Verpleegkundige verzorging: Profiel van de patiënten en inning van het remgeld Een studie van de onafhankelijke ziekenfondsen
Deze brochure is een uitgave van de Onafhankelijke Ziekenfondsen Redactie: Agnès LECLERCQ Deze studie werd uitgevoerd in samenwerking met Dr Ann Ceuppens, Regina De Paepe, Katleen Breynaert Zetwerk: Marinella CECALONI Foto’s: Image Bank Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, website of welk ander medium dan ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. Om praktische redenen werd in de teksten voornamelijk het mannelijke genus gebruikt. Uiteraard kan hij, zijn of hem ook als zij of haar gelezen worden. Verantwoordelijke Uitgever: Pascal MERTENS Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, Sint-Huibrechtsstraat, 19 1150 Brussel. Website : www.mloz.be © Copyright MLOZ Brussel, december 2006.
INHOUD
•
Introductie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
•
Context . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
•
Deel 1 : Consumptieprofiel voor de verpleegkundige verzorging . . . . . . 8 De leeftijd van de patiënten De afhankelijkheid van de patiënten De afhankelijkheid en de leeftijd van de patiënten Het profiel van de toegediende zorgen Man en vrouw Sociaal statuut Rechthebbende op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming Maximumfactuur Professioneel statuut De duur van de verpleegkundige verzorging De plaats van verzorging De woonplaats van de patiënten
•
Deel 2 : De inning van het remgeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Al dan niet geïnd remgeld: bedragen Theoretische remgelden en statuut RVV Per lid geïnde remgelden Geïnde remgelden naargeland het statuut RVV
•
Deel 3 : Welke factoren kunnen verklaren waarom het remgeld al dan niet wordt geïnd? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 Hypothesen Resultaten Wat is de invloed van deze verklarende criteria op de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld? Voorspellende waarde van het model Berekening van de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld
•
Besluit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
•
Aanbeveling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
•
Bijlage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Verpleegkundige verzorging: Profiel van de patiënten en inning van het remgeld
Verpleegkundigen
Welke factoren kunnen verklaren waarom het remgeld wel of niet door de verpleegkundigen wordt geïnd? Op deze vraag tracht de hier voorgestelde studie een antwoord te formuleren, gebaseerd op de gegevens van de leden van de Onafhankelijke Ziekenfondsen. Deze studie analyseert het gedrag van verpleegkundigen tegenover een patiënt waarvan het sociale profiel, het consumptieprofiel en de woonplaats beschreven kunnen worden. Eerste vaststelling: de verpleegkundigen innen zeer weinig remgeld. Zo betaalt de helft van de patiënten slechts een remgeld voor 6% of minder van de geattesteerde verzorgingen. De regel van 70% die de Minister graag nageleefd zou zien, wordt slechts toegepast worden op 30% van de patiënten. De hypothese dat de verpleegkundigen afzien van het remgeld indien het bedrag voor de gebruiker te hoog wordt, kan niet bevestigd worden. Er zijn wel drie belangrijke factoren die een verklaring kunnen bieden voor de niet-inning van het remgeld: de afhankelijkheid of niet van de patiënt, de plaats van de verzorging en de woonplaats van de patiënt. Er bestaan grote verschillen tussen de arrondissementen, en dit zelfs na een controle van de sociale kenmerken, de leeftijd of het zorgprofiel. Deze vaststelling lijkt de hypothese te bevestigen dat de verpleegkundigen het remgeld niet innen omdat andere zorgverleners er eveneens van afzien. Er zijn aanwijzigen voor het bestaan van plaatselijke, al dan niet in overleg tot stand gekomen, ‘gebruiken’ voor wat de inning van remgelden betreft. De concurentiële omgeving is hier zeker niet vreemd aan. Deze lokale gebruiken bepalen in grote mate de niet-facturering van het remgeld. Bepaalde arrondissementen wegen zelfs zwaarder door dan de aard van de verzorging of het profiel van de patiënten.
6
INLEIDING Het is de bedoeling van deze studie de factoren te belichten die kunnen verklaren waarom verpleegkundigen al dan niet remgeld innen. Dit soort analyse werd nooit eerder gemaakt, ze bekijkt immers het gedrag van de verpleegkundigen t.a.v. een individu waarvan het sociale profiel, het consumptieprofiel en de woonplaats beschreven kunnen worden. De ziekte- en invaliditeitsverzekering betaalt de volgende verpleegkundige verzorgingen terug: • toedienen van geneesmiddelen, • toezicht op wonde en wondzorg, • blaassondage en blaasspoeling, • vagina irrigatie, • verwijderen van faecolomen, lavement, darmspoeling, gastro-intestinale drainage, • aspiratie van de luchtwegen, • enterale voeding via sonde. Bovenop deze technische prestaties komen nog bepaalde verzorgingen voor afhankelijke patiënten die hiervoor geen beroep kunnen doen op hun omgeving: • hygienische verzorging (toiletten), • aanbrengen van zalf of oogdruppels. De verzekering kent tenslotte ook een tegemoetkoming toe onder de benaming “specifieke technische verstrekkingen”: • het plaatsen van en het toezicht op een perfusie, alsook het plaatsen van en toezicht op een epidurale katheter voor analgesie of de vervanging van het heparineslot, alsook • de toediening van parenterale voeding. De studie heeft betrekking op alle leden MLOZ (leden van de Mutualités Libres-Onafhankelijke Ziekenfondsen) die in 2004 of 2005 een tegemoetkoming van de ziekteverzekering gekregen hebben in het kader van dergelijke verpleegkundige verzorging.
Het eerste luik beschrijft het profiel van de gebruikers van verpleegkundige verzorging (hierna patiënten genoemd) in termen van de verschillende variabelen die gebruikt worden in het model. Het tweede luik presenteert de vaststellingen met betrekking tot de inning van het remgeld voor de leden MLOZ. Het derde luik behandelt de resultaten van de opgemaakte modellen. De conclusie bevat suggesties voor een verplichte inning van het remgeld op een manier die zo billijk mogelijk is voor zowel de patiënten als de zorgverleners. In bijlage vindt u tot besluit ook de details van de gebruikte methodologie.
7
CONTEXT Op 20 september 2005 nam de Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid het initiatief voor een Koninklijk Besluit tot vastlegging van de modaliteiten voor de verplichte inning van een persoonlijk aandeel van de rechthebbende1 voor verpleegkundige thuisverstrekkingen. In zijn rapport aan de Koning, rechtvaardigde de Minister de maatregel als volgt: “Het betreft het stimuleren van de bewustwording, de responsabilisering van de patiënt en een indirecte controle van de evolutie van de uitgaven van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en in dit geval van de uitgaven voor de honoraria van de verpleegkundigen door de invoering van het verplicht aanrekenen van het persoonlijke aandeel van de rechthebbende in de kosten van een bepaalde zorg. (…) Daartoe is het verplicht aanrekenen van het persoonlijke aandeel van de rechthebbende in de kosten van de verzorging ingevoerd voor de incidentele of tijdelijke zorg ten behoeve van patiënten die niet zwaar lichamelijk en chronisch afhankelijk zijn. Die verplichting is niet ingevoerd voor de afhankelijke patiënten die gedurende een lange periode dagelijkse verzorging nodig hebben, om aldus de toegankelijkheid van de noodzakelijke verzorging niet in gevaar te brengen. (…)” De verplichte inning werd beperkt tot: • hygiënische verzorging (toiletten) tijdens de week verleend aan rechthebbenden die niet in aanmerking komen voor een toilet elke dag, gezien het niveau en de aard van hun afhankelijkheid, • aanbrengen van zalf of van een geneeskrachtig product thuis, • verzorging in het kader van een compressietherapie thuis, • eenvoudige wondzorg thuis . De inwerkingtreding van dit besluit was gepland op 1 maart 2006. Omdat de maatregel door sommigen fel werd bekritiseerd, werd dit KB ingetrokken op 10-02-2006 (Belgisch Staatsblad van 23-02-2006), dus nog voor het in werking kon treden. De kwestie van de verplichte inning van het remgeld is nochtans nog altijd actueel. De voorkeur van de Minister lijkt nu uit te gaan naar een regeling gelijkaardig aan degene die momenteel geldt voor de kinesitherapeuten. Bij deze laatste zorgverleners is het zo dat ze een remgeld moeten aanrekenen voor tenminste 70% van hun activiteiten. Deze verplichting valt moeilijk te controleren, en de richtlijn wordt enkel gevolgd als de zorgverlener vreest voor sancties. En vermits deze verplichting proportioneel is met de prestaties, en geen rekening houdt met het sociaal of zorgprofiel van de patiënten, laat ze de verpleegkundigen volledig vrij om te bepalen of een inning van het remgeld al dan niet billijk is.
Om het debat over dergelijke maatregelen op gang te brengen, heeft de MLOZ de consumptie van verpleegkundige verzorging van zijn leden geanalyseerd. De volgende bladzijden geven hiervan een overzicht. De aldus verzamelde informatie zou het mogelijk moeten maken om maatregelen te treffen die billijker zijn voor zowel de patiënten als de zorgverleners.
1 artikel 37, § 17, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgingen en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
8
DEEL 1: CONSUMPTIEPROFIEL VOOR DE VERPLEEGKUNDIGE VERZORGING De analyse slaat op alle leden MLOZ (Mutualités Libres - Onafhankelijke Ziekenfondsen -) die tussen 01/01/2004 en 31/12/2005 één of meer soorten van verpleegkundige verzorging gekregen hebben. Het gaat om verpleegkundige verzorging toegediend aan niet-hospitaliseerde patiënten. De verzorging kan dus toegediend worden in de woonplaats van de patiënt. (het meest voorkomende geval) of in de gemeenschappelijke verblijfplaatsen (de verzorging in rustoorden en psychiatrische verzorgingstehuizen werd wel buiten beschouwing gelaten). Deze verzorging kan ook toegediend worden in het kabinet van de verpleegkundige, dat gesitueerd kan zijn in het dispensarium of in de polikliniek van een ziekenhuis. De bestudeerde verzorging is de verpleegkundige verzorging die aanleiding geeft tot een tegemoetkoming van de verzekering geneeskundige verzorging in het kader van artikel 8 van de nomenclatuur (KB van 14/09/1984). Tijdens de observatieperiode van 2 jaar hebben 141.393 personen tenminste één soort van verpleegkundige verzorging gekregen (dit komt neer op 8 leden op 100). Het profiel van deze consumenten van verpleegkundige verzorging wordt geschetst in een aantal tabellen.
DE LEEFTIJD VAN DE PATIËNTEN Bijna de helft (47%) van de patiënten is 60 jaar en ouder. 28% van de patiënten is tussen 20 en 49 jaar oud. Minder dan 6% van de consumenten is jonger dan 20 jaar (tabel 1).
Tabel 1. Verdeling van de patiënten per leeftijdsgroep
Leeftijdsgroep
Aantal patiënten
Verdeling
jonger dan 5 jaar
1.343
0,95%
5-19 jaar
6.486
4,59%
20-39 jaar
22.260
15,74%
40-49 jaar
16.830
11,90%
50-59 jaar
19.335
13,67%
60-69 jaar
20.219
14,30%
70-79 jaar
30.891
21,85%
80-89 jaar
20.331
14,38%
3.698
2,62%
90 jaar en ouder
9
DE AFHANKELIJKHEID VAN DE PATIËNTEN Eén van de bijzonderheden van de verpleegkundige verzorging in België met betrekking tot de facturatie, is de betaling van een dagbedrag in functie van het afhankelijkheidsniveau van de verzorgde persoon. Deze afhankelijkheid wordt bepaald op basis van de ‘zorgnood’, dit is de mate waarin men hulp nodig heeft om de handelingen van het dagelijkse leven te stellen (HDL). Het gaat om handelingen die te maken hebben met het lichamelijk welzijn en die essentieel zijn in het leven van elke dag, zoals eten, zich verplaatsen binnen de woning, zijn toilet maken en naar het toilet gaan, zich aankleden. Het bedrag van de honoraria hangt af van het geraamde afhankelijkheidsniveau. Drie niveaus werden wettelijk bepaald. Volgens de graad van afhankelijkheid en van het laagste naar het hoogste niveau spreken we van: • forfait A, • forfait B, • forfait C. Om een afhankelijkheidsforfait A of B te kunnen attesteren, is er slechts één voorwaarde met betrekking tot de toegediende verzorging: er moet tenminste één toilet in de loop van de dag worden toegediend. Om een forfait C te mogen attesteren, moet men bovendien op éénzelfde dag twee bezoeken brengen aan de patiënt. Bovenop deze 3 afhankelijkheidsniveaus, financiert de ziekteverzekering ook hygiënische verzorging (toiletten) voor mensen die in mindere mate afhankelijk zijn om zich te wassen, zich aan te kleden of continentie. In een periode van twee jaar kan het afhankelijkheidsprofiel natuurlijk evolueren. Met het oog op de toekenning van een profiel aan elke persoon, hebben we in deze studie gekozen voor de volgende opties: • een patiënt waarvan verklaard wordt dat het om een palliatieve patiënt gaat, wordt als zodanig geregistreerd, ongeacht zijn afhankelijkheidsniveau en onafhankelijk van het feit of de verpleegkundige zorg vóór de toekenning van het paliatief statuut werd toegediend. • Patiënten waarvoor geen toilet geattesteerd wordt en waarvoor geen verzorging aangerekend wordt in de vorm van een dagforfait, worden als niet-afhankelijke patiënten beschouwd. • Wanneer de verzorging aangerekend wordt in de vorm van forfaits voor tenminste 5% van de verzorgingsdagen2, dan wordt de patiënt als afhankelijk beschouwd. Het toegekende afhankelijkheidsniveau hangt af van het relatieve belang van de drie soorten van forfaits. Het hoogste afhankelijkheidsniveau dient als uitgangspunt. Als het relatieve gewicht van een lager afhankelijkheidsniveau evenwel ten minste 10 punten percentage hoger zou zijn dan het andere niveau, dan wordt het laagste afhankelijkheidsniveau toegekend. • Wanneer de patiënt toiletten gekregen heeft gedurende ten minste 5% van de dagen met verzorging, dan wordt hij bestempeld als afhankelijk voor het toilet. Dit belet niet dat de patiënt nog andere zorgen kan krijgen, zoals we verder zullen zien. • De facturering van per handeling toegediende verzorging (met inbegrip van toiletbehandeling) wordt elke dag beperkt tot een honorarium dat gelijk is aan het honorarium voor een forfait A. Wanneer de honoraria voor de toegediende verzorging dit dagplafond bereiken, dan attesteert de verpleegkundige dit grensbedrag. Er wordt geen andere informatie geregistreerd als de tarifering niet via electronische weg gebeurt. De patiënten waarvan de verzorging het dagplafond bereikt ( met name meer dan 20% van de zorgdagen) worden vermeld onder de categorie “plafond”. De aard van de verzorging is voor deze patiënten meestal onbekend.
2 Verzorgingsdagen = dagen waarop de patiënten ten minste één soort van verpleegkundige verzorging krijgt. Niet alle patiënten krijgen dagelijks verpleegkundige verzorging.
10
Op basis van de hierboven uitgelegde regels3 werd een afhankelijkheidsprofiel toegekend aan elke consument van verpleegkundige verzorging. Voor de observatieperiode van 2 jaar (tabel 2) werd het volgende vastgesteld: • • • •
80% van de rechthebbenden op verpleegkundige verzorging zijn niet-afhankelijke patiënten. 9% is beperkt afhankelijk, want heeft alleen hygiënische verzorging nodig (“toilet”). Slechts 9% van de patiënten is afhankelijk. De afhankelijkheid is meestal matig, aangezien het gaat om een “forfait A”. De afhankelijkheid is van het type “forfait B” bij 3,4% van de patiënten en van het type “forfait C” bij 1,1% van de patiënten. • 112 van de 10.000 patiënten werden als palliatieve patiënten beschouwd. • Een minimum aantal patiënten wordt geregistreerd onder de benaming “plafond” (8 op 10.000). Het verlies aan informatie over de aard van de verpleegkundige verzorging blijft dus beperkt. Tabel 2. Afhankelijkheidsprofiel (in de studie bepaald) van de patiënten
Afhankelijkheidsprofiel
Aantal patiënten
Verdeling
113.541
80,30%
12.891
9,12%
Forfait A
6.185
4,37%
Forfait B
5.100
3,61%
Forfait C
1.982
1,40%
Palliatief
1.578
1,12%
116
0,08%
Geen afhankelijkheid Toilet
Plafond
DE AFHANKELIJKHEID EN DE LEEFTIJD VAN DE PATIËNTEN Uit de eerste grafiek blijkt dat het merendeel van de patiënten die afhankelijk zijn voor de handelingen van het dagelijks leven, tussen 70 en 90 jaar oud is. De laagste afhankelijkheidsniveaus zijn terug te vinden bij het grootste aantal patiënten, ongeacht de leeftijd. Grafiek 1. Afhankelijkheid van de patiënten op basis van hun leeftijd: aantal patiënten fueille1 toilet
forfait A
forfait B
forfait C
palliatief
plafond
700
600
Aantal patiënten
500
400
300
200
100
0 9
19
29
39
49
59
69
79
89
99
Leeftijd (jaar)
3 Dit klassement is samengesteld op een logische en praktische basis waarvan de impact op de statistische analyse werd geëvalueerd. Een hergroepering van de individu’s op basis van een clustering methode of een discriminerende analyse zou het onderwerp uit moeten maken van verdere studies.
11
We meten het relatieve gewicht van die afhankelijkheid (prevalentie) door het aantal afhankelijke personen te delen door het aantal patiënten van dezelfde leeftijd (grafiek 2). Zoals verwacht stijgt het aantal mensen dat afhankelijkheid is voor de handelingen van het dagelijks leven (HDL) met de leeftijd. • Vanaf 50 jaar stellen we vooral een afhankelijkheid vast voor het toilet. • Het merendeel van de afhankelijke patiënten is ouder dan 70 jaar. • Het aantal afhankelijke patiënten stijgt sterk bij mensen die ouder zijn dan 80 jaar: alle afhankelijkheidsniveaus nemen dan sterk toe. • De patiënten met een afhankelijkheidsniveau C zijn vooral sterk vertegenwoordigd in de leeftijdsgroep van 95 jaar en ouder. Grafiek 2. Prevalentie (%) van de afhankelijkheid bij patiënten (leeftijd in jaren)
toilet
forfait A
forfait B
forfait C
palliatief
plafond
35
30
Prevalentie (%) bij de patiënten
25
20
15
10
5
0 20
30
40
50
60 Leeftijd (Jaar)
70
80
90
100
12
Zelfs bij de oudste patiënten vinden we toch nog een niet te verwaarlozen aantal mensen dat zelfs niet afhankelijk is voor het toilet (tabel 3): • 71% bij de patiënten 70-79 jaar, • 49% bij de groep 80-89 jaar en • 25% bij de patiënten van 90 jaar of ouder. Tabel 3. Aantal patiënten en verdeling van de afhankelijkheidsprofielen volgens de leeftijdsgroepen. Geen afhankelijkheid minder dan 5 jaar 5-19 jaar 20-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-69 jaar 70-79 jaar 80-89 jaar 90 jaar en ouder Totaal
Toilet
Forfait A
Forfait B
Forfait C
Palliatief
Plafond
TOTAAL 1.343 100% 6.486 100% 22.260
1.325 98,60% 6.303 97,18% 21.699
0 0,00% 21 0,32% 165
4 0,30% 42 0,65% 123
6 0,45% 64 0,99% 132
6 0,45% 50 0,77% 103
1 0,07% 6 0,09% 26
1 0,07% 0 0,00% 12
97,48%
0,74%
0,55%
0,59%
0,46%
0,12%
0,05%
100%
16.093
326
127
137
77
53
17
16.830
95,62%
1,94%
0,75%
0,81%
0,46%
0,31%
0,10%
100%
17.811
701
286
255
104
168
10
19.335
92,12%
3,63%
1,48%
1,32%
0,54%
0,87%
0,05%
100%
17.429
1.252
607
457
185
274
15
20.219
86,20%
6,19%
3,00%
2,26%
0,91%
1,36%
0,07%
100%
21.921
4.299
2.024
1.552
510
549
36
30.891
70,96%
13,92%
6,55%
5,02%
1,65%
1,78%
0,12%
100%
10.031
5.030
2.391
1.793
659
405
22
20.331
49,34%
24,74%
11,76%
8,82%
3,24%
1,99%
0,11%
100%
929
1.097
581
704
288
96
3
3.698
25,12%
29,66%
15,71%
19,04%
7,79%
2,60%
0,08%
100%
113.541
12.891
6.185
5.100
1.982
1.578
116
141.393
HET PROFIEL VAN DE TOEGEDIENDE ZORGEN De indicator voor de afhankelijkheid verschaft weinig informatie over de werklast en de aard van de verpleegkundige prestatie. We weten al dat alle afhankelijke patiënten tenminste één keer per dag hygiënische verzorging krijgen. Maar welke andere verzorgingen krijgen ze ook nog? Welk type zorg wordt verstrekt aan nietafhankelijke patiënten? Hoe vaak wordt de verzorging toegediend? Deze informatie wordt geleverd door de facturatie van de verzorging per prestatie en, voor wat de per forfait gefinancierde verzorging betreft, door een parallelle registrering van wat men de pseudo-codes noemt. De frequentie van elke soort van verzorging kan aldus berekend worden op basis van de relatieve frequentie van de verzorgingsdagen, dit wil zeggen van de dagen in de loop waarvan verpleegkundige verzorging geattesteerd werd. In tabel 4 stellen we het volgende vast: • De niet-afhankelijke patiënten krijgen meestal inspuitingen: 67% van die patiënten krijgt gemiddeld één inspuiting om de twee verzorgingsdagen4. • Er zijn ook heel wat niet-afhankelijke patiënten die wondzorg krijgen: 29% van die patiënten krijgen gemiddeld één wondverzorging om de twee verzorgingsdagen. • 12% van de niet-afhankelijke patiënten cumuleert zelfs de twee soorten van verzorging. • 10 à 15% van de afhankelijke patiënten krijgt wondzorg, ten minste één verzorgingsdag4 op twee. Idem voor de inspuitingen. 4 Verzorgingsdag = een dag waarvoor tenminste één soort van verpleegkundige verzorging aangerekend werd. De verzorging hoeft niet noodzakelijk dagelijks toegediend te worden.
13
Natuurlijk blijft de verpleegkundige verzorging niet beperkt tot wondzorg en inspuitingen, maar het zijn wel de meest voorkomende vormen van verzorging. Verzorgingen zoals een blaassondage, aseptische vulvazorg of een aspiratie van de luchtwegen zijn veeleer zeldzaam. Voor afhankelijke patiënten, mogen sinds juli 2003 andere soorten van verzorging die te maken hebben met hun afhankelijkheid, aangerekend worden. De analyse hiervan overstijgt het kader van deze studie.
Tabel 4. Het aandeel van de patiënten die verschillende soorten van verzorging consumeren; frequentie op basis van het afhankelijkheidsniveau Meest voorkomende soorten van verpleegkundige verzorging
Geen afhankelijkheid
Toilet
Forfait A
Forfait B
Forfait C
Palliatief
Plafond
Wondzorg, 1 maal op 2 *
29,21%
14,89%
10,51%
11,24%
12,97%
20,79%
29,31%
Wondzorg, 1 maal op 10 *
34,20%
29,35%
23,49%
22,73%
24,22%
35,23%
53,45%
Inspuitingen, 1 maal op 2 *
66,69%
14,74%
12,63%
10,55%
11,40%
20,15%
15,52%
Inspuitingen, 1 maal op 10 *
70,48%
28,97%
26,90%
22,14%
20,43%
36,82%
25,86%
Specifieke technische verstrekkingen, 1 maal op 2 *
0,47%
0,12%
0,06%
0,18%
1,21%
5,64%
0,00%
Specifieke technische verstrekkingen, 1 maal op 10 *
0,70%
0,29%
0,27%
0,39%
2,52%
13,56%
0,00%
64,84%
67,32%
83,69%
90,04%
93,69%
95,18%
94,83%
Verzorging tijdens het weekend
* 1 maal op 2 verwijst naar de toediening van die verzorging tenminste één verzorgingsdag op twee; 1 maal op 10 verwijst naar de toediening van die verzorging, tenminste één verzorgingsdag op tien.
Deze twee soorten van verzorging (gelijktijdige aanwezigheid) zijn overigens het vaakst samen terug te vinden bij de meest afhankelijke patiënten: • 12,4% van de patiënten met een afhankelijkheid van het type toilet cumuleert inspuitingen en wondzorg, • 16,7% van de patiënten met een afhankelijkheid “forfait A” of “forfait B” cumuleert inspuitingen en wondzorg, • 25,3% van de patiënten met een afhankelijkheid van het type “forfait C” cumuleert die twee soorten van verzorging. Uit tabel 5 blijkt dat deze zorgen niettemin marginaal zijn bij de grote meerderheid van de afhankelijke patiënten. Tabel 5. Wondzorg of inspuitingen: frequentie in vergelijking met het afhankelijkheidsniveau
De meest voorkomende soorten van verpleegkundige verzorging
Toilet
Forfait A
Forfait B
Forfait C
Wondzorg of inspuitingen, ten minste 1 verzorgingsdag op 2
15,15%
12,27%
9,79%
9,33%
Wondzorg of inspuitingen, ten minste 1 verzorgingsdag op 10
26,90%
23,52%
18,68%
15,78%
14
MAN EN VROUW Bij de patiënten met een afhankelijkheid van het type “forfait A” en “toilet” treffen we vooral vrouwen aan, méér dus dan bij de profielen “forfait B” of “forfait C”. De Chi Square statistische analyse laat toe een significant verschil (a = 0.01) van afhankelijkheidsprofiel tussen de seksen te testen voor de leeftijdscategoriën tussen 50 en 89 jaar. Voor deze leeftijdsgroepen vindt men bij de vrouwen vaker het profiel “toilet” of “forfait A” dan te verwachten is indien de verdeling homogeen zou zijn. Omgekeerd vindt men méér mannen dan verwacht in de profielen “forfait B” en “forfait C”. Dit bevestigt de hypothese dat mannen die alleen hygiënische verzorging nodig hebben, hiervoor vaker en gemakkelijker kunnen terugvallen op hun omgeving. Tabel 6. De verhouding mannen en vrouwen per afhankelijkheidsniveau
Geen afhankelijkheid
Toilet
Man
41%
27%
30%
40%
Vrouw
59%
73%
70%
Totaal
100%
100%
100%
Geslacht
Forfait A Forfait B Forfait C
Palliatief
Plafond
42%
54%
36%
60%
58%
46%
64%
100%
100%
100%
100%
SOCIAAL STATUUT Hoe groter de afhankelijkheid, hoe groter het aandeel van de patiënten met het statuut van gehandicapte. Het merendeel van de afhankelijke patiënten is gepensioneerd. Bij de patiënten die niet afhankelijk zijn voor de handelingen van het dagelijks leven, vinden we: • 54,9% actieve mensen (arbeider, bediende, ambtenaar, zelfstandige en meewerkende echtgenoot/echtgenote • 38.7% gepensioneerden • 1,8% personen met een statuut van gehandicapte. Tabel 7. Verdeling van de patiënten op basis van hun sociaal statuut (of dit van het gezinshoofd) volgens hun afhankelijkheidsprofiel Geen afhankelijkheid
Toilet
Forfait A
Forfait B
Forfait C
Palliatief
Plafond
Arbeider
21,2%
3,6%
2,9%
3,2%
3,8%
4,9%
12,1%
Bediende
21,0%
3,2%
2,8%
2,6%
3,0%
6,4%
15,5%
Ambtenaar
5,7%
0,6%
0,7%
0,4%
0,3%
1,8%
2,6%
Zelfstandige
6,5%
1,2%
1,1%
1,4%
1,7%
2,7%
1,7%
Helpende echtgenote van zelfstandige
0,5%
0,1%
0,1%
0,1%
0,0%
0,1%
1,7%
Gehandicapte
1,8%
5,0%
6,2%
8,7%
12,8%
3,0%
6,0%
Studente
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
38,7%
78,1%
76,6%
72,6%
62,6%
57,5%
56,9%
0,1%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,1%
0,0%
Gepensioneerde Geen verzekerde Algemene Regeling Andere Totaal
4,5%
8,1%
9,6%
11,0%
15,8%
23,5%
3,5%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
15
RECHTHEBBENDE OP DE VERHOOGDE VERZEKERINGSTEGEMOETKOMING De verhoogde tegemoetkoming voor bepaalde rechthebbenden, RVV’s genoemd, maakt het voor de volgende verzekerden mogelijk te genieten van verminderde remgelden (voor het merendeel van de geneeskundige verzorgingen betalen ze zelfs helemaal geen remgeld): • rechthebbenden op het leefloon of equivalente OCMW-steun • rechthebbenden op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden • rechthebbenden op een tegemoetkoming als gehandicapte of op verhoogde kinderbijslag omwille van een handicap • weduwen, invaliden, gepensioneerden en wezen, onder bepaalde inkomensvoorwaarden • langdurig werklozen van 50 jaar en ouder, onder bepaalde inkomensvoorwaarden. De rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming (RVV’s) zijn proportioneel talrijker naarmate de afhankelijkheid toeneemt. Toch is voor meer dan 56% van de zeer afhankelijke patiënten (forfaits B en C) de verpleegkundige verzorging niet (quasi) kosteloos, omdat zij geen RVV zijn. Tabel 8. Verhouding RVV’s per afhankelijkheidsniveau
Niet-RVV
RVV Totaal
Geen afhankelijkheid
Toilet
93.275
7.842
3.931
2.963
1.045
1.130
84
82%
61%
64%
58%
53%
72%
72%
20.266
5.049
2.254
2.137
937
448
32
18%
39%
36%
42%
47%
28%
28%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Forfait A Forfait B Forfait C
Palliatief
Plafond
MAXIMUMFACTUUR Het MAF-systeem (de maximumfactuur) werd in 2001 ingevoerd, om de gezondheidsuitgaven ten laste van verzekerden te beperken en om de toegang tot verzorging te garanderen voor personen met een laag inkomen. Het systeem is al meerdere malen aangepast. In 2004 en 2005, zag de configuratie er als volgt uit: • Sociale MAF, • Inkomens MAF, • Fiscale MAF De lezer die nadere informatie wenst, kan de bijlage raadplegen. In tabel 9 treft u een overzicht aan van het recht op de MAF voor de patiënten. Dit overzicht werd opgemaakt op 31/12/2004. Meer dan 40% van de patiënten kwamen in aanmerking voor de integrale terugbetaling van de verpleegkundige verzorging zodra het plafond RG bereikt is in het kader van sociale MAF, de inkomens MAF of de individuele MAF (zie definitie in bijlage). Dit percentage stijgt voor de zwaarste afhankelijkheidscategorieën. Tabel 9. Verdeling van de patiënten op basis van hun recht op de MAF, per afhankelijkheidsprofiel
Geen afhankelijkheid
Toilet
Sociale MAF
23%
42%
40%
46%
52%
33%
29%
26%
Inkomens-MAF
13%
22%
24%
21%
18%
22%
22%
15%
Fiscale MAF
65%
36%
37%
33%
30%
44%
49%
59%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Forfait A Forfait B Forfait C Palliatief
Plafond
Totaal
16
34% van de patiënten heeft daadwerkelijk een terugbetaling genoten in het kader van de MAF. (tabel 10), en dit in 2004, in 2005, of zelfs elk jaar. De terugbetalingen in het kader van de fiscale MAF in 2004 zijn niet bekend. Vanaf 2006 werd de fiscale MAF opgenomen in de inkomensMAF5. Het ziekenfonds beschikt sinds 2005 voor al zijn leden over informatie in verband met de overschrijding van alle soorten van grensbedragen. Tabel 10. Het aandeel van de patiënten die in 2004 en/of 2005 een terugbetaling genoten hebben in het kader van de MAF. Geen afhankelijkheid
Toilet
28,35%
54,33%
Het aandeel van de patiënten die een terugbetaling genoten hebben in de MAF
Forfait A Forfait B Forfait C
60,79%
67,67%
66,60%
Palliatief
Plafond
Totaal
53,49%
57,76%
34%
Het statuut van RVV (tabel 11) levert bijna 22% van de patiënten een zo goed als kosteloze verzorging op. Bijna 20% van de patiënten geniet daarenboven een tegemoetkoming van de sociale MAF of de inkomensMAF. 58.7% van de patiënten bevonden zich door hun statuut van niet-RVV en door het feit dat ze alleen recht hebben op de fiscale MAF in een wellicht iets minder comfortabele positie voor wat het bedrag van het remgeld betreft. Tabel 11. Combinatie van het recht op de MAF met het statuut RVV: verdeling in percentage
Sociale MAF
Inkomens-MAF
Fiscale MAF
Niet-RVV
5,0%
14,4%
58,7%
RVV
21,4%
0,2%
0,3%
PROFESSIONEEL STATUUT Van de patiënten die verpleegkundige verzorging krijgen (tabel 12) • is 6% primair arbeidsongeschikt (waaronder één derde al meer dan 100 dagen), • ontvangt 7 % een werkloosheidsuitkering en • is 5% invalide. Tabel 12. Professioneel statuut: aandeel van de arbeidsongeschikte, invalide of werkloze patiënten, op basis van hun afhankelijkheidsprofiel Geen afhankelijkheid
Toilet
Arbeidsongeschikte patiënten
6,9%
1,4%
1,2%
0,8%
0,7%
Patiënten die al meer dan 100 dagen arbeidsongeschikt zijn
2,2%
0,7%
0,7%
0,5%
Invalide
5,3%
3,4%
3,3%
Werkloze
9,0%
1,4%
0,9%
5 met retroactief effect voor 2005.
Forfait A Forfait B Forfait C Palliatief
Plafond
Totaal
3,5%
8,6%
5,8%
0,6%
2,3%
1,7%
1,9%
4,5%
5,7%
6,6%
2,6%
5,0%
0,8%
0,5%
2,9%
6,9%
7,4%
17
DE DUUR VAN DE VERPLEEGKUNDIGE VERZORGING Als men geen rekening houdt met de behandelingen van minder dan een jaar, waarvan de afloop nog onbekend was op het einde van de analyseperiode (deze gegevens werden gecensureerd), dan ziet de verdeling qua behandelingsduur er als volgt uit (tabel 13): • 72% van de patiënten krijgt verpleegkundige verzorging gedurende minder dan 3 maanden • 10% van de patiënten krijgt verzorging gedurende 4 à 6 maanden • 10% van de patiënten krijgt verzorging gedurende een periode van meer dan één jaar. Voor de niet-afhankelijke patiënten, is de duur van de verzorging in 85% van de gevallen minder dan 3 maanden. 51% van de patiënten krijgt verzorging gedurende minder dan één maand. Voor de afhankelijke patiënten gaat het om langdurige verzorging. 44 tot 61% van de patiënten (naargelang de afhankelijkheidsgraad) krijgt verpleegkundige verzorging gedurende meer dan een jaar. Merk echter op dat slechts 21 tot 35% van de afhankelijke patiënten (naargelang het afhankelijkheidsniveau) verpleegkundige verzorging krijgt gedurende minder dan 3 maanden.
Tabel 13. Duur van verpleegkundige verzorging per afhankelijkheidsprofiel: aantal patiënten en verdeling
Geen afhankelijkheid 1 maand 2 maanden 3 maanden 4 maanden 5 maanden 6 maanden 7 maanden 8 maanden 9 maanden 10 maanden 11 maanden 12 maanden van 13 tot 24 maanden Totaal
Toilet
Forfait A
Forfait B
Forfait C
Palliatief
Plafond
Totaal
48.749 51,04% 24.952 26,13% 7.962 8,34% 4.083 4,28% 2.096 2,19% 1.318 1,38% 790 0,83% 516 0,54% 384 0,40% 232 0,24% 234 0,25% 174 0,18% 4.016 4,20%
768 7,75% 1.147 11,57% 751 7,58% 501 5,05% 350 3,53% 254 2,56% 218 2,20% 163 1,64% 155 1,56% 136 1,37% 129 1,30% 111 1,12% 5.230 52,76%
459 9,96% 725 15,73% 423 9,18% 240 5,21% 130 2,82% 134 2,91% 98 2,13% 75 1,63% 82 1,78% 68 1,48% 64 1,39% 88 1,91% 2.023 43,89%
352 8,55% 330 8,01% 209 5,08% 176 4,27% 116 2,82% 89 2,16% 75 1,82% 68 1,65% 75 1,82% 85 2,06% 81 1,97% 85 2,06% 2.377 57,72%
169 9,69% 123 7,05% 75 4,30% 49 2,81% 39 2,24% 29 1,66% 23 1,32% 23 1,32% 38 2,18% 31 1,78% 42 2,41% 32 1,83% 1.071 61,41%
256 16,78% 336 22,02% 189 12,39% 103 6,75% 63 4,13% 63 4,13% 38 2,49% 46 3,01% 48 3,15% 40 2,62% 36 2,36% 26 1,70% 282 18,48%
24 26,37% 24 26,37% 11 12,09% 4 4,40% 2 2,20% 5 5,49% 2 2,20% 1 1,10% 0 0,00% 1 1,10% 1 1,10% 0 0,00% 16 17,58%
50.777 43,21% 27.637 23,52% 9.620 8,19% 5.156 4,39% 2.796 2,38% 1.892 1,61% 1.244 1,06% 892 0,76% 782 0,67% 593 0,50% 587 0,50% 516 0,44% 15.015 12,78%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
18
Ongeacht de duur van de verzorging stellen we vast dat: • het aantal afhankelijke patiënten van het type “toilet” hoger is dan het aantal patiënten in de andere afhankelijkheidsniveaus. • We minder “niet-afhankelijke” patiënten aantreffen naarmate de duur van de verzorging oploopt.
Grafiek 3. Afhankelijkheidsprofiel van de patiënten naargelang de duur van de verzorging
100% plafond
Verdeling
90% 80%
palliatief
70%
forfait C
60%
forfait B
50%
forfait A
40% toilet 30% geen afhankelijkheid
20% 10% 0% 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
meer dan 1 jaar
Duur van de verzorging
Opmerking: het aantal patiënten in de categorie van het plafond is te klein om vermeld te worden op bovenvermelde grafiek.
DE PLAATS VAN VERZORGING Ongeveer 16% van de patiënten krijgt meer dan 50% van de verzorgingsdagen in het kabinet van de verpleegkundige of in een gemeenschappelijke verblijfplaats (tabel 14). Dat aandeel stijgt met 20% voor de niet-afhankelijke patiënten en schommelt tussen de 1,78 % en 3,43 % voor de afhankelijke patiënten. Het kabinet van de verpleegkundige kan deel uitmaken van een dispensarium of van de polikliniek van het ziekenhuis. Het is waarschijnlijk daar dat het merendeel van de verzorging van nietafhankelijke patiënten gegeven wordt, ofschoon niet-afhankelijke patiënten ook kunnen verblijven in een serviceflat of in een opvangcentrum voor gehandicapten. Deze laatsten kunnen immers gehandicapt zijn zonder dat ze daarom afhankelijk zijn voor de handelingen van het dagelijks leven. De gemeenschappelijke verblijfplaats kan geen rustoord of psychiatrisch verzorgingstehuis zijn.
Tabel 14. Aandeel van de patiënten die hun verzorging het vaakst krijgen in het kabinet van de verpleegkundige of in een gemeenschappelijke verblijfplaats
Geen afhankelijkheid
Verzorging in het kabinet of in een gemeenschappelijke verblijfplaats
19,6%
Toilet
1,8%
Forfait A Forfait B Forfait C Palliatief Plafond
1,8%
2,1%
3,4%
0,2%
0,9%
Totaal
16,1%
19
DE WOONPLAATS VAN DE PATIËNTEN De afhankelijkheid is niet uniform verdeeld over de arrondissementen (zie tabel A3 in bijlage). De bevolking die verpleegkundige verzorging consumeert (in percentage van de leden MLOZ) is ook zeer verschillend: de prevalentie schommelt tussen 5,1% en 17,9% (tabel 15). Deze grote verschillen werden al vastgesteld en gepresenteerd in de rapporten van het RIZIV (“Rapport van de Algemene Raad van het RIZIV over de uniforme toepassing van de wetgeving in het gehele land”, ook “Rapport Jadot” genoemd). Deze verschillen kunnen te wijten zijn aan de historiek van de zorgconsumptie, aan het sociale en demografische profiel van de leden en aan het verpleegkundig aanbod.
Tabel 15. Prevalentie van de verschillende afhankelijkheidsprofielen per arrondissement (MLOZ)
Geen afhankelijkheid Arrondissement ANTWERPEN Arrondissement MECHELEN Arrondissement TURNHOUT Arrondissement BRUSSEL Arrondissement HALLE-VILVOORDE Arrondissement LEUVEN Arrondissement NIVELLES Arrondissement BRUGGE Arrondissement DIKSMUIDE Arrondissement IEPER Arrondissement KORTRIJK Arrondissement OOSTENDE Arrondissement ROESELARE Arrondissement TIELT Arrondissement VEURNE Arrondissement AALST Arrondissement DENDERMONDE Arrondissement EEKLO Arrondissement GENT Arrondissement OUDENAARDE Arrondissement SINT-NIKLAAS Arrondissement ATH Arrondissement CHARLEROI Arrondissement MONS Arrondissement MOUSCRON Arrondissement SOIGNIES Arrondissement THUIN Arrondissement TOURNAI Arrondissement HUY Arrondissement LIEGE Arrondissement VERVIERS Arrondissement WAREMME Arrondissement HASSELT Arrondissement MAASEIK Arrondissement TONGEREN Arrondissement ARLON Arrondissement BASTOGNE Arrondissement MARCHE-EN-FAMENNE Arrondissement NEUFCHATEAU Arrondissement VIRTON Arrondissement DINANT Arrondissement NAMUR Arrondissement PHILIPPEVILLE TOTAAL
3,60% 4,10% 5,00% 5,60% 5,40% 4,80% 5,00% 6,20% 5,60% 7,10% 6,30% 5,90% 7,20% 6,40% 7,70% 5,90% 6,80% 7,50% 7,80% 6,60% 4,90% 13,10% 10,10% 15,50% 9,60% 11,40% 11,20% 13,20% 6,90% 7,10% 6,90% 5,90% 7,30% 6,60% 8,60% 7,20% 6,10% 7,30% 6,20% 5,70% 7,10% 7,20% 9,10% 6,60%
Toilet
Forfait A
Forfait B
Forfait C
0,90% 0,70% 1,10% 0,50% 0,70% 1,00% 0,50% 1,10% 2,30% 1,50% 1,00% 1,50% 1,30% 1,00% 1,40% 1,10% 1,40% 0,80% 1,10% 1,10% 0,90% 1,00% 0,90% 1,00% 1,10% 1,10% 1,10% 1,20% 0,50% 0,60% 0,50% 0,50% 0,80% 0,80% 0,60% 0,60% 0,40% 0,60% 0,70% 0,50% 0,70% 0,80% 0,60% 0,80%
0,30% 0,30% 0,50% 0,30% 0,30% 0,40% 0,30% 0,60% 0,60% 0,80% 0,50% 0,80% 0,60% 0,60% 0,90% 0,50% 0,50% 0,40% 0,50% 0,70% 0,30% 0,50% 0,40% 0,50% 0,30% 0,50% 0,60% 0,60% 0,30% 0,30% 0,20% 0,20% 0,40% 0,50% 0,50% 0,40% 0,30% 0,20% 0,40% 0,40% 0,40% 0,30% 0,30% 0,40%
0,20% 0,20% 0,40% 0,20% 0,20% 0,30% 0,20% 0,50% 0,60% 0,50% 0,20% 0,40% 0,30% 0,40% 0,60% 0,40% 0,40% 0,20% 0,30% 0,40% 0,30% 0,40% 0,40% 0,50% 0,30% 0,50% 0,50% 0,40% 0,30% 0,30% 0,20% 0,20% 0,50% 0,60% 0,50% 0,40% 0,40% 0,30% 0,30% 0,30% 0,30% 0,30% 0,30% 0,30%
0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,20% 0,20% 0,10% 0,10% 0,10% 0,00% 0,20% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,20% 0,30% 0,10% 0,20% 0,20% 0,20% 0,20% 0,10% 0,00% 0,10% 0,20% 0,20% 0,20% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,00% 0,20% 0,10% 0,20% 0,10%
Palliatief
0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,20% 0,00% 0,10% 0,10% 0,20% 0,10% 0,10% 0,20% 0,20% 0,20% 0,10% 0,10% 0,10% 0,20% 0,10% 0,10% 0,10% 0,00% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,10% 0,20% 0,10% 0,10% 0,10%
Totaal
5,10% 5,50% 7,10% 6,80% 6,80% 6,70% 6,20% 8,80% 9,20% 10,20% 8,20% 8,90% 9,50% 8,50% 10,90% 8,10% 9,30% 9,00% 10,00% 9,10% 6,60% 15,30% 12,20% 17,90% 11,50% 13,80% 13,70% 15,70% 8,40% 8,50% 7,90% 7,10% 9,30% 8,70% 10,50% 8,70% 7,50% 8,70% 7,80% 7,10% 8,90% 8,70% 10,70% 8,30%
20
DEEL 2: DE INNING VAN HET REMGELD AL DAN NIET GEÏND REMGELD: BEDRAGEN
In 2004 en 2005 hebben de verpleegkundigen voor de leden MLOZ (Mutualités Libres- Onafhankelijke Ziekenfondsen), 3,3 miljoen EUR ontvangen als remgeld (tabel 16). Dit bedrag vertegenwoordigt amper 15% van de remgelden die ze mochten aanrekenen. De leden van MLOZ betalen dus gemiddeld, en alle sociale statuten samen, 15% van het wettelijke remgeld (RG). De verpleegkundigen hebben aldus afstand gedaan van bijna 19 miljoen euro, dit is gemiddeld 12% van hun honoraria.
Deze cijfers gelden enkel voor de leden MLOZ. Het is niet gemakkelijk om die gegevens te extrapoleren naar België, omdat er overeenkomsten kunnen bestaan tussen ziekenfondsen en diensten voor verpleegkundige verzorging. Kosteloosheid van de verpleegkundige verzorging wordt verzekerd door een bijdrage in de aanvullende verzekering. We mogen voor de betrokken verzekeringsinstellingen veronderstellen dat het aandeel van het aangerekende remgeld duidelijk lager zou zijn dan vastgesteld bij de leden MLOZ. De regionale inplanting van de verzekeringsinstellingen heeft eveneens een invloed. De inning van het remgeld verschilt sterk van arrondissement tot arrondissement.
Tabel 16. Inning en niet-inning van het remgeld in 2004 et 2005 (MLOZ)
Bedrag betaald door Sociale Zekerheid
Totaal van de remgelden betaald door de gebruiker
134.864.206 EUR
3.345.137 EUR
Totaal van de wettelijk opeisbare remgelden
22.275.526 EUR
Totaal van de niet-geïnde remgelden = (totaal wettelijk opeisbare remgelden - door de gebruiker betaalbaar remgeld)
18.930.390 EUR
Totaal van de betaalde remgelden in % van de wettelijk opeisbare remgelden
Totaal van de betaalde remgelden in % van de honoraria
Totaal van de niet-betaalde remgelden in % van de honoraria
15,02%
2,13%
12,05%
21
THEORETISCHE REMGELDEN EN STATUUT RVV Volgens de wet varieert het bedrag van de remgelden naargelang het statuut van de rechthebbende: 25% voor de niet-RVV (niet-rechthebbende op de verhoogde tegemoetkoming) en 0% voor de RVV (rechthebbende op de verhoogde tegemoetkoming). Eén uitzondering: de reiskosten geven aanleiding tot een remgeld van 25%, zowel in hoofde van de patiënten niet-RVV als van de patiënten RVV. Aangezien de zorghonoraria een bedrag omvatten voor de vergoeding van reiskosten, blijft het remgeld voor patiënten RVV ongewijzigd. Dit bedraagt 0.21 EUR per bezoek van een verpleegkundige (tabel 17). De verzorging die toegediend wordt aan erkende palliatieve patiënten wordt overigens integraal terugbetaald. Merk ook op dat de verpleegkundige verzorging voor meer dan 92% van de tegemoetkomingen van de verplichte verzekering aangerekend wordt in het kader van de derde betaler. De patiënt moet dus enkel het remgeld betalen (als dit tenminste geïnd wordt). Er zijn niet veel leden MLOZ die een beroep doen op de diensten van niet-geconventioneerde verpleegkundigen en de verstrekkingen die door hen worden aangerekend worden zijn proportioneel zeldzaam6. Tabel 17. Bedrag van het remgeld op 01/01/2005 (basisverstrekking inbegrepen)
Verzorging verstrekt tijdens de week, thuis
RVV
Verzorging verstrekt tijdens het weekend, thuis
NIET-RVV
RVV
NIET-RVV
Verzorging verstrekt in het kabinet of in een gemeenschappelijke verblijfplaats RVV
NIET-RVV
Inspuiting
0,21 EUR
1,27 EUR
0,21 EUR
1,81 EUR
0,00 EUR
1,06 EUR
Complexe wondverzorging
0,21 EUR
2,18 EUR
0,21 EUR
3,18 EUR
0,00 EUR
1,97 EUR
Toilet
0,21 EUR
1,93 EUR
0,21 EUR
2,79 EUR
0,00 EUR
1,72 EUR
Specifieke technische verstrekking
0,21 EUR
9,19 EUR
0,21 EUR
13,69 EUR
0,00 EUR
8,37 EUR
Forfait A
0,21 EUR
3,63 EUR
0,21 EUR
5,35 EUR
0,00 EUR
3,42 EUR
Forfait B
0,21 EUR
6,90 EUR
0,21 EUR
10,25 EUR
0,00 EUR
6,69 EUR
Forfait C
0,21 EUR
9,45 EUR
0,21 EUR
14,07 EUR
0,00 EUR
9,24 EUR
Een voorbeeld ter illustratie: een patiënt die geen RVV is en die de parenterale voeding zou cumuleren met een afhankelijkheidsniveau van het type “forfait C”, zou in theorie 7.850 EUR remgeld kunnen betalen (tabel 18). Tabel 18. Kostprijs van een jaar dagelijkse behandeling 01/01/2005 (basisverstrekking inbegrepen)
Verzorging verstrekt thuis
RVV
NIET-RVV
Verzorging verstrekt in het kabinet of in een gemeenschappelijke verblijfplaats RVV
NIET-RVV
Inspuiting
76,65 EUR
525,65 EUR
0 EUR
386,9 EUR
Complexe wondverzorging
76,65 EUR
910,7 EUR
0 EUR
719,05 EUR
Toilet
76,65 EUR
803,35 EUR
0 EUR
627,8 EUR
Specifieke technische verstrekking
76,65 EUR
3871,85 EUR
0 EUR
3055,05 EUR
Forfait A
76,65 EUR
1522,75 EUR
0 EUR
1248,3 EUR
Forfait B
76,65 EUR
2903,75 EUR
0 EUR
2441,85 EUR
Forfait C
76,65 EUR
3980,55 EUR
0 EUR
3372,6 EUR
6 Het merendeel van de verpleegsters is geconventioneerd. Wanneer de verpleegkundigen niet geconventioneerd zijn, dan wordt de terugbetalingsbasis automatisch verlaagd met 25%. De patiënt ontvangt dan ook een lagere terugbetaling. In percentage stemt het remgeld evenwel overeen met 25% van deze terugbetalingsbasis. De verpleegkundige verzorging wordt dan minder goed terugbetaald. Slechts weinig leden MLOZ doen een beroep op de diensten van niet-geconventioneerde verpleegkundigen. Het gaat hier om 1320 patiënten (0,9% van de patiënten, waarvan slechts 4,3% meer dan de helft van zijn verzorging van die niet-geconventioneerde verstrekkers krijgt). 0,066% van de gefactureerde handelingen zijn handelingen aangerekend door niet-geconventioneerde zorgverleners.
22
PER LID GEÏNDE REMGELDEN Het remgeld is nihil voor de palliatieve patiënten (kosteloosheid ingevoerd bij Koninklijk Besluit). Hoe wordt het remgeld geïnd voor patiënten die niet in aanmerking komen voor het statuut van palliatieve patiënt? Deze informatie staat per patiënt samengevat in grafiek 3.
• Aan 48% van de patiënten wordt geen remgeld aangerekend. • Andersom wordt aan 28% van de patiënten het remgeld integraal aangerekend. • Slechts 30% van de patiënten betaalt een remgeld voor ten minste 70% van de toegediende verzorging. De regel van de 70%, voorgesteld door de minister, zou dus nageleefd worden bij 30% van de patiënten. • In werkelijkheid is het zo dat 50% van de patiënten een remgeld betaalt voor minder dan 6% van de geattesteerde handelingen. 6% is dus de mediaan voor de inning van het remgeld.
Grafiek 4. Verdeling van de patiënten op basis van het percentage waarvoor remgeld aangerekend wordt 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% inning van minder dan van 20 tot inning van het 20% 49% het remgeld remgeld 0% 50%
van 51% tot 69%
van 70 tot inning van 99% het remgeld 100%
Enkele patiënten betalen in totaal een vrij hoog remgeld, maar de grote meerderheid krijgt gratis verzorging. Tabel 19 bevat de werkelijk aangerekende remgelden. Die bedragen mogen trouwens terugbetaald worden in het kader van de MAF. Hiermee werd in deze studie geen rekening gehouden. Ze werden wel verdeeld volgens het type MAF waarop de patiënt aanspraak kan maken. Tabel 19. Verdeling van de patiënten op basis van het bedrag van de in 2004 en/of 2005 aangerekende remgelden
Remgelden aangerekend in 2004 en 2005
Sociale MAF
InkomensMAF
Fiscale MAF
0 EUR
73,98%
60,24%
55,89%
minder dan 50 EUR
22,48%
28,31%
39,03%
van 50 tot minder dan 100 EUR
1,42%
4,07%
2,35%
van 100 tot minder dan 200 EUR
1,04%
2,66%
1,25%
van 200 tot minder dan 300 EUR
0,32%
1,24%
0,38%
van 300 tot minder dan 400 EUR
0,20%
0,65%
0,23%
van 400 tot minder dan 500 EUR
0,12%
0,44%
0,13%
van 500 tot minder dan 600 EUR
0,05%
0,38%
0,10%
van 600 tot minder dan 700 EUR
0,05%
0,25%
0,08%
van 700 tot minder dan 800 EUR
0,04%
0,23%
0,07%
van 800 tot minder dan 900 EUR
0,04%
0,18%
0,04%
van 900 tot minder dan 1000 EUR
0,05%
0,15%
0,04%
1000 EUR en meer
0,20%
1,18%
0,39%
TOTAAL
100%
100%
100%
23
GEÏNDE REMGELDEN NAARGELANG HET STATUUT RVV Ofschoon het remgeld relatief laag is voor de RVV’s, wordt het niet aangerekend aan de patiënt (tabel 20). Voor slechts een heel beperkt aantal prestaties wordt remgeld geïnd. Zowel bij de RVV’s als bij de niet-RVV’s, wordt het remgeld voor de bijkomende reiskosten nauwelijks gefactureerd. Het remgeld wordt vaker niet aangerekend thuis, dan bij verzorging in het kabinet van de verpleegkundige of wanneer de patiënt in een gemeenschappelijke verblijfplaats woont.
Tabel 20. Remgelden, aangerekend in 2004 en 2005 volgens het statuut RVV en de soort van verstrekking NIET-rechthebbende van de verhoogde tegemoetkoming Remgeld betaald in % van de honoraria
Remgeld niet betaald in % van de honoraria
Totaal bedrag Niet-betaalde remgelden
Rechthebbende van de verhoogde tegemoetkoming Remgeld Remgeld niet betaald in % betaald in % van van de de honoraria honoraria
Totaal bedrag Niet-betaalde remgelden
5 ,0%
19 ,8%
133.047 EUR
3 ,9%
20 ,9%
116.950 EUR
13 ,4%
8 ,3%
65.640 EUR
0 ,3%
0 ,4%
9.533 EUR
Prestatie in de woonplaats
3 ,4%
19 ,0%
10.742.766 EUR
0 ,4%
2 ,9%
1.196.652 EUR
Prestatie tijdens het weekend
3 ,1%
19 ,1%
6.085.097 EUR
0 ,3%
2 ,5%
580.706 EUR
Totaal
3 ,4%
19 ,0%
17.026.550 EUR
0 ,4%
2 ,8%
1.903.840 EUR
Bijkomende reiskosten Prestatie in het kabinet of de gemeenschappelijke verblijfplaats
De frequentie van de inning van het remgeld is laag. Die inning verschilt naargelang het statuut RVV van de patiënt, maar blijft in de twee situaties beperkt (tabel 21).
Tabel 21. Verdeling van de patiënten naargelang het statuut RVV en de inning van het remgeld voor ten minste 70% van de verzorging
70% van de verzorging of meer maakt het voorwerp uit van een remgeld JA
NEE
Totaal
Niet-RVV
32,62%
67,38%
100%
RVV
23,55%
76,45%
100%
24
DEEL 3: WELKE FACTOREN KUNNEN VERKLAREN WAAROM HET REMGELD AL DAN NIET WORDT GEÏND? Het verklarend model, bepaalt de waarschijnlijkheid van het aanrekenen van het remgeld aan een bepaalde patiënt voor minder dan 70% van de toegediende zorg.
Eigenlijk is het zo dat de modellen ingaan op de redenen waarom dat remgeld nooit geïnd wordt, of geïnd wordt voor minder dan 70% van de geattesteerde verstrekkingen.
Deze analyse werd nooit eerder gemaakt want ze gaat in op het gedrag van de verpleegkundigen t.a.v. een individu waarvan het sociale profiel, het profiel qua zorgconsumptie en de woonplaats beschreven kunnen worden. In bijlage vindt u meer details over de methodologie en de statistische resultaten. De bepaling van de verklarende factoren is gebeurd door middel van een binomiale logistische regressie (logit procedure). De variabelen waarvan de verklarende kracht uitgetest werd, werden gepresenteerd in het eerste luik van deze studie.
HYPOTHESEN De keuze van de variabelen werd bepaald door de beschikbaarheid van de gegevens en door de geformuleerde hypothesen, met name:
1. De verpleegkundigen doen afstand van het remgeld bij de mensen die het financieel moeilijk hebben (rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming (RVV), rechthebbenden op de sociale MAF (sociale maximumfactuur), werklozen, invaliden. 2. De verpleegkundigen rekenen het remgeld niet aan wanneer dit een hoog bedrag vertegenwoordigt dat voor financiële problemen zou kunnen zorgen (forfait C, specifieke technische verstrekkingen en/of lange duur van de behandeling). 3. De verpleegkundigen zien af van de inning van het remgeld, omdat de andere zorgverleners dit eveneens doen: ze doen het dus om hun dienstverlening aantrekkelijk te houden in vergelijking met de concurrenten. Of nog: de verpleegkundigen zijn gewoon om afstand te doen van het remgeld in bepaalde geografische zones. Er zouden dan verschillen moeten worden vastgesteld naargelang de arrondissementen, zeker als alle andere factoren gelijk zouden blijven. 4. De verpleegkundigen geven gratis een toilet omdat deze dienst, naargelang de sociale context van de verzekerden, gratis is wanneer hij verstrekt wordt door gezinshelpsters. Verpleegkundigen zouden dus in sommige gevallen afstand doen van het remgeld op de toiletten om die activiteit te kunnen behouden in het licht van de concurrentie van de diensten voor gezinshulp. Voor anderen zou de kosteloosheid dan weer een manier zijn om dezelfde voorwaarden aan te bieden aan personen die geen toegang kunnen krijgen tot deze diensten voor gezinshulp, omdat die niet beschikbaar zijn of omdat deze personen omwille van hun inkomen dergelijke verzorging niet gratis zouden krijgen. Het is niet mogelijk om de motivatie te ontdekken aan de hand van deze database; we zullen echter wel kunnen zien of het remgeld op een andere manier wordt geïnd voor patiënten die de toiletten gefactureerd krijgen per prestatie, als alles gelijk blijft.
De resultaten van het gekozen model zullen gegevens opleveren die een bevestiging of een ontkenning inhouden van deze vier hypotheses.
25
RESULTATEN Het gekozen model is een middel om de respectievelijke gevolgen van elk van de verklarende variabelen te isoleren. De factoren die een statistisch significante invloed hebben (α = 0.1) op de niet-inning van het remgeld worden opgesomd in onderstaande tabel. Het statuut RVV (rechthebbende op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming) is geen verklarende variabele, ongeacht het uitgeteste model. Het statuut met betrekking tot de MAF (maximumfactuur) en, in mindere mate de inning of niet van een terugbetaling in het kader van de MAF, bieden daarentegen wel een verklaring voor de niet-inning van het remgeld. De verpleegkundigen beschikken misschien niet systematisch over dergelijke informatie, maar kunnen er onrechtstreeks van verwittigd worden door de gebruiker: “u weet ook dat het ziekenfonds me de verzorging integraal terugbetaalt”. De duur van de arbeidsongeschiktheid (en niet de arbeidsongeschiktheid zelf) of het feit dat men invalide is heeft evenmin een invloed op de niet-inning van het remgeld. Het feit dat men werkloos is of gehandicapt is heeft evenmin een significante invloed. Het aantal verzorgingsdagen (indicator voor de intensiteit van de behandeling), heeft evenmin een doorslaggevende invloed.
De verklarende variabelen zijn dus: • • • • • • • • • • • •
Afhankelijkheidsprofiel. Duur van de behandeling (aantal maanden). De vraag of men al dan niet arbeidsongeschikt is. Het feit dat men wondzorg krijgt, meer dan 1 dag op 2 in het kader van verpleegkundige verzorging. Het feit dat men inspuitingen krijgt meer, dan 1 dag op 2 in het kader van verpleegkundige verzorging. Het feit dat men specifieke technische verzorging krijgt, meer dan 1 verzorgingsdag op 10 in het kader van verpleegkundige verzorging. Het feit dat men systematisch of bijna systematisch verzorging krijgt tijdens het weekend (meer dan 1 verzorgingsdag op 10). Het arrondissement van de woonplaats. De soort van MAF waarvoor het gezin in aanmerking komt. Tegemoetkoming MAF gekregen hebben in 2004 of 2005. De leeftijdsgroep van de patiënt. Hoofdzakelijk verzorging krijgen in het kabinet van de verpleegkundige of in een gemeenschappelijke verblijfplaats (meer dan 1 verzorgingsdag op 2).
26
WAT IS DE INVLOED VAN DEZE VERKLARENDE CRITERIA OP DE WAARSCHIJNLIJKHEID VAN DE NIET-INNING VAN HET REMGELD?
De individuele kenmerken die het meeste invloed hebben op de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld, hebben te maken met de afhankelijkheid en met de woonplaats.
Het effect van elk criterium wordt niet in absolute waarde gemeten, maar op basis van een ander criterium van dezelfde variabele. Om de invloed van deze criteria gemakkelijker te kunnen begrijpen, gebruiken we de quotering (odds ratio). Dit is een begrip dat niet alleen vaak gebruikt wordt in het kader van de epidemiologie, maar dat ook in zwang is in het milieu van de paardenrennen. Wanneer een paard X een quotering van 4 heeft, dan betekent dit dat de kans dat het paard zal winnen 4 maal groter is dan dat het verliest. Als het paard daarentegen een quotering van 2 heeft in vergelijking met paard Y, dan is zijn kans op succes 2 maal hoger dan die van paard Y. In de huidige context blijkt uit de quotering 2,24 die we vinden voor het criterium “verzorging krijgen tijdens het weekend”, dat dit citerium de quotering (odds) van de niet-inning van het remgeld doet verdubbelen in vergelijking met het tegengestelde criterium “geen verzorging krijgen tijdens het weekend”. De kans is dus 2 maal groter dat het remgeld niet geïnd zal worden voor patiënten die verzorging krijgen tijdens het weekend, dan voor patiënten die geen verzorging krijgen tijdens het weekend. De quotering (odds ratio) tussen afhankelijke patiënten en niet-afhankelijke patiënten schommelt tussen 2,7 en 3,2 al naargelang de soort van afhankelijkheid (type forfait A, B of C en type “toilet”). De kans dat het remgeld niet geïnd zal worden is dus bijna 3 maal groter als het om afhankelijke patiënten gaat. De niet-inning van het remgeld neemt evenwel niet toe naarmate de afhankelijkheid groter is (de verschillen tussen een afhankelijkheid type A, B of C zijn statistisch niet significant). De kans is daarentegen groter dat het remgeld niet geïnd zal worden als de afhankelijkheid beperkt blijft tot een toilet, dan wanneer het om een ernstige vorm van afhankelijkheid gaat (verschillen die statistisch wel significant zijn). Remgelden voor een toilet en voor een forfait C zijn nochtans niet even hoog (zie tabel 17).
De verpleegkundigen doen dus vaker afstand van het remgeld op toiletten dan van het remgeld op alle andere soorten van verzorging of voor alle andere afhankelijkheidsprofielen. Deze vaststelling ondersteunt de hypothese dus niét dat de verpleegkundigen afstand zouden doen van het remgeld wanneer het bedrag hoog is. Wel in tegendeel, de resultaten wijzen in de richting van de hypothese dat de toiletten heel anders behandeld worden dan andere soorten van verzorging die evenveel kosten aan de patiënt (Hypothese 4).
We stellen overigens vast dat de quoteringen lager zijn voor wondzorg en inspuitingen. Zo is de kans 2,6 maal groter dat het remgeld niet geïnd zal worden bij patiënten die inspuitingen krijgen. Ze is ook 2,3 maal hoger bij patiënten die wondzorg krijgen dan bij patiënten die deze verzorging niet krijgen. Deze zorgkenmerken zijn zelden gecumuleerd terug te vinden bij één patiënt. Het is dus mogelijk om aan de hand van het type verzorging het profiel te bepalen van patiënten die niet afhankelijk zijn (het gaat hier om 80% van de consumenten van verpleegkundige verzorging). De quotering is hoger voor inspuitingen en wondzorg dan voor specifieke technische verstrekkingen (1,6) terwijl het remgeld veel hoger is voor de specifieke technische verstrekkingen, althans voor de rechthebbenden die geen RVV zijn (het remgeld voor een specifieke technische verstrekking bedraagt dagelijks 9,19 EUR, tegenover 1,27 EUR voor een inspuiting).
27
De verzorgingen waarvoor het remgeld laag is (inspuitingen, wondzorg, toiletten) hebben meer impact dan de handelingen waarvoor het remgeld hoog is (de specifieke technische verstrekkingen). Deze vaststelling spreekt de hypothese tegen dat de verpleegkundigen afstand zouden doen van het remgeld wanneer dit een hoog bedrag vertegenwoordigt voor de gebruiker (Hypothese 2).
De quotering van de behandelingsduur levert het bijkomende gewicht op van een maand behandeling. Hoe langer de behandeling, hoe groter de kans dat het remgeld niet wordt geïnd. Aangezien het hier om numerieke variabelen gaat, is de invloed op de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld hoger dan op het eerste gezicht (de schattingsgrootheid is 0,0373; zie tabel A1 in bijlage). Het bijkomende gewicht van een behandeling van 12 maanden, in vergelijking met een behandeling van 2 maanden, bedraagt immers 1,35. Dat gewicht schommelt 1,96 tussen een behandeling van 20 maanden en een behandeling van 2 maanden. De duur van de behandeling heeft dus wel degelijk een invloed. Voor langdurige behandelingen blijft die invloed evenwel beperkter dan de invloed van de parameters “afhankelijk zijn voor zijn toilet”, waarvan de quotering 3.23 bedraagt).
De duur van de behandeling heeft een invloed op de kostprijs ten laste van de patiënt. De invloed van de duur van de behandeling is evenwel geringer dan de invloed van andere parameters die het gewicht van het remgeld beïnvloeden (afhankelijkheidsniveau en soort van verzorging). De hypothese dat de verpleegkundigen afstand zouden doen van het remgeld wanneer dit een hoog bedrag vertegenwoordigt voor de gebruiker, kan door deze vaststelling dus evenmin bevestigd worden (Hypothese 2).
De quotering voor verzorging, toegediend in het kabinet van de verpleegkundige of in een gemeenschappelijke verblijfplaats bedraagt slechts 0,004. Dit houdt in dat de niet-inning van het remgeld voor deze verzorging in feite weinig waarschijnlijk is in vergelijking met de verzorging die thuis toegediend wordt. Het is zo dat bij thuisverzorging de kans op de niet-inning van het remgeld 25 maal hoger is (0,04=1/25) dan bij verzorging in het kabinet van de verpleegkundige. De kans dat de verpleegkundigen het remgeld niet aanrekenen is dus veel kleiner bij patiënten die zich naar het kabinet van de verpleegkundige begeven of die in een gemeenschappelijke verblijfplaats wonen. De quoteringen die gepaard gaan met de MAF, zijn veel lager dan de quoteringen die gepaard gaan met het afhankelijkheidsprofiel. De kans op niet-inning van het remgeld is respectievelijk 14% hoger (quotering = 1,14) bij een patiënt die in aanmerking zou kunnen komen voor de inkomensMAF en 34% hoger (quotering =1,34) voor een patiënt die recht heeft op de sociale MAF, dan voor een patiënt die onder de fiscale MAF valt. Patiënten die daadwerkelijk een terugbetaling gekregen hebben in het kader van de MAF hebben overigens meer kans om remgeld te moeten betalen (quotering =0,811). De verpleegkundigen rekenen dus relatief vaker het remgeld aan als de patiënt aanspraak kan maken op een terugbetaling omdat hij al een terugbetaling geniet in het kader van de MAF, en dit ongeacht het type MAF waarop hij recht heeft.
De lage quoteringen voor de criteria betreffende de MAF maken het niet mogelijk om de hypothese te staven dat de verpleegkundigen afstand zouden doen van de inning van het remgeld bij personen die het financieel moeilijk hebben (Hypothese 1).
28
De quotering die gepaard gaat met de leeftijdsgroepen wijst op een statistisch significante maar relatief geringe invloed van deze variabele. Als alle andere criteria gelijk blijven, zou het remgeld minder vaak niet geïnd worden bij de actieve bevolking (20-49 jaar), kinderen, adolescenten en hoogbejaarden personen (80 jaar en ouder). Met andere woorden, het remgeld zou vaker niet geïnd worden bij personen van 50 tot 69 jaar en in de leeftijdsgroep van 70-79 jaar. Deze vaststelling is toch wel verbazend. Het was nochtans niet mogelijk om deze variabele uit het model te elimineren zonder te raken aan de voorspellende kwaliteit van het model en aan de statistische betekenis van de andere gekozen parameters. We zitten waarschijnlijk met factoren die verwarring stichten. We denken bijvoorbeeld aan het bestaan van de individuele MAF voor personen die jonger zijn dan 19 jaar. Tabel 22. Quotering voor de sociale, medische en demografische criteria 99% Wald Meting van de invloed op de niet-inning van het remgeld
Quotering Vertrouwens-interval
Duur van de verzorging (aantal maanden)
1,038
1,033
1,043
Afhankelijkheidsprofiel: forfait A versus geen afhankelijkheid
2,731
2,395
3,114
Afhankelijkheidsprofiel: forfait B versus geen afhankelijkheid
3,044
2,624
3,532
Afhankelijkheidsprofiel: forfait C versus geen afhankelijkheid
2,842
2,280
3,544
Afhankelijkheidsprofiel: toilet versus geen afhankelijkheid
3,229
2,900
3,596
Is arbeidsongeschikt, versus is dat niet
1,116
1,013
1,229
Regelmatig verzorging tijdens het weekend, versus het omgekeerde
2,243
2,121
2,372
Vooral wondzorg krijgen, versus het omgekeerde
2,279
2,112
2,460
Vooral inspuitingen krijgen, versus het omgekeerde
2,639
2,456
2,837
Vooral specifieke technische verstrekkingen krijgen versus het omgekeerde
1,596
1,197
2,128
Vooral verzorging krijgen in het kabinet of in een gemeenschappelijke verblijfplaats
0,043
0,040
0,047
Recht hebben op de inkomen-MAF versus de fiscale MAF
1,138
1,056
1,227
Recht hebben op de sociale MAF versus de fiscale MAF
1,310
1,238
1,386
Terugbetaling krijgen in 2004 of 2005 krachtens de MAF versus het omgekeerde
0,866
0,818
0,917
Jonger zijn dan 20 jaar
0,685
0,614
0,763
Van 20 tot 49 jaar zijn, versus in de leeftijdsgroep 50-69 jaar zitten
0,816
0,769
0,867
Van 70 tot 79 jaar zijn, versus in de leeftijdsgroep 50-69 jaar zitten
1,016
0,953
1,083
80 jaar of ouder zijn, versus in de leeftijdsgroep 50-69 jaar zitten
0,880
0,819
0,946
De quoteringen tussen arrondissementen zijn vooral belangrijk en zeer variabel binnen de regio’s zelf. In bepaalde arrondissementen zoals bijvoorbeeld Brussel, Luik, Turnhout, Tongeren en Oostende stelt men zelfs vast dat de invloed van deze factor groter is dan welke andere factor ook. In onderstaande tabel zijn de arrondissementen geklasseerd volgens de grootte van het verschil vastgesteld tussen hun quotering en deze van het arrondissement van Charleroi, dat als uitgangspunt diende voor de matrixberekeningen. Charleroi werd als referentie gekozen, omdat dit een arrondissement is waar de vastgestelde inningsgraad van het remgeld een mediane waarde had; de niet-inning van het remgeld is er geen systematisch fenomeen en de Belgen zijn via de frequente vermelding in de media, goed op de hoogte van het sociale en economische profiel van die zone. De quoteringen in de Vlaamse arrondissementen zijn allemaal hoger dan 1 (behalve in Halle-Vilvoorde, maar het vertrouwensinterval bedraagt er (0.770; 1.019). Er zijn gradaties van 7,09 tot 1,35. De kans dat het remgeld er niet geïnd zal worden is dus systematisch hoger dan in Charleroi bij een patiënt die hetzelfde verzorgingsprofiel, dezelfde afhankelijkheid en dezelfde sociale en demografische kenmerken vertoont. Aan Franstalige zijde, bedraagt de quotering 1.66 tot 0.02. De configuratie van de niet-inning van het remgeld verschilt nochtans sterk van arrondissement tot arrondissement. In de arrondissementen van de provincies Luxemburg en Luik, is de kans op de niet-inning van het remgeld 10 à 20 maal kleiner dan in Charleroi. In Soignies en Ath, is de quotering 2/3. In Bergen (kansberekening: 1,30), Namen (hoogste quotering van het gewest: 1,66) is de kans op de niet-inning van het remgeld hoger dan in Charleroi.
29
Brussel onderscheidt zich met een quotering van 0,19. De kans op niet-inning van het remgeld is er dus 5 maal kleiner dan in Charleroi voor een patiënt met dezelfde kenmerken. Voor wat de inning van het remgeld voor de leden MLOZ betreft (zie tabel A4 in bijlage), stellen we dus inderdaad verschillen vast tussen de arrondissementen. Uit het gekozen model blijkt dat de verschillen blijven bestaan tussen de arrondissementen, zelfs na een controle van de sociale kenmerken, de leeftijdscriteria of het zorgprofiel. Het is dus niet mogelijk om de sociale kenmerken of de prevalentie van de verschillende afhankelijkheidsniveaus in te roepen, om de geobserveerde verschillen te rechtvaardigen qua frequentie van de inning van het remgeld. Deze vaststelling pleit voor de hypothese dat de inning van het remgeld wordt bepaald door “al dan niet in overleg bepaalde plaatselijke gebruiken”. De verpleegkundigen rekenen het remgeld niet aan, omdat andere zorgverleners er eveneens afstand van doen en die redenering gaat op ongeacht het profiel van de rechthebbende en ongeacht zijn vermogen om het remgeld te betalen. De invloed van de factor ‘woonplaats’ weegt in bepaalde arrondissementen zwaarder door dan alle andere verklarende factoren. (Hypothese 3) Tabel 23. Quotering voor de arrondissementen 99% Wald Meting van de invloed op de niet-inning van het remgeld
Quotering Vertrouwens-interval
Arrondissement TURNHOUT versus Arr. Charleroi
7,089
4,550
11,045
Arrondissement DIKSMUIDE versus Arr. Charleroi
6,334
1,401
28,633
Arrondissement OOSTENDE versus Arr. Charleroi
5,525
3,468
8,803
Arrondissement TONGEREN versus Arr. Charleroi
4,372
2,376
8,046
Arrondissement SINT-NIKLAAS versus Arr. Charleroi
3,652
2,319
5,750
Arrondissement EEKLO versus Arr. Charleroi
3,627
1,926
6,831
Arrondissement DENDERMONDE versus Arr. Charleroi
3,429
2,349
5,005
Arrondissement IEPER versus Arr. Charleroi
3,400
1,734
6,667
Arrondissement KORTRIJK versus Arr. Charleroi
3,081
2,269
4,183
Arrondissement HASSELT versus Arr. Charleroi
2,981
2,115
4,201
Arrondissement BRUGGE versus Arr. Charleroi
2,975
2,247
3,939
Arrondissement TIELT versus Arr. Charleroi
2,756
1,461
5,200
Arrondissement OUDENAARDE versus Arr. Charleroi
2,488
1,725
3,589
Arrondissement MECHELEN versus Arr. Charleroi
2,454
1,610
3,742
Arrondissement LEUVEN versus Arr. Charleroi
2,413
1,898
3,069
Arrondissement AALST versus Arr. Charleroi
2,354
1,710
3,239
Arrondissement VEURNE versus Arr. Charleroi
2,239
1,398
3,583
Arrondissement GENT versus Arr. Charleroi
2,172
1,847
2,555
Arrondissement MAASEIK versus Arr. Charleroi
2,069
1,207
3,548
Arrondissement ROESELARE versus Arr. Charleroi
1,938
1,396
2,691
Arrondissement NAMUR versus Arr. Charleroi
1,659
1,364
2,018
Arrondissement ANTWERPEN versus Arr. Charleroi
1,350
1,158
1,574
Arrondissement TOURNAI versus Arr. Charleroi
1,320
1,085
1,606
Arrondissement MONS versus Arr. Charleroi
1,303
1,136
1,494
Arrondissement MOUSCRON versus Arr. Charleroi
0,939
0,579
1,523
Arrondissement PHILIPPEVILLE versus Arr. Charleroi
0,929
0,651
1,327
Arrondissement THUIN versus Arr. Charleroi
0,921
0,761
1,116
Arrondissement HALLE-VILVOORDE versus Arr. Charleroi
0,886
0,770
1,019
Arrondissement DINANT versus Arr. Charleroi
0,853
0,640
1,136
Arrondissement SOIGNIES versus Arr. Charleroi
0,670
0,571
0,787
Arrondissement ATH versus Arr. Charleroi
0,669
0,535
0,837
Arrondissement NIVELLES versus Arr. Charleroi
0,562
0,491
0,643
Arrondissement BRUSSEL versus Arr. Charleroi
0,191
0,170
0,215
Arrondissement NEUFCHATEAU versus Arr. Charleroi
0,138
0,100
0,190
Arrondissement MARCHE-EN-FAMENNE vs Arr. Charleroi
0,134
0,104
0,172
Arrondissement VERVIERS versus Arr. Charleroi
0,129
0,111
0,150
Arrondissement WAREMME versus Arr. Charleroi
0,125
0,101
0,154
Arrondissement VIRTON versus Arr. Charleroi
0,075
0,048
0,119
Arrondissement BASTOGNE versus Arr. Charleroi
0,066
0,048
0,090
Arrondissement LIEGE versus Arr. Charleroi
0,057
0,051
0,064
Arrondissement HUY versus Arr. Charleroi
0,054
0,046
0,063
Arrondissement ARLON versus Arr. Charleroi
0,021
0,013
0,034
30
VOORSPELLENDE WAARDE VAN HET MODEL Het belang van dit model is ook te weten of de verklarende variabelen kunnen voorspellen of een individu deel uitmaakt van de klasse van personen die een remgeld betalen voor ten minste 70% van hun zorgen. De voorspellende waarde van dit model is vrij hoog: 85,6 % van de individuen is juist geklasseerd. Om de patiënt naar behoren te kunnen klasseren, heeft men een aantal essentiële gegevens nodig, met name het arrondissement, het afhankelijkheidsprofiel en het zorgprofiel.
BEREKENING VAN DE WAARSCHIJNLIJKHEID VAN DE NIET-INNING VAN HET REMGELD Als andere criteria gelijk blijven, dan stellen we vast dat er toch grote verschillen zijn wat de waarschijnlijkheid betreft van de niet-inning van het remgeld tussen de arrondissementen. Ter illustratie hiervan, hebben we de waarschijnlijkheid berekend voor enkele arrondissementen (zie de grafieken hierna). De waarschijnlijkheid wordt gegeven op basis van het type afhankelijkheid en de duur van de behandeling, twee factoren die ook een grote invloed hebben op de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld. Voor de patiënten die niet afhankelijk zijn, beschrijven we twee schoolvoorbeelden: een niet-afhankelijke patiënt die vooral inspuitingen krijgt, en een niet-afhankelijke patiënt die specifieke technische verzorging krijgt ( Dit zijn dure verzorgingen waarvoor het remgeld voor een niet-RVV gelijk is aan dit voor een forfait C (zie tabel 17)). Voor de berekening van die waarschijnlijkheid, moeten we een bepaalde waarde meegeven aan de verschillende criteria van het model. We hebben gekozen voor een patiënt tussen 70 en 79 jaar die regelmatig verzorging krijgt tijdens het weekend en in aanmerking komt voor de inkomensMAF, maar die geen terugbetaling van de MAF gekregen heeft in 2004 of 2005. De variabele parameters op de grafieken zijn het afhankelijkheidsprofiel (type forfait A, B of C, niet-afhankelijke patiënt) en de duur van de behandeling. Van deze grafieken kunnen we het hoge percentage van de niet-inning van het remgeld voor afhankelijke personen aflezen. De niet-inning van de remgelden is minder systematisch bij de niet-afhankelijke patiënten en er zijn grote verschillen tussen de arrondissementen, ook in de Vlaamse arrondissementen. We zien op deze grafieken ook geringe verschillen tussen de afhankelijkheidsprofielen. De afhankelijkheidsprofielen van het type “forfait A”, “forfait B”, “forfait C” en “toilet” kunnen op de grafieken niet onderscheiden worden. Er bestaan nochtans statistisch significante verschillen tussen de waarschijnlijkheid die gepaard gaat met een profiel van het type “toilet” en de andere profielen van afhankelijke patiënten. De verschillen zijn daarentegen niet significant tussen de afhankelijkheidsniveaus van het type forfait. De waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld bij het profiel “toilet” is eigenlijk systematisch hoger dan bij de overige afhankelijkheidsprofielen, althans wanneer het mogelijk is om dit te observeren. De waarschijnlijkheid van de niet-inning bereikt vaak een maximale waarde, sowieso al voor het forfait A. De toenemende niet-inning van het remgeld is opvallender voor andere profielen van verzekerden, bijvoorbeeld voor de rechthebbenden op de fiscale MAF. Deze waarschijnlijkheid geassocieerd met het profiel “toilet” is dan systematisch 3 tot 4 punten hoger dan voor het afhankelijkheidsprofiel van het type A. Een patiënt die geen aanspraak maakt op de fiscale MAF heeft een iets kleinere kans op niet-inning van het remgeld dan deze voorgesteld op de grafieken. Deze vaststelling geldt zowel voor afhankelijke als voor niet-afhankelijke patiënten. De invloed van de duur van de behandeling op de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld is tot slot minder of meer opvallend naargelang het arrondissement. Deze invloed is uiteraard niet opspoorbaar voor afhankelijke patiënten in arrondissementen waar de kans op niet-inning al maximale waarden bereikt voor een korte behandeling.
Kans
Kans
1
0
2
4
10
12
14
16
18
6
8
10
12
14
16
18
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Brussel
20
Grafiek 5.3. BRUSSEL
20
22
22
24
24
0
0,1
0,2
Duur van de verzorging (aantal maanden)
geen afhankelijkheid + inspuitingen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
0
0,1
0,2
0,3
0
8
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
0
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,3
4
1 0,9
0,4
2
geen afhankelijkheid + inspuitingen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Charleroi
Grafiek 5.1. CHARLEROI
Kans Kans
Franstalige arrondissementen
0
2
2
4
4
8
10
12
14
16
10
12
Gent
14
16
18
Duur van de verzorging (aantal maanden)
8
20
20
Grafiek 5.4. GENT
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie)
6
18
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
Antwerpen
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie)
22
22
Grafiek 5.2. ANTWERPEN
24
24
Nederlandstalige arrondissementen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen geen afhankelijkheid + inspuitingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
geen afhankelijkheid + inspuitingen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
31
Kans
1
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
Kans
0
16
8
10
12
14
16
18
20
22
20
24
22
24
0
0,1
0,2
Duur van de verzorging (aantal maanden)
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen geen afhankelijkheid + inspuitingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
0
0
2
2
4
4
8
10
12
14
16
18
8
10
12
14
16
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Tongeren
6
20
18
20
Grafiek 5.8. TONGEREN
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
22
22
24
24
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
0
0,2
Duur van de verzorging (aantal maanden)
geen afhankelijkheid + inspuitingen
6
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Luik
Grafiek 5.7. LIEGE
18
0,1
4
14
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen
2
12
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen geen afhankelijkheid + inspuitingen
toilet
forfait C
forfait B
0,3
0
10
Duur van de verzorging (aantal maanden)
8
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
forfait A
0,3
6
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen geen afhankelijkheid + inspuitingen
toilet
1 0,9
0,4
4
B
forfait
forfait C
A
forfait
Oostende
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie)
Grafiek 5.6. OOSTENDE
Nederlandstalige arrondissementen
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
2
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Nijvel
Grafiek 5.5. NIVELLES
Kans Kans
Franstalige arrondissementen
32
Kans
Kans
1
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
0
0
2
2
4
4
10
12
14
16
18
10
12
14
Doornik
16
18
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie)
8
20
20
Grafiek 5.11. TOURNAI
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
8
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Namen
Grafiek 5.9. NAMUR
22
22
24
24
geen afhankelijkheid + inspuitingen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
geen afhankelijkheid + inspuitingen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
Kans Kans
Franstalige arrondissementen
1
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
0
0
2
2
4
4
8
10
12
14
16
8
10
12
14
16
18
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Aalst
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
18
20
20
Grafiek 5.12. AALST
Duur van de verzorging (aantal maanden)
6
Kans op de niet-inning van het remgeld (inning < 70% van prestatie) Leuven
Grafiek 5.10. LEUVEN
22
22
24
24
Nederlandstalige arrondissementen
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen geen afhankelijkheid + inspuitingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
geen afhankelijkheid + specifieke technische verstrekkingen geen afhankelijkheid + inspuitingen
toilet
forfait C
forfait B
forfait A
33
34
BESLUIT De studie brengt drie belangrijke factoren aan het licht die een verklaring bieden voor de niet-inning van het remgeld: • de afhankelijkheid, • de plaats waar de verzorging wordt toegediend: bij de patient thuis, in het kabinet van de verpleegkundige of in een gemeenschappelijke verblijfplaats of polikliniek • de woonplaats. Het remgeld wordt vaker niet geïnd bij een afhankelijke patiënt dan bij een niet-afhankelijke patiënt. Het fenomeen van de niet-inning stijgt daarentegen niet naarmate de afhankelijkheid groter wordt. Integendeel, de verpleegkundigen zien vaker af van de facturering van het remgeld op toiletten dan op alle andere soorten van verzorging of voor elk ander afhankelijkheidsprofiel. De kans dat het remgeld wél geïnd wordt is 25 keer hoger bij de patiënten die zich naar het kabinet van de verpleegkundige begeven of bij patiënten die in een gemeenschappelijke verblijfplaats wonen, dan bij patiënten die thuis verzorgd worden. Een ander doorslaggevend feit is de grootte van de verschillen tussen de arrondissementen. De kans op de niet-inning van het remgeld is systematisch hoger in de Vlaamse arrondissementen. Aan Franstalige zijde verschilt de configuratie voor de niet-inning van het remgeld sterk van arrondissement tot arrondissement. Brussel valt op: de kans dat het remgeld niet wordt geïnd is er vijf maal kleiner dan in Charleroi. Uit dergelijke verschillen tussen de arrondissementen (zelfs na een controle van de sociale kenmerken de leeftijdscriteria of het zorgprofiel) blijkt dat de houding m.b.t. de inning van het remgeld bepaald wordt door lokale gebruiken die al dan niet in overleg zijn vastgelegd. De parameters van het model lijken de hypothese te bevestigen dat de verpleegkundigen het remgeld niet aanrekenen, omdat andere zorgverleners er eveneens afstand van doen.
De hypothese dat de verpleegkundigen afstand zouden doen van het remgeld wanneer het bedrag hoog zou zijn voor de gebruikers, kon niet bevestigd worden. Vooral de inning van het remgeld bij patiënten die een toilet krijgen, is een interpellerende vaststelling. De niet-facturering van het remgeld hangt sterk af van lokale ‘gebruiken’: in bepaalde arrondissementen speelt de factor “woonplaats” een grotere rol dan de aard van de verzorging of het afhankelijkheidsprofiel van de patiënten.
35
AANBEVELING Er wordt al heel wat gedaan om de financiële toegankelijkheid van de verpleegkundige verzorging te verzekeren. Zo wordt de verzorging aangerekend in het kader van de derde betaler, het merendeel van de zorgverleners zijn geconventioneerde zorgverleners en het statuut RVV (rechthebbende op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming) garandeert dat de verzorging zo goed als gratis is (RG = 0,21 EUR per verstrekking). De MAF (maximumfactuur) van het type inkomen werd daarenboven verruimd vanaf 2005. Zo genieten alle verzekerden de terugbetaling van hun remgelden, zodra zij het plafond bereiken dat bepaald wordt op basis van het gezinsinkomen. De Minister van Sociale Zaken heeft onlangs trouwens een hervorming aangekondigd van het statuut RVV vanaf april 2007. De toegang tot dat statuut (dat voortaan de naam Omnio zal krijgen), zal verruimd worden met als enige voorwaarde de een laag inkomen. De Minister kondigt tot besluit een verlaging aan van het remgeld op de forfaits B en C. De financiële toegankelijkheid van de verpleegkundige verzorging zal dus nog ruimschoot versterkt worden vanaf 2007. De observaties waartoe deze studie geleid heeft, tonen aan dat de niet-inning van het remgeld nauw samenhangt met de concurrentiële context van de verpleegkundigen (praktijken van hun collega’s, financiering van de diensten voor gezinshulp op basis van het inkomen van de gebruikers, plaatselijke moeilijkheden om toegang te krijgen tot die diensten voor gezinshulp). De diensten van verpleegkundigen klagen er overigens over dat de financiële middelen die de verbonden honoraria hen opleveren (honoraria die vaak nog verminderd worden met een bedrag dat gelijk is aan het remgeld), niet volstaan om de loonkosten van hun loontrekkende verpleegkundigen te dragen. De bijkomende financiering van de diensten die met loontrekkenden werken en die ingevoerd werd in 2002 (KB van 17/04/2002) zou naar verluidt niet volstaan.
In deze context, zou het billijk zijn om het remgeld verplicht en systematisch te innen. Een veralgemeende inning van het remgeld zou veel gemakkelijker gecontroleerd kunnen worden. Bovendien zou men zo ook kunnen vermijden dat er slinkse pogingen worden ondernomen om de concurrentie opnieuw in te voeren via de prijzen. Deze prijsconcurrentie druist trouwens in tegen de geest van de overeenkomst die de verpleegkundige zorgverleners ondertekend hebben met de verzekeringsinstellingen.
Die verplichte inning zou absoluut gepaard moeten gaan met de verplichte aflevering van een getuigschrift voor verstrekte zorgen of een factuur aan de patiënten. De sector van de verpleegkundige verzorging is immers de enige sector waar de patiënt officieel niet ingelicht wordt over hoeveel de verzorging kost aan de ziekteverzekering. Door de patiënt in te lichten via een correct document, kan men de historiek van de verstrekkingen controleren en kent de patiënt ook alle terugbetalingen waarop hij recht zou kunnen hebben in het kader van de MAF. Het is ook van essentieel belang dat de patiënt geïnformeerd wordt om de bewustwording te stimuleren en de patiënt te responsabiliseren ten aanzien van de evolutie van de uitgaven van de verplichte verzekering.
36
BIJLAGE LIJST VAN DE AFKORTINGEN RVV MAF MLOZ RG
: rechthebbende op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming : maximumfactuur : Mutualités Libres – Onafhankelijke Ziekenfondsen : persoonlijk aandeel van de rechthebbende in de kostprijs van de verzorging
MAXIMUMFACTUUR Het systeem van de MAF (maximumfactuur) werd in 2001 ingevoerd, om de gezondheidsuitgaven ten laste van de verzekerden te beperken en om de toegang tot de verzorging te garanderen aan de personen met een laag inkomen. Het systeem werd al meerdere malen aangepast. In 2004 en 2005, zag het er als volgt uit: • Sociale MAF: de verzekerden die dit recht genieten, krijgen de door de overeenkomsten vastgestelde honoraria integraal terugbetaald, als de som van de al betaalde remgelden hoger is dan het grensbedrag van 450 EUR. Die terugbetaling gebeurt na de indiening van getuigschriften voor verstrekte zorgen. De RVV genieten in principe automatisch dit statuut. • Inkomens-MAF: hiermee kunnen personen met een laag inkomen dezelfde voordelen genieten als de rechthebbenden op de sociale MAF. Dit grensbedrag bedraagt 450 EUR voor de gezinnen met een laag inkomen en 650 EUR voor de gezinnen met een bescheiden inkomen. • Fiscale MAF: voor de personen die niet tot één van de bovenvermelde categorieën behoren, geldt het systeem van de grensbedragen van het RG (remgeld) ook, maar de remgelden die het plafond overstijgen worden pas terugbetaald bij de opmaak van de heffing van de personenbelasting. Het grensbedrag dat toegepast wordt op elk gezin, hangt af van het brutobelastbare inkomen van het gezin. • Kinderen en adolescenten (die jonger zijn dan 19 jaar) genieten tot besluit, ongeacht het inkomen van het gezin, een begrenzing van hun remgelden op 650 EUR. De terugbetaling gebeurt onmiddellijk bij de indiening van de getuigschriften voor verstrekte zorgen.
1
(behalve de rechthebbenden op verhoogde kinderbijslag omwille van een handicap).
37
HERHALING VAN DE THEORIE: HET LOGISTISCH MODEL Het logistisch model heeft tot doel te weten of de onafhankelijke variabele(n) Xi een voorspelling inhoudt te behoren tot ene of gene categorie van de variabele Y. Men berekent in feite de kans dat zich één van de categorieën van de variabele Y voortdoet. Wanneer de onafhankelijke variabele Y binair is, dan heeft men het over binomiale logistische regressie. Deze techniek vereist geen normale verdeling van de voorspellende factoren en ook geen homogeniteit van de varianties, in tegenstelling tot de multipele regressie en de discriminerende analyse. De gewone lineaire regressie-equatie is de equatie van een rechte Y^ = a + bX. Y^ is de voor het model voorspelde waarde van Y. De binomiale logistische regressie-equatie is deze van een curve (logistische curve): ^ Y=
ea+bX 1 + ea+bX
Wanneer X schommelt tussen, min het oneindige en plus het oneindige, dan schommelt ^Y tussen 0 en 1 (uitgesloten). De logistische regressie-equatie bekomt men door twee opéénvolgende transformaties (logistische ^ transformaties) van de variabele Y. ^ In eerste instantie, wordt Y omgezet in een quotering (odds):
^ Y 1 – ^Y
De quotering is een kansberekening. Een quotering gelijk aan 4 duidt aan dat de kans op succes 4 maal hoger is dan de kans op mislukking. Dat is het geval als ^Y 0.8 waard is. Terwijl ^Y schommelt tussen 0 en 1 (in feite tussen 0 en 100%, aangezien het hier om een kans gaat), schommelt de quotering tussen 0 en plus het oneindige. De kansberekening wordt vooral gebruikt bij paardenrennen. Wanneer de kans dat een paard zal winnen 0,8 bedraagt, dan is de quotering (0.8/(1-0,8)) = 4, dit is 4 tegen 1. We berekenen vervolgens het natuurlijke logaritme van de kans en bekomen zo de logit: Ln
^Y
( ) 1 – ^Y
De logit schommelt lineair tussen, min het oneindige en plus het oneindige. Dit geeft de volgende equatie: Ln
^Y
( ) 1 – ^Y
= a + bX als we isoleren Y^ : Y^ =
ea+bX 1 + ea+bX
met e = 2,7183
De bepaling van de coëfficiënten a en b gebeurt door de techniek van de maximale waarschijnlijkheid (log-likelihood function): deze techniek werkt op basis van een iteratie, wat inhoudt dat men alle mogelijke combinaties van a en b uitprobeert, om de Log L te maximaliseren:
(
^ Ln L = ∑ Yi Ln Y^ + (1–Yi)Ln (1–Y)
)
De geraamde parameters meten het effect van elke variabele. Dit effect wordt niet gemeten in absolute termen, maar in vergelijking met een categorie. De geraamde parameter meet dus het verschil in effect tussen elke categorie en de referentiecategorie. Om het effect van elke categorie op de waarschijnlijkheid van de niet-inning van het remgeld te bepalen, moet men exponentieel werken. De exponentiële versie van die schattingsgrootheid stemt dan overeen met de kansberekening (odds ratio estimates). De kansberekening (odds ratio) duidt aan hoe de kans op de gebeurtenis verandert, wanneer het criterium verandert.
38
BIJKOMENDE RESULTATEN OBJECTIEF Het model bekijkt de waarschijnlijkheid van de inning van het remgeld voor een bepaalde patiënt. Het zijn eigenlijk de redenen waarom dit remgeld nooit geïnd werd of geïnd wordt voor minder dan 70% van de gefactureerde verstrekkingen, die opgenomen werden in het model. Die analyse wordt voor het eerst gemaakt, want bekijkt het gedrag van de verpleegkundigen t.a.v. een individu, waarvan het sociale profiel, het profiel qua sociale consumptie en de woonplaats beschreven kunnen worden.
DATABASE Het model gebruikt 97,6% van de observaties uit onze database, dit zijn 138.022 consumenten van verpleegkundige verzorging in de jaren 2004 en 2005. Bepaalde consumenten werden uitgesloten: • De palliatieve patiënten werden niet opgenomen in het model, omdat de wetgeving bepaalt dat de verzorging kosteloos moet zijn voor die patiënten. Het remgeld voor die patiënten is dus per definitie gelijk aan 0%. (1.578 observaties). • De patiënten waarvan de verzorging enkel aangerekend werd in de vorm van een grensbedrag per dag, omdat hun afhankelijkheidsprofiel en de aard van de toegediende verzorging onbekend zijn (116 observaties). • Personen die hun woonplaats niet in België hebben (244 observaties). • Andere personen ontbreken eveneens, omdat het ons ontbreekt aan gegevens over hun sociaal profiel (1.378 observaties).
VARIABELEN DIE WIJ BESTUDEERD HEBBEN, MAAR DIE NIET ZIJN WEERHOUDEN We hebben een aantal variabelen uitgeprobeerd die geen verklaring bleken te kunnen bieden of die statistisch niet significant of niet belangrijk genoeg waren om hun behoud in het model te rechtvaardigen. De volgende variabelen werden aldus uitgesloten uit het model: • Het aantal verzorgingsdagen, dit is een indicator van de intensiteit van de verzorging en onrechtstreeks ook van de kostprijs van de remgelden voor de patiënt. • Het feit dat men invalide was. • Het feit dat men werkloos was. • Het feit dat men alleenstaande was (zonder echtgenoot, ascendenten of descendenten in de zin van de reglementering voor de opening van een recht op de ziekteverzekering). Het gaat hier dus om een begrip dat verschilt van het sociologische begrip “alleenstaande”. • De sociale status, uitgedrukt door de CG1, dit is een combinatie van het stelsel en het statuut (Algemene Regeling: invaliden, gehandicapten, gepensioneerden, weduwnaars, wezen, personen die onderworpen zijn aan de RSZ en ingezetenen; Regeling van de Zelfstandigen: invaliden, gehandicapten, gepensioneerden, weduwnaars, wezen en actieve zelfstandigen). • Het statuut uitgedrukt door de activiteit (actieve arbeider, ambtenaar, actieve bediende, zelfstandigen, helpende echtgenote van een zelfstandige, gehandicapte, niet-verzekerde persoon). • Het geslacht. • Rechthebbende zijn op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming (RVV).
39
VALIDERING VAN DE GERAAMDE PARAMETERS 1. De associatiekracht van het model wordt bepaald door de R2 van Nagelkerke die de variantie vertegenwoordigt van de door het model verklaarde afhankelijke variabelen. R2 wordt = 0,6042; een niveau dat als voldoende wordt beschouwd. 2. Uit de gerealiseerde hypotheseproeven (Tabel A2) kan worden afgeleid dat de geraamde parameters verschillen van 0 (met kans van een vergissing type I is 0,0001). De invloed van elk arrondissement is nochtans niet significant. Zo kunnen we voor de arrondissementen Dinant, Philippeville, Thuin, Tournai en Mouscron, de hypothese niet uitsluiten dat de schattingsgrootheid nul is (P value 0,01). De schattingsgrootheid voor het leeftijdscriterium « 70-79 jaar » lijkt overigens evenmin statistisch te verschillen van 0. Wanneer de variabelen slechts twee modaliteiten bevatten (bijvoorbeeld arbeidsongeschikt zijn of niet), dan kan uit diezelfde tests ook afgeleid worden dat de verschillen tussen de twee modaliteiten statistisch significant zijn. Volgende variabelen hebben dus een invloed die hoger is dan nul én die statistisch significant is: • arbeidsongeschiktheid, • de soort van ontvangen zorgen voor alle patiënten (forfait of niet), zoals wondzorg, inspuitingen, specifieke technische verzorging, • het feit dat men geregeld verzorging krijgt tijdens het weekend, • het feit dat men thuis verzorgd wordt in plaats van in het kabinet van de verpleegkundige of in een gemeenschappelijke verblijfplaats, • ontvangen terugbetalingen in het kader van de MAF (Maximumfactuur) in 2004 of 2005. Uit de test kan tevens afgeleid worden dat de impact van de duur van de behandeling verschillend is van nul en positief is (de enige numerieke variabele van het model met waarden 1 tot 24).
Tabel A1. Statistische geldigheid van de geraamde variabelen
Statistische geldigheid van het effect van de variabelen
Duur van de verzorging (aantal maanden)
1
Wald Chi-Square 386,7
Afhankelijkheidsprofiel
4
993,2
Variabelen
DF
Pr > ChiSq <,0001 <,0001
Is primair arbeidsongeschikt
1
8,6
0,003
Regelmatig verzorging krijgen tijdens het weekend
1
1381,2
<,0001
Vooral wondverzorging krijgen, versus het omgekeerde
1
777,4
<,0001
Vooral inspuitingen krijgen, versus het omgekeerde
1
1201,0
<,0001
Vooral specifieke technische verstrekkingen krijgen, versus het omgekeerde
1
17,5
<,0001
Verzorging krijgen in het kabinet of in een gemeenschappelijke verblijfplaats vs thuis
1
9705,2
<,0001
Arrondissement
42
21664,4
<,0001
Type MAF
2
150,6
<,0001
Recht hebben op de sociale MAF, versus de fiscale MAF
1
42,5
<,0001
Leeftijdsgroep
4
157,4
<,0001
40
Tabel A1b. Statistische geldigheid van de geraamde parameters
Analyse van de effecten van de parameters Parameters
DF
Schatter
Wald ChiSquare 142,6
<,0001
Pr > ChiSq
Intercept
1
0,612
Standard Error 0,051
Duur van de verzorging (aantal maanden)
1
0,037
0,002
386,7
<,0001
Afhankelijkheidsprofiel: forfait A, versus geen afhankelijkheid
1
1,005
0,051
388,4
<,0001
Afhankelijkheidsprofiel: forfait B, versus geen afhankelijkheid
1
1,113
0,058
372,8
<,0001
Afhankelijkheidsprofiel: forfait C, versus geen afhankelijkheid
1
1,045
0,086
148,7
<,0001
Afhankelijkheidsprofiel: toilet, versus geen afhankelijkheid
1
1,172
0,042
786,9
<,0001
Is arbeidsongeschikt, versus is dat niet
1
0,110
0,038
8,6
0,003
Regelmatig verzorging krijgen in het weekend
1
0,808
0,022
1381,2
<,0001
Vooral wondverzorging krijgen, versus het omgekeerde
1
0,824
0,030
777,4
<,0001
Vooral inspuitingen krijgen, versus het omgekeerde
1
0,971
0,028
1201,0
<,0001
Vooral specifieke technische verstrekkingen krijgen, vs het omgekeerde
1
0,468
0,112
17,5
<,0001
Verzorging krijgen in het kabinet of in een gemeenschappelijke verblijfplaats vs thuis
1
-3,139
0,032
9705,2
<,0001
Recht hebben op de inkomens-MAF, versus de fiscale MAF
1
0,129
0,029
19,7
<,0001
Recht hebben op de sociale MAF, versus de fiscale MAF
1
0,270
0,022
150,4
<,0001
Terugbetalingen krijgen in 2004 en 2005 krachtens de MAF vs het omgekeerde
1
-0,144
0,022
42,5
<,0001
Van 20 tot 49 zijn, versus in de leeftijdsgroep 50-69 jaar zitten
1
-0,203
0,023
76,2
<,0001
Van 70 tot 79 zijn, versus in de leeftijdsgroep 50-69 jaar zitten
1
0,016
0,025
0,4
0,528
80 jaar of ouder zijn, versus in de leeftijdsgroep 50-69 jaar zitten
1
-0,128
0,028
20,9
<,0001
Jonger zijn dan 20 jaar
1
-0,379
0,042
80,8
<,0001
Arrondissement TURNHOUT
1
1,959
0,172
129,5
<,0001
Arrondissement DIKSMUIDE
1
1,846
0,586
9,9
0,002
Arrondissement OOSTENDE
1
1,709
0,181
89,4
<,0001
Arrondissement TONGEREN
1
1,475
0,237
38,8
<,0001
Arrondissement SINT-NIKLAAS
1
1,295
0,176
54,0
<,0001
Arrondissement EEKLO
1
1,288
0,246
27,5
<,0001
Arrondissement DENDERMONDE
1
1,232
0,147
70,4
<,0001
Arrondissement IEPER
1
1,224
0,261
21,9
<,0001
Arrondissement KORTRIJK
1
1,125
0,119
89,8
<,0001
Arrondissement HASSELT
1
1,092
0,133
67,2
<,0001
Arrondissement BRUGGE
1
1,090
0,109
100,0
<,0001
Arrondissement TIELT
1
1,014
0,246
16,9
<,0001
Arrondissement OUDENAARDE
1
0,911
0,142
41,0
<,0001
Arrondissement MECHELEN
1
0,898
0,164
30,1
<,0001
Arrondissement LEUVEN
1
0,881
0,093
89,3
<,0001
Arrondissement AALST
1
0,856
0,124
47,7
<,0001
Arrondissement VEURNE
1
0,806
0,183
19,5
<,0001
Arrondissement GENT
1
0,776
0,063
151,9
<,0001
Arrondissement MAASEIK
1
0,727
0,209
12,1
0,001
Arrondissement ROESELARE
1
0,662
0,127
27,0
<,0001
Arrondissement NAMUR
1
0,506
0,076
44,5
<,0001
Arrondissement ANTWERPEN
1
0,300
0,060
25,3
<,0001
Arrondissement TOURNAI
1
0,278
0,076
13,3
0,000
Arrondissement MONS
1
0,265
0,053
24,8
<,0001
Arrondissement MOUSCRON
1
-0,063
0,188
0,1
0,738
Arrondissement PHILIPPEVILLE
1
-0,073
0,138
0,3
0,596
Arrondissement THUIN
1
-0,082
0,075
1,2
0,272
Arrondissement HALLE-VILVOORDE
1
-0,121
0,054
5,0
0,026
Arrondissement DINANT
1
-0,159
0,111
2,0
0,154
Arrondissement SOIGNIES
1
-0,400
0,062
41,6
<,0001
Arrondissement ATH
1
-0,402
0,087
21,3
<,0001
Arrondissement NIVELLES
1
-0,576
0,052
121,4
<,0001
Arrondissement BRUSSEL
1
-1,656
0,046
1326,8
<,0001
Arrondissement NEUFCHATEAU
1
-1,978
0,124
253,8
<,0001
Arrondissement MARCHE-EN-FAMENNE
1
-2,012
0,097
434,6
<,0001
Arrondissement VERVIERS
1
-2,049
0,059
1214,5
<,0001
Arrondissement WAREMME
1
-2,082
0,082
651,2
<,0001
Arrondissement VIRTON
1
-2,586
0,179
209,8
<,0001
Arrondissement BASTOGNE
1
-2,725
0,125
479,3
<,0001
Arrondissement LIEGE
1
-2,866
0,046
3871,9
<,0001
Arrondissement HUY
1
-2,926
0,062
2242,2
<,0001
Arrondissement ARLON
1
-3,871
0,185
436,7
<,0001
41
3. Voor de niet dichotomische variabelen, kan uit andere hypotheseproeven (zie tabel A3) worden afgeleid dat de geraamde parameters voor elk criterium significant van elkaar verschillen (met een kans op een vergissing van het type 1 0.0001). We kunnen dan ook concluderen dat • de invloed van een afhankelijkheid van het type “toilet” significant verschilt van deze van de niet-afhankelijkheid en van alle andere afhankelijkheidsprofielen (type “forfait A”, “forfait B” of “forfait C”). De verschillen tussen de forfaits zijn echter niet significant. Het feit dat men verzorging krijgt in de vorm van een toilet heeft dus een bijzondere invloed. • De invloed van het recht op de MAF verschilt significant voor elk van de soorten van de MAF (inkomens-MAF, fiscale MAF, sociale MAF) • De invloed van de leeftijd verschilt significant voor het merendeel van de leeftijdsgroepen behalve de leeftijdsgroep “70-79 jaar” versus “50-69 jaar”.
Tabel A2. Zijn de geraamde parameters onderling verschillend? Wald Resultaten van de "contrast" testen
DF
Pr > ChiSq Chi-Square
profiel A versus niet afhankelijk
1
580,3
<,0001
profiel B versus niet afhankelijk
1
564,1
<,0001
profiel C versus niet afhankelijk
1
397,4
<,0001
toilet versus niet afhankelijk
1
534,2
<,0001
profiel A versus toilet
1
388,4
<,0001
profiel B versus toilet
1
372,8
<,0001
profiel C versus toilet
1
148,7
<,0001
profiel A versus B
1
2,8
0,096
profiel C versus B
1
0,5
0,459
profiel C versus A
1
0,2
0,657
fiscale MAF versus sociale MAF
1
86,5
<,0001
inkomens-MAF versus sociale MAF
1
150,4
<,0001
inkomens-MAFversus fiscale MAF
1
117,6
<,0001
20-49 jaar versus 50-69 jaar
1
42,5
<,0001
20-49 jaar versus 80 jaar en ouder
1
83,1
<,0001
70-79 jaar versus 50-69 jaar
1
0,4
0,528
20-49 jaar versus 70-79 jaar
1
80,1
<,0001
70-79 jaar versus 80 jaar en ouder
1
80,8
<,0001
50-69 jaar versus 80 jaar en ouder
1
72,9
<,0001
jonger dan 20 jaar versus 80 jaar en ouder
1
76,2
<,0001
jonger dan 20 jaar versus 20-49 jaar
1
67,0
<,0001
jonger dan 20 jaar versus 50-69 jaar
1
84,1
<,0001
jonger dan 20 jaar versus 70-79 jaar
1
17,8
<,0001
VOORSPELLENDE KRACHT VAN HET MODEL Dit model was ook belangrijk, om te kunnen nagaan of de onafhankelijke variabelen(en) kan (kunnen) voorspellen dat een individu deel uitmaakt van een groep van personen die het remgeld betalen of van een groep die het remgeld niet betaalt. De voorspellende waarde van dit model is vrij hoog: 85,6 % van de individuen zijn juist geklasseerd. De gevoeligheid van het model is hoog (91,7%). De specificiteit ervan is eveneens vrij hoog 70,2%. Het percentage van de valse positieven bedraagt 11,6% en het percentage van de valse negatieven bedraagt 22,6%. De vergissing die zich dus het meest zich voordoet is een vergissing van het type 1, die overeenstemt met een gebrek aan sensitiviteit of met een vals negatief resultaat (de voorspelling van de inning van een remgeld voor een bepaalde patiënt terwijl dat in werkelijkheid niet-geïnd wordt). De vergissing van het type II (vals positief) zijn echter minimaal: 11,6% van de gevallen waarvoor het model een niet–inning van het remgeld voorspelt zijn in werkelijkheid observaties waarvoor dit remgeld wel geïnd werd.
42
Tabel A3. Verdeling van de afhankelijkheidsprofielen binnen de arrondissementen
Arrondissement ANTWERPEN Arrondissement MECHELEN Arrondissement TURNHOUT Arrondissement BRUSSEL Arrondissement HALLE-VILVOORDE Arrondissement LEUVEN Arrondissement NIVELLES Arrondissement BRUGGE Arrondissement DIKSMUIDE Arrondissement IEPER Arrondissement KORTRIJK Arrondissement OOSTENDE Arrondissement ROESELARE Arrondissement TIELT Arrondissement VEURNE Arrondissement AALST Arrondissement DENDERMONDE Arrondissement EEKLO Arrondissement GENT Arrondissement OUDENAARDE Arrondissement SINT-NIKLAAS Arrondissement ATH Arrondissement CHARLEROI Arrondissement MONS Arrondissement MOUSCRON Arrondissement SOIGNIES Arrondissement THUIN Arrondissement TOURNAI Arrondissement HUY Arrondissement LIEGE Arrondissement VERVIERS Arrondissement WAREMME Arrondissement HASSELT Arrondissement MAASEIK Arrondissement TONGEREN Arrondissement ARLON Arrondissement BASTOGNE Arrondissement MARCHE-EN-FAMENNE Arrondissement NEUFCHATEAU Arrondissement VIRTON Arrondissement DINANT Arrondissement NAMUR Arrondissement PHILIPPEVILLE TOTAAL
Geen afhankelijkheid
Toilet
5.512 69,8% 653 74,4% 1.833 69,8% 20.392 82,2% 6.788 80,3% 2.254 71,5% 7.152 81,6% 1.954 71,2% 138 60,5% 358 69,9% 1.582 76,7% 1.000 66,2% 1.029 75,3% 309 75,9% 455 70,7% 1.013 73,6% 996 72,7% 314 82,6% 5.830 78,2% 759 72,7% 708 73,4% 1.422 85,8% 5.799 83,2% 10.900 86,4% 314 83,7% 3.874 83,0% 2.532 82,3% 2.745 84,2% 1.913 82,8% 10.814 82,8% 2.500 87,1% 785 82,9% 1.347 78,5% 377 75,9% 593 81,6% 180 82,2% 268 81,7% 520 84,6% 271 79,0% 119 81,0% 859 79,5% 3.415 82,6% 555 85,3% 113.541
1.342 17,0% 115 13,1% 397 15,1% 1.773 7,2% 829 9,8% 456 14,5% 653 7,5% 358 13,1% 56 24,6% 77 15,0% 263 12,8% 256 17,0% 185 13,5% 46 11,3% 81 12,6% 183 13,3% 209 15,2% 33 8,7% 841 11,3% 129 12,4% 126 13,1% 106 6,4% 535 7,7% 728 5,8% 37 9,9% 384 8,2% 246 8,0% 256 7,9% 151 6,5% 942 7,2% 166 5,8% 68 7,2% 150 8,7% 45 9,1% 42 5,8% 14 6,4% 18 5,5% 41 6,7% 31 9,0% 11 7,5% 87 8,1% 358 8,7% 38 5,8% 12.891
Forfait A Forfait B Forfait C Palliatief 419 5,3% 52 5,9% 174 6,6% 1.138 4,6% 344 4,1% 186 5,9% 367 4,2% 201 7,3% 15 6,6% 38 7,4% 116 5,6% 130 8,6% 88 6,4% 28 6,9% 51 7,9% 85 6,2% 71 5,2% 17 4,5% 377 5,1% 84 8,1% 50 5,2% 53 3,2% 241 3,5% 375 3,0% 10 2,7% 161 3,5% 126 4,1% 116 3,6% 84 3,6% 456 3,5% 70 2,4% 32 3,4% 80 4,7% 28 5,6% 33 4,5% 10 4,6% 13 4,0% 15 2,4% 16 4,7% 8 5,4% 53 4,9% 146 3,5% 17 2,6% 6.185
371 4,7% 31 3,5% 139 5,3% 897 3,6% 296 3,5% 154 4,9% 326 3,7% 144 5,3% 14 6,1% 25 4,9% 63 3,1% 75 5,0% 41 3,0% 19 4,7% 33 5,1% 60 4,4% 53 3,9% 7 1,8% 227 3,1% 49 4,7% 48 5,0% 47 2,8% 238 3,4% 362 2,9% 9 2,4% 157 3,4% 102 3,3% 87 2,7% 86 3,7% 420 3,2% 73 2,5% 31 3,3% 83 4,8% 32 6,4% 37 5,1% 9 4,1% 18 5,5% 22 3,6% 15 4,4% 6 4,1% 40 3,7% 124 3,0% 20 3,1% 5.100
100 1,3% 14 1,6% 33 1,3% 365 1,5% 96 1,1% 47 1,5% 123 1,4% 39 1,4% 4 1,8% 9 1,8% 17 0,8% 21 1,4% 11 0,8% 2 0,5% 11 1,7% 10 0,7% 19 1,4% 5 1,3% 82 1,1% 13 1,3% 10 1,0% 15 0,9% 111 1,6% 194 1,5% 3 0,8% 59 1,3% 52 1,7% 36 1,1% 43 1,9% 221 1,7% 15 0,5% 16 1,7% 41 2,4% 9 1,8% 15 2,1% 3 1,4% 6 1,8% 7 1,1% 4 1,2% 0 0,0% 22 2,0% 60 1,5% 13 2,0% 1.982
128 1,6% 10 1,1% 50 1,9% 228 0,9% 104 1,2% 56 1,8% 139 1,6% 48 1,8% 1 0,4% 5 1,0% 21 1,0% 27 1,8% 10 0,7% 3 0,7% 11 1,7% 26 1,9% 23 1,7% 4 1,1% 94 1,3% 10 1,0% 23 2,4% 15 0,9% 47 0,7% 53 0,4% 1 0,3% 31 0,7% 17 0,6% 22 0,7% 30 1,3% 171 1,3% 43 1,5% 11 1,2% 16 0,9% 6 1,2% 6 0,8% 3 1,4% 5 1,5% 10 1,6% 6 1,8% 3 2,0% 20 1,9% 29 0,7% 8 1,2% 1.578
Plafond 26 0,3% 3 0,3% 0 0,0% 11 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 6 0,1% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 1 0,1% 1 0,1% 2 0,2% 0 0,0% 2 0,3% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 2 0,0% 4 0,0% 1 0,3% 1 0,0% 2 0,1% 0 0,0% 4 0,2% 41 0,3% 3 0,1% 4 0,4% 0 0,0% 0 0,0% 1 0,1% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 1 0,0% 0 0,0% 116
TOTAAL 7.898 100% 878 100% 2.626 100% 24.804 100% 8.457 100% 3.153 100% 8.766 100% 2.744 100% 228 100% 512 100% 2.063 100% 1.510 100% 1.366 100% 407 100% 644 100% 1.377 100% 1.371 100% 380 100% 7.451 100% 1.044 100% 965 100% 1.658 100% 6.973 100% 12.616 100% 375 100% 4.667 100% 3.077 100% 3.262 100% 2.311 100% 13.065 100% 2.870 100% 947 100% 1.717 100% 497 100% 727 100% 219 100% 328 100% 615 100% 343 100% 147 100% 1.081 100% 4.133 100% 651 100% 141.393
43
Tabel A4. Verhouding van de geïnde remgelden, geobserveerd voor de leden MLOZ2 in 2004 en 2005, naargelang het arrondissement
% van de patiënten, % van de patiënten voor patiënten met % van de patiënten, inning remgeld < 70% met 100% inning van die geen remgeld het remgeld van de (0%) hebben betaald verstrekkingen Arrondissement ANTWERPEN
62,7%
10,5%
8,5%
Arrondissement MECHELEN
74,8%
6,9%
6,3%
Arrondissement TURNHOUT
73,6%
1,5%
1,4%
Arrondissement BRUSSEL
21,5%
63,1%
59,0%
Arrondissement HALLE-VILVOORDE
51,4%
30,9%
29,7%
Arrondissement LEUVEN
72,9%
8,0%
7,4%
Arrondissement NIVELLES
47,8%
32,4%
29,1%
Arrondissement BRUGGE
71,7%
5,4%
4,9%
Arrondissement DIKSMUIDE
63,2%
1,3%
1,3%
Arrondissement IEPER
65,2%
3,9%
3,1%
Arrondissement KORTRIJK
71,6%
6,2%
5,8%
Arrondissement OOSTENDE
72,0%
3,1%
2,6%
Arrondissement ROESELARE
68,0%
6,5%
5,9%
Arrondissement TIELT
71,4%
6,2%
5,9%
Arrondissement VEURNE
72,4%
7,9%
7,0%
Arrondissement AALST
68,7%
10,2%
9,8%
Arrondissement DENDERMONDE
66,0%
5,8%
5,4%
Arrondissement EEKLO
75,5%
7,4%
6,6%
Arrondissement GENT
65,3%
12,8%
12,3%
Arrondissement OUDENAARDE
66,2%
9,7%
9,0%
Arrondissement SINT-NIKLAAS
72,8%
5,3%
5,1%
Arrondissement ATH
46,3%
27,8%
26,8%
Arrondissement CHARLEROI
59,6%
14,4%
12,9%
Arrondissement MONS
50,2%
17,3%
16,5%
Arrondissement MOUSCRON
63,7%
11,2%
10,7%
Arrondissement SOIGNIES
51,4%
22,0%
20,4%
Arrondissement THUIN
57,2%
14,9%
13,1%
Arrondissement TOURNAI
54,0%
20,5%
18,5%
Arrondissement HUY
22,5%
63,2%
55,7%
Arrondissement LIEGE
20,5%
63,0%
54,6%
Arrondissement VERVIERS
31,4%
46,9%
41,9%
Arrondissement WAREMME
37,2%
45,6%
39,2%
Arrondissement HASSELT
72,1%
5,5%
5,1%
Arrondissement MAASEIK
71,7%
6,7%
6,5%
Arrondissement TONGEREN
76,0%
3,2%
2,6%
Arrondissement ARLON
13,4%
80,6%
76,5%
Arrondissement BASTOGNE
29,0%
57,3%
51,5%
Arrondissement MARCHE-EN-FAMENNE
39,6%
43,5%
40,4%
Arrondissement NEUFCHATEAU
40,8%
41,1%
37,0%
Arrondissement VIRTON
31,3%
53,7%
49,0%
Arrondissement DINANT
63,1%
12,3%
9,8%
Arrondissement NAMUR
70,6%
9,2%
7,2%
Arrondissement PHILIPPEVILLE
68,8%
12,1%
10,4%
TOTAAL
47,8%
30,6%
27,9%
2 MLOZ: Mutualités Libres – Onafhankelijke Ziekenfondsen.
Een studie van de onafhankelijke ziekenfondsen
de landsbond van de onafhankelijke ziekenfondsen groepeert
Verantwoordelijke uitgever: P. Mertens, Onafhankelijke Ziekenfondsen, Sint-Huibrechtsstraat 19 - 1150 Brussel - 2006/12
Verpleegkundige verzorging: Profiel van de patiënten en inning van het remgeld