Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom
Instituut Mariagaard
GODSDIENST-1ste graad A-stroom en B-stroom Vakleerkrachten: Berkers Carine De Vos Nele
Schooljaar: 2O11 – 2O12 Verklarende woordenlijst: advent:
voorbereidingstijd op Kerstmis, de vier zondagen voor Kerstmis.
adventskrans:
krans met groende takken,rode linten en vier rode kaarsen ,symbool voor hoop,licht en liefde in de voorbereiding op Kerstmis.
Allerheiligen:
1 november: herdenking van alle heiligen in de katholieke kerk.
Allerzielen:
2 november: Het herdenken van de doden in de katholieke kerk.
askruisje:
een kruis dat met as op het voorhoofd van christelijke gelovigen wordt getekend op Aswoensdag.
Aswoensdag :
woensdag waarop de vasten of veertigdagentijd begint.
barmhartigheid:
het tonen van medelijden met mensen die het moeilijk hebben.
bedevaart:
reis (soms te voet) naar een heilige plaats, al biddend en ook om daar te bidden.
berouw:
Echt en gemeend spijt hebben van wat je verkeerd hebt gedaan.
besnijdenis:
het weghalen van (een stukje van) de voorhuid van de penis, meestal bij pasgeborenen. Gebruikelijk in het jodendom en de islam.
1
Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom Betlehem:
plaats waar Jezus volgens de evangelies van Matteüs en Lucas zou geboren zijn. Ligt in Judea, in het zuiden van Israël.
bidden:
maakt deel uit van een godsdienst. In een gebed zoek je contact met God en deel je je gevoelens en gedachten.
boeddhisme:
een levensbeschouwing uit het oosten, gesticht door Boeddha rond 4OO v.C. Belangrijk zijn het loskomen van aardse gehechtheid om zo tot innerlijke rust te komen.
boete:
een straf die je moet ondergaan omdat je inziet dat je een fout hebt gemaakt.
Brahman:
hoogste of enige god in het hindoeïsme.
Broederlijk Delen:
christelijke vereniging die mensen bewust maakt van problemen in de derde wereld en er projecten steunt.
celibaat:
vrijwillige keuze om geen partnerrelatie aan te gaan en geen gezin te stichten o.a. om godsdienstige redenen.
Chanoeka:
joods lichtfeest in december waarop de herinwijding van de tempel wordt gevierd.
chrisma
olie of zalf die door de bisschop wordt gewijd op Witte Donderdag en wordt gebruikt bij het doopsel, bij het vormsel, bij de priester- en bisschopswijding en bij de wijding van altaren en kerken.
Christus:
afkomstig van het Griekse ‘Christos’, dat ‘gezalfde’ of ‘Messias’ betekent; een naam voor Jezus.
communie:
het deel van de eucharistie waarbij de gelovigen de hostie ontvangen.
crematie:
verassing of verbranding van het lichaam van een overledene.
David :
volgend de Bijbel de tweede koning van het koninkrijk Israël. Hij regeerde rond 1OOO voor Christus.
Derde wereld:
de arme landen in het zuidelijk halfrond.
Dode Zee:
zeer groot meer in het zuidoosten van Israël, met een hoog zoutgehalte.
Dode Zeerollen:
een verzameling handschriften van het Oude Testament uit 25O tot 5O na Christus.
2
Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom drempel:
overgang in het leven waarbij je het oude vertrouwde achter je laat.
eucharistie :
sacrament van de katholieke Kerk waarin het leven, het lijden en de verrijzenis van Jezus worden herdacht.
evangelie :
woord uit het Grieks dat ‘goed nieuws’ betekent, tekst in het Nieuwe Testament over Jezus.
Farizeeën :
godsdienstige groep uit de tijd van Jezus. Ze leefden de joodse wetten streng na en vermeden elk contact met de Romeinen.
Galilieeër:
een inwoner van Galilea, een provincie in het noorden van Israël in de tijd van Jezus. Jezus was een Galileeër.
gebod:
godsdienstige regel waaraan de gelovige zich moet houden.
geloofsbelijdenis:
een korte inhoud van de kernpunten van het geloof dat gedeeld wordt met gelovigen van dezelfde godsdienst.
gemeenschap:
mensen met een gemeenschappelijk kenmerk die een deel zijn van de samenleving.
Goede Vrijdag:
vastendag, herdenking van Jezus’ dood, in de Goede Week, de vrijdag voor Pasen.
Goede Week:
week voor Pasen, die begint met Palmzondag en eindigt met Stille Zaterdag. Het is een belangrijke week voor christenen met de herdenking van het lijden, de dood en de verrijzenis van Jezus Christus.
groep:
mensen die samenwerken of samenhoren.
Handelingen:
onderdeel van het Nieuwe Testament, over het leven van de eerste christenen.
heiligen:
mensen die naar Jezus’ voorbeeld hebben geleefd en een voorbeeld zijn voor de christenen.
Hemelvaart:
christelijke feestdag, 4O dagen na Pasen.
hostie:
een rond, dun schijfje dat gebakken is uit zuiver ongedesemd (ongegist) tarwemeel en dat gebruikt wordt in de eucharistie.
Jeruzalem:
stad in Israël, de bakermat van het jodendom en het christendom. Het is ook een heilige stad voor de islam.
3
Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom JHWH:
Hebreeuwse lettercombinatie, staat in de Hebreeuwse Bijbel voor de naam God.
Johannes de Doper:
een profeet en prediker in Jezus’ tijd. Hij keek uit naar de komst van de Messias. Hij doopte met water uit de Jordaan.
Jordaan:
rivier in Israël die het Meer van Galilea met de Dode Zee verbindt.
katholiek:
letterlijk: algemeen, voor allen. Gelovige die behoort tot de grootste groep binnen het christendom.
katholieken:
groep christenen die leven in gemeenschap met de paus van Rome.
kerstkring:
de tijd rond Kerstmis: begint met de eerste zondag van de advent en eindigt de eerste zondag na 6 januari.
Kerstmis:
christelijk feest waarbij de geboorte van Jezus wordt gevierd.
Koran:
het heilige boek van de moslims.
Latijns kruis:
symbool van het christendom, als herinnering aan de kruisdood van Jezus.
levensbeschouwing:
stroming die zich vooral bezighoudt met opvattingen over de zin van het leven.
levensverhaal:
de chronologische opsomming van je drempels of scharniermomenten die een beeld van je leven geven.
Maria:
de moeder van Jezus.
Maria- ten- hemelopneming:
15 augustus, feest voor Maria als hoop op de verrijzenis.
meditatie:
oefeningen om je geest tot rust te brengen en inzicht te krijgen in het grote geheel.
Messias:
de gezalfde, een gezondene van God waar het joodse volk naar uitkeek/uitkijkt; een naam voor Jezus.
mimiek:
alle gevoelens die je uitdrukt met je gezicht en met gebaren.
misionaris:
priester of zuster die naar een ander land trekt om er het christelijk geloof te verkondigen en het leven van de mensen te delen.
Mohammed:
de profeet van de moslims.
4
Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom moskee:
een islamitisch gebedshuis.
naasten:
de mensen met wie je samenleeft.
naastenliefde:
een oproep van Jezus om elke mens op je levensweg te behandelen zoals je zelf wilt behandeld worden.
Nazareth:
dorpje in Galilea waar Jezus zijn kinder- en jeugdjaren doorbracht.
Nieuwe Testament:
heilig boek van de christenen, met teksten over Jezus en over de eerste christenen.
Offerfeest:
belangrijkste feest van de moslims, herdenking van het offer van Ibrahim. Typisch is het slachten van een schaap.
Oude Testament:
heilig boek van de christenen, komt ongeveer overeen met de joodse Tenach.
paaswake:
rituele viering in de paasnacht waarin vuur, licht en water belangrijke symbolen zijn en Jezus’ verrijzenis wordt herdacht.
Palmzondag:
de dag waarop herdacht wordt dat Jezus als een koning in Jeruzalem wordt verwelkomd, het begin van de Goede Week.
parabel:
een kort verhaal in de Bijbel, vaak verteld door Jezus. Het zet aan tot nadenken en bevat vaak een oproep om je leven te veranderen.
parochie:
groep katholieke christenen, meestal binnen dezelfde gemeente, met gezamelijke vieringen in een kerk, en andere activiteiten..
Pasen:
het oudste christelijke feest; het vieren van de verrijzenis van Jezus Christus.
pastoraal:
het godsdienstig zorg dragen voor elkaar.
Pax Christi:
christelijke organisatie die onder andere in België opkomt voor vrede, verzoening en mensenrechten.
Pentateuch:
vijf eerste boeken van de joodse Bijbel( en van het Oude Testament), ook Thora of Wet genoemd.
Pinksteren:
christelijk feest, 5O dagen na Pasen, waarop de komst van de Heilige Geest en het ontstaan van de kerkgemeenschap wordt gevierd.
5
Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom preek:
belangrijk onderdeel van de christelijke eredienst. De verkondiging van Gods Woord staat hier centraal.
profeet:
iemand die vanuit zijn geloof een opdracht in naam van God vervult. Die opdracht is vooral het verkondigen van God wil aan de mensen.
puberteit:
overgangsperiode tussen kindertijd en volwassenheid.
rabbi:
een Hebreeuws woord dat ‘(mijn) meester’ of ‘(mijn) heer’ betekent. In het Nieuwe Testament is het de titel voor joodse leraren en schriftgeleerden. Vanaf 7O na Christus werd in de joodse traditie de naam ‘rabbi’ vooral gebruikt voor geleerden in Palestina.
ramadan:
vastenmaand in de islam, wordt afgesloten met het Suikerfeest.
reïncarnatie:
opnieuw geboren worden na je dood in een ander levend wezen.
religie:
godsdienst of geloof.
Rijk Gods:
de wereld die christenen nastreven door te leven zoals ze leerden van Jezus: een plaats waar het goed is om te leven voor iedereen, waar iedereen in vrede leeft met zichzelf, met de anderen, met de natuur en met God.
ritueel:
een voorgeschreven manier waarop een godsdienstige handeling moet verlopen.
roeping:
overtuiging dat je een taak moet volbrengen in je leven: maatschappelijk of geestelijk. Een godsdienstige roeping wordt vaak toegeschreven aan een roeping door God.
sabbat:
rustdag bij de joden, zevende dag van de week (zaterdag).
sacrament:
christelijk ritueel op belangrijke levensmomenten en bij samenkomsten ,vb. het doopsel en de eucharistieviering. Elk sacrament heeft eigen woorden en tekens en maakt de aanwezigheid van God bij de gelovige zichtbaar.
scharniermoment:
overgang in je leven waarbij je het oude vertrouwde achter je laat.
spiritueel:
geestelijk, wat de mens verbindt met wat hem overstijgt.
Stille Zaterdag:
rouwdag om Jezus’ dood, dag voor Pasen.
6
Verklarende woordenlijst Godsdienst1ste graad A-stroom en B-stroom Suikerfeest:
feest als afsluiting van de islamitische vasten of ramadan.
symbool:
een sterk teken dat iets zegt over de kracht van wat er gebeurt.
synagoge:
joods gebedshuis.
tabernakel:
kastje in de kerk waarin de hosties worden bewaard na de consecratie.
Tenach:
heilig boek van de joden, letterwoord dat de drie delen van de joodse Bijbel bevat: Wet, profeten en Geschriften.
Thora:
de Wet (Hebreeuws). Met deze term wordt ook het hele heilige boek van de joden aangeduid.
Tien geboden:
decaloog, tien leefregels voor joden en christenen , uit de Bijbel.
vasten:
godsdienstige periode van onthouding door bijvoorbeeld minder te eten of bezit aan armen te schenken om zo tot inkeer te komen, in het christendom de voorbereidingstijd voor Pasen.
waarden:
idealen of motieven die door een samenleving goed worden bevonden om na te streven.
Witte Donderdag:
christelijke feestdag in de Goede Week, de donderdag voor Pasen, herdenking van de voetwassing en het Laatste Avondmaal.
zalven:
godsdienstig ritueel, inwrijven van een lichaamsdeel met olie, als teken van verbondenheid met God of als uitdrukking van geneeskracht.
ziel:
het deel van de mens dat niet lichamelijk is , de drager van zijn geest.
Zoon van God:
titel van Jezus die zijn verbondenheid met God weergeeft.
7