VERKLARENDE WOORDENLIJST
Aambeeld - zie Gehoorbeentjes Abiotische factor - niet-levende milieufactor voor een organisme: temperatuur, licht, water, bodem en lucht Accommoderen - boller of platter worden van de ooglens Accumulatie - ophopen van stoffen, bijvoorbeeld van giftige stoffen in het lichaam of in de schakels van een voedselketen Achillespees - pees waarmee de kuitspier vastzit aan het hielbeen Additief- stof die aan voedingsmiddelen wordt toegevoegd Ademhalingsbewegingen -bewegingen om de lucht in de ademhalingsorganen te verversen Adequate prikkel - prikkel waarvoor een bepaald zintuig gevoelig is Ader - bloedvat dat het bloed van de weefsels naar het hart vervoert Adrenaline - hormoon dat lichaam gereed maakt voor actie Afvalwaterzuivering - zuiveren van afvalwater, onder andere door gebruik van microorganismen Aids - ziekte, overgedragen door een virus, waarbij het afweersysteem wordt beschadigd Alcohol - gistingsproduct Allergie - overdreven reactie van het afweersysteem Alleseter - dier dat zowel vlees als planten eet Alvleesklier - klier die alvleessap maakt Alvleessap - spijsverteringssap gemaakt door de alvleesklier. Bevat enzymen voor de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten Ammoniak - NH3, sterkruikend gas dat vrij komt bij de afbraak van onder andere eiwitten Anorganische stof- stof die niet door organismen is gemaakt Antagonisten - twee spieren die met elkaar samenwerken. De een zorgt voor een beweging tegenovergesteld aan die van de ander Antigeen - lichaamsvreemde stof die aanleiding geeft tot de vorming van antistoffen Antistof-afweerstof die het lichaam maakt tegen stoffen die niet in het lichaam thuishoren Anus - kringspier aan het einde van de endeldarm Aorta - slagader vanuit de linkerkamer Astma - ziekte van de ademhalingswegen waarbij door verkramping van de bronchiën de uitademing wordt bemoeilijkt Bacterie - eencellig organisme zonder kern Balts - gedrag van vogels tot inleiding van de paring Bastvat - transportvat in planten, bestaande uit levende cellen Beenmerg - binnenste deel van een bot. In het beenmerg van de platte beenderen worden rode bloedcellen gemaakt Beenweefsel - hard weefsel met als tussencelstof kalkstof en lijmstof Bekkengordel - deel van het skelet dat bestaat uit heupbeenderen en heiligbeen
Bestrijdingsmiddelen - vaak giftige stoffen die gebruikt worden om een plaag te bestrijden Bestuiving - overbrengen van stuifmeel naar een stamper van een bloem van dezelfde soort Bevruchting - samensmelten van de kern van de eicel met de kern van de zaadcel Bewegingszenuw - zenuw die vanuit het centrale zenuwstelsel loopt naar een spier, zenuw die impulsen geleidt van het centrale zenuwstelsel naar een spier of klier Bewuste beweging - beweging die gemaakt wordt door de wil gestuurd Bezinking - snelheid waarmee de bloedcellen in stilstaand bloed naar beneden zakken. Wordt door arts voor diagnose gebruikt Bijbal - plaats waar spermacellen worden bewaard Bijnier - orgaantje dat adrenaline maakt Bio-industrie - het houden van veel dieren op een klein oppervlak Biologisch afbreekbaar - door reducenten af te breken Biologisch evenwicht - aantal individuen van een populatie is niet constant maar schommelt om een evenwicht Biomassa - totale massa van organische stof Biotechnologie - produceren van stoffen door gebruik te maken van microorganismen Biotische factor - levende factor die invloed heeft op een organisme, zoals mensen, vijanden, soortgenoten Bladgroenkorrel - organel in een plantencel dat bladgroen bevat. In de bladgroenkorrels vindt fotosynthese plaats Blinde vlek - plaats op het netvlies waar de oogzenuw de oogbol verlaat Bloedarmoede - tekort aan hemoglobine in het bloed Bloedcel - vaste bestanddeel van het bloed: rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes Bloeddonor - iemand die bloed geeft aan een ander Bloeddruk - druk in de bloedvaten Bloedgroep - kenmerk dat bepaald wordt door de antigenen op de rode bloedcellen, A, B of 0 Bloedplasma - vloeibare bestanddeel van het bloed Bloedsomloop - slagaders, aders, haarvaten en hart Bloedtransfusie - toedienen van bloed aan een patiënt Bodemvervuiling - vervuiling van bodem en grondwater Boezem - holte in het hart waar het bloed het hart binnenstroomt Broeikaseffect - warmer worden van de aarde. Door de toename van het koolstofdioxidegehalte kan de aarde haar warmte niet kwijt Bronchïén - aftakkingen van de luchtpijp Buis van Eustachius - verbinding van trommelholte met keelholte Cellulosevezel - vezel van een taaie stof, voorkomend in celwanden Celmembraan - membraan dat de cel aan de buitenzijde begrenst Celstrekking - proces waarbij een plantencel water opneemt en daardoor veel groter wordt Celwand - dood product van de cel, komt alleen voor bij planten Centrale zenuwstelsel - hersenen en ruggemerg Chemisch afval - afval dat niet biologisch afbreekbaar is Chromosoom - drager van de erfelijke eigenschappen
Conserveren - langdurig houdbaar maken van voedsel Consument - organisme dat leeft van plantaardig of dierlijk voedsel Cooling-down - oefeningen om na training de afvalstoffen uit de spieren te verwijderen Cultuurlandschap - landschap ontstaan door invloed van de mens Cytoplasma - vloeistof van de cel, voor 80% bestaande uit water Darmsap - spijsverteringssap gemaakt in de dunne darm. Bevat enzymen voor de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten Darmvlok - plooi van de wand van de dunne darm. Hier vindt de opname van voedingsstoffen in het bloed plaats Delingsweefsel - weefsel waarin celdelingen plaatsvinden Diabetes - zie Suikerziekte Dikke darm - deel van het spijsverteringskanaal waarin het onverteerbare deel van het voedsel terecht komt. De wand neemt water op Diktegroei - groei in de breedte Dominant gen - gen dat altijd tot uiting komt in het fenotype als het in het genotype aanwezig is Drempelwaarde - de kleinste sterkte van een prikkel waarop deze nog wordt waargenomen Drukzintuigcel - zintuigcel in de lederhuid, die reageert op trillingen Dunne darm - langste deel van het spijsverteringskanaal. Hier vindt de opname van voedingsstoffen in het bloed plaats Duurzame samenleving - samenleving die generaties lang kan blijven bestaan E-nummer - nummer waarmee een goedgekeurde hulpstof in een voedingsmiddel op de verpakking wordt aangegeven Ecosysteem - min of meer natuurlijk begrensd deel van de biosfeer Eeneiige tweeling - tweeling die ontstaan is uit één bevruchte eicel Eenjarige plant - plant die in een groeiseizoen ontkiemt, groeit, bloeit, zaad vormt en afsterft Eenzijdige voeding - voeding die voornamelijk uit één voedingsstof bestaat Eicel - vrouwelijke voortplantingscel Eierstok - orgaan waar vrouwelijke voortplantingscellen en vrouwelijke hormonen worden gemaakt Eilandjes van Langerhans - delen van de alvleesklier die insuline en glucagon maken Eisprong- zie Ovulatie Eiwitten - belangrijk bestanddeel van vlees, vis, ei. In het lichaam gebruikt als bouwstof en brandstof Embryo - eerste fase van de ontwikkeling van een dier in de baarmoeder; bij de mens de eerste drie maanden van de ontwikkeling Emulgeren - fijn maken Endeldarm - laatste deel van het spijsverteringskanaal. Onverteerbare, ingedikte resten worden hierin tijdelijk opgeslagen Enzym - eiwitachtige stof die een scheikundige reactie versnelt. Het enzym wordt daarbij niet verbruikt Erfelijke aanleg - genotype Erosie - het onder invloed van weer en wind verdwijnen van bodemdeeltjes Evenwichtszintuig - zintuig gevoelig voor stand van het lichaam en voor beweging F1-generatie - eerste generatie die ontstaat uit een kruising
Fenotype - het geheel van zichtbare kenmerken van een individu, ontstaan door invloed van erfelijkheid (genotype) en milieu Fibrine - stof die een stolsel vormt over een wond Fibrinogeen - vloeibaar eiwit in het bloedplasma. Kan overgaan in een vaste stof, fibrine Foetus - ontwikkelingsstadium in de baarmoeder vanaf de derde maand van de zwangerschap Fotosynthese - proces in planten, waarbij koolstofdioxide en water worden omgezet in glucose en zuurstof. Het vindt plaats in de bladgroenkorrels. Er is zonlicht voor nodig Gal - stof die vetten splitst in kleine bolletjes Galblaas - orgaan voor de opslag van gal Gaswisseling - uitwisselen van zuurstof en koolstofdioxide Geboorte - 280 dagen na begin van de laatste menstruatie, voorafgegaan door weeën en persweeën Gedrag - alles wat een dier of mens doet Geelzucht - zie Hepatitis Gehoorbeentjes - hamer, aambeeld en stijgbeugel; deze beentjes brengen trillingen over van trommelvlies op slakkenhuis Gehoorcentrum - deel van de hersenen waar de informatie uit de oren binnenkomt Gehoorgang - verbinding van oorschelp en middenoor Gehoorzenuw - zenuw die impulsen van het slakkenhuis geleidt naar de hersenen Gehoorzintuigcel - zintuigcel in het slakkenhuis, die gevoelig is voor trillingen Gele vlek - deel van het netvlies recht achter de oogas. Hier liggen de meeste zintuigcellen Geluidhinder - hinder veroorzaakt door lawaai Gemengde zenuw - zenuw die bestaat uit uitlopers van bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen Gen - deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een erfelijke eigenschap Genetische modificatie - veranderen van erfelijke eigenschappen van (micro)organismen, met als doel het maken van bepaalde stoffen Genotype - geheel van genen dat in de kern aanwezig is Geslachtelijke voortplanting - voortplanting door middel van geslachtscellen Geslachtschromosoom - chromosoom (X- of Y-) dat het geslacht bepaalt Gesloten botbreuk - botbreuk waarbij er geen wond is Gevoelszenuw - zenuw die impulsen geleidt van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel Gevoelszenuwcel - zenuwcel die impulsen geleidt van een zintuig naar het centrale zenuwstelsel Gewenning - verschijnsel dat zintuig minder gevoelig wordt wanneer een prikkel lang aanhoudt Gewoonte - iets wat moeilijk af te leren valt Gewricht - beweeglijke beenverbinding Gezichtscentrum - deel van de hersenen waar de informatie uit de ogen binnenkomt Gezichtszintuigcel - zintuigcel in het netvlies, die reageert op gassen
Gist - eencellige schimmel die gebruikt wordt bij de bereiding van bier, wijn en brood Glasachtig lichaam - geleiachtige stof die het oog vult Glucagon – hormoon, bevordert de omzetting van glycogeen in glucose Glycogeen - koolhydraat, reservebrandstof Groeispurt - periode van snelle groei tijdens de puberteit Grote bloedsomloop - bloedvaten tussen hart en de rest van het lichaam (behalve de lon-gen) Haarspiertjes - spiertjes waardoor haren rechtop kunnen gaan staan Haarvat- bloedvat in de organen. Hier vindt de gaswisseling plaats Haarzakje - deel van de lederhuid waaruit de haren groeien Halfcirkelvormige kanalen - drie buizen die loodrecht op elkaar staan en die deel uitmaken van het evenwichtszintuig Hamer - zie Gehoorbeentjes Harde oogvlies - buitenste laag van het oog Hartinfarct - deel van de hartspier ontvangt niet voldoende zuurstof en sterft af Hartvergroting - te groot hart Hemoglobine - ijzerhoudende stof in rode bloedcellen. Bindt zuurstof Hepatitis - ontsteking van de lever Hersenen - deel van het centrale zenuwstelsel Hersenstam - deel van het centrale zenuwstelsel dat een verbinding vormt tussen her-senen en ruggemerg Heterozygoot - beide genen voor een eigenschap zijn niet gelijk Hoef- laag van hoornstof om het laatste teenkootje van een hoefganger te beschermen Hoefganger - dier dat bij het lopen alleen steunt op het laatste teenkootje Hoesten - krachtige uitadembeweging Homozygoot - beide genen voor een eigenschap zijn gelijk Hoornlaag - buitenste laag van de opperhuid; bestaat uit dode celresten Hoornvlies - buitenste laag van het oog, aan de voorzijde Horizonvervuiling - aantasting van het landschap door objecten die overal van ver zichtbaar zijn (flats, fabrieksschoorstenen, windmolens) Hormoon - stof die reacties in cellen kan beïnvloeden Hormoonklier - klier die hormonen maakt. Hormoonklieren hebben geen afvoerbuis, maar geven hun producten rechtstreeks af aan het bloed Hormoonstelsel - stelsel, bestaande uit verschillende hormoonklieren; hormonen rege-len dingen die langdurig kunnen zijn Houtvat - transportvat in planten, bestaande uit dode cellen Huidmondje - opening in de opperhuid van een blad. Huidmondjes kunnen geopend en gesloten worden. Hierdoor vindt gaswisseling plaats Huig - klepje dat bij het slikken de neusholte afsluit Hypofyse - deel van de hersenen dat allerlei hormonen maakt; deze hormonen beïnvloeden weer andere hormonen Impuls - elektrisch stroompje dat langs een zenuw geleid wordt Indalen - afdalen van foetus in het geboortekanaal vlak voor de bevalling Insectenbloem - bloem die in haar bouw is aangepast aan bestuiving door insecten Insuline - hormoon dat ervoor zorgt dat glucose uit het bloed in de cellen kan worden opgenomen; bovendien bevordert het de omzetting van glucose in glycogeen
Intensieve teeltmethode - teeltmethode waarbij veel energie in een gewas geïnvesteerd wordt Inwendige prikkel - prikkel in het lichaam, zoals pijn of honger Iris - gekleurde deel van het vaatvlies Kalkwater – hiermee toon je koolstofdioxide aan. Kamer - sterk gespierd deel van het hart van waaruit het bloed wordt weggepompt Kankergezwel - groep cellen die zich onbeperkt delen Kegeltje - lichtzintuigcel gevoelig voor kleuren Kern - regelt alle processen in de cel. Bevat de chromosomen Kiemlaag - binnenste laag van de opperhuid; bestaat uit delende cellen Kiempje - jong plantje, nog in het zaad Kieuwen - ademhalingsorgaan bij vissen, kreeften, schelpdieren Kieuwplaatje - dun plaatje dat aan de kieuwbogen vastzit. Door de kieuwplaatjes lopen bloedvaten. Hier vindt gaswisseling plaats Kleine bloedsomloop - bloedvaten tussen hart en longen Kneuzing - zie Verstuiking Knip- en scheurkiezen - kiezen geschikt om vlees kapot te scheuren Knobbelkiezen - kiezen waarmee zowel plantaardig voedsel als dierlijk voedsel kan worden fijngemalen Koelwater - water dat nodig is om machines te koelen Kogelgewricht - zeer beweeglijk gewricht, waarbij het ene bot een kom vormt en het andere een kogel Koolhydraten - onder andere suiker en zetmeel. In organismen vooral gebruikt als brandstof Koolstofkringloop - de kringloop van een koolstofatoom: ingebouwd in koolstofdioxide, in koolhydraat en weer in koolstofdioxide Kraakbeen - elastisch weefsel dat geschikt is om schokken op te vangen Kraakbeenweefsel - elastisch weefsel. Bevat geen bloedvaten Kransader - vervoert zuurstofarm bloed van de hartspier naar de holle ader Kransslagader - aftakking van de aorta, direct bij het hart. Voorziet de hartspier van zuurstof Kringloop van stoffen - kringloop waarbij organische stoffen worden gemaakt en weer afgebroken Kringspier - spier die rondom een holte zit Kruisingsschema - schema om de genotypen bij een kruising weer te geven Kunstmatige selectie - de beste individuen worden door mensen geselecteerd om mee te kweken Ledematen - armen en benen Lengtegroei - groei in de lengte Lens - deel van het oog omsloten door een elastisch kapsel Levenscyclus - afwisseling van levensstadia van geboorte tot dood Levensgemeenschap - gezamenlijke organismen in een ecosysteem Lever - orgaan dat gal vormt. Speelt ook een belangrijke rol bij de opslag van reserve-stoffen (glycogeen) Leverader - bloedvat dat zuurstofarm bloed van de lever vervoert naar het hart. Dit bloedvat is voedselrijk Leverslagader - bloedvat dat zuurstofrijk bloed naar de lever vervoert Longblaasjes - deel van een long. Langs de longblaasjes lopen bloedvaten. Hier vindt gaswisseling plaats
Longemfyseem - ziekte van de ademhalingswegen waarbij de longblaasjes minder elastisch zijn Longen - ademhalingsorgaan bij vogels, zoogdieren, reptielen en amfibieën Luchtpijp - bovenste deel van de ademhalingsweg Luchtvervuiling - vervuiling van de lucht door onder andere uitlaatgassen, fabrieks-rook Lymfeklier - zuivert de lymfe. Maakt witte bloedcellen Lymfevat - vat dat de weefselvloeistof afvoert naar het bloed Maag - orgaan waarin eiwit wordt verteerd en bacteriën uit het voedsel worden gedood Maagportier - kringspier tussen de maag en de twaalfvingerige darm Maagsap - spijsverteringssap dat eiwitverterend enzym en maagzuur bevat Maximumwaarde - hoogste waarde van een milieufactor waarbij een bepaald organisme kan overleven Meiose - celdeling die nodig is bij de vorming van voortplantingscellen. Het aantal chromosomen in de kern wordt gehalveerd Melkzuurbacteriën - groep bacteriën die gebruikt wordt bij de bereiding van zuivelproducten zoals yoghurt, karnemelk, boter, kaas Meniscus - deel van het kniegewricht Menstruatie - afstoting van slijmvlies van de baarmoeder, veertien dagen na de ovulatie, als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden Micro-organismen - verzamelnaam voor alle organismen die alleen met een microscoop te zien zijn, zoals bacteriën en schimmels Middenrifspieren - spieren waarmee het middenrif naar beneden getrokken kan worden Milieu - omgeving van een organisme Mineraal - anorganische stof zoals kalk, natrium, kalium. In organismen gebruikt als bouwstof Minimumwaarde - laagste waarde van een milieufactor waarbij een bepaald organisme kanoverleven Mitose - celdeling Monocultuur - groot oppervlak waarop maar één gewas verbouwd wordt Motivatie - gerichtheid op een bepaalde prikkel Mutatie - plotselinge verandering in de erfelijke informatie Naadverbinding - onbeweeglijke beenverbinding Nageboorte - resten van placenta, vruchtvliezen en navelstreng die kort na de geboorte door weeën naar buiten komen Natuurlandschap - landschap zoals het is zonder dat de mens invloed uitoefent Natuurlijke selectie - overleven van de best aangepaste individuen Navelstreng - verbinding tussen embryo en placenta; bevat twee navelstrengslagaders en een navelstrengader Nerven - deel van het blad waar de vaatbundels lopen Netvlies binnenste laag van het oog; hierin liggen de zintuigcellen Nier - orgaan dat overtollige en schadelijke stoffen uit het bloed haalt Nierbekken - verzamelplaats voor urine in de nier Nitraat - verbinding met NOy door planten opgenomen uit de bodem als stikstofbron Normen - gedrag dat in een bepaalde cultuur als goed wordt gezien Onbewuste beweging - beweging die gemaakt wordt buiten de wil om
Onderhuids bindweefsel - binnenste laag van de huid; deel van de huid waarin veel vet wordt opgeslagen Ongeslachtelijke voortplanting - voortplanting waarbij een deel van het organisme uitgroeit tot een nieuw individu Ontsluiting - verwijding van de baarmoedermond en schede vlak voor de geboorte Ontwrichting - gewrichtskop schiet uit de kom. Een deskundige moet de kop in de kom zetten Oogzenuw - zenuw die de impulsen van het netvlies geleidt naar de hersenen Oorschelp - deel van het oor dat dient om geluiden op te vangen Open botbreuk - botbreuk waarbij de delen van het gebroken bot door de huid naar buiten steken Opperhuid - buitenste laag van de huid Optimumwaarde - meeste gunstige waarde van een milieufactor voor een bepaald organisme Orgaan - deel van een organisme dat uit verschillende weefsels bestaat. Een orgaan heeft een eigen taak en een daarbij behorende vorm Organische stof- stof in de natuur gemaakt door organismen Organisme - levend wezen Ovale venster - vlies tussen middenoor en slakkenhuis Overblijvende plant - plant die vele jaren achtereen kan bloeien en zaden vormen Ovulatie - eisprong; vrijkomen van rijpe eicel uit de eierstok; vindt om de vier weken plaats Ozonlaag - luchtlaag zo'n 20-30 km boven het aardoppervlak die veel ozon bevat, geeft bescherming tegen UV-straling P-generatie - oudergeneratie. Homozygote individuen die met elkaar gekruist worden Pacemaker - apparaatje dat ingeplant kan worden om het hart in het goede ritme te laten samentrekken Parasiet - organisme dat leeft ten koste van een ander organisme 24 Pees - uitloper van een spierschede. Spieren zitten met pezen vast aan het skelet Penicilline - medicijn werkzaam tegen bacterie-infecties. Het werd oorspronkelijk gemaakt met behulp van schimmels Peristaltische beweging - spierbeweging in het spijsverteringskanaal, waardoor de voed-selmassa naar beneden wordt geduwd Pigmentkorrels - korrels in de kiemlaag die beschermen tegen ultraviolette stralen Pil - voorbehoedmiddel waarbij door hormonen de eisprong wordt onderdrukt Plaag - een (dier)soort neemt zo in aantal toe dat andere soorten in hun bestaan bedreigd worden Placenta - bloedrijk orgaan waarin uitwisseling van stoffen plaatsvindt tussen moeder en kind Planteneter - dier dat alleen planten eet Plooikiezen - kiezen geschikt om plantaardig voedsel fijn te malen Poortader - bloedvat waarin al het bloed uit het maag / darmgebied wordt verzameld. Vervoert het voedselrijke bloed naar de lever Populatie - groep individuen van een soort die in een bepaald gebied samenleven en zich voortplanten
Porie - opening in de huid waar de zweetklieren uitmonden Preparaat - voorwerp dat men met de microscoop onderzoekt Prikkel - ieder signaal dat een reactie in een zintuig oproept Primaire geslachtskenmerken - verschillen russen jongens en meisjes, die al bij de geboorte zichtbaar zijn Producent - organisme dat in staat is tot fotosynthese en dus aan het begin van een voedselketen staat Prostaat - klier die zaadvocht maakt Pupil - opening in de iris Pupilreflex - reflex waarbij de wijdte van de pupil aangepast wordt aan de hoeveelheid licht Rangorde - plaats van een dier in de hiërarchie van de groep Recessiefgen - gen dat alleen tot uiting komt in het fenotype als het in het genotype dubbel aanwezig is Recreatie - ontspanning Recyclen - terugbrengen in de kringloop Reducent - organisme dat dood organisch materiaal omzet in anorganische stof; leeft van dood organisch materiaal, zoals bacteriën en schimmels. Onmisbaar in de kringloop van stoffen Reflex - vaste, snelle reactie op een bepaalde prikkel, vaak met beschermende functie Reflexboog - de weg die impulsen bij een reflex afleggen Resistent - weerstand hebbend Resusnegatief- iemand die geen resusantigenen heeft aan zijn rode bloedcellen Resuspositief- iemand die resusantigenen heeft aan zijn rode bloedcellen Reukzintuigcel - zintuigcel in het reukslijmvlies, die reageert op gasvormige stoffen Ritmestoornissen - onregelmatig samentrekken van de hartspier Rolgewricht - gewricht waarbij het ene bot om het andere draait, zoals tussen spaakbeen en ellepijp Ruggemerg - deel van het centrale zenuwstelsel dat een verbinding vormt tussen hersenen en de rest van het lichaam. Het bevindt zich in de wervelkolom Schakelcel - zenuwcel gespecialiseerd in het overbrengen van impulsen van de ene zenuwcel op de andere Scharniergewricht - gewricht waarbij beweging in één richting mogelijk is Schildklierhormoon - hormoon dat de verbranding stimuleert Schimmel - meestal meercellig organisme, zonder bladgroen, met cellen met een celwand Schoudergordel - deel van het skelet dat bestaat uit sleutelbeenderen en schouderbladen Secundaire geslachtskenmerken - verschillen tussen jongens en meisjes die pas zichtbaar worden vanaf de puberteit Selectie - keuze Seropositief- iemand die antistoffen tegen een virus in zijn bloed heeft, bijvoorbeeld tegen het aids-virus Signalen - tekens die dieren elkaar door hun gedrag geven Skeletspier - spier die aan het skelet vastzit Slagader - bloedvat dat het bloed van het hart naar de weefsels vervoert Slokdarm - bovenste deel van het spijsverteringskanaal. Mondt uit in de maag
Smaakzintuigcel - zintuigcel op de tong, die gevoelig is voor opgeloste stoffen Sociaal gedrag - gedrag ten opzichte van groepsgenoten Speeksel - product van de speekselklieren. Bevat enzym voor de vertering van zetmeel Spermacel - mannelijke voortplantingscel Spierbundel - onderdeel van een spier. Elke spierbundel is omgeven door bindweefsel Spierschede - laag bindweefsel om een spier Spiervezel - onderdeel van een spierbundel Spraakcentrum - deel van de hersenen dat alle bewegingen regelt die nodig zijn om te kunnen spreken Staafje - lichtzintuigcel gevoelig voor licht en donker Stamboom - schematische weergave van fenotypen in een familie Stigma - ademopening bij insecten Stijgbeugel - zie Gehoorbeentjes Stikstofkringloop - kringloop van het stikstofatoom: ingebouwd in nitraat, eiwit, ammoniak, nitriet en weer in nitraat Stofwisseling - alle opbouw- en afbraakreacties in een organisme Stress - geestelijke en lichamelijke spanning waarop het lichaam met ziekte reageert Strotklepje - klepje dat bij het slikken de luchtpijp afsluit Strottenhoofd - bovenste deel van de luchtpijp Stuifmeelbuis - buis die uit een stuifmeelkorrel ontstaat wanneer deze op een stempel terechtkomt Suikerziekte - diabetes; ziekte waarbij het glucosegehalte van het bloed te hoog is Talgkliertje - kliertje in de lederhuid dat talg maakt Tandplak - aanslag op tanden en kiezen, bestaande uit bacteriën en voedselresten Tandsteen - verharde tandplak Tastzintuigcel - zintuigcel in de lederhuid, die reageert op drukverschillen Teelbal - testis; orgaan waar mannelijke voortplantingscellen en mannelijke hormonen worden gemaakt Teenganger - dier dat bij het lopen steunt op de teenkootjes Temperatuurzintuigcel - zintuigcel in de lederhuid, die reageert op temperatuurverschillen Territoriumgedrag - gedrag waarmee het eigen gebied wordt veilig gesteld, onder andere door dreigen, door geven van reuksignalen Topganger - zie Hoefganger Tracheeën - ademhalingsorgaan bij insecten Trommelholte - middenoor Tussencelstof- materiaal dat tussen de cellen zit, zoals cellulose, hout, kalk, bloedvloeistof Tussenribspieren - spieren waarmee de ribben bewogen kunnen worden Twaalfvingerige darm - gedeelte van het spijsverteringskanaal direct onder de maag. Hierin wordt vet in fijne bolletjes verdeeld en worden eiwitten, koolhydraten en vetten verteerd Twee-eiige tweeling - tweeling die ontstaan is uit twee, gelijktijdig bevruchte, eicellen
Tweejarige plant - plant die het eerste jaar kiemt en groeit. Het tweede jaar bloeit ze en vormt zaad. Daarna sterft ze af Uitscheiden - verwijderen van overtollige en schadelijke stoffen uit het lichaam Uitwendige prikkel - prikkel uit de buitenwereld, zoals geluid of licht Ureum - afbraakproduct van eiwit. Wordt met de urine uitgescheiden Urine - vloeistof die door de nieren wordt gevormd en opgeslagen in de blaas Urinebuis - afvoerbuis van de blaas naar buiten Urineleider - afvoerbuis van de nier naar de blaas Vaatvlies - laag van het oog waarin de bloedvaten lopen Vacuole - ruimte in de cel, gevuld met vloeistof Verbranding - proces in levende cellen dat dient om energie vrij te maken. Brandstof reageert met zuurstof, er ontstaat water en koolstofdioxide en er komt energie vrij Verdampen - overgaan in gasvormige fase Verslaving - gewoonte die niet of alleen met grote moeite is af te leren Verstuiking - gewrichtskop schiet even uit de kom en gaat vanzelf weer terug Verteren - oplosbaar maken van voedingsstoffen Verwelken - slap gaan hangen door watergebrek Verzuring - het zuurder worden van de bodem en het water door de invloed van allerlei afvalstoffen Vetcel - cel in het onderhuidsbindweefsel waarin vet wordt opgeslagen Vetten - belangrijk bestanddeel van olie en noten. In het lichaam gebruikt als brandstof en als reservestof Vezel - onverteerbaar bestanddeel van planten Vitamine - zit veel in groenten, fruit en vlees. Dient in organismen als beschermende stof en als bouwstof Vleeseter - dier dat alleen andere dieren eet Vlokkentest - onderzoek aan hechtvlokken van de placenta. Hiermee kunnen sommige erfelijke afwijkingen al vroeg in de zwangerschap worden opgespoord Voedingsmiddelen - alles wat je eet of drinkt Voedingsstof- bestanddeel van een voedingsmiddel: koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen, vitaminen, water Voedselketen - keten van organismen waarvan elke schakel voedsel is voor de volgende schakel Voedselvergiftiging - ziekte die kan ontstaan door het eten van bedorven voedsel Voedselweb - geheel van voedselketens in een levensgemeenschap Voortplantingscel - eicel of zaadcel; deze cellen bevatten de erfelijke informatie in enkelvoud Vrucht - ontstaat uit vruchtbeginsel. Bevat één of meer zaden Vruchtbare dagen - ca. drie dagen direct na de ovulatie, waarop bevruchting mogelijk is Vruchtvliezen - vliezen rondom embrvo en vruchtwater Vruchtwater - vloeistof in de baarmoeder waarin het embryo drijft Vruchtwaterpunctie - onderzoek aan cellen in het vruchtwater. Hiermee kunnen sommige erfelijke afwijkingen al vroeg in de zwangerschap worden opgespoord Warming-up - oefeningen om het lichaam gereed te maken voor training Water - in organismen gebruikt als bouwstof en als tranportmiddel Wee - samentrekking van de spieren van de baarmoeder
Weefsel - groep bij elkaar liggende cellen die dezelfde vorm en dezelfde functie hebben Weefselvloeistof- vloeistof in de weefsels Weerstand - bestand zijn tegen ziekte Welzijn - geestelijk en lichamelijk gezond zijn Whiplash - beschadiging van het ruggemerg in de nek Windbloem - bloem die in haar bouw is aangepast aan bestuiving door de wind Wortelharen - uitstulpingen van de opperhuidcellen vlak boven de worteltop X-chromosoom - chromosoom dat bij vrouwen tweemaal en bij mannen eenmaal in elke celkern voorkomt Y-chromosoom - chromosoom dat bij mannen in elke celkern eenmaal voorkomt. Vrouwen hebben dit chromosoom niet Zaad - hieruit ontwikkelt zich een plant Zaadblaasje - blaasje dat stof maakt waarin zaadcellen zich beter bewegen Zaadcel - mannelijke voortplantingscel Zaadverspreiding - verspreiding van zaden. Dit vergroot de overlevingskansen van de jonge plant Zelfreinigend vermogen - het vermogen van water zich op natuurlijke wijze te zuiveren. Bacteriën breken organische stoffen af. Hiervoor is zuurstof nodig Zenuwcel - cel gespecialiseerd in het doorgeven van impulsen Zenuwstelsel - stelsel, bestaande uit hersenen, ruggemerg en zenuwen; het regelt dingen die snel moeten gebeuren Zintuig - orgaan dat dient om informatie uit de omgeving of uit het lichaam waar te nemen Zintuigcel - cel gespecialiseerd in het waarnemen van prikkels Zonne-energie - energie afkomstig van de zon Zure regen - afvalstoffen (uitlaatgassen, drijfmest) lossen op in het regenwater en veroorzaken een verzuring van de bodem Zweetkliertje - kliertje in de lederhuid dat zweet maakt