8. VERKLARENDE WOORDENLIJST
Abrasie: voortschrijdend verlies van de harde tandweefsels ten gevolge van mechanische afslijting door niet-fysiologische oorzaken zoals bv. bruxisme (in tegenstelling tot attritie) Agenesie: afwezig blijven van een tand omdat hij niet aangelegd is Alveole: tandkas; ruimte in de kaak waarin de tand zich bevindt Alveolair bot: dat deel van de maxilla en mandibula dat de tanden ondersteunt en beschermt; maakt deel uit van het parodontium Ameloblast: cylindervormige cel van ectodermale oorsprong die tandglazuur vormt Anodontie: fenomeen waarbij alle tanden congenitaal afwezig zijn Antagonist: tand van de onder- (boven-)kaak die bij occlusie contact heeft met een tand van de boven- (onder-) kaak Apicaal: naar de worteltop toe gericht (in tegenstelling tot coronaal) Approximale ruimte: interdentale ruimte; ruimte gelegen tussen twee naburige tanden in Approximaal vlak: het naar het naastgelegen gebitselement gericht vlak van een tand of kies (mesiaal of distaal vlak) Axiaal: volgens de lengteas van een tand Attritie: voortschrijdend verlies van de harde tandweefsels ten gevolge van mechanische afslijting door fysiologische oorzaken zoals bv. kauwen (in tegenstelling tot abrasie) Avulsie (of exarticulatie): de tand is ten gevolge van een trauma volledig uit de alveole geslagen. Buccaal: (tandvlak) gericht naar de wangen Cement: dun gecalcifieerd laagje dat het dentine van de wortel bedekt; maakt deel uit van het parodontium Cervicaal: ter hoogte van de tandhals (of cervix) Concussie: de tand is bv. ten gevolge van een trauma niet zichtbaar verplaatst in de alveole, is ook niet mobieler, maar is wel gevoelig bij percussie Coronaal: naar de tandkroon gericht (in tegenstelling tot apicaal) Creviculaire vloeistof: ontstekingsexudaat dat bij gingivitis uit de pocket vloeit Cuspis: een duidelijke verhevenheid van het kauwvlak van een tand; knobbel Dekbeet: een extreme vorm van een diepe beet waarbij de bovensnijtanden de ondersnijtanden volledig bedekken wanneer de tanden van onder- en bovenkaak op elkaar gezet worden VWVJ - STANDAARD MONDGEZONDHEID - DEEL VIII: VERKLARENDE WOORDENLIJST – MAART 2009
334
Dens in dente: vormafwijking die het resultaat is van ofwel een neerwaartse proliferatie van een deel van het intern glazuurepitheel van het glazuurorgaan in de dentale papil ofwel van een vertraagde groei van een deel van de tandkiem. Klinisch doet het denken aan een zeer diepe put op het palataal vlak van een bovensijtand. Het komt het meest voor ter hoogte van de laterale snijtand in de bovenkaak. Dentine: gemineraliseerd tandweefsel dat het grootste deel vormt van een tand; het is bedekt met glazuur in de kroon en met cement in de wortel; het bestaat uit een groot aantal dentinetubuli in een gemineraliseerde collageen matrix Diasteem: ruimte tussen twee naburige tanden (centraal diasteem: ruimte tussen twee centrale snijtanden in de bovenkaak) Diepe beet: een in sterkere mate overlapping van de boventanden ten opzichte van de ondertanden wanneer de tanden van onder- en bovenkaak op elkaar gezet worden Distaal: (tandvlak) gericht naar de keel; van het midden van de tandboog weg (in tegenstelling tot mesiaal) Disto-occlusie: occlusieafwijking waarbij de onderkaak meer dorsaal is gelegen dan normaal (Angle klasse II occlusie) Dwangbeet: een door een abnormale stand van gebitselementen gedwongen afwijkende occlusiepositie. Wanneer er een dwangbeet is, zal de onderkaak na het eerste contact tussen tanden (dus op het moment dat de mond nog niet volledig dicht is) afglijden. Bij een laterale dwangbeet, glijdt de onderkaak naar links of rechts en is er een middenlijndeviatie. End-to-end beet: de snijkanten van boven- en ondertanden staan recht tegenover elkaar, er is dus helemaal geen overlapping van de snijtanden wanneer de tanden van onder- en bovenkaak op elkaar gezet worden Eversie: een naar labiaal afwijkende stand van een tand; synoniem: labioversie, proversie, labio-inclinatie, proclinatie Extrusie (of extrusieluxatie): de tand is bv. door trauma gedeeltelijk verplaatst (in een axiale richting) uit de alveole (en kent dus een verhoogde mobiliteit) Foetor ex ore: onaangename geur uit de mond; synoniem: halitosis Fissuur: groeve in de kauwvlakken van tanden en kiezen
VWVJ - STANDAARD MONDGEZONDHEID - DEEL VIII: VERKLARENDE WOORDENLIJST – MAART 2009
335
Fluorosis: dysplasie van gebitselementen door te grote consumptie van fluoride tijdens de aanleg. Bij matige overdosis ontstaan witte vlekjes in het glazuur; bij hoge doses ontstaan tevens hypoplasieën. Furcatie: splitsing van wortels; bifurcatie van tweewortelige tanden (molaren in onderkaak
en
premolaren
in
bovenkaak)
en
trifurcatie
van
driewortelige tanden (molaren in bovenkaak) Fusie: vorming van dubbeltanden door de versmelting van twee naburige tandkiemen Gecompliceerde kroonfractuur: glazuur-dentinefractuur waarbij ook de pulpa bloot ligt Geminatie: vorming van dubbeltanden; synoniem: dentes geminati Gingiva: tandvlees; het gedeelte van het mondslijmvlies dat de klinische kroon van een tand omgeeft Glazuur: harde, transparante deklaag van de tandkroon; het is het hardste biologische weefsel Halitosis: onaangename geur uit de mond; synoniem: foetor ex ore Hypomineralisatie: ontwikkelingsafwijking van de harde tandweefsels wanneer de mineralisatie van de organische matrix verstoord wordt Hypoplasie: ontwikkelingsafwijking van de harde tandweefsels wanneer de matrixneerslag verstoord wordt Hyposialie: objectief vastgestelde verlaagde speekselproductie (in tegenstelling tot xerostomie: subjectieve ervaring van een droge mond). Incisaal: snijdend; snijdende rand van snijtanden en hoektanden Intrusie: de tand is dieper in de tandkas of alveole verplaatst onder invloed van niet-fysiologische krachten (bv. trauma) Inversie: een naar binnen gerichte stand van een tand; synoniem: linguoversie, palatoversie,
retroversie,
linguo-inclinatie,
palato-inclinatie,
retroclinatie Kroon-wortelfractuur: fractuur van glazuur, dentine en cement; afhankelijk van het feit of de pulpa al dan niet is aangetast, spreekt men over een gecompliceerde of ongecompliceerde kroon-wortelfractuur Kruisbeet: occlusieverhouding waarbij de gebitsbogen elkaar kruisen; dit kan unilateraal of bilateraal voorkomen Labio-inclinatie: een naar labiaal afwijkende stand van een tand; synoniem: eversie, proversie, labioversie, proclinatie Labioversie: een naar labiaal afwijkende stand van een tand; synoniem: eversie, proversie, labio-inclinatie, proclinatie
VWVJ - STANDAARD MONDGEZONDHEID - DEEL VIII: VERKLARENDE WOORDENLIJST – MAART 2009
336
Laterale luxatie: de tand is bv. ten gevolge van een trauma verplaatst in een niet-axiale richting; de alveolewand is hierbij gecomprimeerd of gebroken Linguaal: (tandvlak) gericht naar de tong in de onderkaak; aan de tongzijde Linguo-inclinatie: een naar binnen gerichte stand van een tand; synoniem: inversie,
palatoversie,
retroversie,
linguoversie,
palato-inclinatie,
retroclinatie Linguoversie: een naar binnen gerichte stand van een tand; synoniem: inversie, palatoversie,
retroversie,
linguo-inclinatie,
palato-inclinatie,
retroclinatie Macrodontie: abnormaal grote afmetingen van alle tanden binnen één gebit; het kan echter ook voorkomen aan één zijde of bij een serie tanden (bv. snijtanden); synoniem: megalodontie. Mesiaal: (tandvlak) gericht naar het midden van de tandboog Microdontie: abnormaal kleine afmetingen van de tanden; microdontie gaat soms samen met aangezichtsspleten (schisis van lip en/of palatum), het syndroom
van
Ehlers-Danlos,
afwijkingen
van
de
hypofyse
en
ectodermale stoornissen. Neutro- of normale occlusie (Angle klasse I): die occlusieverhouding waarbij de palatale knobbels van de premolaren en molaren van de bovenkaak passen in de (centrale en marginale) fossae van de onderboog, de onderelementen bovenelementen
een
halve
premolaarbreedte
interdigiteren
en
de
mesiaal
t.o.v.
bovensnijtanden
de de
ondersnijtanden 2 tot 3 mm bedekken. Mesio-occlusie: occlusieafwijking met voorwaartse stand van de ondertandboog (Angle klasse III occlusie) Occlusaal: kauwvlak van premolaren en molaren; met betrekking tot de kauwvlakken van tanden Odontoblast: cel van mesodermale oorsprong die dentine vormt Oligodontie:
fenomeen
waarbij
zes
of
meer
tanden
afwezig
zijn,
de
verstandskiezen weliswaar niet in rekening genomen Ongecompliceerde kroonfractuur: fractuur met substantieverlies die beperkt blijft tot het glazuur (glazuurfractuur) of waarbij ook het dentine beschadigd is (glazuur-dentinefractuur); de pulpa ligt niet bloot Open beet: wanneer de tanden van onder- en bovenkaak op elkaar gezet worden, is er geen contact tussen de fronttanden
VWVJ - STANDAARD MONDGEZONDHEID - DEEL VIII: VERKLARENDE WOORDENLIJST – MAART 2009
337
Overbeet: de afstand tussen de incisale randen van de bovensnijtanden ten opzichte van die van de ondersnijtanden gemeten in verticale zin; In Angelsaksische literatuur: vertical overlap of overbite Palataal/palatinaal: naar het palatum of gehemelte gericht (in de bovenkaak) Palato-inclinatie: een naar binnen gerichte stand van een tand; synoniem: linguoversie,
inversie,
retroversie,
linguo-inclinatie,
palatoversie,
retroclinatie Palatoversie: een naar binnen gerichte stand van een tand; synoniem: linguoversie, inversie, retroversie, linguo-inclinatie, palato-inclinatie, retroclinatie Parodontaal ligament: dens fibreus bindweefsel dat de ruimte inneemt tussen het worteloppervlak
en
het
alveolair
bot;
maakt
deel
uit
van
het
parodontium Parodontium: steunapparaat van een tand, bestaande uit het wortelcement, het parodontaal ligament, het alveolair bot en de gingiva “Peg shaped tooth”: kegelvormige tand; komt het meest voor ter hoogte van de laterale snijtand in de bovenkaak Pocket: pathologisch verdiepte toestand van de sulcus gingivalis Proclinatie: een naar labiaal afwijkende stand van een tand; synoniem: labioversie, proversie, labio-inclinatie, eversie Protrusie: sagittale occlusie- of kaakanomalie waarbij de fronttanden te ver naar voor staan Proversie:
een
naar
labiaal
afwijkende
stand
van
een
tand;
synoniem:
labioversie, eversie, labio-inclinatie, proclinatie Pulpa:
de
vaat-
en
zenuwstreng
die
zich
samen
met
bindweefsel
en
odontoblasten in de pulpaholte van een tand bevindt Pulpaholte: tandholte Retroclinatie: een naar binnen gerichte stand van een tand; synoniem: linguoversie,
inversie,
retroversie,
linguo-inclinatie,
palatoversie,
palato-inclinatie Retroversie:
een
naar
binnen
gerichte
stand
van
een
tand;
synoniem:
linguoversie, inversie, palatoversie, linguo-inclinatie, palato-inclinatie, retroclinatie Retrusie: achterwaartse stand van tanden en/of processus alveolaris Subluxatie: de tand is bv. ten gevolge van een trauma niet zichtbaar verplaatst in de alveole, maar is wel mobieler; meestal ontstaat er een bloeding uit de sulcus Sucrose: een uit glucose en fructose samengesteld disaccharide; synoniem: saccharose VWVJ - STANDAARD MONDGEZONDHEID - DEEL VIII: VERKLARENDE WOORDENLIJST – MAART 2009
338
Sulcus: de spleet tussen het tandoppervlak en het tandvlees Tandhals: zone van een tand waar de kroon (bedekt door glazuur) overgaat in de wortel (bedekt door cement) Tandplaque: zachte massa die zich o.a. hecht op het tandoppervlak bij onvoldoende mondhygiëne. Tandplaque bestaat uit bacteriën, cellulaire substanties,
koolhydraten,
eiwitten,
vetten,
calcium,
magnesium,
fosfaten en carbonaten, opgenomen in een matrix. Klinisch kan je tandplaque herkennen als een geelwit beslag op het tandoppervlak dat makkelijk weg te schrapen is met een instrument (bv. met een sonde). Tandsteen: wanneer tandplaque langdurig op de tanden aanwezig blijft (door onvoldoende
mondhygiëne),
treedt
een
verharding
op
doordat
mineralen uit het speeksel in het laagje tandplaque neerslaan. Men spreekt dan over tandsteen. Tandsteen kan je klinisch herkennen als een gele tot bruine neerslag op de tanden; tandsteen kan je niet meer met een tandenborstel verwijderen. Voorbeet: de afstand tussen de incisale randen van de bovensnijtanden ten opzichte van die van de ondersnijtanden gemeten in horizontale zin; synoniem: horizontale overbeet, sagittale overbeet; In Angelsaksische literatuur: horizontal overlap of overjet Wortelfractuur: horizontale of verticale fractuur van de wortel waarbij cement, dentine en pulpa zijn betrokken Xerostomie: subjectieve ervaring van een droge mond (in tegenstelling tot hyposialie: objectief vastgestelde verlaagde speekselproductie)
VWVJ - STANDAARD MONDGEZONDHEID - DEEL VIII: VERKLARENDE WOORDENLIJST – MAART 2009
339