19141918 Verhoye Danny
RONSE’S OORLOG De eerste wereldoorlog in Zedelgem en omgeving
Inhoudsopgave INLEIDING .................................................................................................................... 3 DE “EUROPEESCHE OORLOG” ............................................................................... 6 DE DUITSE ORGANISATIE VAN BELGIË ............................................................. 51 ZEDELGEM MUNITIEDEPOT EN LEGERKAMP IN OP IV.................................. 62 ARTILLERIE-WERKSTATT-4, NEBENSTELLE ZEDELGHEM ............................ 81 VLIEGPLEIN BIJ HET HALFWEEGHUIS ............................................................... 91 OPERATION MICHAËL EN DE BEVRIJDING VAN ZEDELGEM ..................... 104 BIJVOEGSEL-1: DE TRAMLIJN BRUGGE-LEKE .................................................. 120 BIJVOEGSEL-II : DIENSTPLICHTIGEN 1910-1914 EN GESNEUVELDEN ...... 123 BIJVOEGSEL- III : HET GEMEENTEHUIS VAN ZEDELGEM ............................ 129 BIJVOEGSEL-IV : VLOETHEMVELD EN BAESVELD ......................................... 131 NOTEN ...................................................................................................................... 133 RONSE: DE ORIGINELE TEKSTEN VAN PASTOOR RONSE .......................... 138 BIBLIOGRAFIE ......................................................................................................... 142 VERANTWOORDING EN BRONVERMELDING ................................................ 143 GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN NU MINDER BEKENDE WOORDEN OF DIALECT ................................................................................................................... 144
2
Inleiding Het is bijna 100 jaar geleden dat onze streek werd meegesleurd in deze turbulente en gewelddadige periode waarin Europa een opmerkelijke gedaanteverwisseling doormaakte. Tijdens mijn opzoekingen voor “Een Naam in Arduin” vond ik ook wat informatie die puur betrekking had op wat er zich te Zedelgem en omgeving afspeelde tijdens wereldoorlog I. Omdat ik die gegevens voor mijn eerdere werk alleen kon gebruiken om de troepenverplaatsingen en de chaos bij de terugtocht van het Belgische leger uit Antwerpen te illustreren, besloot ik al vlug om ze niet verloren te laten gaan. Daarom kan deze “Ronse’s oorlog” gezien worden als een spin-off van “Een Naam in Arduin”. Ik heb uit pastoor Ronse’s “De Geschiedenis van Zedelgem” de tekst over de eerste wereldoorlog tussen bladzijden 271 en 285 als kapstok gebruikt om dit werk als het ware aan op te hangen, want zijn boek schetst alvast een sumiere tijdslijn en vooral een sfeerbeeld van de locale geschiedenis tijdens wereldoorlog 1. In 1966 liep ik school bij de broeders Xaverianen op Zedelgem de Leeuw en zat in het 4e leerjaar bij meester Gilbert Vandenwyngaerde. Omdat ik toen reeds grote interesse had voor geschiedenis leende hij mij het boek van pastoor Ronse uit en ik las er gretig in. Ik heb het boek een paar jaar terug herlezen en daarom besloot ik bij de start van dit werk om het als leidraad te gebruiken. Mijn eerste werktitel, “Publiek geheim te Zedelgem” werd onderuit gehaald doordat dezelfde gebruikt werd voor de TV-uitzending over het krijgsgevangenenkamp in het munitiepark. Ik heb lang nagedacht over een nieuwe titel en uiteindelijk gekozen voor Ronse’s oorlog, dit in de zin van de oorlog die pastoor Ronse beleefde en beschreef. Het is belangrijk om weten dat pastoor Ronse zijn werk een paar jaar na de eerste wereldoorlog schreef, waarschijnlijk aan de hand van persoonlijke notities en herinneringen en het werd pas in 1934 postuum gepubliceerd. Je kan uit het werk van Ronse niet altijd de juiste volgorde halen waarin de diverse gebeurtenissen zich werkelijk voordeden en soms zit de pastoor er met bepaalde historisch bekende data flagrant naast. In die zin denk ik was zijn hoofdstuk over de eerste wereldoorlog eerder bedoeld als een algemeen sfeerbeeld dat soms ten koste ging van de achterliggende feiten. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd om wat Ronse beschreef op zijn historische waarheid te toetsen. Daarenboven heb ik ook een poging gedaan om zijn “herinneringen” aan de eerste wereldoorlog meer in hun bredere historische context te duiden. Vooral voor het begin van de oorlog heb ik mij gebaseerd op een paar kranten uit die tijd omdat Ronse de inleiding van de strijd echt zeer summier beschreef in een paar zinnen, maar er was zoveel meer aan de hand. Toen de pastoor zijn boek schreef was een duiding in bredere context niet nodig want iedereen die zijn boek las had het persoonlijk meegemaakt en wist waarover hij het had… Dit is alvast geen poging om de geschiedenis van groot-Zedelgem tijdens de eerste wereldoorlog te schrijven, maar waar het mij passend leek heb ik geprobeerd zaken die zich op het grondgebied van verschillende deelgemeenten of buurgemeenten voordeden op een logische manier samen te ordenen op de tijdslijn en zo de bredere context te schetsen die de geschriften van Ronse meer begrijpbaar maakt. Het geheel heb ik ook proberen in te kaderen in de ruimere toestand van België en de grote gebeurtenissen uit de eerste wereldoorlog. Dit werk geeft een overzicht van de veranderingen die deze oorlog met zich meebracht en de invloed daarvan tot in de huidige tijd. Sommige passages over locale dagelijkse gebeurtenissen zijn moeilijk op hun historische waarheid te controleren omdat ze anecdotisch van aard zijn, die heb ik gewoon overgenomen omdat ik ervan uitga dat de pastoor zeker geen leugens zal neergeschreven hebben. Soms illustreren ze op treffende wijze de atmosfeer en de gemoedsgesteldheid van de mensen tijdens deze periode. Voor die passages 3
heb ik het eerder archaïsche Nederlands wel door hedendaags AN vervangen en ook waar ik het nodig achtte wat kritische bedenkingen toegevoegd. Uittreksels uit Ronse’s boek of uit toenmalige kranten of publicatie’s worden steeds in vetjes getoond, waarna een iets verdere analyse volgt. Om het geheel wat leesbaarder te maken zijn er referenties tussengevoegd naar de originele teksten van Ronse, die gegroepeerd zijn in het bijvoegsel “Ronse”. De eerste wereldoorlog was voor Zedelgem de catalysator die de landelijke gemeente van toen in luttele maanden tijd liet verpoppen tot een logistiek centrum dat bruiste van bedrijvigheid en overspoeld werd door soldaten. Dit was voor de toen reeds embryonaal aanwezige industrie de definitieve aanzet voor de latere industrialisering van onze gemeente. De fusiegemeente Groot-Zedelgem onstond op 1 januari 1977, daarbij werd Veldegem weer bij zijn oorspronkelijke gemeente gevoegd en kwamen ook Aartrijke en Loppem erbij. Voor de volledigheid moeten we ook vermelden dat daar een klein stukje Ruddervoorde en Torhout bijkwam dat bij de vorming van Veldegem bij die gemeente gevoegd was, die hoorden dus niet tot de oorspronkelijke kerngemeente Zedelgem zoals die in 1914 nog bestond. Bij de fusie telde de gemeente 18449 inwoners en dat aantal was in 2010 reeds uitgegroeid tot iets meer dan 22000. Ik was dan ook verrast bij Ronse te lezen dat er tijdens wereldoorlog I op een bepaald ogenblik reeds 18000 soldaten op de kerngemeente Zedelgem gelegerd bleken te zijn. Dit cijfer moet wel kritisch bekeken worden, maar het zal toch niet compleet naast de waarheid geweest zijn. Zo’n bewonersaantal zou de gemeente slechts iets meer dan 60 jaar later weer evenaren, maar dan wel op een oppervlakte waarbij Aartrijke en Loppem inbegrepen zijn. De eenzame bunker die je op vandaag nog langs de Zeedijkweg vindt en ook de bunker die naast café Breughelhof bij het station van Zedelgem volledig onder de klimop verborgen ligt, prikkelden reeds sedert mijn jeugdjaren mijn nieuwsgierigheid.
Wat is de geschiedenis achter deze nog bestaande bunker langs de Zeedijkweg ?
4
Beide zijn relicten uit deze turbulente periode van de eerste wereldoorlog en zijn tastbare overblijfselen van wat zich toen ter plaaste heeft afgespeeld. In de vroege jaren 60 van de vorige eeuw waren er nog meer bunkers in de onmiddellijk nabijheid van het station van Zedelgem maar die zijn nu echter verdwenen. Er waren er nog twee op de bedrijfsterreinen van het huidige CLASAL op de vroegere grens met Veldegem. Een van die bunkers was heel opvallend gelocaliseerd aan de rand van de Ruddervoordsestraat rechts voor het huidige hoofdgebouw van CLASAL. De toenmalige kasseiweg maakte daar zelfs een kleine u-bocht rond deze bunker. Hij werd afgebroken aanvang jaren zeventig van de vorige eeuw toen de kasseiweg naar Ruddervoorde werd geasfalteerd en verbreed. Links van het hoofdgebouw van CLASAL, maar dieper op het bedrijventerrein en daardoor minder opvallend vanaf de openbare weg, lag nog een grote hoge rechthoekige bunker. Toen Alidor Claeys op het grondgebied van Veldegem een tweede vestiging voor zijn IJzergieterij opende werd deze bunker zelfs als bedrijfsgebouw geïntegreerd. Tijdens recente nieuwbouwwerken bij CLASAL is deze nu ook verdwenen. Ik nodig U nu uit met mij terug te keren naar het sleuteljaar 1914. 1 maart 2014, eerste publicatie op internet Zedelgem, 15 maart 2015 : Ronse’s oorlog-v0.6 © Danny Verhoye (
[email protected])
5
De “Europeesche Oorlog” Dat op nieuwjaarsdag donderdag 1 januari 1914 voor het eerst een telefoonaansluiting op de gemeente Zedelgem kwam lijkt in onze hoogtechnologische wereld een onbelangrijke anekdote (Ronse-1). Met het oog op de naderende wereldbrand was dit begin vorige eeuw wel degelijk een zeer grote vooruitgang . De komst van de spoorweg in 1846 en de tram in 1910 (Bijvoegsel I) had de gemeente beter en sneller bereikbaar gemaakt en ze ook uit haar relatieve landelijke isolement gehaald. Vooral het feit dat alle Belgische spoorwegstations al snel onderling via de telegraaf met elkaar in verbinding stonden had de communicatie met de buitenwereld reeds een stuk sneller gemaakt. Voordien was men volledig afhankelijk geweest van de post en van boodschappers voor het ontvangen van informatie van buiten de gemeente of voor het krijgen van instructie van hogerhand. Op een vraag voor verduidelijking moest men bijgevolg ook langer wachten. De telefoon zou echter toelaten om via rechtstreekse menselijk communicatie op de hoogte te blijven van de toestand, om instructies van hogerhand te ontvangen en vooral om snel verduidelijking te krijgen in geval van twijfel. De winter van 1913-1914 was een van de koudste in jaren. Op vrijdag 20 maart keurde de daarvoor aangestelde Kamercomissie de afscheiding van Veldegem goed. (Ronse-2) . Het verlangen van de bevolking van het “Veld” om een onafhankelijke gemeente te vormen werd met deze goedkeuring door de parlementaire commissie voldaan en moest alleen nog in de plenaire kamer gestemd worden voor de splitsing echt effectief was. Het hele zuidelijk gebied van Zedelgem dat nu Veldegem genoemd wordt bestond oorspronkelijk uit onontgonnen “veld” en gemene gronden. In 1522 wordt in dit gebied een hofstede “de Hollevoorde” vermeld en in 1674 spreekt men reeds over een Hollevoordestraat. In een legger uit 1674 wordt de Lepemolen (1) vermeld gelegen aan de huidige Lepemolenstraat. De Kronemolen die langs de Torhoutsesteenweg stond, werd in 1929 afgebroken.
De Kronemolen
6
De Ferrariskaart (1770-1778) toont de omgeving van de Lepemolen als heide en moeras tot vlak bij de Torhoutsesteenweg. Net ten westen van de molen is langs de Torhoutsesteenweg wat ontgonnen land, maar verderop grenst de Torhoutsesteenweg weer aan heide en moerasland. De overkant van de Lepemolenstraat is wel ontgonnen land aan de noord-, oost- en zuidkant omringd met een smalle strook bos. Verder naar het zuiden en zuid-oosten van de Lepemolen is niks dan vijvers moerassen en heide. Er zijn geen huizen te vinden en het geheel is doorsneden door een aantal schaarse wegen. Pas vlak bij het huidige Sijsloo-Ruddervoorde zijn er weer huizen en is er ontgonnen land. De oude Ieperweg was een van de eeuwenoude wegen die door en rond dit veldgebied liepen, het was de enige rechtstreekse verbinding tussen Brugge en Torhout en van daaruit verder naar Ieper. De Lepemolenstraat en de Bouwdewijnhapkenstraat zijn overblijfselen van deze weg. In het noorden liep de oude Gentweg naar Oostende, tegenwoordig is dat de Ruddervoordsestraat. De Houtsweg was een verbinding tussen Torhout en de zetel van de heerlijkheid van den Houtschen op het goed Ter Loo te Loppem (2). De Leliestraat, Veldegemstraat en Stroelputstraat zijn overblijfselen van deze weg. De “landwech” naar het veld was een straat dwars door het gebied, de Kloosterstraat en Rembertstraat maken deel uit van dat traject. Van 1750 tot 1754, tijdens de regering van keizerin Maria Theresia werd onder de Oostenrijkers de Torhoutsesteenweg aangelegd en in 1845 volgde dan de spoorweg Brugge-Torhout die vlakbij de Lepemolen passeerde. Onder het Napoleontische bestuur werden op grote schaal pogingen gedaan om de onvruchtbare zandgrond te ontginnen, met geld door de Franse regering geschonken werden zeesparren uit de Landes aangeplant want die gaven veel hars en leverden goed hout. De laatste dergelijke sparren verdwenen tijdens de eerste wereldoorlog door de Duitsers gerooid in Plaiziersbos. In en om1850 onstond bij de weinige bewoners van dit gebied, die tot dan parochianen waren van Zedelgem Sint-Laurentius, het verlangen om een kerk te hebben dichterbij dan Zedelgem of Ruddervoorde. Op vraag van E.H. pastoor Vuylsteke van Zedelgem schonken de erfgenamen van de familie de Mersseman-Muscar, eigenaars van het grootste deel van het grondgebied van het huidige Veldegem, 70 aren grond aan de kerkfabriek van Zedelgem voor het bouwen van een kerk, een woonhuis voor de priester en een school. De kerk werd tussen 1863 en 1865 gebouwd en ze werd op 27 september 1865 ingewijd en als hulpkerk van Zedelgem met als patroonheilige de Heilige Maagd Maria Onbevlekt Ontvangen voor de eredienst opengesteld. Tegelijk werden in opdracht van mevrouw Mersseman 30 woningen gebouwd die konden dienen als huizen voor werklieden of zelfstandigen. Later werden de pastorij, de beide scholen en in 1901 ook “het Lokaal” gebouwd op de geschonken grond. Door grote uitbreiding van de bevolking leidde dit in 1896 tot de omvorming van de proosdij naar nieuwe parochie “Maria-Veldegem” en dit wekte meteen ook het verlangen bij de bevolking om een onafhankelijke gemeente te worden. Volgens het relaas van pastoor Ronse werd de afscheiding van Veldegem reeds in 1910 door een tiental personen aangevraagd. Hij beweert dat in 1912 veel meer mensen om deze afscheiding vragen door het voortdurend gelobby van dezelfde 10 mensen. Aan die vraag wordt met een openbaar onderzoek gevolg gegeven en daar verschijnen volgens Ronse alleen Veldegemnaars geleid door de 10 aanstokers, en uit beleefdheid ook burgmeester Lievens. De burgemeester verklaart tijdens deze zitting dat er op Zedelgem niemand tegen de scheiding is en dat men er zelfs naar verlangt omdat de rust zou terugkeren. Gezien de gemeente zich niet verzet geeft de comissie van de Provincieraad als redenen op dat Veldegem een kerk, scholen en wegen heeft en dat de kerken heel ver van elkaar gelegen zijn. Bovendien verschilt de aard van de bevolking in Veldegem veel van die van Zedelgem en is er ter plaatse zeer veel tussenkomst van de politie nodig. Het gehucht groeit zo snel aan dat het reeds 2467 inwoners telt. Deze motieven overwegend kan Veldegem volgens de comissie als onafhankelijke gemeente bestaan en op 3 juli 1912 werd daarom door de Provincieraad van WestVlaanderen de afscheiding goedkekeurd. De op handen zijnde oorlog zou daar ondanks de goedkeuring in de parlementaire comissie in het voorjaar van 1914 voorlopig nog een stokje voor steken. Het zou tot 1920 duren voor Zedelgem effectief gesplitst werd, Veldegem was 982 hectaren groot en telde 2467 inwoners. De voormalige parochiegrenzen die ook een deeltje van Ruddervoorde en Torhout omvatten werden meteen ook als gemeentegrenzen aangenomen. Het spreekt vanzelf dat de nakende afscheiding van Veldegem ter plaatse ook veel emoties opwekte en in het voorjaar van 1914 moet dit nog een populair onderwerp van gesprek gebleven zijn in de locale
7
drankgelegenheden. Uit zijn relaas van de feiten kunnen we duidelijk tussen de regels lezen dat Ronse deze afsplitsing minstens met een scheef oog bekeek.
Uittreksel Stafkaart Oostende 1913
Op zondag 28 juni werd de Oostenrijkse troonopvolger aartshertog Franz-Ferdinand samen met zijn echtgenote, de hertogin van Hohenberg, door de Servische nationalist Gavrillo Prinzip te Sarajevo vermoord. Op dinsdag 30 juni vinden we voor het eerst als grote kop op de voorpagina van De Volksstem “Moordaanslag op den Oostenrijkschen troonopvolger. Aartshertog Franz-Ferdinand en zijne echtgenoote gedood. Algemeene ontroering en verontwaardiging – Arme keizer Franz-Jozef. “ Het artikel is geïllustreerd met een foto van het Aartshertogelijke paar in een zwart kader. Dit zou voor de volgende twee weken in sommige Belgische kranten ook voorpaginanieuws blijven. We vernemen op pagina 2 van dezelfde krant dat De Aartshertog en zijn echtgenote dikwijls incognito in België verbleven. In 1913 logeerden ze zelfs gedurende een maand te Blankenberge. Blijkbaar waren ze in het voorjaar ook nog in Brussel geweest om een van de zusters van de echtgenote van de Aartshertog te bezoeken die daar als kloosterlinge verbleef voor ze naar een 8
klooster in Praag trok. De volksstem verscheen op maandag altijd voor zondag en maandag, maar waarschijnlijk kwam het slecht nieuws te laat voor publicatie in de krant van de maandag. De daaropvolgende dagen wordt dit het nieuwe onderwerp van gesprek onder de burgerij en in de drankgelegenheden. Op Woensdag 1 juli verschijnt De Volksstem terug met als kop op de voorpagina “De moordaanslag op Aartshertog Franz-Ferdinand en zijne echtgenoote”. Op pagina 2 en daardoor niet onmiddellijk in het oog springend staat er een artikel met als titel “Mogelijke Internationale verwikkelingen”. Met wat we nu over de gevolgen weten kunnen we dit artikel zeker visionair noemen. Ter illustratie daarvan een ingekort stukje van deze krantentekst uit juli 1914 : “Nooit zou de impalming van Bosnia-Herzegowina door de Slavisten vergeten worden…Oostenrijk heeft wellicht van zijne macht misbruik gemaakt, om de kleine mogendheden, zijne naburen, te verdrukken en hunne ontwikkeling te beletten…Het slavisme en ook Serbie, zullen ongetwijfeld de snoode misdaad afkeuren, alhoewel deze ten haren profijte gepleegd werd. Wat de moordenaar betreft, ongetwijfeld heeft hij gedacht, dat het voldoende was, één persoon te doen verdwijnen, om heel de kwestie op te lossen. Zijn snoode daad heeft ongelukkiglijk al de gevaren voor internationale verwikkelingen nog veel doen aangroeien.” De lezers konden zich op dat ogenblik zeker onmogelijk voorstellen dat deze internationale verwikkelingen voor er een maand voorbij was België in de oorlog zouden meesleuren. In De Volksstem van zondag 5 juli en maandag 6 juli blijft de aanslag voorpaginanieuws en die dag lezen we onder andere : “Door het overlijden van Franz-Ferdinand wordt diens neef Karel Franz-Jozef, de oudste zoon van den in het jaar 1906 gestorven hertog Otto, erfgenaam van den troon. Hij werd geboren den 17 Augustus 1887, en is dus weldra 27 jaar oud. Sedert 3 jaar is hij gehuwd met Zita, prinses van Bourbon Parma, en uit deze echt werd tot heden één kind geboren, Frans-Jozef Otto, die thans 1, ½ jaar oud is.” Deze baby is de ons beter bekende en op 4 juli 2011 overleden Otto von Habsburg. Naast de moordaanslag was ook de pas gestarte Ronde van Frankrijk volop in de belangstelling bij de bevolking, want de Belgen Buysse en Defraeye speelden al meteen een hoofdrol. Die zondag lezen we op bladzijde 3 van De Volksstem “De ronde van Frankrijk – Na den derden rit. De positie der rijders klaart niet op. Ook houden de ongevallen, waarmede twee der beste Belgische kampers wij noemen Buysse en Defraeye, te kampen hebben, niet op. Donderdag nog, moesten beiden verscheidene malen hunne banden herstellen en des niettegenstaande kwamen zij nog derde en vierde aan, samen met de hoofdgroep.” Odiel Defraeye uit Rumbeke had de tour van 1912 gewonnen, maar in 1913 won Philippe Thys uit Anderlecht, en die zou ook de overwinnaar worden van deze laatste ronde voor de oorlog. De ganse week die volgt blijft Sarajevo voorpaginanieuws in sommige Belgische kranten. Op vrijdag 10 juli kopt de Volksstem : “Het drama van Sarajevo”. We lezen onder andere : “Voor het oogenblik doet niets een gewapend konflikt voorzien tusschen Oostenrijk en Servië, doch zeker is het, dat beide landen bezig zijn alle militaire voorzorgen te nemen, welke zij geschikt achten. Ook Rusland neemt voorzorgen – De Reichspost van Weenen, deelt een telegram mede van haren bijzonderen briefwisselaar van St-Petersburg, waarin gemeld wordt dat de 650.000 Russische reservisten, welke voor de legeroefeningen binnengeroepen waren, zullen binnengehouden worden tot 1 Oktober. Nieuwe legeroefeningen zullen gehouden worden in den omtrek der Oostenrijksche grens.” Op bladzijde 3 lezen we “Laatste Berichten per telefoon : Duitschland en de 9
Oorlog. – In een Duitsch blad deelt een leeraar, Karl Ballord, een artikel mede, waarin hij het Duitsch gouvernement aanzet voorzorgen te nemen met het oog op een gebeurlijken oorlog.” Voor de aandachtige Vlaamse lezer moet het meteen ook duidelijk geweest zijn dat buiten Oostenrijk en Servië ook Rusland en Duitsland in het conflict dreigden betrokken te geraken. De Werkman brengt die vrijdag geen nieuws over de aanslag in Sarajevo, dit illustreert alleen dat niet alle kranten daar evenveel aandacht aan besteedden. Dat betekent ook dat de bevolkingsgroepen die alleen deze kranten lazen er ook minder over geïnformeerd waren en zelfs grotendeels in het ongewisse bleven. Maar op pagina 2 lezen we in De Werkman een interessant artikel met het oog op de komende gebeurtenissen : “Hasselt. De 6 jarige Hendrick Menten, wonende StTruidensteenweg, werd Donderdag door een grooten hond van duitsche leurders aangevallen en wreed in de wang gebeten. Ware geene spoedige hulp tusschen gekomen, het arme kind zou letterlijk door het gevaarlijk dier verscheurd geworden zijn.” Het is een bekend gegeven dat Duitse spionnen als leurders door gans België trokken om hun toekomstige route te gaan verkennen. Er zijn voldoende anecdotes waarbij burgers na de inval van de Duitsers in een van de soldaten een of andere leurder herkennen die ze tijdens de vorige jaren ontmoet hadden. Dat verklaart ook waarom sommige Duitse soldaten het “Vlaams” zo goed machtig waren. Dat leurders met een grote hond rondtrokken lijkt toch enigszins verdacht als ze niks te verbergen hadden. Het blijft natuurlijk ook mogelijk dat ze de hond als lastdier gebruikten zoals toen wel meer gebeurde. Op maandag 13 juli verschijnt De Volksstem voor zondag 12 en maandag 13 juli met als kop op de voorpagina : “De Aanslag van Sarajevo”. Bij het artikel staat een foto van de aankomst van de lijken van de Aartshertog en zijn echtgenote vanuit Sarajevo. Op pagina 3 lezen we in “Laatste Berichten per telefoon” : “De Koninklijke familie te Oostende. – De Koning en de Koningin der Belgen, van Berne komende en zich naar Oostende begevende, zijn Zaterdag morgend, om 8 ure 26 met den expresstrein Basel-Oostende te Brussel aangekomen. Zij verlieten den trein niet en zetteden hunne reis voort. Om 10 u. 20 kwamen zij te Oostende aan. De kinderen van ons vorstenpaar wachtten hunne ouders aan de statie af. Burgemeester Liebaert overhandigde aan de Koningin een prachtigen ruiker orchideën. Ook de pastoor-deken van Oostende, en de kolonel van het 3e linie begroetten onze vorsten. Dezen zouden zinnens zijn, een groot deel van den zomer te Oostende door te brengen.” Dit lijkt erop te wijzen dat Koning Albert op dat ogenblik nog niet erg verontrust was door de evoluties in het mogelijke conflict tussen Oostenrijk en Servië. Vlak onder het bovenstaande lezen we op deze binnenpagina echter iets wat meer aandacht verdiende : “De aanslag van Sarajevo. – Het onderzoek is geëindigd. 18 personen zijn in het komplot betrokken, waaronder 9 rechtstreeksch. Behalve een Turk, zijn al de medeplichtigen Serviërs. De bende was opzettelijk uit Belgrado gekomen om den aanslag te plegen.” Met het oog op wat zij eerder in de pers gelezen hadden, moet het voor de mensen vanaf dan duidelijk geweest zijn dat dit oorlog betekende tussen Oostenrijk en Servië, want de meeste medeplichtigen waren Serviërs. Maar zelfs dan bleef het voor de plaatselijke bevolking een conflict tussen veraf gelegen landen waar wij geen uitstaans mee hadden. Op bladzijde 7 vinden we voor zondag 12 juli 1914 : “Oostenwind, goed weer 25°”, het was dus een prachtige zomerse zondag en het zou ook de volgende anderhalve week prachtig en heel heet zomerweer blijven. Vreemd genoeg verdwijnt het nieuws over de aanslag en zijn gevolgen vanaf die week van de voorpagina’s, men gaat dus in België duidelijk over tot de orde van de dag terwijl achter de schermen 10
de internationale spanning alsmaar opliep en verder escaleerde. Van censuur was toen nog geen sprake want België was voor die tijd heel liberaal voor zijn pers en pas drie weken na het begin van de oorlog zou daar verandering in komen. Op woensdag 15 juli lezen we in De Volksstem “Laatste Berichten per telefoon : De hitte te Berlijn. – Dinsdag rond den middag telde men te Berlijn 35 graden warmte in de lommer. Talrijke ongevallen toe te schrijven aan de hitte worden vermeld.” Voor België vinden we verderop in de krant : “goed weer, zuid-westenwind, 25°”. Het was een van de warmste zomers in jaren en de oogst rijpte dan ook heel vlot. Op donderdag 16 juli lezen we op de voorpagina van De Volksstem : “ ’T Een en ’T Ander – Militianen met verlof. Een rondschrijven van het ministerie van oorlog maakt bekend dat aan de militianen der klas van 1913, die van goed gedrag zijn en goeden dienst verrichten, een bijkomend verlof mag toegestaan worden, gaande tot eene maand, zonder dat ze later genoodzaakt zijn eene maand langer te dienen. Dit verlof kan toegestaan worden tusschen 15 Juli en 9 December, in een of in tweemaal, berekend naar de dienst-aangelegenheden en zooveel mogelijk op aanzoek der belangstellenden, die naar hunne haardsteden wenschen weer te keeren, om er seizoenswerken uit te voeren.” Dit wijst erop dat onze politici en ook de militaire overheid nog totaal niet verontrust waren door de internationale ontwikkelingen want naar gewoonte stonden ze gewoon extra verlof toe aan de dienstdoende militieklas van 1913 om thuis met de oogst te helpen. Bovendien was dit ook gunstig voor het budget van het leger want dat betekende minder uitgaven, wat illustreert dat het leger toen net als nu hoogstens als een noodzakelijk kwaad getolereerd werd en vooral niet teveel geld mocht kosten want onze neutraliteit was toch een veilige scherm. Hoe anders zou de geschiedenis misschien gelopen zijn mocht België dat toen de vijfde economische macht ter wereld was fel hebben geïnvesteerd in zijn leger en het heel goed uitgerust en getraind hebben ? De Duitsers zouden waarschijnlijk twee keer hebben nagedacht voor ze via België naar Frankrijk trokken, maar nu leken we een hapklare brok waar weinig verweer van te verwachten was. Ook de 34 Zedelgemse dienstplichtigen van de klas 1913 zullen dit extra verlof aangevraagd hebben en de meesten zoniet allemaal zullen het ook gekregen hebben als de dienst het toeliet. Op bladzijde 4 vinden we een klein artikel over een ongeval waarbij een persoon uit Veldegem betrokken is : “Brugge. – Erg ongeluk. – Maandag namiddag is ter Scheepsdaelelaan een smartelijk ongeluk voorgevallen. Een automobiel gevoerd door eenen vleeschhouwer van Blankenberghe, kwam in dolle vaart langs de laan gereden, toen opeens zekere Pieter Stubbe, 55 jaar, veekoopman, wonende te Veldeghem, erdoor gevat en omvergereden werd. De autovoerder had al het mogelijke gedaan om bijtijds te stoppen, doch vruchteloos. Toen men den ongelukkigen veekoopman van onder het rijtuig had gehaald bestatigde men dat hij twee ribben gebroken had. De man kloeg ook van hevige inwendige pijnen. Na ter plaatste de eerste zorgen ontvangen te hebben, werd hij in deerniswekkenden toestand naar het hospitaal gebracht.” Ahoewel de afsplitsing van Veldegem nog in de kamer moest gestemd worden was die blijkbaar in de praktijk en in de geest van de mensen reeds ingeburgerd en werd de nieuwe gemeentenaam ook in de pers gebruikt. Petrus Stubbe raakte gehandicapt maar overleefde dit ongeval en stierf pas in 1943 te Veldegem (3). Op dinsdag 21 juli sloeg het mooie weer dat we sedert 12 juli hadden plots om naar “Regenachtig, westenwind 25°”, de alom gekende “drache nationale” op onze nationale feestdag. Op donderdag 23 juli stuurde Oostenrijk-Hongarije een heel streng ultimatum aan Servië. Voor het dit deed had Oostenrijk er zich van verzekerd dat het de steun kreeg van bondgenoot Duitsland, 11
want Servië werd onvoorwaardelijk door Rusland gesteund. Het Oostenrijkse ultimatum werd grotendeels ingewilligd, met uitzondering van de eis om Oostenrijkse beambten te laten meewerken bij het onderzoek naar de moord op de troonopvolger. Dit ultimatum was echter de ene stap te ver. Door de bestaande militaire overeenkomsten werden vanaf die dag allerhande mechanismen en troepenbewegingen op gang gebracht die onvermijdelijk moesten uitmonden op oorlog en bovendien verloren de politici de controle over deze gebeurtenissen. Op zaterdag 25 juli lezen we op de voorpagina van De Volksstem “De groote legeroefeningen die dit jaar zullen geschieden volgens de nieuwe inrichtingen der afdeelingen. De oefening zal gebeuren op de grens tussen de provincies Namen en Luxemburg in een weinig bevolkte streek” In dit artikel wordt gealudeerd op de hervorming van het leger die in 1913 werd doorgevoerd waarbij de eenheden werden herschikt en ook uitgebreid. In “Laatste Berichten per telefoon” op pagina 3 staat echter na lang stilzwijgen over het nakende conflict voor het eerst nieuws over de twee dagen eerder overhandigde Oostenrijkse nota : “Het Oostenrijksch-Servisch geschil – de Oostenrijksche nota. De Oostenrijksche nota is reeds aan Servie besteld geworden en is in zeer strenge bewoordingen opgesteld. Evenwel wordt door de Oostenrijksche pers gehoopt dat Servie zal toegeven. Duitschland en Italië zijn ’t akkoord met Oostenrijk over de nota. De Duitsche officieren die in verlof gaan, moeten onmiddellijk hun garnizoen vervoegen na ontvangst van het telegrafisch binnenroepingsbevel. Servië is gereed. Alle archieven zijn reeds uit Belgrado verwijderd en in verzekerde bewaring gebracht. Heel het leger bevindt zich op oorlogsvoet. Men verwacht het ergste. Het weer blijft aanhoudend slecht en zelfs koel voor de tijd van het jaar want op dezelfde pagina lezen we die zaterdag “Regenachtig, westenwind 18° ”. Vanaf maandag 27 juli breekt in de Belgische pers na twee weken relatieve rust de storm los rond het Oostenrijks-Servisch conflict, het is alsof iedereen plots wakker wordt en zich realiseert dat dit verkeerd gaat aflopen. De Volksstem van zondag 26 en maandag 27 juli kopt op de voorpagina met een bijna pagina-groot artikel “Het Oostenrijksch – Servisch geschil _ is het de oorlog ??? “. Ook in“Laatste berichten per telefoon: ” op pagina 3 gaat alles over de crisis tussen Servië en Oostenrijk. Daar vinden we volgende titel : “Het Oostenrijksch-Servisch geschil Is het de oorlog ??? ” Daarin wordt ook bericht dat Griekenland zal mobilseren als Bulgariije en Roemenië dat doen en dat ook aan die landen heeft meegedeeld. De Oostenrijkse nota werd volgens de krant ook aan de paus overhandigd en daarom wordt gedacht dat hij gevraagd is om te bemiddellen. De Tsjechen prostesteren tegen de mogelijkheid van een oorlog met Servië. De Servische kamer die ontbonden was is voor deze zondag in buitengewone zitting bijeengeroepen. Men ziet daarin een teken dat op de Oostenrijkse nota niet zal geantwoord worden. Een telegram uit Wenen zaterdagnamiddag verzonden geeft aan aan dat er geen minuut verlenging van het ultimatum zal toegestaan worden. Verder lezen we nog : “Erge tijding – Uit Berlijn wordt geseind, dat aldaar het gerucht de ronde doet, dat Rusland aan ’t mobiliseeren is, doch dat alle berichten daaromtrent zorgvuldig geheim gehouden worden door de censuur. Te Berlijn is men algemeen van gevoelen, dat Servië niet zal antwoorden en een Europeesche oorlog onvermijdelijk is. Oostenrijk neemt zijne voorzorgen. – Tot hiertoe is Oostenrijk nog niet met de mobilisatie begonnen, doch alles is gereed. Graaf Berchtold, minister van Buitenlandsche zaken, is naar Ischll vertrokken, alwaar Keizer Franz zich bevindt. ’t Is dus daar dat hij de berichten van baron Giesl, Oostenrijksche gezant te Belgrado zal afwachten en de Keizer het laatste beslissend woord moet zeggen.” Dit is voor de Belgische bevolking een donderdslag bij heldere hemel want de voorbije twee weken was de berichtgeving over de aanslag en zijn gevolgen bijna volledig stilgevallen en het 12
mooie weer droeg er extra toe bij dat het een bijna zorgeloze twee weken waren geweest. Het is die zondag “Regenachtig, noord-westenwind 18,5°”, dus heel somber en tamelijk fris weer voor eind juli en dat draagt bij tot het algemene onbehagen dat zich door het slechte nieuws van de bevolking meester maakt, men voelt instincitief aan dat er onheil in de lucht hangt. Op maandag 27 juli raakte bekend dat de verlofgangers van de klas 1913 terug naar de Kazerne geroepen werden. Hogerop hebben we daarover een krantenartikel vermeld, die mannen waren pas sedert 15 juli met verlof gegaan om thuis met de oogst te helpen. Te Zedelgem waren 34 jongens van de klas 1913 en 19 daarvan waren in het vlakbij gelegen Brugge gelegerd waarvan 1 bij het 3e lanciers en 18 bij het 4e linie. Die dag zullen die jonge mannen dus halsoverkop de tram naar Brugge hebben genomen terwijl de 15 anderen met de trein naar hun verder afgelegen garnizoensplaats vertrokken. Op dinsdag 28 juli verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië en meteen werden door Engeland en Duitsland nog ultieme pogingen ondernomen om de wankelende vrede te redden. Op woensdag 29 juli 1914 kopt De Volksstem op de voorpagina “DE OORLOG BEGONNEN!” met daaronder een geruststellende mededeling voor de bevolking : “Het heringericht Belgisch leger kan de onzijdigheid van zijn grondgebied waarborgen” en “Holland neemt ook voorzorgen”. We lezen het volgende in deze krant : “In België. Ernstige onderrichtingen zijn gegeven om te zorgen dat, bij gewichtige voorvallen gelijk er nu opgedoemd zijn, het leger in 24 uren kunne gereed wezen. Zij voorzien de binnenroeping der klassen van 1910, 1911 en 1912 die, met de klas van 1913, ons dadelijk een kontigent van 100,000 man zouden verzekeren voor de algemeene mobilisatie. Denkelijk zullen dezen avond alle soldaten in verlof binnengeroepen worden. Heden avond moet in het ministerie van Oorlog over de noodige maatregels beslist worden. Dit ministerie is heden door verscheidene militaire vertegenwoordigers van groote mogendheden bezocht geworden, om te vernemen welke schikkingen de Belgische regeering gereed heeft voor dreigend noodgeval. M. de Broqueville bij den Koning. Maandag namiddag werden M. de Broqueville, minister van oorlog en M. Davignon, minister van Buitenlandsche Zaken, door Koning Albert ontvangen. Samen bespraken zij langdurig den internationalen toestand. Er werd besloten s’ avonds om 8 ¾ ure.Een ministerraad te houden. Koning Albert zat den ministerraad voor. Verscheidene dringende maatregelen werden genomen. De raad duurde tot 10 ure 25. Al de ministers waren aanwezig. De Koning is per automobiel naar het kasteel van Laken teruggekeerd. De voorzorgen. De volgende besluitselen werden Maandag avond in den ministerraad genomen : Alle telefoon en telegraafbureelen zullen voorloopig heel den nacht open blijven, ten einde onmiddellijk de verschillige gendarmeriebrigaden, gelast met het uitdragen der binnenroepingen voor de soldaten, te kunnen verwittigen. De mobilisatie kan dus zoowel ’s nachts als over dag bevolen worden. In al de statiën der steden waar een militaire depot is ingericht, worden tot nader bevel, de goederenwagens verzameld, om dadelijk materiaal bij de hand te hebben om de troepen naar de hen aangewezen plaatsen te sturen. Al de mobiliseeringsbrieven der reservisten, enz. liggen reeds gereed en op het eerste bevel kunnen zij aan de belanghebbenden gestuurd worden.” Op pagina 3 in “Laatste Berichten per telefoon :” vinden we volgende titels : “DE OORLOG BEGONNEN !!! De gekaapte Servische Schepen, De brug van Semlin is toch 13
gesprongen, Nog geene bevestiging, Rusland mobiliseert 14 legerkorpsen, de krachtdadige houding van Rusland maakt diepen indruk, Garnizoen gekonsigneerd, Duitsche toebereidselen, Holland neemt voorzorgen, Duitschland roept klassen binnen, De Russen verlaten Duitschland, De betoogingen tegen den oorlog verboden in Duitschland, Men hoopt in Duitschland niets van de diplomatische onderhandelingen. IN BELGIE. België bewaakt zijne grenzen, De Beurs van Brussel blijft voorloopig gesloten, De in verlof zijnde soldaten worden binnengeroepen, Aan de Beglische kust. Talrijke vreemde familien zijn reeds naar hun vaderland teruggekeerd, en anderen, die kamers besproken hadden, hebben ze afgezegd. Rusland zou een ultimatum gezonden hebben aan Oostenrijk. Dinsdag namiddag werd te Brussel het gerucht verspreid dat Rusland een ultimatum zou gezonden hebben aan Oostenrijk en zijne troepen gereed houdt om over de grenzen te trekken. Op deze pagina merken we ook dat het weer veranderlijk en zeer koel blijft voor de tijd van het jaar. “Veranderlijk weer, 17,5° noord-westenwind” Die woensdagmorgen om 11u werd beslist om het Belgische leger op versterkte vredesvoet te brengen en de klassen 1912, 1911 en 1910 terug onder de wapens te roepen, iets wat in de krant van die dag nog als een voorziene maatregel te lezen valt. Daardoor werden in de late namiddag en avond ook te Zedelgem de mobilisatiebevelen van de 43 betrokken reservisten uitgedeeld. Zedelgem telde meteen 77 jonge mannen onder de wapens. Vele jonge mannen uit onze streek werkten in die tijd in noord-Frankrijk in de steenbakkerijen in de wijde omgeving rond Rijsel of op grote boerderijen dieper in Frankrijk, anderen pendelden wekelijks naar de industrie in Wallonië. Dit zadelde de betrokken ouders met het probleem op om te proberen hun zoon in Frankrijk te verwittigen dat er thuis een mobilisatiebevel op hem wachtte. De enige mogelijkheid in die tijd was briefwisseling of hoogstens het sturen van een telegram. Veel betrokkenen reageerden laat op die maatregel door bovenstaande redenen. Er zullen dus ook te Zedelgem wel mannen geweest zijn die met enige vertraging naar huis terugkeerden omdat het nieuws over de gedeeltelijke mobilisatie hen later bereikte. Vanaf donderdag 30 juli vertrokken de eersten van de groep van 43 reservisten met trein en tram uit Zedelgem en voegden zich in de wagons bij hun collega’s die aan stations verder op de lijn reeds opgestapt waren. Niemand maakte zich veel zorgen want het land was een gedeeltelijke mobilisatie van het leger gewoon. Naar aanleiding van de toen nakende landing van Italiaanse troepen in Libië werden eind augustus 1911 de klassen 1908 en 1909 gemobiliseerd en tegen half september 1911 werden ook de klassen 1906 en 1907 weer onder de wapens geroepen. Er was bij de opgeroepen soldaten en hun familie vooral ergernis voor het te verwachten gemis aan inkomen en hun onbeschikbaarheid om te helpen tijdens de oogst. Toen ze voortijdig uit Frankrijk vertrokken werden sommigen tot hun grote ongenoegen niet betaald voor de reeds gewerkte periode omdat ze de afgesproken periode niet vol zouden maken. Die donderdag kondigde Tsaar Nicholas II van Rusland de algemene mobilisatie af om zijn bondgenoot Servië te steunen. Hij startte daarmee finaal de uitvoering van de vele militaire verdragen die als vallende dominostenen een grote oorlog onafwendbaar maakten. Die dag kopt De Volksstem op de voorpagina “Het Oostenrijksch-Servisch geschil. DE OORLOG IS BEGONNEN” . In dat grote artikel vinden we het volgende met of zonder ondertitels “Wij lezen in het liberaal dagblad Het Laatste Nieuws, van 29 dezer : België en Nederland. In Nederland en België worden de maatregelen getroffen, welke de onrustwekkende toestanden oplegt. Een algeheele ommekeer te Londen. Tot Dinsdag middag hoopte men vrede. Nu wanhoopt men ! Wat zal Rusland nu doen ? Duitschland 14
wacht slechts op Rusland. Anderzijds wordt ook verzekerd dat zoodra Rusland zijne soldaten op Oostenrijksch grondgebied zou brengen. Duitschland onmiddellijk zijn bondgenoot zal ter hulp snellen. De andere verbondenen zullen dan wel moeten volgen. In het Groot-hertogdom Luxemburg. Dinsdag avond rond 10 ure, wordt de tijding der oorlogsverklaring te Luxemburg verspreid. In een koffiehuis, waar juist een concert gegeven werd, begon het orkest dadelijk de Marseillaise te spelen. De ontroering is groot, daar men vreest, dat ingeval Frankrijk en Duitschland ook den strijd zouden aangaan Duitschland zou trachten door Luxemburg in Frankrijk te geraken, aangezien België goed ingericht is om alle overrompeling van zijn grondgebied af te weren. In geheel Luxemburg is het niet meer mogelijk een Duitsch bankbriefje gewisseld te krijgen. Het is meteen duidelijk dat de Belgische pers in die tijd de mogelijkheden van het Belgische leger zwaar overschatte in een vlaag van extreem zelfvertrouwen. Op pagina 2 vinden we als titels “Voorzorgsmaatregelen in België. De halve mobilizeering.” De genomen maatregelen in België kunnen samengevat worden als volgt : de troepen, die zich bereid maakten naar ’t kamp te gaan, zullen in hunne bezettingstad blijven; de soldaten blijven tot nader bevel in hunne kazernen en voor de krijgsoversten wordt een telegram in gereedheid gehouden, die de halve mobilizeering – welke de groote mobilizeering voorafgaat – beveelt. Eens dit telegram ontvangen, roepen de korpsoversten al de manschappen met verlof dadelijk binnen en worden de reserveofficieren verzocht hun korps te vervoegen. Denzelfden dag vervoegen het voetvolk en de artillerie hunne depots, waar de oorlogsknapzak der drie jongste militieklassen gereed ligt. De regimentsscholen der voetvolkregimenten vervoegen den staf van hun korps. De krijgsschool, kadettenschool en pupillenscholen blijven geopend, in afwachting dat zij ontbonden worden. De oorlogsschool en de andere scholen worden ontbonden en de manschappen en officieren vervoegen hun korps. Tevens krijgt de rijkwsacht het bevel de drie jongste militieklassen van ‘t voetvolk, de twee jongste klassen der ruiterij en der bereden artillerie en drie jongste klassen der andere wapens op te roepen. De komisarissen der remonte zetelen dadelijk en gaan over tot den aankoop of schatting met recht van aankoop van de paarden die aangeboden of opgeeischt worden voor het leger op den provianddienst. Insgelijks worden de rijwielen geschat met recht van aankoop. In de krijgsdepots wordt inmiddels alles in orde gebracth om de andere militieklassen te ontvangen, die in geval van mobilizeering zouden binnen geroepen worden. De regimenten en brigaden aldus samengebracht zijnde, blijven in hunne bezettingsstad, die zij niet dan op hooger bevel van den algemeenen staf mogen verlaten, noch zelfs aan geen troepenbewegingen deelnemen. Dit alles wordt slechts in de ure des gevaars beslist, doch sinds Zondag blijven de beveltelegrammen gereed, om op het eerste noodsein verzonden te worden. “De Maasbruggen te Luik ondermijnd”. Sinds eenige dagen trekt een werk de aandacht der Luikenaars, werk aan de maasbruggen uitgevoerd en dat in de oogen der bevolking onrustwekkend wordt tengevolgde der oorlogsgeruchten. Werklieden boren in de pijlers, op 1m.50 boven watervlak van den stroom, kamertjes voor ontploffingstuigen. Aan de Boveriebrug is dit werk reeds voltooid; acht kamers werden er vervaardigd en met ijzeren platen gesloten. Thans is men bezig aan de pijlers der brug van Val Benoit over dewelke de Duitsche lijnen liggen.
15
Koning Albert en M. de Broqueville. Koning Albert had dinsdag een lang onderhoud met minister de Broqueville. De minister had ook nog onderhoud me MM. Davignon, minister van Buitenlandsche zaken en Van de Vyvere minister van Financen. Het officieeel nieuws der oorlogsverklaring kwam in den avond toe. M. de Broqueville riep bij hoogdringendheid zijne collegas bijeen maar een uur later, bij het ontvangen der tijdingen onzer gezanten in den vreemde, werd de ministerraad die om 7 ½ ure moest plaats grijpen, verdaagd. Het gouvernement, de zekerheid bekomen hebbende dat noch Franrkijk noch Duitschland zou mobiliseeren, besloot de klassen niet binnen te roepen, waarvoor reeds bevel gegeven was. Voor het ogenblik zullen enkel de in verlof zijnde soldaten teruggeroepen worden. In het ministerie van oorlog zou er gansch den nacht van Dinsdag op Woensdag gewerkt worden en dit onder de leiding van minister de Broqueville. Gansch den nacht door werd er getelefoneerd tusschen het oorlogsdepartement en de grensplaatsen. (…) De inlichtingsdienst langsheen de grens is volop in werking en een verrassing, is niet te vreezen. Het 1e en 2e gidsen, het 5e lansiers, het 4e lansiers en het 2e jagers te paard zijn Dinsdag terug naar hunne garnizoenssteden, Brussel, Mechelen, Gent en Bergen gezonden. Al deze regimenten bevonden zich te Beverloo (nvdr : Leopoldsburg). Dinsdag avond waren al de forten, zonder uitzondering bezet. Een deel der troepen welke zich in het kamp bevonden, zijn naar Gent St Pieters gezonden. Zij zullen in Gent verblijven, daar al de troepen van Vlaanderen langs Gent St Pieters zullen moeten vertrekken, in geval zulks noodig blijkt. Gewezen officieren, onderofficieren en soldaten hebben reeds aan de regeering hunne aanvraag gedaan, om in geval van nood, dadelijk dienst te mogen nemen. Talrijk zijn de geneesheeren die hunne diensten aanbieden. In het kabinet van den minsiter van oorlog heeft zich eene vrouw aangeboden, om als ziekendienster te mogen dienst nemen. De algemeene staf stuurt sedert Dinsdag namiddag in alle richtingen zijne bevelen. “Maatregelen in den telegraafdienst”. Bijzondere telgrammen ter bestemming en in transiet van Oostenrijk moeten opgesteld worden in gansch klare taal, te weten : uitsluitelijk in ’t Duitsch, Fransch, Engelsch of Italiaansch. Bijzondere telegrammen bestemd voor Hongarije, of langs Hongarije doorgaande, mogen in de Hongaarsche taal opgesteld worden. Handelsteekens, verkorte termen van de handelstaal en militaire nieuwsberichten worden niet aangenomen in bijzondere telegrammen. Telegrammen zonder tekst worden niet aangenomen. De bijzondere telegrammen, onderworpen zijnde aan het kontrool van het Staatsbestuur, ondergaan vertraging. De rechtstreeksche telegraaflijnen tusschen Oostenrijk en Montenegro zijn buiten dienst gesteld. De briefwisseling voor Montenegro mogen langs Bari of langs Ruland, Rumenië en Servië gestuurd worden. De telegrammen voor Servië worden langs Rusland en Rumenië overgeseind. De klassen van 1910, 1911 en 1912 binnengeroepen. Woensdag morgend, na den nieuwen kabinetsraad, werd er besloten de klassen van 10, 11 en 12 onmiddellijk binnen te roepen. Dadelijk zijn dan ook de noodige bevelen gegeven. Zulks duidt dus aan, dat eene algemeene Europeesche verwikkeling te verwachten is. Op pagina 3 in “Laatste Berichten per telefoon :” vinden we die dag volgende titels : Naar den Europeeschen oorlog! De toestand verslecht langs om meer ! Het Russisch ultimatum aan Oostenrijk bevestigd, Frankrijk mobiliseert ook, uit Civet (Nvdr Givet) wordt 16
gemeld, dat belangrijke afdeelingen Fransche troepen, daar in den omtrek samengetrokken worden., MM. Poincaré en Viviani te Parijs, Het strijdplan der Serviërs, De Servische mobilisatie, Een slag zou aan gang zijn??? , Keizer Frans-Jozef gaat naar Buda-Pesth, De Belgische voorzorgen, Een nieuwe kabinetsraad, De forten in staat van oorlog Op vrijdag 31 juli om 13u30 kondigde Duitsland de “Kriegsgefahrzustand “ af. We krijgen die dag in De Volksstem in een klein artikel een glimp te zien van de reactie van de burgerbevolking : “Brief uit Antwerpen Den 28 Juli 1914. De Volksstem was er vlug bij om het ontzettende nieuws van een dreigenden Europeeschen gruweloorlog aan zijne lezers kenbaar te maken. Hier in Antwerpen schenen de menschen ook van de hand Gods geslagen. ’t Is ongelooflijk wat getal dagbladen er uiterhand verkocht worden. Alle bladen doen gouden zaken.” Het is hiermee duidelijk dat de bevolking angstig is en naar nieuws snakt over wat er te gebeuren staat. Dat kunnen ze in die tijd alleen in de kranten vinden, want radio of televisie bestaan niet en het nieuws dat ze lezen is meestal al verouderd tegen dat het gedrukt wordt, maar dat realizeren de mensen zich niet. Die avond om 19u werd als gevolg van de Duitse mobilisatie ook in België de algemene mobilisatie van kracht. Alle gemeentebesturen hebben een register waarin per militieklas de namen staan van alle soldaten die kunnen worden gemobiliseerd. De bevelhebbers van de gendarmeriedistrikten hebben dezelfde lijsten en hebben ook de mobilisatiebevelen voor iedere soldaat, deze zijn gerangschikt per gemeente en per militieklas. De distriktsbevelhebber van de gendarmerie werd van de mobilisatie op de hoogte gebracht en die bezorgde de mobilisatiebevelen dadelijk aan de bevelhebbers van de verschillende gendarmeriekantons die ze naar iedere gemeente stuurden. Zedelgem had in die tijd geen eigen Rijkswachtbrigade en viel samen met Loppem en Waardamme onder het rijkswachtkanton van Oostkamp dat op 14 juni 1905 per miniteriële omzendbrief was opgericht en bestond uit een commandant en 4 gendarmen te paard. De plaatselijke politie en veldwachters moesten voor de verdeling van de mobilisatiebevelen zorgen. Tijdens de nacht en in de vroege morgen van zaterdag 1augustus werden door veldwachter August Ryngaert en hulpveldwachter Gustaaf Maertens ook te Zedelgem de mobilisatiebevelen voor de reservisten van de klassen 1909 tot en met 1901 thuis bezorgd. Ze kweten zich voor de tweede keer in een paar dagen tijd van deze taak. Op zaterdagmorgen werden bij het toenmalige gemeentehuis in de Groenestraat B91(Bijvoegsel III), vlak naast de Sint Leo school ook de afiches aangeplakt die de bevolking van de algemene mobilisatie moesten op de hoogte brengen. Op zaterdag 1 augustus waren de treinen en trams die Zedelgem passeerden in de richting van Brugge nog meer dan de vorige twee dagen gevuld met reservisten die verderop langs de lijn waren opgestapt, daar waren toen ook nog achterblijvers van de klassen 1910, 11 en 12 bij. Ook aan het station van Zedelgem en aan de tramhalte op het dorp was het nu een drukte van jewelste nu al die mannen ook uit de omliggende gemeenten tegelijk op weg moesten naar hun mobilisatiecentrum. De veldwachters van alle omliggende dorpen begeleidden de gemobiliseerden in groep richting Brugge om alles in goede banen te leiden. De Volksstem kopt die zaterdag “Het Oostenrijksch-Servisch geschil”. Op bladzijde 2 lezen we “Officiëel bericht dat het Belgisch Staatsblad, Vrijdag morgend afkondigt : “Onrust is verwekt bij een deel van ’t publiek nopens het uitwisselen van de bankbriefjes.” Deze onrust heeft geen reden van bestaan. De Belgische Bank bezit geld genoeg om al de briefjes in speciën te wisselen. Men wachte zich dus zijne briefjes te verkoopen onder de waarde. Wie ze dus van de hand zet, aan minderen prijs, zal er de verliezen van dragen. 17
Elkeen weze gerust.” Dit illustreert dat de bevolking door de oorlogsgeruchten zijn vertrouwen in de waarde van het papiergeld verloren was en de briefjes zoveel mogelijk probeerde van de hand te doen en om te zetten in munten. Dat liet profiteurs toe om gouden zaken te doen en de briefjes tegen mindere waarde op te kopen. Wat we op dezelfde bladzijde lezen over de Belgische troepenverplaatsingen doet toch even de wenkbrauwen fronsen : “Samentrekken der troepen. Het 1e en 3e bataljon van het 1e linie gaan van Gent naar Aath. Het 1e bataljon en de school van het 3e linie gaan van Ieperen naar Oostende. Het 2e en 3e bataljon van het 8e linie gaan van Antwerpen en Vilvoorde naar Laken. De school en het 1e bataljon van het 12e linie gaan van Verviers naar Luik. Het 1e bataljon van het 1e jagers gaat van Diest naar Charleroi. Het 3e bataljon van het 3e jagers gaat van Leopoldsburg naar Doornik. De artillerie der gemengde brigaden vervoegt den staf.” Het lijkt echt wel sterk dat de vijandelijke spionnen gewoon in de krant konden lezen waar de verschillende Belgische eenheden heen trokken. Daar zou pas op 17 augustus een einde aan komen zoals we verderop zullen zien. Een ander artikeltje op dezelfde pagina, dat nu wat op de lachspieren werkt, geeft een beeld van wat toen bij mobilisatie effectief in de kazernes gebeurde : “Uitdeeling van kardoezen. Donderdag morgend, van 8 tot 10 ½ ure, dus op 2 ½ uren tijd, werden in de kazerne van het 9 e linie 450.000 kardoezen uit de kelders gehaald en bovengebracht. Elke soldaat ontvangt 120 kardoezen. De kardoezen werden in pakjes van 15 neergelegd bij de kompagnieaanvoerders. De reservelevensmiddellen zijn insgelijks reeds in gereedheid gebracht, evenals de verplegingszakjes.” Gezien de internationale toestand wordt de blijde intrede van het vorstenpaar te Namen, voorzien voor zondag 2 augustus, uitgesteld. Ook te Zedelgem zijn officieren van het leger op ronde om paarden, fietsen en zelfs auto’s op te kopen voor dienst bij het leger. Duitsers en Oostenrijkers die hun vakantie te Oostende of Blankenberge doorbrachten vertrekken bij de eerste oorlogsberichten vliegensvlug naar huis, het wordt een ware exodus naar het vaderland. Aan het vertrek van vooral bekende familie’s wordt grote ruchtbaarheid gegeven. Uit De Volksstem weten we dat het die zaterdag weer mooi weer is “Schoon weer, 19,5° wind noord-west”. Het was een kleurrijke maar nog altijd onbekommerde bende die in het mooie weer van die eerste augustusdag vertrok. Sommigen waren in burgerkledij omdat ze hun blauwe of groene uniform met rond mutsje niet meer vonden, anderen vertrokken in hun kleurige soldatenplunje. Ze zagen er allesbehalve gedisciplineerd en afschrikwekkend uit en allen hadden de in het militair zakboekje voor mobilisatie voorgeschreven mondvoorraad voor een dag bij zich. Ze mochten allemaal gratis reizen op vertoon van hun militair zakboekje of hun marsbevel of verlofpas of om het even welk ander bewijs van hun identiteit. Voor België was er op dat ogenblik geen onmiddellijk gevaar op oorlog en iedereen dacht dat het land zich net als tijdens de Frans - Duitse oorlog van 1870 zou kunnen beperken tot het bewaken van zijn grenzen. Bijgevolg zal de sfeer onder de gemobiliseerde mannen nog ontspannen geweest zijn, en ook de bevolking bleef nog tamelijk rustig onder deze ontwikkeling. Die zaterdag verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland omdat het niet op de Duitse eis om zijn mobilisatie in te trekken was ingegaan. Frankrijk kondigde eveneens de algemene mobilisatie af waardoor Duitsland zich meteen op twee fronten bedreigd voelde. Die dag kwam de grote uittocht van de seizoensarbeiders uit Frankrijk op gang, omdat het nieuws over de algemene mobilisatie in België ook daar bekend geraakte. De mannen wachtten niet op hun mobilisatiebevel maar kwamen gezien de toestand uit eigen beweging naar huis. Vanaf het ogenblik dat ze thuis hun mobilisatiebevel hadden gevonden vertrokken ze dan alsnog zo snel ze konden, want wie op de tweede dag na de 18
mobilisatie tegen de middag, in dit geval dus zondagmiddag, niet in zijn mobilisatiecentrum was zou door de gendarmerie worden aangehouden. In Brugge waren toen verschillende kazernes en de militaire overheid was er goed georganiseerd, daarom was de provinciehoofdplaats een verzamelplaats voor de gemobiliseerden uit de provincie. Het station van Brugge was toen nog op het Zand gelegen en van daaruit werden de aankomende reservisten die van de tram of trein stapten ofwel naar hun eenheden in de kazernes binnen Brugge gestuurd of begeleid om plaats te nemen op een van de speciale mobilisatietreinen die hen naar hun mobilisatiecentrum zou brengen. In Brugge zelf werden de opgeroepen militairen in opgeïste schoolgebouwen en zelfs in de hallen van het Belfort gehuisvest. Alle paarden moesten naar de lansierskazerne aan de vesting gebracht worden waar gendarmen aan lange tafels de luxepaarden, trekpaarden en boerenpaarden keurden en beslisten of ze al of niet geschikt waren voor de ruiterij of de artillerie. Door de nieuwsberichten, de toestroom van militairen en het onophoudelijk heen en weer rijden in de stad werd jong en oud opgejaagd. De herbergen zaten dan ook propensvol en sommigen begonnen hun geld in braspartijen te verspillen, ook militairen dronken zich moed in. Op de markt van Brugge, in de Steenstraat en aan het station kon men op de koppen lopen. Alle gemobiliseerden die niet in een van de kazernes te Brugge bleven moesten vanuit Brugge naar Gent Sint-Pieters van waaruit alle Vlaamse gemobiliseerden vertrokken naar hun eenheden.
Het oude station van Brugge op het zand
19
Een sfeerbeeld met een Belgische mobilisatietrein
Op zondag 2 augustus bezette Duitsland het neutrale Groothertogdom Luxemburg wat op zich reeds een zeer onrustwekkende evolutie was voor België. Diezelfde zondagavond om 19u overhandigde Karl von Below Saleske, de Duitse gezant te Brussel een nota aan minister van buitenlandse zaken Julien Davignon waarbij Duitsland een vrije doortocht door België vroeg. Meteen werden door België de andere mogendheden verwittigd die het verdrag van 1839 garandeerden waarbij aan België de neutrale status was opgelegd, met name Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Koning Albert liet ook de kroonraad samengeroepen om over de houding aan te nemen bij de Duitse eis te discussiëren. Het werd een woelige vergadering waarbij sommigen zoals de van zijn conflict met priester Daens beruchtte Charles Woeste de Duitsers vrije doorgang wilden laten zoals ze vroegen. Op maandag 3 augustus om 7u in de morgen overhandigde minister van buitenlandse zaken Davignon het afwijzende antwoord van de Belgische regering aan de Duitse ambassadeur. Meteen werd het leger in verhoogde staat van paraatheid gebracht en kregen de soldaten bevel te schieten op iedere buitenlandse militaire eenheid die de grens overstak. Toen het nieuws over de Duitse nota die morgen bekend werd maakte een grote onrust zich van de bevolking meester. Meer bepaald de gemobiliseerde soldaten en hun families sloeg nu de schrik om het hart. Het land had sedert de onafhankelijkheidstrijd in 1830-1831 geen oorlog meer gekend en was in shock door dit voor de bevolking totaal onverwachtte nieuws. De mensen reageerden dan ook woedend en afkeurend op deze eis van Duitsland. Voor de overheid kwam dit minder onverwacht omdat de Duitse keizer Wilhelm II tijdens een bezoek van Leopold II en tijdens een bezoek van diens opvolger Albert I aan Berlijn in 1913 had duidelijk gemaakt dat Duitsland België niet zou ontzien indien het in een oorlog met Frankrijk verwikkeld raakte. Die maandag om 19u45 verklaarde Duitsland de oorlog aan Frankrijk. Groot-Brittannië stelde tot grote woede van keizer Wilhelm meteen een ultimatum aan Duitsland om de Belgische neutraliteit te laten respecteren en kondigde tegelijk ook de algemene 20
mobilisatie af. In de loop van die dag moeten geruchten over de Duitse bezetting van het Groothertogdom Luxemburg en van de Duitse eis tot vrije doortocht ook Zedelgem bereikt hebben en daar als een bom zijn ingeslagen. In de nacht van 3 op 4 augustus vertrokken de in Brugge gelegerde regimenten met hun gemobiliseerden via de Steenstraat naar het Station. De mensen stonden rijen dik en drumden door de rijen volk om hun jongen nog een laatste groet te brengen, daar zullen ook wel familieleden van de 18 bij het 4e linie gelegerde Zedelgemse soldaten van de klas 1913 geweest zijn. De ene trein na de andere vertrok vanuit het station van Brugge naar Tienen en Luik. Op dinsdag 4 augustus kort na 8u rukten de Duitsers nabij Gemmenich de Belgische grens over en was de inval een feit (Ronse-3). Pruisen was een van de ondertekenaars van het verdrag van 1839 geweest en door de inval negeerde het Duitse rijk dat door een Pruisische keizer geregeerd werd hun destijds gegeven woord dat ze de opgelegde Belgische neutraliteit zouden garanderen. Om 9u ’s morgens was het nieuws van de Duitse oorlogsverklaring officieel ontvangen te Brussel. Voor hij naar het front vertrok sprak Koning Albert eerst nog de verzamelde kamers in het parlement toe. Hugh Gibson, de Amerikaanse zaakgelastigde in België schreef daarover het volgende ooggetuigenverslag in “A Journal from our legation in Brussels” (vertaling van de auteur) : “De Koningsstraat van het paleis rond het park naar het parlementsgebouw was volgepakt met een menigte mensen die onder controle gehouden werden door de burgerwacht. Er was een gezoem hoorbaar als van wel duizend bijen, en ieder gezicht was levendig—de aanblik van een volk dat al honderden jaren overrompeld werd en dat niet geleerd heeft zich te onderwerpen. De burgerwacht had twee muziekkapellen voor de Senaat, en ze probeerden de Brabançonne samen te spelen. Geen van hen kon de melodie op toon spelen, en ze waren voortdurend een maat uit elkaar. Ze speelden het volledig en begonnen dan helemaal opnieuw zonder enige pauze ertussen. Ze bliezen en trommelden rustig voor zowat een half uur, hoe meer ze speelden hoe enthousiaster de menigte werd. Toen ik zag hoe vol de galerij zaten dacht ik bij mezelf dat ik niet wilde drummen, dus veroordeelde ik mezelf om de speech te missen en ging buiten op een balkon met Webber, van de Britse legatie, om de aankomst van de Koning en de Koningin te zien. We hadden het balkon voor onszelf, omdat alle anderen binnen aan het vechten waren voor een plaats in de galerij om de speech te horen. Als de Koning en de Koningin eindelijk het paleis verlieten wisten we dat door een golf van applaus die door het park kwam aanrollen. De kleine processie kwam aangereden met een trage draf, en alhoewel ze door de bomen voor ons verborgen was konden we de voortgang volgen door het voortdurend verder komende gejuich van de menigte. Wanneer ze van de Koningsstraat de Wetstraat in draaiden, nam de menigte voor het parlementsgebouw het gejuich over op een manier die de vensters deed trillen. Eerst kwam de staf van de Koning en leden van zijn huishouden. Dan de Koningin, vergezeld door de Koninklijke kinderen, in een open daumont. Het gejuich voor de Koningin was van harte en zonder enig teken van twijfel, door haar Beierse geboorte en opvoeding –ze wordt gezien als een Belgische Koningin en niets anders. Na de Konigin kwamen een tweetal rijtuigen met leden van de Koninklijke familie en het hof en dan de Koning te paard. Hij was in het velduniform van een luitenant-generaal, zonder decoratie’s en zonder de ceremoniële linten die gebruikelijk waren voor gelegenheden als een toespraak van de troon. Hij werd gevolgd door enkele leden van zijn staf die er ook uitzagen alsof ze zaken gingen doen in plaats van een mode defilé. Toen de Koning halt hield en afsteeg, barste het gejuich met tweemaal zijn eerdere volume los; en, in een verwoede demonstratie van loyaliteit, werden hoeden en wandelstokken in de lucht gegooid. De twee muziekkapellen speelden krachtig door, maar we konden maar een toevallige valse toon horen. Juist als de Koning begon het gebouw binnen te gaan kwam een bode naar buiten, hij raakte mijn arm aan en zei iets, mij wenkend om naar binnen te komen. Een van de galerijen was per vergissing gesloten maar was nu geopend geworden, en Weber en ik werden beloond voor onze bescheidenheid door de ganse ruimte voor onszelf te krijgen. Na een paar minuten kwam de Boliviaanse zaakgelastigde binnen en voegde zich bij ons. Onze plaatsen waren geen 3 meter van de 21
troon, en we konden niet beter geplaatst zijn. De Koningin kwam stilletjes binnen van een kant en nam een troon links van de tribune, na het erkennen van een brullende verwelkoming van de leden van de twee kamers. Nadat het applaus verdwenen was, kwam de Koning binnen aan de rechterkant, boog somber voor de vergadering en stapte snel naar het baldakijn boven en achter de tribune. Met een zakelijke beweging gooide hij zijn pet op de richel voor hem en gooide er zijn witte katoenen handschoenen in—dan haalde hij zijn toespraak uit en las ze voor. Eerst was zijn stem niet zeer vast maar al snel had hij dat onder controle en hij las de toespraak tot het einde met een stem die vibreerde van emotie maar zonder enige welsprekendheid of heroïsme. Hij ging recht naar de levensnoodzakelijke eenheid tussen alle facties en partijen, tussen de Franse, Vlaamse en Waalse rassen, tussen Katholieken, Liberalen en Socialisten in een vastbesloten verzet tegen de aanval op de Belgische onafhankelijkheid. Het huis kon zich maar een paar minuten na elkaar inhouden en naarmate ieder punt naar voor gebracht werd, barstten zij in een razend gejuich uit. Als de Koning, die zich rechtstreeks tot de parlementsleden richtte, zei “Bent U vastbesloten om ten allen koste de heilige erfenis van onze voorouders te bewaren?” barstte de ganse Kamer uit in een gebrul, en van de Socialistische kant werd geroepen “Ten allen koste, tot der dood indien nodig”. Het was simpel en ter zake –een mannelijke toespraak. En terwijl hij ze gaf was hij een koninklijk personage, dat voor de eer geconfronteerd werd met wat naar wat hij wist het grootste gevaar dat zijn land en volk kon overkomen. Als hij klaar was boog hij naar de Koningin, dan naar het parlement, en hij stapte snel de ruimte uit, terwijl de vergadering terug brulde. De Senatoren en Kamerleden zwermden rond de Koning op zijn weg naar buiten, juichend en proberend hem de hand te schudden—en geen deden meer moeite om hun toegewijdheid uit te drukken dan de Socialisten. Nadat hij was vertrokken stond de Koningin op, boog schuchter naar de vergadering, en trok zich terug met de Koninklijke kinderen. Ze kreeg een spetterende ovatie doordat iedereen zich de moeilijkheid van haar positie realiseerde en dubbel angstig om haar alle vertrouwen en affectie te tonen. De hele gelegenheid was ontroerend, maar wanneer de kleine Koningin zo schuchter en zo triestig de ovatie erkende en zich terugtrok, zaten de tranen tamelijk dicht tegen het oppervlak—mijn oppervlak zeker.”
4 Augustus 1914, Koning Albert rijdt van het koninklijk paleis naar het Parlement
22
De noodklokken kondigden die morgen in vele dorpen het begin van de oorlog aan. Gezien pastoor Ronse er geen melding van maakt vermoed ik dat dit in Zedelgem niet het geval zal geweest zijn. Om 23u ’s avonds verliep het Britse ultimatum en was Groot-Brittannië eveneens in staat van oorlog met Duitsland. In België werden die dag ook de twee oudste klassen namelijk die van 1900 en 1899 gemobiliseerd en voor de derde keer in nog geen week tijd moesten veldwachter August Ryngaert en hulpveldwachter Gustaaf Maertens met mobilisatiebevelen de baan op. Angstig volgde de bevolking de loop der gebeurtenissen op de voet. Die dag vinden we op de voorpagina van De Volksstem : “De Europeesche oorlog, De Duitschers trekken door Groot Hertogdom Luxemburg en vallen Frankrijk binnen. EEN ULTIMATUM VAN DUITSCHLAND AAN BELGIE”. In werkelijkheid was het Duitse leger die morgen ook reeds België binnen getrokken. Op bladzijde 2 lezen we “Het antwoord van België. Het was 10 minuten voor 7 ure toen het antwoord van België op het ultimatum van Duitschland, aan het Duitsch gezantschap te Brussel overhandigd werd, door den heer baron de Gaiffier, algemeene bestuurder bij het ministerie van Buitenlandsche zaken. Het antwoord was : Neen !.... Koning Albert naar de grenzen. Heden Maandag zal koning Albert het leger aan de grenzen vervoegen En de Oogst? Op vele plaatsen zijn de zonen en knechten van landbouwers, die juist bezig waren aan den oogst te pikken of binnen te doen, onverwachts weggehaald. Het mag, natuurlijk, niet gebeuren dat men den oogst ter plaatse laat rotten, en daarom hebben Kamerleden zich tot den minister van Binnenlandsche Zaken gewend om den gouwheeren de noodige maatregelen voor te schrijven, ten einde den oogst in de beste voorwaarden te doen schuren. Treinen geschorscht.Het beheer der ijzerenwegen ziet zich verplicht een zeker getal reizigerstreinen te schorsen, gedurende eenen zekeren tijd, ter oorzake der moeilijkheden van de mobilisatie. Het publiek wordt verzocht daags voor hun vertrek, te dien einde de noodige maatregelen te nemen en er rekening van te houden dat een volledige regelmatigheid in den gang der treinen niet kan gewaarborgd worden, tijdens de dagen dat de troepenbeweging zal duren. Het beheer verzocht tevens de verzendingen van koopwaren in de mate van het mogelijke te beperken of uit te stellen, gedurende het tijdstip van overlast door de mobilisatie veroorzaakt. Aan onze lezers : hierbij deelt de volksstem mee dat ze voorlopig maar een half blad kunnen uitbrengen doordat de telefonische en telegrafische verbindingen onderbroken zijn met het buitenland en met Brussel en Antwerpen is het onmogelijk om nog een gewoon blad uit te geven. Op woensdag 5 augugus luidt de kop op de voorpagina van De Volksstem “Duitschland verklaart den oorlog aan België _ Engeland waarborgt ons zijne hulp”, de inval was toen al een dag oud. Dit illustreert hoe de krantentitels en het nieuws in die tijd achter de gebeurtenissen aanholden en niet zoals vandaag in real-time bij de mensen geraakten. Op vrijdag 7 augustus kopt de Volksstem : “De Europeesche oorlog, helfdhaftige houding van “Les Petits Belges” – De Duitschers worden overal achteruitgeslagen. – De Belgische vlag wappert overal. De Duitsche troepen schieten op het Roode Kruis”. We vinden op die voorpagina ook reeds een artikel dat er op wijst dat de overheid bedacht is voor Duitse wraakactie’s tegen de burgerbevolking mocht die zich in de strijd mengen. Die verwittiging was 23
natuurlijk ingegeven door de eerste Duitse wandaden tegen de burgerbevolking en zou de volgende weken voortdurend in de kranten herhaald worden : “Belangrijk bericht aan de bevolking. In tijd van oorlog mogen maar alleen soldaten vechten, een burger, bij voorbeeld die op den vijand revolverschoten zou lossen, zou de oorzaak van het platbranden en uitmoorden zijner gemeente kunnen zijn. Men weet dat de Duitschers voor zulke gruwelen niet achteruit gaan. Zij hebben het te Visé bewezen. Dat zij die den vijand te lijve willen gaan als regelmatigen krijger den indringer te gemoet trekken, de onheilen van den oorlog zijn al schrikkelijk genoeg, opdat men het land voor nog ijselijker gruwelen zou sparen.” Tijdens de eerste drie weken was er van de oorlog te Zedelgem en in de omliggende gemeenten weinig te merken. Er was gebrek aan arbeidskrachten voor de oogst en ook de militaire opeisingen vooral van paarden, fietsen en voertuigen bracht heel wat ongemakken en ergernissen met zich mee. In grotere steden zoals Gent waren er kleine opstootjes waarbij woedende burgers vermeende Duitse eigendommen aanvielen. Ook in Brugge gooide de dolgeworden menigte de ramen van de Grands Magasins Tietz in de Kuiperstraat in (Daar is nu bibliotheek de Biekorf gevestigd). Er verbleven toen veel Duitsers in België waaronder Duitse ingenieurs voor de fabrieken in Aalst. Leon Claeys was bij de Duitse landbouwmachinefabriek en gieterijen Jacobi in de leer geweest en hij had de rechten om de machines van Jacobi in België te verkopen, het zou dus niet verwonderlijk zijn moesten er gezien deze zakelijke contacten bij het uitbreken van de oorlog ook te Zedelgem Duitsers aanwezig geweest zijn. Alle Duitsers werden door de Belgische regering verplicht om het land zo vlug mogelijk te verlaten. Dit was ook voor hun eigen veiligheid want het land werd door een spionnenkoorts besmet. Tijdens de eerste drie vier dagen van de oorlog werden aan de kust zowat 300 Duitsers aangehouden en na een tijdelijk opsluiting in de Poermolenkarzerne te Brugge naar Nederland overgebracht. Alles werd ook in gereedheid gebracht om gewonden op te vangen en te verzorgen, dit echter vooral in de grote steden. De strijd werd op dat ogenblik gevoerd in de streek tussen Luik en Brussel. In de pers werden berichten over de oorlogsvoering aangekondigd onder de titel “De Europeesche Oorlog”. De kranten meldden over het algemeen overwinningen van het Belgische leger, maar vanaf 13 augustus verschenen er ook dagelijks lijsten met gewonden. Op woensdag 12 augustus sneuvelde Leo Vermeersch als allereerste Zedelgemnaar (Bijvoegsel II) Hij is te Halen begraven. De “slag” bij Halen op 12 augustus waar de Belgen de Duitse cavalerie versloegen werd in de pers voorgesteld als een grote overwinning, maar er werd niet bij verteld dat deze tactische overwinning slechts een zeer tijdelijk oponthoud van de Duitsers teweegbracht. De kop daarover in De Volksstem van vrijdag 14 augustus luidt “De Europeesche oorlog De oorlogsfeiten van Woensdag. – De slag van Haelen-bij-Diest. – De eerste slag in volle veld was eene Belgische overwinning. “ De mensen konden gratis brieven sturen naar hun soldaten, want er werd tiijdelijke portvrijdom toegestaan voor de gewone poststukken voor de miliciens van iedere graad die behoorden tot het veldleger. Sommigen gingen hun zoon opzoeken aan het front. De soldaten waren gezien de karige bevoorrading vooral tevreden met de door hun familie meegebrachte mondvoorraad, dit ondanks het algemeen gekende gebrek aan materiaal van het Belgische leger. Op maandag 17 augustus 1914 lezen we als kop op de voorpagina van Vooruit “Een grondwettelijk recht, -- de vrijheid der pers, -- geschorst, niet in Rusland, maar in België !”. In een artikel op deze voorpagina met als titel Censuur ! lezen we het volgende “Te beginnen van heden is het vanwege den Heer Minister van Oorlog aan de dagbladen verboden niewstijdingen te geven aangaande de bewegingen der Legers. ER ZAL SLECHTS 24
IEDEREN DAG EENE UITGAVE VAN IEDER DAGBLAD MOGEN VERSCHIJNEN EN DE DRUKPROEF VAN DIE UITGAVE ZAL VOOR HET DRUKKEN, AAN DE KRIJGSOVERHEID ONDERWORPEN WORDEN. Deze zal uitschrappen al wat de Krijgsbewegingen betreft. De Dagbladen die zich naar die onderrichtingen niet gedragen, zouden door de voornoemden Hoogeren Officier voorlopig opgeschorst worden. Gelief daarvan zonder uitstel aan de dagbladen in uwe plaatselijkheid kennis te geven. De Gouverneur, (Get.) Baron de Kerckhove”. Vooruit protesteert in de rest van het artikel tegen het opschorten van deze grondwettelijke vrijheid. Blijkbaar beseften die journalisten gewoon niet dat ze door hun berichtgeving over de troepenbewegingen het leven van de Duitse spionnen bijzonder makkelijk maakten en daarenboven het leven van de Belgische soldaten extra in gevaar brachten. Op woensdag 19 augustus viel nog triomfantelijk op de voorpagina van Volksstem te lezen “Eene Reeks overwinningen De Belgen, de Franschen, de Russen kloppen de Duitschers. – De Franschen vernielen een deel der Oostenrijksche vloot. – De Serviërs trekken zegevierend vooruit. – Japan zendt een ultimatum aan Duitschland. De toestand is opperbest!!!”. Maar ondertussen verspreidde zich het nieuws dat het Duitse leger de versterkte plaats Luik op zaterdag 15 augustus reeds veroverd had en de Belgische stellingen tussen Luik en Antwerpen doorbroken had. De vijand rukte nu in massa naar de hoofdstad op terwijl het Belgische leger vechtend tegen de overmacht terugtrok. Tegen donderdag 20 augustus bereikte het Duitse leger Brussel en had het Belgische veldleger zich in de versterkte plaats Antwerpen verschanst. Antwerpen was toen de “Redoute Nationale” en werd geacht de vijand langdurig te kunnen weerstaan dankzij zijn vele sterke forten. De nieuwe zware Duitse artillerie zou daar echter anders over beslissen. De Duitsers lieten alleen een verdedigingsscherm achter voor Antwerpen en het gros van hun troepen marcheerde richting Frankrijk zoals in het plan von Schliefen voorzien. Meteen begonnen Duitse Uhlanen verkenningen uit te voeren in de richting van de kust en de havens om er zich van te vergewissen dat er geen Britse soldaten geland waren die een bedreiging zouden kunnen vormen voor de rechterflank van de Duitse aanvalsmacht die richting Frankrijk oprukte. Op zaterdag 22 augustus lezen we een klein artikel op de voorpagina van de Volksstem met als titel “Eene mededeeling van de militaire overheid van Antwerpen.” Daarin wordt kort en in verbloemende termen meegedeeld dat ons Veldleger Brussel niet voldoende kon verdedigen omdat de vijand te sterk was en zich daarom op Antwerpen heeft teruggetrokken. Op pagina 2 gaat het over het overlijden van Paus Pius X, maar dat nieuws zinkt duidelijk in het niet bij al dat oorlogsnieuws. Vanaf die dag verdwijnen de grote triomfantelijke koppen op de voorpagina van De Volksstem. Op maandag 24 augustus trok een ongeveer 150 man sterke groep Uhlanen vanuit ArdooieKoolskamp naar Lichtervelde waar ze rond 8u25 de telefoon en telegraafdraden aan het station doorsneden. Deze groep bestaande uit ruiters en fietsers trok rond 11u in de morgen dan de stad Torhout binnen. Ook daar werden in het station de telefoon en telegraafdraden doorgesneden en werden zelfs een aantal palen omgezaagd. De Duitsers stuurden ook de trein terug die van Brugge onderweg was naar Kortemark, waarna ze de spoorweg naar Brugge vernielden. We lezen bij Ronse dat ze zich die avond schuil hielden in de bossen rond Zedelgem, meer bepaald op het “Hooge Veld”. Volgens de werken van Roger Haelewijn was hun kamp echter gelegen op de Pottebezemhoek in de Palingdreef te Torhout. Ik ga er daarom vanuit dat de Uhlanen zich om niet verrast te worden verspreid hadden in de zone tussen Plaiziersbos in Veldegem en Groenhovebos in Torhout want de palingdreef ligt daar vlak bij en beide plekken zijn niet zo ver van elkaar gelegen en boden 25
ruimschoots mogelijkheden tot het verbergen van deze grote groep mannen. Bovendien hadden ze op die manier ook twee mogelijke vluchtwegen. Hun leidinggevenden werden ter plaatse herkend als voormalige Duitse leurders die met pikken en zeisen de streek hadden afgereisd voor de oorlog.
Uittreksel uit de stafkaart van Oostende1913, met rode cirkel de vermoedelijke kampplaats van de Uhlanen
Om 3u in de nacht van maandag 24 op dinsdag 25 augustus vertrok de groep Uhlanen via Torhout naar Gistel waar ze al om 5u in de morgen aankwamen en ook daar in het station alle communicatiemateriaal vernielden. Om 5u45 werden ze opgehouden door de openstaande brug over het kanaal Nieuwpoort-Plassendale te Snaaskerke. Ze werd de avond voordien opgehaald en de sleutel in het water gegooid. De Duitsers konden echter iets verderop de brugwachter vinden en onder bedreiging van een wapen haalde hij de sleutel uit het water en deed de brug dicht. Net op dat ogenblik kwamen gendarmen van de brigades van Brugge en Bergen versterkt met een aantal burgerwachten met de auto naar de brug, in totaal een groep van zowat 85 man. De Duitsers waren echter reeds over het kanaal toen ze aankwamen en op ongeveer 700 meter van de brug, bij de “Kromme Elleboog”, legden de Belgen zich in hinderlaag. Ze verscholen zich in een korenveld, in de grachten en achter de muren van een paar huizen. De Duitsers, die de Belgen gezien hadden, stegen af en er ontstond een hevig vuurgevecht van een half uur waarna de Duitsers de aftocht bliezen. Vijf gesneuvelde gendarmen bleven op het terrein achter en drie Duitsers werden gevangen genomen waarvan twee zwaargewonden. Een van hen zou op 31 augustus overlijden in het militair hospitaal te Oostende, de andere gevangenen werden met de ferry naar Duinkerken gebracht. Deze groep Duitse Kürassiere en Jäger reed na het gevecht over Eernegem en Aartrijke naar Zedelgem, waar ze om 10u40 passeerden bij het station (Ronse-4). Ze vervolgden hun weg richting Ruddervoorde waar ze twee gekwetste kameraden achterlieten. Volgens de werken van Roger Haelewijn reden ze echter terug naar hun kamp aan de Pottebezemhoek in Torhout en dit via Ichtegem en Aartrijke. Hoogstwaarschijnlijk zal de kolonne zich dus opgesplitst hebben om achtervolging en gevangenneming moeilijker te maken.
26
Duitse Uhlanen op patrouille
Die dinsdag lezen we in De Volksstem op de voorpagina voor het eerst openlijk over de Duitse bezetting van Brussel onder de titel “De Duitschers te Brussel.”, de stad was toen reeds 5 dagen bezet door de vijand. Op woensdag 26 augustus om 3u in de morgen vertrokken de resterende Uhlanen weer vanop de Pottebezemhoek naar Lichtervelde-Koolskamp nadat een schildwacht onraad rook bij de spoorweg naar Brugge te Veldegem. Dit bewijst dat ze de ganse omgeving tussen Plaiziersbos, de spoorweg en Groenhovebos gebruikten, wat uit militair oogpunt bekeken ook logisch was. Die woensdag kwam rond 4u in de morgen in het station van Loppem een trein aan uit Brugge. Onder bevel van commandant Frémault stapten het half-bataljon Jagers te Voet van de burgerwacht van Gent samen met één compagnie Jagers en drie compagnies infanterie van de Brugse burgerwacht en vijftig gendarmen uit de trein. De Gentse burgerwacht was in opdracht van generaal Clooten reeds de vorige dag vertrokken, maar in Brugge ging tijdens de nacht veel tijd verloren met besprekingen tussen de verschillende gezagsdragers. Pastoor Ronse is in zijn geschiedenis van Zedelgem hoogstens onvolledig, doordat hij alleen de Brugse burgerwacht vermeldde maar wellicht was hij niet over alle details van deze operatie op de hoogte. Bij het station van Loppem werden drie groepen gevormd. De eerste groep volgde de Torhoutse Steenweg in de richting van Torhout, de tweede volgde de spoorweg en een derde de aardeweg ten oosten van de spoorweg die naar het Rozeveld tussen Zedelgem en Torhout liep (4). Er werd echter geen contact meer gemaakt met de Duitsers en te Ruddervoorde namen gendarmen de twee gewonde Duitse Uhlanen gevangen. Daarop gaf generaal Clooten bevel om de missie te stoppen. In het dagboek van Eduard Bossauw (29) uit Torhout lezen we met betrekking tot deze zoektocht van de burgerwacht hetgeen hij op 30 augustus 1914 neerschreef “De woensdagmorgen hier meer of duist gardecivique van al Brugge en wel 60 gendarmen. Er hebben hier ook Engelsen geweest met een mitrailleuse op een auto. Ook 2 à 3 dagen locomotifs weggevoerd Zuidwaarts 20 aan malkaar - gister ook 2 trains Belgen naar Ostende 3.400 zegt men, enz. enz. Alles gaat niet meer, geen werk, geen 27
verkoop,. De vikkens 7 à 12 fr. ". Die woensdag sneuvelde Joachim Buffel tijdens de eerste uitval uit Antwerpen als 2e Zedelgemnaar (Bijvoegsel II). De ouders en familie van de overige soldaten uit de gemeente raakten daardoor meer en meer verontrust want het werd algemeen bekend dat er reeds 2 soldaten uit de gemeente gesneuveld waren. Eind augustus 1914 werd in Brussel het Comité Central de Secours et d’Alimentation of het Centraal Hulp-en Voedingscomité opgericht met als initiatiefnemers de industrieel Ernest Solvay en burgemeester Adolphe Max.
Het centraal hulp en voedingscomité
Dit was een private hulporganisatie die al vlug als schaduwregering van België functioneerde. Solvay en Max vroegen financiële steun aan de Société Genérale en de Nationale Bank en die zegden meteen hun medewerking toe. Toen België in 1914 werd bezet, reageerden de Britten met een economische blokkade tegen Duitsland waardoor de invoer van levensmiddellen volledig stil viel. België importeerde op dat moment reeds 80% van zijn voedselbehoefte want de binnenlandse productie volstond niet om het land te voeden. Bovendien deden de Duitse opeisingen, onder andere van melk en graan de voorraden snel verminderen. De bezetter eiste daarnaast ook grondstoffen en industriële producten op maar vooral de voedselschaarste vormde meteen bij het begin van de bezetting een groot probleem. Op donderdag 3 september komen volgens pastoor Ronse een groep vluchtelingen uit Eppegem, Zemst en Mechelen een onderkomen zoeken te Zedelgem. Volgens een andere bron was het dorp verschillende dagen gevuld met vluchtelingen uit Leuven en dat laatste scenario lijkt te worden bevestigd door hetgeen die dag in buurstad Torhout gebeurde. Die donderdag kreeg de burgemeester van Torhout een staatstelegram uit Gent van de gouverneur van Oost-Vlaanderen met volgende inhoud: "Ongeveer 200 vluchtelingen vertrekken naar uwe statie - wacht ze op in statie - Kerckhove Gouverneur". Om 13u15 komen 500 vluchtelingen met de trein in Torhout 28
aan, het betreft meestal Leuvenaars. De door Ronse vermeldde plaatsen lagen toen allemaal midden het strijgewoel en ook Leuven was toen reeds door de Duitsers platgebrand. Ze vertellen over de hevige gevechten en wrede moorpartijene en krijgen van de bevolking vol medelijden een onderdak in de daarvoor op voorhand ingerichtte Gildezalen. Ronse toont in dezelfde passage aan dat de Duitsers ook verkenningsvliegtuigen in de richting van de kust stuurden om te controleren of er geen Britse soldaten geland waren die hun flanken konden bedreigen(Ronse-5). Dit stuk van zijn tekst verwijst voornamelijk naar de Duitse moordpartijen op burgers naar aanleiding van de eerste uitval door het Belgische leger uit Antwerpen op 25 en 26 augustus. Uit deze korte passage leren we ook dat er voorbereidingen getroffen waren voor de opvang van vluchtelingen door de Gildezaal vlak naast de kerk als tijdelijk verblijf in te richten. Op 18 augustus had Koning Albert beslist het Belgische leger terug te trekken in de versterkte plaats Antwerpen. Hij besloot meteen ook om zijn troepen in te zetten voor grootscheepse uitvallen vanuit Antwerpen die gericht moesten zijn tegen de langgerekte en zwak verdedigde noordflank van het Duitse leger dat via België naar Frankrijk oprukte. Dit moest de druk verlichten op de Franse en Britse troepen die verder naar het zuiden met de vijand slag leverden. Bij die eerste uitval uit Antwerpen werden drie divisies uitgestuurd tussen het kanaal van Willebroek en het kanaal Leuven-Dijle. De speerpunt van de Belgische aanval was gericht op Schiplaken, Elewijt, Houtem, Hofstade, Weerde, Eppegem en Zemst. Het Belgische leger kon Weerde, Zemst en Eppegem tijdelijk op de vijand heroveren. Maar de Duitse weerstand bleek uiteindelijk te sterk om nog verder op te rukken en tijdens de daaropvolgende terugtrekking leden de Belgen zware verliezen. De Duitsers namen zoals ze sinds het begin van de strijd gewoon waren weerwraak op de burgerbevolking. Er werden daarbij een serie laffe moorden gepleegd juist voor of gedurende de terugtrekking van het Belgische leger en talrijke ongewapende inwoners werden daarbij gedood, met inbegrip van vrouwen en kinderen. Sommigen vonden onder weerzinwekkende omstandigheden de dood. Dit waren geen ongevallen, maar doelbewuste moord en terreur van de kant van de Duitse troepen. De wonden waren over het algemeen steek- en of snijwonden en ze werden meestal aangebracht met de bajonet. In Mechelen werden talrijke lijken van vrouwen gezien, een getuige zag zelfs hoe een Duitse soldaat de borsten van een vrouw afsneed nadat hij haar vermoord had. In Zemst werden huizen in brand gestoken met “pastilles nitrocellulose gelatinées” of door het besproeien met benzine en mensen die zich daartegen verzetten werden gewoon neergeschoten. In een uitgebrande fietswinkel zag een getuige het verbrande lijk van een man, dit werd ook door andere getuigen bevestigd. Een beenhouwer werd door het hoofd geschoten toen hij door het dak wou ontsnappen uit zijn in brand gestoken beenhouwerij. De leerjongen van de plaatselijke fietshersteller vluchtte weg toen de Duitsers de werkplaatsen in brand staken, maar hij werd meteen opgepakt. In de verwarring zag hij de kans om weer te ontsnappen, maar liep in de armen van aankomende soldaten. Ze waren dronken en opgehitst en wierpen de jongen op de grond en knevelden hem. Met een bijl uit de beenhouwerij hakten ze zijn benen af tot boven de knieën en daarna zijn armen tot boven de ellebogen. Achteraf zagen de buren hoe ze de ledematen en de romp van de jongen in het vuur gooiden. Een vader trachtte met een koffer zijn huis te verlaten, maar hij werd meteen doodgeschoten. Zijn zoon werd daarop woedend en begon de Duitsers uit te schelden. Toen hij zich, ondanks het feit dat zijn grootvader hem nog wou beschermen, losrukte en op de soldaten toeliep werd hem met een bajonet de buik opengereten. Iemand zag ook een meisje van 17 alleen gekleed in haar hemd en volledig in shock. Zij was samen met andere meisjes een veld in gesleurd, naakt uitgekleed en verkracht en nadien werden sommige van die meisjes met de bajonet gedood. Na deze eerste oorlogsmisdaden verzamelden de Duitsers gijzelaars omdat ze een levend schild wilden voor hun terugtrekking naar Brussel. Het moorden duurde tot 10u in de morgen waarna ze zich met hun gewonden op paardenkarren en onder beschutting van de Zemstse gijzelaars terugtrokken. Het ging van Zemst over Eppegem en Houtem naar Peutie. Daar werden 6 mensen uitgekozen voor executie. Ze moesten eerst hun eigen graf delven en werden ter plekke doodgeschoten nadat ze tevergeefs om genade smeekten. Een van hen stond na het eerste salvo terug op en smeekte opnieuw om genade. Er wordt zelfs beweerd dat er een paar levend begraven werden. Te Eppegem werd op 25 augustus een stervende zwangere vrouw gevonden in het klooster, ze had eveneens een wonde door een bajonet aangebracht en op de weg lagen 6 lijken van arbeiders. Deze terreur tegen de burgerbevolking was niet systematisch van hogerhand bevolen maar ze werd stilzwijgend toegelaten in de hoop zo het Belgische leger tot overgave te dwingen. Dit onmenselijke 29
Duitse optreden aan het begin van de eerste wereldoorlog droeg reeds de kiemen in zich van de toekomstige meedogenloze slachtingen van de zogenaamde Einsatzgruppen aan het Russische front tijdens de tweede wereldoorlog. Dit was niet alleen een onderdeel van de toenmalige Duitse militaire cultuur, maar spreekt ook boekdelen over de morele waarden van dat deel van de Duitse troepen dat aan deze oorlogsmisdaden deelnam. Van zondag 6 september tot woensdag 9 september werd verwoed strijd geleverd aan de Marne en kon eindelijk de Duitse opmars tot staan worden gebracht. Door zijn uitvallen uit Antwerpen op 2526 augustus en van 9 tot 13 september dwong het Belgische leger de Duitsers om troepen die anders vanuit hun belegeringsstellingen voor Antwerpen naar de Marne zouden gestuurd zijn toch ter plaatse te houden. Dit droeg bij tot de overwinning van de geallieerden waarbij de Duitsers tot aan de Aisne werden teruggeworpen (Ronse-6). Op vrijdag 11 september kwam een soldaat vrijwilliger te Zedelgem om het leven door zijn eigen wapen (Ronse-7). Dit gebeurde tijdens een oefentocht die deze groep vrijwilligers door Zedelgem leidde. De namenlijst van militaire en burgerlijke slachtoffers van het In Flanders Fields Museum te Ieper gaf uitsluitsel over wie de soldaat vrijwilliger was en ook over de omstandigheden van zijn overlijden. Het betreft de in Gilly bij Charleroi wonende Lebon Valentin, die daar op 5 mei 1895 geboren was. De 19 jaar oude Valentin Lebon nam als vrijwilliger dienst bij het 1e jagers te voet 2Bn (7 Cie), 1 jagers te voet 2/3. Om 6u30 in de morgen van vrijdag 11 september 1914 liep hij te Zedelgem, door een ongeluk met zijn eigen wapen, een dodelijke bajonetsteek op en stierf ter plaatse. Valentin Lebon werd oorspronkelijk te Zedelgem begraven maar werd naderhand in zijn geboorteplaats Gilly herbegraven. Gilly is sedert de fusie van 1977 een deelgemeente van Charleroi. Tijdens de eerste weken van de oorlog namen ongeveer twintigduizend mannen dienst als vrijwilliger bij het Belgische Leger. Dat grote aantal kan verklaard worden door het feit dat pas in 1913 de algemene dienstplicht werd ingevoerd. Tot 1909 had je de lotelingen waarbij het lot bepaalde of je in dienst moest of niet en tussen 1910 en 1912 moest een zoon per gezin dienst doen. Daardoor waren er veel mannen van de klassen voor 1913 niet in de reserve van het leger opgenomen en werden ze dus ook op 31 juli niet gemobiliseerd. De motivatie van deze mannen was van zeer uiteenlopende aard, voor sommigen was het gewoon plichtsgevoel, voor anderen lokte het avontuur. Door de grote toeloop gingen sommigen zich in andere steden inschrijven omdat ze anders te lang moesten wachten. De minimumleeftijd voor de vrijwilligers werd op 16 jaar vastgesteld en de maximumleeftijd op 45. In de eerste oorlogsweken was de organisatie en de opvang van vrijwilligers zeer chaotisch. Door een gebrek aan officieren moesten die soms het bevel voeren over twee compagnies van samen zo’n twee a driehonderd man, en tegelijk liet ook de kwaliteit van deze officieren vaak te wensen over. Vanaf 22 augustus kwamen de vrijwilligers onder het bevel te staan van luitenant-generaal Henri Clooten die we eerder reeds vermeldden.
30
Luitenant-Generaal Henri Clooten
Generaal Clooten was de militaire gouverneur van de provincie Brabant en voerde ook het bevel over de burgerwacht. De burgerwacht maakte geen deel uit van het reguliere leger en was bovendien niet officieel gemobiliseerd omdat men had nagelaten dit te doen tijdens de laatste samenkomst van de kamers op 4 augustus. Daarom bleef hun opdracht beperkt tot het verzekeren van de openbare orde, het bewaken van spoorwegen en openbare gebouwen. Op 12 augustus werd door Koning Albert zelfs overwogen om de burgerwacht volledig af te schaffen omdat gevreesd werd dat de Duitse troepen het inzetten van burgerwachten zouden kunnen gebruiken om hun verhalen van francs-tireurs en de erop volgende represailles tegen de burgerbevolking te rechtvaardigen. Tegen eind augustus zou de burgerwacht dan uiteindelijk toch afgeschaft worden. Generaal Clooten had op 19 augustus vlak voor de Duitse intocht in Brussel bevel gekregen om de tweede ban van de burgerwacht te ontbinden en de wapens naar Antwerpen te sturen. De manschappen van de eerste ban moesten ook naar Antwerpen gestuurd worden. Samen met de burgerwacht uit Brussel trokken de daar aanwezige burgerwachten zoals die van Verviers en Henegouwen ook uit Brussel weg. Op 22 augustus werd generaal Clooten door minister van oorlog de Broqueville in Antwerpen benoemd tot “Gouverneur militaire de la partie du Pays non occupée par les Allemands ou par les armées alliés”. In de praktijk was dit het gebied op de linkeroever van de Schelde. De opdracht van generaal Clooten bestond erin het niemandsland dat deze streek in feite vormde te zuiveren van de erin rondzwervende Duitse patrouilles. Hij moest ook de toegang tot de linker Scheldeoever verdedigen en indien mogelijk offensieve acties ondernemen in vijandelijk gebied tussen Gent en Brussel. Stienne, de militaire gouverneur van West-Vlaanderen en zijn collega Lauwers van Oost-Vlaanderen stonden ook onder rechtstreeks bevel van Clooten. De Broqueville zou Lauwers trouwens op 24 augustus door Stroobants vervangen omdat hij op 21 augustus overhaast uit Gent vertrokken was. De strijdkrachten van Clooten bestonden onder meer uit de gendarmerie die geleid werd door majoor Constantin Blondiau. Er waren drie eskadrons gendarmerie met elk 85 à 90 man en er was ook één peleton van 30 gendarmen-cyclisten. Dan waren er nog de landelijke brigades gendarmen (soms ook territoriale brigades genoemd) die hun normale standplaats hadden verspreid over de hele zone waarvoor generaal Clooten verantwoordelijk was. Ook de compagnie cyclisten van de burgerwacht van Brussel, de burgerwacht van Brussel zelf en van de voorsteden en de burgerwachten van Dendermonde, Lokeren en Sint-Niklaas stonden onder het bevel van de generaal. 31
Hij voerde ook het bevel over de artilleriedivisie van de Brusselse burgerwacht die in theorie bestond uit 6 maar in werkelijkheid slechts 4 verouderde Krupp kanonnen van 87 millimeter. Verder waren er ook nog twee automitrailleurs. Zoals hoger gezien kreeg Clooten ook het bevel over acht regimenten vrijwilligers verdeeld over vier brigades die echter op dat ogenblik nog niet volledig waren. Ronse geeft hier ook de indruk dat het tijdens de begrafenis van de soldaat vrijwilliger in de lucht boven Zedelgem wel heel druk was, want hij vermeldt in deze passage niet alleen geallieerde vliegtuigen maar ook Duitse en zelfs een Zeppelin. Het is best mogelijk dat er tijdens de begrafenis van Valentin Lebon effectief een verkenningsvliegtuig Zedelgem overvloog want we hebben eerder al bij Ronse gelezen dat de Duitsers ook verkenningsvliegtuigen inzetten. De manier waarop hij het beschrijft geeft de indruk dat dit alles gelijktijdig gebeurde, maar Ronse wilde waarschijnlijk gewoon meegeven dat dit voorval zich voordeed tijdens een periode waarin talrijke vliegtuigen en ook Duitse Zeppelins onze streek overvlogen.
De beruchte Duitse “Taube” die voor verkenningsvluchten werd gebruikt
Op donderdag 24 september in de vooravond vertrekt de Duitse zeppelin “Z IX” vanuit Düsseldorf voor een verkenningstocht boven België om na te gaan of er geen vijandelijke troepen in de Duitse flank oprukten. Dit was dezelfde taak die ook de Ulahnen hadden. Om 22u00 wordt deze zeppelin boven Torhout waargenomen op weg naar Oostende. De “Gazette van Brugge” vermeldt dat ook te Torhout 2 bommen werden gegooid. Volgens officiële Duitse verslagen zijn het bommen van 21 cm. Alleen stoffelijke schade. Eduard Bossauw schrijft in dat verband in zijn dagboek: "Gisternacht heeft een zeppelin 2 bommen geworpen 5 minuten (5 minuten ver = 400 meter) van Vandewallens kasteel. Ze zijn 88 cm lang, 21 cm diameter en wegen 125 kilo ieder en waren 1m25 diep in de grond gegaan". Diezelfde zeppelin gooit een uur later ook 6 bommen op Oostende telkens ook met alleen stoffelijke schade. De twee eerste bommen vallen in het water van de voorhaven, de derde bom valt bij de Desmet de Naeyerbrug waar ze een put van 2 meter diep slaat. Een vierde valt in het Maria-Hendrikapark, de vijfde valt bij de spoorlijn en de zesde slaat door het dak van de vismijn. Dit illustreert waarom Ronse het overvliegen van Zeppelins in onze streek vermeldde tijdens de begrafenis van de soldaat vrijwilliger want dat gebeurde allemaal tijdens dezelfde periode. 32
Op vrijdag 25 september ontving burgmeester Charles Lievens een telegram van de gouverneur van West-Vlaanderen, Baron Léon-Edouard Janssens de Bisthoven. Die had het telegram op verzoek van provinciecommandant Stienne verstuurd en het bevatte de volgende instructie "ten einde duitsche zeppelins zoveel mogelyk hunne richting te doen missen ... alle openbare verlichting te dooven." Aanvankelijk was er tegen de hoog vliegende zeppelings weinig te ondernemen, veel meer dan hun navigatie bemoeilijken kon men niet doen. De Belgische bevolking reageerde over het algemeen zeer vijandig op de bezetting en er was grote ontevredenheid over het optreden van de bezetter, maar er was slechts sprake van passief verzet. In binnen en buitenland werd deze onbuigzaamheid tegenover de bezetter gesymboliseerd door de houding van prominenten zoals de Brusselse burgemeester Adolphe Max en kardinaal Mercier. Eind september 1914 werd Max naar Duitsland gedeporteerd omdat hij de bezetter van bij het begin had tegengewerkt. Op zaterdag 3 oktober 1914 werd de koers van de Duitse mark vastgelegd op1,25 Belgische frank en daarvan kon contractueel niet afgeweken worden. De Duitse mark werd naast de Belgische frank als geldig betaalmiddel ingevoerd, daardoor bestonden er voortaan twee munten naast elkaar in ons land. De frank kon nog steeds als wettelijk betaalmiddel worden gebruikt, maar De mark werd verplicht voor het gedeelte van de opeisingen dat betaald werd. Het was ook verboden om waardepapieren aan buitenlanders te verkopen, zelfs ter betaling van de bevoorrading van de burgerlijke bevolking. Als gevolg daarvan werd de mark verplicht en werd deze door de Société Générale bewaard en gedrukt. Uiteindelijk werden de banken gedwongen de sleutels van hun kelders af te geven of tot onmiddellijke en gedwongen liquidatie over te gaan. Door deze afpersing kon de Duitse overheid meer dan een half miljard mark naar Duitsland verzenden voor gedwongen belegging. De bevolking had totaal geen zicht op de positie’s van de verschillende legers, de mannen wilden daarom toch nog naar het noorden van Frankrijk trekken voor de bietenoogst zoals ze ieder jaar rond die tijd gewoon waren(Ronse-8). Maar het Duitse leger had hen al lang de pas afgesneden en bezette de streek rond Rijsel en ook verderop tot diep in het noorden van Frankrijk. Deze mensen werden veelvuldig door de Duitsers opgeëist voor werk achter het front. Op dinsdag 6 oktober werd om vier uur in de namiddag de verdedigingsraad bijeengeroepen op het koninklijk paleis te Antwerpen, dit om de situatie te beoordelen en nieuwe voorstellen te formuleren. Winston Churchill nam aan die vergadering deel en er werd tijdens de bijeenkomst besloten dat het veldleger nog dezelfde nacht de Schelde zou oversteken omdat de belangrijkste verdedigingsgordel rond Antwerpen doorbroken was. Dit was een gevolg van de belegering van Antwerpen die door de Duitsers gestart was om voorgoed komaf te maken met het Belgische leger dat hun flanken bedreigde met zijn uitvallen. Op vraag van Victor Deguise, de bevelhebber van de Versterkte Plaats Antwerpen bleven de Britse Zeemachtdivisie en het grootste deel van de 2e divisie samen met tien garnizoensbataljons achter om de secundaire vestinggordel te verdedigen. Het Groot Hoofdkwartier zou in de morgen naar Sint Niklaas worden verplaatst. Om 20 uur werden in de legerorders bevel gegeven dat de 3e divisie de meest zuidelijke pontonbrug ter hoogte van Rupelmonde zou gebruiken. De 1e divisie zou oversteken via de vlotbrug bij Hemiksem en de 5e divisie zou de pontonbrug gebruiken ter hoogte van Burcht. Op woensdag 7 oktober bevond het ganse veldleger zich dus op de linkeroever van de Schelde. De 4e Divisie bevond zich te Moerzeke met afzonderlijke voorposten op de Schelde ten zuiden en oosten van Dendermonde. De 6e divisie had haar 18e brigade in de omgeving van Waasmunster en de 19e brigade ten zuiden van Zele. De 3e divisie (min de brigade Orth) bevond zich te Temse, Tielrode en Elversele. De 1e divisie (min de 2e gemengde brigade) en de brigade Orth bevonden zich te Basel, Haasdonk en Kruibeke, de 5e divisie, de 2e gemengde brigade en de infanterie van de 20e 33
brigade bevonden zich te Burcht, Zwijndrecht en Melsele. De Cavalerie bevond zich op de Schelde bij Wetteren ten westen van de 4e en 6e divisie, die zich voordien reeds in het land van Waas bevonden. Op donderdag 8 oktober was het Groot Hoofdkwartier reeds van Sint-Niklaas naar Zelzate aan het kanaal Gent-Terneuzen overgebracht en ook het veldleger trok zich door het Waasland in die richting terug. Kapitein-komandant Galet kwam te weten dat de 4e en 6e divisie zich in opdracht van de staf terugtrokken van de Schelde. Onmiddellijk werden naar beide divisie’s officieren uitgestuurd met het bevel dat de 4e divisie haar terugtocht diende te stoppen en de lijn van de Durme moest houden. De 6e divisie moest de spoorlijn tussen Lokeren en Gent houden. Verkenners van de 4e divisie hadden ondertussen vastgesteld dat de zone tussen de Schelde en de Durme nog vrij van Duitsers was, dus een overhaaste terugtocht was onnodig geweest. Om 17u besliste generaal Deguise dat de Britse zeemachtdivisie en de Belgische 2e divisie van hun opdracht in Antwerpen ontlast waren en naar het Westen moesten vertrekken. Om 17u45 kreeg de Britse generaal-majoor Sir Henri Rawlinson bevel om de Belgische aftocht te dekken. Hij had voordien zijn hoofdkwartier reeds van Brugge naar Oostende verplaatst. Op vrijdag 9 oktober Om 15u30 gaf het Belgische GHK bevel tot een grootscheepse spoorwegoperatie die het veldleger naar de lijn Torhout-Oostende zou brengen. Op die manier zou het veldleger ontsnappen aan de aanvalsmacht die onder bevel van generaal von Bessler Antwerpen probeerde in te nemen. Terugtrekken naar de Belgische kust was echter niet naar de zin van de Franse opperbevelhebber Joffre die via zijn speciale afgezant generaal Pau de koning had proberen te overtuigen om snel naar Frankrijk te trekken via de Leie. De bereden troepen van de diverse divisie’s moesten in de morgen van zaterdag 10 oktober via de weg vertrekken terwijl de infanterie en de door honden getrokken zware mitrailleurs in de nacht van 9 op 10 oktober de trein zouden nemen. Voor de verplaatsing van iedere divisie waren 8 treinen voorzien.
Een van de treinen met Belgische soldaten op terugtocht vanuit Antwerpen, nabij Maldegem
We kunnen er dus van uitgaan dat de kolonnes terugtrekkende Belgen beschermd door Engelse cavalerie slechts vanaf ten vroegste zondag 11 oktober de omgeving van Zedelgem begonnen te 34
bereiken, waarschijnlijk zelfs iets later want Luc Packo vermeldt in zijn “Jabbeke 1914-1918” dat er vanaf dinsdag 13 oktober rond 9u30 voor drie volle dagen en nachten een groot aantal Belgische militairen door Jabbeke in de richting van de IJzer terugtrokken. Dit moeten de bereden troepen van de diverse divisie’s geweest die zoals we hogerop zagen in de morgen van zaterdag 10 oktober via de weg vertrokken waren van bij het kanaal Gent-Terneuzen. Ronse dateert de doortocht van terugtrekkende Belgen vanaf 5 oktober (Ronse-9), maar dat zullen geïsoleerde kolonnes geweest zijn die stellingen voor het leger moesten komen voorbereiden. We weten uit Oudstrijders getuigen over wereldoorlog 1914-1918 dat Jules Declerck uit Ruddervoorde met het 24e linie (1e Divisie) op dinsdag 6 oktober reeds loopgraven aan het delven was bij de Breskens te Torhout. Dat bewijst dat er op dat ogenblik inderdaad reeds Belgische reguliere troepen in onze streek op terugtocht waren. Het gros van de terugtrekkende Belgen kwam pas op het einde van de periode die Ronse aangeeft door . Het verhaal van Jules Declerck illustreert dat er toen reeds loopgraven werden gedolven als voorbereiding op gevechten met de achtervolgende vijand. Te Zedelgem werden dergelijke loopgraven voorbereid aan Heidelberg om zo Duitsers die uit de richting van Brugge of Loppem oprukten te kunnen beschieten. Op maandag 12 oktober werden door het Regiment Gidsen enkele ondiepe stellingen aan de Kronestraat gedolven. De loopgraven bij het Slaghof konden gebruikt worden voor de verdediging van de dorpskom tegen Duitsers die oprukten vanuit Loppem of langs de Diksmuide Heirweg vanuit Brugge (Toen was er nog geen E40 en was dit dus eveneens een rechtstreeks verbindingsweg tussen Brugge en Zedelgem). Alle belangrijke wegen naar het westen werden door de legercolonnes gebruikt en daarom is het ook normaal dat die tegen achtervolgende vijanden verdedigd werden met de aanleg van loopgraven. Bij herberg de Noordwandeling op de Heirweg-wijk en bij de Kroon kon men de Diksmuidse Heirweg tegen oprukkende Duitsers verdedigen en de loopgraven bij de Aartrijkse steenweg passen in dezelfde tactische keuze. De Diksmuidese Heirweg lag na de doortocht van de terugtrekkende Belgen vanaf herberg de Kroon tot aan de grens met Aartrijke vol met weggeworpen oorlogstuig. Soldaten die bekaf waren en sliepen waar ze stonden of gewoon neervielen werden door de mensen opgevangen. Er werd voor de soldaten brood gebakken en koffie geschonken, de beddelakens werden gebruikt om de bloedende voeten, soms in rauw vlees, te verbinden. Op dinsdag 13 oktober krijgen alle jongelingen vanaf 16 jaar en de overblijvende mannen tot 45 jaar van de Belgische regering de opdracht om de Franse grens over te trekken. Ook in Zedelgem zien we die mannen dus richting zuiden vertrekken met alle mogelijke middellen van vervoer. Er zijn burgers die gealarmeerd door de eerdere Duitse wreedheden naar het nabije Nederland trekken samen met de vluchtelingen die hier een onderkomen hadden gezocht. Ondertussen doorkruisen Belgische patrouilles het dorp en wordt de sfeer echt grimmig doordat de Duitsers in aantocht zijn. De angst slaat de bevolking om het hart doordat de geluiden van kanonvuur nu snel dichterbij komen. Op woensdag 14 oktober werd Brugge door de Duitsers ingenomen. De bewoners waren geterroriseerd door de reputatie van het Duitse leger en vluchtten terwijl ze elkaar in het sappige Brugse dialect toeriepen “Ze goan je doadschieten! Ze goan je doadschieten! De Dutsche zien ier”. De eerdere Duitse terreur tegenover de burgerbevolking bleek dus heel effectief voor het zaaien van paniek. De Duitsers kwamen echter vredevol de stad binnen terwijl ze de mensen verzekerden dat hen niks zou gebeuren zolang zij geen vijandige daden stelden.
35
Een Duitse kolonne op de grote markt in Brugge
De eerste Duitsers die de stad binnen trokken waren cyclisten in feldgrau uniform met lange geweren over hun schouders geslagen. Volgens een ooggetuigenverslag door Granville Fortesque in 1915 geschreven leken het oudere meer gezette mannen die allemaal rookten. Die Granville Fortesque kon als Amerikaan gewoon in Brugge rondkijken en nadien met de auto de linie’s oversteken en naar Oostende rijden zonder dat hem een strobreed in de weg gelegd werd door de strijdende partijen, Amerika was immers op dat ogenblik nog neutraal. Engelse en Franse vlaggen werden verwijderd, maar de Belgische zwart, geel en rode vlaggen werden door de Duitsers ongemoeid gelaten. Via posters die ondertekend waren door generaal von Bessler werd aan de inwoners van Brugge meegedeeld dat Brugge nu een Duitse stad was en dat ze strikt de bevelen van de Duitsers moesten opvolgen(5). Sommige notabelen van de stad werden als gijzelaar meegenomen zoals de Duitsers het overal gewoon waren.
De Duitsers bij de intocht in Brugge
36
De voorhoedes trokken meteen door om op al de straten die uit de stad weg leidden posities in te nemen. Zo trokken de Duitsers die dag verder en bereikten de eerste patrouilles ook Zedelgem. Dat weten we van de toen 12 jaar oude David Jonckheere die dat die woensdag in familiekring vernam. David werd geboren op 27 december 1901 en was nadien jarenlang onderwijzer te Aartrijke. David’s vader was veldwachter te Aartrijke en moet de gevechten van de Belgische achterhoede in het lager gelegen buurdorp angstig gevolgd hebben. Er werd die woensdag door de Belgische achterhoede weerstand geboden aan Heidelberg, waar de Duitse voorhoede op mitrailleurvuur werd onthaald. Dat werd meteen door de Duitsers met een beschieting door kanonnen beantwoord. Er werd ook strijd geleverd aan het Slaghof, aan de Heirweg, aan de Noordwandeling en ook aan de Kroon en eveneens op Zuidwege en op de Aartrijkse steenweg. Er was op de gemeente geen verkeer van tram en trein meer. Het was die woensdag als vanouds Markt te Torhout en belleman Charles Verhaeghe verzocht iedereeen om dringend naar huis te gaan omdat de Duitsers reeds bij De Schare te Ruddervoorde waren (op de weg Ruddervoorde-Beernem). Op donderdag 15 oktober trokken voortdurend Duitse kolonnes door Zedelgem en een deel werd ook op het dorp ingekwartierd. Dit was de eerste keer dat militairen zich in Zedelgem vestigden. De Duitsers bezetten de Sint-Leoschool, maakten er een kazerne van en stalden er ook hun paarden, de meisjesschool op het kerkplein bleef voorlopig dit lot bespaard. Volgens Ronse gebeurde dit op aangeven van een godsdiensthater waaruit we kunnen afleiden dat iemand van ter plaatse tegen de zin van de pastoor, de Duitsers die inkwartiering zochten, het idee moet gegeven hebben om de school daarvoor te gebruiken. De vijand begon ook meteen te stelen en roven bij de bevolking. Voor 9u in de morgen was David Jonckheere reeds in het gemeentehuis te Aartrijke, want hij moest van moeder zijn vader die veldwachter was gaan verwittigen dat hij naar huis moest komen om zijn uniform uit te trekken en te ruilen tegen burgerkledij. Vanuit de Bruggestraat kwam op dat ogenblik een Belgische lansier in volle vaart te paard aangestormd. De man sprong van zijn rijdier en maakte het vast aan het traliewerk rond het toen nog rond de kerk gelegen kerkhof om zich nadien achter een grafzerk te gaan verbergen. David zag toen hoe in de winkel van de zusters Decorte de deur vlug opengetrokken werd, dochter Martha keek de Bruggestraat in en riep naar de lansier “Der zin nog gin Dutsche, kruupt ip je peird gow”. De dappere vrouw kwam naar buiten, hield de teugel van het paard vast om de lansier weer te laten instijgen en meteen reed die in volle galop weg in de richting van Ichtegem. Later vernamen ze dat het paard in de nabijheid van de 3 zwaluwen onder hem neergeschoten werd, maar de soldaat zelf kon veilig het IJzerleger vervoegen.
Een Belgische Lancier
37
Vanaf 14 oktober was het 3e lansiers, dat als garnizoensplaats Brugge had, opgesteld in de achterhoede in de streek van Aartrijke, met als opdracht de vijand te vertragen terwijl de rest van de 1e divisie waartoe het behoorde naar de IJzer terugtrok. Pieter Bonte en Camiel Serreyn uit Zedelgem dienden toen bij het 3e lanciers, Pieter was van klas 1913 en Camiel van de klas 1912. Zij waren dus in de eigen streek opgesteld en zagen hun dorp door de Duitsers veroverd worden terwijl hun familie onder vijandelijke bezetting achterbleef. De Duitsers probeerden niet alleen vanuit Zedelgem het hoog gelegen en taktisch belangrijke Aartrijke te bereiken. Duitse voorposten raakten ook te Jabbeke slaags met de Belgische achterhoede langs de Aartrijksesteenweg ter hoogte van de hoeve Aartrijksesteenweg 72. Op geregelde tijdstippen kwamen vier lanciers daar op verkenning om te zien hoe ver de Duitsers opgerukt waren. Langs de Aartrijksesteenweg ter hoogte van de hoeve van Herman Willem hadden de Duitsers zich verscholen in de grachten tussen het hoge riet. Toen de Belgische lanciers dicht genoeg genaderd waren openden de Duitsers het vuur en Soldaat Emiel Baudoux uit Marchienne-au-pont, die deel uitmaakte van de lichte lanciers, werd door drie kogels getroffen en viel dodelijk gekwetst van zijn paard. De drie andere lanciers bliezen meteen op hun klaroen en vluchtten weg richting Aartrijke. Baudoux Emile Joseph was soldaat 2e klas van de klas 1911 en behoorde tot het 3e escadron van de 2e groep van het 3e lansiers. Hij werd oorspronkelijk op het gemeentelijk kerkhof te Jabbeke begraven. Toen David Jonckheere nadien te voet naar zijn ouderlijk huis in de Torhoutstraat terugkeerde zag hij in die straat op zowat vijftig meter van de kerk een Belgische automitrailleur bemand met drie soldaten. Ze hadden het wapen schietensklaar op de kerk gericht en een van de soldaten maande de jongen aan “Ga maar rap naar huis, het is hier gevaarlijk”. Toen David pas thuis was zag hij de automitrailleur in volle vaart voorbij rijden in de richting van Torhout (6). Iets later die donderdag stond een Belgische automitrailleur in de Oostendestraat te Torhout recht tegenover het ouderlijk huis van Arthur Naeyaert en die was bemand met een sergeant, een soldaat en een chauffeur. Het zou hier wel eens om dezelfde kunnen gaan die David Jonckheere eerder te Aartrijke zag want dit speelde zich tussen 10 en 11u af te Torhout, dus ongeveer een uur nadat David hem te Aartrijke zag voorbijrazen. Arthur Naeyaert begon een gesprek met de sergeant tot na enige tijd aan de bocht bij het huis Strubbe een peleton Duitsers opdaagde met een officier te paard op kop. Toen loste de mitrailleur een salvo en het paard van de officier rolde stuiptrekkend op de grond terwijl de officier zich achter het dier verborg. De Belgische sergeant vroeg aan Arthur Naeyaert of hij durfde de sabel van de Duitse officier te gaan halen als overwinningstrofee. Arthur was een man die van niks schrik had en hij naderde via de dikke kastanjebomen de gevallen officier. Toen hij opmerkte dat de Duitse officier niet gekwetst was en zich oprichtte om met zijn revolver op hem te schieten schoot de waakzame mitrailleur de officier neer. De man werd door Arthur Naeyaert van zijn pinhelm, sabel en revolver beroofd. Toen de sergeant daarop aan Arthur vroeg om met hen mee te gaan omdat hij zeker last met de Duitsers zou krijgen heeft hij dit niet gedaan en zo is hij verplicht geweest constant onder te duiken.
38
Bovenstaande foto toont een dergelijke Belgische automitrailleur
Kort nadat de automitrailleur uit Aartrijke vertrokken was reden Duitsers per fiets de kerk voorbij. Om 9u40 opende de 59e batterij van de Belgische artillerie vanuit de omgeving Wijnendale-de Reiger het vuur op de vijandelijke colonne die door Aartrijke trok. Ruiten en de gevel van de pastorij raakten daarbij beschadigd. Het was een beschieting van niet langer dan 10 minuten. Ondertussen stroomde het dorp vol Duitsers, ruiterij, artillerie en infanterie. Om 10u30 liet commandant (later generaal) Verbist een vijandelijke colonne tussen Zuidwege en Aartrijke beschieten. De commandant van het II/4A dacht daarop dat zijn taak volbracht was en liet de voortreinen van de affuiten aanbrengen. Toen hij dat vernam gaf Kolonel Couturiaux bevel dat de 59e batterij zijn positie opnieuw moest innemen. De Duitsers kwamen allemaal vanuit de richting van Zuidwege en trokken verder richting Eernegem en Ichtegem. Om 11u werd commandant Verbist door kolonel Couturiaux verwittigd dat een belangrijke colonne zich van Aartrijke naar Ichtegem begaf en kreeg hij opdracht om de oostelijke grens van Ichtegem te bezetten. De troepen waren te verspreid en omdat er risico was dat de Duitsers vlugger in Ichtegem zouden zijn dan de Belgen zich hadden opgesteld mocht Verbist zich met zijn soldaten terugtrekken op de grote baan naar Diksmuide. De ganse dag trokken Duitse troepen door Aartrijke en ’s avonds begon de inkwartiering. Hier en daar werden burgers met wapens bedreigd, maar verder dan dat ging het niet. Van de gemeente eisten ze onder doodsbedreiging wijn en haver. Op vrijdag 16 oktober en zaterdag 17 oktober rukten voortdurend aaneengesloten Duitse colonnes door Zedelgem op. Een ooggetuige vermeldt uitdrukkelijk dat de Duitse soldaten zingend voorbijtrokken.
39
Een sfeerbeeld van een Duitse militaire kolonne in België
Op zondag 18 oktober trokken de ganse dag de Totenkopfhuzaren door Zedelgem richting IJzer. (7). Die zondag werd rond 16u voor 6000 man inkwartiering opgeëist op het dorpsplein en in de Sint-Laurentiusstraat. De kerk werd nu ook door de Duitsers voor het eerst bezet. Er werd die nacht ook alarm geslagen uit schrik voor een overval door Belgische militairen vanuit de omliggende bossen. Die zondag begon de slag aan de IJzer en was in de verte het voortdurende gerommel van de kanonnen te horen. Op maandag 19 oktober kwam volgens Ronse een dronken Duitse achterhoede te Zedelgem aan. Deze groep soldaten was een achterhoede van de 88e reserve-infanterie-brigade. Deze maakte deel uit van de 44e Reserve Divisie, die ze samen met de 87e reserve-infanterie-brigade vormde . Tussen 20 oktober en 30 november voerde deze divisie strijd bij Diksmuide en tussen 1 december en 21 april nam ze deel aan de stellingenoorlog aan de IJzer. In juni 1915 vertrok de divisie naar het oostfront. Deze soldaten behoorden meerbepaald tot het 207e en 208e reserve-infanterie-regiment die samen met andere deel uitmaakten van de 88e reserve-infanterie-brigade. Van het 208e weten we dat het vooral soldaten uit Braunschweig, Celle en Hildesheim omvatte. Het werd op 10 september 1914 gemobiliseerd en werd negen dagen later voor oefeningen naar Zossen gestuurd. Vanaf 20 oktober werd het actief bij gevechten aan het westelijk front ingezet. De bevelhebber van hun achterhoede verwenst de Belgen tegen iedereen die het horen wilde en beweerde dat er vanaf de kerktoren en met de draaiende molen van Alidor Lievens signalen gegeven werden aan het Belgische leger. Daarop stuurde hij een groep soldaten de kerktoren op en een tweede naar een huis dat hij voor de pastorij aanzag om de pastoor op te halen en een derde groep naar de Lievens-molen. In de vermoedelijke pastorij werd geen pastoor gevonden en toen een Duitser door het kerkgewelf stampte daalden de mannen beteuterd en geschrokken terug van de toren af. In de molen was de dove 76 jaar oude Joannes Floré aan het malen. De bejaarde man hoorde de Duitsers niet en omdat hij hun bevelen niet opvolgde werd zijn been met een enkel schot verbrijzeld. Zijn 18 jaar oude kleinzoon Gustaaf was ook in de molen aanwezig en sloeg meteen op de vlucht, achternagezeten door een Duitser. De jongen kon gelukkig ontsnappen omdat er blijkbaar niet op hem geschoten werd (27). Molenaar Alidor Lievens werd daarop door de Duitsers in een schuur in de Sint Laurentiusstraat opgesloten. Meteen ging de pastoor zich bij de Duitse overheid beklagen en de dronken achterhoede werd onmiddellijk naar de IJzer doorgestuurd terwijl de Duitsers naar de molen reden waar Joannes Floré helaas stervende was. In het dorp schokten en trilden ondertussen 40
de huizen door het hevige artillerievuur aan de IJzer. Er trokken ook voortdurend Duitse troepen richting IJzer met allerhande bewapening. Tegen de avond zag men een apocalyptisch beeld met overal aan de einder de rookpluimen van grote branden, achter Aartrijke richting Diksmuide kleurde de hemel ’s avonds rood. Op donderdag 22 oktober kwamen te Zedelgem de zusters van Keiem aan, ze waren gevlucht omdat hun klooster reeds grotendeels in puin lag. Keiem was een van de voorposten van de Belgen op de oostelijke oever van de IJzer nabij de brug van Tervate en werd op 18 oktober door de Duitsers veroverd. Bij een tegenaanval werd Keiem op de vijand heroverd, maar op 19 oktober viel het terug in Duitse handen. Daarop trokken de Belgen terug over de IJzer en bliezen de brug van Tervate op. Bij de zware gevechten zal het klooster van de zusters ook grotendeels vernield geworden zijn. Die dag voeren trams en treinen te Zedelgem gekwetste Duitsers weg. Op vrijdag 23 oktober werden nog altijd veel Duitse gekwetsten voorbij gebracht, dat wijst op de hevige gevechten die toen aan de IJzer gaande waren. Aan de Groenestraat werd een grote legerbakkerij (Feldbäckerei) opgericht en er kwamen honderden Landwehr (8) soldaten inkwartiering zoeken. We kunnen er dus van uitgaan dat dit allemaal soldaten waren van 25 jaar en ouder omdat ze tot de Landwehr behoorden. Er werd van alles opgeëist en de boeren werden zelfs gedwongen om voerman te spelen voor het Duitse leger.
Zo zag een Duitse Feldbäckerei eruit
Op zondag 25 oktober trok de ene groep gekwetste Duitsers na de andere door het dorp terwijl ook de trams en treinen vol gekwetsten zaten. We lezen daarover die dag meer in het dagboek van Jules Depuydt (30) “Zij vertellen dat de duitschers duizende dooden en gekwetste hebben. De licht gekwetste rapen ze op en vervoeren ze, en de wagens rijden maar over de dooden en de zwaar gekwetste, waar ze niet naar omzien. Thourout zit vol gekwetste. Alle momenten passeerden hunne wagens alsook de Couckelaersche om levensmiddels enz. naar Zedelghem statie, waar gedurig treins toekomen met een macht van wagons." 41
Er woedde die dag een zware herfststorm met hevige regenbuien. Een tweede bakkerij werd ingericht en bracht nieuwe Duitsers die op hun beurt zaken opeisten en hun paarden in de katholieke jongensschool stalden, volgens Ronse opnieuw aangestoken door iemand die het niet voor de katholieken had… Diksmuide werd die dag door de Duitsers met hun 420 mm houwitsers of Dikke Bertha’s bestookt en dat ultrazwaar geschut was tot in Zedelgem duidelijk te horen. De KurzeMarine Kanone-M (KMK-M) bijgenaamd “Dikke Bertha” had een loop van 5,04 meter lengte, schoot granaten af tussen 400 en 800 kg zwaar, kon tot 10 schoten per uur afvuren met een bereik van 9,3 km voor de zware granaten en 12,25 km voor de lichte granaten. De Dikke Bertha’s stonden in vogelvlucht dus maar iets meer dan 10 kilometer van Zedelgem af net voorbij Koekelare en Kortemark.
(KMK-M) - Kurze Marine Kanone-M of “Dicke Bertha”
Op maandag 26 oktober moesten de broodkarren van het front naar Zedelgem terugkeren door het hevige artillerievuur. Die dag begonnen de eerste schuchtere pogingen om de IJzervlakte onder water te zetten. Tot in Zedelgem was uit het westen het kanonsgebulder aan de IJzer en uit het zuiden dat van de eerste slag om Ieper duidelijk hoorbaar. Veel Duitse troepen kwamen van de IJzer terug en er werd bij het station voedsel bedeeld aan de soldaten : “Proviant zum Bahnhof”. Een heel legerkorps met eisen die onmogelijk konden voldaan worden kwam te Zedelgem aan. Trams en treinen vervoerden voortdurend gekwetsten en geallieerde vliegtuigen verkenden onafgebroken de streek op zoek naar Duitse versterkingen en troepenbewegingen. Op dinsdag 27 oktober komen volgens het dagboek van Jules Depuydt van ’s morgens vroeg in het blauw geklede soldaten voorbij van wie hij veronderstelt dat het marinesoldaten zijn. Ze vragen de weg naar Staden en trekken van Aartrijke naar Torhout verder.
42
Op donderdag 29 oktober lezen we in het dagboek van Jules Depuydt : "Gansch den voormiddag peerd- en voetvolk en transportwagens gepasseerd, al in 't blauwe gekleed ( marinen zeker). Komen van al Kalsijde van Thourhout, Zedelghem en gravier Thourout en trekken al Jabbeke op. Zij komen van het slagveld, zeggen zij, en trekken het noorden in. In Thourout 1800 gekwetste soldaten gebracht van Jonckershove." Op vrijdag 30 oktober slaagden de Belgen er eindelijk in om massale overstromingen te veroorzaken in de IJzervlakte. Volgens Ronse bekennen de Duitse overheden openlijk dat ze de slag aan de IJzer verliezen en er geen middel is om door de overstroomde streek op te rukken. In oktober 1914 hervatten de steenkoolmijnen de exploitatie en met toestemming van de Belgische regering bleven ook de directies op post. De regering vreesde namelijk dat een stopzetting van de steenkoolproductie ook de leveringen aan de bevolking in het gedrang zou brengen. Tegen het najaar van 1914 was de economische bedrijvigheid in België reeds met 40% teruggelopen en deze zou in 1915 verder tot een absoluut nulpunt zakken. Alleen de productie in de steenkoolmijnen bleef op een tamelijk hoog peil. Eind oktober 1914 werd het Brussels Comité Central de Secours et d’Alimentation omgevormd tot Nationaal Hulp- en Voedingscomité omdat de plaatselijke comités die het moeilijk hadden om het hoofd boven water te houden steun zochten bij het Brusselse dat er financieel beter voorstond. De dagelijkse leiding was in handen van Emile Francqui, de topman van de Societé Genérale. Dankzij de vindingrijkheid en de vele relaties van Francqui werd een regeling uitgewerkt die Groot-Brittanië garandeerde dat voedsel dat zou worden ingevoerd niet in Duitsland terecht zou komen, want dit was de enige mogelijkheid om in België een humanitaire catastrofe te vermijden. Onder impuls van Herbert Hoover, die in 1929 de 31ste president van de Verenigde Staten zou worden, werd in Londen een “Commission for Relief in Belgium” opgericht die de aankoop van levensmiddelen in de Verenigde Staten en het transport ervan naar Europa organiseerde. Het was geen toeval dat de opkomende VS zo massaal wilden mobiliseren voor “Poor Little Belgium”, dat toen de vijfde economische macht ter wereld was want populariteit en economische invloed gingen toen ook reeds samen. Het Nationaal Hulp- en Voedingscomité regelde via zijn uitgebreide netwerk van provinciale en lokale comités de distributie in België. De ambassadeurs van de Verenigde Staten, Spanje en Nederland zagen erop toe dat het voedsel bij de Belgische bevolking terecht kwam (9). De meeste studies over de Eerste Wereldoorlog nemen gewoon over wat de pastoors of notabelen beweren, maar historica Giselle Nath is daarop een uitzonderingen. Zij toetste deze “officiële” bronnen van politiek en bestuur met informatie uit volksliedjes, spotprenten, dagboeken en kranten. Ze deed dit voor de stad Gent en voor de gemeente Aartrijke. De voedselhulp was gepolitiseerd en inefficiënt en de Belgen aan de top hadden het er heel moeilijk mee dat de Amerikanen met het grootste prestige voor de voedselbedeling gingen lopen. Sommige lokale machthebers gebruikten de uitdelingen ook voor hun eigen agenda. Dat wordt door Nath geïllustreerd door het geval van een rijke brouwerszoon uit Aartrijke die zijn familie op de sociale ladder kon laten klimmen door leider van het voedingscomité en na 1918 gemeenteraadslid te worden (nvdr. Ze bedoelt hiermee Jules Depuydt uit wiens dagboek we een aantal keer citeren). Ook aan de sociale strijd ontsnapten de voedingscomité’s niet want een roddelcampagne dwong het Aartrijkse voedingscomité tot ontslag en daarna mochten ook enkele arbeiders zetelen. De dorpelingen gebruikten ook de godsdienst om hun eisen kracht bij te brengen. Toen de rantsoenen schaarser werden kreeg de voorzitter van het comité te horen dat Jezus op een boerderij was verschenen en het uitdelen van “e stuute brood” tot morele plicht had uitgeroepen. De gezagsdragers wuifden dat meteen weg als naïef bijgeloof. De Belgische burgerij voelde vooral angst voor de hongerige en potentieel gevaarlijke massa want deze noodsituatie zorgde voor grote sociale spanningen. België was in 1914 een land vol sociale ongelijkheid, en dat heeft de liefdadigheidsacties beïnvloed en bemoeilijkt. Er werd door de medewerkers ook geklaagd over de 43
wisselende regels en de onrechtvaardige gevolgen daarvan. Het amateurisme was schrijnend wat geïllustreerd wordt door het feit dat graan dat voor mensen bedoeld was naar de veestapel van rijke boeren ging. Ondanks de voedselhulp leden na enkele maanden bezetting reeds vele Belgen honger. De binnenlandse landbouwproductie ontsnapte volledig aan de controle van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Onder invloed van de opeisingen, het hamsteren van voedsel door de bevolking en de woekerprijzen op de zwarte markt steeg ook de levensduurte enorm snel (Ronse-10). Als we de prijzen van1914 als index 100 beschouwen, dan bedroeg die in 1915 reeds 131. In 1916 was dit reeds opgelopen tot 191, in 1917 341 en in 1918 maar liefst 520. Dit betekent dat tijdens de vier oorlogsjaren de prijzen meer dan vervijfvoudigd waren. Een Belgische frank van 1914 was in 2008 ongeveer 3 euro waard. Om een idee te geven van de toen geldende prijzen : op 11 augustus 1914 kostte een kilogram aardappelen 12 centiem, een liter volle melk 25 centiem en een kilogram boter 3 frank. Op 15 augustus 1914 betaalde je voor een brood van een kilogram 32 centiem. De bezetter legde bovendien een drukkende oorlogsschatting op aan de Belgische bevolking. In december 1914 was dat een bedrag van 40 miljoen frank (€120 miljoen) per maand, eind 1916 werd dit opgevoerd tot 50 miljoen. Op Allerheiligen, zondag 1 november hielden Duitse en geallieerde vliegtuigen volgens Ronse boven Zedelgem een luchtgevecht. Reeds voor de Eerste Werldoorlog kwamen verschillende ontwerpen met voorstellen om met een machinegeweer recht vooruit te kunnen schieten zonder de propellerbladen te raken.Dit was uitermate belangrijk want om een vijand neer te kunnen schieten moest je hem van achteren kunnen naderen en daarbij het machinegeweer op het doel gericht kunnen houden. Alle voorstellen werden verworpen, waardoor toen de oorlog uitbrak, de meeste piloten slechts naar hun vijanden konden zwaaien of hoogstens met een handwapen konden schieten. Veel geallieerde toestellen waren van het toen reeds verouderde 'duwtype',waarbij de staart bijeengehouden werd door stijlen en de motor en propeller zich achter de inzittenden bevonden. Hierdoor kon een machinegeweer in de neus aangebracht worden. Op 5 oktober 1914 schoot korporaal Louis Quénault waarnemer van een franse Voisin bestuurd door Sergeant Joseph Frantz met zijn Hotchkiss-machinegeweer in de neus een Duitse Aviatik neer. Dit was de allereerste geregistreerde overwinning in een luchtgevecht. Daarom lijkt het me sterk dat nog geen maand later reeds boven Zedelgem ook een luchtgevecht zou geleverd zijn, maar het is natuurlijk niet onmogelijk. Tenzij wat Ronse toen voor een luchtgevecht aanzag gewoon twee toestellen betrof die elkaar door maneuvreren probeerden af te dreigen en weg te jagen. Ook die dag bulderden in de verte weer de kanonnen aan de IJzer en rond Ieper. Jules Depuydt schrijft die zondag in zijn dagboek: "Rond de noene vele wagens met mitrailleuzen enz. ne geheele transport gepasseerd, komende van Eerneghem en Jabbeke, al Thourout opgetrokken. Is het vluchten?" Op maandag 2 november was het kanonvuur nog altijd even hevig, dat stemt ook overeen met wat we uit andere bronnen weten over de slag aan de IJzer. Ronse geeft hier weer een geromantiseerde na-oorlogse lezing van gebeurtenissen die met grote waarschijnlijkheid niet allemaal op hetzelfde moment gebeurd zijn (Ronse-11). Maar de gebeurtenissen die hij beschrijft schetsen wel een accuraat beeld van de toenmalige gemoedstoestand en het moreel van de Duitse troepen. Volgens de pastoor speelt een muziekkapel van de Duitsers op een spottende manier het Engelse volkslied en roepen de soldaten “England muss Kaputt”. Volgens de pastoor komen als bij toverslag Engelse vliegtuigen bommen afwerpen en koelen zo de geestdrift van de Duitsers af. Laten we hier vooral niet uit het oog verliezen dat het Britse “God save the Queen” in die tijd ook in Duitsland met dezelfde melodie als volkslied van het Duitse keizerrijk gebruikt werd en daar “Heil dir im Siegerkranz” genoemd werd. Keizer Wilhelm van Duitsland was trouwens een kleinzoon van koningin Victoria van Engeland. Het is derhalve heel goed mogelijk dat de Duitsers door hun frustratie over het het mislukken van hun aanvalsplannen hun eigen volkslied op een spottende manier brachten en dat dit door Ronse totaal verkeerd begrepen werd. In het enthousiasme voor de 44
oorlog die tegen Kerstmis voorbij moest zijn was de kreet “Gott strafe England!” overal gebruikt. De uitdagende houding van de Duitse troepen stond in schril contrast met de propvolle trams en treinen die dag en nacht het dorp voorbij reden met talloze gekwetsten. Het zicht daarvan moet de bevolking opgepept hebben en hen ervan overtuigd hebben dat de Duitsers toch niet onoverwinnelijk waren. De eerste bombardementen door Engelse vliegtuigen zullen de Duitse moreel verder ondergraven hebben. Een bombardement door vliegtuigen zo vroeg in de oorlog is aanneembaar want reeds in September 1914 richtte het Franse leger een eerste bombardementsgroep op, de GB1 die uitgerust was met drie escadrilles Voisin duwvliegtuigen (met de propeller achteraan). Het allereerste luchtbombardement werd door de Italianen uitgevoerd in 1911 tijdens hun oorlog in Libië. Op 16 oktober 1912 wierp het Bulgaarse leger twee bommen op het Turkse treinstation van Karaagac vlakbij het belegerde Edirne. Dus de techniek van het bombarderen uit de lucht door middel van vliegtuigen was bij het begin van de eerste wereldoorlog bekend en ook beschikbaar. Rond die tijd begon het de vermoeide Duitse troepen stilaan te dagen dat ze er niet zouden in slagen om de oorlog tegen Kerstmis te beëindigen zoals oorspronkelijk gepland was. Een overste van het 206e gaf volgens Ronse zelfs openlijk toe dat de Duitsers in het water verzonken en dat de slag aan de IJzer verloren was. De overste waarvan sprake en van wie we de graad niet kennen, moet tot de 206e Infanterie Division behoord hebben. Deze divisie heeft onder andere van 29 augustus tot en met 1 oktober 1916 deelgenomen aan stellingsgevechten aan de IJzer. Blijkbaar waren ze reeds in 1914 aan het IJzerfront actief en bovendien ook te Zedelgem gelegerd. De latere veldmaarschalk Georg von Küchler deed op het einde van de eerste wereldoorlog dienst als Ia van de 206e infanterie divisie. De voorbijtrekkende troepen bleven veelvuldig op de gemeente logeren. Daardoor werden dagelijks meer mannen en dieren opgeëist en ook het stelen en roven ging onverminderd door zonder dat de bevolking zich kon verweren. Jules Depuydt schrijft die maandag in zijn dagboek: "Wij hooren in de verte honderde transportwagens, kanons enz. van Dixsmudewaarts afkomende en rijden al Wynendaele, al Thourout de zuiden in. Men denkt dat het een begin van aftocht is. Eenige peerdemans door het dorp, Thourout op." Op zondag 8 november 1914 voerde een Duitse verordening de Centraal Europese Tijd (CET) in. Dit illustreert hoe de bezetting op alle mogelijke domeinen invloed had op het dagelijks leven van de mensen. België voerde tot aan de 1e wereldoorlog de Britse tijd of Greenwich Mean Time (GMT), door deze verordening moest de klok in het bezette land een uur vooruit gezet worden. Pastoor Ronse maakt daarvan totaal geen melding in zijn boek. Die zondag lezen we in het dagboek van Jules Depuydt : "Den eerste dag als de duitschers toekwamen, stonden de belgen met hunne kanons te Wynendaele en aan den Reiger en hebben naar Aertrycke geschoten. Men verzekert dat de belgen order hadden de duitschers den ganschen dag tegen te houden maar nadat zij eenige kanonballen geschotten hadden, zijn Engelsche cavalier toegekomen om te zeggen dat zij mochten opkramen, dat de stellingen aan den Yser gingen gereed zijn. Hadde het moeten anders zijn, Aertrycke lag voorzeker Gansch plat, als er moest ne gansche dag op geschoten worden." Dinsdag 10 november Jules Depuydt schrijft in zijn dagboek: "De mannen der landstorm van Veldeghem statie en de Leeuw zijn dezen namiddag al Thourout vertrokken. Er zullen zeker nieuwe komen." Dit toont aan dat er tot op dat ogenblik oudere Landsturm soldaten gelegerd waren op de Leeuw en rond het station van Veldegem. Deze soldaten zijn in kolonne via de Torhoutse steenweg naar Torhout vertrokken. Op woensdag 11 november schrijft Jules Depuydt in zijn dagboek: "Vandaag in Thourout toegekomen 20 - 25 krijgsgevangene burgers van Vladsloo, Handzaeme, enz. die zouden den loopgrachten der duitschers gevuld hebben om te kunnen zaaien. Alle dagen komen Thourout toe, gansche wagens met schoenen, ransels, helms, geweeren van de gedoode soldaten. Dit alles wordt op de treins geladen en naar Duitschland gestuurd. Van 7 1/2 45
tot 9 1/2 ure 2-3 duizend duitschers gepasseerd, van al Zedelghem al Ichteghem op, cavaliers, cyclisten, kanon-transport en munitiewagens. In Thourout id. veel duizende gepasseerd." Die woensdag trok dus een kolonne van twee tot drieduizend Duitsers bestaande uit ruiters, fietsers, kanonnen, transportwagens en munitiewagens vanuit Zedelgem via Aartrijke naar Ichtegem. Jules specifieert het niet precies, maar we kunnen ervan uit gaan dat die kolonne van Zuidwege naar Aartrijke trok. Op vrijdag 13 november om 21u viel een groep opgewonden Duitsers de pastorij binnen om een radiopost te zoeken, die werd toen nog draadloze telegraaf genoemd. Het Belgische leger maakte reeds bij het begin van de oorlog gebruik van de draadloze telegraaf, dit wordt geïllustreerd door onderstaande afbeelding van een dergelijke Belgische Telegraphie Sans Fil post (TSF) met zijn bemanning. Dit was een vroege voorganger van de latere afdeling TTR van het Belgische leger.
TSF post van het Belgische Leger met zijn bemanning
Ronse beweert dat de enige bedoeling van deze inval was om de wijnkelder van de pastoor te plunderen(Ronse-12). Reeds bij het begin van de bezetting werden flessen wijn en champagne opgeëist. Wijn kon als alternatief gebruikt worden als er geen drinkbaar water beschikbaar was en Champagne werd opgeëist om Kerstmis of andere feesten voor de Duitse legerleiding op te vrolijken. Elke gemeente moest een hoeveelheid flessen opgeven en meestal probeerden ze met een klein aantal. De Ortskommandant dreigde dan met straffen als dat aantal niet werd opgetrokken of stelde zelf een hoger aantal flessen voor. Deze opeising van wijn en champagne herhaalde zich vrijwel elk jaar rond de eindejaarsperiode. Regelmatig vonden er daarom huiszoekingen plaats om te controleren of er geen grote hoeveelheden wijnflessen of –vaten “vergeten” waren. Bovenstaand voorval zal dus een dergelijke huiszoeking geweest zijn met het excuus dat ze een TSF post zochten. Volgens de pastoor werden de meiden een uur lang door soldaten met de bajonet op het geweer bedreigd terwijl anderen het huis afzochten. Tegen december 1917 hadden meerdere pastoors door de opeisingen geen wijn meer. De geestelijke overheid diende daarop klacht in bij de Duitse legerleiding maar kreeg als antwoord dat er slechts 3000 flessen voor de godsdienst ter beschikking konden gesteld worden. Duizend voor de aalmoezeniers, en evenveel voor de bisdommen Brugge en Gent, dat betekende ongeveer één fles per priester per jaar. Dit voorval illustreert het stelen en roven van de Duitsers dat door pastoor Ronse veelvuldig wordt aangehaald. Het is opmerkelijk dat hij als geestelijke alleen in detail treed over het roven van zijn eigen wijnkelder. Tegelijkertijd wordt door de Duitsers constant voedsel opgeëist ten nadele van de hongerende burgerbevolking. Hij beweert hier dat ze met lege handen moesten vertrekken alhoewel ze onder begeleiding van een 46
openbaar ambtenaar (bedoelt hij hier de veldwachter?) kwamen stelen, maar dat ze de volgende dag terugkwamen en dat hij hen vlug kon doen ophoepelen door te dreigen het aan de Duits overheden te melden. De pastoor beweert dat ze dit overal doen waar ze kans zien om aan buit te geraken. Op zaterdag 14 november lezen we in het dagboek van Jules Depuydt : "Om 4 ure een hondertal munitiewagens komende van Jabbeke, Zerkeghem ( waar zij 10 dagen verbleven hebben) Ghistel ( Daar 4 weken) met ongeveer 500 peerden en mannen. Zij stoppen hier en loopen gansch het dorp af om plaats voor peerden en mannen tot 9 ure van den avond. Zij zitten meest al de gravier naar 't Aalputje en de gravier naar Thourhout." Dit toont aan dat de weg van Aartrijke naar Torhout en de buurtweg naar het Aalputje toen alleen verhard waren met steenslag. Deze groep Duitsers was blijkbaar vooral ingekwartierd in de huizen langs bovenstaande wegen alhoewel ze overal in het dorp naar inkwartiering gezocht hebben. Op maandag 16 november zakten de Duitsers die sinds zaterdag langs de weg naar Torhout bij de boeren ingekwartierd waren ook naar Aatrijke dorp af. Als we hem mogen geloven zit het ganse dorp vol soldaten want bij iedereen zijn enige paarden gestald en enige soldaten ingekwartierd. Jules Depuydt schrijft daarover die dag in zijn dagboek : "Al de duitschers die langs de gravier van Thourout bij de boeren waren, zijn vandaag ook naar het dorp afgezakt, dit zit nu al verre vol, bij allen eenige peerden en mannen." Op woensdag 18 november 1914 overleed burgemeester Charles Lievens te Zedelgem. We lezen in het boek van Ronse dat Burgemeester Charles Lievens plechtig ingehuldigd werd op maandag 16 maart 1903 met een feeststoet, verlichting en vuurwerk. Als we in acht nemen dat een burgemeester gewoonlijk voor 6 jaar verkozen werd dan moet hij in 1908 herkozen geweest zijn en in 1914 dus op het einde van zijn tweede ambstermijn geweest zijn. Terwijl de burgemeester thuis nog opgebaard lag moeten de Duitsers volgens de pastoor te Zedelgem een test met gifgas gedaan hebben (Ronse-14). Omdat hij geen precieze datum opgeeft voor die test kunnen we ervan uitgaan dat het tijdens de week na 18 november 1914 moet geweest zijn. Er lag volgens Ronse ook sneeuw en het was bitter koud en er waren bovendien in die periode ook veel zieken. Er waren kinderen met rode koorts een ziekte die vandaag beter gekend is als roodvonk soms ook wel scarlatina genoemd. Deze ziekte heeft als symptoom een typische “Frambozentong” door de opgezette papillen. De Duitsers lieten het dorp ontruimen tot en met middernacht, dus waarschijnlijk slechts voor één volle dag. Iedereen moest vertrekken, ook de vrouw van de overleden burgemeester. Op zijn huis schrijven ze “Hier ligt een lijk” en op het huis van een stervende “Verlamde”. De pastoor beschrijft een wegtrekkende kolonne van moeders met aan hun hand wenende kinderen en karren die de zieken vervoeren. Het is uit de literatuur bekend dat de Duitsers maar ook de andere strijdende partijen proeven deden met chemicaliën voor gebruik in de strijd. In augustus 1914 was het Franse leger ten strijde getrokken met ongeveer 30.000 met een mengsel van op broombasis gevulde geweergranaten. Reeds kort na het begin van de oorlog kregen de Duitsers trouwens een Franse brief in handen waarin het opperbevel de soldaten waarschuwde voor een granaat die na explosie dampen vrijliet, die irriterend waren voor de ogen, de neus en de keel. Het werd turpiniet-geschut genoemd, omdat het een uitvinding was van de Parijse chemicus en explosievenspecialist Eugène Turpin. Steeds meer Duitse soldaten werden met vergiftigingsverschijnselen in het lazaret opgenomen. Voornamelijk in de gevechten in de Argonne zorgde turpiniet voor behoorlijke radeloosheid in het Duitse leger. Op 27 oktober 1914 schoten de Duitsers bij Neuve Chapelle enkele honderden granaten gevuld met het gas dianisidine af en dat zorgde voor pijnlijke niesbuien bij de soldaten. Ze experimenteerden begin 1915 ook met traangas bij Nieuwpoort en bij het Poolse stadje Bolimow aan het oostfront. Door het gebruik van de Franse turpiniet-granaten werden de scheikundigen van Duitse chemiegiganten Bayer, Badische Anilin en IG-Farben aangespoord hun kennis voor militaire doeleinden te gaan aanwenden. Daarom werd een “Kriegschemische Abteilung” opgericht. Zij stond onder leiding van de vooraanstaande scheikundige Fritz Haber, van het Berlijnse Kaiser-Wilhelm Institut für Physikalische Chemie. Haber kwam met het idee dat het massale gebruik op een beperkt gebied van het reeds voor de oorlog ontwikkelde chloorgas de Duitsers weer het initiatief in de oorlog terug zou geven en hen, ondanks hun achterstand in manschappen en materiaal, de overwinning zou schenken. Dierproeven hadden al bewezen dat het effect van dat gas op levende 47
wezens aanzienlijk was. Of ze te Zedelgem effectief chloorgas getest hebben op dieren of dat ze een ander gas beproefd hebben is moeilijk te achterhalen. Het is bekend dat ze uitgebreide testen gedaan hebben met chloorgas in de dunbevolkte Kempen, maar dat ze het hier ook zouden gedaan hebben zo vroeg in de oorlog is wel even schrikken. Op maandag 23 november houdt het R.I.R.-214 (Reserve Infanterie Regiment 214) dat te Torhout op rust ligt een oefening onder leiding van Oberst (Kolonel) von Dobschütz, dat staat te lezen in hun regimentsboek. Ze rukken voor deze oefening langs de Torhoutsesteenweg op naar Zedelgem en Loppem waar ze bij Heidelberg tegen het te Oostkamp met rust liggende R.I.R.-215 aanbotsen. R.I.R.214 was vooral gerecruteerd in het Groot-Hertogdom Mecklenburg-Schwerin, maar ook soldaten uit Lübeck en Schleswig-Holstein maakten er deel van uit. R.I.R.-215 was gerecruteerd in de Pruisische provincie van Hannover. Samen met R.I.R.-213 gerecruteerd in de Pruisische provincie SchleswigHolstein, R.I.R.-216 vooral gerecruteerd in Hamburg en het 18e Reserve Jäger Battaljon gerecruteerd in Schleswig-Holstein (maar ook vele studenten uit Kiel omvattende), maakten ze deel uit van de 46e Reserve Divisie die gevorm werd in augustus 1914 bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Vanaf oktober 1914 kwam de Divisie in de linies langs de IJzer terecht en ze bleef daar tot in april 1915 toen ze rond Ieper moest strijd leveren. Ze bleef in de omgeving van de IJzer linies tot september 1916 toen ze ging deelnemen aan de Slag bij de Somme. Op Donderdag 26 november schrijft Jules Depuydt in zijn dagboek: "De kolon uit de noordstraat deze morgend vertrokken al Thourout; de kolon 18 - hier sedert 12 dagen in garnizoendeze middag vertrokken naar de Belhutte." Ik mag hier opmerken dat Jules met zijn gedetailleerde verslagen over de Duitse troepenverplaatsingen een groot risico nam. Moesten de Duitsers zijn dagboeken gevonden hebben, dan kon dit heel makkelijk als spionage uitgelegd worden en liep hij werkelijk het risico om ter plaatse gefusilleerd te worden. De Duitsers schoten voor minder iemand neer. Op zaterdag 28 november beschrijft Jules Depuydt in zijn dagboek hoe hij aan den lijve ondervond dat het in Torhout en omgeving streng verboden is om te fietsen. Hij werd omdat hij van Aartrijke naar Torhout aan het fietsen was aangehouden aan de spooroverweg bij de Warande in Torhout en moest mee naar de kommandantur op het stadhuis van Torhout. : "Aan de travers pakten zij mij vast en ik moest mee naar de kommandatuur op het stadhuis, die mij zegden dat het in Thourout en nabijheid streng verboden is met ne velo te rijden. Ik moet hem aan de hand leiden." Een verordening van kort na het begin van de bezetting verplichtte de bakkers alleen nog op woensdag en zaterdag gebak te bakken, dit om het weelderig leven in te tomen en de voorraden van het land voor het bereiden van brood te vergroten. De Duitsers verboden de inwoners van het gebied van het Vierde leger om in de nabijheid van gelande vliegtuigen of ballons te komen, onafhankelijk van de nationaliteit van de piloten. Iedereen die dit verbod overtreedt en in een cirkel van 300 meter van de landingsplaats van het vliegtuig of de ballon aangetroffen wordt, moet 1000 Mark betalen. Bewoners van huizen binnen de 300 meter mogen hun huizen niet verlaten tijdens dergelijke vliegbewegingen, anders zullen zij ook 1000 Mark moeten betalen. In de verordening wordt gewaarschuwd dat wegvluchtende personen, die worden aangetroffen binnen de 300 meter zullen worden beschoten. Iedere inwoner die een landend vliegtuig of een dalende ballon waarneemt, moet dit onmiddellijk meedelen aan de Duitse overheid. Op zondag 5 december 1914 verordende von Württemberg : “al wie, tot 15 December, ’s middags 12 uur (duitsche uur) de wapenen (schietgeweren, bogen, kruisbogen, roeren en blanke wapenen van iederen aard) die hij in zijn bezit heeft, aan de plaatselijke overheid uitlevert, om aan den militaire bevelhebber overgegeven te worden, zal ongestraft blijven”. Wie na deze datum nog een wapen in zijn bezit had en ook de persoon die de bergplaats van wapens 48
kende en dat niet aan de plaatselijke overheid meldde riskeerde de doodstraf. Zelfs de buren van de schuldigen konden daarvoor voor het krijgsgerecht worden gedaagd. Deze verordening gold als laatste waarschuwing, want daarna zou met “onmeedoogende strengheid” worden opgetreden. Door de Belgische gemeentebesturen was echter reeds gevraagd om alle wapens op het gemeentehuis in te leveren voor de Duitsers binnen rukten. De bedoeling was schietincidenten en de daarbij meestal gepaard gaande represailles te vermijden. Deze verordening was dus louter een bevestiging van een bestaande toestand en moest diegenen die niet aan de vraag van het gemeentebestuur voldaan hadden ervan overtuigen hun wapens alsnog in te leveren, want nu zetten ze hun leven op het spel. Op dinsdag 8 December noteert Jules Depuydt hoeveel Duitse soldaten er in buurdorp Wijnendale gelegerd zijn en hij weet ook te vertellen dat Torhout volledig vol soldaten zit die op rust komen. "Wynendaele zit gansch vol met soldaten wel 2000-3000 al actieve troepen die van den slag komen. Thourout ook gansch vol." Op woensdag 9 december beschrijft Jules Depuydt in zijn dagboek hoe de Duitsers valse berichten verspreiden waarschijnlijk om de eigen soldaten te misleiden en zo de moreel van hun troepen op te vijzelen. Zij waren nog helemaal niet in Duinkerken geraakt, ze zaten nog altijd vast aan de IJzer. : "De duitschers hebben in Thourhout uitgeplakt dat slechte ziekten in Duinkerke zijn, en dat zij daarom Duinkerke en den Yser gaan verlaten! Alzoo strooit men de soldaten zand in de oogen!!!" Op woensdag 16 december noteert Jules Depuydt in zijn dagboek: "Er zijn van al Eernegem een 400 tal voetgangers gekomen, die al de zwaluw naar Thourout opgetrokken zijn. De mensen moeten weg uit Sleyhage en ook uit Oostende, zegt men." Op donderdag 17 december leren we uit het dagboek van Jules Depuydt dat er tijdens de nacht te Aartrijke wat geschot te horen was. Die donderdag werd er vooral van Middelkerke tot aan Diksmuide geschoten. De Duitsers hebben ook enkele overkomende vliegtuigen heftig beschoten. Blijkbaar is het aantal Duitsers in Torhout en Ichtegem fel verminderd omdat zij naar Roeselare moesten oprukken om te vermijden dat de Fransen de stad zouden binnen trekken. "Van nacht wat gesch. Vandaag nogal van aan Middelkerke tot aan Dixmuide. Eenige vliegmachienen: de duitschers hebben er met ongehoord geweld op geschoten. Men zegt dat zij zeer verminderd zijn in Thourout en Ichteghem, dat zij dapper moesten naar Rousselaere trekken om de Franschen tegen te houden die de stad binnendrongen!" De kerstboodschap van kardinaal Mercier van december 1914 met de veelzeggende titel "Vaderlandsliefde en Volharding", werd niettegenstaande het Duitse verbod op grote schaal verspreid. Dit was een zoveelste uiting van het passief verzet van de bevolking en de in het land gebleven gezagsdragers tegen de Duitse bezetting. Ook van dit moedige wapenfeit van zijn overste maakt Ronse verbazend genoeg geen melding… Eind december 1914 moesten reeds de eerste aangiften van aardappelen gebeuren. Sinds de achttiende eeuw was de aardappel het belangrijkste voedingsmiddel in België en de rest van Europa. Deze knolvrucht zorgde ervoor dat in veel gebieden de hongersnood volledig verdween want de aardappel is niet alleen rijk aan voedingsstoffen, maar kan ook relatief lang worden bewaard. Bovendien is hij sneller te consumeren dan graan, dat eerst nog tot brood of iets anders moet worden verwerkt. Het is daarmee overduidelijk dat de Duitse legerleiding en het hulpkomité, grote hoeveelheden aardappelen nodig hadden tijdens de eerste Wereldoorlog. De maximumprijs van 49
aardappellen werd op 10 frank voor honderd kilo vastgelegd, daarom is het niet verwonderlijk dat in de volgende maanden en jaren het gebrek bij de burgerbevolking langzaam groeide en steeds maar erger werd.
50
De Duitse organisatie van België Hier onderbreken we even de tijdslijn van de gebeurtenissen om wat nader in te gaan op de manier waarop de Duitsers zich in België organizeerden tijdens de eerste wereldoorlog. Dit moet toestaan om de rest van dit werk beter te begrijpen. Na de stabilisatie van het front eind 1914 werd de bezetting van België definitief georganiseerd. In het begin van de oorlog behoorde het ganse Belgische grondgebied tot het “General-Gouvernement”. Periode
Generalgouverneur in Belgien
26/8-1914 - 28/11-1914
Generalfeldmarschall Colmar Freiherr von der Goltz
2/12/1914 - 18/4/1917
Generaloberst Moritz Ferdinand Freiherr von Bissing
22/4/1917 – 11/11/1918
Generaloberst Ludwig Freiherr van Falkenhausen
Van 26 augustus tot 28 november 1914 had Colmar Freiherr von der Goltz de leiding over het General-Gouvernement. Op 5 september 1914 verscheen in het Gesetz- und Verordnungsblatt “Am 26 August 1914 hat Seine Majestät der Kaiser Seine Excellenz den Herrn General-Feldmarschall Freiherrn von der Goltz zum Generalgouverneur in Belgien zu ernennen geruft” . Von der Goltz (Bielefeld 12 augustus 1843 - Bagdad 19 april 1916) werd als zoon van een luitenant geboren. Zijn leven zou in het teken staan van het leger en uiteindelijk werd zijn carrière in 1911 bekroond met de promotie tot Generalfeldmarschall, de hoogste rang in het Duitse leger. Hij ging op 1 juli 1913 op pensioen, maar werd op 71-jarige leeftijd teruggeroepen om GouverneurGeneraal van België te worden. Hij was groot van gestalte en had een gezicht vol littekens. Hij wist zich in correct Frans uit te drukken en kwam over als een joviaal persoon. Hij bleef echter niet lang op post, aangezien hij op 28 november 1914 door de Duitse ambassadeur in Turkije verzocht werd om de Turkse troepen aan te voeren. De achterliggende reden om hem te transfereren waren de strubbelingen tussen hem en het Große Hauptquartier te Berlijn over de bijdragen die moesten worden geleverd. Bovendien liet de Duitse pers het niet na om de acties van von der Goltz te bekritiseren, terwijl de Gouverneur-Generaal er zelf geen geheim van maakte dat hij liever in actieve legerdienst was. Uiteindelijk zou von der Goltz op 19 april 1916 te Bagdad overlijden aan de gevolgen van vlektyfus Op 2 december 1914 werd hij in het General-Gouvernement opgevolgd door de beruchte Moritz Ferdinand Freiherr von Bissing, die het ambt bekleedde tot kort voor zijn dood op 18 april 1917. Von Bissing (Bellmannsdorf 30 januari 1844 – Vilvoorde 18 april 1917) werd geboren uit een adellijk geslacht uit Schleeswijk. De voorouders van von Bissing dienden het Pruisische leger, terwijl von Bissings vader nauwe contacten met het Pruisische koningshuis onderhield. In 1863 trad von Bissing in het leger en zijn verdere carrière was een Musterbeispiel. In 1887 werd hij de persoonlijke adjudant van kroonprins Wilhelm II, en na diens troonsbestijging Flügeladjutant. In 1902 werd hij General der Kavalerie. In 1907 ging hij vroegtijdig op pensioen, maar werd in augustus 1914 teruggeroepen. Hij werd toen plaatsvervangend generaal van het VII. Armeekorps. In december 1914 werd hij tot Generaloberst bevorderd. Von Bissing hield er een streng monarchistischeconservatieve levensvisie op na. Op 2 december 1914 kwam de man aan het hoofd van de Duitse Verwaltung in België en zou zo ruim twee jaar lang ’s lands lot bepalen. Hij ontpopte zich tot de “véritable bourreau de la Belgique”. Hij was hovaardig, ijdel, autoritair en onverbiddelijk. Vrijwel onmiddellijk na zijn aanstelling werden de bevoegdheden die de provinciegouverneurs toekwamen door de Kaiserlich Deutschen Militärgouverneure uitgeoefend. Von Bissing achtte zich de nieuwe vorst van België door te stellen dat “de bevoegdheden die aan den Koning der Belgen 51
toekomen, worden door mij als den Keizerlijken Gouverneur-Generaal uitgeoefend”. Vrij kort na zijn aanstelling begonnen de systematische opeisingen van allerhande producten. Hij verdedigde zowel voor de Reichstag als voor het Große Hauptquartier zijn standpunt omtrent België. Hij vond dat het land niet enkel voor de oorlogsvoering mocht worden benut, maar ook goed bestuurd diende te worden. Het volkenrecht was voor hem toonaangevend, doch de Duitse belangen waren prioritair. Hij probeerde echter een sociale politiek uit te werken en de economische productie te verhogen. Hij was er geen groot voorstander van om de Belgische werklozen in te schakelen in de Duitse industrie, maar toch verhinderde hij de deportaties niet. Hij voerde de Flamenpolitik van de kanselier uit en steunde openlijk het activisme. De Flamenpolitik was er om de culturele en economische ontwikkeling van het Vlaamse landsgedeelte te ondersteunen, omdat werd aangenomen dat het na de oorlog met het Duitse Rijk zou verbonden blijven. De Gentse universiteit werd Vlaams, en in 1917 werd het bestuur voor Wallonië en Vlaanderen opgesplitst. Hij was voorstander om België binnen de Duitse machtssfeer te houden en zo mogelijk in te lijven. Von Bissing gebruikte zijn onbeperkte macht en zijn autonomie om de structuur en het beleid van de bezettingsadministratie coherent op te bouwen zodat zowel de Duitse als de Belgische belangen werden gediend. Kort na zijn aanstelling werd België door het Duitse opperbevel in drie zones opgedeeld. De Belgische administratie had een grote nood aan burgerlijke bureaucratie om de militaire te ondersteunen. Sommige ambtenaren kwamen uit Duitsland, maar er waren slechts weinigen die de taal beheersten of genoeg administratieve ervaring hadden om een buitenlandse staat te runnen. Daarom gebruikte von Bissing zijn kleine groep officieren voor de bestaande Belgische ministeries. Hij hield het Belgische systeem zoveel mogelijk intact. De Belgische regering gaf vanuit Le Havre de advocaten en ambtenaren de opdracht om mee te werken met de Duitse bezetter om zo ’s lands belang veilig te stellen
Generaloberst, Moritz Ferdinand Freiherr von Bissing
De laatste Gouverneur-Generaal was Generaloberst Ludwig Freiherr von Falkenhausen die op 22 april 1917 von Bissing opvolgde en aanbleef tot het einde van de oorlog . Von Falkenhausen (Guben 13 september 1844 – Görlitz 4 mei 1936) was de zoon van de Pruisische luitenant-generaal Alexander 52
von Falkenhausen. In 1862 trad de jonge von Falkenhausen in het Pruisische leger en vocht mee in de Frans-Duitse oorlog. Hij klom op tot de rang van General der Infanterie en Kommandant General des XIII Armeekorps. Daarna werd hij regelmatig overgeplaatst naar andere regimenten, kwam uiteindelijk op het Oorlogsministerie terecht en zetelde als vertegenwoordiger in de Bundesrat. Hij ging in 1902 op pensioen, maar bleef zich met militaire studies bezighouden. Bij het uitbreken van WOI werd hij als Generaloberst in het VI Armee aangesteld. Na een tussenstop in Hamburg, werd hij aanvoerder van het Zesde Leger in Vlaanderen. Tijdens de Slag om Arras in 1917 veroverden de Canadezen posities op de Duitse stellingen te Vimy door het verkeerdelijk uitpakken van de defence in depth strategie, waarop von Falkenhausen het bevel over het VI Armee overdroeg aan Generaloberst von Below. Niettemin werd hij op 22 april 1917 bedacht met de aanstelling als Gouverneur-Generaal en bleef hij tot het einde van de oorlog op post. Hij trok de lijn van von Bissing door, maar verwierf door zijn evenwichtige en gematigde oordeelsvorming toch ook het vertrouwen van de Belgische bevolking. Onder zijn bewind werden enkele provinciegrenzen gewijzigd Door de onverwachte wending in de oorlog aan de IJzer was het Duitse opperbevel genoodzaakt om kort na de aanstelling van von Bissing het land op te delen in diverse gebieden. De grens tussen het General-gouvernement en het “Etappengebiet” was onderhevig aan de oorlogsgebeurtenissen. Daarom ondernam Gouverneur-Generaal von Bissing in zijn bekendmaking van 19 december 1915 een poging om precies te omschrijven welke delen tot welk gebied behoorden. Met uitzondering van de provincies Luxemburg, een deel van Henegouwen, West- en OostVlaanderen, bleef het grootste deel van België onder de bevoegdheid van het Generalgouvernement. Ook de Franse gebieden rond Givet en Fumay, en tot 1 oktober 1916 Maubeuge behoorden tot zijn bevoegdheid. De gemeenten van West-Vlaanderen, de meeste gemeenten van Oost-Vlaanderen en deze in het westelijke gedeelte van Henegouwen kwamen terecht in het “Sperrgebiet” dat werd bezet door de troepen van het Duitse Vierde Leger en de Duitse marine. Dit gebied viel onder het oppercommando van het Duitse Vierde leger en in laatste instantie onder de "Obere Heeresleitung". Het Sperrgebiet werd onderverdeeld in een “Operationsgebiet”, een “Marinegebiet” en een “Etappengebiet”. Deze indeling was slechts formeel, want in werkelijkheid wist niemand waar dat Etappen-gebiet begon of eindigde, het was een bufferzone tussen het Operationsgebiet en het General-gouvernement. Het Operationsgebiet was de bijna vijfentwintig kilometer brede frontzone. Daar gold de krijgswet en niemand mocht er zijn gemeente verlaten.
Volgens de Kriegsetappenordnung van 12 maart 1914 diende de Etappe “der Heeresversorgung durch Zuführung von Streitkräften und Heeresbedürfnissen, durch Ausnutzung der Hilfsmittel und Vorräte des Kriegsshauplatzes und durch Übernahme und Ableitung von allem, was das Feldheer in seiner Verwendungsfähigkeit behindern kann”. Elk Duits leger had achter zijn front een rust- en bevoorradingszone die voor logistieke redenen direct met de legerleiding moest samenwerken en deze zone werd door de bezetter Etappengebiet genoemd. Soms wordt het Etappengebiet ook omschreven als het gebied in de achterwaartse verbindingslijnen van een leger, waar de vooraden bewaard worden en de medische dienst zich bevindt. Het was in deze zone dat de nodige arbeidskrachten en materialen werden opgeëist en de fronttroepen met tussenpozen konden uitrusten. Helemaal bovenaan stond de “Obere Heeresleitung” (O.H.L.) die eigenlijk door de Duitse keizer werd verpersoonlijkt. De Etappenorganisatie behoorde tot het departement van de “Generalquartiermeister” bij het “Große Hauptquartier”, hij had de leiding over alle Duitse Etappen en daar bovenop was hij plaatsvervangend hoofd van de Duitse Generale Staf. Zijn hoofdopdracht was de legers bevoorraden met munitie, voedsel, veldhospitalen, rekruten, enz… Ook de spoorwegen, de veldtelegraafdienst en de veldpost vielen onder zijn bevoegdheid. De precieze grens tussen het Operationsgebiet en de Etappe werd vastgelegd door de "GeneralQuartiermeister". Het gebied van het Vierde leger werd in het noorden begrensd door de Noordzee en de Belgisch-Nederlandse grens, in het oosten door het General-Gouvernement. De gemeenten 53
Kallo, Melsele, Beveren-Waas, Haasdonk, Steendorp, Bornem, Sint-Amands, Malderen, Steenhuffel, Opwijk, Meldert, Hekelgem, Teralfene, Liedekerke, Pamel, Gooik, Oetingen, Vollezele, Galmaarden, Bever, Twee- Akren, Everbeek, Vloesberg, Elzele, Saint-Saveur, Anseroeul, Escanaffles, Pottes, Hérinnes, Warcoing behoorden tot het General-Gouvernement en deze gebieds-afbakening bereikte bij Saint-Léger de Belgisch-Franse grens. De landgrens vormde daar grotendeels ook de grens tussen het gebied van het IV leger en VI leger. Enkele grenswijzigingen werden in het “Verordnungsblatt” vermeld, maar zeker niet allemaal. Daarin staat onder andere dat het zuidelijk gedeelte van het district Kortrijk vanaf 22 juli 1916 van het General-Gouvernement naar het Etappengebiet wordt overgeheveld. Etappeninspekteur von Unger verkondigde in het Verordnungsblatt van 23 november 1916 dat de verordeningen van het Etappengebiet van het Vierde leger ook geldig zijn in de gemeente Heule die voorheen tot het Operationsgebiet behoorde. Dit toont aan dat Ortskommandanten in het Operationsgebiet niet alle verordeningen van het Etappengebiet volgden want zij waren heer en meester en moesten geen rekenschap afleggen aan de Etappeninspektion. Maar ze zullen die in de meeste gevallen wel gevolgd hebben omdat ze niet alles zelf konden uitvinden wat bestuur van de bevolking en bevoorrading aanging. Het Marinegebiet vertrok aan de Nederlandse grens en werd begrensd door de gemeenten Lapscheure, Moerkerke, Sijsele, Assebroek, Sint-Michiels, Steenbrugge, het noordelijke deel van Loppem, Varsenare, Jabbeke, Ettelgem, Roksem, Westkerke, Snaaskerke, Stene en Mariakerke. Ook Klerken, Slijpe en Leffinge werden naderhand bij het Marinegebiet gevoegd. Gistel, Eernegem, Bekegem, Snellegem Aartrijke, Zedelgem, het zuidelijke deel van Loppem, Ruddervoorde, Zwevezele, Koolskamp, Ardooie, Ingelmunster, Gullegem en Wevelgem behoorden tot het Operationsgebiet en vormden de grens met het Marinegebiet of het Etappengebiet naargelang hun ligging. Oostkamp, Waardamme en Wingene behoorden tot het Etappengebied van het IVe leger. Het “Armee-Oberkommando” (A.O.K) of het operatiecentrum van het 4e Duitse leger werd eind oktober 1914 te Tielt gevestigd. Roeselare lag te dicht bij het front en Gent was te ver, daarom was de centrale ligging van Tielt ideaal want het lag even ver van Rijsel als van Nieuwpoort. Na de bezetting van Gent op 12 oktober 1914 werd de stad “Etappe-Hauptort der 4. Armee” en dat bleef zo tot de “Etappen-Inspektion” op 22 oktober 1918 de stad verliet. Periode
Oberbefehlshaber IV armee
4/8/1914 – 28/2/1917
Generalfeldmarchall Herzog Albrecht von Würtemberg
1/3/1917 – 11/11/1918
General der infanterie Friedrich-Bertram Sixt von Arnim
Het vierde Duitse leger stond bij de inval in België onder het bevel van hertog Albrecht von Württemberg . Hertog Albrecht von Württemberg (Wenen 23 december 1865 – Altshausen 29 oktober 1939) werd geboren als zoon van prins Philippe von Württemberg en de Habsburgse aartshertogin Maria Theresia. Het hertogdom Württemberg werd in 1805 een soeverein koninkrijk en in 1871 trad het toe tot de Duitse statenbond met behoud van eigen instellingen. De erfgenaam van de Württembergse troon trad in het huwelijksbootje met Margarete Sophia van Oostenrijk, de zus van aartshertog Franz-Ferdinand. De moord op deze laatste werd zo een familiezaak. Zoals het een Duits edelman betaamde, stapte von Württemberg in 1883 in het leger en maakte er snel carrière. In 1913 bereikte hij de graad van kolonel-generaal. Bij het begin van de oorlog werd hij aanvoerder van het IV Armee dat meevocht in de Slag om de Marne, waarna Moltke het bevel gaf zich terug te trekken achter de Aisne en de Vesle. Von Württemberg werd met een nieuw gevormd IV Armee naar Vlaanderen gestuurd om een doorgang naar de Belgische kust te forceren, maar de “race naar de zee” strandde in november 1914 aan de oevers van de IJzer. De hertog voerde het bevel over de Duitse troepen tijdens de Eerste en Tweede Slag om Ieper. In augustus 1916 werd hij tot Generalfeldmarchall benoemd. Württemberg bleef tot februari 1917 aan het commando in Vlaanderen. Daarna werd hij overgeplaatst om de Duitse linie van Elzas-Lotharingen te verdedigen. Hij kreeg daar de leiding over een eigen legermacht: de Heeresgruppe Herzog Albrecht, met 54
Straatsburg als A.O.K. Na de oorlog trok hij zich terug en ontbond zijn leger pas op 11 november 1919. Elk A.O.K. diende voor zijn eigen verzorging en bevoorrading in te staan via de Etappen-Inspektion. Het A.O.K. van het 4e leger moest de militaire strategie bepalen en omvatte leden uit het Marinekorps, de groep Ieper, de groep Wijtschate en enkele eenheden die rechtstreeks aan het Armee-Obberkommando ondergeschikt waren. Tijdens de “Flandernschlacht”, in de periode van 14 mei tot en met 4 november 1917, werd het A.O.K. onder bevel van generaal Friedrich Bertram Sixt von Arnim naar Kortrijk overgeplaatst. Sixt von Arnim had vanaf 1 maart 1917 de leiding van het vierde Duitse leger overgenomen. Friedrich-Bertram Sixt von Arnim (Wetzlar 27 november 1851 – Maagdenburg 30 september 1936). Deze bouwde een indrukwekkende militaire carrière op. Hij begon in 1870 onderaan de militaire ladder als Fahnenjunker maar raakte zwaar gewond tijdens de Frans-Duitse oorlog. Zijn heldhaftigheid erkentelijk, kreeg hij promotie tot luitenant. Zijn ster rees langzaam aan het firmament en hij werd in 1913 bevorderd tot infanteriegeneraal. Bij het uitbreken van de oorlog maakte hij deel uit van het 1. Armee. Het Vierde Armeekorps verzeilde echter uiteindelijk in de Westhoek in een ontmoedigende stellingenoorlog. Von Arnim kreeg meerdere onderscheidingen op zijn palmares. Hij verwachtte heel veel van zijn manschappen. Volgens bepaalde bronnen zouden zijn legers het hoogste aantal slachtoffers tellen. Op 1 maart 1917 nam hij het opperbevel van het Vierde Leger over. Tijdens zijn korte aantreden kreeg hij met drie grote Britse aanvallen te maken. Hij stond aan het hoofd van de Duitse troepen bij het Voorjaarsoffensief van 1918, waarbij de Duitsers ei zo na de oorlog wonnen, en wist de Kemmelberg te veroveren. Bij het eindoffensief van de geallieerden diende hij zich terug te trekken achter de AntwerpenMaasstelling omwille van gebrekkige bevoorrading en gedemotiveerde troepen. Na de demobilisering vroeg von Arnim zijn pensioen aan, en trok zich terug in Maagdenburg.
Generalfeldmarschall Herzog Albrecht von Württemberg
General der infanterie Friedrich-Bertram Sixt von Arnim
Binnen het Etappengebiet stond de kuststrook met Brugge en een groot aantal omliggende gemeenten als Marinegebiet onder rechtstreeks gezag van de Duitse marine, hier golden dezelfde strenge regels als in het Operationsgebiet. Het Marinegebiet werd bezet door het “Marinekoprs Flandern”, dat deel uitmaakte van het Vierde Leger en dus ook zijn bevelen uit Tielt kreeg. Het Marinekorps Flandern 55
stond onder bevel van admiraal August Ludwig von Schröder. Von Schröder begon zijn carriere bij de marine op 17-jarige leeftijd en eind januari 1911 bereikte hij de graad van admiraal. Net als de Gouverneurs-Generaal werd hij bij het uitbreken van de oorlog uit pensioen teruggeroepen.
Admiral August-Ludwig von Schröder
Op 21 oktober 1914 vestigde de “Etappen-Inspektion 4” zich in het Gentse justitiepaleis, de officieren namen hun intrek in het Posthotel op de Kouter dat in die tijd het modernste van de stad was. De “Etappeninspektor” behoorde tot de persoonlijke staf van de legerbevelhebber en was verantwoordelijk voor het militair toezicht op het Etappengebiet, hij kreeg zijn instructies van het A.O.K. van het Vierde leger dat op zijn beurt de richtlijnen kreeg van de General-Quartiermeister. De Etappeninspektor stond op gelijke voet met een divisiecommandant en had dezelfde bevoegdheden als een generaal. De “Etappen-inspektion” controleerde zowel de Belgische bevolking als de Duitse troepen. Administratief werd het Operationsgebiet beheerd door de Etappen-Inspektion of het militaire bestuur van het Vierde Leger. De Etappeninspektion had geen enkele bevoegdheid in de eigenlijke gevechtszone het Operationsgebiet, daar deelde de plaatscommandant of Ortskommandant de lakens uit. De Ortskommandant in het Operationsgebiet hing niet af van de Etappe Gent maar stond onder rechtstreeks bevel van het A.O.K. te Tielt. In de praktijk kwam het erop neer dat de Ortskommandanten in het Operationsgebiet meestal wel de administratieve verordeningen van de Etappeninspektion volgden, maar voor de practische uitvoering hadden zij het alleenrecht om te beslissen op hun gemeente zonder daarvoor door de Etappeninspektion op het matje geroepen te kunnen worden. De Etappeninspektion was hyrarchisch onderverdeeld in “Etappenkommandanturen”. Het Etappengebiet van het Vierde leger telde dertien Etappenkommandanturen namelijk te Aalst, Beernem, Brugge, Deinze, Eekloo, Ertvelde, Geraardsbergen, Kortrijk, Lokeren, Moeskroen, Oudenaarde, Sint-Niklaas en Tielt. De Etappenkommandantur was het hoogste bevelsorgaan in het gebied dat haar door de Etappeninspekteur werd toegewezen en deze laatste kon de grenzen ervan naar believen wijzigen. De 56
Etappenkommandantur zorgde voor de huisvesting en de verzorging van de doorreizende en ter plaatse gelegerde eenheden en was ook verantwoordelijk voor orde en tucht. Een Etappenkommandantur werd geleid door een “Etappenkommandant”. De Etappenkommandant werd bijgestaan door een adjudant en door een beambte van het militaire gerecht. Indien nodig werd hem ook een gezondheidsofficier “Sanitäroffizier”, een aalmoezenier “Militärgeistliche” en andere bestuurders “Verwaltungsbeamte” toegewezen. De Etappenkommandantur was op zijn beurt in “Etappenstationen” onderverdeeld en die stonden onder bevel van een “Ortskommandant”. De Ortskommandant vormde de schakel tussen het lokale gemeentebestuur en de Etappenkommandantur. De Ortskommandant was bevoegd voor alles wat de militairen en de oorlog aanbelangde en daaronder vielen zowel opeisingen als het verdelen van passen. Hij moest ervoor zorgen dat alle Duitse verordeningen stipt werden nageleefd en daarbij kon de bevolking meestal op weinig sympathie van zijn kant rekenen. Alleen in zeer kleine gemeenten was er geen Ortskommandant. De “Etappenintendant” voerde het bevel over alle personeel dat was tewerk gesteld in de Etappe intendances : magazijnen, bakkerijen en financiële diensten. De depots waar kledij werd uitgedeeld en de nodige herstellingen werden uitgevoerd door kleermakers en schoenmakers, de “Armeebekleidungsdepots” vielen onder de bevoegdheid van de Etappenintendant. De Etappenintendant moest zich schikken naar de bevelen van de Etappeninspektion en ook naar die van de “Armee-Intendatur”.
De Belgische politie werd na de Duitse inval volledig ontwapend, het enige dat ze nog bij zich mochten dragen was een gummiknuppel. Het gevolg daarvan was dat de kleinere overtredingen niet meer werden vervolgd noch bestraft. Later werd hen hun sabel teruggegeven en uiteindelijk werden ze aan het gemeentelijk gezag onttrokken en onder toezicht van een nieuwe gevormde Duitse militaire politie geplaatst. Om de orde te handhaven bleven de lokale politiediensten behouden en werd de Militärpolizei, die uit twee onderdelen bestond namelijk de Feldgendarmerie en de Geheime Feldpolizei, opgericht. Te Gent kwam er een Zentrale der Geheimen Feldpolizei des A.O.K. IV, onder leiding van inspecteur Dirr. De Geheime Feldpolizei was niets meer dan de Duitse militaire politie die het leger tijdens de veldtocht vergezelde en de ‘veiligheid’ van de slagvelden verzekerde. Verder controleerde ze de toegangswegen en spoorlijnen, en maakte eveneens jacht op spionnen. Vanaf maandag 4 januari 1915 kon de Belgische overheid geen regels meer uitvaardigen. De Gouverneur-Generaal, en binnen hun bevoegdheid de provinciegouverneurs, de Festungsgouverneure, en de Etappenkommandanten waren als enigen gemachtigd om politieverordeningen uit te vaardigen. De reglementen werden aangekondigd in het Verordnungsblatt of werden door de plaatselijke politieoverheden met name de burgemeesters of de militaire Polizeimeisters aangeplakt. De politie had heel veel bevoegdheden, onder andere ook voor onderwijs en hygiëne. Zo werden de scholen op bevel van de Polizei-abteilung in de winter gesloten om brandstof te besparen. Pas in de lente, als het warm genoeg was, werden de scholen weer opgestart. Regelmatig dienden bevelen omtrent het werpen van vuilnis op de openbare weg opnieuw te worden “uitgebeld”. Er werden door de politie verslagen opgemaakt over ziekten bij mensen en dieren en ook eventuele discussies over prijzen en woeker werden aan de Polizeiabteilung overgelaten. De Politie was eveneens belast met het garanderen van de censuur en het vaststellen van mogelijke schade veroorzaakt door de Duitse bezetter. Bij het uitbreken van de oorlog vluchtten vele Belgen naar het buitenland. Hun leegstaande woningen werden al gauw opgeëist door de Duitse legerleiding en er werden heel vaak goederen meegenomen als ‘souvenir’. Door haar grote takenpakket kon de politie niet volledig instaan voor de ordehandhaving. Onder supervisie van de Duitsers werd daarom opnieuw een vorm van burgerwacht opgericht. Nochtans was von Württemberg duidelijk: “de geldigheid der Belgische wetten voor MILITIE en BURGERWACHT wordt hierdoor bekend gemaakt, dat al deze bepalingen hunne werkdadigheid verloren hebben met het bezetten van het land door de Duitsche troepen”. Eind april 1917 zag het A.O.K. van deze verordening 57
af. Om het uitgraven en stelen van reeds geplante aardappelen tegen te gaan werd toegelaten dat veldwachters en “andere geschikte personen der gemeente tot 31 mei 1917 ’s nachts door de velden patrouilleren”. De gemeentebesturen, die het getal “geschikte personen” tot een minimum moesten beperken, waren verantwoordelijk voor de “vertrouwbaarheid der personen”. Iedereen die, “zonder bevoegd of bediende van den openbaren veiligheidsdienst te zijn, tot welke ook de in de gemeenten met toestemming der duitsche overheid ingerichte burgerlijke veiligheidspatrouillen behooren voor den land- of tuinbouw gebezigde landerijen betreedt” werd bestraft met ten hoogste 1000 mark of een gevangenisstraf van drie maand. De Duitse militaire politie, beter gekend onder de naam “Feldgendarmerie” moest de orde handhaven in het veldleger en in het Etappengebiet. De Feldgendarmerie hield dus toezicht op het gedrag van de Duitse soldaten, en maakte jacht op smokkelaars en werkweigeraars. De Feldgendarmen waren voornamelijk actief achter het front en op alle plaatsen waar de soldaten niet onder rechtstreekse controle van hun oversten stonden. Ze deden een poging om het plunderen en stelen door Duitse militairen te voorkomen en waren vooral bezig met het gedrag van de Duitse soldaten. De Feldgendarmen stonden ook in voor de controle op het verkeer.
De verschillende gebieden door de Duitsers afgebakend in de provincie West-Vlaanderen
De eerste Etappen-Inspektor van de Etappe IV was luitenant-generaal von Seckendorff (december 1914april 1915). Op 20 april 1915 werd hij overgeplaatst om de Etappen-Inspektion uit te oefenen van het pas gevormde elfde Armee, dat eerst aan het Westelijk front gelegerd was, en later naar het oostfront werd overgeplaatst. Von Seckendorf werd opgevolgd door luitenant-generaal Graf von Westarp (april – september 1915). Von Westarp kwam uit een conservatieve Pruisische adellijke familie en was een voorbeeld van de typische Duitse militarist waarvan “de politieke horizont slechts tot aan het schitterend helmvizier reikte”. Hij was heel brutaal en werd in Gent gevreesd. Eind september 1915 kwam General der Cavalerie Wolfgang von Unger aan het hoofd van de Etappen-Inspektion te Gent. Hij was afkomstig van Charlottenburg bij Berlijn en stond bekend als een vriendelijk en gematigd man die weinig gemeen had met het Pruisische militarisme. Bij de soldaten, onderofficieren en officieren deed hij zich nooit voor als de 58
almachtige stadhouder van keizer Wilhelm en gedroeg zich als een rechtvaardig en meevoelend mens. De officieren die veel tijd doorbrachten met braspartijen in het casino moesten von Unger vrezen. Toen hij in het hongerjaar 1917 voor een diner werd uitgenodigd bij Obertsleutnant von Wick die Ortskommandant was te Gent stond von Unger op en uitte zijn ongenoegen bij de aanblik van al het “lekkers” op de rijkelijk met allerhande soorten voedsel gedekte tafel. Hij verliet ostentatief het diner zonder zelfs maar te proeven. In het A.O.K. was von Unger niet geliefd omdat hij de bevolking zoveel mogelijk ontzag en dat poogde te verenigen met de belangen van het Duitse Leger. Dit was niet naar de zin van de stafchef van het Vierde Leger luitenant-generaal von Ilse, die was brutaal en genotzuchtig en kon in Tielt zijn wil doordrijven bij bevelhebber von Württemberg. Deze luitenant-generaal staat aangeschreven als een grote kindervriend, daar hij hen meenam naar de snoepwinkel of hen snoepgoed uitdeelde. Maar of zijn bedoelingen zo nobel waren valt te betwijfelen. Als letterkundige vertaalde von Unger de “Noodhoorn” van René De Clercq naar het Duits. Von Unger was één van de generaals te Gent die de geestdrift voor de Vlaamse zaak aanzwengelde, maar te nauwe contacten met sommige oncontroleerbare Vlaamse activisten waren nefast voor zijn carrière en hij werd begin 1917 overgeplaatst. Vanaf februari 1917 werd hij opgevolgd door General der Infanterie Emil von Schickfuss und Neudorff die eveneens afkomstig was van Charlottenburg. Bij zijn aantreden was hij reeds een oude grijze man en wekte hij de schijn op een voornaam iemand te zijn, maar hij was een militarist van de ergste soort en begeesterd aanhanger van de barbaarse methoden die Generaal-Veldmaarschalk von Eichhorn toepaste. Hij onderdrukte de bevolking en liet de opeisingen van de mannelijke arbeiders voorbereiden en uitvoeren. Onder zijn bewind werden de Gentse burgemeester Braun en schepen De Weert afgezet en naar Duitsland gedeporteerd. Von Schickfuss liet zich ook beïnvloeden door de strenge Gentse Krijgsauditeur Dickmann. Hij gedroeg zich onmenselijk tegenover de onderofficieren en soldaten. Op 10 november 1918 trokken woedende soldaten hem in Antwerpen de epauletten en de generaalstrepen van het uniform en daarop droop hij via Nederland naar Duitsland af. Periode
Etappen-Inspektor Etappe-IV
Dec 1914 – 20/4/1915
General-Leutnant von Seckendorf
Apr 1915 – Sep 1915
General-Leutnant Graf von Westarp
30/9/1915 – Feb 1917
General der Cavalerie Wolfgang von Unger
Feb 1917 – 11/11/1918
General der Infanterie Emil von Schickfuβ und Neudorff
Elke provincie kwam onder het gezag van een militair gouverneur en ook van een voorzitter van de provinciale Zivilverwaltung. De Duitse bezetter opteerde ervoor om het Belgische bestuursapparaat zoveel mogelijk intact te laten, maar stelde het wel onder Duitse supervisie. Het Duitse bestuur werkte bijna parallel met het Belgische, waarbij elke Belgische gezagsdrager een Duitse tegenhanger kreeg. De gemeenten vormden daarop een uitzondering want de burgemeester kreeg geen Duitse tegenhanger en bovendien behielden de gemeenteraden en schepencolleges het recht om normaal zitting te houden. Naast het militaire bestuur, werd er met de Zivilverwaltung ook een burgerlijk bestuur uitgebouwd dat werd georganiseerd rond de Zivilverwaltungschef. Ze controleerde de Belgische politie- en gemeentelijke overheden, censureerde de binnenlandse pers, boeken, theater en cinema’s. Verdere verantwoordelijkheden waren burgerlijke zaken allerhande: godsdienst, handel, industrie, landbouw, onderwijs, schooluren, toezicht op het Nationaal Comité, gemeentebelastingen en dergelijke meer. Alleen de Zivilverwaltung te Gent kon toelating geven voor het organizeren van openbare en bijzondere vergaderingen en die moesten ten minste vijf dagen op voorhand worden aangevraagd. Openbare vergaderingen met godsdienstige doeleinden net als deze met zuiver kerkelijke, gezellige, wetenschappelijke, beroeps- en kunstdoeleinden waren vrijgesteld. De Zivilverwaltung was ook belast met het toestaan van en het toezicht op de jacht in het Etappengebiet, die alleen toegelaten was voor Duitse 59
officieren, artsen, veeartsen, en beambten met de rang van officier. In West-Vlaanderen werd de structuur van de Zivilverwaltung der Provinz West-Flandern op 14 november 1914 vastgelegd. Deze administratie werkte parallel met de Belgische provinciale administratie. Von Kramsta werd aangesteld als keizerlijke militaire gouverneur, maar die zou later verdwijnen eenmaal het Etappengebiet werd opgericht. Küster was voorzitter van het burgerlijk bestuur voor de provincie West-Vlaanderen of “Präsident der Zivilverwaltung der Provinz West-Flandern” met de macht van een provinciegouverneur. Hij verbleef in Brugge en hield toezicht op de bestendige deputatie. Baron Léon-Edouard Janssens de Bisthoven was van 24 maart 1912 tot 5 juni 1933 gouverneur van WestVlaanderen. Hij blijft bij aanvang van de oorlog op zijn post, maar hij duikt onmiddellijk onder vanaf het moment dat de Duitsers een aanhoudingsbevel tegen hem uitvaardigen en vlucht samen met zijn familie naar De Panne. Daar zet hij zich als burgerlijk gouverneur in een militair gebied in om zoveel mogelijk de belangen van de plaatselijke bevolking te verdedigen en wijdt hij zich voorts aan individueel en collectief dienstbetoon. Griffier Verougstraete van de provincie West-Vlaanderen bleef in Brugge en kreeg een verlengd mandaat van de Duitsers voor de jaren 1916 tot en met 1918. De Belgische provincies kregen het zo al financieel zwaar te verduren door de oorlog en daar bovenop kwam de verordening van 10 december 1914 waarin ze gezamenlijk gedurende één jaar een krijgsbelasting dienden te betalen van 40 miljoen frank, door middel van maandelijkse stortingen.Deze krijgsbelasting werd jaarlijks hernieuwd en meerdere keren verhoogd. De provinciebesturen kwamen dan ook in financiële problemen en daarom werd door bemiddeling van de banken een interprovinciale lening uitgegeven om deze krijgsbelasting te kunnen betalen, deze moest na de oorlog terugbetaald worden. De jaarlijkse hernieuwing gaf aanleiding tot zware tegenstand, maar het zinloze van deze tegenstand werd duidelijk toen in andere provincies, de leningscontracten door de bezettende overheid zelf getekend werden. Op gemeentelijk vlak werd het bestaande bestuur onderworpen aan de arrondissementele Kreischefs en Zivilkommissäre. Onder de provinciale overheid stond de “Kreisvorsteher zur Verwaltung der Kreise”, of kortweg: de “Kreischef”, die had de rang van kolonel en voerde het bevel over het arrondissementele bestuur en oefende controle uit op de gemeentelijke politie. In het Etappengebied overheerste vrijwel volledig de militaire macht van de regionale “Etappenkommandanturen” en de plaatselijke “Ortskommandanten”. Uiteindelijk verdween in het Etappengebiet de Kreischef net zoals de militaire gouverneur. Naast het militaire bestuur stond een Zivilkommissar, die de arrondissementscommissaris verving, en met de gemeentebesturen contacten onderhield. Bij aanwezigheid van een garnizoen was het gemeentebestuur ook onderworpen aan de Kommandantur. Er was echter geen vrije besluitvorming voor de gemeenteraadsleden door de bemoeizucht van de bezetter en de onophoudelijke opeisingen. Ook de Duitse legerleiding liet zich in met de organizatorische kant van het gemeentebestuur, het beval “alle burelen welke in betrekking komen met de bezettende macht alle dagen open te zijn van 8 ½ tot 1 ure en van 3 ure tot 7 ure (torenuur)”. Zo waren er in het Etappengebiet drie parallelle vormen van bestuur : de Belgische administratie, het Duitse burgerbestuur dat ondergeschikt was aan de Zivilverwaltung te Gent en het militaire bestuur dat ondergeschikt was aan de Etappen-Inspektion die eveneens te Gent gevestigd was. In het General-Gouvernement was de scheiding tussen het militaire en het burgerlijke bestuur veel scherper dan in het Etappengebiet waar de bevoegdheden van de burgerlijke overheid beperkter waren dan die van de militaire overheid. Daarom hadden in Oost- en WestVlaanderen de Kommandantüre vrijwel alleenheerschappij. Tussen het Vierde Leger en het Gouvernement-General was er een beperkte samenwerking die helemaal verwaterde naarmate de oorlog vorderde doordat de tanende militaire overheersing in conflict kwam met de noden van het burgerlijk bestuur. Op 4 augustus 1914 riep Minister van Justitie Carton de Wiart via een circulaire de procureurs-generaal op om op post te blijven in geval van een invasie en bezetting van het land. Op die manier bleef op burgerlijk vlak de Belgische gerechtelijke organisatie behouden. Dit waren “Landesgerichte” waar er ook onder de bezetting in naam van de Koning recht werd gesproken en waarvan de kosten gedragen werden door de Belgische overheid. Het Belgische gerecht sprak dus recht over burgerlijke zaken en over misdrijven die volgens de Belgische strafwet strafbaar waren. Het Duitse militaire gerecht waakte over de strikte toepassing van alle Duitse verordeningen en alles wat het leger aanbelangde. Waarover de Belgische rechterlijke instanties bevoegd waren hing af van de Gouverneur-Generaal, of de van Etappen-Inspektor in 60
het Etappengebiet. Een mooi voorbeeld was de verordening van von Unger die, naar aanleiding van het stijgend aantal klachten van stroperij, de militaire rechtbanken bevoegd maakte om te oordelen over deze misdrijven. Het stijgend aantal klachten was immers een voldoende bewijs “dat het Belgische gerecht en de politieorganen niet in staat zijn dit misdrijf doeltreffend te keer te gaan”. Met de oprichting van de Kriegsgerichte veranderde de rechterlijke organisatie, het Kriegsgericht zetelde te Tielt. Ze waren georganiseerd zoals in het Duitse militair strafprocesrecht en ook de procedures verliepen op dezelfde manier. De kosten ervan werden gedragen door het Duitse Ministerie van Justitie. Alles verliep in het Duits en de behandelingen waren geheim en kort van karakter. De verdediging had geen rechten en de beschuldigde kreeg geen inzage in het dossier. Voor misdrijven tegen de Duitse staat en het leger bestonden er militaire tribunalenn die elke vorm van verzet heel streng bestraften, zo werden tijdens het eerste bezettingsjaar reeds 600.000 mensen veroordeeld. De militaire gouverneur, de Kreischef en de Ortskommandant hadden bevoegdheid om voor hun territorium politiereglementen met de nodige strafbepalingen op te stellen en die traden nog op de dag van hun bekendmaking in werking. De manier waarop mocht vrij worden bepaald door de gouverneur, als daaromtrent niets anders was bepaald. De militaire gouverneur kon onbeperkt straffen opleggen, de Kreischef maximum drie weken vrijheidsberoving en 300 frank boete. De Ortskommandanten konden maximum twee weken opsluiting opleggen en een boete tot 200 frank. In april 1918 werden uiteindelijk de Belgische rechtbanken inzake strafzaken geschorst en door Duitse vervangen in het GeneralGouvernement en dit werd vanaf 18 juli 1918 ook van toepassing in het Etappengebiet. Daardoor werden in West-Vlaanderen de zaken behandeld door het Kaiserliche Bezirksgericht in Brugge met een Duitse rechter als voorzitter. Op 11 september 1918 moesten de Belgische rechtbanken ook de burgerlijke rechtspleging aan de Duitsers overlaten. Daardoor werden ook burgerlijke zaken door de keizerlijke districtsrechtbank beoordeeld. Er kon beroep worden ingesteld bij het Kaiserliches Obergericht te Brussel als de waarde van het geding groter was dan 5000 frank. De voertaal was Duits en de rechters werden door de Gouverneur-Generaal benoemd. Artikel 43 van de Conventie van Den Haag stelde dat de bezetter de geldende wetten in het bezette land moest respecteren behalve wanneer deze hem hinderden om het land te besturen, dit was hier duidelijk niet het geval. Over het gehele land werd de bevolking aangemaand spionnen te verklikken bij het Duitse gezag en onder de bezetting werd België een politiestaat. De Belgische regering was gevlucht naar Sainte-Adresse bij Le Havre, het parlement en de provincieraden vergaderden niet en daardoor viel het traditionele politieke leven in België grotendeels stil. De provincieraden mochten alleen samenkomen voor het goedkeuren van de belastingen. De ministeries van Buitenlandse Zaken, Kolonies en Oorlog werden afgeschaft en de leiding van de andere ministeries ging over in Duitse handen. Met toestemming van de regering in balingschap bleven de Belgische ambtenaren echter aan het werk. Met uitzondering van de Vlaamse kwestie verdwenen de vooroorlogse politieke tegenstellingen tijdelijk volledig naar de achtergrond. De economie moest worden ingeschakeld in de Duitse oorlogsvoering en verder werd het land zoveel als mogelijk van de rest van de wereld geïsoleerd.
61
Zedelgem munitiedepot en legerkamp in OP IV In het begin van 1915 werd de “Landwirtschaftliche Betriebstelle” opgericht om de landbouwproductie uit akkerbouw en veeteelt te benuttenvoor de Duitse bezetter. Deze instelling hield ook toezicht op de verwerkende bedrijven zoals suikerfabrieken, brouwerijen en melkerijen. Iedere Kommandantur had een Landwirtschaftliche Betriebstelle. Dit was het begin van de stelselmatige opeising van landbouwproducten door de bezetter. Om de nood van de bevolking in het gebied van het Vierde Leger te lenigen, verordende von Württemberg dat de verkoop en het vervoer van graan, stro, hooi, aardappelen, klaverhooi, voederbieten, rapen, vlas, hennep en suikerij verboden was. Uitzonderingen op deze verordening konden alleen door de Orts- en Etappenkommandanten worden toegestaan. In het voorjaar van 1915 werden voortdurend veel Duitse troepen aangevoerd terwijl ze door geallieerde vliegtuigen bespied werden en door Duitse vliegtuigen beschermd (Ronse-13). De jongens uit Zedelgem speelden natuurlijk het soldatenleven en de gevechtsoefeningen na en groepen schooljongens marcheerden rond met gebruik van Duitse commando’s als “Das Gewehr ab! Das Gewehr auf, Vorwärts march!” . Een prettige anekdote is dat een zekere “Distje Puydt” na het commando “Abteilung Marsch” het Duitse commando “Abteilung halt” vergeten was en daardoor liep de ganse groep bijna in de Moebeek wachtend op zijn commando om te stoppen. Uit het levensverhaal van de uit Zedelgem afkomstige broeder Chrysostoom weten we dat bij hem thuis aan de Klabouterie drie jaar lang de Feldwebels Georg Fincke en Rudolf Schlegel ingekwartierd waren, twee oudere militairen die instonden voor herstellen van legermateriaal. Van die soldaten leerden de jongens Duitse liedjes zingen zoals “In der Heimat, da gibt’s ein Wiedersehn”, “Drei Lilien, drei Lilien, die Pflanz ich auf dein Grab” terwijl ze hen hielpen om Mauserstukken in te vetten. Er werden ook meer “frivole” liedjes aangeleerd zoals “Püppchen du bist mein Augenschein”. De jongens leerden de soldaten ook Vlaamse liedjes zingen. Dat de jeugd bij het naspelen van het soldatenleven luidkeels de “Vlaamse Leeuw” zong is waarschijnlijk dus ook een door pastoor Ronse gekuiste versie van de werkelijkheid omdat hij het wellicht beter vond de Duitse en volkse liedjes niet te vermelden in zijn boek. De jongens reden soms met de soldaten mee op vrachtwagens om brandhout uit het Vloethemveld te gaan halen. Bovendien waren er ook gevaarlijker activiteiten bij zoals een kogel uit de huls trekken, de helft van het poeder uitgieten en dan de kogel weer op de huls kloppen om dan het uitgegoten poeder met een lucifer in brand steken todat de kogel eruit vloog. Soms werd er zelfs met zwaardere kalibers gespeeld. Maar blijkbaar moeten er gelukkig nooit grote ongelukken gebeurd zijn want we lezen daarover niks bij Ronse die dit anders zeker zou vermeld hebben.
In februari 1915 verschenen de eerste aanplakbrieven met de aankondiging dat alle vervoer van duiven verboden werd, bovendien mocht geen enkele duif nog uitvliegen. Vanaf het begin van de bezetting werd iedere duivenmelker reeds verplicht om op te geven hoeveel dieren hij bezat. Op woensdag 10 maart 1915 werd te Zedelgem een grootschalige gevechtsoefening gehouden waaraan honderden mannen van alle wapens deelnamen. Ze waren in twee legers verdeeld en moesten het tegen elkaar opnemen. Er namen wielrijders, ruiters, artillerie en ziekenwagens aan de oefening deel. Vanaf 18u30 knalden de geweren en hoorde men de hevige ontbrandingen van de kanonnen en galmde een hels lawaai over de gemeente. Tegelijk werd de duisternis door lichtsignalen doorkliefd precies zoals op een echt slagveld. Deze oefening werd om 22u30 beëindigd met een Duitse zege over de “Engelse” tegenstander. Zedelgem werd door de Duitsers gebruikt als oefenterrein en aflossingspunt voor hun soldaten. De soldaten werden hier met levensechte oefeningen op het frontleven voorbereid op een oefenterrein dat gelegen was in het uiterste noorden van de gemeente, tussen de Diksmuidse Heirweg en de Kezelbergstraat. Tijdens dergelijke 62
grootscheepse gevechtsoefeningen werd ook scherpe munitie gebruikt. Er werd zelfs geschoten met geweren en machinegeweren en er werden ook handgranaten geworpen. Het valt wel te betwijfelen dat de kanonnen met scherpe munitie werden geladen. De munitie voor dit oefenterrein werd opgeslagen in een kleine munitiedepot naast de Diksmuidse Heirweg 119. Iets meer naar het westen wordt op het Maantjesveld een schietstand voor machinegeweren opgericht. De pastoor lijkt een rechtstreeks verband te suggereren tussen de oefening te Zedelgem en de gevechten bij Ieper bijna een maand later en gaat daarbij wat kort door de bocht, dit strookt niet echt met de werkelijkheid (Ronse-15). Om de context van de tweede slag bij Ieper te begrijpen moeten we even terugblikken op de eerste slag bij Ieper in 1914. Op woensdag 21 oktober 1914, luidde de slag om Langemark het begin van de eerste slag om Ieper in. Strategisch gezien wilden de Duitsers via Diksmuide naar Duinkerken oprukken en via Ieper naar Calais. Het Duitse 26e reservekorps dat stond opgesteld tussen Poelkapelle en Zonnebeke bestond voornamelijk uit vrijwilligers en studenten zonder veel militaire opleiding. Tegenover hen lagen de ervaren Britse beroepssoldaten en de Franse troepen in Langemark en Boezinge. De Duitse soldaten rukten gedurende vier dagen in dichte gelederen op en werden massaal afgeslacht zonder een meter terreinwinst te boeken. Op donderdag 29 oktober 1914 deed het 16e Beierse reserveinfanterieregiment, waarbij ook Adolf Hitler diende, nabij Geluveld een tweede poging om door te breken. Maar na drie dagen moesten ook zij de gevechten staken. Op 31 oktober slaagden ze er echter toch in Geluveld te veroveren, maar dit met verlies van meer dan de helft van de manschappen. Als ze de volgende dag Mesen en Wijtschate innamen verloren ze Geluveld weer aan de Britten. Op woensdag 11 november 1914 vielen de Duitsers via Menen opnieuw Ieper aan, maar ondanks hun overweldigende meerderheid van 18000 manschappen konden ze de 8000 Britten die de stad verdedigden niet overmeesteren. De dag daarop zorgde de eerst sneeuw voor een adempauze en uiteindelijk beslist het Duitse opperbevel om op zondag 22 november het offensief te staken nadat ze eerst de stad in brand geschoten hadden. Op donderdag 10 december 1914 werd een bebost heuveltje bij Ieper door de Duitsers ingenomen, dit was de fameuze “Hill 60”. Vanop deze hoogte konden ze de daaropvolgende jaren alle Britse en Franse troepenbewegingen in de gaten houden. Op zaterdag 17 april 1915 werden onder Hill 60 de zware mijnladingen tot ontploffing gebracht die de Britten op 25 tot 30 meter onder de heuvel ingegraven hadden, en de heuvel werd op de Duitsers veroverd. Er kwamen na de ontploffing gassen vrij en de Britten ontdekten vreemde cilinders maar ze wisten niet waartoe deze dienden. Op donderdag 22 april 1915 zagen de FransAlgerijnse soldaten bij Steenstrate rond 17u een geelgroene nevel op zich afkomen. De Duitsers hadden 5730 flessen met chloorgas opengedraaid en de Franse troepen werden meteen door het gas bevangen. Daardoor ontstond een bres van 6 kilometer in het front. De Canadezen probeerden deze te dichten maar verloren ook meer dan 2000 man in de gaswolken. Om 18u was Langemark reeds veroverd en rukten de Duitsers op naar het bos ten zuidwesten van Sint-Juliaan dat door de Canadese 1e divisie werd bezet en “Kitcheners’s Wood” werd genoemd. Door gasmaskers te improviseren met zakdoeken natgemaakt met water of urine voorkwamen deze troepen op zaterdag 24 april een grote doorbraak van de vijand. Ronse schrijft dat de Belgen hier de situatie moesten redden, ze hielpen inderdaad mee om de bres te dichten maar niet alleen zoals de pastoor met zijn tekst lijkt te suggereren. De Duitsers hadden ook het succes van hun actie onderschat en hadden geen reservetroepen voorzien voor een verdere doorbraak. Begin mei moesten de Britten dan hun stelling op Hill 60 weer aan de Duitsers laten na hevige gifgasaanvallen en de vijand rukte op tot de oostelijke rand van Hill 62. Op donderdag 6 mei 1915 werd generaal sir Horace Smith-Dorrien, de bevelhebber van het Britse 2e leger ontslagen en vervangen door generaal Herbert Plumer. Dorrien wilde meteen een tactische terugtrekking doen om de druk op de Ieperboog te verminderen. Dit was echter tegen de zin van veldmaarschal sir John French die meteen verdere tegenaanvallen beval. Op zaterdag 8 mei 1915 veroverden de Duitsers de Frezenberg en hielden daar stand. Hun uitval 63
naar de heuvelrug van Bellewaerde op maandag 24 mei was door de Britse tegenaanvallen niet zo’n groot succes. Na grote verliezen viel het offensief uiteindelijk stil op dinsdag 25 mei 1915. De Britten verloren 58000 man en de Fransen zowat 10000, maar de Duitsers verloren meer dan 100000 man die sneuvelden of gewond raakten. Uiteindelijk trokken de Britten zich toch terug zoals SmithDorrien voorgesteld had en zo werd de druk op de Ieperboog afgezwakt. Gans groot-Zedelgem, met uitzondering van het noordelijk deel van Loppem, behoorde zoals pastoor Ronse terecht opmerkt tot het Operationsgebiet van het 4e Duitse leger en ter plaatse gold dus de krijgswet, wat een nog strenger regime was dan in het Etappengebiet (Ronse-16). Als gevolg daarvan had de Ortskommandant te Zedelgem ook bijna de alleenheerschapij want hij was niet ondergeschikt aan de Etappeninspektion te Gent zoals de Ortskommandanten in het Etappengebied, maar hij kreeg zijn orders rechtstreeks van het A.O.K van het IVe leger te Tielt. Als we pastoor Ronse mogen geloven gedroeg de nieuwe Ortskommandant van Zedelgem zich in als een echte tiran. Hij bestrafte zelfs zijn eigen Feldgendarmen omdat die niet genoeg klachten binnenbrachten tegen de bevolking. Als er klachten waren dan slaagde hij er blijkbaar in om de mensen met veel machtsvertoon schrik aan te jagen en te beboeten. Voor opgeëiste goederen betaalde hij ook steevast een zeer lage prijs, wat Ronse illustreert met volgende voorbeelden : 10 Pfenning voor een ei, 3 Mark voor een kilogram boter en 8 Mark voor 100 kilogram aardappellen. De Ortskommandant organizeerde ook een “markt” waarop volgens Ronse’s verslag de kopers beperkt waren tot 4 Duitse soldaten die van het front terug kwamen en het Lazaret van de Abdij van Zevenkerken, verder waren er alleen veel toeschouwers. Er was ook heel weinig te koop, namelijk 2 schapen, drie kilogram boter, wat eieren en een mand peren. De pastoor vermeldt ook uitdrukkelijk dat de Ortskommandant een Jood is. We kunnen de pastoor in deze zeker niet van antisemitisme verdenken en moeten dit eerder zien in de geest van die tijd, want de Joden waren immers de moordenaars van Christus en daardoor voor Ronse dubbel de vijand : Duits en Jood. Zedelgem werd vanaf voorjaar 1915 een logistiek centrum voor de Duitsers en speelde een niet te onderschatten rol in de oorlogsinspanning van de vijand. Doordat de gemeente buiten het bereik van de geallieerde artillerie lag was het een ideaal bevoorradingscentrum voor de troepen aan het front. Op logistiek vlak had de gemeente twee heel interessante verbindingen, namelijk de spoorlijn BruggeKortrijk en de tramlijn van Brugge naar Leke die ook op korte afstand van het station lag. Voor de bevoorrading van het front was de spoorlijn Brugge-Kortrijk strategisch belangrijk want ze gaf via Lichtervelde en Kortemark toegang tot het front bij Ieper en via Kortemark ook tot het front aan de IJzer. Ook de tramlijn gaf rechtstreeks toegang tot het centrum van de frontstreek aan de IJzer. In de onmiddellijke omgeving van het station was bij aanvang van de eerste wereldoorlog nog enorm veel vrije ruimte en had je daar ook de eerste embryo’s van de latere industrie. Belangrijke verbindingswegen zoals de Torhoutse Steenweg, de Aartrijkse Steenweg en de Diksmuidse heirweg waren extra factoren die de gemeente logistiek zeer aantrekkelijk maakten voor de bezetter want ze gaven alle drie toegang tot het IJzerfront en de Torhoutse Steenweg ook tot het front bij Ieper. Geografisch gezien sloot het logistieke centrum te Zedelgem ook aan bij dat van Jabbeke, Snellegem en Varsenare waar de Duitsers eveneens uitgebreide opslagplaatsen voor munitie en materiaal hadden. Daardoor werd het station van Zedelgem al rap een zeer belangrijk logistiek steunpunt waar goederen per trein werden aangevoerd. Een overblijvende getuige daarvan is de bunker die zich nu 100 jaar later nog altijd aan de zijkant van de vlak naast de spoorweg gelegen herberg Breugelhof bevindt. Deze bunker is weliswaar onder de klimop verborgen maar is nog volledig intact. Deze bunker langs de toenmalige “Zedelghem Straβe”, zoals de Duitsers de Ruddervoordsestraat noemden, werd tegen de zomer van 1917 opgetrokken. Hij werd wellicht gebouwd voor de officieren die bij het station actief waren. Het is een halfondergrondse betonnen constructie met een rechthoekig grondplan met een gebogen dak, in het midden moet in dat dak een opening geweest zijn want in mijn jeugdjaren was dat bedekt met een hoopje met gras begroeide aarde. Er zijn twee toegangen naar de bunker, één aan de noordwestelijke kant en een aan de zuidoostelijke kant, daarlangs kan je de enige binnenruimte van twee kanten uit bereiken.
64
De gele pijl toont de bunker bij het Station van Zedelgem op deze luchtfoto
Dezelfde bunker op de achtergrond onder de klimop
De herberg naast deze bunker werd door de Duitse soldaten tijdens de oorlog voor dun dagelijks vertier gebruikt. Maria “Marietje” Verkeyn woonde tijdens de eerste wereldoorlog met haar ouders 65
vlak bij het station en haar vader was aannemer. Toen mijn grootmoeder Helena Vandoorn begin de jaren tachtig van vorige eeuw op zondagnamiddag bij Maria ging kaarten en ik haar daar afzette, vertelde Marietje mij dat de piano die in haar woonkamer stond aan het begin van de eerste wereldoorlog door de Duitse soldaten naar café Breugelhof werd meegesleept. Ze had als jong meisje leren piano spelen, maar was daardoor voor de duur van de oorlog haar instrument kwijt. Na de oorlog kreeg ze het echter onbeschadigd terug in handen. Ten noord-oosten van het station werden door de Duitsers twee grote munitiedepots ingericht, één langs de huidige Léon Claeysstraat en een tweede langs de Torhoutsesteenweg. Het gebied tussen de Torhoutsesteenweg en de Moubeek werd als munitiedepot ingericht en werd volgebouwd met kleine opslagplaatsen. Tegen de schuur van het “Hof Ter Zuytweghe” (Torhoutsesteenweg 114) is tijdens de eerste wereldoorlog een bunker gebouwd. Ook aan de naburige boederij (Torhoutsesteenweg 100) is tegen de oostgevel van het oorspronkelijke woonhuis een bunker gebouwd. Beide waren bunkers voor de opslag van artilleriegranaten en maakten deel uit van het munitiedepot tussen de Torhoutsesteenweg en de Moubeek. Deze twee bunkers zijn tot op vandaag bewaarde overblijfselen van het toenmalige munitiedepot. Ten noorden van het station werden ook barakken opgericht als stapelplaatsen en bevoorradingsmagazijnen. Dit had grootscheepse infrastructuurwerken tot gevolg want deze depots werden op de spoorlijn Brugge-Kortrijk aangesloten. Ten noorden van het station werd een spooraftakking gemaakt die met een ruime U-bocht achter de fabriek van Leon Claeys tot naast de Torhoutse steenweg liep. Tussen het station en de overweg lagen naar verluidt 10 kopsporen naar de verschillende munitiebunkers, het geheel had een totale spoorlengte van iets meer dan 3 kilometer.
Luchtfoto 2010 met het originele traject van de militaire spoorweg en de locatie van de munitiedepots
De gele stippellijn op bovenstaande luchtfoto toont het oorspronkelijk traject van de militaire spoorweg waarvan dit eerste gedeelte door de Duitsers was aangelegd tijdens de eerste 66
wereldoorlog om hun munitiedepots op de spoorlijn aan te sluiten. Naderhand breidde de fabriek van Leon Claeys verder uit en uiteindelijk liep het traject van deze spoorverbinding dwars door de terreinen van het bedrijf. Ook nu nog kan je daarvan de sporen zien door de manier waarop de oudere gebouwen van CNH-Industrial Belgium gebouwd zijn, mooi afgelijnd langs dit oorspronkelijke traject. De pijlen geven ongeveer de plaats aan waar de Duitsers de twee munitiedepots ingericht hadden. De U-bocht van het spoor, waarvan boven sprake, is duidelijk te herkennen in dit oorspronkelijke stuk van het traject (10). In een artikel op Forum Eerste Wereldoorlog (internet) in verband met spoorwegvervoer wordt vermeldt dat in het voorjaar van 1915 begonnen werd met de uitbreiding van de goederenkoer van het station van Loppem, met als doel de bediening van een Pionierpark (11).
Het nu verdwenen station van Loppem zag er precies uit zoals dat van Zedelgem
Langs beide zijden van de huidige Zeedijkweg werden munitieopslagplaatsen en schuilkelders aangelegd. Door 250 soldaten van een “Eisenbahnbaukompagnie” werden spoorlijnen aangelegd in het park van Coppieters. Er werden daarvoor ook werkkrachten opgeëist, waaronder 44 mannen uit Oudenaarde, 2 uit Blankenberge, een groep Franse vluchtelingen, enkele Italiaanse krijgsgevangenen en talrijke vrouwen uit Brugge en Loppem. Ook dit depot werd op de spoorlijn Brugge-Kortrijk aangesloten met een aftakking 1500 meter ten Zuiden van het station van Loppem. Van daaruit vertrokken twee sporen, één langs elke kant van de weg (12) .
67
Deze nog bestaande bunker langs de Zeedijkweg is een overblijfsel van het toenmalige Duitse Pionierspark
De bunker bevindt zich bovenaan links op deze luchtfoto. De sporen van het pionierspark zijn nog duidelijk te zien als de donkere lijnen tussen de meer hedendaagse tractorsporen
68
Een derde munitiedepot werd gebouwd in de nabijheid van de halte Veldegem op de spoorlijn Brugge-Kortrijk . Dit depot lag ten noord- westen van de Torhoutsesteenweg naast de Schatting. Er werd een aftakking op de spoorlijn gebouwd net ten zuiden van de halte en die was ongeveer een kilometer lang. Het traject liep in noordelijke richting tot aan het depot en kruistte de Torhoutsesteenweg met een S-bocht. In dit depot lagen zes opstelsporen met een lengte van 500 tot 600 meter en vier lossporen van normale spoorbreedte. Bij deze aansluiting stonden geen seinen en daardoor moest het treinverkeer tussen Zedelgem en Torhout stilgelegd worden zolang er een trein in het depot stond (13). Kleine munitiedepots lagen verspreid over het hele grondgebied van Zedelgem, onder andere enkele tussen de Groenestraat en de Dr. Adriaensstraat en naast het kasteel “Van Ockerhout”, Diksmuidse Heirweg 119 waar zoals we hogerop hebben gezien de munitie voor het oefenterrein opgeslagen was. We lezen bij Pastoor Ronse dat de soldaten van hier naar het front vertrokken langs nieuw aangelegde tramlijnen. Een van deze door de Duitsers aangelegde strategische tramlijnen vertrok nabij het station van Loppem en had zijn eindstation in Werken (verdere opzoekingen moeten dat nog bevestigen). De lijn liep eerst een stukje parallel met de Heildelbergstraat en ging dan via het park van Coppieters naar het depot aan de Zeedijkweg. Van daaruit ging het parallel aan de spoorweg naar het munitiedepot bij de Leon-Claeysstraat waar eveneens een rangeerstation bereikbaar voor tram en trein werd aangelegd. Goederen werden per trein aangevoerd naar de stations van Zedelgem en Loppem en van daaruit door middel van de stoomtram verder naar het front gebracht. In het depot bij de Leon-Claeysstraat was er een aftakking van het tramspoor naar het westen, deze liep evenwijdig met de Ruddervoordsestraat en kruistte net ten noord-oosten van Zuidwege de Torhoutse steenweg en meteen daarna ook de Groenestraat. Net voor de Groenestraat legden de Duitsers een “Klein Bahnhof Süd” aan, een klein zuid-station. Vanaf dit station liep het traject parallel aan de Brugsestraat tot bij de bestaande Tramlijn Brugge-Leke waar ze ter hoogte van de Klythoek op aansloot. Zo was er een rechtstreekse verbinding tussen het station en de bestaande tramlijn naar Leke. De strategische tramlijn zelf kruiste De Ruddervoordsestraat op de zuidkant van Zuidwege waarschijnlijk ongeveer ter hoogte van de huidige toegang naar Groenhove en dwarste meteen daarna net ten westen van Zuidwege de Torhoutse steenweg. Vanaf daar liep het traject door de vallei van de Moubeek tot bij het munitiedepot in Veldegem waar er een vertakking was op vier sporen voor laden en lossen. Alle drie de depots op grondgebied van groot Zedelgem waren dus zowel op de spoorlijn Brugge-Kortrijk als op de strategische tramlijn aangesloten. Vanuit het depot te Veldegem liep de tramlijn naar het zuid-westen om ongeveer ter hoogte van de Warande in Torhout nabij de toenmalige overweg de spoorlijn Torhout-Oostende te kruisen. Iets verder naar het Westen op het Hoge was er dan een aansluiting naar de nieuwe strategische tramlijn Ruddervoorde-Torhout die via de Torhoutse paardenmarkt (nu looppiste en zwembad), de Sint Jozefsstraat en de toenmalige “IJzeren Duiker” van Torhout naar Groenhove bos liep en van daar tot bij de tramstatie in Ruddervoorde waar ze weer op de bestaande tramlijn Zwevezele-Brugge aansloot. Deze lijn Torhout-Ruddervoorde begonnen de Duitsers aan te leggen in mei 1915.
69
De strategische tramlijn Ruddervoorde-Torhout net ten westen van de Sijslostraat te Ruddervoorde
Voorbij de aansluiting met de strategische tramlijn naar Ruddervoorde liep het tramspoor richting Wijnendale bos. Een stuk van het toenmalige traject is daar tijdens de tweede wereldoorlog door de Duitsers in beton aangelegd als onderdeel van een munitieopslagplaats, maar ter hoogte van de enige resterende bunker in het bos herinnert een gedenkplaat aan het feit dat dit tijdens de eerste wereldoorlog een stuk van de militaire tramlijn was die tot in Werken doorliep.
De spoor en tramlijnen in West-Vlaanderen, in blauw de strategische tramlijnen
70
Op donderdag 15 april 1915 leren we uit het dagboek van Jules Depuydt dat alle vluchtelingen uit Torhout weg zijn en dat ze verdeeld zitten in 9 gemeenten rond Wingene. Torhout zit volgens hem vol met gekwetste Duitse soldaten, blijkbaar hadden de Duitsers ook de boodschap verspreid dat de geallieerden binnen 2 à 3 weken hier gingen zijn : "Uit Thourout zijn al de vluchtelingen weg, zij zijn verdeeld op 9 gemeenten, al de kanten van Wyngene. In thourout alles vol met gekwetste. De Duitsche overheid heeft verteld dat met 2-3 weken de allliés hier gingen zijn, dat het voor hen niet meer goed zit. Het is zoo schoone om te gelooven!"We hebben hogerop ook bij pastoor Ronse gelezen dat Duitsers openlijk toegaven dat het niet goed zat voor hen, dus een aantal Duitsers was duidelijk ongelofelijk mededeelzaam aan de Belgische bevolking voor wat hun geschatte kansen op overwinning betrof. Op vrijdag 23 april 1915 beschrijft Jules Depuydt in zijn dagboek weer een Duitse troepenverplaatsing door Aartrijke, namelijk van marinesoldaten : "Van d'achternoen e geheel transport marinen gepasseerd, komende van Jabbeke en al Thourout naar Yper trekkende." Op vrijdag 30 april 1915 lezen we in het dagboek van Jules Depuydt : "Ingebrachte fransch krijgsgevangenen in Thourout hebben gezegd: binnen eenige dagen zullen hier duizend en duizend engelschen zijn. Weerom al!!!" Er leefde blijkbaar op dat ogenblik bij de geallieerde soldaten nog de vaste overtuiging dat ze de Duitsers snel gingen kunnen verslaan. Wat Jules schrijft maakt echter duidelijk dat dat geloof in de herhaalde aankondigingen van geallieerde overwinning niet langer geloofd werden.
Op zondag 2 mei 1915 werd bevolen om alle duiven te doden, want nabij Middelkerke was op 1 mei een reisduif neergeschoten, die belangrijke militaire inlichtingen over het Duitse leger met zich meedroeg. Voor deze poging tot spionage kreeg de stad Oostende een boete opgelegd van één miljoen Mark, maar na lange onderhandelingen en een uitgebreid onderzoek besloot viceadmiraal Jacobsen om de opgelegde straf op te heffen omdat de stad geen schuld had aan het laten uitvliegen van die spionageduif. Het doden van de duiven werd zeer strikt opgevolgd in de streken dicht bij het front, maar verder in het binnenland zoals in de regio Gent werd toch enige flexibiliteit aan de dag gelegd. Op maandag 3 en dinsdag 4 mei trokken de Duitse soldaten op vele plaatsen naar de duivenhokken en slachtten alle duiven af. Op dinsdag 4 mei schrijft Jules Depuydt daarover in zijn dagboek : "Uitgeplakt op groote affichen dat de duiven van Oostende neergeschoten is te Middelkerke, die berichten over bracht naar de Engelschen. daarom Oostende en boete van 1 miljoen mark en al de duiven (voyageurs en andere) van het operatiegebied moeten kapot gemaakt worden. Deze morgend, hier op de koer en al achter wel 1.500 duiven de kop afgewrongen door de soldaten. Het was al hemel en bloed, echte moorderij. Wij hadden er nog 13 en Tanghe 1. De liefhebbers zijn razende van colère, sommige weenen erbij. Te Ghistel, Ichteghem, Brugge, Thourout overal moeten of zijn ze reeds kapot. In Ichteghem hebben de soldaten 's nachts op de koten geweest en ze al de kop afgewrongen. O! die barbaren, alles doen buigen voor hunne voeten, en altijd allen verantwoordelijk maken voor de daad voor éénen. O! die schoone duitsche cultuur." Op zondag 9 mei 1915 lezen we in het dagboek van Jules Depuydt dat Baron Ruzette, de burgemeester van Brugge door de Duitsers op vrijdag 7 mei van zijn bed gelicht is wegens een conflict over het betalen van stationswerklui. Blijkbaar waren ook de stationsschefs van Torhout, Zedelgem, Loppem en Wijnendale in dezelfde zaak aangehouden door de Duitsers. Op dat ogenblik was Aartrijke voor zijn bevoorrading afhankelijk van Brugge, we zullen verderop nog zien dat dat later veranderde. Daaom klaagt Jules dat het Baron Ruzette was die alles afhandelde met het 71
nationaal voedingscomité en dat dit dus negatieve gevolgen zou hebben. "Baron Ruzette is eergister nacht van zijn bed gehaald, causa betalen van statiewerkvolk, zegt men. We zijn er wel meê! Het was hij die alles beliep, vertegenwoordiger was bij 't nationaal komiteit van hulp en voeding en onderstand te Brussel. De chefs van de statie van Thourout,Zedelghem, Lophem, Wynendaele enz. zouden ook aangehouden zijn , cause dezelve zaak."
Het dagbevel van vrijdag 14 mei gaf aan de Kommandanturen van het Etappengebiet de opdracht een zogenaamd Meldeamt in te richten. We komen daar verder op terug bij het bespreken van de verordening die von Unger begin oktober daarover uitgaf. Vanaf dinsdag 25 mei 1915 gold de perscensuur in het gebied dat door het Vierde Leger werd bezet. Alle gedrukte teksten of fotokopieën waren onderhevig aan censuur. In het Etappengebiet was het de Zensurstelle Etappen Inspection die alleen via schriftelijke toelating er voor kon zorgen dat bepaalde geschriften mochten verschijnen. Elk drukschrift diende kostenloos een exemplaar af te leveren, en dat diende voorzien te zijn van de naam en woonplaats van de drukker. Indien de geschriften geschikt waren om te worden verspreid, werd de naam en woonplaats van de uitgever vereist. Kranten en tijdschriften mochten alleen na voorafgaande toelating worden uitgegeven, op voorwaarde dat dit in het Duits of het Vlaams gebeurde. Na bevestiging van de noodzakelijkheid door de Zensurstelle kon er ook in het Frans worden gepubliceerd. De plaatselijke Kommandant kon toelating verlenen om op publieke plaatsen drukschriften te vertonen en aan te plakken. De daartoe verleende vergunningsbrief was persoonlijk en diende steeds te worden meegedragen. Bij een eventuele overtreding gold een boete van 12 000 mark of een gevangenisstraf van drie jaar. De leden van het gemeentebestuur waar het feit gebeurde, kregen dezelfde straf en een dwangbelasting. Het veelvuldig herhalen van de verordeningen betreffende de censuur, duiden er op dat de Belgische bevolking deze regels vaak aan hun laars lapten. Tot juni 1915 was de tewerkstelling van Belgische arbeiders in Duitse bedrijven verwaarloosbaar te noemen en daarom werd gebruikgemaakt van krijgsgevangenen om het arbeiderstekort op te vangen. In de loop van 1915 werd het Flachsbüro gecreëerd om de productie van lijnzaad en vlas te controleren en de aankoop van vlas en oliezaden te beheren. Op die manier eisten de Duitsers het vlas op en bepaalden ze ook de prijs. Het vlas moest afgewerkt en spinklaar geleverd worden aan de Rohstoffabteilung in de Gouvernementstraat 18 te Gent of de Flachsbüros te Kortrijk en Lokeren. De andere plaatsen waar vlas mocht worden geleverd, waren de Belgische vlasspinnerijen die door het vlasbureau of Rohstoff-Abteilung daartoe waren gemachtigd. Alleen met bijzondere toelating mocht het vlas worden vervoerd en verkocht aan vlasverwerkende bedrijven. Op het vlasbureel werden ook zaden van olievruchten, zoals koolzaad en zonnebloemen geleverd en het stelde het zaaigoed voor het volgend jaar ter beschikking van de landbouwers. Overtreders van deze verordening konden een boete tot 30 000 Mark en drie jaar gevangenis oplopen. Op maandag 14 juni lezen we in het dagboek van Jules Depuydt dat Aartrijke voortaan voor zijn bevoorrading niet langer van Brugge afhankelijk is, maar van Gent. Zoals we ook bij Ronse zelf lezen leveren de Duitsers geen meel, maar “allerhande bucht” en dus slechte kwaliteit. "Voor wat aangaat de bevoorrading, wij zijn nu van Brugge afgesloten, en bij Gent gesmeten, met eenen depôt te Thourout. Vandaag de soldaten er voor de 1e keer naar Thourout omgereden. Geen bloem, slechts terwemeel. Het vierde deel der zakken, is het meel geklonterd en beschimmeld. wat nu daarmee uitgemeten?"
In juni 1915 werden alle mannen van 18 tot 45 jaar verzocht om een eenzelvigheidsbewijs op de plaatselijke bevolkingsdienst af te halen met de verplichting om die kaart altijd bij zich te dragen. Het eenzelvigheidsbewijs werd door de Duitsers ingevoerd om een betere controle te krijgen op 72
de verplaatsingen die de bevolking maakte. Vooral het gebied rond de Nederlandse grens werd scherp bewaakt om te vermijden dat jongemannen langs daar zouden proberen het Belgische leger aan de IJzer te vervoegen. Toch slaagden ongeveer 30000 jongens erin om langs deze weg het Belgische leger te bereiken. Het eenzelvigheidsbewijs werd door het Passbüro via de gemeentebesturen aan de burger bezorgd. De kaart bevatte de naam, voornaam, geboortedatum en het adres van de persoon in kwestie. Er stond ook een foto op wat in die tijd voor vele mensen een nieuwigheid was. Omdat het maken van een foto een dure aangelegenheid was kregen de behoeftigen van het gemeentebestuur een bon voor een gratis foto, sommige gemeenten voorzagen in een collectieve fotoshoot waarbij in groep “portretten voor passeports getrokken worden”. Verlies van het eenzelvigheidsbewijs moest gemeld worden bij de Etappen-Kommandantur in Gent bij de chef van de militaire politie. Die kon dan besluiten om een nieuw document uit te reiken of niet, en op het nieuwe document werd “Neuasfertigung” vermeld. Alle vergaderingen in openlucht waren verboden en de bevolking moest leren leven met de verplichte verduistering van hun huizen en met de Duitse censuur op hun briefwisseling
Vanaf donderdag 8 juli 1915 werden de eenzelvigheidsbewijzen voor mannen vanaf 15 jaar verplicht. Op vrijdag 9 juli 1915 sneuvelde nog een Zedelgemnaar, namelijk Camiel Bonte. Zijn verhaal is speciaal omdat hij een van de 19 Zedelgemse mannen was van de klas 1913 die eerst wel en dan toch niet aan de dienstplicht ontsnapten. Camiel werd op 25 September 1912 definitief vrijgesteld wegens een broederdienst, maar door de invoering van de algemene dienstplicht in 1913 werd dit op 15 mei 1913 herzien en moest hij toch in dienst bij het 4e linie 1/3. Dit moet voor hem een zware teleurstelling geweest zijn, een die hem bovendien ook zijn leven zou kosten. Camiel werd te Hoogstade begraven. Voor reizen naar, vanuit en in het Operationsgebiet moest men in het bezit zijn van een Reiseschein, dat gold eveneens voor reizen van en naar het Generalgouvernement. Ook voor verplaatsingen met een rijtuig of paard buiten de eigen gemeente had men in het ganse Etappengebiet een paspoort nodig. Hondenkar en stootwagen werden niet als rijtuig aanzien een fiets uiteraard wel. Binnen de gemeenten was alle verkeer zonder paspoort toegestaan. Het Reiseschein, ook wel het paspoort genoemd moest worden aangevraagd via het gemeentebestuur en werd door het Passbüro uitgereikt. De procedure was eenvoudig : “Iedereen die een paspoort verlangt, moet een eenzelvigheidbewijs voorleggen, afgeleverd door de plaatselijke overheden met photographie, waarop richting, tijd en doel der reise juist aangegeven worden. Elke gemeente moet daartoe bijliggend model gebruiken en voor de juist mogelijkste invulling zorgen, namentlijk het handteken van den drager aanbrengen”. Er werd ook aangeraden dat de aanvrager aan de hand van documenten de bedoeling van zijn reis zou bewijzen. Een paspoort werd enkel aan de aanvrager afgegeven op vertoon van zijn eenzelvigheidsbewijs en na betaling. De aanschaf van een paspoort voor regelmatig gebruik werd pas toegestaan nadat de gemeentelijke overheid de noodzaak ervan had bevestigd. Hoewel de aanvraag schriftelijk mocht gebeuren, werd verzocht om dat zo veel mogelijk mondeling te doen. Elke bevoegde overheid mocht alleen voor personen wonend binnen zijn grondgebied Reisescheinen uitreiken en deze mochten enkel aan de aanvrager overhandigd worden. Als het paspoort niet binnen de tien dagen na vervaldatum werd ingeleverd werd de betrokkene gestraft. Om alle voorgaande verordeningen over het reisverkeer te vervangen, vaardigde Etappen-Inspektor von Westarp een nieuwe verordening uit waarbij alle burgers eine besondere Erlaubnis nodig hadden om te reizen. Kinderen jonger dan 73
15 jaar moesten geen toelating vragen indien zij in het gezelschap van een volwassene reisden, maar zij moesten wel op het paspoort van deze volwassene worden vermeld. Indien voor de reis een rijtuig werd gebruikt, moest een plakkaat aan de linkerkant worden aangebracht met daarop de naam, voornaam en de woonplaats van de eigenaars. Van middernacht tot vijf uur ’s morgens werd alle verkeer tussen gemeenten verboden behalve voor artsen, vroedvrouwen en priesters tijdens de uitoefening van hun ambt. Niettegenstaande deze uitzondering moesten ze toch voorzien zijn van een paspoort. Voetgangers die ’s avonds na acht uur naar een andere gemeente wilden reizen, moesten eveneens een paspoort voorleggen. Met zijn verordering van woensdag 14 juli 1915 regelde von Württemberg het reisverkeer tussen het Operatie- en het Etappengebied. Elke persoon die naar het Operationsgebiet of vandaar naar het Etappengebiet reisde, moest zich op de dag van aankomst melden op de Ortskommandantur ofwel de Etappen-Kommandatur. De verantwoordelijkheid daarvoor lag zowel bij de reiziger zelf als bij diegene die hem onderdak aanbood. De reiziger was vrijgesteld van deze meldingsplicht indien hij naar een buurgemeente reisde en de heen- en terugreis op dezelfde dag geschiedde. Bij aanmelding diende het paspoort en het eenzelvigheidsbewijs getoond en eventueel afgegeven te worden. Voor een verblijf van enkele dagen, moesten de paspoorten op de Kommandantur gelaten worden en moesten ze vóór de terugreis worden afgehaald. Practisch betekende deze regeling dat een inwoner van Zedelgem die naar Aartrijke, Loppem, Torhout of Ruddervoorde moest voor die verplaatsing een Reiseschein nodig had naast zijn eenzelvigheidsbewijs. Als ze naar Oostkamp, Waardamme of Wingene wensten te reizen moesten ze zich ook gaan melden op de Etappenkommandantur bij aankomst want die drie gemeenten lagen in het Etappengebiet. Diezelfde woensdag 14 juli verordende Etappen-Inspektor von Westarp : “de geheele nieuwe oogst van rogge, tarwe, haver wordt, zooals het reeds met het hooi geschiedde, aanstonds voorloopig in beslag genomen. Iederen verkoop is voorhand verboden. Tegenhandelingen worden met verbeurdverklaring en eene geldboete tot 500 Mark gestraft”. Gerst werd nog niet aangeslagen en mocht vrij vervoerd worden indien uitsluitend voor brouwers bestemd. De graanoogst van 1915 werd door de Duitsers opgeëist voor zichzelf en voor het hulpcomité. De vruchten van de oogst mochten niet voor vijftien september worden gebruikt en dieren voederen met graan bestemd voor brood was verboden. Landbouwers moesten de oogst zorgvuldig binnenhalen en bewaren. Het was de verantwoordelijkheid van de burgemeester en de politie om de oogst in het oog te houden en ervoor te zorgen dat die naar behoren werd ingehaald en bewaard. Ten laatste drie dagen na het dorsen moest het graan worden geleverd aan de door de burgemeester aangeduide magazijnen. Het gemeentebestuur werd belast met het administratief bijhouden van de ingeleverde graanvoorraden en was er dus ook verantwoordelijk voor. Indien hij meedeelde welke soort en hoeveelheid graan hij ’s winters en in het voorjaar zou zaaien mocht elke landbouwer een bepaalde hoeveelheid houden. De opperbevelhebber beval vanuit zijn hoofdkwartier in Tielt de opeising van de nodige producten, maar hij liet het aan de Etappen-Inspektion te Gent over om nadere praktische bepalingen uit te werken. De Etappen-Inspektion gaf eventueel aan de Etappenkommandant de mogelijkheid om zelf de regels uit te vaardigen. De Etappen-Inspektion ging zich in toenemende mate met de landbouwproductie bemoeien. Het voederen met hooi, klaver, nagras, en ander gedroogd voeder werd verboden zolang er nog groene raap- en bietenbladeren, klaver en gras op weiden en langs de wegenkanten te vinden waren. De droge voeding mocht ten vroegste gebruikt worden vanaf 1 december. Het omploegen van land waarop klaver groeide was verboden, want ook dat kon nog als groenvoeder dienen. Het gebruik van suikerbieten en rapen als voeder werd eveneens verboden. Het niet opvolgen van deze regels kon tot een geldboete van 5000 Mark leiden of een gevangenisstraf van drie maand. In het boek van pastoor Ronse vinden we dat de melk wordt opgeïst en dat ganse de oogst wordt aangeslagen en het graan met geweld word afgehaald. De mensen keken woedend toe hoe de schelven onder de aanhoudende regen stonden te rotten. Maar blijkbaar slaagde iedereen er toch in om veel voor de Duitsers te 74
verbergen. Door te smokkelen zullen ruimschoots de boetes vergoed worden die men door het verbergen oploopt. Het enige waar de mensen duidelijk wel schrik van hebben is om naar het front gestuurd te worden om te gaan werken omdat er dagelijks meer mensen worden heengestuurd. Daarom heeft iedereen schrik van de talrijke verklikkers. We zullen verder nog concrete dagelijkse aantallen zien van burgers die naar het front werden gestuurd. (Ronse-17) Op dinsdag 27 juli werden de eenzelvigheidsbewijzen voor de vrouwen ouder dan 15 verplicht. Op zondag 8 augustus 1915 kondigde de Etappen-Inspektion een eerste verordening “betreffende de bepaling der maximaprijzen” af. Deze verordening bevatte de maximumprijzen van vijftien producten. Iedere overtreding kon worden bestraft met een geldboete tot 1000 mark of een “daarmede overeenstemmende gevangenisstraf”, later werden de goederen gewoon verbeurd verklaard. Van het ogenblik dat de verkoper een hogere prijs vroeg, maakte hij zich reeds schuldig aan inbreuk tegen deze verordening. Bovendien moest elke winkelier verplicht in het Duits en in het Vlaams nauwkeurig de prijs vermelden “derwijze, dat men het van buiten goed lezen kan”. Consumentenbescherming tijdens de eerste wereldoorlog! Toch werden de regels niet gevolgd, daardoor zag von Unger zich genoodzaakt de straffen te verstrengen. Iedereen die levensmiddelen kocht, verkocht, of deze aanbood of vroeg aan een hogere prijs kon worden gestraft met ten hoogste één jaar gevangenis of een boete van ten hoogste 10 000 mark. Wie zich schuldig maakte aan het speculatief stockeren van eetwaren, genotsmiddelen en noodzakelijke gebruiksartikelen zoals zeep en kaarsen, kon tot twee jaar cel worden veroordeeld. De bedoeling tot woeker werd vermoed bij personen die vóór de oorlog geen handel dreven in levensmiddelen. Veroordelingen zoals die van “handelaar S.” die door Etappenkommandant von dem Knesebeck in Waregem werd veroordeeld tot een boete van 300 mark of dertig dagen gevangenis omdat hij boter tegen een hogere prijs verkocht, en de publicatie daarvan met de mededeling dat dit een laatste waarschuwing was schrok niet veel mensen af omdat de tekorten zo groot waren. Getuige daarvan deze tekst van Torie Mulders : “Het verhandelen van levensmiddelen buiten het toezicht van hoogerhand, en aan prijzen buiten en boven de vastgestelde steeg in opgaande lijn met den nood van de bevolking; het blauwen werd eenen stiel en sommige durvers hebben er fortuin mee gemaakt. Ik heb het hun nooit benijd”. Op maandag 23 augustus kondigt opperbevelhebber Albrecht von Württemberg een verordening af in verband met het gebruik van de Duitse taal. Alle Belgische overheden en inwoners van het Operations- en Etappengebiet moeten de Duitse taal gebruiken in schriftelijk verkeer met de Duitse militaire overheid, maar indien de aanvrager de Duitse taal niet beheerst mag het Vlaams gebruikt worden. Documenten in een andere taal worden door de bestemmelingen teruggestuurd. Op woensdag 22 september leren we uit het dagboek van Jules Depuydt dat niemand nog de grote baan van Torhout naar Oostende mag gebruiken. De reden zal wel niet geweest zijn dat Oostende en Middelkerke vanuit zee beschoten werden door de Engelsen, maar omdat de Duitsers die weg wilden vrijhouden voor militair transport alleen. "Er mag niemand nog langs de groote kalsijde van Thourout naar Oostende, zegt men, omdat de oorlogschepen Oostende en Middelkerke beschieten." Op vrijdag 1 oktober leren we uit het dagboek van Jules Depuydt dat er om 1u in de morgen te Aartrijke alarm geblazen werd. Om 2u30 zijn de Duitse infanteristen dan vertrokken naar het station van Torhout volgens hem om vervoerd te worden naar Arras. "Om 1ure van den nacht alarm geblazen en om 2 1/2 ure zijn de infanterie vertrokken naar Thourout statie. Van daar op den trein voor Arras zegt men." Op donderdag 7 oktober werd een nieuwe verordening uitgevaardigd waarbij de burgers verplicht werden de Duitse tijd te gebruiken. De Duitse tijd was totaal niet aanvaard door de bevolking die koppig de Belgische bleef gebruiken. Die maand moesten de torenklokken, horloges van openbare gebouwen, herbergen en dergelijke allemaal op Duitse tijd gezet worden. Op het niet gehoorzamen van deze verordening stond een boete van 1000 Mark of zes weken gevangenis. 75
Op dinsdag 12 oktober verordende Etappen-Inspektor von Unger dat wie werk weigerde kon worden gestraft met een jaar gevangenis of zelfs naar Duitsland kon worden gedeporteerd. Men moest al een goede reden hebben om niet voor het Duitse leger te moeten werken. Er werd daarbij niet toegelaten zich op een Belgische wet of internationaal verdrag te beroepen om deze arbeid te weigeren. Om problemen te vermijden met de conventie van Den Haag verordende hij een maand later dat de Haagse conventie daarbij niet bedoeld werd. Alle werklozen en mannen die leefden van de openbare onderstand(n.v.d.r. OCMW) werden opgeroepen en indien zij niet opdaagden werden enkele dagen later één of meerdere familieleden opgepakt. Niet alleen op de grond, maar ook in de lucht werd er in 1915 oorlog gevoerd. Strategische bombardementen werden tijdens wereldoorlog I geboren wanneer de Duitse Zeppelins met hun raids op Londen begonnen vanuit bases in bezet België. Kleinere aanvallen tegen Engeland werden reeds vroeg in de oorlog uitgevoerd, maar tegen oktober 1915 begonnen raids door verschillende Zeppelins tegelijk, altijd tijdens de nacht en bij nieuwe maan. Daardoor overvlogen Zeppelins onze streek om in Engeland bombardementen uit te voeren en kon de bevolking van Zedelgem blijkbaar zelf vaststellen dat die niet onkwetsbaar waren wanneer ze met hun doorschoten wanden terugkeerden (Ronse-18). De Duitsers zijn daar blijkbaar niet erg fier over en zeker niet de nieuwe Joodse ortskommandant van Zedelgem die volgens de pastoor de kunst verstaat om met veel pathos vele boetes op te leggen en schrik aan te jagen. Begin september 1916 schoot een Brits gevechtsvliegtuig een luchtschip neer en drie weken later werden twee Zeppelins die poogden Londen aan te vallen ook vernield. Alhoewel de prestatie’s van de Zeppelins geleidelijk verbeterden was dit ook het geval voor de Britse sperbalonnen en luchtafweer waardoor de hevige verliezen verder duurden. Na een rampzalige raid op 5 augustus 1918 stopten de Duitsers praktisch met oorlogvoering via Zeppelins.
LZ 37, 156 meter lang, volume 280000 m³, gevuld met waterstof en bewapend met 4 machinegeweren
Op maandag 18 oktober werd monseigneur Waffelaerts, de bisschop van Brugge, door de bezetter verzocht het bevel te geven om alle kerkelijke diensten volgens de Duitse tijd te regelen. De geestelijkheid gaf echter geen gehoor aan dit bevel. Op woensdag 20 oktober kwam Keizer Wilhelm naar het front in Ieper. We lezen bij Ronse alleen dat Uhlanen daarbij alle wegen verkenden die hij zou gebruiken om ze voor de vorst te beveiligen. In het dagboek van Jules Depuydt lezen we de dag daarop waar de keizer in onze streek geweest is “Men verzekert dat de duitsche Keizer gister in Thourout geweest is. Geheel de statie afgezet; 12 prachtige automobiels enz. om 3 ure namiddag is hij door Aertrycke gepasseerd ( zegt men). Groote eere geschiedt er ons!" Er wordt op dat ogenblik rond Ieper 76
nog altijd hevig gevochten en ook aan de IJzer worden hevige artillerieduels uitgevochten waarbij de Engelse marine net als op het eind van 1914 van op zee de Duitse positie’s beschiet.
Op maandag 25 oktober vaardigde Etappen-Inspektor von Unger een verordening uit over het toezicht en de aanmeldingsplicht voor de tot aanmelding verplichte personen. Elke EtappenKommandantur was verplicht om tegen dinsdag 30 november een Meldeamt in te richten. De bevoegdheid van het Meldeamt was toezicht uitoefenen op zeven categorieën mensen die er zich op regelmatige basis dienden aan te bieden : 1. 2. 3. 4. 5.
Alle mannelijke Belgen geboren tussen de jaren 1880 en 1898 Leden van de burgerwacht Belgische militairen ontslagen Belgische burgerlijke en krijgsgevangenen alle mannen en vrouwen ouder dan vijftien jaar met de nationaliteit van een land in oorlog met Duitsland 6. Weerplichtige Duitsers die geen soldaat waren 7. Personen die onder verscherpt toezicht werden gehouden. Vanaf april 1918 werd de minimumleeftijd verlaagd tot zestien jaar en de maximumleeftijd verhoogd tot zestig jaar. Naarmate de oorlog vorderde en grimmiger werd veranderden de criteria, vooral voor de eerste twee categorieën. De leeftijd van de mannelijke Belgen werd eerst vastgesteld op 17 en 35 jaar, maar in sommige gemeenten deinsde de Ortskommandant er niet voor terug om jongens vanaf veertien of zestien jaar te verplichten een Meldekarte voor te leggen. De lijsten van personen die reeds in december 1914 werden opgemaakt, werden door de Meldeämter bewaard en elke verandering diende binnen de drie dagen te worden aangegeven. Omdat de Duitsers aanvoelden dat dit in strijd was met de Haagse Conventie wezen ze er uitdrukkelijk op dat er geen sprake was “noch van inlijven van Belgen of andere personen van vreemde nationaliteit in het Duitsche leger, noch van hun vervoer naar een Duitsch gevangenkamp”. Hun enige bedoeling was zogezegd het aantal personen met hun verblijfplaats in kaart te kunnen brengen. Later zou blijken dat de lijsten, ondanks deze Duitse belofte toch handig werden gebruikt om werkkrachten op te sporen. Elke persoon die onder toezicht stond kreeg een meldekarte en diende zich ten minste één keer per maand, op een welbepaalde dag persoonlijk en in het bezit van zijn eenzelvigheidsbewijs aan te melden. Deze aanmelding werd dan genoteerd op de meldekarte. Behalve naar Duitsland was emigratie uit België voor de meldingsplichtigen verboden. Elke poging om het land te verlaten werd bestraft en bij een gelukte vlucht werd de familie gestraft. Voor elke reis, tijdelijke of permanente woonstverandering moesten alle personen die in het bezit waren van een meldekarte de toelating krijgen van hun meldeamt voordat ze een paspoort konden aanvragen. Indien de reis te voet niet langer dan 24 uur duurde en binnen het Etappengebiet bleef werd er een vrijstelling gegeven. Wanneer een persoon die onder toezicht stond definitief verhuisde, diende hij zich binnen de 48 uur na aankomst aan te melden bij het bevoegde meldeamt van zijn nieuwe woonplaats. De plaatselijke overheid en verhuurders waren verplicht om de aankomst en verandering van woonst te melden van personen onder toezicht. De sancties voor het niet nakomen van de regels van deze verordening waren niet mals, er was een boete voorzien van 1000 mark of zes weken gevangenis en bij heel zware overtredingen werden de betrokkenen naar een gevangenkamp in Duitland gestuurd. Het verlies van een meldekarte moest onmiddellijk 77
aan het meldeamt meegedeeld worden en daar kon ook een nieuwe kaart bekomen worden. Dit gebeurde gratis als de aanvrager kon aantonen dat hij onschuldig was aan het verlies, maar indien niet kostte een nieuwe kaart vijf mark, en bij ieder volgend verlies telkens tien mark. Bovendien konden ook de bovenstaande straffen worden opgelegd. De Duitsers gebruikten vanaf het begin van de loopgravenoorlog het snoeihout van de Zedelgemse bossen om de doorweekte loopgrachten te verstevigen met vlaken en horden (14). In 1910 telde de gemeente ongeveer 150 hectaren bos, maar veel ervan werd door de Duitsers tijdens de oorlog gekapt(Ronse-19) (Bijvoegsel IV). Ze hielden lelijk huis in het Vloethemveld, maar in het Baesveld werd de houtkap pas echt op industriële leest geschoeid door de oprichting van een “Gruppe Sägewerk”. Pastoor Ronse dateert de oprichting ervan niet precies, maar hij vermeldt het gebruik van hout uit de bossen reeds in 1915 terwijl hij verderop het “Gruppe Sägewerk” als een van de Duitse inrichtingen aangeeft. Deze industriële zagerij was gevestigd op de plaats waar nu de werkhuizen CLASAL gelegen zijn langs de Ruddervoordsestraat op de vroegere grens van Zedelgem en Veldegem (15). Blijkbaar bevonden zich daar drie industriële schijfzaag machines , om hout te zagen voor de loopgraven. Deze zagerij werd eveneens met de spoorweg bij het station of de tramlijn verbonden door een smalspoor langs de linkerkant van de Ruddervoordsestraat. Kolenbranden wordt in het West-Vlaams dialect “Kul Smoorn” genoemd en Ronse schrijft dat een pionierskorps zich te Zedelgem daarop toelegde. In de bossen in de omgeving van de Kezelbergstraat maakten de Duitsers houtovens, waarbij het oude beroep van koolbrander herleefde. Het was de bedoeling om buskruit te maken voor de munitie en houtskool voor verwarming in de loopgrachten. Daarvoor werden er sparrenstammen tegen elkaar gezet in de vorm van een indianentent en met aarde overdekt. Vervolgens werden de stammen in brand gestoken, maar door de aarde konden de stammen niet branden en smeulden op. De houtskoolbrander moest dag en nacht bij zo’n vuur blijven om te zorgen dat het proces niet uit de hand liep. Als het te heet werd stopte het verkolingsproces, maar dat gebeurde ook als het teveel afkoelde. Het ideale verkolingsproces vindt plaats bij 280 graden Celcius.
Duitse soldaten tijdens voorbereidingen voor het “Kul smooren”
78
Ook op dinsdag 23 november 1915 werd te Zedelgem opnieuw een grootscheepse gevechtsoefening gehouden (Ronse-20). Er werd met kanonnen geschoten en met geweren en machinegeweren en er werden granaten gegooid en er vielen zelfs enkele gekwetsten. Dit zal een routine oefening geweest zijn om de troepen voor te bereiden op actie aan het front, want rond die periode was er geen enkele grote aanval van de Duitsers in voorbereiding. Ronse vermeldt ook uitdrukkelijk het neerschieten van een geallieerd vliegtuig tijdens een luchtgevecht met Duitse vliegtuigen boven Zedelgem. Begin december 1915 moesten de voorraden aardappellen worden aangegeven en ruim de helft ervan werd voor de Duitse soldaten opgeëist, de rest was beschikbaar voor consumptie door de burgers en als plantgoed voor het volgende seizoen. In december 1915 werd iedereen door von Württemberg verplicht om de voorraden vlas en katoen aan de Etappen- of Ortskommandantur aan te geven. Wie zijn voorraden bij het gemeentebestuur niet of verkeerd opgaf hing één jaar gevangenisstraf en een geldboete van 20 000 mark boven het hoofd. Bovendien werden de achtergehouden vlasvoorraden verbeurd verklaard. De schepenen en burgemeesters die van deze ‘onnauwkeurigheden’ op de hoogte waren, stelden zich aan dezelfde straf bloot. De werkloosheid ten gevolge van bezetting en handelsembargo, steeg dramatisch. Tegen eind december 1915 waren er reeds 600000 werklozen die niet langer in staat waren om het allernoodzakelijkste aan te kopen. In sommige gemeenten leefde meer dan 70% van de bevolking van de dagelijkse soepbedeling. Er werden volksrestaurants geopend, waar men goedkope maaltijden van 1.5 frank (€ 4,5) verkocht. Veel stedelingen kookten aardappelschillen en zagen hun kinderen aftakelen door infectieziekten. Het Nationaal Hulp- en Voedingscomité gaf ook financiële bijstand, kledij en brandstof. Die steun weerhield veel mensen ervan om in Duitsland te gaan werken en dat leidde tot conflicten tussen het comité en de bezetter die hen ervan beschuldigde het werven van arbeidskrachten in bezet België tegen te werken. Eind 1915 werd de aanwerving van technisch begaafde werklieden georganizeerd en daarbij werden hoge salarissen en steun aan de families in het vooruitzicht gesteld. De Duitse industrie kampte met een groot tekort aan arbeidskrachten en probeerde vanaf 1916 in bezet België vrijwilligers te ronselen via publiciteitscampagnes in de pers. De instelling die het aanwerven van Belgische arbeiders organiseerde was het Deutsche Industrie-Büro met zetel in Brussel en een afdeling bij de Gentse Etappen-Inspektion. Het was een initiatief van de Nordwestlichen Gruppe des Vereins Deutscher Eisen- und Stahlindustrieller, die de belangrijkste ijzer- en staalondernemingen uit Rijnland-Westfalen vertegenwoordigde. Een uiting van passief verzet was het feit dat de meeste arbeiders weigerden om vrijwillig in de Duitse oorlogsindustrie te gaan werken. Maar door het gebrek aan respons dat daaruit volgde zouden de Duitsers in het najaar van 1916 overgaan tot verplichte tewerkstelling in Duitsland. De collaborerende pers publiceerde brieven met lofbetuigingen over het leven in Duitsland, maar de teruggekeerde politieke gevangenen vertelden dat de Duitsers zelf ook gebrek leden. Er waren honderdduizenden nodig om de oorlogsindustrie draaiende te houden, maar ondanks de vele voordelen en de nood van de werklozen beantwoordden slechts twaalfduizend Belgen deze oproep. Uiteindelijk gingen zowat 90000 mannen “vrijwillig” in op de oproepen om in Duitsland te gaan werken. Ronse schrijft dat hij hevig kritiek leverde op mensen die vrijwillig voor de Duitsers gingen werken en dat hij daarvoor voor de rechter moest verschijnen (Ronse-21). Dus blijkbaar was dit ook te Zedelgem een belangrijke problematiek. In hoeverre hij tegen de vrijwillige tewerkstelling ageerde is op vandaag moeilijk te achterhalen, maar heel heftig zal zijn verzet wel niet geweest zijn anders riskeerde hij naar Duitsland afgevoerd te worden. Mensen worden ook in de gevangenis gestopt omdat ze opgeïste goederen niet snel genoeg leveren, we hebben hierboven gezien dat bij elke opeising straffen gevoegd werden indien er niet aan voldaan werd. Het geval van een boer wiens 79
schuur afbrandde door de schuld van Duitse soldaten, maar die desondanks daar toch voor gestraft werd omdat het Duitse materiaal dat in zijn schuur stond daarbij verloren ging is schrijnend maar heel waarschijnlijk waarheidsgetrouw. Het is ook vanzelfsprekend dat de zenuwachtigheid en de woede bij de bevolking door al dat onrecht alsmaar toenam. Door de gruwelijke dingen die ze aan het front zagen en meemaakten reageerden ook veel Duitse soldaten en zelfs officieren niet meer op een normale manier. Dit was een gevaarlijk explosief mengsel, een ontevreden bevolking temidden van een overmacht aan gefrustreerde en psychisch getormenteerde militairen…
80
Artillerie-Werkstatt-4, Nebenstelle Zedelghem Op maandag 10 januari 1916 maakt Etappeninspekteur von Unger bekend dat de aankondigingen in het bijblad van het Verordnungsblatt van het Etappengebiet van het Vierde leger voortaan alleen in het Duits of in het Vlaams worden gepubliceerd. Naast de Vlaamse tekst kan op aanvraag een Franse tekst toegelaten worden. Dit kan men verklaren als onderdeel van de Duitse Flamenpolitiek waarbij de bezetter stelselmatig het Vlaams als evenwaardig aan het Frans ging behandelen en zelfs als voertaal verplichten in Vlaanderen. Begin Januari 1916 werd in de landbouwmachinefabriek van Leon Claeys een “Artilleriewerkstatt” voor de herstelling van kanonnen opgestart (Ronse-22). Het bedrijf zal gezien de oorlogsomstandigheden waarschijnlijk ondertussen grotendeels stil gelegen hebben. Het was pas in 1906 gesticht en de gebouwen vlakbij het station waren in 1909 gebouwd en waren gelegen waar op vandaag het kantoorgebouw van CNH Industrial Belgium staat in de Ruddervoordsestraat. Leon Claeys ging begin vorige eeuw bij de Duitse landbouwmachinefabriek en gieterij Jacobi in de leer. Toen hij in 1903 terugkeerde had hij de rechten om de machines van Jacobi in België te verkopen. Het is evident dat de Duitsers bij de oprichting van de Artilleriewerkstatt heel handig gebruik maakten van reeds bestaande en hun bekende industriële infrastructuur. De vooroorlogse Duitse contacten van Leon Claeys zullen wel niet vreemd geweest zijn aan de keuze van zijn bedrijf voor de Artilleriewerkstatt want het is bekend dat de Duitsers voor de oorlog ruimschoots gebruik maakten van handelsreizigers en allerhande werklui als spionnen ter voorbereiding op een eventuele oorlog. Een andere belangrijke factor was dat het bedrijf door zijn ligging vlakbij het station logistiek ideaal gelegen was voor de aanvoer van te herstellen kanonnen. In het organigram van de Etappen Inspektion van zondag 18 maart 1917 vinden we de “Etappen-Munitions-Kolonnen-Abteilung 4” onder het bevel van Rittmeister d. R. Dyckerhoff die tegelijkertijd bevelhebber was van het “Munitions-Wesens, Gruppe Ypern”. Deze officier was te Lichtervelde gevestigd. Het derde grote onderdeel van zijn organisatie is de “Belagerungs-Artillerie-Werkstatt 4” onder bevel van Hauptmann D.Uhde. Deze officier was gevestigd aan de Brusselstraat 147 te Gent en zijn dienst was bereikbaar op telefoonnummers 380 en 381. De Belagerungs-Artillerie-Werkstatt had nebenstellen te Roeselare, Menen en Zedelgem. De nebenstelle Zedelgem stond onder bevel van Leutnant Rost. De Artilleriewerkstatt waarvan sprake in het boek van Ronse en in het organigram van de Etappen Inspektion heette dus officieel Belagerungs-Artillerie-Werkstatt 4-Nebenstelle Zedelghem.
De Fabriek van Leon Claeys die door de Duitsers als “artilleriewerkstatt” werd gebruikt
81
Men bouwde op de gemeente ook talrijke barakken voor de soldaten en voor de Vlaamse en Franse burgers die waren opgeëist voor werk aan het front. Het kamp voor de huisvesting van deze verplicht tewerkgestelden bevond zich langs de Ruddervoordsestraat, meer bepaald tussen de toenmalige Hogevautestraat en de Hondsweg (Nu Pierlapont en Leliestraat). Een krijgsgevangenenkamp voor Italiaanse en andere krijgsgevangenen was gestitueerd tussen de Paardenvoetstraat (nu Veldegemsestraat) en de Veldbeek en was dus vlak bij het kamp voor de verplicht tewerkgestelden gelegen, maar aan de overkant van de straat. Volgens Ronse werden op de gemeente 642 barakken opgericht, wat een verrassend hoog aantal lijkt. Er werden ook burgers uit hun huizen gezet en een paar boeren moesten hun boerderij verlaten om al deze inrichtingen mogelijk te maken. Ook aan de Brugsestraat werd een “Gefangenlager” ingericht en de oprichting ervan lijkt hij op hetzelfde moment te dateren als die van de “Artilleriewerkstatt”, namelijk in 1916. In de huizen laat men één kamer aan de eigenaar en in alle andere worden stapelbedden voor de soldaten getimmerd. Inkwartiering is de huisvesting van militairen bij burgers. Het betreft echter niet alleen het onderbrengen van personen maar ook van bureaus en voorraden. De inkwartiering was gebonden aan regels. De Belgische regels lagen vervat in de wet van 14 augustus 1887 “relative au logement des troupes en marche et en cantonnement et aux prestations militaires” en het uitvoeringsbesluit dat dateerde van 31 december 1889. Deze regels werden opgesteld om de hinder voor de lokale bevolking zo goed mogelijk te beperken, maar in oorlog zijn de burgers steeds overgeleverd aan de willekeur van de bezetter. De Duitse soldaten dienden te verblijven in de door het gemeentebestuur aangewezen kwartieren. Alleenstaande vrouwen werden niet verplicht soldaten onderkomen te verschaffen, doch het gebeurde frequent. Bij elke nieuwe inkwartiering in om het even welke gemeente moest onmiddellijk de getalsterkte en de eenheid van de troepen door de Ortskommandantur aan de Etappen-Kommandantur gemeld worden. Hetzelfde moest gebeuren als de troepen hun verblijf verlieten. Burgers mochten alleen soldaten herbergen, die van de nodige documenten, het zogenaamde kwartierbiljet, voorzien waren. Om de locatie van de troepen niet te verraden, was het in het hele gebied van het Duitse Vierde leger verboden kentekens van legereenheden te dragen op helmen, uniformen, voertuigen en andere voorwerpen. De troepen dienden spaarzaam om te gaan met het gasverbruik en het dragen van de voorgeschreven wapens was verplicht. De Belgische politie en militairen waren verwacht Duitse officieren te groeten, die op hun beurt de groet moesten beantwoorden. Militairen mochten alleen binnen in herbergen die voor hen bestemd waren. Nergens mochten de Duitse soldaten luide gesprekken voeren over militaire aangelegenheden of de bevolking inlichten over de krijgsverrichtingen zonder toestemming van de legerleiding. Het was hen ook verboden om op straat foto’s te nemen of grote hoeveelheden levensmiddelen te kopen. Deze maatregelen werden opgesteld om de hinder voor de lokale bevolking zoveel mogelijk te beperken. De kosten die de inkwartiering met zich meebrachten, zoals verwarming, herstellingen en opruimen, kwamen volledig ten laste van de inwoners. Het inkwartieren van soldaten ging vaak met baldadigheden gepaard : interieurs van huizen werden vernield of geplunderd, de soldaten eisten het beste vlees, de beste wijnen en dergelijke meer. Machtsmisbruik van de bezetter was schering en inslag en dit wekte veel wrevel bij de mensen. Men probeerde de misbruiken te beperken doordat enkel militairen die over een geldig bewijs beschikten, voorzien van een stempel en een handtekening van de Etappenkommandant of één van zijn officieren, bepaalde goederen konden opeisen. Over het algemeen had de bevolking van de gewone soldaten echter niet de minste last. We lezen bij Ronse dat in alle huizen in Zedelgem van bij het begin van de bezetting Duitse soldaten ingekwartierd werden(Ronse-23). Dat leidde duidelijk tot allerhande mistoestanden zoals we boven gezien hebben en vergrootte alleen maar de ontevredenheid bij de plaatselijke bevolking. De 82
Duitsers, in casu de plaatselijke kommandantur, waren niet te beroerd om allerhande boetes uit te delen aan de bevolking en de gemeente en samen met de opeïsingen leidde dat tot nog grotere woede over al dat onrecht. De Kommandantur eiste voedsel en huisraad op en daarvoor werden de “groene” Felgendarmen op pad gestuurd met “Befehl” papiertjes om een deel van de oogst af te staan of boter en spek en koper in te dienen. Voor de pastoor zijn de opeisingen een ware plundering.
Twee Duitse Feldgendarmen met de typische metalen plaat rond de hals
Ronse vermeld als Duitse inrichtingen naast de Artilleriewerkstatt een “Hilfewerkstatt”, een “Kraftwagenpark”, een “Hafenbau II”, een “Baukommando”, een “Bahnbaukommando”, de “Lichtenstraele”, de “Wäscherei”, de “Bade”, het “Gruppen Munitions Lager”, het “Gruppe Sägwerk”, “Pionier Beläge”, het “Pionier Park” en uitdrukkelijk een “groot Lazaret” . Het organigram van de Etappen Inspektion van 18 maart 1917 toont als een van de “Etappen-Behörden” ook het “Etappen-Munitionswesen” onder bevel van Generaal Majoor Müller. Onder zijn bevel had hij de “Etappen-Munitionsverwaltung”, geleid door Oberstleutnant D.Mühler. Beide officieren waren op de Kouter 29 te Gent gevestigd en hun diensten waren bereikbaar op telefoonnummers 1650-1654. Onder de Etappen-Munitionsverwaltung vinden we de “Munitions-Lager” te Merelbeke, Gent-Entrepot, Wondelgem, Avelgem, Dendermonde, Aalst en Zottem. Als onderdeel van de Munitions-Lager vinden we ook de “Geräte-, Fahrrad- und Hufeisendepot” te Merelbeke, Kortrijk en Roeselare. Voor Zedelgem vinden we onder deze afdeling de “Fahrradinstandsetzungswerkstatt”. Het is vreemd dat Ronse de fietswerkplaats die we in het organigram van de Etappen-Inspektion terugvinden niet vermeldt. Wat die Hilfewerkstatt geweest is kunnen we alleen maar gissen, maar misschien werd de Fahrradinstandsetzungswerkstatt door de bevolking wel zo genoemd. Het Kraftwagenpark moet een onderhoudsplaats voor voertuigen geweest 83
zijn. Voor wat de Hafenbau II betreft kunnen we alleen maar raden wat die als taak had zover in het binnenland en dan zeker te Zedelgem waar er geen grote waterlopen zijn. De naam van het Baukommando geeft al aan dat dit een afdeling zal geweest zijn die belast was met het oprichten van bouwwerken zoals bunkers en barakken. De taak van het Bahnbaukommando kunnen we eveneens uit de naam afleiden, namelijk het aanleggen van sporen zowel voor trein en tram en ook smalspoor voor het front. Van de Lichtenstraele kunnen we alleen vermoeden dat het een afdeling was die ofwel zoeklichten herstelde of bediende. De Wäscherei zal een inrichting geweest zijn voor het wassen van de kleren van de militairen terwijl de Bade zal ingestaan hebben voor het wassen en ontluizen van de soldaten zelf. Met wat we eerder gezien hebben moet overduidelijk zijn dat het Gruppen Munitions Lager een afdeling was die instond voor de munitiedepots op de gemeente en het Gruppe-Sägwerk voor de industriële zagerij bij het Baesveld. Ook van de “Pionier Beläge” en het “Pionier Park” is zonder meer duidelijk dat zij bij de inrichting van de Pioniers langs de Zeedijkweg hoorden. Er was een Duits lazaret in het rond de eeuwwisseling gebouwde klooster van Zevenkerken en daarnaast was er ook nog een op het dorp zelf want door de tramverbinding met het front konden de gewonden zo gemakkelijk aangevoerd worden. Ook Zevenkerken was trouwens vlakbij en makkelijk bereikbaar vanuit het dorp via de Diksmuidse heirweg. Gele borden met zwarte gotische letters en daaronder een vette pijl wezen de weg naar al deze inrichtingen en naar de Regmimentscommando’s en de Schreibstube(Ronse-24). Het is wel opmerkelijk te noemen dat de Duitsers te Zedelgem reeds een fietswerkplaats oprichtten en dat Zedelgem nadien wereldberoemd zou worden met zijn fietsnijverheid. Ook de Wäscherei kreeg later navolging met de wasserij Flandria in de Ruddervoordsestraat. Dit laat toch veronderstellen dat bepaalde ondernemers inspiratie gevonden hebben bij de industriële activiteiten van de Duitsers tijdens de eerste wereldoorlog. De landelijke rustige gemeente Zedelgem van voor de eerste wereldoorlog verpopte in een paar maanden tijd tot een druk logistiek centrum dat bruiste van activiteit. Overal werd hard gewerkt aan de vereiste infrastructuur en daartoe werd de nog ruimschoots voorhanden open ruimte volgebouwd met barakken, munitiebunkers, opslagplaatsen en schuilplaatsen. Er waren meer soldaten en verplicht tewerkgestelden op de gemeente dan inwoners. Pastoor Ronse gaf ons ook een ruw idee hoeveel Duitse troepen te Zedelgem gelegerd waren. Erg nauwkeurig zullen die cijfers wel niet zijn want de Duitsers waren op dat gebied op zijn zachts gezegd niet mededeelzaam, maar het moet toch een orde van grootte aangeven. Daar waar hij neerschreef dat er eind oktober 1914 voor 6000 man inkwartiering werd geëist, vermeldt de pastoor voor 1916 dat er meer dan 18000 soldaten op de gemeente gelegerd waren. Zoveel inwoners zou Zedelgem slechts 60 jaar later opnieuw tellen, maar dan na de fusie van gemeenten en op een veel grotere oppervlakte. De onderstaande luchtfoto waarop een overzicht getoond wordt van de Duitse inrichtingen op het grondgebied van Zedelgem maakt duidelijk dat die grotendeels rond het station geconcentreerd waren.
84
Op deze luchtfoto een overzicht van Duitse militaire inrichtingen op Zedelgems grondgebied
De Duitsers gaven de straten een Duitse naam, de Ruddervoordsestraat werd “Zedelgemstraβe”, de Koning Albertstraat werd “Veldegemstraβe”, de Sint Laurentiusstraat werd “Kronestraβe”, het stuk Diksmuidse Heirweg van de Snellegemstraat richting Brugge werd de “Brügger Waldweg”…(Ronse-25) In de scholen werden lessen Duits gegeven terwijl ze tijdelijk geopend waren, volgens Ronse omdat de Duitsers denken ons land definitief in handen te hebben. Hij klaagt tegelijk aan dat de Duitsers feestten en dansten terwijl de bevolking honger leed en zich met moeite kon verwarmen. Vanaf 1916 hadden vooral in Vlaanderen veel steden en gemeenten te kampen met een nijpend gebrek aan steenkool. Er waren dan ook lange rijen voor de bedeling van het steenkoolrantsoen. Zoals het een pastoor betaamt is ook de losse seksuele zeden van de soldaten hem een doorn in het oog. Onvermijdelijk zal ook te Zedelgem de prostitutie welig getierd hebben mede door het grote aantal soldaten en het gebrek aan voedsel bij de bevolking. Soldaten die wisten dat ze er misschien binnen een paar dagen niet meer zouden zijn probeerden van alle geneugten van het leven te profiteren terwijl ze nog de kans hadden. We mogen echter daarbij niet uit het oog verliezen dat de grenzen voor losse seksuele zeden voor een pastoor uit die tijd naar hedendaagse normen wel heel laag lagen dus men hoeft niet meteen te gaan fantaseren over de allergoorste orgiën. Vanaf 1916 werd in Aartrijke haast elke dag voedsel gestolen bij de boeren, zelfs volledige koeien verdwenen. De rantsoenen van de talrijke ingekwartierde Duitse soldaten lieten te wensen over en gaven aanleiding tot diefstal van voedsel. Ook sommige landarbeiders zullen hun werkgever bestolen hebben, maar de boeren verzonnen zelf ook diefstallen want door aangifte van diefstal bij de bezetter ontsnapten ze aan opeising en konden ze dat voedsel daarna duur verkopen op de zwarte markt. Dat de boeren door deze praktijken tijdens de oorlog gouden zaken deden wordt geïllustreerd door het feit dat de deposito’s bij de Boerenbond van 16 miljoen frank in 1914 opgelopen waren tot meer 85
dan 171 miljoen frank in 1918 ! Een meer dan vertienvoudiging tijdens deze economisch barre periode stemt toch tot nadenken en geeft duidelijk aan dat er echt onbeschaamd geprofiteerd werd op de rug van de behoeftige medemens. Zelfs als we ermee rekening houden dat de prijzen tijdens de oorlog door inflatie 5 keer hoger werden is het nog een onbetamelijk hoog bedrag. Op donderdag 13 april 1916 kwam er een verordening “over het slachten en het vleeschverbruik” omdat naarmate de oorlog vorderde een gebrek aan vlees ontstond. Er werden allerhande maatregelen genomen in verband met vlees. Slachten van varkens, schapen en runderen, die minder dan 300 kilo wogen werd verboden. Ook het thuis slachten werd verboden en indien er toch thuis een noodslachting werd uitgevoerd moesten daarvoor zo snel mogelijk de nodige documenten van een veearts aan de Kommandantur worden overgemaakt. Overtredingen konden een boete tot 3000 mark opleveren of een gevangenisstraf tot zes maanden. Kort na Pasen, zondag 23 april 1916 werd ook de meisjesschool door de Duitsers bezet en ingericht als paardenstallen en voortaan werden de lessen uit noodzaak gegeven in een hoek van de SintLaurentiuskerk. De jeugd van Zedelgem kreeg een week extra vakantie maar nadien werd er les gegeven in de de met schoolbanken en borden volgestouwde zijbeuken, in de vier hoeken van de kerk. Door de kerk galmden toen de door kinderstemmen opgedreunde katechesmus en de tafels van vermenigvuldiging. Vanaf maandag 1 mei 1916 besloot de bezetter om de zomertijd in te voeren voor het besparen van energie. De zomertijd moest aangehouden worden tot 30 september .
Op maandag 3 juli 1916 werd de bewegingsvrijheid in de Etappenkommandantur Kortrijk en die van Beernem, totaal ingeperkt. Aleen binnen de eigen gemeentegrenzen konden voetgangers zich nog zonder paspoort verplaatsen, dit op straffe van een boete van veertig mark. Voor andere Kommandanturen van het Etappengebiet was het vrije verkeer nog toegestaan in de Kommandantur zelf. Elke persoon diende zich binnen de twaalf uur na aankomst bij het Meldeamt van de Etappen-Kommandantur aan te melden en zijn eenzelvigheidsbewijs voorleggen. Elke overtreding of poging om deze aangifteplicht te ontwijken, kon worden bestraft met een jaar gevangenis, een geldboete tot 4000 mark of zelfs deportatie naar Duitsland. Daarnaast kon het paspoort gedurende minstens een maand ingehouden worden. De straffen werden verhoogd als de betrokkene niet in het bezit was van een eenzelvigheidsbewijs. In juli 1916 werd in de Korte Meers 22 te Gent een Gersten-Zentrale opgericht om de gelijkmatige verdeling en de afvalverwerking van gerst en mout te verzekeren voor het Etappengebiet. De leden werden door de Etappen-Inspektion benoemd na eventuele voordracht door vertegenwoordigers van de brouwerijen, mouterijen, gistfabrikanten en landbouwers. De voorzitter was ook de bestuurder van de landbouwafdeling bij de Etappen-Inspektion te Gent. In elke EtappeKommandantur werd een bureel bij de Landwirtschaftliche Betriebstelle opgericht om de goede werking van de Gersten-Zentrale te verzekeren. Door de Gersten-Zentrale werd meestal een lokale landbouwer als agent aangesteld die dan in aanwezigheid van de burgemeester of zijn plaatsvervanger, de gerststalen op hun kwaliteit controleerde en het gewicht van de levering vaststelde. De datum van inlevering werd door de Etappenkommandant voorgesteld en de burgemeester moest ervoor zorgen dat deze werd gehaald. De gehele gerstoogst werd in beslag genomen, de Zentrale kocht de gerst van de gemeente op tegen betaling in contant geld. De burgemeester kreeg op het bureel van de lokale Gerst-Centrale een cheque voor de betaling van de inbeslaggenomen gerst. De lokale boeren moesten eerst hun leveringsbewijs voorleggen en pas dan mocht de burgmeester de cheque overhandigen aan de boer in kwestie. De ingezamelde afleveringsbewijzen moesten naar de lokale Gersten-Zentrale worden gestuurd. Landbouwers die gerst wilden verbouwen, moesten een aanvraag richten aan de Zentrale met tussenkomst van de landbouwafdeling van de Kommandantur. Deze aanvraag moest de geplande oppervlakte en de nodige hoeveelheid zaaigoed bevatten.
86
Op zondag 23 juli 1916 kwamen er twee verorderingen in verband met het opeisen van metaal. De Duitsers eisten metalen voorwerpen op om hun oorlogsmachine draaiende te houden. Reeds bij het begin van de bezetting werden de geldstukken gemaakt van nikkel ingetrokken om er staallegeringen voor geweerlopen van te maken. Koper was ook een zeer gegeerd metaal omdat het voor de hulzen van granaten gebruikt werd. De opeisingen gebeurden in meerdere stappen. Eerst moesten de fabrieken een inventaris van koper, messing, brons en nikkel opstellen. Ook de burgers moesten de hoeveelheid koper in hun bezit aangeven. Met de eerste verordening werden alle huishoudelijke en gebruiksvoorwerpen gemaakt uit koper, nikkel en tin opgeëist. Alles dat helemaal of grotendeels uit een van deze metalen of een legering ervan bestond werd opgehaald, daaronder armaturen van waterleiding, gas en centrale verwarming, badverwarmers, deur en vensterklinken, grendels, gemonteerde verlichtingstoestellen en meubelbeslagen. Onmisbare gebruiksvoorwerpen zoals kookpotten, wasketels, kandelaren, badkuipen en pompen konden tegen betaling worden vervangen. Kerkelijke voorwerpen en voorwerpen met een kunst-historische waarde konden door de Orts of Etappenkommandant worden vrijgesteld van opeising. De tweede verordening betrof het opeisen van spaarmetalen in de nijverheids en handelsbedrijven in het ganse gebied van het 4e leger. De bedrijfsleiders moesten de juiste gegevens opgeven en het gemeentebestuur moest ze controleren. Wie deze verordening overtrad kon een straf van 10 tot 20000 mark en vijf jaar gevangenisstraf krijgen. Vanaf augustus 1916 werden de straffen voor verlies of misbruik van het eenzelvigheidsbewijs door Etappeninspektor von Unger op een geldstraf tot 1000 Mark of een gevangenisstraf tot 6 weken gebracht. Op dinsdag 8 augustus 1916 publiceerde Von Unger een nieuwe verordening waarbij elke gemeente vanaf dat ogenblik een oogstboek moest bijhouden voor rogge, tarwe, masteluin, spelt en haver. De gerstoogst werd via een aparte verordening geregeld. De oogstboeken werden tegen betaling geleverd door de Landwirtschaftliche Abteilung, en moesten de naam van de landbouwer, de oppervlakte van het graanveld en de schatting van de opbrengst bevatten. Daarnaast moest de werkelijke opgehaalde hoeveelheid worden vermeld en de oppervlakte die in het komende oogstjaar zou worden gezaaid. Het gemeentebestuur werd na afgave van de oogstboeken verantwoordelijk gesteld voor het nauwkeurig bijhouden ervan. De oogstboeken moesten om de drie tot vier weken bij de Kommandantur worden ingeleverd om te worden nagezien. Iedere Etappen-Kommandantur kon voor elke gemeente apart de leveringsdagen en de plaats van de levering bepalen. Landbouwers mochten geen graanvoorraden aanleggen, wel mochten ze een bepaalde hoeveelheid per hectare vastgelegd zaaigoed in hun bezit houden. Tegen betaling konden de gemeenten het toegestane broodgraan ontvangen, met een vastgelegde hoeveelheid van 44 kilogram per inwoner voor het ganse jaar. De gemeenten moesten voor de bewaring van het broodgraan instaan en de burgemeester en schepenen waren verantwoordelijk om het te beschermen tegen bederf, diefstal, vuur of andere schade. Door de Etappen-Kommandantur werden in iedere gemeente de molens aangeduid die het graan mochten malen en die kregen daarvoor veertien dagen de tijd, daarna mochten ze alleen nog draaien ten voordele van het Hulpcomité. Tegen donderdag 10 augustus 1916 moesten alle eenzelvigheidsbewijzen in het bezettingsgebied van het Duitse Vierde Leger op het gemeentehuis worden ingediend. De bewoners van het Operationsgebiet kregen in ruil een roze eenzelvigheidsbewijs met daarop in grote letters OP.4. In het Etappengebied werden het gele kaarten met de vermelding E.4. en de Etappeplaats.
87
In Zedelgem had men bovenstaande type Eenzelvigheidsbewijs vanaf augustus 1916
Eind augustus 1916 werd veldmaarschalk von Hindenburg door de keizer tot stafchef benoemd en kreeg zo de leiding over de Oberste Heeresleitung en daarmee over bijna de gehele oorlogsvoering. Zijn rechterhand generaal Erich Ludendorff werd Generalkwartiermeister, deze concentratie van militaire macht zorgde ervoor dat de politieke macht van de regering en de Reichstag werd ondermijnd. Uiteindelijk werd in juli 1917 kanselier von Bethman-Holweg afgezet en vanaf dan had de militaire overheid de overhand in de keizerlijke kroonraad. Deze benoemingen leidden ook tot een harder beleid ten aanzien van het veroverde gebied. In september 1916 vroeg Carl Duisberg, woordvoerder van de machtige Duitse chemische industrie aan de minister van oorlog om het grote mensenreservoir in België te openen. Volgens Walther Rathenau kon dwangarbeid door Belgen de Duitse industrie tot zevenhonderdduizend man opleveren. Daarom decreteerde von Hindenburg twee weken later dat de mankracht van het Etappengebiet op transport kon worden gesteld. Vanaf woensdag 20 september 1916 was het gebruik van de fiets alleen nog voorbehouden aan personen die daarvoor toelating hadden gekregen van de Duitse overheid. Deze toelating werd slechts verleend voor het doel en de weg die op de het bewijs stonden vermeld. De EtappenKommandantur was bevoegd voor deze toestemming en die kon steeds herroepen worden en was ten hoogste drie maanden geldig. Rechters, politieagenten, artsen, belastingsambtenaren en veerartsen kregen toelating om de fiets te blijven gebruiken. Indien de voorschriften voor het 88
fietsverkeer niet werden nageleefd kon naast de opgelegde straffen de fiets verbeurd worden verklaard. Uiteindelijk werd het fietsverkeer volledig aan banden gelegd en zelfs verboden buiten de eigen gemeente na acht uur ’s avonds. Met de verordening “betreffende het in beslagnemen en stapelopnemen der rijwielen en rijwielbanden. Beperking van het rijwielverkeer” werden alle fietsen en fietsonderdelen in beslag genomen. Op maandag 25 september 1916 verordende Etappen-Inspektor von Unger hoe de verdeling van de aardappelen diende te gebeuren. Op dinsdag 3 oktober 1916 werd het bevel van het Große Hauptquartier over de opeising van werkkrachten via verordening bekendgemaakt. Deze verordening was in naam van Generalquartiermeister Erich Ludendorff ondertekend door Generalmajor Traugott Martin von Sauberzweig. Von Sauberzweig was een grote knappe man die aangenaam was in de omgang en zeer menselijk, maar de Amerikaanse ambassadeur Brand Whitlock zei van hem “the terror and gloom of his regime affected the whole atmosphere of Brussels”. Von Sauberzweig drong samen met Max Bauer aan op een snelle ter beschikkingstelling van arbeidskrachten om de Duitse soldaten te vervangen. Gezien het grote aantal werklozen in België als een bedreiging voor de openbare orde werden beschouwd waren de dwangmaatregelen volgens beide heren gedekt door de conventie van Den Haag. Het was dezelfde von Sauberzweig die het bevel gaf om Edith Cavell te laten executeren omdat ze door de Duitsers als een Britse spionne werd gezien. De verordering werd niet bekrachtigd door von Württemberg, maar dat was ook niet nodig omdat het Etappengebiet uiteindelijk geleid werd door de Oberste Heeresleitung en de Generalquartiermeister. Dezelfde dag verstuurde Ludendorff een circulaire met richtlijnen omtrent de dwangmaatregelen voor alle Armee Oberkommandos en de Etappen-Inspektion. De voor dwangarbeid opgeëiste bevolking werd in Zivilarbeiter Bataillionen ondergebracht en iedere arbeider kreeg een nummer. Naar aanleiding van de opeising van werkkrachten werd het Arbeitsamt, dat nauw samenwerkte met het Passbüro en het Meldeamt, opgericht. In het Etappengebiet zou het tot op het einde van de vijandelijkheden blijven functioneren. Deze ene maatregel voor het opeisen en deporteren van Belgische arbeiders om in Duitsland of achter het front te gaan werken veroorzaakte enorme ophef onder de bevolking. Burgers werden gedwongen meegenomen vanuit hun woonplaats en op vijandig grondgebied tewerkgesteld en ze werden zo gedwongen mee te werken aan ondernemingen gericht tegen hun eigen land, dat werd door velen als een misdrijf gezien. Bij het uitbreken van de oorlog werden vooral seizoenarbeiders die op weg waren van of naar hun werk reeds opgeëist en deze Franse en Belgische arbeiders werden in het eerste jaar van de oorlog voornamelijk tewerkgesteld in de gemeenten achter het front. De verordening trad meteen in werking in het Etappengebiet en werd kort daarop ook in het Generaalgouvernement toegepast. In oktober 1916 begonnen de deportaties uit het Etappengebied waarbij 62000 mannen naar Duitsland werden gestuurd. Ook het GeneralGouvernement kwam aan de beurt, vanuit deze bezettingszone werden 58000 mensen naar Duitsland gezonden. De reis naar Duitsland duurde tussen de 2 en 4 dagen en de mensen mochten alleen wat kleren en een gamel meenemen. Ze werden ondergebracht in kampen en barakken en vandaar onder militaire begeleiding naar hun werkplaatsen in Silezië of Oost-Pruisen gevoerd. In Duitsland heersten heel slechte arbeidsomstandigheden want 2600 opgeïste Belgen keerden niet meer terug. De deportaties lokten in binnen en buitenland heel scherpe reacties uit en dit verhoogde in België nog de vijandigheid tegenover de bezetter. Op zaterdag 7 oktober 1916 werd meegedeeld dat de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen een Provinciale Commissie had opgericht om de bevolking op het grondgebied van de Etappe van voedsel, in het bijzonder van aardappelen te voorzien. Deze Provinciale Commissie werd ondergebracht bij de door Ecker geleidde Zivilverwaltung voor de Provincie Oost-Vlaanderenr. Elke Kommandantur in het gebied van het Vierde Leger diende een onderafdeling, de Plaatselijke Bevoorradingscommissies (P.B.C.), op te richten waarin drie leden zetelden die voor elke gemeente door de Duitsers werden gekozen. Burgemeester en schepenen dienden een ruwe schatting op te maken van de behoeften aan aardappelen. Daarna moesten ze een door cijfermateriaal gemotiveerde aanvraag richten aan hun P.B.C, dat de aanvraag doorgaf aan de Provinciale Commissie die in laatste instantie besliste. Het rantsoen voor aardappellen werd vastgelegd op 300 gram. 89
Op donderdag 19 oktober 1916 protesteerde kardinaal Mercier in een herderlijke brief openlijk tegen de verplichte tewerkstelling, hierbij gesteund door het protest van neutrale landen zoals de Verenigde Staten, Spanje, Nederland en Zwitserland.
Op woensdag 25 oktober 1916 breidde Etappeninspekteur von Unger de bestaande verordening over privaat fotograferen verder uit. De Duitsers legden bij het begin van de bezetting meteen het privaat fotograferen aan banden en lieten alleen de beroepsfotografen aan het werk, mits een schriftelijke toelating van de bevoegde Etappenkommandantur. Deze beroepsfotografen hadden niet de volledige vrijheid om alles op beeld vast te leggen want ze mochten geen foto’s nemen waarmee de vijand gediend kon zijn. Met de nieuwe verordening van oktober 1916 moesten beroepsfotografen in het bezit van losse objectieven met een fotografisch nut dit aan de bevoegde Etappenkommandantur melden. Het bezit van fototoestellen, nieuwe fotografieplaten, objectieven en filmen zonder uitdrukkelijke schriftelijke toelating van een Etappenkommandantur was verboden. De bevoegde Etappenkommandantur kon ofwel het bezit van de fototoestellen, platen en filmen toelaten of er beslag op laten leggen en een ontvangstbewijs aan de gedupeerde geven. In december 1916 werden bij de brouwerij Sint Laurentius (16) de koperen brouwinstallaties ontmanteld, dit in het kader van de opeising van metalen die sedert juli verordend was. Daarbij werd het brouwerijgebouw en de installatie onherstelbaar beschadigd wat de productie en verkoop van bier onmogelijk maakte. Vanaf december 1916 werd Zedelgem dus ook een gemeente zonder bier… Het in bedrijf houden van de brouwerij was reeds van in het begin van de oorlog bemoeilijkt door de opeising van paarden. Dit bracht de levering van grondstoffen in het gedrang, waardoor ook het brouwen en de bevoorrading van de herbergen moeilijk werd. Half september 1916 waren er reeds onheilspellende berichten uit Oostende en Brugge dat de Duitsers er de brouwketels van brouwerijen uitbraken en in december was het uiteindelijk ook de beurt aan de Zedelgemse brouwerij. Op het einde van 1916 was het betrekkelijk rustig aan het IJzerfront alhoewel er toch soms heel heftige artilleriebeschietingen te horen zijn uit de richting van Ieper en IJzer. De Duitsers voerden in die betrekkelijke rust in onze streken hun traditie van “Weihnachtsfest” in en daarmee ook de traditie van het planten van een kerstboom. Met dat doel wordt ook te Zedelgem geld omgehaald, maar de pastoor wil vermijden dat dit zoals op andere gemeenten in de Kerk zal gebeuren. Daarom stelt hij aan de Duitsers voor om het feest in de Gildezaal te houden. De Duitsers stemden met zijn plan in en hij kreeg zelfs geld van de Duitsers om prijzen aan te kopen in Brugge, die moesten waarschijnlijk dienen voor een tombola maar uit zijn tekst valt dit niet op te maken. De pastoor is tevreden dat op dit christelijke feest niet meer Duitsers dan de Ortskommandant een een andere officier aanwezig zijn.
90
Vliegplein bij het Halfweeghuis In het voorjaar van 1917 wordt Zedelgem opgeschrikt door de moord op landbouwer Charles Deklerck-Pollefliet die nabij hoeve de Pleyne woonde (17). De juiste omstandigheden van die moord heb ik tot nu toe niet kunnen terugvinden, maar blijkbaar moet die tijdens de nacht gebeurd zijn. We kunnen alleen vermoeden dat de boer misschien iemand betrapte op het stelen van voedsel en daarbij het leven liet (Ronse-26). Ronse verwijst ook naar de pogingen die door allerhande mensen, waaronder Paus Benedictus XV, werden gedaan om tot een onderhandelde vrede te komen. Ook de Duitse soldaten zijn oorlogsmoe en verbergen dit niet meer voor de bevolking. Even gretig als de bevolking lezen ze de vlugschriften die door de geallieerde vliegtuigen worden uitgestrooid. Het Duitse leger probeert dit tegen te gaan door zelf vlugschriften uit te delen die de toestand mooier voorstellen dan hij is, maar dat helpt niet. De tucht en eerbied voor de oversten zijn als gevolg van de uitzichtloosheid van de oorlog en de verschrikkelijke dingen die ze aan het front meemaken totaal verdwenen bij de Duitse soldaten. Vele soldaten deserteren ook en dat moet blijkbaar ook bij de geestelijkheid en de bevolking duidelijk opgevallen zijn. Openlijke incidenten tussen soldaten en oversten in het bijzijn van de bevolking zullen daar niet vreemd aan geweest zijn. Vanaf 1917 verschenen in het Verordnungsblatt meer en meer totale opeisingen, de ganse oogst van aardappelen, graan en dergelijke meer werd daarbij verbeurd verklaard. Zonder bijzonder bevel van de Etappenkommandant was de oogst van aardappelen vóór 10 september 1917 verboden. Elke gemeentebestuur moest tussen 10 en 20 augustus een lijst van alle aardappeltelers ter inzage klaarleggen. Het meest verregaand was de verordening die uitging van Sixt von Arnim want de volledige oogst van 1917 werd in beslag genomen. Om de graanoogst te versnellen werd een “dorsch-premie” betaald voor elke 100 kg graan die werd gewonnen. De scholen zijn door de vijand bezet, maar les geven in de kerk lukt blijkbaar ook niet doorlopend, want veelal is de kerk ook door troepen bezet (Ronse-27). De kerk wordt gebruikt als cinema en zelfs als gevangenis en dan blijft alleen het koor vrij dat met schoolbanken wordt afgesloten. Men kan enkele dagen slechts in de sacristie mis lezen en op hoogdagen moet er mis gelezen worden terwijl er Duitsers in de zijbeuken op het stro liggen. De soldaten laten met graffiti op de muren van de kerk weten dat ze honger hebben en hesp willen, “Hunger…Schinken”. Ze proberen blijkbaar ook in de sacristie in te breken en volgens pastoor Ronse worden ook het Hoog-altaar en de onschatbare Romaanse doopvont beschadigd. De klacht die hij daarop overmaakt laat de Duitsers ongelofelijk genoeg schuld bekennen, maar de verantwoordelijke voor de wandaden kunnen ze echter niet vinden. Pastoor Ronse schrijft ook over de aanleg van het vliegveld te Snellegem-Jabbeke en over de afweerkanonnen waarvan Zedelgem blijkbaar veel te lijden had (Ronse-28). Wanneer precies de beslissing genomen is voor de aanleg van dit vliegveld is momenteel niet geweten, maar men is met de aanleg begonnen eind 1916, voorjaar 1917. Het vliegveld te Snellegem ook wel “Jabbeke” of “Varsenare” genoemd was het belangrijkste vliegveld in noord West-Vlaanderen(18).
91
Een luchtfoto van het vliegveld van Snellegem-Jabbeke, de E40 loopt vandaag midden door de foto
Aan de noordzijde werd het vliegveld begrensd door de Oudenburgweg, in het westen door de huidige nieuwe toegang tot de E40 richting Gent-Brussel, in het zuiden door de Gistelsesteenweg en in het oosten door de Kasteeldreef die zich op dat ogenblik een hondertal meter meer naar het oosten bevond dan vandaag. De kasteeldreef liep naar het kasteel de Pélichy dat de verblijfsplaats was voor de officieren en ook het hoofdwartier.
Jabbeke, kasteel de Pélichy, hoofdkwartier van het vliegveld en verblijf van de Duitse officieren en piloten
92
De boerderij “Yftepoort” was de reparatieplaats voor de vliegtuigen. Op alle zijden van het vliegveld stonden barakken voor de vliegtuigen, met uitzondering van de zuidzijde. In de hoek van de Kasteeldreef met de Oudenburgweg stond een personeelsbunker. Bij het begin van de Kasteeldreef, dicht bij de Oude Gistelsteenweg stond een heel grote bunker. Bij de Gistelsteenweg stond een luchtafweerbatterij en een tweede stond op de oostkant van de Kasteeldreef zelf.
De grote bunker bij de oude Gistelsteenweg
In de wijde omgeving van Zedelgem werden talrijke vliegvelden aangelegd mede om de logistieke steunpunten van de Duitsers in het “Etappengebiet” en het “Operationsgebiet” te beschermen, waaronder ook de munitiedepots en pioniersparken te Jabbeke, Loppem, Snellegem, Varsenare en Zedelgem. Ook de voor de Duitsers belangrijke haven van Brugge-Zeebrugge moest erdoor gedekt worden. Er waren daardoor vliegvelden in verschillende omliggende gemeenten. Oostkamp had een vliegveld langs de weg naar Hertsberge bij de wijk Erkegem. Er waren twee gedeelten op dit vliegveld, het ene deel werd door de Duitsers Erkegem genoemd en het tweede Oostkamp. In Torhout waren twee vliegvelden, het eerste nabij het gehucht de “Twaalf Gemeten” juist ten noorden van de stad. Het tweede bevond zich langs de Oostendse steenweg ongeveer waar zich nu het ziekenhuis van Torhout bevindt. Ook in Wingene was een belangrijk vliegveld en van daaruit opereerde Jasta 37 tussen woensdag 10 oktober 1917 en dinsdag 5 februari 1918. Tot woensdag 7 November stond deze eenheid onder bevel van “Oberleutnant” Kurt Grasshoff en dan nam de bekende “Leutnant” Ernst Udet het bevel over, Udet zou vanaf Wingene vijf overwinningen boeken (19).
93
Ernst Udet
Het vliegveld in buurgemeente Ruddervoorde werd voor zover geweten nooit gebruikt en was waarschijnlijk een reserve vliegveld. Alhoewel niet gebruikt mocht het terrein niet voor landbouw gebruikt worden, het werd ook niet bewaakt. De precisie locatie ervan is voor het ogenblik onbekend. Zedelgem kreeg tijdens de eerste wereldoorlog ook een klein vliegveld dat door de Duitsers in 1917 werd aangelegd tussen de Groenestraat en de Dokter Adriaensstraat, ten noorden van de daar gelegen munitiedepots. Dit vliegveld moeten we ongeveer situeren net ten noorden van de huidige Marsbiebuikstraat (20). Er is ook nog sprake van een tweede vliegveld te Zedelgem dat ook “Veldegem” of Loppem-Zuid genoemd werd. Dit moet een reserve vliegveld geweest zijn dat vermoedelijk gelegen was op de vroegere grens tussen Zedelgem, Veldegem en Loppem. Vlakbij het kasteel Baesveld gelegen was er meteen ook een ideale plaats voor de inkwartiering van de officieren en dat was ook de plaats waar de drie gemeenten aan elkaar grensden. Het gedeelte op Veldegem en Loppem was in april 1918 totaal niet gebruikt, maar in de archieven van het 4e Duitse leger staat vermeld dat alhoewel niet in gebruik het verboden was om het terrein te benutten voor landbouw. Daar waren ook geen wachtposten, maar het gedeelte Zedelgem werd volgens dezelfde bron constant bewaakt. Op dinsdag 30 januari 1917 moest het “oudemanshuis” in de Aartrijkestraat te Aartrijke ontruimd worden als eerste stap voor de aanleg van een vliegveld. Dit ouderlingengesticht bevond zich op de plaats waar tegenwoordig het MPI gevestigd is. Daar verbleven op dat ogenblik veel weeskinderen. De dieren waaronder ook koeien moesten door de ontruiming bij verschillende landbouwers in de omgeving worden ondergebracht. De wezen en de zusters mochten enkel hun kledij meenemen en werden met wagens naar het station van Zedelgem gebracht om naar Eksaarde in Oost-Vlaanderen te worden vervoerd. Gedurende een korte periode tot bij de start van de aanleg van het vliegveld werd het gebouw nog gebruikt als lazaret. Toen de bouw van het vliegveld begon verloren heel wat landbouwers hun grond. Alle oneffenheden in het terrein werden weggewerkt, de greppels en grachten werden opgevuld en bomen werden geveld. De werken voor de aanleg van het vliegveld werden uitgevoerd door de Duitse Marine. Aan de overkant van de straat, recht tegenover het voormalige ouderlingengesticht werden de eerste hangars en personeelbarakken van het vliegveld
94
gebouwd. Het kasteel d’Aartrijke zou gebruikt worden als hoofdkwartier voor de eenheden die op het vliegveld gestationeerd waren en was de verblijfplaats voor de aanwezige officieren.
Flugplatz Aartrijke
In februari 1917 werd naast het Meldeambt een bijkomende vorm van controle ingevoerd. Etappeninspecteur von Schickfuss verordende dat aan de voordeur van elke woning een lijst moest worden opgehangen met alle namen van de gezinsleden. De Belgische politie moest de juistheid van de informatie bevestigen met een handtekening en een stempel. Indien de eigenaar dergelijke lijst niet opmaakte, moest het gemeentebestuur daarvoor zorgen. Midden februari 1917 werd door de Duitsers een verordening afgekondigd waarbij alle ondernemingen die meer dan twaalf mensen tewerk stelden alleen met toestemming van de bezetter mochten verder werken. Daarom sloten veel bedrijven vrijwillig hun deuren, omdat ze weigerden voor de bezetter te werken. Daar maakte die dan weer gretig gebruik van om een groot deel van de uitrusting en machines te ontmantelen en naar Duitsland af te voeren. Vooral de toenmalige sleutelsectoren van ijzer- en staalnijverheid werden zwaar getroffen. Van de 54 hoogovens werkte er in 1917 nog één en in 1918 geen enkele meer. Tegen het eind van de oorlog was de productiecapaciteit in België gedaald tot 6,9% van deze van 1913. De Ortskommandant van Zedelgem was Feldwebel-Leutnant (21) Lewandowski. Momenteel weten we over deze man niet veel meer dan zijn naam en graad en ook wat Ronse over hem schreef. Het 95
moet een allesbehalve aangename man geweest zijn die er zelfs niet voor terugschrok om zijn eigen Feldgendarmen te straffen omdat ze niet genoeg aanklachten binnenbrachten (Ronse-29). Volgens de pastoor gedraagt hij zich als een echte tiran en komt iedere dag met nieuwe eisen voor de dag. Ronse klaagt ook het feit aan dat de man misbruik maakt van zijn ambt om eieren, boter en hesp naar zijn eigen familie of voor zijn persoonlijke gewin naar de markt in Brussel te sturen. De man werd blijkbaar bijgestaan door een vroegere cinemabediende die niemand recht in de ogen durfde kijken en op zijn beurt ook een gewetenloze helper had. Die gewezen cinemabediende gaf openlijk toe dat hij plezier vondt in het doen lijden van anderen. De Ortskommandant leefde duidelijk graag in luxe en zorgde voor zijn eigen gemak want hij wilde mooie meubelen, sofas, stoelen met kussens, tapijten een piano, een viool, een violoncelle en opvallend genoeg wordt er hier ook weer melding gemaakt dat hij de keukenstoof van de pastorij liet opeisen, de pastoor is er dus zelf het slachtoffer van. We hebben eerder al gezien dat hij graag met veel vertoon strafte en blijkbaar schrok hij er ook niet voor terug om notabelen zoals de secretaris in de gevangenis te steken omdat hij een een opgeïste tuintafel en tuinstoelen niet kon leveren omdat hij ze niet had. Het is heel goed mogelijk dat de secretaris gewoon geen zin had om zijn eigen tuintafel en tuinstoelen in te leveren, maar dat blijft speculatie dat kunnen we niet bewijzen met wat hier geschreven is. Zelfs een vrouw die zonder paspoort aan haar eigen deur staat wordt met haar zuigeling in de gevangenis gestoken, zo ver ging volgens de pastoor de harteloosheid van deze heerschappen. We zien hier ook voor het eerst vermeld hoeveel boeren en burgers hij op één enkele dag naar het front stuurde, namelijk 120. Het is een feit dat in het operatiegebied de Ortskommandant de alleenheerser op de gemeente was en over werkelijk alles onafhankelijk kon beslissen en het laatste woord had. Dat had deze man duidelijk zelf goed begrepen, want als iemand een opmerking maakte over zijn beslissingen zei hij steevast “Ich binn der Köning der Gemeinde”. Tegen zijn brutale optreden hadden de mensen totaal geen verweer. In maart 1917 werd onder druk van heftig binnenlands en internationaal protest de verplichte tewerkstelling in het General-Gouvernement opgeschort en de meeste weggevoerden keerden in de loop van de zomer naar België terug. In het Etappengebied bleven de deportaties echter doorgaan tot het einde van de vijandelijkheden, maar de arbeiders werden vooral in de frontstreek in Frankrijk tewerkgesteld. Zij legden spoorwegen aan, groeven loopgrachten, spanden prikkeldraad of werkten aan de Hindenburg linie. Anderen werkten in de steengroeven of werden als houthakker ingezet. Op woensdag 4 april 1917 kwam de Marine jagdstaffel I op het vliegveld van Aartrijke aan. De juiste datum van aankomst verschilt naargelang de bron, zondag 15 april wordt ook als datum van aankomst vermeld, zeker is dat het in de eerste helft van April 1917 was. De term jagdstaffel (Jasta) maakt duidelijk dat het hier om gevechtsvliegtuigen ging. De bekende Theo Osterkamp maakte deel uit van de Marine jagdstaffel I en verbleef te Aartrijke, voor hij naar het vliegveld van Jabbeke werd overgeplaatst. Op vrijdag 6 april verklaarden de Verenigde Staten van Amerika de oorlog aan Duitsland nadat Duitsland door het torpederen van de Lusitania de wrevel van de Amerikanen had opgewekt (Ronse-30). Dat voorval leidde uiteindelijk 2 jaar later tot de Amerikaanse intrede in de oorlog aan de zijde van de geallieerden. Dat noopt er de Duitsers toe om hun laatste reserves in de strijd te werpen. Een onderofficier moet uitgeroepen hebben “Moeder kom naar onze nieuwe rekruten van zestig jaar kijken, wat gaan we daar mee aanvangen, daarmee zal de oorlog vlug gedaan zijn”. De man was duidelijk ontzet over de steeds oudere recruten die voor het verderzetten van de strijd werden opgeroepen, er werden hier dus Landsturm troepen in de strijd geworpen. Het oefenterrein in Zedelgem blijkt nog altijd in gebruik om de soldaten voor de gevechten te trainen. Volgens de pastoor vertrekken de soldaten echter huilend, trekkebenend en met grote tegenzin naar het front. 96
Op woensdag 11 april 1917 vaardigt Sixt von Arnim een verordening uit dat voertuigen die kunnen gebruikt worden om brieven en goederen te smokkelen en met een dubbele bodem, dubbele zitplanken, dubbele wanden, dekken of inzetkasten zijn uitgerust nog 14 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening mogen rijden. Bovenstaande constructies moeten binnen deze termijn verwijderd worden, maar de bezetter maakt een uitzondering voor alle kastjes, die onder de bestuurderszetel of onder de passagierszetel geplaatst zijn. De bestuurder van het voertuig is wel verplicht om ingebouwde bergplaatsen aan de militairen of ambtenaren te melden en ze te openen. Overtreden van één van deze bepalingen leidde tot de verbeurdverklaring van de wagen en/of een maximumgevangenisstraf van zes maand en/of een boete tot 1000 Mark. Alleen de Duitse militaire rechtbanken en Duitse militaire besturen zijn voor deze verordening bevoegd Op maandag 30 april 1917 scoorde Theo Osterkamp vanop het vliegveld van Aartrijke zijn tweede overwinning, de eerste bij de Marine Feld Jagdstaffel I (22). Op donderdag 10 mei 1917 worden 105 burgers uit Zedelgem naar het front gestuurd, op vrijdag 11 mei 100, op zaterdag 12 mei 45, iedere dag zonder ophouden (Ronse-31). Dit maakt duidelijk dat dagelijks grote aantallen burgers naar het front gestuurd werden om daar allerhande werkjes op te knappen zoals we hoger reeds besproken. Deze cijfers zal de pastoor hoogstwaarschijnlijk niet van de Duitsers zelf gekregen hebben, maar hij zal ze via de klagende burgerbevolking zelf opgeteld hebben wat ons meteen ertoe noopt om die cijfers met enige omzichtigheid te gebruiken, maar in orde van grootte zal het wel juist geweest zijn. Niemand ontsnapte want zelfs de kinderen moesten het vuil van de straten opruimen, wilgentakken trekken voor de paarden, kamillebloemen voor de legerapotheek en braambessen voor de officieren. De plaatselijke geestelijkheid en het gemeentebestuur worden naar de kommandantur geroepen en daar met allerhande straffen bedreigd omdat de burgers het uiterst gevaarlijke werk aan het front ontvluchtten. De uitroep “Verfluchte Krieg” weerklonk uit de mond van de beste stormtroepen die nat en beslijkt van het front naar Zedelgem terugkeerden na verlies van ganse companiën. Eind mei 1917 kwam de De Flieger Abteilung A231 op het vliegveld van Aartrijke aan. De A geeft aan dat dit een Flieger-Abteilung was die in opdracht van de artillerie voornamelijk voor artilleriewaarnemingen dienst deed. Op maandag 18 juni 1917 begon de tweede fase van de aanleg van het vliegveld van Aartrijke. Het gedeelte “Sparrappelhoek” gelegen dicht bij het kasteel d’Aartrijke in het zuidelijke stuk van het terrein werd erbij gevoegd. In eerste instantie was dit een reservevliegveld, maar naarmate er vanaf september 1917 meer eenheden op de basis gestationeerd werden werd dit ook een effectief vliegveld. Dit waren geen twee aparte vliegvelden want ze vormden één grote basis, in het noorden werd de basis begrensd door de Steenstraat, in het Oosten door de Aartrijkestraat, in het westen door de Zeeweg-zuid en in het zuiden door de Hogerokerstraat. Er waren vliegtuigbarakken bij de Aartrijkestraat bij het voormalige ouderlingengesticht. Andere stonden dicht bij de Sparappelhoek zelf, dicht bij de Zeeweg-zuid en de Sparappelstraat.
97
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende eenheden die op het vliegveld van Aartrijke gestationeerd waren met hun datum van aankomst en vertrek en waar gekend de naam van hun bevelhebber. Eenheid Marine Jagdstaffel I Flieger Abteilung A231 Flieger Abteilung A231 Schusta 10
Aankomst 4 of 15 april 1917 Eind mei 1917 20 december 1917 18 juli 1917
Vertrek 10 september 1917 13 september 1917 21 februari 1918 18 september 1917
Jasta 29
14 september 1917
27 november 1917
Jasta 29
6 oktober 1918
onbekend
Jasta 7
15 september 1917
1 maart 1918
Jasta 35 Flieger Abteilung A264 Jasta 51
18 september 1917 17 oktober 1917 27 december 1917
30 november 1917 15 november 1917 4 januari 1918
Jasta 51 Jasta 16 Jasta 14 Verschillende Belgische eenheden 1e Belgische Escadrille
5 februari 1918 7 februari 1918 3 oktober 1918 20 oktober 1918
1 maart 1918 14 maart 1918 15 oktober 1918
30 oktober 1918
Bevelhebber Gotthard Sachsenberg. (23) Hauptmann Paul von Winckler Oberleutnant Otto Schmidt tot 18 oktober 1917, dan Oberleutnant Harold Auffahrt Oberleutnant Harold Auffahrt Fritz von Bronsart Schellendorf Oberleutnant HansEberhardt Gandert Leutnant Heinrich Geigl Leutnant Hans Werner Walter Gallez
Het is vreemd dat Ronse noch het vliegveld van zijn eigen gemeente Zedelgem noch dat van Aartrijke vermeldt in zijn naoorlogse werk. Het vliegveld van Zedelgem was weliswaar heel klein, maar het was wel vlakbij de dorpskom van de gemeente gelegen dus elke vliegactiviteit moet voor de bevolking heel duidelijk waarneembaar geweest zijn. Het vliegveld van Aartrijke lag in volgelvlucht ongeveer even ver van de dorpskom van Zedelgem als dat van Jabbeke en het was eveneens een groot vliegveld waar vele eenheden gelegerd waren. Maar we hebben hierboven gezien dat Jabbeke het belangrijkste vliegveld in Noord-West-Vlaanderen was. Waarschijnlijk had Zedelgem ook meer rechtstreeks te lijden onder de vliegactiviteit en de geallieerde aanvallen op het vliegveld van Jabbeke. Jabbeke bleef bovendien in dienst van begin 1917 tot het eind van de oorlog terwijl Aartrijke slechts van begin 1917 tot half maart 1918 onafgebroken werd gebruikt. Toch kunnen we naar de echte reden waarom Ronse dit vliegveld niet vermeldde in zijn boek alleen maar gissen, misschien was er over dat van Aartrijke toevallig wat minder nieuws te rapen door de pastoor.
98
Op deze Luchtfoto de locatie van de belangrijkste Duitse vliegvelden rond Zedelgem
Op bovenstaande luchtfoto zie je centraal de locatie van het kleine vliegveld van Zedelgem met ten Noorden het vliegveld van Snellegem-Jabbeke, ten Oosten dat van Oostkamp en ten zuid-westen dat van Aartrijke. Op zaterdag 7 juli 1917 werden alle voorwerpen die helemaal of voor het grootste deel uit koper, nikkel, tin, aluminium of legeringen zoals brons of messing bestonden in beslag genomen. Kerkelijke, kunst- of geschiedkundige voorwerpen werden mits toestemming van de Ortskommandant of Etappenkommandant terug vrijgesteld. Dat betekende echter dat de Kommandanten in de praktijk gewoon hun zin deden, daarom werden niettegenstaande het feit dat kerkelijke goederen vrijgesteld waren toch de kerkklokken opgeëist. In deze context is het heel vreemd dat pastoor Ronse totaal niet schrijft over een inbeslagname van de kerkklokken te Zedelgem, zoals we later bij de bevrijding zullen zien zijn ze waarschijnlijk gespaard gebleven. Op woensdag 18 juli 1917 kwam Schusta 10 op het vliegveld van Aartrijke aan. Op dinsdag 31 juli 1917 begon de “ De “Vlaanderenslag” of de derde slag om Ieper maar die wordt meestal de Slag om Passendale genoemd (Ronse-32). Een kort overzicht waarbij we even van de tijdslijn afwijken moet duidelijk maken wat er tijdens de derde slag om Ieper allemaal gebeurde en moet deze korte passage in het boek van pastoor Ronse wat meer onderbouwen. Dit offensief waarbij veldmaarschalk sir Douglas Haig de Duitsers de genadestoot wilde toebrengen begon ondanks verzet van de Britse premier David Lloyd George. Haig wilde het Duitse 4e leger van generaal Sixt von Arnim verslaan, langs de kust oprukken en noordwaarts richting Oostende en Zeebrugge trekken om de havens die door de Britten als de gevaarlijkste Duitse onderzeebootbases werden aanzien te veroveren. Haig liet het Britse 5e leger van generaal Hubert Gough aanvallen over de ietwat hogere waterscheiding in het westen in de richting van Pilkem. In het noordwesten werd deze aanval gesteund door het Franse 1e leger van generaal François Anthoine en in het zuiden door het Britse 2e leger van generaal Herbert Plumer. Bij de aanval werden voor het eerst 216 Mark IVtanks ingezet. Doordat de Duitsers op de hoogte waren van deze plannen trokken ze een grote hoeveelheid artillerie en reserves bij deze frontsector samen. Ze legden zes hoofdweerstandsstellingen aan met een totale frontdiepte van tien kilometer. Door het mislukte voorjaarsoffensief van de Franse generaal Robert Nivelle was het moreel van de troepen gebroken en 99
was er in het Franse leger op grote schaal muiterij uitgebroken. Daardoor waren de Fransen niet in staat de Britten te ondersteunen en hadden de geallieerden niet het numerieke overwicht dat nodig was voor een doorbraak. Op 31 juli begon het ook onophoudelijk te regenen en de zware artilleriebombardementen van de Britten vernielden wel de afwatering maar lieten de meeste Duitse kazematten intact. De troepen kwamen vast te zitten in de modder en na een opmars van ten hoogste twee kilometer lag het offensief op donderdag 2 augustus 1917 stil en daarna dreven Duitse tegenaanvallen de Britten weer gedeeltelijk terug. Op donderdag 16 augustus 1917 werd de opmars hervat door het 5e leger dat meer naar het noorden Langemark aanviel maar daar op een hardnekkige verdediging van de Duitsers stootte. Aan doden en gewonden bedroegen de geallieerde verliezen 75000 man en de Duitse 50000. Eerst werd de Britse pers wijsgemaakt dat een grote overwinning was behaald maar toen grote hoeveelheden gewonden in de Britse hospitalen arriveerden viel de mislukking niet meer te verbergen en stortte aan het thuisfront de moreel in. Na een gevechtspauze tijdens een periode van warm weer die de grond liet opdrogen verschoof het offensief op zaterdag 22 september 1917 weer zuidwaarts en viel het Britse 2e leger van generaal Plumer de heuvelrug ten oosten van Ieper aan. Het was een aanval over een smal front begeleid door hevig artillerievuur en deze concentratie aan manschappen en artillerie veegde de voorste Duitse linie weg. Plumer vocht tot dinsdag 25 september 1917 bij de steenweg Ieper-Menen en beide kampen verloren daarbij 20.000 man voor een Britse terreinwinst van slechts 1 kilometer. Bij de verovering van het Polygoonbos (Polygon Wood) op woensdag 26 september 1917 verloren de geallieerden 17.000 man. Het Polygoonbos was voor de eerste wereldoorlog een militair oefenterrein geweest met een “butte” of “doel”, een kunstmatige heuvel om kogels op te vangen. Het offensief eindigde met de verovering van Broodseinde op donderdag 4 oktober 1917 en kostte 26000 geallieerde soldaten het leven. Aan Duitse zijde waren de verliezen even groot. Het Duitse opperbevel was hevig verontrust omdat het artillerievuur de Duitse eenheden sterk uitdunde, in feite had het leger in Vlaanderen de helft van zijn gevechtskracht verloren. Daarom overwogen ze zich terug te trekken en de laatste linies niet meer ten koste van alles te heroveren. De Australische aanval van donderdag 4 tot dinsdag 9 oktober 1917 bij Passendale, meer bepaald in de omgeving van “Tyne Cot cemetry” werd door noodweer sterk gehinderd. Door hevige regenval werd het terrein volledig onbegaanbaar gemaakt. Generaals aan beide zijden beschreven het terrein als een hel op aarde, dit waren de slechtste gevechtsomstandigheden ooit. De helft van het terrein bestond uit modder waar men slechts op kon lopen door er planken overheen te leggen, de andere helft was water waarin duizenden halfvergane lijken ronddreven. Mannen verdronken in het slijk en het water en waren reddeloos verloren en werden ook nooit teruggevonden. De Australiers verloren 13000 man maar boekten weinig vooruitgang, toch veroverden ze de eerste Duitse verdedigingslijn en de errond liggende kazematten en bunkers. Haig wilde voor de winter tot een doorbraak komen en viel op vrijdag 12 oktober 1917 zonder succes Passendale aan en verloor daarbij opnieuw 13000 man. Duizenden gewonden bleven stervend in het niemandsland achter. Op zondag 14 oktober stonden de Duitsers toe dat lijken en gewonden werden opgehaald. Toen de Canadese troepen het op vrijdag 26 oktober 1917 weer probeerden werd hun opmars vertraagd door de modder en het Duitse gifgas. Op dinsdag 6 november 1917 viel Passendale dat niet meer was dan een vlek rode bakstenen in de modder en leek de derde slag om Ieper ten einde. Toen luitenant-generaal Sir Launcelot Edward Kiggell de volgende dag in een auto het front bezocht barstte hij in tranen uit en mompelde : “Good God did we really send our men to fight in that ?”, men antwoordde hem “It’s worse further down…”. Kigell was chef van de generale staf van Sir Douglas Haig en die werd ontslagen onder politieke druk van eerste minister David Lloyd George doordat de geallieerden geen beslissend resultaat boekten in de slag om Passendale. Tussen 31 juli en 1 december verloren de Britten 448614 man aan doden, gewonden, zieken, deserteurs, vermisten en krijgsgevangenen. De 100
Duitse verliezen in Vlaanderen bedroegen gedurende dezelfde periode 270710 man, de Fransen verloren 8500 man. Dit was een enorme slachting voor een opmars van slechts 8 kilometer. Sir Douglas Haig kreeg de schuld omdat hij geen doorbraak kon forceren, de man dacht dat de Duitsers op instorten stonden en wilde daarom niet opgeven. Hij bleef echter toch Brits opperbevelhebber in Frankrijk. Het was een geplande uitputtingsslag, waarbij de optimistische doelstellingen van Haig een voorwendsel waren om de onwillige politici over de streep te trekken. Het hoofddoel, namelijk een belangrijk deel van het Duitse leger door de Britse artillerie uit te schakelen werd echter bereikt. Niettegenstaande dat geldt de slag tegenwoordig als het voorbeeld van een zinloze aanval, nog meer dan de slag aan de Somme. Het Duitse leger was uitgeput bij het einde van de slag op zaterdag 10 november 1917, maar de nu gevormde saillant bij Passendale was niet te verdedigen. De Canadezen die ze gedurende de winter hielden leden daarbij verschrikkelijke verliezen door Duits vuur. De reserves waren opgebruikt en daarom kon Haig op dinsdag 20 november het succes van de tanks tijdens de slag om Kamerijk niet uitbuiten. De politici walgden van de slachting en weigerden versterkingen naar het front in Vlaanderen te sturen. Net dat maakte het Britse leger erg kwetsbaar bij het Duitse voorjaarsoffensief. In april 1918 ging alle terreinwinst weer verloren na korte tijd tijdens de vierde slag om Ieper. Uit het boek van pastoor Ronse leren we dat Keizer Wilhem in de tijdspanne augustus-oktober 1917 te Zedelgem de Duitse officieren kwam schouwen aan Zuidwege en bij de Arendwijk. Hij kwam hen hier moed inspreken voor de derde slag bij Ieper. De keizer logeerde toen op het kasteel Baesveld en op maandag 20 augustus was er op de vandaag nog bestaande weide voor het kasteel, een militaire parade met uitreiking van eretekens. Van die parade zijn ook foto’s gemaakt die het kasteel duidelijk herkenbaar tonen. Naast de koning van Saxen en hertog Albrecht von Würtemberg was de keizer de voornaamste gast die tijdens de oorlog op het kasteel van de familie de Kerckhove d’Ousselghem logeerde. Reeds van bij het begin van de oorlog was het kasteel een onderkomen voor Duitse officieren geweest en Baron de Kerckhove was daar allerminst enthousiast over omdat hij een deel van zijn kasteel moest afstaan. Dat er bij de Arend en bij Zuidwege toen ook een troepenschouwing geweest is zoals Ronse vermeldt lijkt heel waarschijnlijk. Het kasteel was een ideale verblijfplaats want niet te dicht bij het front, goed gecamoufleerd in de bossen en met ideale verbindingen naar het front en het etappengebied door nabijheid van trein, tram en wegverbindingen. Op zondag 5 augustus 1917 verongelukten “Flieger” Paul Dreier en Georg Meyer te Aartrijke toen ze met hun toestel crashten op het vliegveld tijdens een testvlucht. In augustus 1917 werd het Quartieramt opgericht zodat de Duitsers zelf aan de officieren hun logiestickets konden overhandigen. Het Quartieramt zorgde ook voor de logistieke uitrusting van de Duitse troepen, er werden bijvoorbeeld meubelen aangeschaft voor de ingekwartierde soldaten en officieren. Reeds van bij het begin van de oorlog werden troepen in scholen en openbare gebouwen ondergebracht, maar ook bij particulieren. Dat hebben we hogerop reeds besproken. Op donderdag 9 augustus 1917 beslist opperbevelhebber Sixt von Arnim via verordening dat de ambtelijke taal in Vlaanderen het Vlaams is. Het wordt in het Vlaamse bestuursgebied de officiële taal van alle overheden, staatsambtenaren, de provincies, gemeenten en de inrichtingen en instellingen van deze bestuursniveaus. Ook in de scholen, onderwijsinstellingen en voor het onderwijzend personeel wordt ze de officiële taal. Deze taalregels gelden voor intern gebruik, voor de onderlinge betrekkingen tussen de diensten, voor ambtelijke contacten met Wallonië, voor schriftelijke betrekkingen met het publiek, en voor de openbare mededelingen, bekendmakingen en opschriften. De centrale overheidsdiensten, waarvan het ambtsgebied zich ook over het Waals bestuursgebied uitstrekt, mogen voor het Waalse bestuursgebied de Franse taal gebruiken. In de gemeenten Anderlecht, Kuregem, Brussel, Elsene, Etterbeek, Sint-Gillis, Jette, Sint-Joost-ten-Node, Koekelberg, 101
Laken, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek, Ukkel en Vorst mogen de ambtelijke contacten met privépersonen in het Frans gebeuren, indien de belanghebbenden zelf deze taal hanteren. In deze gemeenten mag een Franse vertaling toegevoegd worden bij de openbare mededelingen, bekendmakingen en opschriften. De bepalingen van deze verordening zijn eveneens van toepassing op de bankbiljettenafdeling van de “Sociétè Générale de Belgique”, op de Nationale Bank van België, op de Algemene Spaar– en Lijfrentekas, op de Nationale Maatschappij van Waterleidingen, op de tram- en buurtspoorwegmaatschappijen, op de openbare instellingen voor de levering van licht en drijfkracht, op de instellingen van openbare steun en op alle andere inrichtingen, instellingen, maatschappijen en personen, die een openbare dienst vervullen. Het hoofd van het burgerlijk bestuur voor Vlaanderen (“Verwaltungschef für Flandern”) zal de nodige bepalingen uitvaardigen met het oog op de uitvoering van deze verordening. Hij is bevoegd om uitzonderingen toe te staan voor een overgangsperiode. Hij kan deze bevoegdheid naar de voorzitters van het burgerlijk bestuur(Präsidenten der Zivilverwaltung) delegeren. In het Operationsgebiet waar ook Zedelgem toe behoort zullen de betrokken Präsidenten der Zivilverwaltung de nodige uitvoeringbepalingen uitvaardigen en kunnen ze tijdens een overgangsperiode uitzonderingen toelaten. Op maandag 27 augustus 1917 kwam Jasta 2 op het vliegveld van Jabbeke-Snellegem aan. Terwijl de eenheid op Jabbeke-Snellegem gebaseerd was mocht “Leutnant” Paul Baumer, een van de meest beroemde Duitse luchtazen zichzelf voor het eerst een aas noemen toen hij vanop dit vliegveld zijn vierde, vijfde en zesde van een reeks van 43 bevestigde overwinningen haalde. Op 2 november 1918 kreeg Baumer daarvoor de “Pour le Mérite”, de hoogste onderscheiding van het Duitse keizerrijk. Op zaterdag 8 september 1917 verordende Sixt Von Arnim de opeising van alle wol in matrassen en kussens. Net voor de strenge winter van 1917 kon het opeisen van wol niet op een slechter moment gekomen zijn. Gutta-percha, balata, gebruikte en ongebruikte biljartbanden van rekgom en volle rekgombanden, behalve deze van kinder en ziekenwagens werden diezelfde dag ook door het A.O.K. opgeëist. Ook de drijfriemen werden in 1917 opgeëist waardoor de Belgische industrie volledig lam kwam te liggen. Op overtredingen van deze verordening stond een straf van 50000 mark of een gevangenisstraf van 3 jaar. Op donderdag 13 september 1917 vertrok Flieger Abteilung A231 van het vliegveld van Aartrijke naar dat van Jabbeke. Op vrijdag 14 september 1917 kwam Jasta 29 op het vliegveld van Aartrijke aan. Jasta 29 was voordien gestationeerd geweest op twee andere vliegvelden van het 4e Duitse leger, namelijk te Handzame en Torhout. Op dinsdag 18 september 1917 kwam Jasta 35 naar het vliegveld van Aartrijke vanuit het “IchtegemEngel” vliegveld dat ook wel “Vijver” of “Ichtegem” werd genoemd. Op zondag 30 september 1917 verliet Jasta 2 het vliegveld van Jabbeke-Snellegem. Op donderdag 11 oktober 1917 werd korporaal Zimmerman in een niet nader omschreven ongeval op het vliegveld van Aartrijke gewond. Op woensdag 17 oktober 1917 kwam de Saxische Flieger Abteilung A 264 die eerder dienst gedaan had bij het 6e Duitse leger naar het vliegveld van Aartrijke en werd dus bij het 4e Duitse leger gevoegd. Op zaterdag 10 november 1917 worden door een verordening van opperbevelhebber Sixt von Arnim betreffende het gebruik van de Vlaamse taal in Vlaanderen, de gemeenten Orroir, Amougies en Rozenaken bij het Vlaamse taalgebied gevoegd.
102
Op vrijdag 30 november 1917 verliet Jasta 35 het vliegveld van Aartrijke en meteen ook de sector van het 4e Duitse leger om zich bij het 2e leger te voegen. Tijdens de strenge winter van 1917 werd veel koude geleden omdat de steenkoolschaarste aanhield. Op donderdag 20 december 1917 keerde Flieger Abteilung A231naar het vliegveld van Aartrijke terug. Op donderdag 27 december 1917 kwam Jasta 51 meteen bij zijn oprichting naar het vliegveld van Aartrijke en de eenheid zou tijdens zijn ganse bestaan bij het 4e Duitse leger blijven.
103
Operation Michaël en de bevrijding van Zedelgem Op vrijdag 4 januari 1918 werd Jasta 51 van het vliegveld van Aartrijke naar het vliegveld van Wingene overgeplaatst. Op dinsdag 5 februari 1918 keerde Jasta 51 naar het vliegveld van Aartrijke terug. Op donderdag 7 februari 1918 kwam Jasta 16 van de sector van het 7e Duitse leger naar het vliegveld van Aartrijke. Op donderdag 21 februari 1918 stierf Unterofizier Rudolf Lingenfelder van Jasta 16 op het vliegveld van Aartrijke tijdens een crash. Op vrijdag 1 maart 1918 verliet Jasta 51 definitief het vliegveld van Aartrijke. Op zondag 3 maart 1918 werd tussen Duitsland en Rusland de vrede van Brest-Litovsk gesloten die voor de Duitsers een einde maakte aan de twee fronten oorlog. Dit liet hen toe om massaal manschappen van het Oostelijk front naar het westen te verplaatsen en zo een poging te doen om de oorlog in het westen alsnog in hun voordeel te beslechten. Ronse vermeldt de vrede van BrestLitovsk op een cryptische manier in zijn boek zonder de vrede van Brest-Litovsk te noemen : “In het Oosten slaat hij hen mee” (Ronse-33). Ronse beschrijft in dezelfde paragraaf ook hoe de in Zedelgem gelegerde Saksische soldaten de Beiersche soldaten aanvallen omdat ze niet meer in de Beiersche kantines binnen mogen. Het Duitse leger was in die tijd nog geen eenheidsleger maar een verzameling van de legers van de verschillende “Länder” die deel uitmaakten van het keizerrijk. De Duitse overheid komt vruchteloos tussen bij dat gevecht en de soldaten verzetten er zich ook straffeloos tegen want de officieren hebben alle gezag verloren bij de de oorlogsmoede soldaten. Alle pogingen om tot een onderhandelde vrede te komen draaien op niks uit en wat nu “Het Lenteoffensief” of de “Kaiserschlacht” genoemd wordt was een combinatie van aanvallen van het Duitse leger aan het westfront tijdens de lente en zomer van 1918. Op donderdag 14 maart 1918 vertrok Jasta 16 van het vliegveld van Aartrijke naar de sector van het 2e Duitse leger. Vanaf half maart 1918 was het vliegveld van Aartrijke niet meer in gebruik door Duitse eenheden maar het bleef wel een reserve vliegveld tot het begin oktober 1918 voor korte tijd weer in gebruik werd genomen. Op donderdag 21 maart 1918 begonnen de eerste aanvallen van de “Operation Michael”. De offensieven waren van bij aanvang zeer succesvol en de geallieerde loopgraven werden doorbroken. De Duitsers slagen er tijdens deze gevechten in om de Kemmelberg te veroveren en doen een nieuwe poging om Ieper in te sluiten en zo naar Calais op te rukken. Bij de Somme werden de Britse linies overrompeld en rukten de Duitsers in twee dagen tijd 25 kilometer op. Toen de Britse bevelhebber, generaal Haig om versterkingen verzocht werden de Fransen ook bij Parijs aangevallen en generaal Pétain vond het belangrijker om de hoofdstad te verdedigen. Ook hier werden de loopgraven aanvankelijk doorbroken en Keizer Wilhelm II was daarom buiten zichzelf van vreugde. De Duitsers waren met de doorbraak echter niets opgeschoten, want de enige opdracht die ze hadden was "oprukken", maar toen ze verder oprukten, kwamen ze buiten de dekking van hun eigen artillerie terecht. Bovendien moest de infanterie door het oude slagveld aan de Somme trekken. De loopgraven lagen er nog, compleet met mijnen, prikkeldraad en modder. Veel soldaten waren ook ondervoed en ze werden dus snel van de gevechten afgeleid : als ze een voedseldepot vonden dan werd dat geplunderd en vergaten ze hun opmars. Er werd zo hard gevochten dat van een
104
gans regiment slechts 17 soldaten naar Zedelgem terugkeerden. De gekwetste krijgsgevangenen die zij met zich meebrengen zijn zeer hoopvol. Op vrijdag 22 maart 1918, net na het begin van het Duitse lenteoffensief stierf Cyriel Korneel Clarebout uit Vlamertinge bijgestaan door pastoor Ronse in het lazaret te Zedelgem (Ronse-34). Blijkbaar is er op een gegeven ogenblik tyfus uitgebroken op de gemeente en laten verschillende burgers daarbij het leven. Pastoor Ronse wijt het ontstaan van de typhus epidemie aan het “vuil oorlogsvolk”. Tyfus is een van de meest voorkomende ziekten met een koortsig verloop in de warme klimaatgebieden. Deze ziekte wordt veroorzaakt door de tyfusbacil Salmonella typhi. Meestal komt de ziekte voor in de vorm van een epidemie en ze is zeer besmettelijk. Meestal verloopt de besmetting via besmet voedsel, drinken of sanitaire inrichtingen. Door gebrekkige hygiëne raakt het drinkwater besmet. Typhus speelt zich meestal niet in het maag-darmkanaal af, dit in tegenstelling tot cholera. Meestal bedoelt men buiktyfus, de lichter verlopende variant paratyfus is er moeilijk van te onderscheiden. Uit Ronse’s boek leren we op pagina 283 dat er 8 inwoners aan deze tyfus epidemie gestorven zijn. Er was een groot “Lazaret” (verbandpost) ingericht in de klassen van de St-Leo school, in de gildezalen en in een aantal barakken met een hulpafdeling in de gemeenteschool. Ook in de vlakbij gelegen abdij van Zevenkerken was een Duits Lazaret gevestigd. De zusters van de meisjesschool werden opgeëist om dienst te doen als verpleegster in het lazaret te Zedelgem. Al rap lag het lazaret op het dorp, dat op bovenstaande locatie’s was gevestigd, vol met soldaten en zieke burgers uit de omtrek. Ronse geeft aan dat er dagelijks meer en meer gekwetsten toekomen in het lazaret zowel soldaten als burgers die door artillerieaanvallen of schrapnels gekwetst zijn. De Duitsers voeren ook gekwetste Belgische en Engelsche krijgsgevangenen van het front aan. Een van hen was de bovenstaande jongeman uit Vlamertinge. Op de gedenkplaat voor burgerlijke en militaire doden te Vlamertinge staat inderdaad Cyriel Korneel Clarebout vermeld als gestorven te Zedelgem op vrijdag 22 maart 1918. Cyriel Clarebout behoorde tot de 2e Compagnie van het 1e Bataljon van het 3e jagers te voet. Na oorspronkelijk te Zedelgem begraven te zijn werd Cyriel na de oorlog herbegraven op de militaire begraafplaats van Keiem op 10 januari 1924 (graf 381). De pastoor schrijft dat hij stierf in zijn armen terwijl hij zijn liefde voor zijn vader en moeder uitte. De pastoor bereidde ook twee Italiaanse soldaten op de dood voor en hij gaf ook de laatste sacramenten aan burgers die ver van huis of naar het front gestuurd een dodelijke ziekte opliepen. De pastoor ziet in die periode lijden in overvloed, maar er zijn ook veel krijgsgevangen Belgen die na streng verhoor naar het krijgsgevangenkamp worden gestuurd. Vreemd dat we in het boek van Ronse geen enkele vermelding vinden van de Spaanse griep die in 1918 zoveel dodelijke slachtoffers eiste, ook onder de burgerbevolking. Hoewel het de Spaanse griep genoemd wordt, ligt de oorsprong van deze ziekte naar alle waarschijnlijkheid in de Verenigde Staten. Dit nieuwe virus, van het subtype H1N1, heeft uiteindelijk geleid tot de pandemie. Het werd Spaanse griep genoemd, omdat kranten in Spanje, een neutraal land in de Eerste Wereldoorlog, er het eerst over berichtten. Het virus werd voor het eerst ontdekt in maart 1918 op de militaire basis Fort Funston in Kansas en verspreidde zich van daaruit naar andere legerbases in de VS. Met de Amerikaanse troepentransporten naar Europa, begon het zijn tocht over de oceaan. De Spaanse griep begon met hoge koorts, hoesten, spierpijn en keelpijn, gevolgd door extreme vermoeidheid en flauwtes. Men verloor zoveel energie dat men niet meer kon eten noch drinken. De ademhaling werd steeds moeilijker en binnen enkele dagen trad de dood in. De ziekte had de opmerkelijke eigenschap om jonge volwassenen te treffen, in tegenstelling tot echte griepepidemieën waarbij kinderen en senioren de ziekte krijgen en de senioren het grootste risico lopen. In augustus 1918 had de helft van de Amerikaanse soldaten in Europa de ziekte: 43.000 man overleefden het niet. De ziekte sloeg snel over naar andere legerkorpsen, ook de Duitse. Toen de oorlog eindigde en soldaten terugkeerden naar huis werden ze feestelijk onthaald. Door de massabijeenkomsten die daarmee gepaard gingen verspreidde het virus zich als een schokgolf. In 105
Frankrijk stierven 200.000 mensen, in Engeland 400.000, in Nederland 27.000. De meest voorzichtige schattingen komen op 20 tot 40 miljoen doden wereldwijd En net zo snel als het kwam, verdween het virus ook weer, eind 1919 was de epidemie voorbij. Op dinsdag 26 maart 1918 wordt generaal Foch (24) op vraag van de Britten en Fransen benoemd tot generalissime van de geallieerde legers en komt zo aan het hoofd van alle geallieerde strijdkrachten. De generaal maakt alle beschikbare reserves vrij om de opmars van de Duitsers te stoppen(Ronse-35). In het boek van Ronse staat de benoeming van Foch aan het hoofd van de geallieerde legers vermeld achter de raid op Zeebrugge en geeft zo de indruk dat dit later gebeurde, maar het omgekeerde is waar, dit illustreert nogmaals dat wat Ronse schreef geen chronologisch historisch overzicht was maar eerder een algemeen sfeerbeeld en een verzameling soms chaotische herinneringen. Zedelgem heeft tijdens deze periode enorm te lijden onder de bezetting, vooral de opeisingen van mensen en materieel zijn heel zwaar. Het is ook een periode waarin de geallieerden enorm veel bombardementen op vijandelijke stellingen en treinen uitvoeren, ook te Zedelgem. De tactische bedoeling daarvan was duidelijk om de aanvoer van versterkingen onmogelijk te maken en zo de offensieven van Operation Michael tot staan te brengen. Tegen donderdag 28 maart 1918 was het front weer stabiel nadat de Britten zich hergroepeerden en de aanval bij Arras opvingen. Ludendorff kraaide victorie en de keizer en veel Duitsers met hem geloofden dat de overwinning nakend was. Hen was namelijk gelukt waar de geallieerden in drie jaar nooit in waren geslaagd, namelijk de loopgravenlinie doorbreken. Ze hadden ook veel terrein veroverd en waren op sommige plaatsen zelfs verder opgerukt dan in 1914. Het was een pyrusoverwinning omdat het veroverde gebied geen enkele strategische waarde had, concrete strategische doelen waren ook niet vooropgesteld ze moesten alleen zo ver mogelijk oprukken. Het terrein werd ten koste van veel munitie en mensenlevens veroverd en de Duitse artillerie kon niet volgen. De Britten verloren weliswaar veel terrein en materieel maar ze bleven een aaneengesloten front vormen. Er heerste ook een munitietekort, maar verblind door het success zette Ludendorff operatie Michael verder en begon nog meer offensieven. Deze dienden echter ook geen enkel strategisch doel en ze vertoonden hetzelfde patroon : eerst een doorbraak gevolgd door een opmars en vervolgens stagnatie van het front. Vaak wordt het mislukken van Operatie Michael toegeschreven aan de snelle komst van duizenden Amerikaanse troepen die de Duitse aanval tot staan brachten en hen terugdreven. De Amerikanen waren echter op dat ogenblik nog maar net begonnen met de opbouw van hun landleger in Europa en hadden veel achterstand in materieel. In het begin waren ze zelfs geïntegreerd in Britse of Franse divisies of legers. Omdat ze zelf geen artillerie hadden moesten ze er ook lenen. Ze hadden op dat ogenblik ook niet de frontervaring die hun Duitse tegenstanders en Frans-Britse bondgenoten na bijna vier jaar oorlog hadden opgebouwd. De deelname van de Amerikanen was van grote psychologische waarde, maar het zou overdreven zijn de geallieerde overwinning alleen aan hen toe te schrijven. De Duitsers zagen wel degelijk de dreiging die uitging van een land met 90 miljoen inwoners, een oppervlakte van miljoenen vierkante kilometer, met volledig ongeschonden fabrieken die na verloop van tijd tienduizenden kanonnen zouden kunnen produceren. De VS bezat bovendien ook één van de grootste marines ter wereld. Militaire kopstukken als Ludendorff beseften dat de tijd in Duitslands nadeel speelde, omdat de Amerikanen dan voor alle eerder genoemde gebreken een oplossing zouden vinden. Dat was ook de reden voor de Kaiserschlacht : Amerika mocht niet actief aan de oorlog kunnen deelnemen. Voor de Amerikanen klaar waren moesten de Britten en daarna de Fransen verslagen worden. Zowel militairstrategische als moreel was het mislukken van de Kaiserschlacht voor de Duitsers zwaar te verteren. Want nu konden de Amerikanen ook actief aan de strijd deelnemen en tegen de gecombineerde strijdkrachten van Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten zou Duitsland niet opgewassen zijn. De troepen te velde hadden dat eerst nog niet door omdat ze net kilometers ver waren opgerukt. Ook de Duitse bevolking werd door de censuur en overdreven berichten over de eigen successen volledig in het ongewisse gelaten. Op woensdag 3 april 1918 kwam de Marine Jagdstaffel 2 waarover Theo Osterkamp het bevel voerde op het vliegveld van Snellegem-Jabbeke aan, voorheen was Osterkamp in Aartrijke gelegerd zoals we 106
gezien hebben. Voor het vieren van zijn 21e overwinning werd een groot feest georganiseerd in het kasteel de Pélichy. Het was een feest met “Wein, Weib und Gesäng” wat laat vermoeden dat menigeen van de deelnemers de volgende dag een serieuze kater moet gehad hebben. Aan dergelijke uitspatingen werd natuurlijk ook in de wijde omgeving de nodige ruchtbaarheid gegeven via de dienstbodes van het kasteel. Tegen zondag 14 april 1918 leidt generaal Foch in naam nu het ganse Franse front. Op dinsdag 23 april 1918 voerden de Britten een raid uit op de haven van Zeebrugge. Een raid op Zeebrugge werd initieel in detail bestudeerd in 1915 door Vice Admiraal Sir Reginald Bacon, toenmalig commandant van de Dover Patrol. De raid werd formeel voorgesteld op de admiraliteit in 1917 door admiraal Sir John Jellicoe maar werd niet goedgekeurd totdat vice-admiraal Sir Roger Keyes Bacon’s plan aanpaste tot een blokkade operatie die het voor Duitse schepen en duikboten moeilijk zou maken om de haven te verlaten. De raid werd formeel goedgekeurd door de Britse admiraliteit in februari 1918 en werd twee maanden later uitgevoerd. De kruisers die betrokken waren in de blokkade daarbij inbegrepen HMS Vindictive werden uitgerust in Chatham. De Iris, Daffodil en de duikboten werden in Portsmouth uitgerust en van onnodige uitrusting zoals hun masten ontdaan. Op dinsdag 2 april 1918 was de eerste gelegenheid voor de raid en de vloot zeilde dan ook uit (Ronse-36). Zeebrugge werd gebombardeerd door het 65e squadron vanuit Duinkerken. Het success van de raid hing af van rookschermen om de Britse schepen voor het vuur van de Duitse kustartillerie te beschermen. De windrichting was echter ongunstig en de aanval werd daarom afgeblazen. Zeebrugge was zichtbaar voor de vloot en de vloot voor de Duitsers in Zeebrugge. Zevenenzeventig schepen van alle afmetingen, sommige met hun lichten reeds uitgeschakeld moesten een scherpe bocht naar het westen maken om terug te keren naar hun basis. Tijdens mijn jeugdjaren vertelde Valère Jodts die toen samen met echtgenote Renhilde een klein kruidenierswinkeltje had in de Ruddervoorsestraat vlak bij het station (nu nummer 84) dat ze vanuit dat huis tijdens de eerste wereldoorlog de aanval op Zeebrugge konden zien, hij vermelde er specifiek bij dat ze de vliegtuigen vanuit Zedelgem konden zien bombarderen. Valère en Renhilde waren de schoonouders van de bekende en onlangs overleden meester Roger Schreel. Ik vermoed gezien de afstand dat wat hij zag een van de veelvuldige bombardementen op Brugge moet geweest zijn. Op 23 april werd een tweede poging gedaan samen met een raid op de buurhaven van Oostende. Ronse zit in zijn boek dus 5 dagen verkeerd bij het dateren van de Raid op Zeebrugge. De raid begon met een afleiding tegen de 1,6 kilometer lange havenmuur van Zeebrugge. De aanval werd geleid door de oude kruiser Vindictive samen met twee Mersey ferries, de Daffodil en de Iris II. De drie schepen waren vergezeld van twee oude duikboten die waren gevuld met explosieven om het viaduct dat de muur met het vasteland verbond op te blazen. Vindictive moest een strijdmacht van 200 Royal Marines bij de ingang naar het kanaal naar Brugge aan land brengen om Duitse geschutsposities uit te schakelen. Op het ogenblik van de landing veranderde de wind en het rookscherm dat het schip moest camoufleren werd van het land weggeblazen. De mariniers raakten onmiddellijk onder hevig vuur en leden veel verliezen. Vindictive werd gespot door Duitse geschutsposities en werd zo gedwongen om op de verkeerde plaats te landen wat leidde tot het verlies van de vuursteun van zware kanonnen voor de mariniers. De duikboot HMS C3 vernielde het viaduct. De poging om drie oude kruisers te laten zinken om de verkeersstroom in en uit de haven van Brugge-Zeebrugge te blokkeren mislukte. De mislukking van de aanval op de muur resulteerde in hevig vuur op de drie blokschepen HMS Thetis, Intrepid en Iphigenia die gevuld waren met beton. Thetis raakte niet bij de kanaal ingang en werd voortijdig tot zinken gebracht nadat het een obstructie raakte. De twee andere schepen werden tot zinken gebracht in het nauwste deel van het kanaal. De duikboten C1 en C3 waren oud, elk met een vrijwillige bemanning van nog een officier en 4 matrozen naast de commandant. Ze hadden vijf ton amatol in hun boeg gestapeld en moesten in het viaduct gedreven worden en dan opgeblazen om te voorkomen dat versterkingen van het Duitse garnizoen de muur zouden kunnen bereiken. De bemanningen moesten de duikboten verlaten kort voor de botsing met het viaduct zo de onderzeeërs alleen verder laten varen. Maar tijdens de overtocht van Dover raakte C1 los van het slepende schip en kwam te laat om aan de operatie deel te nemen. De blokkade schepen waren niet in de correcte positie wanneer ze tot zinken gebracht 107
werden en slaagden er slechts in het kanaal voor enkele dagen te blokkeren. De Duitsers verwijderden twee pieren in de westelijke oever van het kanaal dicht bij de blokschepen en baggerden een kanaal door het slib dicht bij het achterste stuk van de blokkadeschepen. Bij hoogtij konden de Duitsers zo duikboten voorbij de blokkadeschepen krijgen. Van de 1700 man die bij de operatie betrokken waren werden er meer dan 200 gedood en 300 gewond. De Duitse verliezen bedroegen acht doden en zestien gewonden. De pastoor heeft het dus ook bij het verkeerde eind als hij beweert dat er geen duikboten meer uit de haven konden zoals we hierboven zagen, want de raid was op dat gebied een mislukking. Op woensdag 29 mei 1918 staat op pagina 2 van de “Gazette van Moline” (28) een klein artikeltje dat betrekking heeft op Veldegem en Zedelgem : “Uit Belgie Veldeghem. – Sedert 4 maanden zijn de kerken en de scholen in gebruik genomen door de Duitschers. De Zusters wonen bij den timmerman C.Coudenys. School en kerkelijke diensten worden gedaan in het lokaal. Sedert 12 October vervangt de E.H. Callewaert van Couckelaere, den heer onderpastoor Van Eecke. Voor dezen die er belang in stellen laten we hier weten dat de volgende personen en hunne families nog in goede gezondheid verkeeren : De familie Henri De Puydt, brouwer te Aartrijcke; E.H. Priem, onderpastoor van Aartrijcke; De onderwijzers van Veldeghem; Henri De Muydt, burgemeester van Zedelgem; Hector Lievens, schepen; Hr. Vyncke, secretaris; Madame Vande Voorde; E.H. Ronse en E.H. Debaudt; Dr Boheyt en familie”. In juni 1918 wordt het gezag van generaal Foch ook uitgebreid tot het Italiaanse front.
Tegen 2 juni 1918 moest iedereen vanaf de leeftijd van 10 jaar een eenzelvigheidsbewijs hebben. Op maandag 15 juli barstte de tweede slag aan de Marne los. De generaals Ludendorff en von Hindenburg geloofden dat een offensief in Vlaanderen eindelijk de Duitsers de overhand in de oorlog zou geven. Als afleidingsmanoeuvre hadden ze dit offensief langs de rivier de Marne gepland. 23 Duitse divisies vielen het Vierde Franse Leger aan ten oosten van Reims en 17 andere Duitse divisies vielen het Zesde Franse Leger aan ten westen van de stad tussen Soissons en Reims. De Duitsers hoopten zo een wig te kunnen drijven tussen de Franse legers. Met hulp van de Amerikaanse, Britse en Italiaanse troepen werd de oostelijke aanval nog dezelfde dag tot staan gebracht. De Duitsers braken ten westen van Reims wel door de Franse linies en konden ongeveer 15 kilometer oprukken. Op woensdag 17 juli stopten de geallieerden ook de westelijke opmars bij Reims. Op donderdag 18 juli volgde een groot tegenoffensief van de geallieerden met 24 Franse divisies en 350 tanks. Op vrijdag 19 juli kwam het II Bayerische infanterie regiment te Zedelgem aan. Ze bleven op Zedelgem tot en met 25 augustus om de soldaten op te leiden en te hergroeperen. Op zaterdag 20 juli moesten de Duitsers die aan alle kanten werden aangevallen zich terugtrekken. Tijdens de tweede slag aan de Marne werden de Duitsers door de Fransen tegengehouden en dit keer niet vanwege Duitse twijfel maar door de taaie Franse verdediging en de hierboven genoemde tekortkomingen bij de Duitsers. De Fransen en de Britten hadden bijgeleerd en hadden tactische hervormingen doorgevoerd en hun tactiek gebaseerd op de Duitse. Ze lieten echter de infanterie nooit verder oprukken dan het bereik van hun eigen artillerie. Ze veranderden ook van schietpatroon : eerst werden de vijandelijke kanonnen uitgeschakeld door artilleriegranaten, daarna werden de vijandelijke kanonniers uitgeschakeld met gifgas. De Duitsers kregen aan steeds meer zaken gebrek en werden steeds verder teruggedreven. Ook rond Reims en in België liepen de Duitse offensieven vast. De verliezen tijdens de Tweede Slag bij de Marne waren hoog : 168.000 Duitsers, 95.000 Fransen, 13.000 Britten en 12.000 Amerikanen sneuvelden. Door de geallieerde overwinning werd het geplande Duitse offensief in Vlaanderen uitgesteld en later afgesteld. 108
Op donderdag 8 augustus 1918 lanceerden de geallieerden een massale aanval met 400 tanks: Ludendorff sprak over een 'Zwarte Dag' voor het Duitse Leger. Van de overige geplande Duitse aanvallen kwam niets meer terecht. De tegenaanval was rampzalig voor de Duitsers, ze verloren steeds meer terrein en ook de discipline van de soldaten begon te wensen over te laten. De Kaiserschlacht was een gok geweest van Ludendorff en die had hij verloren en hij was bovendien ook zijn inzet kwijt. De geallieerde tegenaanval was samen met de blokkade en het wegvallen van de bondgenoten één van de factoren die in november 1918 tot de Duitse ineenstorting leidden. Ludendorff slaagde er echter behendig in om alles af te schuiven op de nieuwe linkse republikeinse regering en dat gaf aanleiding tot de fameuze dolkstootlegende die de nazi’s later gretig zouden gebruiken. Op dinsdag 13 augustus 1918 werd een raid uitgevoerd op het vliegveld van Jabbeke-Snellegem. Pastoor Ronse brengt deze overval op het vliegveld ook ter sprake in zijn boek (Ronse-37). Deze raid werd uitgevoerd door het 17e Amerikaanse squadron in samenwerking met squadrons van de 5e groep van de RAF. Het 17e squadron was op dat ogenblik gestationeerd in Petite-Synthe ten zuidwesten van Duinkerken. Er werd van op zeer lage hoogte gebombardeerd, de Amerikaanse vliegtuigen wierpen hun bommen slechts vanop 200 voet (60 meter). Ze moesten daarbij het hevig machinegeweervuur van de Duitsers trotseren. Nadien vielen ze de hangars, barakken en het kasteel aan met hun machinegeweren. Het 211 squadron van de RAF bombardeerde het vliegveld nog eens nadat deze aanval van op lage hoogte voorbij was. 5 Fokkers werden op de grond vernield, dat was met de toenmalige bewapening en techniek reeds een groot succes. Een van de piloten van de Fokkers verbrandde levend in zijn toestel. Een hangar voor Gotha vliegtuigen werd vernield en verschillende personeelsbarakken beschadigd terwijl op het kasteel een kleine brand uitbrak. Slechts 3 Duitse piloten en een mechanicien werden bij deze aanval gedood en een paar andere piloten en personeelsleden werden gewond. Vermeldenswaard is dat er ook gebruik werd gemaakt van fosforbommen duidelijk vooral met de bedoeling om brand te stichten. Op zondag 18 augustus werd op kasteel de Blauwe Toren te Varsenare een dienst gehouden voor de doden. In de beschikbare verslagen is er helemaal geen sprake van dat de geallieerde vliegtuigen op het vliegveld geland zijn zoals Ronse opgetekend heeft, bovendien lijkt het aantal Duitse doden ook sterk overdreven. Het meest realistisch lijken de bovenstaande 3 doden, maar een tweede bron spreekt dan weer van 26 doden, maar ook dat ligt ver onder de 69 die Ronse vermeldt. De Pastoor beweert ook dat ze officieren doodden die in het kasteel van Baron de Pelichy hun roes lagen uit te slapen. Dat valt gezien het bovenstaande sterk te betwijfelen en voor wat die roes betreft heeft hij waarschijnlijk zijn inspiratie gehaald bij het groot feest dat daar in april was georganiseerd voor Theo Osterkamp. Dit grote feest zal aanleiding gegeven hebben tot de gebruikelijke roddels over het zeer liederlijke leven dat inderdaad door de Duitse piloten geleid werd, maar in dit geval klopt het waarschijnlijk niet volledig met de historische werkelijkheid. De meeste van de toestellen die deelnamen aan de raid werden door afweervuur getroffen, maar allen keerden veilig terug terwijl ze op de terugweg zelfs nog een aantal doelwitten aanvielen. Tijdens de aanval werd een opslagplaats van petroleum en olie in brand gezet samen met een munitiedepot. Deze opslagplaatsen en het munitiedepot zullen niet rechtstreeks bij het vliegveld gehoord hebben en volgens Ronse betrof het munitiedepots die langs de Snellegemstraat gelegen waren (Ronse-38). De pastoor vermeld uitdrukkelijk dat de vliegtuigen terugkwamen, daarom vermoed ik dat het bombardement op de munitiedepots langs de Snellegemstraat gebeurde door de 5e groep van de RAF die het tweede bombardement op het vliegveld van Jabbeke uitvoerde. Die ganse dag moet het in de lucht rond Zedelgem trouwens heel druk geweest zijn want rond de middag waren er blijkbaar terug verkenningsvliegtuigen die de schade kwamen observeren die ze gemaakt hadden. Rond 17u worden trams vol soldaten gebombardeerd en het station krijgt rond 2u ’s nachts zijn deel door bombardementen op de soldatentreinen. Twee 109
geallieerde vliegtuigen die alleen rondvliegen raken volgens Ronse in een luchtgevecht met een aantal Duitse vliegtuigen en worden neergehaald. Maar ook een Duits vliegtuig wordt volgens hem neergeschoten. Ook zaterdag 17 augustus 1918 was blijbaar een drukke dag voor de vliegtuigen. Een zeer groot eskader kwam zeer laag aangevlogen en het grootste deel ervan vloog naar Brugge, achtervolgd door Duitse vliegtuigen. Die werden echter door de overmacht aan geallieerde vliegtuigen zo zwaar aangevallen dat ze moesten gaan schuilen op hun eigen vliegveld. In de namiddag werden de spoorweg en de houtzagerij bij het Baesveld gebombarderd. Die zaterdag moest iedereen langs de Snellegemstraat zijn huis verlaten omdat de Duitsers de munitiedepots wilden vernielen die voortdurend verder ontploften als gevolg van de raid van dinsdag op het vliegveld van Snellegem en de munitiedepots. Die branden in de munitiedepots waren waarschijnlijk practisch niet te blussen omdat de minste vonk bij de munitie voor nieuwe ontploffingen zorgde. We lezen in het boek van Ronse op pagina 283 dat 1 inwoner van Zedelgem in 1918 gedood werd door een vliegtuigbom. Op dinsdag 24 september 1918 werd vanwege de grote activiteit van geallieerde vliegtuigen in het luchtruim boven de gemeente onderstaande verordening aangeplakt :
Vliegeralarmverordening voor de Kommandantur Zedelghem Het naderen van vijandelijke vliegers wordt, tot de aankomst der aangevraagde sirene door het openen van het afweervuur der in de nabijheid staande vlakbatterijen aangekondigd. Zoodra de sirene aangekomen zal het vliegeralarmteeken door deze gegeven worden. Voor ten gepasten tijde alarmeering is de Kommandantur verantwoordelijk. Tot het verhinderen van onnoodige verliezen aan militair- en burgerpersonen wordt bevolen dat bij het naderen van vijandelijke vliegers alle personen de straten te verlaten en zich in de huizen, onderverdiepingen of kelders te begeven hebben. Lieden die zich in open veld bevinden, dat geenerlei beschutting tegen splinters biedt, moeten zich zoo snel en zoo plat mogelijk, het hoofd gansch op den grond neerleggen. – Voertuigen mogen binst het vliegeralarm voor de huizen niet rijden, maar moeten altijd onder de boomen getrokken worden, zoodat zij van de vliegers niet gezien kunnen worden. Hetzelfde geldt ook voor groot troepen. Tegenhandelingen worden streng bestraft. – Na het ophouden van het afweervuur is het vliegeralarm als geëindigd aanzien – Bij bommenafwerpingen mag niemand zich achter de vensters ophouden, omdat alzoo het vliegen der splinters offers veroorzaakt. Na herhaaldelijke alarmteekens moeten de vensters open gehouden worden. Onontplofte bommen moeten dadelijk op de Kommandantur gemeld worden. – De vindplaats is juist aan te geven en iedere toenadering op 200m is verboden. Huizen waar onontplofte bommen liggen moeten van al hun bewoners ontruimd worden, daar zulke bommen eerst na 8, 12 en ook na 16 uren ontploffen. – Onschadelijkmaken van zulke bommen geschiedt alleenlijk op toezegging der Ortskommandantur – Zedelghem, den 24 September 1918. Der Ortskommandant Lewandowski, Feldw. Leutnant 110
Op zaterdag 28 september 1918 begon het grote eindoffensief, met de Belgen ten noorden van de weg Ieper-Zonnebeke en de Britten ten zuiden van deze weg (Ronse-39). De eerste twee dagen was de vooruitgang zeer bemoedigend, vele dorpen waarvan de meeste alleen nog uit ruines bestonden werden ingenomen. In de omgeving van Dadizele werd de weg Menen - Roeselare door de Belgen en Britten gezamenlijk bereikt. Het bos van Houthulst werd niettegenstaande het feit dat dit een geweldig uitgebouwde steling was in één dag ingenomen. Volgens Ronse werd door de Duitsers iedereen in de strijd geworpen, ook de oudere rekruten en zelfs de pioniers. De ingekwartierde soldaten verdwenen naar het naderende front en lieten daarbij soms voor de bevolking waardevolle zaken zoals knipmessen, zaklampen en gamellen achter. Ronse schetst in een korte zin een sfeerbeeld van straten die krioelen van droevig kijkende en dus duidelijk hopeloze soldaten die met volgepropte trams en treinen naar het front gevoerd worden. Deze trams en treinen met versterkingen worden door de geallieerde vliegtuigen voortdurend aangevallen. Bij de tramstatie van Zedelgem worden volgens de pastoor vrachtwagens en trams vernield door de geallieerde vliegtuigen. Meer en meer eskaders geallieerde vliegtuigen waren dag en nacht in de lucht tijdens het eindoffensief. Het oprukken van de geallieerden gebeurt volgens de pastoor in de gietende regen. Het gerommel van de bombardementen dat iedereen bijna vier jaar lang in de verte had kunnen horen en dat ondertussen in de hoofden van de mensen als een van de dagelijkse omgevingsgeluiden zijn plaats had gevonden, kwam nu voortdurend naderbij en werd duidelijker hoorbaar. De pastoor gaat toch eventjes historisch uit de bocht als hij schrijft dat de moedige Belgen door de Hindenburglinie breken, want het Belgisch leger stond helemaal niet tegenover de Hindenburglinie (Ronse-40). De Hindenburglinie was een Duitse militaire verdegigingsstelling die liep van Lens nabij Arras tot nabij Soissons aan de Aisne. De Duitse stellingen in Vlaanderen maakten daar geen deel van uit. Ten westen van Westrozebeke was de Duitse weerstand bijzonder taai en daar ging het oprukken moeizaam. Een acute dreiging van omsingeling dreef de Duitsers uiteindelijk ook daar uit hun posities. De Belgen konden oprukken tot aan de westrand van Roeselare maar daar viel het offensief voorlopig stil omdat ze moesten wachten tot de artillerie haar stukken dichterbij had kunnen brengen. Met de “Flandern 2 stellung” hadden ze ook een onverwacht en goed gecamoufleerd obstakel voor zich. De Britten trokken over de oude slagvelden rond Geluveld en Hill 60 en bereikten weldra de rand van de dorpskom van Geluwe. Het zal echter nog twee weken duren om de dorpskom te bevrijden. Iets noordelijker hebben ze wel het centrum van Dadizele kunnen bevrijden, dit was het eerste dorp dat ze innamen waarvan de huizen nog enigszins rechtop stonden. Op 3 oktober 1918 kwam Jasta 14 zich op het vliegveld van Aartrijke baseren tijdens de terugtrekking van het Duitse leger. Op maandag 7 oktober 1918 werd Leutnant Herbert Boy van deze Jasta 14, sinds 4 dagen gebaseerd op het vliegveld van Aartrijke, krijgsgevangen genomen nadat zijn toestel werd neergehaald door het 29th Squadron RAF, waardoor hij moest springen met zijn parachute. De Duitsers willen vermijden dat strijdbare mannen als nieuwe recruten in handen van de geallieerden zullen vallen. Daarom maken zij jacht op alle mannen die van leeftijd zijn om in de strijd te worden geworpen. Ook te Zedelgem is er daarom controle en moeten negenhonderd een en negentig mannen verschijnen, maar niemand daagt op omdat ze allemaal verscholen zitten. Woedend moet de Ortskommandant uitgeroepen hebben “Een slag in mijn gezicht!” en hij liet de pastoor door de feldgendarmen afhalen. Blijkbaar werd daar een heftige woordenwisseling gevoerd tussen de Ortskommandant en de pastoor en werd de pastoor bedreigd met opsluiting als represaille omdat niemand op de controle verscheen. Ronse vermeldt uitdrukkelijk dat de Ortskommandant stond te beven door de bedreigingen die de pastoor uitte. Ik vermoed echter dat de Ortskommandant, waarvan we via de pastoor weten dat hij een Jood was, niet onder de indruk was van bedreigingen met Gods toorn en verdoemenis naar de hel die de pastoor bij deze heel waarschijnlijk gebruikte. Hij zal gewoon gebeefd hebben van kwaadheid en machteloosheid. Feit is dat de pastoor werd vrijgelaten 111
alhoewel hij vroeger naar zijn zeggen talrijke keren als gijzelaar werd gebruikt en dat de andere gemeenteoverheden werden opgesloten maar na ongeveer twee uur weer vrij kwamen met het bevel om een nieuwe controle te organizeren. Het resultaat was dat er geen levende ziel op straat te bekennen was, alleen de feldgendarmen die jacht maakten op de verscholen burgers en de bijeengedreven mannen uit de naburige gemeenten. De pastoor dateert dit niet precies maar hij vermeldt wel dat er de volgende zondag weer controle was, de laatste zondag van de bezetting was zondag 13 oktober 1918, dus die zondag is een kandidaat maar het kan goed zijn dat die feiten zich een beetje eerder situeren. Die zondag worden 26 burgers tussen de feldgendarmen voortgedreven. Een huilende moeder die komt aangelopen met een pakje voor haar zoon wordt zo harteloos weggestoten dat Duitse soldaten zelf tussenkomen en de Ortskommandant en zijn bediende moeten wegvluchten. De feldgendarmen zoeken verder de huizen af en schieten naar een vluchtende jongeling. Er wordt ook een veertig jaar oude vreemdeling doodgeschoten die probeerde te ontsnappen. De weggedreven Zedelgemnaars komen terug naar huis en ondanks een bevel tot nieuwe controle komt niemand opdagen. Op maandag 14 oktober 1918 begon de tweede fase van het eindoffensief met de omsingeling en ontruiming van het voor de Duitsers belangrijke spoorwegknooppunt Roeselare. Dit lukte door samenwerking tussen de Belgische en de Franse divisies die nu pas in de strijd werden geworpen. De Belgen rukten nu ook noord- en noordoostwaarts op in de richting van Torhout. In het zuiden rukten de Britten op naar de Leie en de grensdorpen aan de Leie vielen snel. Ze staken de rivier over en dreven de Duitsers verder achteruit over de Franse grens. Het is die maandag dag op dag 4 jaar geleden dat de Duitsers Zedelgem bezetten. Het lazaret te Zedelgem en de andere Duitse instellingen worden haastig ontruimd. De Kommandantur pakt al haar papieren in en vernielt de benzinetanks. Er wordt bevel gegeven om de oogst van aardappellen, rogge, tarwe, haver en stro in te leveren. De kinderen moeten ook eikels gaan rapen voor de Duitsers . Ook de overblijvende paarden en het vee moeten worden binnen gebracht. De mensen hebben echter geen schrik meer als voorheen en slechts met gebruik van geweld slagen de soldaten erin om het vee op te jagen. Tegelijk drijven de burgers en de jongens de koeien weer terug en hoort men de ganse nacht de dieren loeien in de bossen en komt veel vee terug in hun oorspronkelijke stallingen terug. Op dinsdag 15 oktober 1918 verliet Jasta 14 het vliegveld van Aartrijke. Die dinsdag bereikten de oprukken Belgische troepen de rand van het bos van Wijnendale en de rand van Torhout. De Fransen die meevochten in de legergroep Vlaanderen onder bevel van koning Albert, veroverden de streek van Lichtervelde. Op woensdag 16 oktober trokken de Belgen ook de IJzer over tussen Nieuwpoort en Diksmuide en op die manier werden de Duitsers door de Belgen van twee kanten aangevallen, vanuit het Zuiden waar ze vanuit de richting van Roeselare oprukten en tegelijk vanuit het Westen. De woensdag namen de Belgen Keiem en Schoorbakke in en waren samen met de Franse troepen reeds opgerukt tot de lijn Ardooie, Lichtervelde en Torhout (Ronse-41). Ze veroverden die dag het bos van Wijnendale en trokken de stad Torhout binnen. De Fransen trokken voorbij Lichtervelde, Koolskamp en Ardooie. Die woensdag sneuvelt Eugeen Naeyaert als laatste Zedelgemnaar één dag voor de bevrijding van zijn eigen gemeente (Bijvoegsel II). Pastoor Ronse beschrijft hoe dag en nacht Duitse infanterie, artillerie, transportkolonnes en auto’s vol officieren door het dorp trokken in tegengestelde richting dan waarin ze in 1914 aangekomen waren. Ze trekken van hieruit richting Schipdonkkanaal om daar een laatste weerstandsstelling te maken achternagezeten door geallieerde vliegtuigen. De spoorweg en de tramlijn worden ondermijnd net als de bruggen en de twee electriciteitscentrales worden vernield. Ook de telefoondraden worden doorgeknipt. Een Duitse generaal komt ontmoedigd met zijn uitgehongerde troepen in Zedelgem aan maar vindt slechts een lege kommandantur. Vanop de gemeente worden de 112
oprukkende geallieerden door allerhande kanonnen beschoten en zelfs heel zwaar spoorweggeschut blijkt te zijn ingezet. Tijdens de nacht van 16 op 17 oktober 1918 komt een Duitse officier de sleutel van de kerktoren opeisen bij de pastoor om er een mijn te kunnen leggen en de toren te vernielen. Pastoor Ronse slaagt er wonderwel in de officier ervan te overtuigen om van zijn plannen af te zien met geologische bewijzen dat de gemeente in een diepte ligt. Het lijkt wel heel sterk dat de Duitsers zo gemakkelijk af te schepen waren, er zullen wel nog andere motieven meegespeeld hebben. Op donderdag 17 oktober werden hier en daar bruggenhoofden over de Leie geslagen en de Britten verschenen ook aan de rand van Kortrijk. We lezen bij Pastoor Ronse hoe het zwaar geschut dichter en dichter bij de gemeente nadert, ondertussen klinkt onophoudelijk het geknetter van geweerschoten en hoort men overal optploffingen. In de wijde omgeving richten de terugtrekkende Duitse troepen grote vernielingen aan waarbij krachtige explosies over het dorp weergalmen. De Lepemolen en de kerktoren van Veldegem gaan de lucht in, ook de kerktoren van het nabije Ruddervoorde wordt in de lucht gejaagd. De langs de Torhoutse steenweg gelegen Kronemolen en Leeuwmolen (25) blijven dit lot bespaard, waarom die ene molen dicht bij de spoorweg dan wel moest verdwijnen lijkt een raadsel. Vanuit de Kronemolen en de Leeuwmolen had je in die tijd evengoed uitzicht op de wijd omgeving als vanuit de Lepemolen. Misschien was het gewoon een slechtgezinde officier die langs kwam en had de Lepemolen pech, het blijft totaal onduidelijk waarom die ene molen wel een tactisch doelwit werd en de twee andere niet. De kerken van Aartrijke, Loppem en Zedelgem ontsnapten aan dit lot. De toren van Veldegem werd pas in 1924-1925 opnieuw opgebouwd. De pastoor beschrijft ook hoe de talrijke Duitse magazijnen in brand staan terwijl ondertussen Uhlanen dreigend door de straten trekken en overal achterhoedes staan opgesteld. Vanop de Torhoutse steenweg beschiet een grote legermacht de oprukkende Belgen, maar tegen de middag trekt Belgische ruiterij van het 1e escadron van het 1e regiment Gidsen het dorp binnen. Dit regiment stond onder het bevel van Kolonel Albert baron du Roy de Blicquy.
Kolonel Albert baron du Roy de Blicquy, Kommandant van het 1e regiment Gidsen
113
Ze worden onmiddellijk gevolgd door wielrijders en daarna door de infanterie en de artillerie. De 22 jaar oude Sergeant Jean Georges Leopold Servais (Door Ronse verkeerdelijk Servays gespeld) sneuvelde die donderdag om 11u bij de bevrijding van Zedelgem. Georges Servais werd op 24 mei 1892 te Tourinnes la Grosse geboren en was daar voor de oorlog ook woonachtig. Tourinnes la Grosse ligt tussen Hamme-Mille en Beauvechain nabij Waver in Waals-Brabant. Zijn stamboeknummer was 413/171 en hij diende bij de Genie D.C. (Cie p.p.c.) – Genie/Wielrijder D.C. Hij is begraven op de gemeentelijke begraafplaats van Tourinne la Grosse. Volgens Ronse sneuvelde nog een tweede Belg die dag want hij stond hem bij tijdens zijn overlijden. Opzoekingen in de namenlijst van In Flanders Fields voor die datum te Zedelgem tonen alleen de bovenstaande Georges Servais, dus die tweede soldaat zal wel voor altijd onbekend blijven en staat waarschijnlijk als ergens anders gesneuveld te boek. De laatste achterhoedes van de Duitsers worden door de Belgische soldaten overmeesterd en de overlevenden worden tussen de dreigende burgerbevolking opgeleid. Er wordt verbroederd tussen de bevrijde burgerbevolking en de Belgische soldaten, de algemene vreugde is onbeschrijflijk. Sommige ouders zien ook na vier moeilijke jaren van scheiding hun zoonsoldaat terug en ook dat geeft aanleiding tot taferelen van onbeschrijflijke vreugde en emotie. Gustaaf Vancolen van de klas 1913 vervulde zijn dienstplicht vanaf 2 juli 1913 bij het 1e Gidsen. Vermoedelijk zal hij dus ook tijdens de oorlog van het 1e Gidsen deel hebben uitgemaakt en zal hij samen met zijn kameraden zijn eigen dorp bevrijd hebben en zullen zijn ouders de sommigen ouders zijn die de pastoor bedoelde. Op vrijdag 18 oktober is het vijandelijke geschut reeds zo ver van Zedelgem verwijderd dat het geen gevaar meer vormt voor de gemeente. Na vier jaar zwijgen worden volgens Pastoor Ronse de klokken geluid, wat er nogmaals op wijst dat te Zedelgem in tegenstelling tot andere gemeenten de klokken niet werden weggenomen. Een muziekkapel van het leger speelt op het dorp de Brabançonne en in de kerk wordt dankbaar het Te Deum gezongen. Soldaten en burgers dansen en springen samen in het rond van vreugde omdat de vijand weg is en de bevolking hoopt dat daarmee een einde aan het lijden gekomen is. Na het overschrijden van de IJzer stonden de Belgen in vijf dagen tijd voor Eekloo en hadden ze het ganse noorden van West-Vlaanderen volledig bevrijd. Dit kon alleen omdat de Duitsers zich in onze streek beperkten tot een tactische terugtocht wat wel niet wil zeggen dat dit helemaal zonder bloedvergieten ging. Hier en daar bieden schijnbaar geïsoleerde groepjes Duitsers felle weerstand want de Duitse legerleiding blijft erin slagen haar terugtocht planmatig te organiseren. Te Wingene sneuvelden hierbij 32 Belgische en 17 Franse soldaten. Heelwat dorpen werden nog door de terugtrekkende Duitsers fel beschoten waardoor vaak talrijke burgerslachtoffers vielen, maar dat lijkt in Zedelgem niet het geval anders had de pastoor het zeker vermeld.
114
Deze kaart toont per dag het oprukken van de geallieerden door West-Vlaanderen
Op zaterdag 19 oktober werd Kortrijk door de Britten bevrijd. De Duitsers waren numeriek sterk in de minderheid maar hun tegenstand was taai en zeer goed georganiseerd en daardoor brachten ze de geallieerden hier en daar nog zware verliezen toe. Verder naar het oosten speelt de Tiegemberg en de andere hoogten ten noorden zoals Nokere en Kruishoutem een centrale rol in hun “Zwischen stellung Kruyshoutem”. Ze kunnen vanop die hoogte de Leievallei volledig overzien en hun machinegeweren dekken de zuid-westelijke hellingen. De Fransen hadden Waregem reeds op woensdag 23 oktober kunnen veroveren, maar ze geraken niet over de aan de oostgrens van de bebouwing gelegen Gaverbeek. De Franse opmars zal daar een week vastzitten terwijl de Britten zuidelijker langzaam kunnen oprukken richting Vichte en Ingooigem tot aan de voet van de Tiegemberg. Uiteindelijk valt ook daar het front enkele dagen stil. Vanaf zondag 20 oktober 1918 werd het vliegveld van Aartrijke door toestellen van verschillende Belgische eenheden gebruikt voor verkenningen over de Leie. Er waren toen problemen met de logistiek, want andere vliegtuigen moesten allerhande goederen naar Aartrijke vliegen. Het 1e Belgische Escadrille, waarvan de beroemde Jan Olieslagers deel uitmaakte, was een eenheid gevechtsvliegtuigen en deze eenheid bleef tot het einde van de oorlog vanaf de basis Aartrijke opereren. Half oktober 1918 waren er reeds plannen om het 5e Escadrille naar Aartrijke te verhuizen maar dat ging toen niet door omdat het vliegveld in slechte staat was en werken noodzakelijk waren. Op donderdag 24 oktober kwam Koning Albert I zich met zijn familie vanuit De Panne op het kasteel van Loppem vestigen. Dat de vorst tijdens zijn verblijf in de velden rond Loppem tochtjes te paard maakte werd na de oorlog duidelijk toen de koning ter gelegenheid van zijn bezoek aan de Brusselse landbouwtentoonstelling in 1925 de stand van de firma Claeys bezocht. Hij schudde Leon Claeys de hand en feliciteerde hem met zijn succesvolle zaak. De Koning vermeldde bij die gelegenheid dat hij in 1918, tijdens de formatie van de regering van Loppem te paard door de fabriek van Claeys was gereden.
115
Op vrijdag 25 oktober maakte de Koninklijke familie vanuit Loppem zijn blijde intrede te Brugge, waarschijnlijk was Loppem precies met dit doel als logies gekozen.
Vrijdag 25 oktober 1918, blijde intrede van de Koninklijke familie te Brugge foto genomen op het Zand
Op donderdag 31 oktober verschuift het front sterk mede door de inzet van de Amerikanen. De Duitsers bieden meestal fel weerstand maar moeten toch langzaam achteruittrekken. Die donderdag hebben de Geallieerden de hoogten tussen Leie en Schelde gedeeltelijk ingenomen Er werd nog hardnekkig strijd geleverd aan het Schipdonkkanaal en Duitse vliegtuigen wagen zich nog tot bij Zedelgem om bommen af te werpen op de oprukkende geallieerde kolonnes. Begin november staan de Belgen zo voor Gent dat ze proberen te omsingelen, maar de Duitse weerstand blijkt taai en ze zullen er voor de wapenstilstand niet in slagen de stad in te nemen. Op vrijdag 1 november achtervolgen de geallieerden de Duitsers tot in de Scheldevallei. Tegen de avond bereiken ze reeds Oudenaarde en de Duitsers trekken zich volledig over de Schelde terug. Tot op dat ogenblik had de vijand stand kunnen houden net aan de oostrand van Waregem en verder naar het noorden langs de spoortlijn Kortrijk-Gent. De verovering van de Spitaelbossen, enkele kilometers ten oosten van Waregem zou voor de Amerikanen bijzonder bloedig en moeizaam verlopen. De Duitsers trekken zich pas terug nadat hun tegenstanders een overmacht aan verse troepen en vernietigend artillerievuur hebben opgebouwd. Zelfs tijdens de laatste oorlogsweken weten ze zo handig elke gelegenheid te baat te nemen om de geallieerde opmars te vertragen. In de eerste week van november stagneert het oprukken aan de Schelde. De Fransen slagen er met hulp van twee divisies Amerikanen, in zuiden geflankeerd door de Britten en in het noorden door de Belgen, niet echt in vaste voet te krijgen aan de oostelijke oever van de Schelde. De Amerikanen hebben bij Eine, ten noorden van Oudenaarde een bruggenhoofd kunnen slaan. Ten zuiden van Oudenaarde bij Melden mislukt dat voorlopig. Op vrijdag 8 november om 4u brak er te Zedelgem brand uit in een barak gebruikt door Belgische soldaten. Daarbij kwamen twee soldaten om het leven, ze verkoolden tijdens deze hevige brand in de barak waarin ze sliepen. Het betreft de 28 jaar oude korporaal Jeuniaux Ernest Joseph Ghislain van de klas 1906. Ernest Jeuniaux was op 27 januari 1886 te Baulers (Waals Brabant) geboren en voor de 116
oorlog woonachtig te Nijvel. Zijn stamboeknummber was 110/53933 en hij deed dienst bij het 10e linie regiment (T.E./5 Cie “de Renfort”). Hij ligt begraven op de stedelijke begraafplaats te Steenbrugge in het militair ereperk (graf nr 488). De tweede overledene was de 29 jaar oude Soldaat 2e klas Clement François Mathieu Joseph Malherbe op 26 januari 1885 te Fôret bij Luik geboren en daar ook voor de oorlog woonachtig. Zijn stamboeknummer was 13615/11753 en deed dienst bij het Centre d’Instruction des Auxiliaires (C.I.A.X) met de klas 1916. Hij ligt eveneens begraven in het militair ereperk te Steenbrugge (graf 482). Op zaterdag 9 november wordt het kleine Scheldedorpje Melden toch door de Fransen ingenomen. Vanuit de heuvels belagen de Duitsers de geallieerde troepen en beletten zo voorlopig verder oprukken. Op zondag 10 november zijn de geallieerden opnieuw klaar voor een doorstoot en ditmaal zullen ze massaal de Schelde oversteken. De machinegeweer compagniën van de Duitsers bieden verspreid nog felle weerstand. Op maandag 11 november in de morgen vallen de gevechten volledig stil, alhoewel hier en daar de Duitsers hun laatste voorraad munitie verschieten. Onder andere te Eke voeren ze een hevig duel met de Belgen. Vanaf deze morgen keert te Zedelgem de stilte van 1914 terug, geen gerommel van de kanonnen in de verte. Alleen het gedender van de oprukkende troepen in de straten herinnert aan de oorlog, geschut is niet meer te horen. Die relatieve stilte valt de mensen onmiddellijk op want na vier jaar was het oorlogslawaai deel gaan uitmaken van de normale dagelijkse geluiden. Om 11u in de morgen, als de wapenstilstand ingaat, wordt die stile te Zedelgem doorbroken door het luiden van de vreugdeklokken. Tegen het intreden van de wapenstilstand, zijn de geallieerden opgerukt tot bij Munkzwalm en Brakel en meer in het zuiden tot aan Bergen. Verkenningseenheden hebben zelfs Zottegem bereikt en in de omgeving van Geraardsbergen bruggen over de Dender bezet. De wapenstilstand onderbreekt meteen alle militaire operatie’s. De Duitse troepen krijgen volgens de wapenstilstandsovereenkomst nog veertien dagen tijd om het Belgische grondgebied te verlaten. Tijdens zijn verblijf op het kasteel van Loppem ontving Koning Albert I heelwat belangrijke persoonlijkheden, onder andere de Franse president Poincaré, de Japanse Keizerlijke Prins Yorihito Higashi Fushimi en talrijke politieke en militaire kopstukken. Prins Yorihito Higashi Fushimi was in 1916 bevelhebber van het Yokosuka zee District, en in 1917 opperbevelhebber van de 2e Japanse vloot . Op 2 juli 1918 werd hij tot admiraal gepromoveerd en hij maakte een laatste trip naar Europa in 1918-1919. Het moet tijdens die reis zijn dat hij naar Loppem kwam en onze koning ontmoette. De prins stierf op 27 juni 1922. (26)
117
Prins Yorihito Higashi Fushimi
Op woensdag 13 november trok de Koninklijke familie vanuit Loppem naar Gent om er haar blijde intrede te maken. Op dinsdag 19 november reisde de Koninklijke familie dan vanuit Loppem naar Antwerpen om ook daar haar blijde intrede te maken. Op donderdag 21 november 1918 zette koning Albert I de “regering van Loppem” in het zadel, dit was een regering van socialisten, liberalen en katholieken samen en het was de allereerste keer dat de socialisten in België mee regeerden. Er werden te Loppem een aantal zeer belangrijke politieke vernieuwingen afgesproken waaronder de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen, erkenning van de syndicale vrijheid en de belofte van een Nederlandstalige universiteit te Gent. Deze laatste belofte zou slechts na jarenlange vertragingsmaneuvers en na hevig protest van de Vlamingen gerealiseerd worden in 1930 door de volledige vernederlandsing van de universiteit. Dit als eerste universiteit in België. Op vrijdag 22 november maakte de Koning met zijn familie en het Belgische leger uiteindelijk zijn blijde intrede in Brussel. Hij had er dus duidelijk voor gezorgd dat de grote veranderingen geregeld waren voor hij terug naar de hoofdstad trok. Opvallend aan de reeks blijde intredes is dat de koning deze precies in de omgekeerde volgorde deed waarin hij de steden in kwestie in 1914 moest verlaten. In 1914 trok hij van Brussel via Leuven naar Antwerpen en van Antwerpen via Gent en
118
Brugge naar het IJzerfront. In 1918 deed hij zijn blijde intredes precies in de omgekeerde volgorde, van symboliek gesproken. Op maandag 25 november verlaat de Koninklijke familie Loppem definitief en vestigt zich opnieuw op het koninklijk paleis te Laken. Op maandag 9 december 1918 gingen de klassen van de Broeders Xaverianen te Zedelgem weer open en dat wijst erop dat het normale leven nog geen maand na de wapenstilstand langzaam begint te hernemen. Die maandag kwam de Engelse koning George V met zijn gevolg op het kasteel van Loppem aan tijdens een bezoek aan het oorlogsfront en hij bleef er tot en met dinsdag 10 december. De bevolking profiteert met volle teugen van de herwonnen vrijheid en begint vanaf die dagen te bouwen aan de toekomst. Het logistieke centrum dat door de Duitsers voor hun oorlogsdoeleinden was aangelegd zal mensen op ideën brengen en die idëen dragen bij tot het uitbouwen van de latere industriegemeente Zedelgem. Die evolutie kunnen we wel degelijk als een van de erfenissen van de eerste wereldoorlog beschouwen want anders was Zedelgem misschien gewoon een landelijke gemeente met wat beperkte industrie gebleven. Daabij wil ik de bijdragen van de plaatselijke nijveraars niet onderschatten, maar buiten Leon Claeys die voor de oorlog reeds begonnen was hebben ze zeker een deel van hun inspiratie bij de Duitsers gehaald, dat valt niet te ontkennen. Op woensdag 8 oktober 1919 werd het voorstel voor de afscheiding van Veldegem door de Senaat goedgekeurd. Dat voorstel was zoals we bij het begin van dit boek zagen reeds op 3 juli 1912 door de Provincieraad goedgekeurd en op 20 maart 1914 door de kamer van Volksvertegenwoordigers. Op woensdag 28 januari 1920 werd de afscheiding van Veldegem bij koninklijk besluit bekrachtigd en werd Zedelgem 753 hectaren, 23 aren en 19 centiaren kleiner en verloor het ook 2258 inwoners. Ruddervoorde moest 44 hectaren en 81 inwoners afstaan, Aartrijke 40 hectaren en 61 inwoners en Torhout 144 hectaren en 67 inwoners. Zedelgem werd gereduceerd tot 1150 hectaren en 3153 inwoners terwijl Veldegem 982 hectaren groot en 2467 inwoners rijk werd. Vanaf dinsdag 25 november 1919 werd te Zedelgem een brigade van de Gendarmerie gevestigd, met het oog op de tuchtcompagnie van het Belgische leger die sedert de bevrijding in de gemeente gelegerd was, bleek dat geen overbodige luxe. Op zondag 6 juni 1920 werd de tuchtcompagnie van het Belgische leger opgedoekt. Volgens pastoor Ronse gingen die soldaten op de gemeente heel vrijpostig en baldadig tekeer. Op maandag 8 juni 1925 werd de munitieopslagplaats nabij het Station van Zedelgem gesloten en de weinige ter plaatse overblijvende relicten van het wereldconflict werden onderdeel van de herinneringen en van de geschiedenis die we hier opschrijven voor de toekomst.
119
Bijvoegsel-1: De Tramlijn Brugge-Leke Op 22 maart 1910 werd de tramlijn-342 Brugge-Leke ingehuldigd en Zedelgem kreeg meteen een halte van het openbaar vervoer vlak in het centrum van de gemeente, dit in tegenstelling tot het 3 kilometer naar het zuiden gelegen spoorwegstation. Naast de halte van Zedelgem waren er ook stopplaatsen in Sint-Andries, Varsenare, Snellegem, Aartrijke, Ichtegem, Koekelare en Leke. Op het eindstation in Leke was er een verbinding met de lijn Oostende-Diksmuide en zo werd een groot deel van de provincie vanuit Zedelgem met de tram bereikbaar. Vanaf de grens met Snellegem volgde de tram een eigen bedding door de velden, kruistte de Diksmuidse Heirweg iets ten oosten van het kruispunt van de Snellegemstraat en de Diksmuidse Heirweg en vervoegde aan de hoek van de Snellegemsestraat met de Kezelbergstraat de bedding van de Snellegemsestraat. Het tramspoor volgde de bedding van deze straat en van de Groenestraat dwars door het centrum van het dorp.
Deze foto laat zien hoe het tramspoor vanuit de Snelegemsestraat de dorpskom vervoegde
120
Bovenstaande foto toont het tramspoor rechts in de bedding van de Groenestraat geïntegreerd
Waar de Groenestraat voorbij het kruispunt met de Berkenhagestraat een lichte bocht naar links maakt verliet de tramlijn de bedding van de Groenestraat. Op bovenstaande foto is dit ter hoogte van het huis in het midden van de foto helemaal op de achtergrond, daar is nu de Notariswegel aangelegd op het oorspronkelijke traject van de tram. Het tramspoor draaide daar van de linkerkant van de weg naar rechts dwars over de Groenestraat en ging richting kruispunt van de Jos Vereeckestraat en de Dr Adriaensstraat. De tramstatie van Zedelgem bevond zich op het kruispunt van deze twee straten aan de overkant van de Dr Adriaensstraat. De dichte hedendaagse bebouwing heeft alle relicten van de tramstatie uitgewist, het enige dat er op vandaag nog aan herinnert is de naam Wisselstraat. De naam wijst erop dat daar in die tijd een wissel voor de tram moet gelegen hebben ter hoogte van de tramstatie. De tramlijn bereikte dan de Berkenhagestraat ter hoogte van de kapel en liep aan de linkerkant van de Berkenhagestraat richting Brugsestraat. Bij het kruispunt met de Hollevoordestraat dwarste het tramspoor de weg en vervolgde zijn traject nu langs de rechterkant van de Berkenhagestraat richting Klythoek. Juist voor de Klythoek maakt de straat een S-bocht naar links en daar gaat de tram rechtdoor de velden in tot bij de Brugsestraat die ter hoogte van het nr 159 werd bereikt. Vanaf dat punt volgde het tramspoor de bedding van het huidige fietspad aan de rechterkant van de weg richting Aartrijke. Net voor de Falliestraat was toen rechts een op vandaag verdwenen klein bosje en even verderop aan de linkerkant van de weg het bos met het erin verborgen kasteel De Maere dat we ook vandaag nog kennen. Net voor de “Kaaie” verliet de tramlijn de bedding van de Brugsestraat en ging rechts weer de velden in. Even verderop maakte ze een lichte bocht naar links en kwam vlak bij de Engelstraat aan de tramstatie van Aartrijke.
121
In Aartrijke is het traject van de tram nog duidelijk zichtbaar uit de lucht
De tram kruiste dan de Engelstraat en had vanaf deze plek zijn bedding waar op vandaag de tramstraat loopt. Even verderop werd de Noordstraat gekruist (*). Iets voorbij de Noordstraat kruistte het tramspoor dan de Eernegemsestraat.
Het kruispunt van de tram met de Eernegemsestraat is ook nu nog goed herkenbaar
Over de Eernegemsestraat ging het toen rechtdoor de velden in om even verderop de Ichtegemsestraat te kruisen en die weg aan de rechterkant te volgen richting station van Ichtegem… In 1952 werd de tramlijn afgeschaft en sindsdien verdwenen de meeste zichtbare overblijfselen ervan uit het landschap en kan het traject alleen nog uit oude stafkaarten worden afgeleid. (*)een straat die toen maar zijn huidige traject tot aan het kruispunt met de Dwarsstraat richting Jabbeke volgde. Daar maakte de Noordstraat toen een scherpe bocht naar rechts om dan met een grote bocht verderop richting Jabbeke weer het huidige traject te bereiken. De huidige krinkelweg is het traject van de Noordstraat zoals het er in 1913 volgens de stafkaart van Oostende nog bij lag. Later is daar de Noordstraat rechtdoor getrokken en vormde de krinkelweg niet langer het traject van de weg naar Jabbeke, maar werd er een nieuwe zijstraat van.
122
Bijvoegsel-II : Dienstplichtigen 1910-1914 en Gesneuvelden De militieregisters van de provindie West-Vlaanderen voor de jaren 1910 tot 1914 lieten ons toe een beeld te vormen van het aantal mannelijke inwoners van Zedelgem dat op de militielijsten was ingeschreven en het aantal dat ook effectief voor militaire dienst werd opgeroepen. Veldegem werd toen nog bij Zedelgem gerekend.
Voorpagina van het Zedelgemse militieregister voor de lichting 1914
123
De laatste pagina van het militieregister 1914 ondertekend door burgemeester Charles Lievens - 10/07/1913
Vanaf de afschaffing van de loting in December 1909, moest minstens één zoon per gezin in militaire dienst. Vanaf 1913 werd de algemene dienstplicht ingevoerd en moesten alle mannelijke inwoners hun militaire dienst verrichten tenzij ze voor medische of andere redenen werden vrijgesteld. Wat meteen opvalt in onderstaande tabel is dat vanaf 1913 het aantal dat werkelijk in dienst moet meteen oploopt tot iets meer dan de helf van de ingeschrevenen, daar waar dat de jaren voorheen slechts ongeveer één derde was. Dus ondanks de algemene dienstplicht ontsnapten nog altijd de helft van de jonge mannen aan de militaire dienst door allerhande redenen : te klein van gestalte, kostwinnende zoon, broederdienst, lichamelijke zwakte, ideotie, niet ingedaalde testikel, onderwijzer, een tumor aan de neus, gezichtsproblemen… Bij de militaire keuring eind september 1912, waren er 19 Zedelgemse jongemannen die definitief vrijgesteld werden van dienst, meestal omdat ze al een broer in dienst hadden. Die jongens hadden echter de pech dat deze beslissing in 1913 door de invoering van de algemene dienstplicht herzien werd en ze alsnog in dienst moesten. Voor Camiel Bonte en Leo Vermeersch betekende deze herziening meteen ook het doodsvonnis want Camiel sneuvelde op 9 juli 1915 en Leo sneuvelde te Halen op 12 augustus 1914 als allereerste Zedelgemnaar. De lijst van deze pechvogels wordt vervolledigd door Bout Honoré, Calleeuw René, Clarysse Camiel, David Achiel, Kempinck Achiel, Kyndt Leonard, Laevens Désiré, Mortier Camiel (later definitief vrij), Rotsaert Pieter, Seynaeve 124
Hector, Vancaillie Aimé (nog in 1913 en 1914 vrijgesteld als kostwinnend zoon), Vancolen Gustaaf, Vanhooren Remi, Vanhoutte Leo (nog in 1913 en 1914 vrijgesteld voor 1 jaar wegens broederdienst), Verbeke Remi, Vermeulen Ernest, Vermeulen Honoré. Van de klas 1912 waren er 3 mannen die niet op de 2e keuring verschenen en daardoor alsnog werden ingelijfd. Bij de klas 1913 waren er 2 mannen in dat geval. Bij de klas 1910 verscheen een man niet op de 3e keuring en werd automatisch ingelijfd, bij de klas 1912 was er ook een man en bij de klas 1913 waren er maar liefst 8 die niet op de 3e keuring verschenen en daardoor werden ingelijfd. Leo (Leon) Vermeersch en August Bout hadden de trieste primeur om als allereerste Zedelgemnaars te sneuvelen. Leo was van de klas 1913 en had op 2 juli 1913 zijn dienst aangevangen bij het 4e linie 3/1 9e Compagnie. August Bout was van de klas 1912 en op 23 januari 1912 had hij zijn dienst aangevat bij het 4e linie. Beiden sneuvelden op 12 augustus 1914 tijdens de slag bij Halen en liggen ook samen in die gemeente begraven. Leo komt niet op de lijst van Zedelgemse gesneuvelden in het boek van pastoor Ronse voor omdat hij een Veldegemnaar was. De pastoor nam dus ogenschijnlijk alleen Zedelgemnaars in zijn lijst op. Maar Adolf Arnou, Camiel Benoot, Edmond Bout, Jonas Debusschere, Maurice Teetaert en Gaston Verstraete woonden zelfs niet meer te Zedelgem. Gaston Vertraete was er zelfs niet geboren, hij was in Loppem geboren. Eugeen Naeyaert en Charles Vermout woonden ook niet meer te Zedelgem en die komen niet op zijn lijst voor, maar dat zijn de enige twee uitzonderingen. Over het waarom Ronse dan toch alle Veldegemnaars zonder uitzondering wegliet kunnen we alleen maar gissen, want dat waren tijdens de oorlog nog officieel Zedelgemnaars, want de gemeente was nog niet gesplitst tot in 1920. Joachim Buffel was de enige beroepsvrijwilliger, hij nam dienst te Brugge op 25 juli 1913 bij het 2e Karabieniers 3/4 12e Compagnie en sneuvelde reeds op 26 augustus 1914. Gezien hij te Schiplaken bij Grimbergen begraven is zal hij gesneuveld zijn tijdens de eerste uitval van het Belgische leger uit Antwerpen. Joachim is één van de twee Zedelgemse gesneuvelden die niet op de lijst van Ronse voorkomen. Jules Calenberghe staat er ook niet in want die had zichzelf van het leven benomen en in die tijd was dat voor de katholieke kerk een principekwestie, mensen die zelfmoord pleegden konden toen zelfs niet in gewijde aarde begraven worden. Dat maakt meteen duidelijk waarom Ronse hem letterlijk doodzweeg. Ook Joachim Buffel moet dus vermoedelijk iets op zijn kerstok hebben gehad dat indruiste tegen de regels van de geestelijkheid van die tijd. Daar lag misschien ook de reden waarom hij als 19 jarige in 1913 dienst nam als beroepsvrijwilliger in het leger. Eugeen Gustaaf Naeyaert was oorspronkelijk van de klas 1913 en diende bij het 2e Karabiniers met de klas 1915. Eugeen sneuvelde te Ingelmunster op 16 oktober 1918 precies één dag voor Zedelgem bevrijd werd en ligt in Houthulst begraven. Hij was daarmee de laatste Zedelgemnaar die sneuvelde tijdens de ultieme gevechten van de eerste wereldoorlog. Eugeen was volgens de militieregisters in september 1912 nog vrijgesteld voor een broederdienst en daarna in mei 1914 werd hij definitief vrijgesteld als eerst opgeroepene van een gezin van 5 personen. Blijkbaar moet hij na het uitbreken van de oorlog toch nog in dienst gekomen zijn met de klas 1915. Cyriel Baes overleed op 17 oktober 1918 in het Belgische militair hospitaal te Calais, porte de Gravelines. Cyriel was 25 jaar en overleed aan de Griep, heel waarschijnlijk dus de Spaanse Griep die toen zoveel doden eiste. Hij overleed precies op de dag van de bevrijding van zijn gemeente. August Vandenberghe was op 12 september 1918 om 18u10 in het Belgische militaire hospitaal in het Camp Avours reeds overleden aan longontsteking en griep en zo had Cyriel Baes de trieste reputatie onze tweede militair te zijn die overleed door de Spaanse Griep.
125
Edmond Deketelaere sneuvelde wel op 22 oktober 1918 als allerlaatste Zedelgemnaar, maar hij was volgens het boek van Ronse in dienst bij het Armerikaanse leger en was dus blijkbaar naar de Verenigde Staten uitgeweken, toch kwam hij voor de bevrijding van zijn vaderland vechten Edmond Bout, Adolf Arnou en August Debusschere waren de laatste drie Zedelgemse militairen die overleden na het einde van de oorlog. Edmond en Adolf stierven door ziekte terwijl van August de doodsoorzaak onbekend is. Edmond overleed kort na de bevrijding in het militair Hostpitaal te Le Havre aan een dubbele longonsteking. Adolf en August overleden beiden in de lente van 1919. Van deze gesneuvelden ligt Camiel Sabbe het verst begraven. Camiel was van de klas 1914 en werd op 25 april 1914 ingelijfd bij het 2e Karabiniers 3/2 10e Compagnie. Hij stierf op 10 februari 1918 om 23u50 in het Belgische Militiare hospitaal te Mortain nadat hij door ziekte 7 maanden gehospitaliseerd was en ligt te Saint Anne d’Auray nabij Lorient in Bretagne begraven. De hoger vermeldde Charles Vermout was met 40 jaar de oudste van onze gesneuvelden, terwijl Joachim Buffel met 20 jaar de jongste was. (Ik laat hier de 19 jaar oude Gaston Verstraete buiten beschouwing omdat die van Loppem afkomstig was en in Veurne woonde). Blijkt ook dat de klassen 1913 en 1914 het meest gesneuvelden tellen uit de vijf bestudeerde klassen. De klassen tussen 1910 en 1914 zijn goed voor 17 van de 37 Zedelgemse gesneuvelden en 12 daarvan behoorden tot de klassen 1913 en 1914. Van de klas 1910 sneuvelde niemand, maar de meest dodelijke klasse van de 5 was deze van 1914. Deze jongemannen waren bij het begin van de oorlog opgeroepen en moesten na een snelle opleiding meteen ons uitgedunde en uitgeputte leger gaan versterken zonder veel militaire ervaring. Ingeschreven In dienst % in dienst Gesneuveld
1910 41 13 31.7% 0
1911 66 17 25.8% 4
1912 46 13 28.3% 1
1913 65 34 52.3% 5
1914 55 25 45.5% 7
Bij 18 van onze gesneuvelden kennen we de doodsoorzaak niet. Bij de overige 19 overleed 42,1% door obusscherven, 31,6% door ziekte, 15,8% door vliegtuigbommen, 5,3% door kogelwonden en 5,3% door zelfmoord. Het was al geweten dat de artillerie de grootste doder was tijdens de eerste wereldoorlog en dat is daarmee alleen nog maar eens bevestigd. Toch opvallend dat zoveel van onze overleden militairen ook door ziekte omkwamen terwijl 63% van de bovenstaande 19 mannen rechtstreeks sneuvelde in de strijd of door kwetsuren in de strijd opgelopen. De onderstaande tabel toont voor deze vijf militieklassen een overzicht van de eenheden waarbij de soldaten van die lichtingen werden ingelijfd. Hier valt vooral op dat bijna 60% van de soldaten uit de klassenbij 1910, 1911, 1912 en 1913 bij het 4e linie Regiment terecht kwam. Dat Regiment werd oorspronkelijk “Regiment van Doornik (Tournai)” genoemd en ontstond op 16 oktober 1830 uit het voormalige Nederlandse 4é Afdeling Infanterie. Op 25 november 1830 nam het Regiment de naam 4é Linieregiment aan. Op 16 december 1913 is de Staf gelegerd te Brugge, samen met het 1e, 2e en 3e Bataljon. De regimentsschool is op dat ogenblik in Menen gevestigd. Volgens de organisatie van 1914 maakte het 4e linie deel uit van de 1e Divisie die geleid werd door luitenant-generaal Baix. Op 4 augustus 1914 werd het regiment zoals gepland bij mobilisatie, opgesplits in het 4e en 24e linie. Samen met de 7e, 8e en 9e batterij van het 1e artillerie en de 4e compagnie MG vormen ze de 4e gemengde
126
Brigade van de 1e Divisie. Meteen is duidelijk waarom zoveel soldaten uit Zedelgem bij het 4e linie terecht komen, gewoon omdat het vlakbij in de stad Brugge gelegerd is. Regiment 14e linie 3/3 2Cie 1e artillerie 1e Gisen 1e jagers te voet 1e linie 2e karabiniers 2e jagers te paard 2e jagers te voet 2e linie 3e jagers te voet 3e lanciers 3e linie 4e linie 9e linie Karabiniers Genie Grenadiers Bereden artillerie 1D Cavalerie Niet vermeld
1910
1911
1912
1
1913
1914 1
1 1
4 1 1
1
1 1 1
1 1
8
3 2 1 1 1 18
1
3
1 5
14
3 1 1 1 1
1
127
20
Onderstaande tabel toont de volledige lijst van gesneuvelden voor Zedelgem-Veldegem Naam Allemeersch
Voornaam Theophiel
Arnou
Adolf Louis
Baes
Cyriel
Benoot Bonte Boudt Bout Buffel
Cocquyt
Camiel Camiel August Edmond Joachim Joseph Jules Camille Joseph Alidoor
Debusschere Debusschere Deketelaere Dekorte Denys Develter Develter Eecloo Loose Maertens Maes
August Jonas-Hector Edmond August Aloïs August Camiel Gustaaf Rene Edouard Henri Jules
17/06/1919 12/12/1914 22/10/1918 4/11/1914 12/09/1917 4/11/1917 5/11/1914 4/10/1918 28/07/1915 29/09/1918 25/12/1915
Messelier Misseeuw
Remi Camiel
Naeyaert
EugeenGustaaf Valentijn Orsan Camiel
14/07/1915 Stuivekenskerke 14/07/1917 BeMH Beveren Ijzer 16/10/1918 Ingelmunster
Caelenberghe Callens
Ryheul Sabbe
Teetaert
MauriceJoseph Vandenberghe Achiel Vandenberghe August Van Eenoo
Leon
Vanhullebusch Camiel Verduyn Verhelst Vermaut Vermeersch Verstraete
Arthur Charles Louis Charles Louis Leo(n) Gaston
Overleden Plaats Overl. 3/04/1915 BeMH L'Ocean De Panne 5/04/1919 Oostende 17/10/1918 BeMH Calais, Porte de Gravelines 28/09/1918 Passendale 9/07/1915 Reninge 12/08/1914 Halen 26/11/1918 MH Le Havre 26/08/1914 Hever 8/06/1918 Valognes (F) 22/06/1916 BeMH L'Ocean De Panne 6/10/1914 Antwerpen ambulance Gent Hofstade US army Ramskapelle Rosendaël (F) Kaaskerke Diksmuide Passendale Hoogstade Dury, Asile route de Paris
Uur Lft Oorzaak 15:00 21 Obusscherven
Begraafplaats Adinkerke, graf 430
12:30
35 Ziekte
13:00
25 Ziekte
Oostende, stedelijke begraafplaats Calais, Cimetière Comunal, graf 844
12:45
5:40
29 22 22 27 20
Onbekend Obusscherven Onbekend Ziekte Onbekend
36 Zelfmoord 21 Kogel 23 Onbekend
vermist Hoogstade, graf 657 Halen, graf nr 116 Schiplaken, gemeentelijke begraafplaats graf R33 Adinkerke, graf 1261 Wilrijk (Antwerpen), begraafplaats Schoonselhof graf nr L 10 - 24
21:00
Onbekend 23 Onbekend Onbekend 21 Onbekend 22 Vliegtuigbom 35 Vliegtuigbom Onbekend 26 Vliegtuigbom 27 Obusscherven 24 Onbekend 21 Ziekte
8:00
21 Onbekend 28 Obusscherven
Amiens (Somme, Fr.), Nécropole Saint-Pierre, Carré militaire, graf 1348 De Panne graf M - 120 De Panne, graf J - 98
25 Onbekend
Houthulst, graf K-1- 1632
15:00 19:00
22/10/1914 Moere
Veltem-Beissem, graf 772 Ramskapelle; graf 275 Adinkerke, graf 1205 Oeren, graf 343 Houthulst, graf J-1 - 1822 Hoogstade, graf 100
30 Onbekend
10/02/1918 BeMH Mortain
4/10/1918 De Panne 5/11/1914 Lombardsijde 12/09/1918 BeMH Camp Avours 28/09/1918 Bos van houthulst 15/10/1914 MH Antwerpen
23:50
24 Ziekte
10:00
22 Obusscherven
18:10
30 Onbekend Ziekte
2/10/1918 6/10/1914 Humbeek 17/04/1918 Reninge 12/08/1914 Halen 27/05/1918 L' Océan De Panne
128
19:30
(F) Sainte-Anne-d'Auray (Morbihan) Nécropole nationale, carré Belge Rij 1 - graf nr 23 De Panne, graf G - 68
27 Onbekend
Houthulst, graf U - 861
21 Onbekend
Wilrijk, Schoonselhof graf nr L 11 - 21
24 Obusscherven 28 Onbekend
Houthulst, graf L - 468
40 Obusscherven
Westvleteren, graf nr 97
21 Onbekend 19 Obusscherven
Halen, graf nr 129 De Panne graf B - 50
Bijvoegsel- III : Het gemeentehuis van Zedelgem Gedurende de 19e eeuw en nog tot een eind in de 20e eeuw was het gebruikelijk om het gemeentehuis in een herberg onder te brengen. Dat is de reden waarom zovele Vlaamse dorpen een café met de naam “Gemeentehuis” of “Oud-Gemeentehuis” hebben. Gemeentelijke kwesties werden toen tussen pot en pint besproken, en het moet gezegd ook op vandaag is die traditie nog niet volledig verdwenen. Ook de administratie stelde niet veel voor en de archieven bevonden zich ofwel in het huis van de gemeentesecretaris of ergens in een kast op op de zolder van de herberg die als gemeentehuis dienst deed. Voor 1940 was het Zedelgemse gemeentehuis in ten minste vier herbergen gevestigd. Rond 1800 woonde de “maire” (burgemeester) Joseph Adriaens en zijn “adjoint” (schepen) Jan Baptiste Devleeschauwer op de wijk de Leeuw. Jan Baptiste Devleeshauwer was uitbater van herberg le Lion d’Or die was gebouwd tijdens of kort na de aanleg van de Torhoutsesteenweg. Dat alles verklaart waarom het “raadhuis” in de “Gouden Leeuw” zo ver van de dorpskom lag. Daar was het in die tijd een idylische omgeving, want achter de Gouden Leeuw lag de grote Molendam-vijver. Achter de vijver kon je ongeveer 2 kilometer verderop tussen de bomen de kerktoren van Zedelgem zien. Na de Belgische revolutie in 1830 werd notaris Franciscus Jacobus Hatse burgemeester van Zedelgem. Hij woonde op het dorp en besliste om het gemeentehuis op de hoek van de Snellegemsestraat en de Loppemsestraat in de in het voorjaar van 2011 afgebroken herberg Sint-Joris te vestigen. Deze herberg werd toen uitgebaat door brouwer Jacobus Demeulenaere die ook gemeenteraadslid was. Joseph Lievens die burgemeester was van 1855 tot 1878 besliste om het gemeentehuis opnieuw te verplaatsen maar wanneer en waarom is niet geweten. In de gemeenterekening van 1878 en 1879 werd telkens 80 frank betaald aan Rosalie Mergaert, weduwe Colpaert voor een jaar huur van het gemeenteraadshuis. In haar kleine hofstede die gelegen was in de Groenestraat met huisnummer B99, aan de rand van de toenmalige dorpskern, baatte deze vrouw een herberg uit die ze de naam “ ’t Gemeentehuis” gaf. Na de verkiezingen van 1879 werd de liberale baron Camille de Vrière van het kasteel Baesveld de nieuwe burgemeester. Hij verhuisde meteen het gemeentehuis naar de herberg van Louis Monbailliu die kort voordien een nieuwe ruime woning met herberg had gebouwd in de Groenestraat B91, net naast de SintLeoschool. Er was in de woning een speciale kamer gereserveerd voor de administratie en die was slechts van de gelagzaal gescheiden door een dubbele deur.
Het gemeentehuis vlak naast de Sint Leoschool
129
De gemeentelijke administratie bestond uit vijf mensen : een gemeentesecretaris, een ontvanger, een ambtenaar van de burgerlijke stand en twee veldwachters. De eerste drie ambten waren slechts beperkte bijberoepen zo kwam secretaris Florimond Vanhove die in dienst was van 1876 tot 1908 eerst maar één dag en later twee dagen per week naar Zedelgem. Het secretariaat werd stilaan te klein en bovendien groeide er onvrede over de ligging van het gemeentehuis en meer en meer mensen vonden het storend om eerst door een café te moeten om bij de secretaris te geraken. Daarom rijpte bij Burgemeester Berquin en secretaris Cyriel Vanhaverbeke in de jaren 30 het idee om uit te zien naar een nieuw eigen gemeentehuis. Joseph Berquin wilde een gemeentehuis dat niet meer in een café was gevestigd, maar dat uitsluitend voor de gemeente bestemd zou zijn. In 1939 deed zich een geschikte gelegenheid voor, er kwam een oud laag huisje te koop, centraal gelegen op de toenmalige dorpsplaats. Het stond ongeveer waar zich nu de toegangstrappen van het bestaande gemeentehuis (dat van 1959) bevinden. In oktober 1940 kocht de gemeente het aan voor 38000 frank. In 1947 werd burgemeester Joseph Lievens burgemeester en die liet in 1949 een plan van aanleg opmaken voor het centrum van Zedelgem. Dit BPA voorzag op de plaats van de vier Vynckehuizen een nieuw gemeentehuis en een nieuwe straat naar het achterliggende marktplein. In 1950-1951 kocht de gemeente de resterende drie huizen op. De bouw van het nieuwe gemeentehuis startte in 1956 en werd in 1959 voltooid.
130
Bijvoegsel-IV : Vloethemveld en Baesveld Vloethemveld en Baesveld zijn voormalige veldgebieden die pas in de negentiende eeuw werden ontgonnen. Deze oorspronkelijke heidegebieden strekten zich ook uit over de buurgemeenten Jabbeke, Brugge, Oostkamp en Torhout. In een oorkonde van Karel de Goede, graaf van Vlaanderen, uit 1119 heette dit woeste heidegebied "wostina" of "utfang". De term “veld” slaat op onvruchtbare grond, arm aan houtgewassen en gelegen buiten het eigenlijke landbouwareaal. Het geregeld afbranden, afsteken van zoden ruwe humus en het laten grazen van vee maken een regeneratie van het oorspronkelijke bos onmogelijk. Ze zijn een voorbeeld van een door bosdegradatie ontstaan gebied van heide, broek en moeras. Deze “velden” waren als niet ontgonnen gronden oorspronkelijk eigendom van de Graaf van Vlaanderen, maar de dorpsgemeenschappen uit de omgeving konden er gemeenschappelijke gebruiksrechten laten gelden, bijvoorbeeld begrazing, houtsprokkeling, turfwinning… Vanaf de 13e eeuw worden deze veldgebieden op grote schaal voor ontginning vrijgegeven. Abdijen en stedelijke hospitalen nemen aanvankelijk de leiding voor het ontginnen van deze onvruchtbare gronden omdat ze ook het geld daarvoor hebben, maar de meeste ontginningen falen. Vanaf het Oostenrijks bewind worden de “velden” met speculatieve doeleinden en uit vrees voor een nijpend houttekort in Vlaanderen verkaveld en omgezet tot bos of uitzonderlijk ook tot akkerland. In het begin werd meestal loofhout aangeplant, maar in de eerste helft van de 19e eeuw wordt overgeschakeld op naaldhout omdat het door zijn snellere groei rappere recuperatie van het geïnvesteerde kapitaal toelaat. Vanaf het midden van de 19e eeuw wordt ook een aanvang gemaakt met het ontginnen van tot bos omgezette “velden”. Het omzetten van bos tot bouwland wordt vergemakkelijkt door het gebruik van kunstmest op het eind van de 19e eeuw en gebeurt op de meeste plaatsen met behoud van het 18e eeuwse verkavelings patroon. In het actuele landschap tekenen de vroegere veldzones zich dan ook af door een dambordpatroon van eiken- en/of beukendreven en door restanten van regelmatig in percelen opgedeelde naaldhoutaanplantingen. Dit zijn allemaal jonge ontginningslandschappen die we zowel rondom het Baesveld/Merkenveld als rondom het Vloethemveld terugvinden. Het Kasteel Baesveld werd opgericht op voormalig veldgebied, genaamd "Baesveld-Merkemveld" aangekocht door de familie van Outryve de Merckem. Dit veldgebied in de zuidhoek van Loppem is een uitloper van het grote Bulskampveld (Beernem) en wordt vanaf het einde van de 18de eeuw uitgebaat als bos. Françoise van Outryve de Merckem huwt met Patrice de Coninck, minister onder koning Willem I (in de Hollandse periode tussen 1815 en 1830). Deze de Coninck bouwt in de bossen een jachtpaviljoen dat hij "Baesveld" noemt. Na de onafhankelijkheid van België in 1830 wordt Aloïs de Vrière de nieuwe eigenaar. Het huis is afgebeeld op het primitief kadasterplan (circa 1830) en op de Atlas der Buurtwegen (1845) waarin het "Château de la Douairière Deconinck" genoemd wordt. Volgens De Flou komt voor het eerst in 1835 het toponiem Baes-veld voor. Aloïs de Vrière zou een belangrijke rol hebben gespeeld bij de onafhankelijkheid en een persoonlijke vriend zijn van koning Leopold I. Baron Adolphe de Vrière was Gouverneur van West-Vlaanderen en werd daarna onder Leopold I nog minister van Buitenlandse zaken. Er werd in zijn opdracht vijf jaar lang gewerkt om het jachtpaviljoen te verbouwen tot een kasteel met neo-gotische aanbouwen, in die tijd was dit de trend in de omgeving van Brugge. De bakstenen voor het kasteel werden ter plaatse vervaardigd en gebakken met de klei die uitgegraven werd voor de aanleg van de vijver die onderdeel was van het nieuwe park. Er volgen een aantal uitbreidingen. Er komt een aanzienlijke vergroting van het kasteel in 1867, tevens wordt de oranjerie met ommuurde moestuin opgetrokken. De kapel wordt voor het eerst vermeld in 1873. De hoeve ten zuiden van het kasteel zou er al staan in 1875. Na de verkiezingen van 1879 werd de liberale baron Camille de Vrière die toen Baesveld bewoonde burgemeester van Zedelgem. Een volgende uitbreiding, geregistreerd in 1879, behelst de noordoostelijke en de zuidelijke erkers, ook de oranjerie wordt verbouwd en er worden drie serres toegevoegd. De noordwestelijke hoektoren 131
wordt tegen het kasteel aangebouwd in 1894. Circa 1900 worden kasteel, bossen, landerijen en pachthoven openbaar verkocht ten voordele van de schuldeisers van Raoul de Vrière, De koper is Gaston de Kerchove d’Ousselghem. Deze laat vóór 1907 aan de zuidkant een erker en een gaanderij bijbouwen. Ook de kapel en de hoeve worden vergroot. Tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeert het kasteel als verblijfplaats voor Duitse officieren. Onder andere keizer Wilhelm II zou hier verblijven
132
Noten (1) De "Veltmeulen" langs de vroegere Ieperweg werd voor het eerst in 1645 vermeld. De naam "Lepemolen" kwam voor de eerste maal voor in disrekeningen van 1728-1730. Het zwaartepunt van de wijk verplaatste zich dan naar het gebied rond de molen. Een staat van goed uit 1668 vermeldt "eene coornewijntmeulene binden prochie van Zedelghem in een jeghenoote genaempt de Lepe…met het meulenhuys". De molen werd afgebeeld op een kaart van de bezittingen van François en Bernardus Boutens uit 1762. De staakmolen met open voet stond vroeger ter hoogte van Lepemolenstraat nr. 8, de molenaarswoning ter hoogte van de Koning Albertstraat nr. 146. Volgens de ommeloper van 1674 was het Brugse kartuizerinnenklooster eigenaar van de molen en de nabij gelegen Molendamvijver. De molen staat aangeduid op de Ferrariskaart als "Lepe Meulen". Op het eind van de 18de eeuw ook "Rommelsmolen" genoemd naar de familie Rommel die de molen vijf generaties zal uitbaten. De omgeving ten zuiden en ten westen van de molen werden respectievelijk als Zuid-lepe en West-lepe aangeduid. In 1846 werd vlak langs de molen de spoorweg Brugge-Kortrijk aangelegd met in de buurt ervan een halte. De molen werd in 1918 door de terugtrekkende Duitsers opgeblazen. In 1925 bouwde men bij het molenaarshuis een maalderij die in 1969 werd overgeplaatst naar Werken (Kortemark). Lepe is bewaard gebleven als wijknaam in de omgeving van de nu verdwenen molensite. (2) Het goed ter Loo bekleed een belangrijke plaats in de geschiedenis van Loppem. In de 17 e en 18e eeuw was ter Loo de zetel van de heerlijkheden Loppem en Den Houtschen. Van 1551 tot 1916 bewoonde de familie de Schietere de Lophem het kasteel. Vandaag is het een bezinningscentrum van de Priesters van het H.Hart. (3) Op 11/3/2014 vernam ik van de heer Jef Vackier het verdere levensverhaal van veekoopman Petrus Stubbe. Petrus was op 10 april 1855 te Zedelgem geboren en overleed te Veldegem op 4 januari 1943, Hij was de weduwnaar van Prudence Ingelbrecht eveneens te Zedelgem geboren op 10/1/1861 en te Veldegem overleden op 10/12/1896. Pieter Stubbe komt eveneens voor in Jef’s boek over Arthur Naeyaert. Arthur is in de winter 1916-1917 meermaals ‘s nachts gaan schuilen en slapen in het huis van Pieter : “In de winter kreeg Tuur ook dikwijls een veilige slaapplaats bij slachter Pieter Stubbe. De gebrekkige Pieter, was weduwnaar en woonde op de Langenhoek nabij Het Appelboompje. Pieter verliet 's avonds altijd zijn woning om bij bloedverwanten te gaan slapen. Hij vond dat in zijn toestand veiliger. In de oorlog waren 's nachts dikwijls dieven op pad, die niet enkel te zoeken waren onder de Duitse bezetters. Zo kon Tuur menigmaal gebruik maken van Pieter zijn slaapstede.” (4) Hier is de beschrijving in Vlaanderen Niemandsland enigszins verwarrend want er was toen te Loppem helemaal geen aardeweg ten oosten van de spoorweg die naar het Rozeveld liep. Hoogstens kon je via de baan Loppem Ruddervoorde naar Sijslo en van Sijslo over de “Bergen” naar het Rozeveld. Een andere mogelijkheid is dat de kolonne zich in Zedelgem afsplitste en daar via de huidige Veldegemsestraat naar het Rozeveld trok, maar die was toen ook reeds verhard met grint. (5) Inwoners van Brugge! Duitsche troepen treden heden in Uwe stad binnen. Aan geen enkel van uwe medeburgers zal kwaad gedaan en uwe goederen zullen geërbiedigd worden, indien gij u onthoudt van alle vijandelijkheid. Ieder tegenstand zoals iedere poging de duitsche troepen te schaden, zal onmeedoogend gestraft worden volgens de wetten van den oorlog. Alle wapens, die in de stad voorhanden zijn, zijn dadelijk op het stadhuis af te leveren en aldaar aan mijnen gemachtigden te overgeven. Wie nadien nog in bezit van wapens gevonden wordt of in wiens woning wapens verborgen zijn, wordt doodgeschoten volgens de wetten van den oorlog. Uitgezonderd zijn enkel de policieagenten (niet de burgerwacht) en de personen, die een bewijs van verlof hebben, uitgesteld door eene duitsche militaire overheid. Indien nu of in de toekomende in uwe stad Duitsche troepen aangegrepen worden, wordt de bezetting er uit getrokken en de stad zal zonder genade in brand geschoten worden. De opperbevelhebber v. Beseler General der infanterie (6) Op 23 oktober 2012 vernam ik van de heer Jef Vackier het mogelijke vervolg op dit verhaal. Hij is als lid van de heemkundige kring Torhout het naslagwerk van wijlen Roger Haelewyn over “Arthur Naeyaert tijdens de oorlog 1914-1918 aan het herwerken en herschrijven. Meteen is dit een tweede link tussen zijn boek over Arthur Naeyaert en Ronse’s oorlog. (7) Ze werden Totenkopf huzaren genoemd omdat ze als embleem een doodshoofd met eronder gekruiste beenderen op hun hoofddeksel droegen Dit embleem zou later door de gevreesde SS worden overgenomen op uniformpet en kraagspiegels. (8) De inrichting van de Landwehr op het gebied van de Norddeutschen Bund werd volgens paragraaf 2 van de Reichsverfassung (Grondwet) van 16 april 1871 op het ganse Duitse Rijk overgedragen. Na het volbrengen van de drie jaar durende aktieve dienst in het staande leger werd de dienstplichtige voor twee jaar in de reserve opgenomen. Aansluitend werd de dienstplichtige dan aan de Landwehr toegewezen. Er waren twee klassen Landwehr, de dienstplichtige behoorde 5 jaar tot de eerste klasse waarin jaarlijks twee maneuvers van een duur van een tot drie weken werden doorgevoerd en daarna drie jaar tot de tweede klasse die slechts één maal per jaar gezamenlijk met de eerste klasse op maneuver moest. De Landwehrdienstplicht eindigde op 31 maart van het kalenderjaar waarin de dienstplichtige zijn 39e levensjaar voleindigde. Tot zijn 60e levensjaar behoorde de
133
(9) (10)
(11)
(12)
(13)
dienstplichtige, zoals alle mannen die dienst gedaan hadden en ook zij die geen dienst gedaan hadden tot de Landsturm. Die werd echter alleen in geval van onmiddellijke krisis opgeroepen, maneuvers moesten bij de Landsturm niet meer gedaan worden. De officieren van de Landwehr werden meestal uit het reserveofficierkorps geselecteerd dat opgebouwd was uit een-jarige vrijwilligers. Tijdens de eerste wereldoorlog werden talrijke Landwehr- (Landwerhr-Infanterie-Brigaden) en ook Landsturm eenheden (Landsturm-InfanterieRegimenter un Landsturm Bataillone) aktief opgesteld en ingezet. Door artikel 173 van het verdrag van Versailles werd de Landwehr na de eerste wereldoorlog afgeschaft. Nadat de Verenigde Staten in april 1917 met Duitsland in oorlog raakten zetten de Spaanse en Nederlandse ambassadeurs deze taak in hun eentje verder. Na de bevrijding werd het depot aan de Torhoutsesteenweg en de Leon Claeysstraat overgenomen door het Belgische leger, dat er achtergelaten munitie opsloeg. Het verdween uiteindelijk in 1925 maar het spoorvak tussen het station en de Torhoutsesteenweg werd echter behouden en ging nadien deel uitmaken van de nieuwe militaire spoorlijn naar het munitiedepot dat in die tijd in het Vloetemveld werd ingericht. In de jaren 80 van de vorige eeuw werd die aftakking ter hoogte van de Diepstraat verplaatst om de militaire spoorlijn van de bedrijfsterreinen van het toenmalige Sperry New-Holland (Nu CNH Industrial Belgium) weg te halen en van daaruit werd over de Torhoutse steenweg weer het oorspronkelijke traject bereikt. Op vandaag is dit een fietspad geworden dat Merkenveld met het Vloethemveld verbindt. De Duitse “Pioniere” waren vergelijkbaar met onze genietroepen, want hun hoofdtaak was het aanleggen van wegen, spoorlijnen en telefoonverbindingen. In hun depots pionierparken genoemd, waren vooral bouwmaterialen waaronder rails en hout maar eveneens locomotieven en wagons voor de veldspoorlijntjes opgeslagen. Vanuit de pionierparken werd dit materiaal verder naar het front verdeeld. Pionierparken waren gestructureerd zoals de medische verzorging, dicht bij het front had je kleine pionierparken of “Kampfparke” die rudimentair waren uitgerust. Soms hadden ze niet meer dan een stapeltje materiaal klaar voor direct gebruik met een verantwoordelijke voor de voorraad erbij. In de achterhoede had je de iets beter uitgebouwde pionierparken die al dan niet gespecialiseerd waren in zaken zoals veldbakkerijen, timmerwerken, onderhoud van motoren… Daarboven had je nog de compleet uitgerustte Feldproviantamt en Feldproviantmagazine in de garnizoenssteden ver van het front. Elke Duitse divisie had een compagnie pionieren of zelfs twee en die waren gelegerd bij de opslagplaats waar alle materiaal dat de divisie nodig had gecentraliseerd was. Dat was het zenuwcentrum voor het materiaalbeheer van de divisie. Een compagnie “Pioniere” telde 3 officieren en 205 manschappen. Bovendien maakte men ook vaak gebruik van krijgsgevangenen voor het uitvoeren van allerlei werkjes. Midden 1915 bestond de weekvoorraad van een “Armee” dat 100 km front moest verdedigen uit ongeveer 500 spoorwegwagons ! De bunkerbouw zou dit volume nog eens fors laten toenemen. Ook werd er heel wat ter plaatse gefabriceerd niet alleen bouwmaterialen, maar granaten, mijnenwerpers… In de geschiedenis van Loppem schrijven A.Vervenne en A.Dhont dat de Duitsers in juni 1917 dit “Pionierspark” begonnen aan te leggen. Volgens Forum eerste wereldoorlog, werd het munitiedepot bij de Zeedijkweg in de zomer van 1916 aangesloten op de strategische buurtspoorlijn van Loppem naar Werken. Hoe kan een pionierspark dat pas in 1917 werd aangelegd tijdens de zomer van 1916 reeds op de strategische tramlijn zijn aangesloten ? Hier volg ik voorlopig Forum eerste wereldoorlog & Wikepedia want als voorjaar 1915 reeds werken aan de gang waren met het oog op het bedienen van een depot voor de genie, dan lijkt het onwaarschijnlijk dat dit depot pas in 1917 in dienst werd genomen. Op 17 oktober 1918, tijdens de Duitse terugtrekking, werden de sporen in het station van Loppem en de aansluiting naar dit munitiedepot door het Duitse leger opgeblazen. Na de bevrijding nam het Belgische leger dit depot over maar nam het niet meer in gebruik. Op 15 maart 1922 was de toekomst van deze aansluiting nog altijd ter studie, maar uiteindelijk werd ze in oktober 1924 volledig opgebroken. Na de oorlog was het spoor te Veldegem in zeer slechte staat, daarom drong de Belgische staat aan om het depot zo snel mogelijk te sluiten. Na de bevrijding werd dit depot door het Belgische leger gebruikt om munitie uit het Duitse depot van Beverlo tijdelijk op te slaan voor ze in Houthulst vernietigd werd. Na de sluiting in 1921 werd de aansluiting overbodig en de terreinen van het depot werden door de provincie West-Vlaanderen overgenomen. Op 5 april 1922 drong de provinciale overheid er bij het spoorwegbataljon op aan om de sporen zo snel mogelijk op te breken en dit werd voltooid tegen september 1922. De Spoorlijn 66 Brugge-Kortrijk vormde een belangrijke schakel in de bevoorrading van het front, wat zich vertaalde in een groot aantal spooraansluitingen. We hebben gezien hoe er in Zedelgem en Veldegem een aansluiting kwam voor een munitiedepot en in Loppem voor een Pionierspark. In het voorjaar van 1916 werd ook in Lichtervelde een munitiedepot ingericht. Dit bestond uit 17 bunkers die net buiten de dorpskom, ten zuiden van de weg Lichtervelde – Torhout, werden gebouwd. De spooraansluiting takte af van de spoorlijn Torhout – Lichtervelde en het spoor liep parallel met de hoofdlijn tot de inrit van het station. Het spoor boog dan af in zuidelijke richting om na het kruisen van de Kortemarkstraat en de Bollestraat naar het westen te draaien en het depot te bereiken. Hier lagen twee lange laadsporen en een wisselverbinding voor de locomotieven. Bovendien kon munitie worden overgeladen naar de strategische buurtspoorlijn naar Werken. De totale spoorlengte bedroeg ongeveer 1.200 m. Tijdens de geallieerde opmars in september 1918 werd het depot door de Duitsers ontruimd en verdween de
134
(14) (15)
(16)
(17)
(18)
aansluiting. Het station van Torhout werd eveneens uitgebreid. Hier werd materiaal overgeladen op de strategische buurtspoorlijn Ruddervoorde - Wijnendale. De weverij “La Thouroutoise”, die was opgeëist door het Duitse leger, kreeg begin 1917 een spooraansluiting. In de fabriek lagen twee kopsporen. Onmiddellijk ten zuiden van Torhout, nabij het gehucht Breskens, lag ten oosten van de spoorlijn een munitiedepot. Naast de hoofdlijn werd een bundel met drie sporen aangelegd vanwaaruit een spoor in oostelijke richting afboog en eindigde aan de barakken voor de soldaten. Hier werden de wagens gelost en werd de munitie verdeeld met een 600 mm smalspoorlijn. Het depot en de aansluiting verdwenen in september 1918. Het station van Gits was van belang voor het eind 1914 gebouwde vliegveld. Dit lag ten oosten van de spoorlijn, net voorbij de overweg aan de huidige Koolskampstraat. Omdat dit vliegveld vlakbij het station lag kreeg het geen eigen spooraansluiting maar werden vliegtuigen en voorraden op de goederenkoer gelost. In 1915 werd het station uitgebreid met twee wijksporen voor een depot van de genie. In juli 1917 werd tenslotte net ten zuiden van het station een munitiedepot gebouwd. Beide depots waren ook aangesloten op de strategische buurtspoorlijn Hille – Westrozebeke." Vlaken zijn platte planken waarmee de wanden van de loopgraven werden bekleed en horden zijn steunbalken die in een U-vorm in de loopgraven werden geplaatst De door de Duitsers gebouwde bunkers bleven lange tijd deel uitmaken van de bedrijfgebouwen, maar nu zijn die volledig verdwenen. Het is pas na de verbreding van de Ruddervoordsestraat eind de jaren 60 van de vorige eeuw dat de bunker die zich tussen de kantoren van CLASAL en de weg bevond werd afgebroken. Tijdens de tweede wereldoorlog werd die bunker nog door de buurtbewoners als schuilplaats gebruikt tijdens de slag om Moerbrugge in de nadagen van de bevrijding in 1944. Dit laatste weet ik van mijn moeder Agnes Lannoo die toen met haar ouders Achiel Lannoo en Helena Vandoorn en broer Lucien in de tweewoonst Leliestraat 10 woonde. Pieter Lievens-Adriaens, die een vrij bemiddeld man was, had langs de Kronestraat een nieuwe brouwerij gebouwd voor zijn zoon Hector (1861-1952) die op het punt stond te trouwen met Helena Bossuyt. Het jonge paar betrok de nieuwe woning annex brouwerij in de Kronestraat en Hector startte met de uitbating van de brouwerij Sint Laurentius. Hij brouwde een courant bruin bier en in kleinere hoeveelheden blond en bruin tafelbier die allemaal op basis van tarwe en zomergerst gebrouwen waren. In die tijd werd in de brouwerij StLaurentius enkel hogegistingsbier gebrouwen. De tonnen hadden een inhoud van 100 liter, de halve tonnen van 50 liter, de kwartjes van 25 liter. Deze werden in de kelder van de café of de particulier gebracht en op een stelling gelegd. Vervolgens werd een tapkraan in de ton aangebracht en de glazen gevuld. Voor de Eerste Wereldoorlog werden ook drukvaten gebruikt . De uitbater pompte dan met een handpomp die zich achter de toog bevond lucht op het vat , waardoor de druk steeg en het bier naar de tapkraan liep. Het tonnenbier werd rechtstreeks aan de klanten geleverd. Hector’s zoon Joseph Lievens (1901-1994) die later burgemeester van Zedelgem zou worden was 13 jaar toen de Duitsers België binnenvielen. Historische hoeve zogenaamd "De Pleyne" op de hoek met de Zaggebroekstraat. Als monument beschermd bij M.B. van 25/06/2002. De toponiemen de Pleyne (de naam van een wijk, straat, hofstede en herberg) en de oostpleyne (wijk) gaan zeker terug tot de 17de eeuw. De oudst bekende vermeldingen komen voor in de kerkrekeningen van Zedelgem van 1616 en 1623. In 1616 bezit de Sint-Laurenskapel een kleine tiende, genaamd de Sint-Laurentiustiende "ten Oostpleijne". In de rekening van 1623 is sprake van ";j. lyne en de i landt nevens het oostplein". De oudst bekende verwijzing naar de hoeve en herberg komt voor in de ommeloper van Zedelgem van 1674. In een staat van goed van 1715 staat de hoeve beschreven als "eene hofstede binnen de prochije van Sedelgem oost vanderkercke in een jeghenote genaempt de Oostpleijn wesende d'hofstede..., scheure ende stallingen daer op staende". De hoeve staat afgebeeld op de Ferrariskaart (1770-1778), de Poppkaart (circa 1845) en de Ph. Vandermaelenkaart (circa 1850). Op een kadastrale kaart (1808-1810) uit de Napoleontische periode staan twee ongeveer parallelle volumes afgebeeld, waarbij het woonhuis tegen de straatkant is gesitueerd. Op het primitief kadasterplan (circa 1830) staat de schuur getekend als langwerpig volume met oostelijke, haakse aanbouw. De schuur zou in de 19de eeuw zijn afgebrand en heropgebouwd, in de oostgevel staat het jaartal "1836". Wellicht is dan ook het woonhuis aan de straatzijde verbreed en de aanpalende stallingen her(?)bouwd. Tijdens beide wereldoorlogen eist de Duitse bezetter de hoeve op. Stukken van het vliegveld bij het “Halfweeghuis” te Jabbeke, zijn op vandaag nog terug te vinden. In het midden ervan loopt de autostrade naar Oostende. Sommige kleine stukjes ervan zijn nu bos geworden. Als je aan de Gistelsteenweg bij het halfweghuis staat op het oude stuk van de weg, dan kan je nog altijd de oude weg naar het kasteel de Pélichy zien. Waar nu de toegang is naar een kleine brug over de autostrade stond vroeger de grote bunker vlak naast de tramlijn naar Brugge. Als je te voet de brug oversteekt krijg je een excellent zicht op de oude situatie op je linkerkant. Aan dezelfde kant, juist beneden staat de oude boerderij “Yftepoort” die een hangar had voor reparatie van de vliegtuigen. Ze is nu volledig gerestaureerd maar in privébezit. Als je de brug naar beneden en naar rechts volgt bevindt het kasteel zich op je linkerzijde. Het is niet hetzelfde als in 1918 voor wat de bovenverdieping betreft want die werd tijdens een brand in 1929 vernield. Maar de trappen vooraan en de kolommen daarop zijn nog altijd een goed referentiepunt voor de oude foto’s. Het kasteel kan bezocht worden
135
(19)
(20)
(21)
(22)
(23)
(24)
omdat het nu een bekende internationale antiekwinkel is. Aan de andere zijde is een smal paadje dat naar de autostrade toe loopt. Als je het volgt zul je op je linkerzijde heel dicht bij de autostrade de bijna volledige overblijfselen van een Anti-Aircraft en wachtpost voor een persoon zien. Als je terug naar de brug over de autostrade gaat maar naar rechts dan kom je op de Oudenburgweg. Volg deze naar rechts en bijna direct op je linkerzijde zal je de fundering zien van een bunker die je nog een zeer goed beeld geeft van hoe die er origineel uitzag. Bij de boerderij stonden nog meer hangars van het vliegveld. Als je teruggaat naar de Gistelsesteenweg zal je een rond punt tegenkomen waar je rechts naar de autostrade kunt. Je zal zien dat juist daarover er een smallere weg is. Bijna tegen de autostrade die heel dicht bij is van hieruit stonden aan beide zijden van deze weg een aantal barakken en hangars. Dit is het gedeelte dat de Duitsers in 1918 Jabbeke noemden om het vliegveld in duidelijke onderdelen te verdelen om te weten welke eenheid er gestationeerd was. Ernst Udet werd na 19 overwinningen door Manfred von Richthofen, de beruchte Rode Baron, gevraagd om bij zijn squadron te komen en beide gingen samen de lucht in omdat von Richthofen wilde weten wat Udet waard was. Tijdens de testvlucht schoot Udet een Bristol neer en won daarmee het respect van von Richthofen. Na zijn drieentwintigste overwinning volgde op 9 april 1918 de “Pour le Mérite”. Op 19 juni 1918 werd Udet gewond toen hij door een Brequet over Cutry werd neergeschoten en zijn parachute moest gebruiken. Tegen 26 september 1918 had hij 62 overwinningen op zijn actief maar werd dan gewond aan de dij en dat betekende voor hem het einde van de oorlog. Na de oorlog werd Ernst Udet sportvlieger en deed veel spectaculaire shows samen met een andere fameuze luchtaas, Robert Ritter von Greim die ook drager was van de “Pour le Mérite”. Udet bouwde zelfs voor een tijdje zijn eigen vliegtuigen en ging met zijn kunde naar de Verenigde Staten. Hij acteerde ook in een paar films en was testpiloot. Herman Göring overhaalde hem om bij de nieuwe Luftwaffe dienst te nemen en toen de tweede wereldoorlog uitbrak was hij Generalluftzeugmeister. In juni 1940 werd Udet Generaloberst maar hij moest nog veel leren over politiek en de vuile spelletjes van de Nazi’s speciaal deze van Generaloberst Erhard Milch. Hij kon de jaloersheid, incompetitie en andere politieke interne gevechten bij de Luftwaffe niet aan en pleegde tenslotte zelfmoord op 17 november 1941. Tijdens de tweede wereldoorlog werd in dezelfde omgeving een landingsplaats voor lichte vliegtuigen aangelegd tijdens de bevrijdingsdagen. Dat weet ik van mijn vader (Willy Verhoye) die er als 12 jarige vanuit het Rozeveld te Torhout kwam naar de lichte vliegtuigjes kijken die op verkenniing trokken tijdens de slag om Moerbrugge in september 1944. De militaire graad Feldwebelleutnant (ook Feldwebel-Leutnant) was sinds 1877 in het Duitse leger de laagste graad voor officieren. Tot Feldwebelleutant werden onderofficieren van de reserve bevorderd. Een verdere bevordering tot luitenant was niet voorzien. De graad Feldwebelleutnant was ook bij de Kavalerie en bij de bereden Artillerie tegen hun traditie in om Feldwebel graden als Wachtmeister (vb Vicewachtmeister) te gebruiken normaal. Kandidaat officieren in aktieve loopbaan (Portepee-Fähnriche) en van de Reserveloopbaan (Eenjarige vrijwilligers) doorliepen deze graad niet en werden bij slagen onmiddellijk Luitenant. De Feldwebelleutnant had wel de rang van een luitenant, maar bleef nog altijd ondergeschikt aan de werkelijke dienstgraad van luitenant omdat hij geen officierspatent bezat. Net zo min viel hij onder het Ehrengericht van het officierskorps. Theo Osterkamp trad op 14 augustus 1914 toe tot het Marinefliegerkorps waar hij tijdens 1915-1916 in de 2e Marine-Fliegerabteilung in Vlaanderen diende, eerst als waarnemer nadien ook als piloot. Hij was de eerste piloot die in 1917 een landvliegtuig voor een verkenningsopdracht naar Groot-Brittanië bestuurde. In 1917 werd hij in de “Kampffliegerschule” in Putzig tot jachtvlieger opgeleid en aan Sachsenbergs Marine-Jagdstaffel 1 toegewezen. In juni 1917 werd Osterkamp tot “Leutnant zur See” bevorderd en kreeg op 15 oktober het commando over de Marine-Jagdstaffel 2. Osterkamp behaalde 32 overwinningen en werd op 2 september 1918 de Pour le Mérite toegekend. Hij trad tussen de twee wereldoorlogen toe tot de nieuw opgerichte Luftwaffe van Herman Goering en werd op 19 september 1939 als Oberst (majoor) bevelhebber van het Jagdgeschwader (JG) 51. In juli 1940 gaf hij de bevelvoering door aan Werner Mölders, werd tot “Generalmajor” bevorderd en kreeg het bevel over de jachtvliegtuigen van Luftflotte 2. In 1944 werd hij nog tot “Inspekteur der Luftwaffen-Bodenorganisation” benoemd maar hij geraakte in onmin met het opperbevel van de Luftwaffe en werd op 21 december 1944 ontslagen. Tot 1945 werkte hij dan als boswachter in Niedersachsen en bleef tot aan zijn pensionering in 1966 zakenman. Theo Osterkamp overleed op 2 januari 1975. De in 1891 in Dessau geboren Leutnant Sachsenberg kreeg zijn pilotenopleiding in Johannisthal, bekwam in 1915 de benoeming tot “Leutnant zur See” en werd dan als waarnemer en jachtvlieger van de Marinefliegertruppe in Vlaanderen ingezet. In 1917-18 was hij Kommandeur van het door hem opgerichte Marine-Jagdgeschwaders Flandern (Kampfgeschwader Sachsenberg). Voor zijn militaire prestatie’s werden hem het IJzeren Kruis van beide klassen en de Pour le Mérite toegekend. Foch ondertekent de wapenstilstand te Rethondes op 11 november 1918 en defileert aan het hoofd van de geallieerde legers tijdens het defilé van de Overwinning, op 14 juli 1919. Toen op 28 juni 1919 de vrede met Duitsland in Versailles getekend werd, waarbij de totale schuld van de oorlog bij Duitsland kwam te liggen, merkte Foch op: “Versailles is geen vredesverdrag, het is een wapenstilstand voor twintig jaar.” Foch wordt benoemd tot Maarschalk van Frankrijk op 7 augustus 1918. Hij is eveneens Maarschalk van Polen en Groot-Brittannië en wordt
136
(25)
(26) (27)
(28) (29)
(30)
toegelaten tot de Académie Française in 1918. Aangesteld als hoofd van het Conseil Supérieur de Guerre in 1919 probeert hij de Franse regering te overtuigen een harde vrede op te leggen aan Duitsland. Hij weigert zich te engageren in het politieke leven en publiceert zijn oorlogsmemoires (1929 en 1931). Foch sterft te Parijs op 20 maart 1929 en wordt begraven in de Dôme des Invalides. De Leeuwmolen was een “stenen” (onderstaand artikel uit 1912 trekt dit sterk in twijfel, het was waarschijnlijk een houten molen die nadien in steen werd heropgebouwd) stellingmolen die gebouwd werd in 1832 als een koren- en oliemolen, mits toestemming van de gedeputeerde Staten van West-Vlaanderen op 20 decmeber 1832 aan Petrus Depré. Op de Vandermaelenkaart (circa 1850) vinden we de molen aangeduid schuin tegenover herberg "De Leeuw". In 1912 brandde de houten molen volledig af, maar werd heropgebouwd in steen. In de Volksstem van 23 januari 1912 verscheen op pagina 3 het volgende artikeltje over de brand : “Zedelghem. – Molen afgebrand – Om 5ure ’s morgens werd de groote houten windmolen van M. Bogaert door het vuur vernield. Daags te voren had hij geheel den dag gedraaid. Men denkt dat het mecanisme zal verhit geweest zijn en dat de brand ontstond den volgenden dag, om 5 ure. Eene groote vlam drong door het dak van ’t gebouw en daar dit ten grooten deele uit hout bestond, vormde het weldra een overgrooten vuurpoel. De menschen kwamen van alle kanten toegestroomd, doch er was geen middel het vuur te bevechten. Men moest zich bepalen bij het bevrijden der nabijstaande woningen, die dreigden vuur te nemen; daarin gelukte men na 3 uren werkens. Er blijft van den koornwindmolen nog slechts een hoop assche over. De schade door verzekering gedekt, wordt op 15000 frank geschat.” Nadat in 1932 een roede afwaaide, werden de roeden uitgehaald. Er werd nog verder gemalen, aanvankelijk met een stoommachine en later met een motor, tot bij het overlijden van Gustaaf Bogaert-Ampe in 1957. Naast de molen stond een achtzijdige bakstenen rosmolen met strodak, waarbij het paard buitenliep. Dat gebouwtje bestond nog in 1964. De molenromp, die zeer goed zichtbaar was op de Tornhoutsesteenweg vanuit Brugge, werd spijtig genoeg in februari 1991 afgebroken. Tijdens de achttiendaagse veldtocht (WO II) verbleef ook koning Leopold III op het kasteel van Loppem (18-25 mei 1940). Krant van West-Vlaanderen, vrijdag 26 september 2014 : Maurice Floré, achterkleinzoon van Joannes Floré, was aanwezig bij de onthulling van het gedenkteken. “Ik hoorde het mijn vader vaak vertellen. De duitsers dachten dat mijn overgrootvader signalen stuurde naar het Ijzerfront. Maar omdat hij hardhorig was, deed hij verder met zijn werk. Daarop werd hij neergeschoten”, zeg de Zedelgemnaar. “Mijn vader Gustaaf, toen 18 jaar jong, was op dat moment ook in de molen. Mijn vader rende voor zijn leven, maar werd achterna gezeten door een Duitser. Hij is gelukkig kunnen ontsnappen…”. Maurice Floré had het bidprentje van overgrootvader Joannes mee. Daarop staat geschreven over die 18e oktober 1914 : “…O, schrikkelijke en onvergetelijke dag ! Hun regimenten 2074 en 208 volgend komen de Duitsche huzaren der achterwacht als wilden ons dorp binnen gerukt. Zij willen een slaftoffer hunner barbaarschheid vinden. Onder voorwendsel dat naar ons leger door toren en molen teekens gemaakt worden, loopen onmenschelijke woestaards den molen op…” De Oorlogskranten 1914-1918, deel 45, De “Gazette van Moline” werd uitgegeven in Moline Illinois nabij Chicacgo in de Verenigde Staten voor de naar daar uitgeweken Vlamingen. De tijdslijn van de Groote Oorlog te Torhout door Jef Vackier : Eduard Bossauw, geboren te Kortemark op 7 september 1844, was een kleinere boer (ook 'kortwagenboer' genoemd) en vrijgezel en woonde samen met zijn ongehuwde broer Joannes (Wannes) en ongehuwde zus Francisca (Ka) in de Kortemarkstraat naast de oude herberg De Pelikaan, kant Kortemark. Eduard en Wannes († januari 1914) waren ook klompenmakers. Eduard is sinds 1865 begonnen met het neerschrijven van de dagdagelijkse gebeurtenissen in zijn dagboek (cahiers). Zijn notities zijn niet geschreven na de oorlog maar tijdens de oorlog zelf en zijn daardoor zeer waardevol voor de opmaak van de tijdslijn 'Torhout in de Groote oorlog'. De tijdslijn van de Groote Oorlog te Torhout door Jef Vackier : Jules Depuydt (1882-1972) was geboren als tweede kind in het gezin van brouwer Henri Depuydt-Justine Decoster uit Aartrijke. Hij werkte in de administratie van brouwerij De Leeuw en was tijdens de Eerste wereldoorlog lid van het voedingscomité. De Ortskommandantur van Aartrijke was in de brouwerij gevestigd zodat Jules van heel nabij het reilen en zeilen bij de bezetter kon volgen. Jules Depuydt schreef minutieus zijn dagelijkse wedervaren neer in acht schoolschriftjes en daarbij sloeg hij geen enkele dag over.
137
Ronse: De originele teksten van pastoor Ronse
Frederik Theodoor Ronse werd geboren te Veurne op 1 juli 1854. Hij werd leraar aan het college te Menen op 20 september 1878 en op 21 december van datzelfde jaar te Brugge tot priester gewijd. Op 20 juni 1892 werd hij onderpastoor te Desselgem. Hij werd op 20 juli 1893 eerste aalmoezenier van het staatstoevluchthuis te Brugge en proost van de Gilde der ambachten. Op 24 mei 1907 werd hij tot pastoor van Knokke benoemd om dan op 25 maart 1910 uiteindelijk pastoor van Zedelgem te worden. Frederik Ronse overleed te Zedelgem op 22 januari 1934. De heemkundige kring van Zedelgem draagt zijn naam. In onderstaande tabel worden de orginele teksten van Ronse weergegeven die als referentie in het boek gebruikt zijn, het Nr verwijst naar de referentie die in de tekst aangeduid is met (Ronse-Nr). Blz verwijst naar de originele bladzijde in het boek van Ronse waar deze tekst staat.
Nr
Oorspronkelijke tekst
Blz
1 2
Den 1 Januari 1914 wordt de telefoondienst in werking gesteld op 20 Maart keurt de aangestelde Commissie der Wetgevende Kamers de afscheiding van Veldegem goed, maar aleer de kamers erover stemmen breekt de wreede wereldoorlog uit Zonder de minste reden en zijn geschreven woord als een waardelooze vod scheurend, jaagt Duitschland op 4 Oogst zijn legers ons landeken in. Angstig volgt men de gebeurtenissen Den 25 Oogst komen Uhlanen af, die zich op het Hooge Veld neerzetten en dan naar Oostende optrekken. Aan de brug van Snaeskerke worden zij door gendarmen met geschut tegengehouden en rond den middag zien wij ze weder met twee gekwetsten. Komt er den volgenden dag de Brugsche Burgerwacht naar zoeken enkelijk kunnen zij de gekwetsten meevoeren, daar de andere verdwenen zijn.
271 271
Ook Duitsche vliegers komen af op verkenningstocht en den 3 september zoeken hier vluchtelingen van Eppegem, Zempst en Mechelen een schuilplaats, de wreede gevechten en moorderijen verhalend, maar medelijdend onderkomen vindend in de haastig opgeschikte Gildezalen. Marne en Aisne-slagen werden door onze Verbondenen zegerijk gewonnen en ons leger hielp er met zijn aanvallen krachtig aan toe Den 11 September komen in oefeningstocht honderden vrijwilligers toe, die een beste onthaal genieten, maar ’s avonds verongelukt er een bij onvoorzichtighheid, zich aan zijn eigen wapen kwetsend. Ons parochianen vervangen zijn familie op zijn aandoenlijke begrafenis, onder de oogen onzer vliegers. Ook Duitsche vliegers en zelfs een Zeppelin vliegen op verkenning rond. Van beide kanten loopen immers de legers naar zee Nochtans trekken werklieden voor den beetrapenoogst naar Frankrijk op, niet vermoedend wat hen wacht en niet geloovend dat het zoodanig slecht zit …,maar nu keert er Duitschland een machtig leger tegen en haastig moet ons verdunde leger naar den Yzer vluchten. Van 5 tot 11 October trekken vermoeide en ontmoedigde troepen door de Gemeente onder de wake van Engelsche ruiterij en van zeer laag voortslierende vliegers. Ondiepe loopgrachten graaft men aan Heidelberg, het Slaghof, De Noordwandeling en de Kroon evenals aan den Aartrijkschen steenweg. Ook wordt het leven langs om meer duur, en is het goed dat het Provinciaal
271
3 4
5
6 7
8 9
10
138
271 271
272 271
272 272
274
11
12
13 14
15
Kantencomiteit ontstaat evenals het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit, des te meer geen meel en slechts allerhande bucht door de Duitschers geleverd wordt aan de bakkers en al het goede graan voor het leger behouden wordt. En het geschot vermindert volgenden dag niet. Toch speelt het duitsch muziek der bezetting spottend het Engelsch volkslied en roepen de soldaten ‘Engeland moet kapot !’ maar alsof het vernomen werd, komen Engelsche vliegers bommen werpen en den geestdrift verkoelen. Ook helpt er toe het zicht der proppensvolle trams en treins met gekwetsten die dag en nacht malkaar opvolgen. Op zijn beurt bekent een wanhopige Overste van het 206e dat zij in het water verzonken en den IJzerslag verloren Den 13 November dringt ten 9 ure van den avond een dolle bende de pastorij binnen, onder voorwendsel draadloozen telegraaf te zoeken maar met enkel doel den wijn te stelen. Met de bajonnet op het geweer staan er een uur lang de meiden te bedreigen. Andere groep zoekt heel het huis af, maar moet ijlhands met de anderen weg, daar men reeds andermaal stelen kwam onder geleide van een openbaar ambtenaar. Volgenden dag komt weerom een schuimersbende af, maar die heeft er haast bij weg te gaan toen wij overheden aanmelden ‘doen’ . En zoo gaat het overal waar zij kans zien aan buit te geraken. En onder de wake hunner vliegers en het toezicht der onze komen nogmaals veel troepen toe, terwijl de jongens soldaatje spelen en keeluit den ‘Vlaamschen Leeuw’ zingen De oude Burgemeester, Heer Karel Lievens-Vandamme sterft van angst en schrik en terwijl hij te lijke ligt moet zijn vrouw en alleman onmiddellijk op de vlucht. Er ligt sneeuw; ’t is bijtend koud; er zijn zieken en veel kinderen lijden aan de roode koorts; doch ongenadig jaagt men alleman weg. Op Burgemeesters huis schrijven ze : “Hier ligt een lijk”, en op dit van een stervende : “Verlamde”… En aan de hand van angstige moeders trekken schreiende kinderen op, voeren karren de kranken weg en loopt het dorp ijdel… t‘ Is slechts tot middernacht zegt men : doch waar onverwacht binnen vallen en wat zal er met huis en have gebeuren ?... De vijand beproeft de giftgas in den naasten grooten slag te gebruiken…
273
274
274 274
Ook trekt de vijand den volgenden dag Yperwaarts op en gaat het er met verwisselenden uitval verschrikkelijk toe tot dat de vijand op 22 April zijn moordend giftgas gebruikt en de Belgen haastig toespringen moeten om den wanhopigen toestand te redden Bij het operatieterrein ingelijfd wordt Zedelgem dan een opslagplaats van amunitie en een kamp met allerlei oefeningspleinen waar men de troepen vormt en voor den slag bereidt, en waaruit ook de legers naar de vechtlijn trekken langs nieuwaangelegde tramlijnen.
275
17
Maar toen wordt de melk opgeïscht, heel de oogst aangeslegen, en al het graan met geweld afgehaald… Knarsetandend staat men naar de schelven te zien die onder den aanhoudenden regen te rotten staan, doch veel wist elkeen te verduiken. Het smokkelen zal rijk de boeten vergoeden welke men inloopen zal. Enkelijk vreest men de gevechtslijn waartoe dagelijks meer burgers opgestuurd worden en daarom ook de kwade tong der nijdige verklikkers.
275
18
Reizen intuschentijd reusachtige Zeppelins naar Frankrijk en naar Engeland met vernielingsgetuig, maar ook met ons vliegers achter de hielen, in enkele maand komen er drie waggelend afgezakt met hun doorschoten wanden. De Duitsch loopt er mede niet hoog op en allerminst de nieuwe Joodsche kommandant, die het weg heeft met veel manieren veel te boeten en schrik aan te jagen Viel de duitsche bijl reeds lang op het tailliehout der boschen om vlaken en horden voor de doorweekte loopgrachten te maken, nu worden meer en meer bomen der schilderachtige boschen nedergeveld en komt zelfs een Pionnierskorps groote houtovens maken en ‘kul smooren’ om er poeder mede te maken Den 23 November knallen te Zedelgem zelf de geweren, reketokken de machiengeweren, ontploffen de granaten, brullen de kanonnen, doch van al het voet- en paardenvolk worden slechts enkele strijders gekwetst, daar het slechts een oefening is ter bereiding van een aanval. Stoutmoedige vliegenier, die het afmuizen komt, wordt in gevecht met duitsche vliegers getroffen en ploft al zwenken neer
275
Komen wij duchtig op tegen degenen die vrijwillig voor hem werken gaan, we worden voor den rechter gedaagd, en leveren anderen niet gedwee genoeg het toiletgerief en de kamerstoffering voor de officieren, zij worden het gevang in gestopt. Een boer, wiens schuur oplaaide door de schuld van soldaten, wordt gestraft omdat er duitsch gerief bij verging. Niet te verwonderen is het dat er brave lieden het hoofd bij verliezen. Doch Duitschen doen het ook door de gruwelijkheden welke zij op de vechtlijn zien, en officieren zelve steken aardige keuren uit
276
16
19
20
21
139
274
275
275
22
23
24
25
26
27
28 29
30
31
In begin van Januarimaand 1916 richt men de “Artilleriewerkstatt”, voor de vermaking der kanonnen, in de Landbouwmachienfabriek van den heer Leon Claeys-Denys in, en bouwt men een aantal barakken voor de soldaten, andere voor de vlaamsche en de fransche burgers die op het front moeten werken en daarbij komt een kamp voor Italiaansche en andere krijgsgevangenen. Allicht staan er 642 barakken op de parochie, wordt er een enkele plaats in huize aan den eigenaar gelaten en timmert men in al de plaatsen bedden boven bedden op. Zelfs moeten een aantal burgers hun huis en boeren hun hoeve verlaten en komt er een “gefangenlager” aan den Aartrijkschen steenweg. Tevens krijgen alle huizen soldaten die met hun minderwaardig gedoe de flauwhartigen ontzenuwen en allerhande mistoestanden verwekken. De ‘kommandantur’ helpt er overigens ook zeer machtig toe, terwijl men anderzijds uiterst streng is, gemeente en burgers in boete slaat en zoveel opeischt dat het een ware uitplundering is. We krijgen bij de Artilleriewerkstatt een Hulfewerkstatt, een Kraftwagenpark, de Hafenbau II, de Baukommando, de Bahnbaukommando, de Lichtenstrale, de Wässcherei, de Bade, de Gruppen Munitions-depot, de Gruppe Sägewerk, de Pion Belage, het Pion Park, een groot Lazaret. Er zijn boven de 18000 soldaten. Ook zitten al de huizen vol. Toen krijgen de straten een duitsche benaming en wordt bevolen in de scholen die tijdelijk mochten opengaan voor zoveel het mogelijk was, het Duitsch aan te leeren. De vijand denkt immers ons land voor goed in handen te hebben. Hij doet er zich overigens goed en feest met orgelspel en dans, terwijl wij aan honger lijden en binst den harden vorst geen minste kooltje hebben. Ook spreidt hij onbeschaamd de bedorvenheid uit.
276
Het jaar 1917 begint met den wreeden nachtelijken moord van landbouwer Charles Deklerck-Pollefliet, wonende aan de Pleyne en aan den gezichtseinder ziet men nog geen vrede, alhoewel Z.H. Paus Benedictus XV er onverpoosd voor werkt, en de duitsche soldaten hunne moedeloosheid niet verduiken. Even gretig als wij vallen zij op de vluchtschriften door ons vliegers uitgestrooid, in zoo verre dat de legerhoofden begrijpen dat zij zelve vlugschriften uit te deelen hebben om den toestand te verbloemen. Dit helpt nochtans niet. Tucht en eerbied voor de oversten zijn weg en veel soldaten vluchten. Nochtans wordt een grote slag op het Westfront bereid. Wij houden school in vier hoeken der kerk wanneer het gaat, want veel wordt zij door troepen bezet, dient voor cinema en zelfs voor gevang en dan blijft ons slechts het koor dat met schoolbanken wordt afgesloten. Enkele dagen kan men slechts in de sacristij mis lezen en op Heiligdag ons volk in de kerk vergaderen voor H.Mis en preek, terwijl er Duitschen in de zijbeuk op het stroo liggen, en dit volk eerbiedigt niets. Op de muren schrijven zij “Hunger…Schinken” trachten in de sacristij te breken, beschadigen het Hoog-altaar en zelfs het onschatbaar kunstwerk onzer monumentale Doopvont, zoo dat wij bij de Duitschen zelf geding inspannen en zij schuld bekennen moeten, maar vooruit brengen dat zij den plichtige niet vinden. Ter beschutting maakt men een groot vliegplein aan de Oostendsche baan, bij het Halfweeghuis te Snellegem, en stelt men afweerkanonnen op verscheidene plaatsen, waarvan wij veel in het vervolg te lijden hebben Intusschentijd speelt de Ortskommandant den dwingeland. Hij wil binst de oorlog gemak en praal, doet huis en hof opschikken, eischt schoone meubels, Sofas, kussenstoelen, tapijten, piano, viool, violoncelle en de keukenstoof der pastorij, stopt Heer Secretaris in het gevang omdat hij de hoftafels en stoelen niet levert welke hij niet heeft, brengt alle dagen nieuwe eischen aan, stuurt boeren en burgers en op een enkelen dag 120 inwoners naar de frontlijn, boet en straft alleman en zelfs zijn gendarmen toen zij geen aanklachten genoeg inbrengen maar tevens zendt hij regelmatig eieren, boter en hesp naar de zijnen op of naar de markt van Brussel. ‘Ich ben der König der Gemeinde!’ hoort alwie bemerking waagt. En nevens hem is gewezen cinemabediende, die niemand in de oogen durft zien, maar zelve bekent dat hij vreugde in andermans lijden vindt, en die voor hulp een gewetenloozen rekel heeft. Zoo ver drijven ze hun harteloosheid dat ze vrouw met haren zuigeling in het gevang steken omdat zij aan haar eigen deur zonder pasport staat. En tegen die brutaliteit is geen verweer… Gelukkiglijk dat Amerika onze verbondenen bijspringt. Met zijn onderzeebooten heeft het Duitschland verwekt, en nu moet het zijn laatste mannen aanbrengen. ‘Moeder’ roept onderofficier, kom spoedig de nieuwe rekruten van zestig jaren zien! Men zal er wel mee zijn. Met zulken is de oorlog spoedig gedaan ! En spiegelgevecht bereidt ze voor den aanval, maar weenend en trekhielend gaan zij er naartoe.
276
Ook burgers worden er gezonden, den 10 mei 105, volgenden dag 100, ’s anderendaags 45 en altijd voort. Niemand ontsnapt. Zelfs blijven de kinderen niet vrij. Zij moeten de vuiligheid van de straten ruimen, wilgetakken voor de paarden trekken, kamillebloemen voor de legerapothekerij en braambeziën voor de officieren ! En geestelijke en burgerlijke overheden worden naar de Kommandantur geroepen en met allerhande straffen bedreigd
278
140
274
277
276
277
274 277
278
omdat er burgers het werk aan het front ontvluchten. Gevaarlijk is het er genoeg voor. ‘Verfluchte Krieg!’ zoo roepen de beste aanstormtroepen zelve uit, toen zij nat en beslijkt van de vechtlijn komen waar zij heele companies verloren. 32
Doch zonder rusten moeten zij weerom vooruit. Kost wat kost moeten zij op het Westfront doorbreken, en om ze moed in te spreken, komt Keizer Willem ‘de officiers’ in oogenschouw nemen aan Zuidwege en Arendwijk. Weinig baat het nochtans, en midden regen en storm woedt de Vlaanderenslag onbeslist voort, steeds meer slachtoffers makend.
278
33
Ook gaat het tusschen de troepen zelve niet meer, en vallen de Saksers de Beyeren aan die toegang in hun kantienen weigeren. Vruchteloos komen de overheden tusschen. Zij hebben alle gezag verloren en straffeloos staan er de soldaten tegen op ‘Verfluchte Krieg!’. In het Oosten slaat hij hen mee. Ook versmaden zij de vredespogingen door de Verbondenen aangewend en keeren zij al hun macht naar het Westfront, stuwen de Verbondene legers in Frankrijk achteruit, bedreigen Parijs gelukken er met wreeden slag in den Kemmelberg te veroveren en beproeven langs Merkem door te breken om Yper in te sluiten, gedaan te maken met België en tot aan Cales te geraken. Nijpend is het gevaar, maar de Belgen weten ze heldhaftig af te slaan en hunne hoop op doorbraak te verijdelen. Zooveel leden de Duitschers dat er van een heel regiment slechts zeventien op de Dorp weder komen, en de gekwetste krijgsgevangenen die zij aanbrengen zijn vol hoop.
278
34
En met dit vuil oorlogsvolk ontstaat er typhus waaraan verscheidene burgers bezwijken. Het duurt overigens niet lang aleer het Lazaret, in de klassen van Sint Leo’s School, de Gildezalen en aantal aangebrachte barakken ingericht met hulpdienst in de Gemeenteschool, vol ligt met soldaten en zieke burgers uit den omtrek. Dagelijks komen er gekwetsten toe, dag op dag meer, soldaten maar ook burgers door kanonnengevecht of schrapnels gekwetst. Zelfs brengt men gekwetste Belgen en Engelschen van de vechtlijn aan. Een brave jongen van Vlamertinghe sterft in ons armen al zijn liefde voor vader en moeder uiten. Ook bereiden wij twee Italiaansche soldaten voor den dood en geven de laatste troostmiddellen aan ongelukkige burgers, die ver van huis of afgedreven op het front hun doodelijke ziekte haalden. Lijden zien wij in overvloed, maar ook veel krijgsgevangenen van ons eigen volk, die na scherp onderhoor naar gevangenkamp gestuurd worden.
277
35
In Frankrijk wordt de wreede aanval zegerijk gestuit en hoop op goed en bespoedigd einde herleeft met dat ons Verbondenen eenheid van bevel brengen en Generaal Foch aan het hoofd van al hun strijdkrachten stellen. Maar de vijand trekt al de zijnen bijeen en valt met den moed der wanhoop op heel het Westfront aan. Angstwekkend gaat hij vooruit tot dat hem Generaal Foch te stuiten weet. Op zijn beurt aanvalt en verwinnend op heel het front de vijand achteruit drijft. Maar onzeggelijk is het wat intusschentijd de gemeente te lijden heeft van den dwang en de opeischingen van volk zoowel als van allerhande, en hoeveel ook ons vliegers werkdadig op toer zijn, vechtend boven ons hoofden en bommen werpend op vijandelijke stellingen en treinen.
279
36
In den nacht van 17-18 April versperren de Engelschen de haven van Zeebrugge en is het met de duitsche onderzeeërs gedaan. Den 13 Oogst komen er een en zestig engelsche ten 51/2 ure van de morgend aangevlogen. Terwijl de andere waken, dalen er enkele op het vliegplein van het Halfweeghuis (Snellegem), dooden de verraste duitsche vliegers, vernielen de getuigen, zenden met handgranaten in de eeuwigheid de officieren die in het nabijliggend kasteel van Baron de Pelichy hun feestroes uit te slapen liggen en vliegen ongedeerd de lucht weer in negen en zestig duitsche lijken achterlatend. Aantal onzer gedwongen werklieden zijn er getuigen van En dan keeren de vliegers weder om bommen te werpen op de munitiedepots die veelvuldig langs de Snellegemstraat staan en treffen er enkele, wier munitie ontploft. Te middag komen zij hun werk afzien, ten 5 ure van den avond werpen zij bommen op de trams die vol soldaten zitten en ten 2 ure van den nacht zijn ze aan de statie om de soldatentreinen met bommen te bestrooien. Slechts twee vergaan er bij, alleen rondzwervend en in gevecht gerakend met aantal duitsche vliegers, maar een dezer ploft ook ten gronde. En op 28 September beginnen onze dapperen den bevrijdenden aanstorm in Vlaanderen. Maar reeds breken de moedige Belgen door de Hindenburglijn, die een oninneembare verschansing scheen. ons mannen winnen den slag van Tohout-Cortemark
279
37
38
39 40 41
141
279
279
280 280 282
Bibliografie DE GESCHIEDENIS VAN ZEDELGEM, PASTOOR Ronse Vlaanderen Niemandsland 1914, Patrick Goosens-Lieve Meiresonne OUDSTRIJDERS GETUIGEN OVER WERELDOORLOG 1914-1918, CYRIEL BUFFEL GESCHIEDENIS VAN LOPPEM’, A. VERVENNE EN A. DHONT LE PATRIMOINE CARTOGRAPHIQUE DE WALLONIE, INTERNET NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT VAN BELGIË, INTERNET FORUM EERSTE WERELDOORLOG, INTERNET FORUM EERSTE WERELDOORLOG, FORUM : SPECIFIEK – SPOORWEGVERVOER, WIM DR : HTTP://WWW.FORUMEERSTEWERELDOORLOG.BE/VIEWTOPIC.PHP?T=16525&HIGHLIGHT=ZEDELGEM&SID=8E 079EAE879D7632498E00D7BAB7E798 BRUGGE GARNIZOENSSTAD, LUDO MEULENBROUCK INFO ZEDELGEM, EXTRA EDITIE MAART 2007 JAARGANG 25 BROUWER, KAN IK GEEN BIER KRIJGEN? , C. VANDEWALLE EN R. LI EVENS MILITAERPASS.NET, INTERNET : HTTP://WWW.ZELTBAHN.NET/WEHRPASS/INF_DIV.HTM WIKEPEDIA, INTERNET : TRAMLIJN 342 (NMVB)/WEST-VLAANDEREN BUURTSPOORWEGEN VAN DE PROVINCIE WEST-VLAANDEREN KOOPKRACHT EN INDEXKOPPELING, DE BRUSSELSE LEVENSSTANDAARD TIJDENS EN NA DE EERSTE WERELDOORLOG, PETER SCHOLLIERS WWW.ARS-MORIENDI.BE, INTERNET TIJDSCHRIFT CONCORDIA VAN HET SINT-FRANCISCUS-XAVERIUSINSTITUUT TE BRUGGE, BR. CHRYSOSTOOM JABBEKE 1914-1918, LUC PACKO FROM ANTWERP TO THE YSER, GRANVILLE FORTESQUE DE MEMOIRES VAN LUITENANT-GENERAAL VERBIST VAN HET 10E LINIE, INTERNET : HTTP://WWW.CHAMBRESAMIS.ORG/M5.HTML EEN KIJK OP DE ADMINISTRATIEFRECHTELIJKE ORGANISATIE VAN HET “ETAPPENGEBIED” TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG, MASTERPROEF VAN DE OPLEIDING ‘MASTER IN DE RECHTEN’ INGEDIEND DOOR SEBASTIAAN VANDENBOGAERDE UNIVERSITEIT GENT, ACADEMIEJAAR 2009-2010 DE WETGEVING IN HET ETAPPENGEBIET (WEST- EN OOST- VLAANDEREN) VAN HET VIERDE DUITSE LEGER 1914, MASTERPROEF VAN DE OPLEIDING ‘MASTER IN DE RECHTEN’INGEDIEND DOOR WOUTER R.B. FLAMA UNIVERSITEIT GENT, ACADEMIEJAAR 2009-2010 VOEDSELSCHAARSTE EN VOEDSELBEDELING, TACTIEKEN EN STRATEGIEËN. TWEE EPISODES UIT BEZET BELGIË TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG. GISELLE NATH, UNIVERSITEIT GENT 2011 BRUGGE IN DE GROTE OORLOG 14-18, SIEGFRIED DEBAEKE, DE KLAPROOS MILITIEREGISTERS, WEST-VLAANDEREN, INTERNET : HTTP://PROBAT.WEST-VLAANDEREN.BE/ 11 BAYERISCHE INFANTERIE DIVISION, INTERNET : http://www.omaha-beach.org/Deutsche-
Version/Bayern/1.jpg
DE GROTE OORLOG IN TORHOUT DOOR JEF VACKIER, INTERNET : HTTP://WWW.TIKITOKI.COM/TIMELINE/ENTRY/219411/DE-GROOTE-OORLOG-IN-TORHOUT-1914 BOLWERK BRUGGE, BEZETTE STAD IN 14-18 , SOPHIE DE SCHAEPDRIJVER, HANNIBAL
142
Verantwoording en bronvermelding Blz Voor 4 6 8 19 20 21 26 27 28 31 32 34 36 37 39 40 41 42 46 52 55 56 58 65 66 67 68 70 76 78 81 83 85 88 92 93 94 95 99 113 115 116 118 120 121 122 123 124 129 138
Bron Klastijdschrift VBS Zedelgem dorp Internet : Forum 1e wereldoorlog Internet : http://www.dekronemolen.com/images/postkaart%20hobbyclub%20DVV-Ons%20Molenheem%201979.jpg Le patrimoine cartographique de Wallonie Beeldbank Brugge Verzameling D.Verhoye A journal from our legation in Brussels Hugh Gibson Le patrimoine cartographique de Wallonie Internet : http://www.wereldoorlog1418.nl/berlijn-dagtocht-01/images/15-Ulanen.jpg Verzameling D.Verhoye Internet : Ars Moriendi Internet : Forum 1e wereldoorlog Internet : Forum 1e wereldoorlog Beeldbank Brugge (boven) From Antwerp to the Yser, Granville Fortesque (onder) Internet : Het Belgische Leger 1830-1914 Internet : Het Belgische Leger 1830-1914 Verzameling D.Verhoye Internet : http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/e/e2/Feldb%C3%A4ckerei.jpg Wikepedia Internet : Forum 1e wereldoorlog Wikepedia Wikepedia (beide foto’s) Wikepedia Wikepedia Google Earth + eigen bewerking (boven) Google street view (onder) Google Earth + eigen bewerking Verzameling D.Verhoye Internet : Forum 1e wereldoorlog (foto boven), Google Earth (foto onder) Verzameling D.Verhoye Wikepedia Verzameling D.Verhoye Verzameling D.Verhoye Verzameling D.Verhoye Google Earth + bewerkt Masterproef Sebastiaan Vandenbogaerde (Verzameling Monique Algoet) Internet : http://farm8.staticflickr.com/7198/6952034259_1927a71694_z.jpg Internet: http://farm8.staticflickr.com/7038/6952034987_c8fb45fa92_z.jpg Internet : http://farm8.staticflickr.com/7053/6952034489_6632838a7a_z.jpg Wikepedia Internet : Forum 1e wereldoorlog Google Earth + eigen bewerking Internet : Ars Moriendi Internet : http://users.telenet.be/blindganger/_derived/bevrijdingsoffensief.htm_txt_bevrijdingsoffensief1.gif Beeldbank Brugge Wikepedia Verzameling D.Verhoye Verzameling D.Verhoye Google Earth + eigen bewerking Internet : http://probat.west-vlaanderen.be/ Internet : http://probat.west-vlaanderen.be/ Verzameling D.Verhoye Verzameling D.Verhoye
143
Gebruikte afkortingen en nu minder bekende woorden of dialect A.O.K. = Armee-Oberkommando Jasta = Jagdstaffel, jachteenheid bij de Duitse luchtmacht O.H.L. = Obere Heeresleitung Gamel = Metalen eetkom, meestal uit aluminium vervaardigd Mauserstukken= Onderdelen van een Mauser-geweer Gardecivique = WVL dialect voor Burgerwacht Vikkens = WVL dialect voor Biggen Bucht = WVL dialect voor iets van slecht kwaliteit Ransel = WVL dialect voor rugzak Travers = Spooroverweg
144