Verhalen Jan.Faatz en Trudy Andere Verhalen
Jan.Faatz †
Vader Hinke, zo werd de oude zendeling sinds jaren genoemd. Hij was al zowat dertig jaar in de Oost. Altijd gehuld in een zwart lustren jas tot over zijn knieën en een witte broek. ’t Hoofd gedekt door ’n hard vilten, hoog vierkante hoed, waaronder zijn goedig gezicht met de korte grijze baard en de glunderende kleine ogen innocent uitkeek, kon je hem dikwijls langs de straat zien lopen, bezig gelden in te zamelen voor zijn armen of hulp in andere vorm te vragen voor zijn lijdende en misdeelde stadsgenoten. Om het typische Hollandse van zijn kop moest hij wel opvallen want je ziet in Indië uiters zelden mannen met zo’n schippersringbaard zonder knevels. Dagelijks doorkruiste hij de armenwijken, had een paar keer ’s weeks een predikbeurt in het Maleis voor een gehoor van Christen Inlanders, krulharige Ambonezen op schoenen en vrouwen met beklapperoliede haarwrongen op sloffen. Dan preekte vader Hinke met innige overtuiging van Toewan Adam dan Njonja Eva nakal sekali njang dioesir dari firdaus, het gebaar van wegjagen daarbij makend. Hij sprak dik en lallend, als had hij een eksteroog op zijn tong. Met toewijding en liefde vervulde hij het werk voor zijn kerkje, niets was hem te veel. Maar er was één ding, waartegen hij telkenmale opzag, omdat hij voelde dat zijn krachten hem bij die taak begonnen te begeven; dat was de catechesatie aan wezen en de soldatenkinderen, welke hij elke zaterdagmiddag in de consistoriekamer van het kleine kerkgebouw moest houden. Dat waren de jongens van tussen de tien en vijftien jaar, sommigen slecht gekleed en verzorgd, de meesten onbeschaafd en brutaal. Daar had je onder ander: Dirk Zondervan, bijgenaamd " ompong ” om zijn totaal door wolf ingevreten gebit, zodat zijn mond bij het praten
een afgebrande kampong vertoonde. Dan Gijs Puister met zijn ondeugende pientere oogjes, die altijd op elk uur van de dag, kletsnatte haren had " pas in de kali gebaad nir ”; Voorts Piet Bandeel, bijgenaamd "si bongol ” vanwege zijn eeuwig openstaande mond, waaruit een rij paardentanden scheef naar voren stak, wat hem een oerdom aanzien gaf. Ook nog Klaas van Zuuren, indisch blank met veel rode sproeten en rood haar waaraan hij de bijnaam van "semoet api” te danken had. Niettegenstaande de veertien jaren een uitstekend schutter, liefhebber van jagen, steeds gewapend met een korte blaaspijp van een papajastengel en een, in een stukje krant gewikkelde, homp klei. Een echt soldatenkind. Klaas zorgde er altijd voor, dat ie vlak tegenover vader Hinke zat, aan het andere eind der lange tafel, terwijl naast deze gewoonlijk bongole Piet plaats nam. Heden was het weer eens catechisatie, en nauwelijks hadden de jongens op het voorbeeld van Vader Hinke de ogen gesloten en de handen gevouwen tot een gebed, waarmee het godsdienstonderwijs geregeld begonnen en beëindigd werd of Klaas van Zuuren haalde stiekum zijn geel blaaspijpje van achter de binnenkant van zijn kaki jas, draaide een kleipil, mikte en blies die midden in de immer gapende mond van bongollen Piet, die van schrik de pil doorslikte eer hij wist wat hem overkwam. De jongens naast Klaas hadden met half toegeknepen ogen en zalige spanning onder de gebedsdreun van Vader Hinke de afloop afgewacht van Klaas blaaskunst en proesten het eindelijk uit, toen ze duidelijk de kleipil konden zien verglijden langs de keelwand van bongolle Piet. Vader Hinke, gewoon aan gegiechel op de les, stoorde er zich niet aan, uit vrees dat het dan juist erger zou worden en ving aan te onderrichten: "Hebben jullie nooit gehoord, zo vroeg hij, van de arreke Noachs?” De knapen keken met stomme verbazing. En hij herhaalde: " Weten jullie niet wie Noach is? ” Gijs, de natkop stak, stak zijn vinger in de lucht en zei: "Ik ‘nir!" "No Ak? ’n sjinees ‘nir. Op senen. Hij verkoop ès poeter.”
Vader Hinke voelde zich een ogenblik verplet. Daartegen, dacht hij, hielp geen redeneren. Maar hij behield zijn kalmte en sprak zalvend: "Nee Gijs. Noach was een zone Gods. Zijn beste zoon in die tijd. En daarom mocht hij voor de zondvloed zich een arreke bouwen." De likdoorn op zijn tong hinderde de zendeling altijd erg bijj de letter z. "Sontvloet, wat is dat, deze, ‘nir? ” "Een ….. ‘n ….. ’n bandjir, ’n grote bandjir jongens." "Oewah. Lekker ‘nir, spelen in de water met gedebok pisang, ‘nir." "Dat vraag ik je niet, Dirk, luister en houd je stil. Hier in de bijbel staat: En de Heer zeide tot Noach, met kameren zult gij deze arrek maken en gij zult die bepekken van binnen en buiten met pek." "Nattierlijk ‘nir. Als bepekken ja bepekken met pek, met wat anders deze?" "Klaas, houd je mond. Zolang ik je niets gevraagd heb, zwijg je! De arrek dan, die Noach bouwde, moest ongeveer zo groot zijn geweest als onze tegenwoordige mailboten. Die hebben jullie misschien wel eens op Priok gezien." "Nee ‘nir nooit Priok gezien ‘nir," klonken verscheidene stemmen tegelijk met brallende overmoed. "Nou dan," verklaarde Vader Hinke moede, "zó groot was de ark. En de Heere zeide: Gij zult een venster aan de ark maken en haar vol maken tot eene elle van boven…." Piet met de paardentanden kon niet nalaten verbaasd uit te roepen: "Ja’ maar één fenster in die grote schip? Masa!" Ongegeneerd antwoorde Klaas hem: "En die fenster maar één el, zeg. Kan niet. Ik geloof niet. En die olifant hoe wil die eruit? " Vader Hinke maant ernstig: "Stilte jongens!" Maar Piet en Klaas steken hun ongeloof niet onder stoelen en banken. Naar elkander wijzend, roepen ze als uit één mond: "Hij geloof niet ‘nir." "Watte" " Hij zeg, die boek ngatjôh." Vader Hinke vond ’t verstandig hierop geen acht te slaan, doch voort te gaan met lezen. "En de Heer zeide verder tot Noach: En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, dat wil zeggen jongens, van alle soorten dieren twee van
elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn.” "Biar kawin, " grinnekte Klaas, met de hand voor zijn mond. Dirk ompong dacht even na, stak een paar klapperende vingers op; " ‘nir, ‘nir hoe kan dat deze? Mijn oom zeg, daar zijn wel zes gonderdduisend soorten van dieren. En als deze allemaal mannetje met wijfje, wordt twee maal zoveel.” "Nou wat zou dat Dirk? De ark was groot genoeg denk ik.” "Ja maar als de tijger hij ziet de kambing, immers hij eet op, en als de slang hij ziet de kip, immers hij eet op, en als de gak hij ziet de glatik, immers hij eet op.” Het opnoemen der verschillende elkaar verscheurende dieren werkte zó aanstekelijk, dat nu ook Gijs aanvoerde: "En als de kat hij ziet de muis, dan hij eet op, en als de walvis hij ziet de ikan kakap, hij eet op …….” Daarna Piet: "En als de leeoow hij ziet de kidang, dan hij eet op ......... Eindelijk Klaas, zijn buurman een stomp in de rug gevend: "En als de orang oetan hij ziet jou dan hij lus niet .........” "Klaas! " toornde Vader Hinke, zijn geduld verliezend. "Ach wat, deze allemaal een fopperij, 'nir, ik geloof niet 'nggah ach. " Vader Hinke zag in, dat hij er voorhands het geloof niet in kon brengen, doch volvoerde niettemin zijn plicht tot het bittere einde: "Dus Noach .........” Gijs liet hem niet uitpraten: "Immers die wilde beesten allang Noach opgepeuzeld als hij ze wil vangen 'nir." "Noach was een zone Gods, Gijs, en daarom werd hij gespaard.'' "Hij was toch mens als wij. Wij toch ook kinderen van Hot, U zeg zelf verleden keer op kategesaasie." "Wij zijn zondaars, maar Noach was 'n braaf man. Dus Noach dan nam van alle dieren een mannetje en een wijfje …..” Gijs wou meer van de zaak weten en vroeg: "Hoe kan die Noach weten, 'nir mannetje van 'n vlieg en wijfje van 'n vlieg? '' Een kanibaals lachgejuich van de gehele knapenbende steeg uit de klas op als 'n hulde aan Gijs en dadelijk liet Klaas er op volgen: "en wijfje van ‘n muskiet, 'nir, immers persies als mannetje. Van tjitjak
ook muuljik to zien ‘nir. Als van paard makkelik. " Vader Hinke had a1 zijn geestkracht nodig om zichzelf te blijven beheersen. Bij ervaring wist hij, dat het verlies van die zelfbeheersing de les voor hem nog pijnlijker, ja onhoudbaar zou worden. Dies ging hij voort, bleek, met trillende lippen: "Noach nu was zeshonderd jaar oud, als de vloed der wateren op de aarde was .... " "Oewah zeg, zo'n kakèh, hij kan immers niet meer maken alleen zo'n grote schip! Kan niet glooven 'nir.” "Noach werd veel ouder, Dirk. Iets verder lezen wii, dat hij in 't geheel de leeftijd van negenhonderdvijftig jaar bereikte.” Ach, U fop ons vóór, 'nir. Wij gloofen niet 'nir. Ajo ach, wij haan naar guis …….” Vader Hinke keek op zijn horloge. Met moeite onderdrukte hij 'n zucht van dankbaarheid toen bleek, dat het werkelijk tijd was om te eindigen. "Laat ons danken, jongens.” Allen vouwden de handen en sloten de ogen. En weer kwam voorzichtig Klaas blaaspijpje te voorschijn. De meeste jongens gluurden tussen hun bijna dichtgehouden wimpers door naar Klaas, die het nu op Vader Hinke gemunt had .......... Floep siste de pil en kwam geplet terecht op des zendelings neuspunt. "Amen!” klonk 't juist van zijn lippen onder gesmoord gebrul der bengels die nu als een horde wilden het vertrek uitstormden. Jan Faatz Vader Hinke, zo werd de oude zendeling sinds jaren genoemd. Hij was al zowat dertig jaar in de Oost. Altijd gehuld in een zwart lustren jas tot over zijn knieën en een witte broek. ’t Hoofd gedekt door ’n hard vilten, hoog vierkante hoed, waaronder zijn goedig gezicht met de korte grijze baard en de glunderende kleine ogen innocent uitkeek, kon je hem dikwijls langs de straat zien lopen, bezig gelden in te zamelen voor zijn armen of hulp in andere vorm te vragen voor zijn lijdende en misdeelde stadsgenoten. Om het typische Hollandse van zijn kop moest hij wel opvallen want je ziet in Indië uiters zelden mannen met zo’n schippersringbaard zonder knevels.
Dagelijks doorkruiste hij de armenwijken, had een paar keer ’s weeks een predikbeurt in het Maleis voor een gehoor van Christen Inlanders, krulharige Ambonezen op schoenen en vrouwen met beklapperoliede haarwrongen op sloffen. Dan preekte vader Hinke met innige overtuiging van Toewan Adam dan Njonja Eva nakal sekali njang dioesir dari firdaus, het gebaar van wegjagen daarbij makend. Hij sprak dik en lallend, als had hij een eksteroog op zijn tong. Met toewijding en liefde vervulde hij het werk voor zijn kerkje, niets was hem te veel. Maar er was één ding, waartegen hij telkenmale opzag, omdat hij voelde dat zijn krachten hem bij die taak begonnen te begeven; dat was de catechesatie aan wezen en de soldatenkinderen, welke hij elke zaterdagmiddag in de consistoriekamer van het kleine kerkgebouw moest houden. Dat waren de jongens van tussen de tien en vijftien jaar, sommigen slecht gekleed en verzorgd, de meesten onbeschaafd en brutaal. Daar had je onder ander: Dirk Zondervan, bijgenaamd " ompong ” om zijn totaal door wolf ingevreten gebit, zodat zijn mond bij het praten een afgebrande kampong vertoonde. Dan Gijs Puister met zijn ondeugende pientere oogjes, die altijd op elk uur van de dag, kletsnatte haren had " pas in de kali gebaad nir ”; Voorts Piet Bandeel, bijgenaamd "si bongol ” vanwege zijn eeuwig openstaande mond, waaruit een rij paardentanden scheef naar voren stak, wat hem een oerdom aanzien gaf. Ook nog Klaas van Zuuren, indisch blank met veel rode sproeten en rood haar waaraan hij de bijnaam van "semoet api” te danken had. Niettegenstaande de veertien jaren een uitstekend schutter, liefhebber van jagen, steeds gewapend met een korte blaaspijp van een papajastengel en een, in een stukje krant gewikkelde, homp klei. Een echt soldatenkind. Klaas zorgde er altijd voor, dat ie vlak tegenover vader Hinke zat, aan het andere eind der lange tafel, terwijl naast deze gewoonlijk bongole Piet plaats nam. Heden was het weer eens catechisatie, en nauwelijks hadden de
jongens op het voorbeeld van Vader Hinke de ogen gesloten en de handen gevouwen tot een gebed, waarmee het godsdienstonderwijs geregeld begonnen en beëindigd werd of Klaas van Zuuren haalde stiekum zijn geel blaaspijpje van achter de binnenkant van zijn kaki jas, draaide een kleipil, mikte en blies die midden in de immer gapende mond van bongollen Piet, die van schrik de pil doorslikte eer hij wist wat hem overkwam. De jongens naast Klaas hadden met half toegeknepen ogen en zalige spanning onder de gebedsdreun van Vader Hinke de afloop afgewacht van Klaas blaaskunst en proesten het eindelijk uit, toen ze duidelijk de kleipil konden zien verglijden langs de keelwand van bongolle Piet. Vader Hinke, gewoon aan gegiechel op de les, stoorde er zich niet aan, uit vrees dat het dan juist erger zou worden en ving aan te onderrichten: "Hebben jullie nooit gehoord, zo vroeg hij, van de arreke Noachs?” De knapen keken met stomme verbazing. En hij herhaalde: " Weten jullie niet wie Noach is? ” Gijs, de natkop stak, stak zijn vinger in de lucht en zei: "Ik ‘nir!" "No Ak? ’n sjinees ‘nir. Op senen. Hij verkoop ès poeter.” Vader Hinke voelde zich een ogenblik verplet. Daartegen, dacht hij, hielp geen redeneren. Maar hij behield zijn kalmte en sprak zalvend: "Nee Gijs. Noach was een zone Gods. Zijn beste zoon in die tijd. En daarom mocht hij voor de zondvloed zich een arreke bouwen." De likdoorn op zijn tong hinderde de zendeling altijd erg bijj de letter z. "Sontvloet, wat is dat, deze, ‘nir? ” "Een ….. ‘n ….. ’n bandjir, ’n grote bandjir jongens." "Oewah. Lekker ‘nir,spelen in de water met gedebok pisang, ‘nir." "Dat vraag ik je niet, Dirk, luister en houd je stil. Hier in de bijbel staat: En de Heer zeide tot Noach, met kameren zult gij deze arrek maken en gij zult die bepekken van binnen en buiten met pek." "Nattierlijk ‘nir. Als bepekken ja bepekken met pek, met wat anders deze?" "Klaas, houd je mond. Zolang ik je niets gevraagd heb, zwijg je! De arrek dan, die Noach bouwde, moest ongeveer zo groot zijn geweest
als onze tegenwoordige mailboten. Die hebben jullie misschien wel eens op Priok gezien." "Nee ‘nir nooit Priok gezien ‘nir," klonken verscheidene stemmen tegelijk met brallende overmoed. "Nou dan," verklaarde Vader Hinke moede, "zó groot was de ark. En de Heere zeide: Gij zult een venster aan de ark maken en haar vol maken tot eene elle van boven…." Piet met de paardentanden kon niet nalaten verbaasd uit te roepen: "Ja’ maar één fenster in die grote schip? Masa!" Ongegeneerd antwoorde Klaas hem: "En die fenster maar één el, zeg. Kan niet. Ik geloof niet. En die olifant hoe wil die eruit? " Vader Hinke maant ernstig: "Stilte jongens!" Maar Piet en Klaas steken hun ongeloof niet onder stoelen en banken. Naar elkander wijzend, roepen ze als uit één mond: "Hij geloof niet ‘nir." "Watte" " Hij zeg, die boek ngatjôh." Vader Hinke vond ’t verstandig hierop geen acht te slaan, doch voort te gaan met lezen. "En de Heer zeide verder tot Noach: En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, dat wil zeggen jongens, van alle soorten dieren twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn.” "Biar kawin, " grinnekte Klaas, met de hand voor zijn mond. Dirk ompong dacht even na, stak een paar klapperende vingers op; " ‘nir, ‘nir hoe kan dat deze? Mijn oom zeg, daar zijn wel zes gonderdduisend soorten van dieren. En als deze allemaal mannetje met wijfje, wordt twee maal zoveel.” "Nou wat zou dat Dirk? De ark was groot genoeg denk ik.” "Ja maar als de tijger hij ziet de kambing, immers hij eet op, en als de slang hij ziet de kip, immers hij eet op, en als de gak hij ziet de glatik, immers hij eet op.” Het opnoemen der verschillende elkaar verscheurende dieren werkte zó aanstekelijk, dat nu ook Gijs aanvoerde: "En als de kat hij ziet de muis, dan hij eet op, en als de walvis hij ziet de ikan kakap, hij eet op …….” Daarna Piet: "En als de leeoow hij ziet de kidang, dan hij eet op .........
Eindelijk Klaas, zijn buurman een stomp in de rug gevend: "En als de orang oetan hij ziet jou dan hij lus niet .........” "Klaas! " toornde Vader Hinke, zijn geduld verliezend. "Ach wat, deze allemaal een fopperij, 'nir, ik geloof niet 'nggah ach. " Vader Hinke zag in, dat hij er voorhands het geloof niet in kon brengen, doch volvoerde niettemin zijn plicht tot het bittere einde: "Dus Noach .........” Gijs liet hem niet uitpraten: "Immers die wilde beesten allang Noach opgepeuzeld als hij ze wil vangen 'nir." "Noach was een zone Gods, Gijs, en daarom werd hij gespaard.'' "Hij was toch mens als wij. Wij toch ook kinderen van Hot, U zeg zelf verleden keer op kategesaasie." "Wij zijn zondaars, maar Noach was 'n braaf man. Dus Noach dan nam van alle dieren een mannetje en een wijfje …..” Gijs wou meer van de zaak weten en vroeg: "Hoe kan die Noach weten, 'nir mannetje van 'n vlieg en wijfje van 'n vlieg? '' Een kanibaals lachgejuich van de gehele knapenbende steeg uit de klas op als 'n hulde aan Gijs en dadelijk liet Klaas er op volgen: "en wijfje van ‘n muskiet, 'nir, immers persies als mannetje. Van tjitjak ook muuljik to zien ‘nir. Als van paard makkelik. " Vader Hinke had a1 zijn geestkracht nodig om zichzelf te blijven beheersen. Bij ervaring wist hij, dat het verlies van die zelfbeheersing de les voor hem nog pijnlijker, ja onhoudbaar zou worden. Dies ging hij voort, bleek, met trillende lippen: "Noach nu was zeshonderd jaar oud, als de vloed der wateren op de aarde was .... " "Oewah zeg, zo'n kakèh, hij kan immers niet meer maken alleen zo'n grote schip! Kan niet glooven 'nir.” "Noach werd veel ouder, Dirk. Iets verder lezen wii, dat hij in 't geheel de leeftijd van negenhonderdvijftig jaar bereikte.” Ach, U fop ons vóór, 'nir. Wij gloofen niet 'nir. Ajo ach, wij haan naar guis …….” Vader Hinke keek op zijn horloge. Met moeite onderdrukte hij 'n zucht van dankbaarheid toen bleek, dat het werkelijk tijd was om te eindigen. "Laat ons danken, jongens.” Allen vouwden de handen en sloten de ogen. En weer kwam
voorzichtig Klaas blaaspijpje te voorschijn. De meeste jongens gluurden tussen hun bijna dichtgehouden wimpers door naar Klaas, die het nu op Vader Hinke gemunt had .......... Floep siste de pil en kwam geplet terecht op des zendelings neuspunt. "Amen!” klonk 't juist van zijn lippen onder gesmoord gebrul der bengels die nu als een horde wilden het vertrek uitstormden.
Jan Faatz
Met veteranen groet, Huib Terug naar Indonesië Als kind van een Hollandse vader en Indische moeder zat ik tijdens de Tweede Wereldoorlog met mijn twee zussen in een Japans concentratiekamp. Mijn vader werd op Sumatra aan een spoorwegbaan tewerkgesteld,hij overleefde de verschrikkingen van het kamp niet. Ik was twee jaar toen de oorlog begon en heb mijn vader dus niet gekend. Eind April vorig jaar,65 jaar na de oorlog , kreeg ik een bericht van de stichting Oorlogsgraven dat ene Barbara Vanselow uit Australië heeft geinformeerd of er nog nabestaande zijn van K.H.J.Smit , mijn vader . Haar vader,een Australische militair,was bevriend geweest met mijn vader. Hij had de oorlog wel overleefd en het etenspannetje van mijn vader mee naar huis genomen. Hierin had mijn vader onze namen plus geboortedata gekerfd,alle plaatsen waar hij gelegerd was geweest,zijn trouw datum, zelfseen tekening van een japanse soldaat met daaronder de tekst: wanneer kom ik hieruit? zes weken voor de bevrijdingoverleed hij. Barbara kwam in augustus naar Nederland om het pannetje te brengen. Naderhand lees ik het boek Op dood spoor van henk Hovinga en vind in de index de naam van een man die uit hetzelfde dorp kwam in Nederlands-Indie als mijn ouders. Hij woont nu in Nederland en ik zoek hem op in de hoop dat hij mijn vader kende,maar helaas, we praten urenlang. De heer Hazenberg is 87, halfblind en doof geslagen in de oorlog. Zijn liefste wens is nog één keer naar Indonesië te gaan, maar niemand in zijn omgeving durft het aan. Hij vraagt of ik met hemwil gaan,ik denk er lang over na en zie het pannetje als teken dat ik dit moet doen. We hebben zes prachtige weken waarin we onder andere het graf van vader bezoeken. Helaas is de heer Hazenberg
vier dagen na terugkomst in Nederland overleden Hij was een wijs man, die mij heel veel over Indonesië heeft verteld. Ik ben blij dat ik zijn laatste wens heb kunnen voldoen . Trudy