VERLOREN IN VERTALING over ‘Poëzie en religie’ van Les Murray Jos Joosten En dit niet-wetende weten is van een zo hoog vermogen, dat de wijzen met hun denkkracht het nooit kunnen overtreffen; nooit bereikt hun weten dit door-niet-te-verstaan begrijpen alle weten overstijgend. Joannes van het Kruis
In mijn kleine mythologie - alleen voor huis-, tuin- en keukengebruik - dateer ik het moment waarop ik weer katholiek werd graag op kerstnacht 2000. Mijn zes maanden oude, oudste dochter was bij mijn moeder ondergebracht en ik fietste rond middernacht over een verlaten, witte en gladde Nijmeegse buitenweg door dichte stuifsneeuw naar de nachtmis. Op dat moment realiseerde ik me letterlijk op een terugweg te zijn. De werkelijkheid was natuurlijk anders. En dan niet zozeer die nacht en feitelijke bijbehorende omstandigheden, maar wel de epifanische ervaring die ik op dat moment aan mijzelf toeschrijf. In het echt was mijn terugkeer naar de kerk een proces dat jaren duurde en ook na de bewuste kerstnacht nog wel even nodig had. Het proces van mijn ‘herintreding’, zoals ik het ergens genoemd heb, was in elk geval in het jaar 1998 al in gang. In die periode deed ik volop aan literatuur: ik was redacteur van het belangrijkste literaire tijdschrift van Nederland (vonden wij zelf), werkte aan de artikelen die later mijn boek Onttachtiging zouden worden, had geprononceerde opvattingen over goed en fout in de poëzie en was ook in de (voor mij althans) gelukkige omstandigheid dat ik die als recensent van de Standaard der Letteren, in toen nog behoorlijk lange kritieken, mocht ventileren. Vanaf het ontbijt was het literatuur en dat ging door tot ’s nachts in het café.
1
In die omstandigheden moet ik voor het eerst de naam van Les Murray hebben horen rondzingen naar aanleiding van de vertaling van zijn poëzie die eraan zat te komen bij Meulenhoff. Hij was ineens tot een Geheimtip geworden bij mijn literair angehauchte vrienden. Hoe zoiets gaat, kun je achteraf moeilijk reconstrueren. Plots valt zo’n naam even vanzelfsprekend als Nijhoff, Eliot of Lucebert en doet niemand nog alsof-ie er nooit van hoorde (wat natuurlijk ook aan mij en mijn belezenheid kan liggen). Ik weet dat de De slabonenpreek enorme indruk op me maakte, toen ik de aangekondigde bundel eenmaal in handen had. Daarvan moet ik mijn chefkunst bij de krant ook hebben kunnen overtuigen, want normaal gesproken besprak ik alleen Nederlandstalige poëzie en mijn recensie van Murray is daarop de enige uitzondering geweest. Mijn recensie (in De Standaard van 28 april 1998) begon met een particuliere opmaat, die mijn herinnering bevestigt: ‘Al maanden neem ik, zo’n beetje waar ik ga of sta, de bundel De slabonenpreek mee: een bloemlezing uit de poëzie van de markante Australische dichter Les Murray. Vertaler Maarten Elzinga maakte deze eerste bundeling in het Nederlands in overleg met Murray zelf, en ze bevat een overzicht vanaf zijn poëziedebuut in 1965 tot heden. Ik val vrienden lastig met De slabonenpreek en ook zij houden direct van Murray (ik ben persoonlijk minstens al goed voor vijf verkochte exemplaren), en zelf lees en lees ik opnieuw en geniet ik steeds weer.’ Het door mij gebruikte recensie-exemplaar van De slabonenpreek staat, zo zag ik nu meer dan tien jaar later, vol met de potloodkrabbels en -strepen, en andere kreten die ik gebruik bij lectuur: alles wat relevant, interessant, storend dan wel ergerniswekkend is voorzie ik in de marge al van summier commentaar. Nu het vreemde: bij ‘Poëzie en religie’ staat niets! Het gedicht noem ik ook niet in mijn recensie, waar ik het - voor wat betreft het thema religie - in 1998 slechts houd bij de feitelijke vaststelling dat Murray zich halverwege de jaren zestig bekeerd had tot het katholicisme: ‘Ook dat maakte zijn verhouding met culturele smaakmakers er niet beter op’, zo wist ik. Bij mijn kennismaking met Murray’s indrukwekkende poëzie speelde ‘Poëzie en religie’ dus kennelijk geen enkele rol - ten positieve of ten negatieve - en in mijn toen al langzaamaan op gang komende proces van herintreding al evenmin. Het is moeilijk te reconstrueren waarom Murray hier totaal afwezig
2
was. Zijn gedicht kwam ik - zeker als lezer van Trouw en weekblad Volzin door de jaren heen nog regelmatig tegen, maar altijd in de wat apologetischzweverige, exegetische beschouwingen waar beide bladen toch nogal eens toe neigen als het op poëzie aankomt. Geoudehoer waar Gods zegen ook nog eens niet op rust, om wijlen onze Volksschrijver te parafraseren: kort door de bocht snel thuis poëzielezen, blind op weg naar de eigen plaats van bestemming. Theo de Boer geeft daar een mooi voorbeeld van in een beschouwing over Murray’s gedicht: ‘In het begin van dit gedicht wordt gezegd dat wie iets van poëzie begrijpt, ook weet wat religie is. Religie is een gedicht in het groot. En een gedicht dus een religie in het klein.’ Dat staat helemaal niet in het begin van in dit gedicht. Dit staat er wel: Religions are poems. They concert our daylight and dreaming mind, our emotions, instinct, breath and native gesture into the only whole thinking: poetry.
Of in de vertaling van Elzinga: Religies zijn gedichten. Ze verenigen ons daglicht–ik en onze dromende ziel, ze brengen onze emoties, instinct, adem en aangeboren gebaren bij elkaar in het enig hele denken: poëzie
Er wordt niets gezegd over het begrijpen van poëzie, laat staan dat de dichter hier zegt dat, wanneer iemand ‘iets van poëzie begrijpt’, hij ‘weet [mijn curs.] wat religie is’. In dit soort beschouwingen (en dan is die van Theo de Boer voor de rest nog niet eens de slechtste) is poëzie een soort half uit zijn schroeven aan de muur bungelende kapstok, een vage richtlijn voor wat je eigenlijk zelf wil vertellen, maar waarvoor de dichter en zijn gedicht net wat mooier klinkende, vage formuleringen heeft. Daarmee wil ik niet zeggen dat het makkelijk zou zijn om wél iets steekhoudends over Murray’s gedicht te zeggen. Wie nauwkeurig kijkt, vallen in deze strofe vooral de complexiteiten op. 3
Het is allereerst, hoe voor de hand liggend dat misschien lijkt, van belang rekening te houden met de woordvolgorde die Murray koos: ‘religies’ is in de eerste zin - normaal gesproken - het grammaticaal onderwerp en niet ‘gedichten’. Hij definieert dus religies, en niet gedichten. Daarbij heeft Murray het dus niet, zoals De Boer stelt, over ‘gedicht’ en ‘religie’, maar kiest hij het meervoud: ‘Religions are poems.’ Daar komt nog een punt bij. Murray schrijft niet ‘religies zijn als gedichten’, maar ‘zijn gedichten’. Het is dus geen metaforische relatie, maar een rechtstreekse, gelijkwaardige gelijkstelling. Beide verenigen ze (‘concert’ is een mooi woord dat zich lastig adequaat laat vertalen) ‘our daylight and dreaming mind’. Er valt alleen over deze eerste regels nog wel meer te zeggen. En dat is ook gedaan. Bij voorbeeld door Murray zelf. In verschillende essays heeft hij het ideeëngoed uiteengezet waarmee ‘Poëzie en religie’ verstrengeld is. In Murray’s denken staat het woord poem niet - of beter gezegd: niet alleen voor het gedicht, maar het moet (ook) gezien worden als andere term voor een Groot Systeem. In ‘Poems and Poesis’ uit 1986 spreekt hij over ‘the larger ‘poem’ of the religion or theoretical system itself. Marx’s great poem of compassionate action on behalf of the exploited. Freud’s poem of sexuality, death and the roots of action, with its rescension of ancient myths. The great evolving Jewish poem of God. The large post-war poem of the Third World, which has authors ranging from Mohandas Gandhi and Dr Evatt tot Gamal Abdel Nasser and Jomo Kenyatta. The balance of dream, reason, emotion, instinct, dance and presence in a religion, of course, is apt to be the closest to that in a poem.’ In een lezing uit dezelfde tijd, ‘Embodiment and Incarnation’, verduidelijkt hij dit nog: ‘Freud’s poem, Marx’s poem, the poem of the Enlightenment, Buddha’s poem, Jesus’s poem. Just as surely as the smaller poem-constructs of our private lives, the personal quasi-poems which may constitute our ‘image’ or ‘role’- the tough Australian bushie, the no-nonsense business executive - these larger poems make sense both to reason and the unconscious world of our fears, needs and aspirations’. Murray’s concept van poem lijkt dus zeer vergelijkbaar met Lyotards grands récits, het aan het klassiek-modernisme toegeschreven concept van de Grote Verhalen, waaraan de postmoderne versplintering een einde gemaakt heeft. Uit de citaten van Murray blijkt met betrekking tot poems het belang van een
4
ander begrippenpaar, dat we ook al in de eerste strofe van ‘Religie en poëzie’ zien: ratio en droom en hun samengaan. In ‘Embodiment en incarnation’ stelt hij: ‘Human beings have two main modes of consciousness, one that is characteristic of waking life, one we call dreaming. [...] Harmony between our two modes of life promotes health, and it is my belief that aesthetic experience is the supreme case of harmony between them. To be real, a poem has to be at once truly thought and truly dreamed, and the fusion between the two represents incipient wholeness of thinking and of life. A poem, or any work of art, enacts this wholeness and draws us into it, so as to promote and refresh our own.’ De complete, grensloze integratie van bewustzijn en onbewustheid maakt dat een dichter zich talig uit in wat Murray definieert als wholespeak. Daar staat narrowspeak tegenover, de alledaagse, op begrijpelijke communicatie gerichte taal. In de ‘Defense of Poetry’ die Murray in 1998 uitsprak tijdens Poetry International in Rotterdam vinden we een van de plaatsen waar hij de tegenstelling definieert: ‘Ik noem de taal die bij poëtische integratie ontstaat wholespeak - als ik dan toch mijn eigen jargon creëer, zorg ik er tenminste voor dat het lekker klinkt! - terwijl ik de eentonige, minder bloemrijke uitingen van functioneel proza en rationele dominantie aanduid als narrowspeak. Wholespeak komt als het goed is het sterkst tot uiting in poëzie, zelfs wanneer die poëzie helemaal niet hoogdravend of intens is, want wholespeak kan op een onopvallende manier aanwezig zijn en desondanks de mensen de oren doen spitsen.’ Een beschouwing zoals ik hier nu schrijf, is dus een typisch geval van narrowspeak, een vorm van secundaire tekst die probeert hetgeen het poem zegt in rationele, toegankelijke en begrijpelijke termen te openen. Het gaat daarbij, in Murray’s opvatting, overigens niet alleen om iets als poëzieanalyse, maar om elke vorm van beredeneerde taal die het mysterie van enig poem tracht te verhelderen, dus ook exegese van Bijbel, Marx of Freud. En narrowspeak is niet per se minderwaardig, zoals Murray zelf in ‘Embodiment and Incarnation’ niet nalaat zonder enige zelfspot op te merken: ‘Narrowspeak can’t be all bad, or I wouldn’t be writing this essay in it’. Een gedicht, intussen, is expressie van een talige totaalervaring die een eigen waarheid representeert en zeker niet altijd volledig transparant of toegankelijk is - wat bij Murray nog een mooie oneliner oplevert: ‘I would certainly never
5
trust anything I could fully understand’. Het is daarom een wat ongelukkige keuze van vertaler Maarten Elzinga om te spreken over een ‘daglicht-ik’ en ‘dromende ziel’, want de kwestie is natuurlijk dat beiden zich in één ‘mind’ bevinden en juist geen onderscheiden ‘ik’ en ‘ziel’ zijn. De Duitse vertaling van Margitt Lehbert doet meer recht aan Murray’s strekking, waar zij spreekt over ‘Tages- und Traumgeist’. Intussen is dat daglicht-ik (wat ik so wie so al geen mooie vondst vind) in het Nederlands al een eigen leven gaan leiden. Thomas Lieske schreef, ter gelegenheid van het programma ‘Confrontaties’ op 19 mei 2000 in Nijmegen, het gelegenheidsgedicht ‘Ons daglicht-ik’, als reactie op Murray. Het gedicht is een beschrijving van het wel en wee van de rationele mens, waarbij de ‘dromende ziel’ helemaal afwezig is. Voor de zelfde gelegenheid schreef Robert Anker een frontalere reactie op Murray. Inderdaad Les Murray als je dat bedoelt de godsdienst doet als het gedicht (soms) en dat er altijd godsdienst denk je zijn zal zolang er poëzie is of gebrek daaraan maar is dit waar en andersom want godsdienst duurt zolang als god maar poëzie is eeuwig van de mens die zichzelf nooit loskrijgt uit zijn raadsel dat hij bestaat dat alles wat bestaat er is
Ook Anker reduceert Murray’s gedicht tot een poëticale tekst over het ‘gedicht’, over poëzie dus. Maar hij geeft in de laatste vier versregels wel een mooie ommekeer van de gangbare godsopvatting dat god eeuwig is en de mens tijdelijk. Anker kiest de radicaal andere invalshoek: godsdienst is er maar zolang god bestaat, terwijl poëzie eeuwig van de mens is - waarmee aan de mens, hier haast existentieel neergezet - de eigenlijke eeuwigheidswaarde wordt toegekend. Robert Anker zoekt de waarheid in het concreet aardse, Murray oriënteert zich op de waarheid in het poem. Dat leidt tot, wat mij betreft, de meest fascinerende passage uit Murray’s gedicht. We zien hier hoe de mens zich gesteld ziet tegenover iets principieel onkenbaars (‘Waarom heeft de dichter 6
dat nou gedaan?’) en de kwestie van waarheid (in contrast met leugen) wordt fraai gethematiseerd. De volgroeide religie is het grote gedicht in liefdevolle herhaling en moet zoals elk gedicht onuitputtelijk zijn, en volledig, met wendingen waar we vragen Waarom heeft de dichter dat nou gedaan? Een leugen kun je niet bidden, zei Huckleberry Finn; je kunt er ook geen dichten. Het is dezelfde spiegel: als het beweeglijk is en flonkert, noemen we het poëzie,
Ook hier heeft vertaler Elzinga opmerkelijke keuzes gemaakt. Het origineel ziet er namelijk als volgt uit: Full religion is the large poem in loving repetition; like any poem, it must be inexhaustible and complete with turns where we ask Now why did the poet do that? You can’t pray a lie, said Huckleberry Finn; you can’t poe one either. It is the same mirror: mobile, glancing, we call it poetry,
De strakke indeling in drieregelige strofes heeft Elzinga, bij de twee middenstrofes, losgelaten. Ik vind daar geen reden voor. Het is geen kwestie van lay-out, want het gedicht ernaast in De slabonenpreek loopt een complete drieregelige strofe langer door op één pagina. De ruimte voor een witregel was er dus. Misschien heeft de vertaler eigenmachtig het belang van deze passage willen benadrukken, maar het blijft ook dan een merkwaardige ingreep. Spijtiger nog is dat Elzinga nauwelijks recht doet aan herhalingen en parallellen (en anderzijds talige verbanden suggereert, waar ze er in het origineel niet zijn, zoals bijvoorbeeld ‘volgroeid’ en ‘volledig’). De beginwoorden ‘You can’t pray’ en ‘You can’t poe’ zijn natuurlijk niet voor niks vrijwel identiek, en door Murray parallel geplaatst: het betreft immers de activiteiten die direct samenhangen met respectievelijk religie en poëzie. Nu heeft Murray zijn vertaler(s) wel voor een probleem geplaatst met het gebruik van het werkwoord ‘poe’. Een Australische kennis bevestigde mij nog eens dat het hier geen bestaand woord betreft, maar een neologisme. Ook Lehbert vertaalt het in het Duits met ‘dichten’.
7
Dat je biddend niet kunt liegen, is alleen een feit voor de gelovige, die oprecht meent dat God alles ziet, weet en kent. In elke andere taaluiting is het mogelijk om, al dan niet bewust, te liegen, of in Augustinus’ definitie: ‘vanbinnen het ene denken, en in woorden (of met andere communicatiemiddelen) het andere verkondigen’. Bidden doe je doorgaans vanbinnen in rechtstreeks contact met God, die dan op Zijn beurt onbemiddeld en onfeilbaar vaststelt dat wat je bidt conform de waarheid is. Zelfs áls je in je stille gebed zou liegen, dan weet God ook dat jij weet dat je liegt en is het dus al geen waarheid meer. Het probleem van zowel gebed als gedicht is natuurlijk dat jij - als biddende gelovige of dichtende dichter - misschien wel weet dat je de waarheid uitdraagt, maar dat de buitenwereld je altijd op jouw (en niemand anders) woord zal moeten vertrouwen. Murray’s appèl op God als getuige is in elk geval een zeer krachtige poging om de absolute waarheid van het gedicht te proclameren. Ook elders staat Murray stil bij de kwestie van leugen en waarheid. In ‘Embodiment and Incarnation’ werkt hij de gedachte uit ‘Poëzie en religie’ bijna letterlijk uit: ‘In my experience, conscience shares with art an ability to be instantaneously and convincingly there and a total resistance to untruth (you can’t lie in art, any more than in prayers) and it has an eloquence both in and beyond words (...)’. Een opmerkelijk detail blijft dat hij in zijn gedicht wél Marc Twains Huckleberry Finn als bron noemt, terwijl Murray doorgaans bepaald geen intertekstuele dichter is, laat staan dat hij expliciet met bronnen speelt. Waarom is deze centrale plaats in het gedicht zo’n nadrukkelijk doorgeefluik naar een andere tekst? Een klassieke maxime van Robert Frost is het bekende ‘Poetry is what gets lost in translation’. Dat betekent, negatief opgevat maar wel in de meest gangbare uitleg, dat een vertaling per definitie tekortschiet. Optimistischer bekeken, zou je kunnen zeggen dat een vertaling je, door en in wat verloren gaat, juist feilloos leidt naar de essentie van het oorspronkelijke gedicht. In het voorgaande veroorloofde ik me kritische kanttekeningen bij de vertaling die Maarten Elzinga maakte van Murray’s gedicht. Hier moet beslist opgemerkt worden dat ik Elzinga so wie so om één reden dankbaarder blijf dan elke tekortkoming kan tenietdoen: zonder hem had ik Murray’s poëzie nooit leren
8
kennen. Daar komt bij dat ik, weliswaar geen vertaler, bij mijn geopperde bezwaren niet meteen betere alternatieven zou weten. Ten slotte lijkt Murray zélf de onmogelijkheid van een adequate vertaling ook al te hebben geponeerd. Moet je een vertaling niet per definitie zien als narrowspeak? Als commentaar op het origineel? In ‘Embodiment and Incarnation’ staat: ‘If a poem is real, it is inexhaustible; it cannot be summarised or transposed into other words.’ Een aanname die de taak voor elke vertaler of kritische beschouwer al bij voorbaat tot een onmogelijke opgave maakt. Anders gezegd, en dan kijken we nog even naar ‘Poems and Poesies’, waar Murray vaststelt: ‘There are themes and subjects which seem intrinsically to belong to the wholespeak of poetry, and which can’t really be talked about usefully in narrowspeak terms’. Mij lijkt dat zich hier plots de vergelijking tussen de individuele poëtische en individuele religieuze ervaring aandient: wat je ervaart als gelovige kun je proberen in woorden te vatten, zo concreet mogelijk te maken, in voor anderen aannemelijke en inleefbare formuleringen te gieten - maar de unieke ervaring zelf blijft in haar totaal ondeelbaar of onuitspreekbaar. Dat is iets wat de psalmist zich kennelijk al bewust was, toen hij Psalm 19 als volgt begon: De hemel verhaalt van Gods majesteit, het uitspansel roemt het werk van zijn handen, de dag zegt het voort aan de dag die komt, de nacht vertelt het door aan de volgende nacht. Toch wordt er niets gezegd, geen woord gehoord, het is een spraak zonder klank.
Hier zien we het onderscheid tussen wholespeak and narrowspeak beschreven (welbeschouwd feitelijk dus in narrowspeak) in een wel zeer vroege verschijningsvorm. Religie en poëzie blijken hier al zeer dicht bij elkaar. Les Murray bevindt zich in het best denkbare historische gezelschap. Net als zijn vertalers en commentatoren, trouwens. Gebruikte literatuur Robert Anker, ‘ gedicht’. In: Parmentier, 10(2000), 4, 73. Aurelius Augustinus, Liegen en leugens (vertaald door Vincent Hunink), Budel 2010 Theo de Boer, ‘Poëzie en spiritualiteit’, in: Suzette Haakma & Käthe Grauenkamp (red.), Het spirituele in de kunst, Utrecht 2001, 7-24. Jos Joosten, ‘Herintreder’, in: Alleenspraak: opstellen, Arnhem/Nijmegen 2003, 103-124. 9
Tomas Lieske, ‘Ons daglicht-ik’. In: Parmentier, 10(2000), 4, 76 Les A. Murray, ‘Poetry and Religion’, in: The Daylight Moon, Manchester 1988, 51 Les Murray, ‘Dichtung und Religion’ (übersetzt von Margitt Lehbert, in: Ein ganz gewöhnliger Regenbogen, München 1996. [http://www.planetlyrik.de/joachim-sartoriushrsg-minima-poetica/2010/07/] Les Murray, ‘Poëzie en religie’, in: De slabonenpreek: gedichten (samenstelling, vertaling en nawoord Maarten Elzinga), Amsterdam 1997, 52 Les Murray, ‘Embodiment and Incarnation’, in: A Working Forest: Selected Prose, Potts Point 1997, 309-325. Les Murray, ‘Poems and Poesies’, in: A Working Forest: Selected Prose, Potts Point 1997, 372-385. Les Murray, ‘Een pleidooi voor de poëzie’. (Jaarlijkse lezing ter Verdediging van de Poëzie op Poetry International in Rotterdam, in 1998 uitgesproken door Les Murray). [http://www.poetry.nl/read/defence98]
10