overeen met die van vele andere onderzoeken, zoals die van Nagy en Carcello (2004), maar is in tegenspraak met de argumenten voor verplichte rotatie. De onderzoekers geven wel aan dat het positieve effect van een langere relatie maar tot 6 jaar groeit en daarna niet meer duidelijk groter wordt. Zoals gezegd zijn Geiger en Raghunandan het niet eens met de stelling dat verplichte accountant rotatie leidt tot kwalitatief betere accountantsverklaringen. Zij geven aan dat een lange relatie tussen accountant en klant niet per definitie leidt tot een groter risico op het afgeven van een verkeerde verklaring. Een verklaring die zij hiervoor in de conclusie geven is die van het bestaan van een “learning curve” waarbij
12
de accountant een betere mening kan vormen omdat hij na verloop van tijd het bedrijf beter leert kennen. De op basis van hun onderzoek geformuleerde conclusie luidt dan ook dat verplichte rotatie niet noodzakelijk wordt geacht om de kwaliteit van accountantscontroles te vergroten (Geiger en Raghunandan, 2002). 3.4 Mandatory audit firm rotation and audit quality Andrew M. Jackson, Michael Moldrich and Peter Roebuck Jackson e.a. (2008) hebben onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van verplichte accountantsrotatie op de kwaliteit van de audit in Australië. Zij geven aan dat zij dit onderzoek zijn gestart naar aanleiding van de discussie of de huidige regelgeving voldoende is, of dat er meer regels geïmplementeerd moeten worden om de kwaliteit van audits te vergroten. Buiten de veronderstelling dat verplichte rotatie de onafhankelijkheid van de accountant kan vergroten, geven de onderzoekers ook aan dat rotatie het vertrouwen in het systeem kan vergroten. Zo kan het zijn dat investeerders denken dat de kwaliteit van de controle erop vooruit gaat als er sprake is van rotatie en dat zorgt voor meer vertrouwen. Jackson e.a. geven dit aan door een onderscheid te maken tussen “actual quality” en “perceived quality”. Perceived quality zegt dus iets over het vertrouwen in de kwaliteit. In hun onderzoek wordt echter alleen het effect van rotatie op de actual quality onderzocht. Actual quality kan volgens Jackson e.a. gemeten worden door te kijken naar het aantal modified going-concern opinions dat wordt afgegeven en door te kijken naar de hoeveelheid discretionary accruals. Discretionary accruals zijn kosten die geen verplichtingen zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld toekomstige bonussen van het management die nog gerealiseerd moeten worden maar
13
die wel al in de kosten worden meegenomen voor de financiële verslaggeving. Een modified going-concern opinion wordt afgegeven wanneer een accountant zijn zorgen wil uitspreken over de continuïteit van een onderneming. Het onderzoek bestaat uit twee delen, waarbij beide vormen van kwaliteit aan bod komen. In het onderzoek worden Australische gegevens van de jaarverslaggeving van bedrijven uit de periode van 1995 t/m 2003 gebruikt. Er wordt gekeken naar bedrijven die in die periode van accountant wisselden en na filtering voor onbruikbare bedrijven, waarvan er geen informatie beschikbaar was met betrekking tot de discretionary accruals, resteert een groep van 205 bedrijven. Jackson e.a. gaan ervan uit dat een audit van goede kwaliteit is als deze niet resulteert in een type 1 of type 2 fout. Deze fouten houden in dat er een goedkeurende verklaring wordt gegeven aan de jaarrekening van een bedrijf in de problemen respectievelijk geen goedkeurende verklaring wordt gegeven aan de jaarverslaggeving van een bedrijf dat in goede gezondheid verkeert. Om dit te onderzoeken worden verschillende variabelen meegenomen in het onderzoek zoals uiteraard de lengte van de relatie met de accountant, de grootte van het bedrijf, de verhouding tussen de assets en de liabilities, en het percentage waarmee de assets ten opzichte van het vorige jaar zijn gestegen. In het eerste deel van het onderzoek komen Jackson e.a. tot de conclusie dat de kans dat een accountant een modified going-concern opinion geeft eerder groter dan kleiner wordt wanneer de relatie van de accountant met de klant langer duurt. Dit is dus in tegenspraak met de bewering dat de kwaliteit van de audit achteruit gaat bij een lange
14
relatie wanneer kwaliteit gelijk wordt gesteld aan het onterecht afgeven van een modified going-concern opinion. In het tweede deel van het onderzoek, waarin wordt gekeken naar de effecten van een lange relatie tussen accountant en klant op discretionary accruals, komen de auteurs tot de conclusie dat er geen duidelijk effect waar te nemen is. Dit betekent dat niet kan worden aangetoond dat de kwaliteit van de audit op dit gebied beter of slechter wordt naarmate de relatie van de accountant met de klant langer duurt. De conclusie van dit onderzoek is dat er minimale, of geen, voordelen te behalen zijn door rotatie van accountants verplicht te stellen. Wanneer de kosten voor deze switches worden meegenomen, lijkt het er zelfs op dat verplichte rotatie voor de markt als geheel een negatief effect kan hebben. Jackson e.a. zijn daarom van mening dat er andere manieren gevonden moeten en kunnen worden om de kwaliteit van accountantscontroles te vergroten. Toch geven zij aan dat verplichte rotatie in zekere zin wel een positief effect kan hebben. Ze hebben het dan niet over de actual quality die zij zelf onderzocht hebben, maar over de perceived quality die eerder al is genoemd. Zo beschrijven zij dat het kan zijn dat men meer vertrouwen krijgt in de betrouwbaarheid van accountantscontroles als er een vorm van verplichte rotatie is. Dit is echter in hun onderzoek niet onderzocht en om te onderzoeken of dit wellicht waar is zal er verder onderzoek gedaan moeten worden (Jackson e.a., 2008). 3.5 Audit-Firm tenure and the Quality of Financial Reports Van E. Johnson, Inder K. Khurana and J. Kenneth Reynolds
15
Johnson e.a. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen audit firm tenure en quality of financial reports. Zij bepalen de kwaliteit van een audit op basis van een aantal criteria. Eerst wordt er gekeken naar de absolute waarde van de accruals, om te bepalen in hoeverre het management invloed kan uitoefenen op de gerapporteerde inkomsten. Als het management in hoge mate de mogelijkheid heeft om de gerapporteerde inkomsten te beïnvloeden, betekent dit volgens Johnson e.a. dat de kwaliteit van de audit niet optimaal is. In dit onderzoek worden alleen bedrijven meegenomen die worden gecontroleerd door een van de 6 grootste accountantskantoren. Onder een korte relatie wordt een periode van 2 tot 3 jaar verstaan en onder een lange relatie een periode van 9 jaar of langer. De auteurs stippen aan dat bepaalde kennis die nodig is voor een audit, zoals kennis van het boekingssysteem en de procedures voor interne controle, erg clientspecific zijn. Dit betekent dat ze per klant verschillen en dat het dus tijd, moeite en geld kost om hiermee bekend te raken. Hierdoor ontstaat een learning-curve voor nieuwe accountants bij een bedrijf. Een learning-curve geeft aan dat de prestatie in het begin nog niet heel hoog is, maar dat deze naar verloop van tijd steeds beter wordt doordat de accountant kennis opdoet over de klant. Het zou kunnen zijn dat de accountant in de eerste jaren van de relatie met een klant minder snel materiële fouten in de verslaggeving opmerkt, omdat hij nog niet genoeg kennis heeft over de desbetreffende klant. Dit zorgt ervoor dat accountants die langer dezelfde klant controleren een voordeel kunnen hebben ten opzichte van nieuwe accountants bij een klant. Johnson e.a. verwachten dan ook dat de kwaliteit van de audit zal stijgen naarmate de client-specific
16
knowledge toeneemt en de relatie tussen accountant en klant dus langer duurt. Aan de andere kant zijn er ook argumenten te bedenken waarom de kwaliteit van de audit zou verminderen als een accountant heel lang dezelfde klant controleert. Hierbij valt te denken aan het feit dat een accountantskantoor winst maakt door de klant tevreden te houden, omdat dit zal betekenen dat de klant volgend jaar bij hetzelfde kantoor blijft. Er wordt vaak vanuit gegaan dat naarmate de relatie langer duurt, de accountant zich minder inzet om materiële fouten op te sporen en de kwaliteit van de audit hiermee dus achteruit gaat. Dit wordt door Shockley (1981) beschreven als “ learned confidence” . Hiermee wordt bedoeld dat de accountant een bepaalde mate van vertrouwen heeft in een klant, waardoor de eerste minder innoverende procedures zal gebruiken om mogelijke fouten op te sporen. Een lange relatie tussen accountant en klant kan er volgens deze theorie dus ook voor zorgen dat de kwaliteit van de audit niet optimaal is. In het onderzoek worden bedrijven onderscheiden op basis van grootte en de tak industrie. Dit zorgt ervoor dat alternatieve verklaringen voor het verschil in de audit kwaliteit zoveel mogelijk worden uitgesloten. Afgaande op wat hierboven is beschreven zou er verwacht worden dat de onverwachte accruals hoger zijn bij lange en korte relaties dan bij gemiddeld durende relaties. De resultaten van het onderzoek laten zien dat dit bij korte relaties inderdaad het geval is. De absolute waarde van onverwachte accruals is significant hoger bij relaties van 2 tot 3 jaar, dan bij relaties van 4 tot 8 jaar. Dit impliceert dat volgens deze onderzoeksmethode de kwaliteit van de audit lager is bij een korte relatie dan bij een gemiddelde lengte van een relatie. Voor lange relaties geldt
17
dit echter niet. De onverwachte accruals zijn niet significant hoger dan voor gemiddelde perioden en deze test ondersteunt de hypothese dat de kwaliteit van de audit lager wordt bij een lange relatie tussen accountant en klant dus niet. Het tweede onderzoek, naar de kwaliteit van de accruals, leidt tot hetzelfde resultaat. Een korte relatie leidt tot een lagere kwaliteit, maar bij een lange relatie tussen accountant en klant is dit niet aantoonbaar het geval (Johnson e.a., 2002). 3.6 Mandatory Auditor Rotation: Evidence from Restatements James N. Myers, Linda A. Myers, Zoe-Vonna Palmrose & Susan Scholz Myers e.a. (2003) onderzoeken of er een verband bestaat tussen de duur van een relatie tussen een accountant en een bedrijf en de kans dat er misstatements in de verslaggeving worden ontdekt. Hiermee proberen zij aan te tonen dat deze onjuistheden vaker voorkomen bij lange relaties of juist niet. Volgens Myers e.a. zijn deze misstatements de grootste zorg van investeerders als het gaat om audit kwaliteit en is dit daarom een goede maatstaf om te meten of de lengte van de relatie tussen accountant en klant invloed heeft op de kwaliteit van de audit. In het onderzoek wordt gekeken naar 562 bedrijven waarvan de verslaggeving van een bepaald jaar een aantal jaren later nog is aangepast. Ook wordt er gekeken of deze aanpassingen zijn gemaakt vlak na het overstappen naar een nieuwe accountant. Dit laatste zou namelijk betekenen dat er steun is voor de bewering dat verplichte rotatie van accountants ervoor zorgt dat de kwaliteit van de audit omhoog gaat. In het onderzoek is een controlegroep gekozen. De bedrijven in deze groep worden gematcht aan de bedrijven uit de steekproef op basis van grootte, industrie en
18
accountant. Een analyse van resultaten laat zien dat het veranderen van accountantskantoor de kans op het identificeren van eerdere fouten in de verslaggeving niet vergroot. Deze kans is zelfs iets kleiner bij overstappen. In het algemeen komen misstatements in de verslaggeving vaker voor gedurende de eerste 5 jaar van een relatie tussen een accountant en een klant dan later. Hierbij kan wel worden opgemerkt dat aanpassingen sowieso minder vaak voorkomen bij bedrijven die al langer bestaan en op het moment dat een accountant een lange relatie heeft met een klant, zal dit automatisch betekenen dat het om een wat ouder bedrijf gaat. Corrigeren voor dit verband levert volgens Myers e.a. echter geen ander resultaat op. De resultaten van het onderzoek laten zien dat een langere relatie van een accountant met een klant over het algemeen geen negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van de verslaggeving. Er wordt echter een uitzondering gevonden op dit resultaat in een test met een subgroep. In deze subgroep wordt gekeken naar kwartaalcijfers in plaats van jaarcijfers. Hierbij wordt gevonden dat er wel degelijk een negatief verband bestaat tussen de duur van de relatie van een accountant met een klant en de kwaliteit van de verslaggeving. Deze kwartaalcijfers worden echter niet gecontroleerd, maar er wordt alleen maar een veel beperkte review of inspectie uitgevoerd. Dit heeft dus niet zoveel te maken met de vraag of audit-tenure de kwaliteit van de audit beïnvloedt, omdat hier helemaal geen sprake is van een accountantscontrole. Dit betekent overigens wel dat accountants (ook die met een lange relatie met een klant) ook bij de inspectie van kwartaalcijfers kritisch zullen moeten
19
blijven (Myers e.a., 2003).
4. Analyse 4.1 Inleiding Op basis van de bestudeerde literatuur zal een antwoord op de onderzoeksvraag worden geformuleerd. De verschillende onderzoeken die zijn verricht om een verband te vinden tussen de lengte van de relatie tussen een accountant en een klant en de kwaliteit van de audit komen in grote lijnen allemaal tot dezelfde conclusie. In tegenstelling tot de aanname van de SEC dat een langere relatie tussen accountant en klant zal leiden tot een minder onafhankelijke positie van de accountant en daardoor tot een lagere kwaliteit van de audit, bewijzen zowel Carcello, Geiger, Johnson, Myers en Jackson dat deze langere relatie tussen accountant en klant helemaal niet tot een lagere kwaliteit van de audit leidt.
4.2 Accruals
De kwaliteit van een audit kan onder andere beoordeeld worden aan de hand van de hoogte van de accruals. De veronderstelling is namelijk dat wanneer de accruals hoger zijn, het management meer invloed heeft kunnen uitoefenen op de hoogte van de inkomsten in de verslaggeving. Veel invloed van het management betekent vervolgens weer dat de kwaliteit van de audit lager is, omdat de verslaggeving een minder objectief
20
beeld schept over de financiële situatie van een bedrijf dan wanneer het management weinig invloed had gehad. Uit onderzoek blijkt dat de absolute waarde van de accruals in het begin van de relatie van een accountant met een klant vaak hoger is dan na verloop van tijd (Johnson e.a., 2002). Dit betekent dat volgens de onderzoekers de kwaliteit van de audit in de beginperioden dus lager is dan daarna. Ook onderzoek naar een specifiek soort accruals, de zogenaamde discretionary accruals, ondersteunt de stelling dat een lange relatie met een accountant tot minder accruals leidt niet. Onder discretionary accruals vallen alleen die accruals die ontstaan door keuzes van het management en niet doordat zij op een natuurlijke manier uit het bedrijfsomstandigheden ontstaan zoals bijvoorbeeld bij groei het geval is (Jackson e.a., 2008). In dit onderzoek wordt echter ook niet gevonden dat de accruals in de eerste jaren groter zijn dan daarna. Hieruit valt dus op te maken dat de lengte van de relatie tussen de accountant en de klant helemaal niet van invloed is op de hoogte van de accruals. Dit zou betekenen dat de lengte van die relatie met het oog op dit criterium, in ieder geval géén invloed kan hebben op de kwaliteit van de audit. De lengte van de relatie zal de audit op dit vlak dus niet positief, maar ook niet negatief beïnvloeden. De vraag blijft natuurlijk of de absolute of relatieve hoogte van accruals wel een goede maatstaf is om de kwaliteit van een audit te beoordelen. Accruals worden opgenomen om heel verschillende redenen en het is daarom niet zo makkelijk om te veronderstellen dat alle accruals misleidend zijn, of alleen worden opgenomen omdat het management dat wil. Een groot deel van de accruals moeten wel degelijk
21
meegenomen worden in de verslaggeving omdat die verslaggeving zonder die accruals juist misleidend zou zijn. Om deze reden valt te betwisten of de hoogte van accruals wel een goede maatstaf is om de kwaliteit van een audit mee te meten. In de bestudeerde literatuur is deze veronderstelling echter wel gemaakt en dus zullen de resultaten van deze studies toch meegenomen worden om tot een conclusie te komen. 4.3 Fraudulent Financial Reporting Een belangrijke manier om de kwaliteit van een audit te testen is of er naderhand blijkt dat er fraudulent financial reporting is gepleegd of andere misstatements in de verslaggeving zitten. Als een lange relatie van een accountant met de klant de kwaliteit van de audit negatief beïnvloedt, zou dit betekenen dat de kans op fraude (die in eerste instantie niet ontdekt wordt) groter is. Carcello en Nagy (2004) veronderstellen in hun onderzoek dat de kwaliteit van een audit is te meten door te kijken of er achteraf gezien fraude is gepleegd of niet. Of een audit van goede kwaliteit is kan in dat geval alleen worden beoordeeld met “ja” of “nee” . Als dit de maatstaf van kwaliteit is, is er niet veel ruimte om iets beter of slechter te noemen. Het is simpelweg goed of niet goed. De gemiddelde kwaliteit van alle audits bij elkaar kan wel gemeten worden en daar wordt dan ook voornamelijk op ingegaan. Carcello en Nagy komen tot de conclusie dat de kans op frauduleuze verslaggeving groter is in het geval van een korte relatie, maar dat de kans niet groter wordt bij een lange relatie. De kans dat de kwaliteit van een audit goed is, is dus groter bij een relatie van gemiddelde of lange duur en de kans op frauduleuze verslaggeving is in de eerste jaren van de relatie van een accountant met een bedrijf het grootst. Voor de
22
markt als geheel zal de kwaliteit van de accountantscontrole dus niet verbeteren als accountants vaker van klant moeten wisselen. Het onderzoek van Myers e.a.(2003) heeft enigszins dezelfde insteek als die van Carcello en Nagy. Alleen wordt er in dit onderzoek niet gekeken naar harde fraudegevallen, maar naar misstatements in de verslaggeving die later, mogelijk door een andere accountant, zijn aangepast. In het onderzoek van Myers worden dus ook gevallen meegenomen waarbij er geen veroordeling heeft plaatsgevonden als gevolg van het plegen van fraude, maar waar later wel aanpassingen zijn gedaan in de financial statements. Het bepalen van de kwaliteit van een audit is in dit geval ingewikkelder, omdat er bijvoorbeeld gekeken kan worden naar het aantal aanpassingen dat later is gemaakt of de relatieve waarde van deze aanpassingen. Hierdoor kan per audit worden nagegaan of het switchen van accountant de kwaliteit zou kunnen vergroten. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen als wordt aangetoond dat een nieuwe accountant met een frisse kijk op de zaak, eerder en meer fouten ontdekt in de oude verslaggeving. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt echter dat dit niet het geval is en dat overstappen naar een andere accountant de kans dat fouten in de verslaggeving worden geïdentificeerd zelfs iets daalt. Op basis van onderzoek is niet aan te tonen dat door rotatie van accountants het aantal fraudegevallen zal verminderen of dat misleidingen in de verslaggeving eerder worden geïdentificeerd. Op basis van deze criteria voor het beoordelen van de kwaliteit, zal de kwaliteit van de accountantscontrole dus niet stijgen als er een regime van verplichte accountantsrotatie wordt ingesteld.
23
4.4 Going-concern opinions In het geval dat een lange relatie van een accountant met een bedrijf zijn onafhankelijkheid aantast, zou dit kunnen betekenen dat de accountant minder snel een modified going-concern opinion geeft aan een bedrijf wanneer dat nodig is. Als een accountant namelijk zijn twijfels over het voortbestaan van het bedrijf naar buiten brengt kan dit zeer negatieve gevolgen hebben voor het desbetreffende bedrijf en daarom wordt verondersteld dat wanneer er sprake is van een lange relatie, de accountant dit minder snel zal doen vanwege zijn persoonlijke band met de klant. De onderzoeken van Jackson e.a. (2008) en Geiger & Raghunandan (2002) laten echter zien dat deze veronderstelling niet terecht is. Jackson e.a. (2008) hebben in hun onderzoek aangetoond dat de kans dat een accountant een modified going-concern opinion geeft juist groter wordt naarmate zijn relatie met de klant langer duurt. Dit zou er bijvoorbeeld mee te maken kunnen hebben dat de accountant op dat moment zoveel kennis van het bedrijf heeft dat het management hem niet meer zo makkelijk kan overtuigen dat het wel goed komt. Zo kan het zijn dat in de eerste jaren waarin een accountant een bedrijf controleert, relatief meer wordt afgegaan op het commentaar van het management en minder op de eigen expertise omdat er nog niet veel kennis over en ervaring met het desbetreffende bedrijf is opgedaan. De theorie van de learning curve, die stelt dat de accountant leert binnen een bedrijf en daardoor na verloop van tijd zijn werk beter en sneller kan doen, is hierbij van toepassing. Een ander onderzoek is niet zozeer gedaan naar het aantal modified going-
24
concern opinions dat wordt afgegeven, maar juist vooral naar hoeveel van deze verklaringen onterecht waren of wel hadden moeten worden gegeven terwijl dat niet is gebeurd. Ook wanneer het probleem van deze kant wordt bekeken is het resultaat volgens Geiger en Raghunandan (2002) dat een korte relatie van een accountant met een bedrijf niet per definitie beter is. Zo wordt bewezen dat in de eerste jaren dat een controle door een accountant wordt uitgevoerd de kans dat een going-concern opinion wordt afgegeven wanneer dit nodig is, kleiner is dan wanneer een accountant een bedrijf al langer controleert. De kans wordt groter wanneer de relatie langer voortduurt, maar neemt uiteindelijk na verloop van 6 jaar niet meer toe. Met betrekking tot het afgeven van modified going-concern opinions is volgens de bestudeerde literatuur dus niet vast te stellen dat een langere relatie tussen een accountant en een bedrijf negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van de audit. Eerder wordt het tegendeel bewezen, doordat in de eerste jaren van een controle de kans op modified going-concern opinions significant lager is dan in latere jaren. 4.5 Discussie Ten aanzien van de onafhankelijkheid en de kwaliteit van een accountantscontrole bij een lange relatie tussen de accountant en de klant zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat verplichte rotatie van accountants niet leidt tot een hogere kwaliteit van de controle. Deze stelling wordt ondersteund door verschillende onderzoeken die op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Een punt van kritiek op de uitgevoerde onderzoeken is echter dat geen van deze onderzoeken plaats heeft gevonden in een omgeving waar rotatie daadwerkelijk
25
verplicht was. Dit kan betekenen dat de resultaten anders waren geweest als deze wel in zo’n omgeving hadden plaatsgevonden. Bedrijven die namelijk vrijwillig van accountant wisselen kunnen daar een bepaalde reden voor hebben die van invloed kan zijn op de uitkomst van het onderzoek. In de toekomst zou onderzocht kunnen worden of de kwaliteit van audits beter is in landen waar verplichte rotatie wel ingevoerd is. Het zal echter moeilijk zijn om audits uit verschillende landen met verschillende regelgeving met elkaar te vergelijken omdat dan hoogstwaarschijnlijk niet alleen de verplichte rotatie van invloed is op de uitkomst van de audit, maar ook bijvoorbeeld de mate van persoonlijke aansprakelijkheid die in een land voor accountants bestaat. Voor nu geeft dit onderzoek aan dat het aanscherpen van de regelgeving waardoor rotatie verplicht zou worden geen positieve gevolgen gaat hebben voor de kwaliteit van de audit. Het kan zelfs negatieve gevolgen hebben omdat de meeste fouten worden gemaakt in de eerste jaren van de relatie tussen een accountant en een klant, vanwege onbekendheid met systemen en procedures in een nieuw bedrijf. Omdat verplichte rotatie ook veel tijd en geld kost lijkt het niet verstandig om dit in te voeren. 5. Conclusie De insteek van dit onderzoek was om te achterhalen of verplichte audit-firm rotation een positief effect kan hebben op de kwaliteit van een accountantscontrole. De reden hiervan is dat de SEC heeft aangegeven dat onderzoek naar deze vraag nodig is, om te bepalen of de regelgeving op dit vlak aangescherpt moet worden. Door verschillende studies te analyseren is antwoord gevonden op de onderzoeksvraag, of verplichte auditfirm rotatie een positieve invloed kan hebben op de kwaliteit van accountantscontroles.
26
De belangrijkste maatstaven om de kwaliteit van een audit te meten die in deze studies gebruikt zijn, zijn die van accruals, going-concern opinions en misstatements. De verschillende onderzoeken komen allemaal tot de conclusie dat verplichte rotatie geen positief effect heeft op de kwaliteit van de audit, en misschien zelfs eerder een negatief effect. Dit omdat de accountant in de eerste jaren van zijn relatie met een client nog zo onbekend is met het bedrijf dat hij moet controleren, dat misstatements juist eerder over het hoofd worden gezien. Het effect van de learning-curve kan ervoor zorgen dat de accountant in latere jaren juist een betere audit kan uitvoeren. Een tekortkoming van het onderzoek is dat geen van studies zich heeft gericht op een land waarin rotatie al verplicht is en er dus alleen maar een benadering gemaakt kan worden van wat de mogelijke effecten van verplichte rotatie kunnen zijn. Ook kan het zijn dat wanneer verplichte rotatie wel zou worden ingevoerd, investeerders meer vertrouwen hebben in de kwaliteit van de audit. Dit vertrouwen zou vervolgens weer goed kunnen zijn voor de bedrijven. Dit laatste zou echter nog meer onderzocht moeten worden om de effecten hiervan te kunnen weergeven. Op basis van het aantal accruals, modified going-concern opinions en misstatements ia niet aan te tonen is dat verplichte rotatie van accountants een positief effect zal hebben op de kwaliteit van de controle. De eindconclusie is daarmee dat verplichte rotatie waarschijnlijk geen positief effect zal hebben op de kwaliteit van de audit en dus geen gewenste maatregel is om fraudegevallen in de toekomst te voorkomen.
27
6. Bibliografie Carcello, J.V., A.L. Nagy. 2004. Audit Firm Tenure and Fraudulent Financial Reporting. Auditing: A Journal Of Practice & Theory 23 (2): 55-69 Cullilan, C. (2004). Enron as a symptom of audit process breakdown: can the SarbanesOxley Act cure the disease? Critical Perspectives on Accounting, 15, 853-864
DeAngelo, L. (1981), “Auditor size and audit quality”, Journal of Accounting and Economics 3 (3): 183-99 Geiger, M., and K. Raghunandan. 2002. Auditor tenure and auditor reporting failures. Auditing: A Journal of Practice and Theory 21 (1): 67–78 Jackson, A.B., M. Moldrich, and P. Roebuck. 2008. Mandatory audit firm rotation and audit quality. Managerial Auditing Journal 23 (5): 420-437 Johnson, V.E., I.K. Khurana, and J.K. Reynolds. 2002. Audit-Firm Tenure and the Quality of Financial Reports. Contemporary Accounting Research 19 (4): 637-660 Myers, J.N., L.A. Myers, Z. Palmrose and S. Scholz. 2003. Mandatory Auditor Rotation: Evidence from Restatements. Shockley, R. 1981. Perceptions of auditors independence: An empirical analysis. Accounting Review 56 (4): 785–800 Titman, S. and Trueman, B. (1986), “Information quality and the valuation of new shares”, Journal of Accounting and Economics, 8 (2): 159-72 Wallace, W.A. (1980), “The economic role of the audit in free and regulated markets”, Aid to Education Program, Touche Ross & Co., Washington, DC
28