Verklarende woordenlijst voor mensen met HIV
Colofon De inhoud van deze brochure is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Aan eventuele fouten kunnen geen rechten worden ontleend. Bij gebruik van geneesmiddelen adviseren wij altijd eerst de officiële 1B-tekst te raadplegen. © 2011, Van Zuiden Communications B.V., Alphen aan den Rijn Productie
Van Zuiden Communications B.V. Postbus 2122, 2400 CC Alphen aan den Rijn Artsen en apothekers kunnen meer brochures aanvragen bij: ViiV Healthcare B.V. Huis ter Heideweg 62 3705 LZ ZEIST Tel. 030 -6986060
[email protected]
2
Verklarende woordenlijst
voor mensen met HIV
In deze woordenlijst vindt u een uitleg van medische termen en uitdrukkingen die u vaak tegenkomt bij de beschrijving van de behandeling van HIV. Hiermee is het voor u eenvoudiger om te begrijpen wat uw behandeling precies inhoudt en bent u wellicht meer gemotiveerd om u stipt aan de voorschriften van uw arts te houden. Mocht u toch nog vragen hebben, bespreek deze dan met uw arts. Alle uitdrukkingen zijn in alfabetische volgorde vermeld.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
3
A Abces Een opeenhoping van pus en etter als gevolg van een ontsteking. Acuut Een plotseling ontstane toestand. AIDS Deze afkorting staat voor ‘Acquired Immune Deficiency Syndrome’. Het woord ‘syndrome’ (syndroom in het Nederlands) geeft aan dat er sprake is van verschillende specifieke ziektes die worden veroorzaakt doordat het afweersysteem, ook wel immuunsysteem genoemd, is verzwakt door besmetting met HIV. Amylase Een enzym dat wordt geproduceerd in de alvleesklier (pancreas) en in speeksel. Dit enzym speelt een belangrijke rol bij de vertering van koolhydraten in de voeding. Anabolisch De stofwisselingsprocessen die voor de vorming van nieuw weefsel zorgen. Anemie Bloedarmoede, ofwel een tekort aan rode bloedcellen die zuurstof naar de lichaamscellen transporteren. 4
Anale intraepithele neoplasie (AIN) Abnormale weefsel groei in het rectum of het anale kanaal, die mogelijk kwaadaardig zijn. Anergie Gemis aan afweermechanismen, hetgeen blijkt uit het achterwege blijven van een reactie als lichaamsvreemde stoffen het lichaam binnendringen. Dit kan erop duiden dat het immuunsysteem niet in staat is om een normale afweerreactie te bewerkstelligen. Anoscopie Inwendig onderzoek van het rectum en het anale kanaal met behulp van een speculum. Anorexia Eetstoornis die gepaard gaat met verlies van eetlust en gewicht. Antibiotica Medicijnen die ziekmakende bacteriën bestrijden. Antilichaam Een stof die van nature in het lichaam aanwezig is of erdoor wordt geproduceerd in reactie op contact met een lichaamsvreemde stof. Alle anti lichamen zijn eiwitten die door het immuunsysteem worden aangemaakt.
Antigeen Lichaamsvreemde stof die door het immuunsysteem als zodanig wordt herkend en aangevallen.
B Bacteriëmie Aanwezigheid van bacteriën in het bloed.
Antioxidant Een vitamine, mineraal of medicijn dat de werking van vrije radicalen kan tegengaan. Vrije radicalen brengen schade toe aan het lichaam.
Bacteriën Eéncellige micro-organismen zonder celkern als eenvoudige vorm van leven.
Antiretroviraal middel Een medicijn dat tegen retro virussen, zoals HIV, werkt.
Baseline Meetpunt, waarmee toekomstige meetwaarden worden vergeleken.
Antiviraal Een middel dat werkt tegen virussen.
Basofiel Een soort witte bloedcel (leukocyt), die gevuld is met giftige stoffen die micro-organismen kunnen vernietigen. Basofielen zijn bijvoorbeeld de boosdoeners bij een allergische reactie.
Arthralgie Pijn in de gewrichten. Assay Onderzoek, test. Asymptomatisch Waarbij geen symptomen optreden.
Besmettelijke ziekte Ziekte die gemakkelijk van de ene op de andere mens kan worden overgedragen door gewoon contact.
Ataxie Een gebrek aan spiercoördinatie. Atherosclerose Het verharden en vernauwen van de bloedvaten. Atrofie Het slinken van weefsel of organen.
Bilirubine Een stof die door de lever in het bloed wordt afgegeven als gevolg van een beschadiging door een infectie of door medicijnen. Hoe hoger het gehalte aan bilirubine in het bloed, des te ernstiger de leverproblemen.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
5
Biobeschikbaarheid Dit geeft aan hoeveel van een medicijn na inname in het bloed wordt opgenomen.
dikking die hierdoor ontstaat, wordt in het Engels een ‘buffalo hump’ genoemd.
Biopsie Een klein stukje weefsel dat in een laboratorium kan worden onderzocht op ziekten.
C
Bloed-hersenbarrière Het verdedigingsmechanisme dat ervoor zorgt dat bepaalde stoffen niet via het bloed in de hersenen en het centrale zenuwstelsel kunnen komen. Beenmerg Cellen in de kern van een bot die bloedcellen produceren en aan het bloed afgeven. Bijwerking Een ongewenste neveneffect van een behandeling. Bronchoscopie Kijkonderzoek waarbij met behulp van een speciaal instrument, de endoscoop, de binnenkant van de longen kan worden bekeken. Ook kan hiermee een biopsie worden gedaan. Buffalo hump Door lipodystrofie kan zich vet op de schouders en in de nek ophopen. De plaatselijke ver6
Candida-infectie Een schimmelinfectie, veroorzaakt door schimmels van de Candida-familie. Carcinoom Kwaadaardig gezwel dat zich door het hele lichaam kan verspreiden. CCR5-remmer Middel dat voorkomt dat het virus zich kan hechten aan de CD4-cel. CT-scan Computertomografie-scan. Dit is een bijzondere röntgentechniek, waarbij een patiënt heel langzaam door een kokervormige scanner wordt bewogen. De scanner maakt daarbij telkens (bijvoorbeeld iedere centimeter) een afbeelding van een dwarsdoorsnede van het lichaam. Vaak wordt vooraf contrastvloeistof in de aderen gespoten, waardoor het beeld nog duidelijker is. Hiermee kunnen zeer gedetailleerd afwijkingen, gezwellen en ontstekingsgebieden worden opgespoord.
CD4-cel Een gespecialiseerde witte bloedcel waaraan sommige virussen, waaronder HIV, zich kunnen hechten. Het aantal CD4-cellen per ml bloed geeft aan hoe het met het immuunsysteem is gesteld.
Cholesterol Een vettige substantie die door het lichaam zelf wordt gemaakt en die dient als bron voor de productie van bepaalde hormonen. Een te hoog cholesterol gehalte van het bloed kan leiden tot atherosclerose.
Centraal zenuwstelsel Dit bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
Chronisch Een klacht of ziekte die reeds langere tijd bestaat.
Cerebraal Alles wat met de hersenen te maken heeft.
CMV Cytomegalovirus. Een virus dat bij mensen met AIDS in een vergevorderd stadium, blindheid kan veroorzaken.
Cerebrospinale vloeistof Vloeistof die zich rond de hersenen en het ruggenmerg bevindt.
CZS Centraal zenuwstelsel. Cervicale intraepitheliale neoplasie Kwaadaardige weefselgroei in de slijmvliesbekleding van de baarmoederhals. Als dit niet wordt behandeld, kan baarmoederhalskanker ontstaan. Cervix Baarmoederhals, ofwel het uiteinde van de baarmoeder dat zich boven in de vagina bevindt. Chemotherapie Behandeling met speciale medicijnen die worden ingezet bij de behandeling van ziekten, meestal kanker.
Codon Een bepaalde plek binnen een gen. Cohort Een groep mensen die minstens één gezamen lijke factor hebben, bijvoorbeeld allemaal met HIV geïnfecteerd zijn en die allemaal gedurende langere tijd aan een onderzoek hebben meegedaan. Colitis Darmontsteking.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
7
Colonoscopie Kijkonderzoek van de dikke darm met behulp van een speciaal instrument, de endoscoop.
hersenvlies aantast en meningitis veroorzaakt. De infectie kan ook de longen en de huid aantasten.
Colposcopie Onderzoek van de oppervlakte van de baarmoederhals met behulp van een speculum, waarbij een vergrootglas wordt gebruikt om abnormale weefselgroei op te sporen.
Cryptosporidiosis Infectie met de darmparasiet Cryptosporidium parvum die ernstige diarree en buikkrampen kan veroorzaken.
Combinatietherapie Behandeling waarbij meer dan één medicijn tegelijk wordt gebruikt.
Cytokines Natuurlijke stoffen die gebruikt worden om boodschappen tussen cellen onderling door te geven. Cytotoxisch Gevaarlijk voor cellen.
Contra-indicatie Een reden waarom een medicijn niet gebruikt mag worden. Controlegroep Dit is een groep mensen die meedoet aan een onderzoek en de gebruikelijke behandeling ondergaat, in tegenstelling tot de groep die de experimentele medicijnen gebruikt waarvan de werking wordt onderzocht. Cross-over-onderzoek Een onderzoek waarbij na bepaalde tijd de deelnemers van behandeling wisselen.
Cytotoxische T-lymfocyten Soort witte bloedcellen die cellen doden die geïnfecteerd zijn met virussen.
D Dementie Veranderingen in mentale functies, coördinatie en persoonlijkheid. Dementie kan het gevolg zijn van het effect van HIV-infectie van de hersenen. Dermatitis Huidontsteking.
Cryptococcosis Een soort schimmelinfectie die het 8
Diabetes Hiervan spreken we als de bloedsuiker niveaus van het bloed te hoog zijn. Dit kan komen door problemen met de insulineproductie in de pancreas of doordat de beschikbare insuline niet meer goed werkt. Diagnose Beschrijving van de mogelijke oorzaken van medische klachten van een patiënt. Diarree Abnormale darmbewegingen waardoor veelvuldig waterige ontlasting het lichaam verlaat. Soms gepaard met buikpijn en krampen.
Dubbelblind onderzoek Een onderzoek waarbij onderzoekers noch patiënten, weten wie welk medicijn heeft gekregen. Dysplasie Abnormale celgroei.
E Eerstelijnstherapie Een behandelingsschema dat als eerste wordt ingezet aan het begin van de behandeling. Effectiviteit De mate waarin iets werkt.
DNA De stof in de kern van een cel, waarin de genetische informatie in gecodeerde vorm is opgeslagen. Dosis Afgepaste hoeveelheid medicijn die iemand per keer moet gebruiken. Doseringsonderzoek Klinisch onderzoek waarbij onderzocht wordt welke dosering het beste werkt en de minste bijwerkingen heeft.
Eindpunt Het moment waarop bij een klinisch experimenteel onderzoek de behandeling geëvalueerd wordt op effectiviteit en/of bijwerkingen. Encefalopathie Een ziekte van de hersenen, bijvoorbeeld een herseninfectie, waardoor de hersenfuncties afnemen. Endogeen Iets dat van binnenuit ontstaat.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
9
Endoscopie Onderzoek waarmee de binnenkant van het lichaam kan worden bekeken. Dit gebeurt met behulp van een dunne glasvezelbuis waaraan een kijkertje en een lampje bevestigd zijn. Met een endoscopie kunnen ook foto’s en video-opnames worden gemaakt die op een monitor te zien zijn. Tijdens een endoscopie kunnen ook kleine ingrepen worden gedaan, zoals bijvoorbeeld het wegnemen van een klein stukje weefsel voor verder onderzoek: een biopsie.
Epidemiologie Het onderzoek naar ziekten binnen een populatie.
Enkelvoudig blind onderzoek Een soort onderzoek waarbij de deelnemers niet weten welke behandeling ze krijgen, maar de arts-onderzoekers wel.
Erythropoëtine Een natuurlijk hormoon dat in de nieren wordt gemaakt en dat de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. In de volksmond vaak ‘epo’ genoemd.
Epidermis De opperhuid. Epstein-Barr-virus Het virus dat orale leukoplakie veroorzaakt en de ziekte van Pfeiffer, die ook wel mononucleosis wordt genoemd. Erythema of erytheem Rode huiduitslag.
Enteralis Met betrekking tot de darm. Entreeremmer Klasse van antiretrovirale middelen die ervoor zorgen dat het hiv-virus zich niet aan het oppervlak van de CD4-cel kan hechten of die het binnendringen van het virus in de (CD4-)cel verhindert. Enzym Een eiwit dat een chemische reactie versnelt.
10
Exclusiecriteria Factoren die iemand uitsluiten van deelname aan een onderzoek. Exogeen Afkomstig van buiten het lichaam.
F Fenotype Verschijningsvorm, uiterlijk kenmerk of gedrag van een levend wezen. Het begrip fenotype wordt meestal gebruikt in samenhang met het begrip genotype. Foetus Een ongeboren baby.
Gastroïntestinaal Met betrekking tot de maag en darm. Gastroscopie Kijkonderzoek waarbij met een dunne glasvezelbuis de binnenkant van slokdarm en maag kan worden bekeken. Geelzucht Gele verkleuring van de huid en oogwit door lever- of galblaasproblemen.
Foiliculitis Ontsteking van haarzakjes. Fosforylering Het proces waarbij NRTI medicijnen in de lichaamscellen worden omgezet in een geactiveerde vorm die HIV remt.
Gen Een stukje DNA-streng dat de code bevat die de structuur van een eiwit bepaalt. Genotype De genetische samenstelling van een organisme.
Fusie-inhibitor Anti-HIV-middel dat HIV-infectie remt door de hechting van het HIV-virus aan immuuncellen tegen te gaan (T-20).
Giardiasis Een ziekte die wordt veroorzaakt door de darmbacterie Giardia lamblia.
G
Globulines Bepaalde eiwitten in het bloed en het hersenvocht.
Galblaas Het orgaan dat in verbinding staat met de lever en waarin galvloeistof tijdelijk wordt opgeslagen.
Glucose Een soort suiker die zich in het bloed bevindt. Alle zoetwaren en koolhydraten worden in het lichaam
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
11
omgezet in glucose. Daarna wordt de glucose in het bloed opgenomen en als brandstof gebruikt voor de lichaamscellen of opgeslagen voor later gebruik. Gordelroos Ziekte die wordt veroorzaakt door het Herpes-zoster-virus, waarbij pijnlijke blaren op de huid ontstaan, meestal in een gebied op de romp. Granulocyten Kijk onder neutrofiel. Granulocytopenie Aanzienlijke vermindering van het aantal granulocyten in het bloed. Glutathion Een natuurlijk stof die het lichaam inzet in de strijd tegen vrije radicalen. Gynaecologie Geneeskunst die gespecialiseerd is in vrouwenziekten.
term wordt gebruikt als meer dan twee verschillende antiretrovirale middelen worden gecombineerd. Hematocriet Het deel van het bloedvolume dat ingenomen wordt door de rode bloedcellen, bij mannen normaal 40-50% en bij vrouwen 35-45%. Hematologie De tak van wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoek van het bloed en de bloedvormende organen. Deze term wordt ook wel gebruikt om diverse bloedonderzoeken aan te duiden. Hemoglobine Rode, zuurstof transporterende stof binnenin de rode bloedcellen. Hemofilie Erfelijke bloedziekte, die zich kenmerkt door het niet stollen van het bloed.
H
Halfwaardetijd De tijd die het duurt totdat de helft van een toegediende dosis van een medicijn uit het bloed is verdwenen.
HAART ‘Highly Active Antiretroviral Therapie’. Deze
Hepatisch Alles wat met de lever te maken heeft.
12
Hepatitis Leverontsteking die vaak gepaard gaat met geelzucht.
HLA-B*5701-test Test die wordt uitgevoerd om te bepalen of een patiënt een bepaald anti-HIV-medicijn kan verdragen.
Hepatotoxiteit Bijwerkingen die de lever aantasten, Herpes simplex Een virale infectie die zweertjes in de mond of rond de geslachtsorganen veroorzaakt. Herpesvirussen Familie van virussen die bij mensen met HIV ziekten kunnen veroorzaken, zoals het cytomegalovirus en herpes zoster (gordelroos). Hickman-lijn Een soort catheter die chirurgisch wordt aangebracht met een uiteinde in een grote ader in de borstkas en het andere uiteinde buiten het lichaam. Histologie Het onderzoek van weefselmonsters onder de microscoop om te zien of het normaal is of dat er sprake is van bijvoorbeeld een ontsteking of een tumor. HIV ‘Human Immunodeficiency Virus’, het virus dat HIV-infectie en AIDS veroorzaakt. Er zijn drie soorten: HIV-1, HIV-2 en HIV-O. HIV-1 komt wereldwijd het meest voor.
Homeopathie Een geneeswijze die ziekten behandelt, door zeer kleine hoeveelheden van een bepaalde ziekmakende stof toe te dienen of van een stof die dezelfde verschijnselen geeft als een ziekte. Hormonen Lichaamseigen stoffen die de celactiviteit stimuleren of afremmen. Human papillomavirus (HPV) Een virus dat genitale wratten veroorzaakt. Verondersteld wordt, dat besmetting met dit virus de voornaamste oorzaak is van baarmoederhalskanker en enkele soorten anale kanker. Hyper Voorvoegsel dat betekent ‘hoger dan normaal’. Hyperglycemia Een te hoog niveau glucose in het bloed. Hyperlipidemie Een te hoog niveau van vetstoffen, zoals cholesterol, in het bloed.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
13
Hypersensitiviteit Verhoogde gevoeligheid voor een bepaalde stof, ook wel allergie genoemd. Hypertensie Te hoge bloeddruk. Hypertrygliceridemie Overmaat aan trygliceriden in het bloed.
Idiopatisch Van onbekende oorzaak. Immuunsysteem Het verdedigingssysteem van het lichaam tegen binnendringende ziektekiemen. Bovendien ruimt het dode cellen op. Immunoglobuline Een andere naam voor anti lichamen.
Hypo Voorvoegsel dat betekent ‘lager dan normaal’. Hypotensie Te lage bloeddruk. Hypoxemie Te laag zuurstofgehalte van het bloed, bijvoorbeeld als gevolg van een longontsteking.
I IC50/IC90 De concentratie van een medicijn die nodig is om vermenigvuldiging van een virus voor 50% (IC50), resp. 90% (IC90) tegen te gaan. IC betekent in dit verband: ‘inhibitory concentration’ (remmende concentratie).
14
Immunologische respons Het effect van de anti-HIVbehandeling op het immuunsysteem, met name op de hoeveelheid CD4-cellen. Immunosuppressie Het onderdrukken van reacties van het immuunsysteem. Inclusiecriteria De voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om aan een klinische studie te kunnen meedoen. ‘Informed consent’ Overeenkomst om mee te doen aan een klinische studie, waarin de patiënt verklaart op de hoogte te zijn van de mogelijke risico’s en voordelen die met het onderzoek samenhangen.
Insomnia Slapeloosheid.
Intravitreaal In het oog geïnjecteerd.
Insuline Een hormoon dat door de pancreas wordt geproduceerd en ervoor zorgt dat het bloedsuiker gehalte binnen de normale waarden blijft.
In utero Latijnse term voor ‘in de baarmoeder’.
Integrase Een enzym van het HIV-virus dat het virus gebruikt om zijn genetisch materiaal in de geïnfecteerde cel te brengen.
In vitro Experimenten die worden uitgevoerd in een kunstmatige omgeving. Het bekendst zijn proeven in reageerbuisjes.
Integraseremmer Klasse van antiretrovirale middelen die de werking van integrase tegengaat, dit is een stof die het virus nodig heeft om zich te vermenigvuldigen.
Isosporiasis Een ziekte die wordt veroorzaakt door de parasiet Isospora belli.
Interferon Een eiwitachtige stof die binnendringende virussen kan tegenhouden; stimuleert het immuunsysteem.
K
Interleukine Een soort cytokine.
Invasief Het lichaam binnendringend.
Kaposisarcoom Kwaadaardige aandoening die donkerblauwe of paars-rode knobbels op iedere denkbare plaats van het lichaam kan geven. Gaat samen met abnormale groei van bloedvaten.
Intramusculair In een spier geïnjecteerd. Intraveneus In een ader geïnjecteerd.
Karnofsky-score Een getal tussen 0 en 100 waarmee wordt aangegeven in welke mate een patiënt normaal
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
15
kan functioneren, afgemeten aan het kunnen uitvoeren van dagelijkse bezigheden.
het toetsen van nieuwe medicijnen op hun werking, bijwerkingen en veiligheid.
Katheter Een dun slangetje waarvan een uiteinde in het lichaam wordt geplaatst en de andere kant erbuiten. Hier doorheen kunnen bijvoorbeeld medicijnen worden toegediend.
Kruisresistentie Dit betekent dat als het HIV-virus resistentie heeft ontwikkeld tegen een bepaald medicijn, het ook resistent is geworden tegen andere soortgelijke middelen; zelfs middelen die nog nooit zijn gebruikt.
Kweek Speciale onderzoeksmethode die in een laboratorium wordt gebruikt om microben te laten groeien, zodat vastgesteld kan worden om welke het gaat. Clinicus Een arts die mensen behandelt. Klinisch Term die wordt gebruikt met betrekking tot de verpleging en medische behandeling van patiënten. Klinische gebeurtenis Het optreden van een lichamelijk signaal of symptoom, dat door de behandelend arts of verpleegkundige kan worden waargenomen. Klinische studie Een onderzoek waaraan mensen meewerken als proefpersoon. Meestal gaat het hierbij om 16
L Lactaat Een ander woord voor melkzuur. Lactaatacidose Het bloed bevat te veel lactaat, een afvalproduct van de stofwisseling, en wordt hierdoor zurig. Lactaatacidose treedt soms op als bijwerking bij het gebruik van nucleoside-analoga en kan ernstige gevolgen hebben. Leukocyten Witte bloedcellen. Leukopenie Het bloed bevat minder witte bloedcellen dan normaal. Dit wordt meestal veroorzaakt door beschadiging van het beenmerg.
Leukoplakie Chronische slijmvliesontsteking in de mond, veroorzaakt door het Epstein-Barrvirus. Leukoplakie kan al in een vrij vroeg stadium van een HIV-infectie optreden. Lipide Een algemene term voor ‘vetten’. Lipoatrofie Verlies van lichaamsvet. Lipodystrofie Een verandering in de manier waarop het lichaam vet aanmaakt, verbruikt en verspreidt.
verschil betekent een honderd keer zo groot of klein verschil. Lumbale punctie Het inbrengen van een naald in het ruggenmergkanaal tussen de ruggenwervels door. Op deze manier kan wat ruggenmergvocht afgenomen worden voor onderzoek of een medicijn ingespoten worden. Lymfadenopathie Een verdikking van de lymfeklieren. Lymfocyt Een bepaalde soort witte bloedcel.
Lever De ‘chemische fabriek’ van het lichaam. Een heel belangrijk orgaan met tal van functies in de vertering van voedsel en het uitscheiden van afvalproducten uit het lichaam. Leverfunctietest Onderzoek om vast te stellen hoe de lever functioneert.
Lymfocytische interstitiële pneumonitis Een soort longprobleem dat vaak wordt gezien bij kinderen met HIV. Lymfatisch weefsel Weefsel dat betrokken is bij de vorming van lymfevloeistof, lymfocyten en antilichamen. Lymfoma Een soort tumor die de lymfeklieren aantast.
Log Kort voor logaritme, een maat die wordt gebruikt om de hoogte van de viral load aan te geven. Eén log verschil komt overeen met een tienvoudige verandering; bijvoorbeeld van 100 naar 10. Twee log
Lymfeklieren Klieren die op tal van plaatsen in het lichaam voorkomen en waar witte bloedcellen en andere belangrijke immuuncellen worden gevonden.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
17
M Macrofaag Witte bloedcel die vrij door het lichaam zwerft op zoek naar vreemde binnendringers. Magnetische resonantie imaging (MRI) Techniek die veel lijkt op een CT-scan en waarmee gedetailleerde foto’s van de inwendige organen gemaakt kunnen worden. MAI/MAC (Mycobacterium avium intracellulaire/ Mycobacterium avium complex) Micro-organisme dat verwant is aan tbc en dat mensen in een ver gevorderd stadium van HIV-infectie, ernstig ziek kan maken. Malabsorptie Hiervan spreken we als de darm niet in staat is voedsel goed op te nemen, wat leidt tot vermagering en diarree. Geneesmiddelen die geslikt worden, werken hierdoor minder goed. Malaise Algemeen gevoel van ziek-zijn. Maligne Kwaadaardig. 18
Mediaan De centrale waarde van een verzameling getalswaarden. Medisch-ethische commissie Een groep mensen die erop toeziet dat patiënten die aan een experimenteel onderzoek meedoen, niet bloot gesteld worden aan uitbuiting of onverantwoorde risico’s. ‘Compassionate use’ Hiervan spreken we als mensen een bepaald experimenteel medicijn mogen gebruiken van een farmaceutische bedrijf, zonder dat zij meedoen aan een klinisch onderzoek. Meningitis Hersenvliesontsteking. Meta-analyse Hierin worden gegevens van verschillende onderzoeken over hetzelfde onderwerp, bijvoorbeeld het gebruik van medicijnen, samengevoegd tot een geheel, zodat beter onderbouwde conclusies getrokken kunnen worden. Metabolisme De stofwisseling; het mechanisme dat het leven ondersteunt door vetten en suikers om te zetten in energie en lichaamsbouwstoffen.
Metaboliet Elke stof die door de stofwisseling gevormd wordt.
Mycobacteriën Subgroep van de soort bacteriën die tbc en MAI veroorzaken.
Microsporidiosis Infectie met de darmbacterie Microsporidia.
Mycose Een schimmelinfectie.
Milt Het orgaan dat witte bloedcellen aanmaakt en dient als opslagplaats voor rode bloedcellen.
Myelotoxisch Met beschadigende werking op het beenmerg. Myopathie Spierziekte.
Mitochondrium Het speciaal onderdeel van de cel dat betrokken is bij de energieproductie.
N Monocyt Een witte bloedcel die vrij door het lichaam zwerft op zoek naar vreemde binnendringers.
Nadir Laagste punt uit een serie metingen.
Monotherapie Behandeling bestaande uit een enkel medicijn. In tegenstelling tot combinatietherapie, behandeling met meer middelen tegelijkertijd.
Natuurlijke killercellen Cellen in het immuunsysteem die geïnfecteerde cellen of tumorcellen aanvallen en vernietigen.
Mutatie Een verandering van genetische eigenschappen.
Neoplasma Kwaadaardig of goedaardig gezwel. Nefrotoxisch De nieren beschadigend.
Myalgie Spierpijn. Neuralgia Een scherpe zenuwpijn. Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
19
Neurologisch In relatie tot de hersenen of het zenuwstelsel.
Nucleoside-analoog Chemische stof die op een nucleoside lijkt.
Neuropathie Beschadiging van de zenuwen.
O Neutropenie Een tekort aan neutrofielen in het bloed. Neutrofielen Immuuncellen in het bloed die bacteriën kunnen vernietigen en schimmelinfecties tegengaan.
Observationele studie Een klinisch onderzoek waarin een momentopname gemaakt wordt van een bepaalde situatie.
NNRTI Afkorting voor ‘Non-nucleoside reverse transcriptase inhibitor’; de groep antiretrovirale middelen waartoe behoren: efavirenz en nevirapine.
Obstetrisch Met betrekking tot situaties voor de geboorte.
Nocte Latijnse term voor ‘nacht’.
o.d. Afkorting van de Latijnse term die ‘elke dag’ betekent.
NRTI Nucleosaide-analoge reversie transcriptase remmer; de groep antiretrovirale middelen waartoe behoren: abacavir, atazanavir, didanosine, emtricitabine, lamivudine, stavudine en tenofovir.
Oedeem Een onderhuidse ophoping van vocht of een vochtophoping in de lichaamsholtes.
Nucleoside De bouwstenen van DNA en RNA.
Onderhoudsbehandeling Het gebruik van medicijnen over een langere periode, ook nadat de klachten verdwenen zijn, om de situatie te stabiliseren en
Nucleoside-analoga Groep van antiretrovirale middelen. 20
Occulair Met betrekking tot het oog.
Oesofagus Slokdarm.
het opnieuw opvlammen van de ziekte of verdere aftakeling te voorkomen.
Palliatief Behandeling die is gericht op verlichting van klachten, niet op het genezen van een ziekte.
OI Opportunistische infectie.
Pancreas Alvleesklier. Dit orgaan dat achter de maag ligt, scheidt insuline en spijsverteringsenzymen af.
o.m. Afkorting van Latijnse term die betekent: elke ochtend. o.n. Afkorting van Latijnse term die ‘elke nacht’ betekent.
Pancreatitis Alvleesklierontsteking; met klachten als: ernstige buikpijn en shock. Soms met dodelijke afloop. Pancytopenie Vermindering van alle soorten cellen in het bloed.
Open label Een klinisch onderzoek waarbij zowel de onderzoeker als de deelnemers weten wie van de groep deelnemers de experimentele behandeling ondergaat.
Paresthesie Abnormale gevoeligheid van de huid, gepaard gaand met jeuk en prikkelingen (alsof er mieren over de huid lopen).
Opportunistische infectie Infecties die bij mensen met een beschadigd immuunsysteem kunnen leiden tot ernstige ziektes.
Pathogeen Ziekmakende factoren. Hieronder vallen alle micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels en protozoa.
P
Pathogenese De manier waarop een ziekte ontstaat door een pathogeen.
Pediatrisch Wat met kinderen te maken heeft.
p.c. Afkorting uit het Latijn die ‘na het eten’ betekent.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
21
PCP Pneumocystis carinii pneumonia; een bepaald soort longontsteking. PCR ‘Polymerase Chain Reaction’: een methode om een kleine hoeveelheid genetisch materiaal zodanig te vermenigvuldigen dat het in het laboratorium onderzocht kan worden. Sommige viral-loadtests gebruiken deze methode. Perianaal Rond de anus. Perinataal Rondom de geboorte. Perifere neuropathie Beschadiging van de zenuwen van handen en voeten waardoor klachten ontstaan variërend van ongevoeligheid tot hevige pijn. Placebo Een pil (of drankje) dat eruit ziet als een echt medicijn, maar geen werkzame stoffen bevat. Ook wel neppil genoemd.
Populatie Bevolkingsgroep. Preklinisch In-vitro-onderzoek of onderzoek op dieren voorafgaand aan onderzoek bij mensen. Prenataal Voor de geboorte. Primaire infectie De eerste weken na de besmetting, in dit geval met HIV. Profylaxe Het gebruik van medicijnen om een ziekte te voorkomen. Bij primaire profylaxe gaat het om een eerste uitbraak van een ziekte te voorkomen. Secundaire profylaxe is het gebruik van middelen ter voorkoming van een volgende uitbraak van de ziekte bij iemand die de ziekte al een keer heeft doorgemaakt. Prodrug Een medicijn dat in inactieve vorm wordt toegediend en pas in het lichaam wordt omgezet in een actieve vorm.
Plasma Het vloeibare deel van het bloed (bloedplasma). PML Progressive multifocale leukoencefalopathie; een ernstige herseninfectie. 22
Prognose Voorspelling of verwachting van het beloop van een ziekte.
Progressie van een ziekte Het verergeren van een ziekte.
Pro-viraal DNA De vorm waarin de genetische informatie van het HIV-virus in geïnfecteerde cellen is opgeslagen.
Proliferatie Woekering door celvermeerdering. Protease Een enzym dat HIV gebruikt om grotere eiwitten om te zetten in kleinere, waarvan weer nieuwe HIV-deeltjes kunnen worden gemaakt. Proteaseremmer Medicijnen die horen tot de groep van antiretrovirale middelen die de werking van het HIV-protease tegengaan (atazanavir, darunavir, fosamprenavir, indinavir, ritonavir en tipranavir). Proteïne Eiwit; een stof waaruit de meeste lichaamscellen en enzymen zijn opgebouwd. Protocol Een uitgebreid onderzoeksplan waarin beschreven staat wat de doelstellingen van een klinische studie zijn en hoe die moet worden uitgevoerd.
Psoriasis Huidziekte, gekenmerkt door rode, schilferige, verhoogde plekken op de huid. Pulmonair De longen betreffend.
Q q4h Afkorting uit het Latijn die betekent: elke vier uur. q.d. Latijnse afkorting die betekent: elke dag. q.w Latijnse afkorting die betekent: elke week.
R Protozoa Eencellige organismen waarvan er enkele zijn die ziekten bij de mens kunnen veroorzaken.
Radiotherapie Behandeling waarbij radium of andere radioactieve stoffen worden gebruikt. We noemen dit ook wel ‘bestraling’.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
23
Randomisering Het onbevooroordeeld verzamelen van feiten. Bij klinisch onderzoek wil dit zeggen dat iemand louter op basis van toeval wordt ingedeeld bij een bepaalde behandelingsgroep. Recombinant DNA of eiwit dat is ontstaan door de herschikking van genen.
Retrovirus Soort virus waaronder HIV, dat wordt gekenmerkt door het gebruik van RNA. Reverse transcriptase Een enzym dat een DNA-kopie kan maken van een RNA-gen. Dit is een belangrijke stap in de levenscyclus van HIV.
Rectum Het laatste deel van de dikke darm.
RNA Ribonucleïnezuur; een stof waaruit het genetische materiaal van HIV bestaat.
Regressie Verdwijning van ziekteverschijnselen, bijvoorbeeld het kleiner worden van een tumor.
S
Remissie Een ander woord voor regressie. Replicatie Vermenigvuldiging van organismen, in dit geval virussen. Resistentie Het ongevoelig zijn of worden van een bacterie of virus voor een bepaald medicijn. In dit geval moeten andere medicijnen worden gebruikt. Retinitis Netvliesontsteking in het oog, waardoor beschadiging aan het netvlies ontstaat. 24
Schimmels Organismen die een schimmelinfectie veroorzaken zoals Candidiasis en Cryptococcosis. Seborroïsch eczeem Een chronische huidziekte die wordt gekenmerkt door droge, vochtige of vetachtige schilferende plekken, al dan niet bedekt met gele korsten. Sepsis De aanwezigheid van pusvormende bacteriën in het lichaam.
Seroconversie Verandering van de toestand van anti lichamen van een persoon van negatief naar positief.
Steroïden Medicijnen die worden gebruikt om overmatige reacties van het immuunsysteem af te remmen. Worden ook wel corticosteroïden genoemd.
Seronegatief Negatieve uitslag van een bloedonderzoek. Seropositief Positieve uitslag van een bloedonderzoek. Serum Heldere vloeistof die in het bloed achterblijft als alle cellen eruit verwijderd zijn. Deze vloeistof bevat antilichamen, proteïnen en andere oplosbare stoffen. Sigmoïdoscopie Kijkonderzoek van het rectum en de endeldarm met behulp van een speciaal, flexibel kijk instrument, de sigmoïdoscoop.
Subcutaan Onderhuids; bijvoorbeeld een onderhuidse injectie. Surrogaatmarker Een indirecte aanwijzing over de gezondheids- of ziektetoestand, zoals het meten van de viral load om te zien of een medicijn effectief is tegen HIV-infectie. De surrogaatmarker komt dan in de plaats van een klinische gebeurtenis. Symptoom Een verschijnsel dat hoort bij een bepaalde ziekte.
Sinusitis Bijholteontsteking. Symptomatisch Als je symptomen hebt. Speculum Een instrument om openingen mee te vergroten waardoor de binnenkant van een lichaamsopening beter te onderzoeken is, bijvoorbeeld rectum of vagina. Sputumkweek Een diagnostische test om te zien welke micro-organismen zich in het speeksel bevinden.
Syndroom Een groep verschijnselen en/of ziektes die samen bepaalde kenmerken hebben. Synergie Als twee of meer medicijnen samen meer effect sorteren dan de optelsom van beide middelen apart, met andere woorden: 1+1=3.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
25
Systemisch Het hele lichaam betreffend. Griep is bijvoorbeeld systemisch, een oogontsteking niet. Wordt ook bij de werking van een medicijn genoemd, namelijk een systemisch werkend medicijn werkt door het hele lichaam heen; een niet-systematisch medicijn werkt alleen plaatselijk.
T TBC Afkorting van tuberculose. T-cel Een soort cel van het immuunsysteem die door de besmetting met HIV wordt beschadigd. CD4 en CD8 zijn beide T-cellen. T-helpercel Een soort immuuncel die antilichamen maakt.
Therapietrouw Het nauwgezet opvolgen van de voorschriften van de arts voor een bepaalde behandeling Thrombocytopenie Een tekort aan cellen in het bloed die zorgen voor de bloedstolling. Thymus Een klier die zich achter het borstbeen bevindt, ook zwezerik genoemd. De thymus speelt een belangrijke rol in de afweer omdat jonge T-cellen die in het beenmerg worden gemaakt, hier uitgroeien tot effectieve ondersteuners van het immuunsysteem. t.i.d. Afkorting uit het Latijn die ‘drie keer per dag’ betekent. t.i.w. Afkorting uit het Latijn die ‘drie keer per week’ betekent. Tonsillen Keelamandelen.
Teratogeen Misvormingen veroorzakend bij een embryo. Therapeutisch vaccin Middel waarmee vaccinatie wordt gegeven om het immuunsysteem aan te zetten een al bestaande ziekte aan te pakken. 26
Topisch Plaatselijk; in dit verband als iets direct op de aangedane plek wordt aangebracht, in tegenstelling tot systemisch.
Toxiciteit Giftigheid.
U
Toxine Een giftige stof.
Uitstrijkje Het afschrapen van cellen van de baar moedermond die vervolgens in het laboratorium worden onderzocht op afwijkingen.
Toxoplasmosis Een ziekte die wordt veroorzaakt door besmetting met de protozoa Toxoplasma gondii, die meestal een herseninfectie teweegbrengt.
V Transaminase Een enzym dat bij bloedonderzoek kan worden gemeten en waarvan de uitslag iets zegt over de toestand van de lever. Triglyceriden Bouwstenen van vetten. Tumor Gezwel dat ontstaat door snelle celgroei. Een tumor kan zowel goedaardig als kwaadaardig zijn. Bij een kwaadaardig gezwel gaat het om kanker. Tuberculose Een longziekte veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium tuberculosis.
Vaccin Entstof, bestaande uit levende of dode kiemen van een infecterend organisme dat ziekten kan veroorzaken. Hierdoor wordt het immuunsysteem aangezet antistoffen te maken tegen deze infectie. We noemen dit actieve immunisatie. Het lichaam is dan voor bepaalde tijd beschermd tegen besmetting met de betreffende ziekte. Verticale transmissie Overdracht van bijvoorbeeld HIV van moeder op baby. Viremie Aanwezigheid van virussen in het bloed.
Patiën ten voorlichting ov er HIV | Ve r k l ar e n d e wo o r d e n l ij s t vo o r m e n s e n me t H I V
27
Viral load De hoeveelheid virus (bijvoorbeeld HIV) die wordt gevonden per ml bloed. Dit geeft aan hoe ver de besmetting met HIV is gevorderd of hoe effectief een behandeling is.
Vroegtijdige interventie Het vrij snel nadat de diagnose is gesteld, beginnen met de behandeling. Vulva De uitwendige opening van de vagina met de schaamlippen.
Virion Een virusdeeltje dat buiten de gastcel zwerft. Virologische respons Het effect van de behandeling op de viral load. Virulentie De aanvalskracht van een bacterie of virus om een ziekte te veroorzaken. Verschillende soorten van hetzelfde micro-organisme kunnen variëren in virulentie.
W Witte bloedcel De cellen van het immuunsysteem: basofielen, lymfocyten, neutrofielen, macrofagen en monocyten.
Z Virus Een microscopisch kleine ziektekiem die zich voortplant in levende cellen van de gastheer. Visceraal Met betrekking tot de ingewanden. Voorschrift De manier waarop een medicijn of een combinatie van middelen moet worden ingenomen.
28
Zweer Een gat in de huid of de slijmvliesbekleding van een orgaan; bijvoorbeeld een maagzweer.