Verhaallijnen 1.
Schuwe Maandag
Het verhaal Het begin Na de Duitse inval in België op 4 augustus 1914 duurde het nog ruim 2 maanden vooraleer het strijdgewoel in volle hevigheid losbarste in de regio TERF. Dat betekende echter niet dat er niets aan de hand was. Naast de mobilisaties die heel wat jonge mannen uit de verschillende TERF-gemeenten naar het front trok, waren er ook nieuwe reglementen, de diverse opeisingen van paarden, voertuigen, levensmiddelen, …, het activeren van de burgerwacht, de vluchtelingen uit het binnenland, etc… Duitse verkenners Ruim 2 weken na de inval van de Duitsers in België werden de eerste Duitse verkenners al opgemerkt in de regio. Ze zagen er met hun lange jassen, hoge hoeden, lange lansen en gezeten op een paard zeer angstaanjagend uit. Deze cavaleristen of dragonders werden algemeen “Ulanen” genoemd. Later werden ze ook vergezeld door verkenners per fiets (cyclisten). Samen met hun angstaanjagend voorkomen droegen ze ook hun wreedaardige reputatie mee (al dan niet terecht…). In de eerste dagen van de oorlog werd verteld dat ze in dorpen in het binnenland hadden gemoord en verkracht, dat het losgelaten criminelen waren. Deze reputatie kwam hen goed uit, want hierdoor liet de bevolking hen ongemoeid uit angst en konden ze zonder ongemakken hun verkenningstaken uitvoeren. Naast het verkennen werden ze ook ingezet voor sabotagedaden als het vernielen van telefoondradenen toestellen of het stukmaken van spoorwegen. Dit alles in functie van de grote troepenmacht die volgde. Alhoewel de bevolking hen ongemoeid liet moesten ze al vlug opbotsen tegen kleine groepjes Belgische en Britse soldaten die net als hen door de regio reisden. Regelmatig kwam het tot een vuurgevecht. De Duitse verkenners deden er echter alles aan om deze gevechten uit de weg te gaan en als ze dan al eens beschoten werden gingen ze er zo vlug mogelijk vandoor. Hun taak was: verkennen en saboteren. September was dan ook een zeer verwarrende en angstaanjagende periode voor de inwoners van regio TERF. Om de andere dag zagen ze soldaten van een andere nationaliteit de revue passeren. De ene dag kwamen Duitsers langs, de volgende dag sloegen Britten hun tenten op om na hun vertrek een 2-tal dagen later opnieuw Duitsers langs te krijgen. Van een zichtbaar front was toen in de regio totaal nog geen sprake. Wel wees alles er op dat het front heel vlug dichterbij zou komen. De Duitsers rukten vliegensvlug op, de forten aan de Maas vielen al gauw in Duitse handen en ook de fortengordel van Antwerpen stond op instorten. De Duitse troepen rukten vanuit Zuid-België
al vlug Frankrijk binnen waar ze echter op grote tegenstand botsten aan de Marne. In een poging om deze onverwachte tegenstand te overvleugelen zou het Duitse leger na de val van Antwerpen alsnog door West-Vlaanderen oprukken en zo via Noord-Frankrijk Parijs proberen aan te vallen. Het eerste strijdgewoel Toen bleek dat de vesting Antwerpen zou begeven en uiteraard na de val van Antwerpen werd het een pak rumoeriger in de streek. De Belgische soldaten trokken zich via de regio TERF massaal terug achter de IJzer en stuurden van daaruit heel wat voorposten richting de aanstormende Duitsers. In en rond het Roeselaarse kwam het begin oktober dan ook geregeld tot een conflict. Langzaamaan werd de streek overspoeld door soldaten. Eerst de terugtrekkende Belgen, later kregen die versterking van Fransen en Britten en quasi tegelijkertijd kwamen de Duitsers met man en macht aan in de regio. In sommige gemeenten konden ze zich zonder slag of stoot vestigen, in andere gemeenten ging het een stuk moeilijker. Midden dat beginnend strijdgewoel werd het sommige inwoners te warm onder de voeten en deze vluchtten in de richting van de Franse grens. Behalve in gemeenten als Lichtervelde en Ingelmunster, waar de Duitsers op bijna geen weerstand waren gebotst, hadden de Duitsers op 18 oktober 1914 nog bijna nergens vaste voet aan grond. Hoewel ze hier en daar al in grote of minder grote mate de gemeenten hadden betreden, hadden ze zich meestal toch nog moeten terugtrekken wegens teveel weerstand van de geallieerden. Schuwe Maandag Op 19 oktober zou het tij echter keren. Er was vers bloed op komst, nieuwe Duitse troepen kwamen aan in de regio. De Duitse troepen die tijdens deze dagen de streek overspoelden waren niet dezelfde soldaten die begin augustus België binnenvielen, maar verse troepen: jonge oorlogsvrijwilligers, vaak studenten. Deze pas gevormde regimenten werden ook wel “Kinderregimenter” genoemd. Ze kregen een ultra-korte opleiding van 8 weken en vertrokken vanaf 10 oktober vol enthousiasme naar het front. De oorlog leek hen één groot avontuur. Eens in Vlaanderen aangekomen volgden enkele lange dagmarsen waarbij ze quasi geen tegenstand ondervonden. Ze hadden het nochtans erger verwacht. Tijdens hun opleiding hoorden ze immers verhalen van Belgische burgers die op de soldaten vuurden en ze waren dan ook sterk op hun hoede. Half oktober kwamen ze aan in West-Vlaanderen waar ze zonder slag of stoot o.a. Lichtervelde konden innemen. Op 19 oktober werden de jonge krijgers echter onverwacht onder vuur genomen in de verschillende gemeenten rond Roeselare door Franse sluipschutters. Voor het eerst werden ze geconfronteerd met de dood en de gruwel van een oorlog. Volledig in paniek en uitzinnig van woede trokken ze een spoor van moord en vernieling. Onmiddellijk dachten ze terug aan de verhalen van schietende burgers en waren er van overtuigd dat ze door de inwoners van de dorpen onder vuur werden genomen.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
2
Ondertussen waren de Fransen in Roeselare zich aan het ingraven en legden ze barricades aan. Maar reeds vroeg in de morgen begonnen de Duitsers met een verwoestende artilleriebeschieting op de stad, bijna meteen gevolgd door een infanterieaanval. Het ging er hevig aan toe. Na felle gevechten werd Beveren door de Duitsers ingenomen en na hevige guerrillagevechten met Fransen viel ook Roeselare voor de vijand. De ondertussen dronken Duitse soldaten staken na de val van Roeselare uit wraak 252 huizen in brand en schoten zo’n 40 burgers dood. Meteen gingen nog meer Roeselarenaars op de vlucht. De duizenden Duitsers die een dag eerder Izegem waren binnengekomen vertrokken terug, richting Roeselare, richting het front. Eens de Duitse troepen verdwenen waren kwam een nieuwe golf mensen Izegem ingetrokken. Deze keer waren het geen soldaten maar vluchtelingen uit Oekene en Rumbeke. In Rumbeke werd fel strijd geleverd tussen Fransen en Duitsers. De Fransen moesten zich terugtrekken en vuurden even later met hun artillerie op het centrum. Ook hier verdachten de Duitsers de burgers ervan op hen geschoten te hebben. Uiteindelijk werden 13 burgers gedood en 60 gebouwen in brand gestoken. De andere inwoners sloegen massaal op de vlucht. Oekene werd gelukkig gespaard. De Duitsers namen het dorp in maar lieten de bevolking ongemoeid. Wel sloegen heel wat inwoners op de vlucht richting Izegem en Ingelmunster. In Kachtem vierden de Duitsers ook hun woede bot op de inwoners. 4 burgers werden gedood en een aantal huizen in brand gestoken. Tussen Rumbeke, Beitem en Moorslede probeerden Britse troepen ’s morgens nog de Duitse opmars te stoppen, maar ze moesten zich al snel terugtrekken. Bij het aanhoren van het naderend strijdgewoel sloegen de inwoners van bovengenoemde dorpen massaal op de vlucht richting het Ieperse. Komende vanuit de richting Oekene namen de Duitsers al vlug Beitem en even later ook het quasi volledig ontruimde Moorslede in. De Duitsers plunderden het dorp leeg en vestigden zich in de kerk, het klooster en een aantal huizen. In Dadizele sloegen de inwoners ook op de vlucht. De hele dag lang trokken Duitsers door het dorp. Het gemeentehuis werd bezet door soldaten en de markt en kerk lagen vol met gewonden. Ook in Slijpskapelle ging een groot deel van de bevolking ervandoor. Op de Kezelberg bij Dadizele werd een jongeman geëxecuteerd omdat hij 2 gevonden Engelse kogels op zak had. In Staden bleven de ganse dag Franse soldaten aankomen. Er werd artillerie opgesteld. Naar de avond toe werd deze artillerie door Duitsers echter uitgeschakeld. De artillerietroepen trokken zich terug terwijl de infanterie zich ingroef rond Staden. Naar de avond toe kwam het Duitse geschut dichterbij en de kloosterzusters Maricolen en nog wat burgers vluchtten ’s nachts in allerijl. Amper 150 burgers bleven bij hun huis. De Duitsers rukten ondertussen massaal op. Fransen en Belgen probeerden op grondgebied Hooglede-Gits verdedigingen op te werpen en de aanvallers tegen te houden, maar de overmacht was te groot. Duitsers voerden een artilleriebombardement uit op St.-Jozef (Geite) en heel wat burgers sloegen ook hier op de vlucht.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
3
In Gits werd zwaar gevochten tussen Fransen en Duitsers. Huizen werden zwaar beschadigd en brandden uit. De nerveuze Duitse vrijwilligers dachten ook hier dat ze door burgers onder vuur werden genomen. Tal van burgers werden gevangengenomen, enkelen werden doodgeschoten (geëxecuteerd). Op het einde van de dag was Gits volledig in Duitse handen. Enkele van de gevangengenomen burgers werden voor de Duitse troepen uitgedreven als levend schild. Uiteindelijk werden negen van hen rond 20u in Staden gedood, slechts één kon vluchten. Ook Hooglede werd ingenomen door de Duitsers. Komende uit Beveren trok RIR 213 door Hooglede richting Staden. Het dorp kreeg het tijdens de gevechten zwaar te verduren. De Duitse soldaten plunderden en mishandelden ook hier de bevolking. Enkele burgers werden zonder reden doodgeschoten. 20 oktober De nacht van 19 op 20 oktober brak de hel los in Staden. In de straten van het dorp kwam het tot hevige lijf aan lijf gevechten tussen Franse en Duitse soldaten. Heel wat soldaten verloren hierbij het leven. Duitse soldaten die de veroverde huizen binnenvielen sloegen aan het plunderen. Uiteindelijk gingen ruim 160 gebouwen in vlammen op. Tussen Stadendorp en het bos van Houthulst probeerden Belgen tevergeefs de Duitse opmars een halt toe te roepen. ’s Anderendaags, op 20 oktober, hadden de Duitsers Staden volledig in handen, de Fransen hadden zich teruggetrokken. De Duitsers vielen elk huis binnen op zoek naar mogelijke sluipschutters onder de bevolking. Heel wat mannen werden op straat getrokken en gefolterd, heel wat van hen werden gedood. Uiteindelijk vielen tijdens 19 en 20 oktober in Staden meer dan 40 burgerslachtoffers. Er kwamen heel wat soldaten en materiaal aan in Hooglede. Ook heel wat vluchtelingen uit Staden kwamen aan. Andere Stadenaars waren gevlucht naar Roeselare. Tegen de avond waren zowat alle burgers uit Staden gevlucht. Wie niet gevlucht was werd uiteindelijk door de Duitsers gedwongen zich naar Roeselare te begeven. De troepen die op 19 oktober Roeselare konden innemen veroverden Oostnieuwkerke en Westrozebeke om dan door te stoten richting Poelkapelle en Langemark. Door de slachtpartijen die een dag eerder plaatsvonden in de omringende gemeenten trokken heel wat Westrozebekenaars op de vlucht. Van de 2250 inwoners bleven slechts een 200-tal in hun huizen. Toen de Duitsers naderden werd het dorp door Duitse artillerie onder vuur genomen. Dit was echter niet nodig want de Fransen hadden zich al teruggetrokken. Om 14u kon het dorp dan ook ingenomen worden. Ook hier werden de burgers hardhandig aangepakt, maar gelukkig kwam het niet tot executies. Wel werden enkele huizen van waaruit Franse sluipschutters zouden hebben geschoten in de as gelegd. Ook de molens van Westrozebeke werden in brand gestoken. De Duitsers wilden immers voorkomen dat de molenaars met de wieken signalen zouden doorgeven aan de geallieerden wat verderop. Een bijna identiek verhaal krijgen we in Oostnieuwkerke waar ook bijna de volledige bevolking op de vlucht ging na de verhalen van de Duitse moordpartijen. Ook hier bleven slechts een 200-tal inwoners thuis. Toen de Duitsers in Oostnieuwkerke aankwam bleek het dorp verlaten. Toch doorzochten de soldaten de huizen en sloegen uiteindelijk aan het Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
4
plunderen. Ook hier werden geen burgers gedood en evenmin werden huizen in brand gestoken. Dit had vooral te maken met het feit dat het dorp zonder slag of stoot kon ingenomen worden. De niet gevluchte inwoners van Dadizele zagen op 20 en 21 oktober heel wat Duitse soldaten door hun dorp marcheren. Bijna in alle huizen werden soldaten ingekwartierd en bij de boeren werd vee aangeslagen. Slijpskapelle werd volledig ingenomen door Duitse troepen. Wie niet gevlucht was mocht het dorp niet meer verlaten. Alle gebouwen (huizen, hoeven, de kapel, het klooster en de school) werden gebruikt om soldaten in te kwartieren. Het klooster werd onmiddellijk ingericht als hospitaal en op de Spriethoek werden barakken opgericht voor de soldaten. Ingelmunster bleef volledig gespaard van alle gruwel van Schuwe Maandag. Ondertussen werd het station van Ingelmunster een draaischijf van goederen en allerlei vervoer en werd de buurt van het station ingericht als een gigantische opslagplaats. 4 jaar lang zouden via deze weg troepen, munitie en andere goederen naar Izegem, Roeselare en het front gebracht worden. Via dit station werden ook duizenden krijgsgevangen en gewonden weggevoerd. Het klooster en de zalen van de paters Lazaristen en de Weststraat werden als ziekenzalen in gebruik genomen.
Waarom deze verhaallijn? Het relaas van Schuwe Maandag is een heel sterke verhaallijn. De gebeurtenissen van 19 en 20 oktober 1914 waren uniek in hun soort. Alhoewel er reeds enkele weken eerder dergelijk gruwelijk geweld gebruikt werd tegen burgers in o.a. de regio’s Leuven en Aarschot zien we hier toch een duidelijk en groot verschil. De moord- en plunderpartijen van 19 en 20 oktober 1914 waren een gevolg van verschillende factoren: het stagneren van het front, de felle weerstand van zowel Fransen, Belgen als Britten, de eerste gevechtservaring van de jonge Duitse oorlogsvrijwilligers die voor een panische reactie zorgde, etc… Deze factoren zagen we niet of in mindere mate terugkomen op andere plaatsen. Schuwe Maandag had trouwens een enorme impact op de plaatselijke bevolking en de reputatie van de Duitse soldaten. Een niet te onderschatten gebeurtenis dus die zonder twijfel heel wat aandacht verdient bij de 100-jarige herdenking. De link met de gebeurtenissen in o.a. Leuven en Aarschot kunnen wel voor een meerwaarde zorgen bij het uitwerken van deze verhaallijn en de ontsluiting er van. De kans is groot dat men in die streken in 2014 eveneens zal werken rond dit thema. Een samenwerking met partners uit deze regio kan dan ook enkel een meerwaarde betekenen. Verder kan TERF zich met deze verhaallijn onderscheiden binnen de provincie en het ruimere W.O. 1-verhaal. Dergelijke Duitse gruwel tegenover de burgerbevolking vond quasi enkel plaats in de regio TERF. Andere regio’s werden hiervan grotendeels gespaard gebleven. Vooral in de Westhoek (met uitzondering van Esen bij Diksmuide), waar toch het centrum van de 100-jarige herdenking zal plaatsvinden, viel dit niet voor.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
5
Sterk aan deze verhaallijn is ook het feit dat de gebeurtenissen zich zowat in de volledige regio TERF manifesteerden. Behalve in Ingelmunster en Lichtervelde werden overal agressieve acties gevoerd tegenover burgers. Bijzonder is ook dat deze acties zich, behalve op enkele uitzonderingen na, beperkten tot de gemeenten van regio TERF. M.a.w. Schuwe Maandag is een echt “TERF-verhaal”.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
6
2.
Kinderen in bezet gebied
Het verhaal De meest weerloze slachtoffers in een oorlog zijn vaak de kinderen. Ook in de regio TERF tijdens de Eerste Wereldoorlog was dat niet anders. Naast het gevaar van bombardementen en beschietingen en de daaraan vast hangende angst waar de kinderen en de rest van de burgerbevolking dag en nacht werden blootgesteld, was er ook nog het voedseltekort, het stokkende onderwijs, kinderen die hun ouders verloren of gescheiden werden van een deel van hun gezin, enzovoort… Binnen deze ruime verhaallijn kunnen we een aantal subverhaallijnen onderscheiden: Onderwijs Bij het uitbreken van de oorlog en het invallen van de Duitse troepen in de regio werd overal het onderwijs geschorst. Scholen werden, zeker in de eerste oorlogsweken, maar al te vaak door de vijandelijke troepen in gebruik genomen als verblijfplaats voor soldaten of paarden. En zelfs nog voor de eerste vijanden aankwamen in de streek moesten sommige lokalen al afgestaan worden voor de opvang van vluchtelingen. In de gemeenten iets verder van het front werd eind 1914/begin 1915 het onderwijs in de mate van het mogelijke terug opgestart. Doordat een deel van de bevolking tijdens het begin van de oorlog was gevlucht waren de klassen niet meer zo gevuld als voorheen en vaak moest men om dezelfde reden ook op zoek naar nieuw onderwijzend personeel. In die gemeenten waar het onderwijs terug werd opgestart kreeg men vaak met tal van problemen te kampen. Zo moest men vaak keer op keer op zoek gaan naar nieuwe lokalen om les te geven, omdat de huidige lokalen door de Duitsers werden opgeëist. Vaak werden die lokalen niet enkel gebruikt om soldaten in te kwartieren maar ook voor het gebruik van Lazaretten. Soms was er zoveel ruimte nodig om gewonde soldaten op te vangen (bv. Bij de Tweede en Derde Slag van Ieper) dat er geen enkele plaats meer vrij was om les te geven en de kinderen het weer voor een aantal maanden zonder onderwijs moesten stellen. In sommige gemeenten zoals Staden (1915) werd een burgerwoning gebruikt om les te geven aan een 50-tal kinderen. Kinderarbeid Ondanks de verwoede pogingen van het onderwijzend personeel om zoveel mogelijk kinderen tijdens de oorlogsjaren toch achter de schoolbanken te krijgen lukte dat niet altijd. Zo werden in bv. Staden de oudste kinderen vanuit de leslokalen geplukt om in opdracht van de bezetter te gaan werken. Ze moesten onder dwang de velden rond het dorp bewerken om op die manier voor voldoende voedingsmiddelen te zorgen voor de ingekwartierde troepen. Maar in kroostrijke gezinnen moesten de kinderen ook vaak in opdracht van de ouders de mouwen uit de handen steken. Kinderen krijgen vaak als taak om in de koude wintermaanden hout te gaan sprokkelen en zo het hele gezin van brandstof te voorzien. Jonge oorlogsslachtoffers Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
7
Niet enkel soldaten kwamen om het leven door voortdurende beschietingen en bombardementen ook burgers en vanzelfsprekend kinderen waren maar al te vaak het slachtoffer van het oorlogsgeweld. Zo kwamen bijvoorbeeld in de zomer van 1918 een vijftal kinderen in Lichtervelde om het leven toen ze op een oefenterrein aan het spelen waren en er munitie ontplofte. Maar ook op andere plaatsen in de regio vielen geregeld jonge slachtoffers. Ook tijdens Schuwe Maandag werden jongeren gedood. Onder de vermoorde burgers van die gruwelijke maandag in oktober 1914 bevonden zich minstens 7 jongeren onder de 18 jaar. Een aantal kinderen komen ook om het leven of geraken ernstig verwond na het spelen met achtergebleven of niet ontplofte springtuigen. Ze beseften het gevaar van de objecten niet en aanzagen het als speelgoed. In september 1916 vaardigt de Ortskommandant van Beveren de nodige richtlijnen uit om ouders aan te raden hun kinderen ver uit de buurt te houden van gevaarlijke springtuigen. Wezen Heel wat kinderen verloren bij bombardementen ook één van hun ouders of in het ergste geval soms beide ouders. Deze wezen werden dan in het mate van het mogelijke opgevangen. Sommigen vonden een opvangplaats bij familie of een gezin uit de buurt, anderen werden opgevangen in tehuizen voor weeskinderen. Zo werden vanuit Roeselare een dertigtal weeskinderen naar St-Kruis-Brugge gestuurd om daar opgevangen te worden. Andere kinderen werden tijdens de vlucht van de begindagen van de oorlog gescheiden van hun ouders. Er zijn tal van verhalen bekend waarbij kinderen in de chaos van de vlucht hun ouders uit het oog verliezen en pas na de oorlog opnieuw herenigd worden. Vaak werden kinderen vooruit gestuurd tijdens de vlucht maar werden ze door de snel oprukkende vijand gesplitst van hun ouders. In dergelijke gevallen bleven de kinderen meer dan 4 jaar in het onbezette België (of Frankrijk) en zaten de ouders aan de andere kant van het front in het bezette België. Nieuw leven Naast het verlies van mensenlevens bracht de oorlogsperiode echter ook nieuw leven. Hoewel er tijdens de oorlog een sterke daling van het aantal geboortes genoteerd werd blijven er toch nieuwe kinderen het levenslicht zien. Deze bevallingen gebeurden maar al te vaak in de zwaarste omstandigheden en de overlevingskansen van de baby’s waren vaak door die slechte levensomstandigheden en een voedseltekort niet groot. De kinderen die het toch haalden groeiden op in een verre van ideale situatie. Propaganda Heel vaak werden kinderen ook zowel door geallieerden (bevrijders) als door de Duitsers als propagandamiddel gebruikt. Door de geallieerden werden de Duitsers vaak als kindermoordenaars voorgesteld, ook al kwam dat kind om het leven door een geallieerde bom… Duitse soldaten poseerden op hun beurt maar al te graag samen met een Vlaams kind op de foto om zo te tonen dat ze het goed meenden met de plaatselijke bevolking. Honger
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
8
Sommige Duitse soldaten meenden het effectief ook goed met de arme kinderen waar ze maar al te vaak medelijden mee hadden. De restjes van de veldkeuken werden vaak aan de kinderen uit de buurt gegeven. De her en der opgerichte voedselcomités zorgen er eveneens voor dat vooral de kinderen van voedsel worden voorzien. Vooral de melkbedeling aan jonge kinderen en baby’s is een pleister op de wonde. Door deze initiatieven komt de kindersterfte in het bezette België zelfs een tijdlang lager te liggen dan vóór de oorlog. Al is er ook een zwarte zijde aan dit verhaal. Gezinnen met kinderen moesten opgeven hoeveel kinderen ze hadden. Men ging er immers van uit dat een kindermaag rapper gevuld was en deze kregen dan ook maar een half rantsoen. Gezinnen die het aantal kinderen niet doorgaven werden maar al te vaak geschorst van de voedselbedeling. In de scholen werd vanaf 1916 “schoolsoep” uitgedeeld. De maaltijd vonden plaats in scholen of fabrieken. Ouders met kinderen moesten zich hiervoor op voorhand inschrijven. Wie te laat kwam, moest een maand wachten om opnieuw soep te kunnen krijgen. De schoolsoep kende een groot succes. Zo waren er in bv Rumbeke in 1917 meer dan 1000 kinderen die van deze maaltijd kwamen genieten. Spelen Ook in oorlogstijd kunnen de kinderen aan de realiteit ontsnappen door op te gaan in hun spelletjes. Knikkeren, katje duk (verstoppertje), pekkelen, tollen, lopen (koers), etc… zijn maar een paar van de populaire spelen in die tijd. Vooral voetbal kent een grote opmars tijdens de Eerste Wereldoorlog. Relatie kind-soldaat Ondanks het barbaars beeld dat rond de Duitse soldaten hing bleek al vlug dat de soldaten van kinderen hielden. Ze gedroegen zich zeer correct tegenover hen en gaven hen geregeld wat snoepgoed of knikkers om mee te spelen. In ruil voor kleine taken (bv. Poetsen van soldatenlaarzen) krijgen de kinderen een beloning. Ondanks het goede gedrag van de Duitse soldaten tegenover de kinderen raden de meeste ouders het contact tussen beide af. Heel wat ouders zijn argwanend en zijn bang dat de soldaten de kinderen met hun snoepgoed willen vergiftigen. Maar ook de kinderen houden het niet altijd braaf. Er zijn tal van verhalen bekend waarbij kinderen Duitse soldaten bestelen: voedsel, een helm, werkmateriaal, etc… Kinderen die betrapt werden bleven niet gespaard. Net zoals volwassenen werden zo voor het gerecht gebracht en gestraft. De boetes die ze kregen moesten uiteraard door de arme ouders betaald worden. Sommige jongeren werden na een wandaad zelfs voor enkele dagen in de gevangenis geworpen.
Waarom deze verhaallijn? Erfgoedcel TERF werkte onlangs nog aan het digitale en educatieve project “Kinderen in bezet gebied” (www.kindereninbezetgebied.be). Het zou interessant zijn om deze ingeslagen weg verder te volgen en dit thema nog verder uit te werken. Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
9
Er kunnen rond deze verhaallijnen en volgend op www.kindereninbezetgebied.be nog een aantal nieuwe, al dan niet educatieve, projecten worden uitgewerkt. Ideaal zou zijn om deze uit te werken samen met scholen, jeugdbewegingen, etc… Er zijn enorm veel mogelijkheden waar heel wat (educatieve) partners bereid zullen zijn om aan samen te werken. Ook het centrum voor herinneringseducatie zou wel eens een goede partner kunnen worden binnen deze verhaallijn. Een andere reden om voor deze verhaallijn te kiezen is dat deze een ruimer publiek zal aanspreken dan het traditionele W.O. 1-publiek. Het verhaal van onschuldige kinderen in deze wrede tijd spreekt iedereen aan. Ook aan de “andere kant” van het front in de Westhoek zal tijdens de 100-jarige herdenkingen waarschijnlijk gewerkt worden rond het thema “kinderen”. De school van de koningin in Vinkem of de schoolkolonies in Frankrijk zijn maar een paar voorbeelden van verhaallijnen in de Westhoek. Hier kunnen gerust samenwerkingen opgezet worden en een vergelijking gemaakt worden tussen kinderen in bezet en in onbezet gebied. Tenslotte blijkt dat er binnen deze ene verhaallijn tal van subverhaallijnen schuilen: onderwijs, wezen, relatie kind-soldaat, spelen, …
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
10
3.
Vrouwen in bezet gebied
Het verhaal De oorlog lijkt in de eerste plaats, en vooral ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, een mannenwereld. Maar vooral iets verder van het front waren de vrouwen uiteraard zeer aanwezig en speelden ze een uiterst belangrijke rol in het oorlogsverhaal. Het stereotiep wil dat de vrouwen tijdens de oorlog vier jaar lang aan de haard en in alle stilte zaten te wachten tot de oorlog voorbij was en hun man, de strijder, ongeschonden terug zou komen. In de werkelijkheid was dit echter helemaal niet zo. Heel wat vrouwen namen actief deel aan het oorlogsgebeuren. Uiteraard niet door het geweer in de hand te nemen, maar door als verpleegster gewonden te verzorgen of als spion of geheimagente hun steentje bij te dragen aan het verzet tegen de vijand. Tal van vrouwen werden ook door de vijand als dwangarbeider uitgebuit. Heel wat vrouwen hadden gedurende de oorlog geen man aan hun zijde. Heel wat mannen vochten (of sneuvelden) aan het front, andere werden als dwangarbeider ingezet door de bezetter en nog andere waren gevlucht. De vrouwen moesten dus zeer sterk in hun schoenen staan om in de harde wereld van het bezette België te overleven. Dwangarbeid Ook vrouwen werden gedwongen tewerkgesteld op hoeven of in lazaretten. Ze werden, net als kinderen, ingezet om akkers te bewerken en zo de vijand te voorzien van de nodige proviand. Ook in wasplaatsen werden vooral vrouwen ingezet. In de hospitalen werden ze als verpleegster of verzorgend personeel ingezet om de stroom aan gewonde soldaten op te vangen. In de regio TERF met z’n tientallen hospitalen waren dan ook heel wat vrouwen in deze branche aan het werk. Heel wat vrouwen werden ook gedeporteerd naar Duitsland om er in munitiefabrieken of werkkampen (de voorlopers van de concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog) tewerkgesteld te worden onder erbarmelijke omstandigheden. (zie ook verhaallijn “Gedwongen arbeid”). Kloosterzusters De kloosterzuster werden meestal ingezet als verplegend personeel. Ze hadden voor de oorlog al heel vaak ervaring doordat ze toen reeds moesten instaan voor de verzorging van ouderen of gehandicapten. Het waren ook de kloosterzusters die alles in het werk stelden om het onderwijs na het begin van de bezetting zo vlug mogelijk terug op de rails te krijgen (zie verhaallijn “kinderen in bezet gebied”). In de gebieden en gemeenten die leegliepen na de vlucht of gedwongen moesten geëvacueerd worden waren het ook altijd de kloosterzusters die als laatsten overbleven om te zorgen voor ouderen, zieken en gewonden. Prostitutie Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
11
In de loop van de oorlog nam het “vrouwenverkeer ’s avonds”sterk toe. Vooral in de gemeenten verder achter het front zoals Ingelmunster en Izegem. Tot laat in de avond bleven de vrouwen in de plaatselijke herberg. Geslachtsziekten werden uiteindelijk een ware plaag. Waardoor heel wat vrouwen werden opgepakt en voor onderzoek naar Brugge werden overgebracht. Later werden sommige vrouwen zelfs voor lange tijd gevangen gezet. Ook Dokter Gits uit Izegem klaagt deze nieuwe “ambacht” geregeld aan in zijn oorlogsdagboek. Vanaf 1915 was er in een woning op de hoek Brugsesteenweg-Noordstraat te Roeselare zelfs een Geslachtsziekenhuis voor vrouwen. Liefde Eveneens door de aanwezigheid van heel wat Duitse (jonge) soldaten groeiden af en toe liefdesrelaties. Vaak met een zwangerschap als gevolg. Spionage en verzet Vaak door de afwezigheid van mannen in het gebied, maar ook doordat het van vrouwen niet verwacht werd en zo door hun taken (bv. Verpleegster) goed konden infiltreren binnen de vijandelijke instellingen, werden vrouwen vaak ingezet als spion of om verzetsdaden te plegen. Een bekend voorbeeld is dat van Martha Cnockaert (zie verhaallijn “Spionage en verzet”). Maar zo waren nog tientallen vrouwen actief achter de schermen. Tenslotte is er ook nog het verhaal van “vrouw bij de haard”. De huisvrouw die binnen de chaos van de oorlog alles in het werk stelde om haar gezin te onderhouden, de kinderen een goeie en veilige opvoeding te geven en simpelweg te overleven.
Waarom deze verhaallijn? Deze verhaallijn kent veel parallellen met de verhaallijn “kinderen in bezet gebied”. Daarom ligt “het waarom” van deze verhaallijn in dezelfde lijn. Net zoals bij kinderen in bezet gebied hebben we hier binnen deze ene verhaallijn tal van andere subverhalen: dwangarbeid, verpleegster, prostitutie, etc… waar rond kan gewerkt worden. Ook dit thema spreekt een ruimer publiek aan en beperkt zich niet tot personen met een interesse voor het enge oorlogsgebeuren. En ook hier zijn er mogelijkheden tot samenwerking met bijvoorbeeld de Westhoek. (bv: het verhaal van de vrouwen in onbezet België – Poperinge). Tenslotte kan dit boeiend onderwerp nog heel wat interessant materiaal opleveren bij verder onderzoek. Sommige subverhalen werden in het verleden nog niet ten gronde onderzocht en kunnen vast en zeker een meerwaarde betekenen binnen het ruimere W.O. 1-verhaal.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
12
4.
Pionnen met een hart
Het verhaal Oorlogvoeren lijkt op een spel als Stratego of schaken. Het simpelweg verplaatsen van pionnen en op die manier de vijand uitschakelen en een overwinning behalen. Ook binnen het hogere commando wordt heel vaak op die manier geredeneerd. Duizenden soldaten worden in de strijd gegooid al lijken het pionnen op een bord, zonder emotie. Steden worden platgebombardeerd om de vijand te verzwakken, nutsvoorzieningen uit te schakelen, militaire infrastructuren te vernietigen. Vaak wordt hierbij vergeten dat die pionnen die in de strijd worden geworpen jonge kerels zijn, met een eigen verhaal, met gevoelens, die pijn en honger kunnen lijden. Ook wordt vergeten dat in de platgebombardeerde dorpen en steden mensen, vrouwen en kinderen zich verbergen in de kelders van hun huizen. Huizen vol herinneringen… Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog werd op deze manier nagedacht over oorlogsvoeren. Zo werden tijdens de Derde Slag van Ieper, in de buurt van Moorslede, Westrozebeke, etc… duizenden jongens de dood ingejaagd, simpelweg omdat een generaal, ver weg, op zijn kaart één bepaald punt wou innemen. In deze verhaallijnen willen we deze mensen aan het woord laten. Zowel de militairen, als de burgers. Zij zijn meer dan pionnen, het zijn mensen uit vlees en bloed. Eén van de zaken die kan belicht worden is het verhaal van de ingekwartierde soldaten. Hoe leefden ze in de gemeenten van de regio TERF? Waarmee hielden ze zich bezig als ze niet in de eerste linie vochten voor hun leven? Etc…: De regio diende als rust- en herstelplaats voor de soldaten. De rust bestond vooral uit rusten, appels, geringe dienst, onderhoud van wapens en kledij en het verbeteren van wegen. Er werden ook erediensten georganiseerd voor de Duitse soldaten en er waren inentingen tegen tyfus. De sfeer in een rustige gemeente als bv. Lichtervelde was goed voor de Duitse soldaten. Dagelijks werd er marsmuziek gespeeld en in de kroegen werd Duits bier gedronken en gezongen. In Staden werd een cinemazaal ingericht, ook burgers waren er welkom. Later kwam er ook nog een bierhalle waarin een strijkorkest geregeld optredens gaf, diverse kantienen waar de soldaten even tot rust kunnen komen en wijn en bier kunnen drinken, een kiosk voor concerten, etc… Ook in Moorslede werd in het voorjaar van 1915 gedacht aan de ontspanning van de Duitse soldaten. Er werd eveneens een cinemazaal ingericht, er kwam een Duitse boekenhandel, een repetitielokaal voor orkestliefhebbers, etc… In Oekene werd de pastorie zelfs als “casino” ingericht. In Roeselare hadden de Duitse soldaten het de eerste oorlogsjaren goed naar hun zin. De officieren doen zich tegoed aan chique diners, wijnvoorraden uit de Roeselaarse kelders, etc… Op het einde van 1914 werd de omgang met de Duitse bezetter iets gemoedelijker en groeide er zelfs een band tussen burgers en soldaten, zelfs in Staden waar de bevolking tijdens schuwe maandag zo hard werd aangepakt.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
13
In die “goeie sfeer” groeiden ook tal van romances tussen Duitse soldaten en de plaatselijke vrouwen en meisjes, met soms een zwangerschap als gevolg. Naast de menselijke verhalen van de ingekwartierde soldaten en uiteraard ook de soldaten in de eerste vuurlijn zijn er ook de verhalen van de burgers. Hoe beleefden zij het leven onder de bezetting? In de mate van het mogelijke probeerden ze hun leven verder te zetten zoals voorheen. Maar vaak beperkte dat leven zich tot “over”leven. Het leven onder de bezetting was geen pretje. De tientallen nieuwe wetten en verordeningen van de Duitse bezetter maakten het leven in de regio TERF (Operatiegebied) bijna ondragelijk. Ook vele bombardementen maakten het niet eenvoudig om het gewone leven te leiden van voordien. Toch zien we dat de bevolking gewoon probeerde verder te doen: kinderen werden geboren, huwelijk vonden plaats, etc… De mensen pasten zich ook aan aan de nieuwe situatie. Zo werden in Roeselare, Ingelmunster, etc… nieuwe winkeltjes opgestart om souvenirs, tabak of voedingswaren te verkopen aan de bezetter. Cafés draaiden als nooit tevoren en dan was er ook nog de prostitutie.
Waarom deze verhaallijn? In deze verhaallijn hebben we het niet over regimenten, aanvalsplannen of generaals, maar over de gewone mens, de kleine mens in de grote oorlog. Met deze verhaallijn spreek je zonder twijfel opnieuw een ruimer publiek aan. Deze verhaallijn heeft ook tal van mogelijkheden. Er kan alle kanten mee opgegaan worden. Het verhaal van de soldaat, de ingekwartierde soldaat, de soldaat aan het front, etc… De verhalen van de burgers, gevluchte burgers, arme burgers, rijke burgers, gewonden, etc… Of zelfs de relaties (in de breedste zin van het woord) tussen militair en burger. In deze verhaallijn kunnen we oog hebben voor vreugde en vertier. Hoe probeerden de mensen midden de hel van een oorlog om te gaan met hun verdriet, hun angsten en hoe probeerden ze dit alles dragelijker te maken door ondanks alles toch plezier te maken of te gaan feesten. Er zijn ook tal van bronnen die zich lenen tot het verder uitwerken van deze verhaallijn: dagboeken, brieven, postkaarten, liedjesteksten, gedichten, kunstwerkjes, … die zowel militairen als burgers gebruikten om hun verhaal van de oorlog te brengen, hun menselijke verhaal. Deze verhaallijn overlapt op veel vlakken de verhaallijn “kinderen in bezet gebied” en “vrouwen in bezet gebied”. Een integratie van die verhaallijnen binnen deze is dus een mogelijkheid.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
14
5.
Draaiboek voor een bezetting
Het verhaal Na de aanslag op Franz Ferdinand in Sarajevo kwam de oorlog er zeer vlug. Na het fatale schot eind juni 1914, vielen Duitse troepen op 4 augustus al België binnen. Bij het begin van de bezetting bleek al vrij vlug dat de Duitsers deze inval al langer hadden voorbereid dan de maand die tussen aanslag en inval zat. Het leek wel of de Duitsers al jaren een “draaiboek” hadden liggen voor het geval ze een land zouden bezetten. Quasi meteen werd in de verschillende bezette gemeenten een militair bestuur opgericht en die overspoelde de inwoners met tal van wetten en verordeningen. In de regio TERF was dit niet anders. Het bestuur Onder de Duitse bezetting werd België onderverdeeld in 4 gebieden: Okkupationsgebiet (grootste deel van het land), Etappengebied (een deel van West-Vlaanderen en het grootste deel van Oost-Vlaanderen + westelijk deel van Henegouwen en het uiterste zuiden van Luxemburg) Operationsgebiet (frontzone van 25 km breed) en Marinegebied (een gedeelte van de kuststrook met de kuststeden Nieuwpoort en Oostende, incluis Brugge en directe omgeving). De meeste gemeenten uit regio TERF bevonden zich in het Operationsgebiet, enkel Ingelmunster viel daar buiten. Het Etappen-Kommandantur bestuurde de gebieden en had aan het hoofd een Etappenkommandant. Zo viel bv Beveren onder het EtappenKommandantur Gent. Er was ook sprake van het frontgebied (bv bij Staden begon dat gebied over de Stadenberg), daar werden geen burgers meer toegelaten. Eind oktober 1914 werd een Ortskommandantur ingericht in Hooglede. Op 11 november in Oekene en op 16 november 1914 was ook Lichtervelde aan de beurt. In de loop van de oorlog volgden verschillende plaatscommandanten elkaar op. In Lichtervelde bv waren dat er 19 in totaal. De Ortskommandantur van Izegem was eveneens verantwoordelijk voor Ingelmunster dat net buiten het Operationsgebiet viel. In Ingelmunster bleef het gemeentelijk bestuur in dienst. Wel werd één Duitse officier als commandant daaraan toegevoegd. De plaatscommandant moest in de eerste plaats zorgen voor rust, orde en veiligheid, maar stond ook in voor de infrastructuur, onderkomen, bevoorrading en ontspanning van de in te kwartieren troepen. De plaatscommandant stelde ook tal van verordeningen in die de burgers moesten naleven. Deze konden al eens wijzigen afhankelijk van de plaatscommandant. In elke gemeente bleef de gemeenteraad met burgemeester en schepenen wel aangesteld, al hadden die niet altijd nog veel in de pap te brokken. In theorie stonden zij in voor alle burgerlijke zaken en het Ortskommandantur voor het militaire. Hetzelfde principe was geldig voor het gerecht. Burgerlijke bevoegdheden vielen onder het Belgische gerecht, militaire onder het Duitse. Vanaf 18 juli 1918 veranderde dit en viel alles onder het Duitse gerecht. Voor de ordehandhaving zorgde de veldwachter samen met de Duitse militaire politie die van België een ware politiestaat maakte. In West-Vlaanderen was ook een militair gouverneur aangesteld en een provinciale Zivilverwaltung met een (Duitse) provinciegouverneur aan de macht. Tegen het einde van 1914 had elke gemeente zijn Ortskommandantur. Soms werd onder de Duitse bezetting een herschikking van de besturen ingevoerd. Zo werd bv. Slijpskapelle als Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
15
een afzonderlijke entiteit aanzien en werd er door de plaatselijke Ortskommandantur een “oorlogsburgemeester” aangesteld. Nieuwe wetten De Ortskommandantur stelde per gemeente zijn wetten. Alhoewel deze per commandant wel eens konden verschillen, waren die over het hele bezette gebied (Operationsgebiet) toch vaak ongeveer dezelfde. Enkele vbn: Enkele herbergen waren enkel toegankelijk voor Duitse soldaten, vergaderingen werden verboden, reisduiven moesten worden gedood, uurwerken moesten de Duitse tijd weergeven, … O.a. in Roeselare moesten alle Franse opschriften verwijderd worden. Enkel Duits en Vlaams werd nog toegelaten in het straatbeeld. De gemeentekas moest instaan voor het inrichten van tal van gebouwen voor de Duitse soldaten en werd zo langzamerhand leeggemolken. Dit probeerde men op te lossen door gemeentekasbons uit te geven. Ook in de omringende gemeente zoals Lichtervelde en Beveren startte men met het uitgeven van “noodgeld”. Vanaf april 1915 werd bv. in Dadizele noodgeld uitgegeven. Er werd een soort identiteitskaart in gebruik genomen voor wie in het legergebied van het 4e leger woonde. Dit moest men altijd op zak hebben. Dit was ook geldig voor kinderen vanaf 10 jaar. Onder de bezetting mocht de bevolking hun gemeente niet meer verlaten, enkel wanneer ze in het bezit waren van een Reiseschein of Passierschein kon het wel. De plaatswacht controleerde alle dorpsuitgangen. Ze controleerden ook of de avondklok (voor soldaten 22u, voor burgers 21u) werd nageleefd. In de loop van de oorlog gebeurde het ook af en toe dat er voor bepaalde tijd geen paspoorten werden uitgegeven zodat de inwoners hun dorp niet konden verlaten. Vaak was dit een straf die door de kommandantur werd opgelegd aan de bevolking wegens bepaalde wandaden zoals bv het herhaaldelijk bespotten van Duitse soldaten. Tal van voorwerpen, grondstoffen en voedingsmiddelen werden door de Duitse bezetter opgeëist: graan, aardappelen, metalen, steenkolen, brandhout, etc… Onder andere door deze opeisingen waren er heel wat tekorten bij de bevolking. Er werden heel wat commiteiten opgericht die voor de nodige voedselvoorziening moesten zorgen. O.a. het Spaans-Amerikaans commiteit bevoorraadde de bevolking met levensmiddelen. In bv. Dadizele werd in maart 1915 een “hulp- en voedingskomiteit” opgericht. Het comité stond in voor het afhalen van de goederen in Kortrijk en de bedeling ervan in het dorp. Een identiek comité werd in Slijpskapelle opgericht. Een fel contrast hiermee was dat sommige Roeselarenaars in hun “garnizoensstad” van de aanwezigheid van de vele Duitse soldaten gebruik maakten om een gelegenheidswinkel te open en aldus heel wat geld te verdienden. Begin 1915 waren er maar liefst 122 nieuwe winkels met postkaarten, chocolade, boter, wijn, sigaretten, … Ook de 264 Roeselaarse herbergen deden goede zaken. Een gelijkaardig fenomeen zagen we in Izegem. Arme inwoners probeerden wat geld te verdienen door sigaretten of lekkernijen te verkopen. Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
16
Door de voedselschaarste en de hierdoor alsmaar stijgende prijzen werd een nieuw fenomeen in het leven geroepen: heel wat voedingsmiddelen werden gesmokkeld of “geblauwd” tussen de verschillende gemeenten. Vooral als na de zomer van 1916 er even wat minder MP’s en gendarmen waren werd er naar hartenlust gesmokkeld. Vooral aardappelen en vlees waren populaire artikelen. Sommige Ortskammandanten voerden een terreurbeleid. Zo kwam in oktober 1916 Rittmeister Stephenson aan het bewind in Hooglede. Hij bleef er tot augustus 1917 regeren met harde hand. Hij bleef ook voortdurend geld, voedingsmiddelen en andere goederen en werkvolk opeisen. In de loop van de oorlog werden tienduizenden soldaten ingekwartierd in de gemeenten van regio TERF. Door het hoge aantal soldaten die afzakten naar dorpen als Lichtervelde, Beveren en Hooglede-Gits (soms volledige regimenten = meer dan 1 000 soldaten – in Staden was vaak een volledige divisie aanwezig) werden vaak ook burgerwoningen gebruikt voor de inkwartiering van soldaten. Later in de oorlog werden zelfs volledige huizen opgeëist en werden de bewoners uitgedreven. In Roeselare waren na de 1e slag van Ieper maar liefst 7 000 Duitse soldaten ingekwartierd. In Izegem bevonden zich eind 1914 zo’n 3 000 Duitse soldaten.
Waarom deze verhaallijn? Het beleid die de Duitsers voerden in het bezette gebied en dus ook in de regio TERF was in die mate belangrijk dat er hoe dan ook een verhaallijn aan moet gewijd worden. TERF kan in deze een voortrekkersrol spelen wat betreft het bezette België en zich aldus ook profileren binnen het ruimere W.O. 1-verhaal. Verschillende auteurs hebben dit thema al uitvoerig en zeer grondig bestudeerd, er is dus nog weinig onderzoekswerk te doen. Wel kunnen een aantal subverhalen onderzocht worden. Bv: wat was de invloed van het nieuwe Duitse bestuur op de plaatselijke economie, etc… Deze verhaallijn leent zich perfect tot een digitaliseringproject, daar er naar alle waarschijnlijkheid in heel wat archieven nog tal van documentatie terug te vinden zijn.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
17
6.
Duitse infrastructuur
Het verhaal Toen het Duitse leger in de streek aankwam begonnen ze meteen met het opbouwen van hun infrastructuur: hospitalen, depots, kampen, vliegvelden, begraafplaatsen, hoofdkwartieren, casino’s, etc… Een deel van de infrastructuur werd ingericht in bestaande gebouwen zoals kerken, kloosters, stations en andere openbare gebouwen. Andere constructies werden van begin af aan opgebouwd. Naast de infrastructuur die we vooral achter het front terugvonden was er ook heel wat militaire verdedigingsinfrastructuur zoals loopgrachten, bunkers, artillerieposten, observatieposten, etc… Lazaretten en begraafplaatsen Na de hevige gevechten van het begin van de oorlog kwamen heel wat gewonden tot in de regio TERF. O.a. het rusthuis ’t Hoge te Hooglede werd ingericht als verbandplaats. Later moesten de zusters, ouderlingen, wezen en zieken een nieuw onderkomen zoeken. Die vonden ze in het klooster en de school op de Neerplaats. Het Feldlazarett bleef heel de oorlog actief maar vooral vanaf het Britse zomeroffensief werd het er heel druk. Op het terrein achter het hospitaal groeide een Duitse begraafplaats. Na de oorlog bevonden er zich 4 Duitse militaire begraafplaatsen in Hooglede. Ongeveer 4 100 Duitse soldaten waren er begraven. Later werden alle begraafplaatsen uit de regio verzameld tot één grote in de Beverenstraat, waar nu uiteindelijk 8 257 Duitsers begraven liggen. Ook in de andere gemeenten in de regio werden Duitse militaire begraafplaatsen aangelegd, meestal vlakbij de plaats waar zich een hospitaal bevond. Op het einde van de oorlog bevonden zich in België naar schatting 700 Duitse begraafplaatsen. Doordat deze slechts voor korte tijd vergund waren werden deze begraafplaatsen na de oorlog samengevoegd. In de jaren 1950 volgde de laatste grote samenvoeging, die leidde tot de huidige 4 Duitse verzamelbegraafplaatsen: Vladslo, Langemark, Hooglede en Menen. Na het grote geweld van 19 en 20 oktober 1914 waren de grootste gevechten voorbij in de regio (voorlopig toch). De eerste dagen van de bezetting werd de regio vooral overspoeld door gewonden uit de gevechten in de Ieperboog (1e slag van Ieper) en aan de IJzer (slag van de IJzer). Er werden dus massaal gebouwen ingericht als verbandposten en hospitalen. In de literatuur worden termen als hospitaal, verbandpost, hulppost, chirurgische voorpost, lazaret, … los door elkaar gebruikt en aanzien als allemaal hetzelfde. Er was echter een onderscheid binnen die lazaretten:
Verbandplätze: eerstehulppost, lag onmiddellijk achter de frontlijn. Feldlazarett: verzorgingsplaats verder achter het front, hier vonden de noodzakelijkste operaties plaats. Kriegslazarett: Ziekenhuizen met verschillende afdelingen waar de gewonden gedurende langere tijd konden verzorgd worden.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
18
Vooral de gemeente die het verst van het front lagen zoals Lichtervelde, Roeselare en Izegem zorgden voor de opvang van gewonden en hadden het grootste aantal Kriegslazarette. Maar ook de andere gemeenten richtten gedurende de oorlog één of meerder Lazarette in. Afhankelijk van de situatie aan het front (al dan niet een grote veldslag) werden meer of minder Lazarette ingericht. Enkele voorbeelden: Ook Westrozebeke werd al vlug omgebouwd tot één groot legerhospitaal, zowel kerk als kloosterschool werden als lazaret ingericht. Alle vervoermiddelen werden opgevorderd voor het vervoer van gewonden en de thuisgebleven inwoners werden opgevorderd om massagraven te delven. Ook in Moorslede werd onder andere het klooster ingericht als hospitaal. In Slijpskapelle werd “Café Commerce” op de Strooiboom (Strobome) als hospitaal ingericht. Het werd de eerste hulppost achter de frontlijn Waterdam-Keiberg-Beselare-Geluveld. Gedurende de 1e slag van Ieper waren er dag en nacht 5 dokters actief. Tal van gewonden werden er verzocht. Later werd de herberg ingericht als veldkeuken en bevoorradingsplaats. In Roeselare werd het Klein Seminarie, alle kloosters en het stedelijk ziekenhuis opgeëist en als lazaretten ingericht. De komende dagen leek Roeselare wel een gigantische paardenstal, honderden wagens met ingespannen paarden, gevuld met gewonden wachtten in de straten. Het Redemptoristenklooster bleef tot eind 1915 bestemd als verpleegplaats voor geallieerde gewonden. Het enige in bezet België. Eind 1915 werd het een hospitaal voor burgerlijke slachtoffers en werd er onderdak geboden aan vluchtelingen uit de Ieperse frontstreek. Vanaf 31 juli 1917 werd het een veldlazaret voor de Duitsers. Vanaf 1915 was er in een woning op de hoek Brugsesteenweg-Noordstraat een Geslachtsziekenhuis voor vrouwen. Ook Izegem werd langzaam aan één grote Rode Kruis-post. O.a. de ziekenzalen van het rustoord en het nieuw opgerichte goederengebouw dienden voor de opvang van gewonden. De straten liepen vol met verpleegsters, dokters, etc… Het verplegend personeel werd ingekwartierd bij inwoners. Later werden langs de vaart negen grote tenten opgeslagen waarin gewonden werden verzorgd. Ook het klooster van de paters werd als Lazaret ingericht. De toevloed aan gewonden was enorm tijdens de eerste bezettingsmaanden. In de loop van 1915 nam het aantal gewonden sterk af. In 1916 werden de tenten langs de vaart vervangen door barakken. In Izegem werd in de zomer van 1916 nog maar eens een nieuw Lazaret geopend. Ditmaal één specifiek voor tyfuslijders. De ziekte verspreidde zich niet enkel onder de soldaten, maar ook heel wat burgers werden besmet en sommigen stierven aan de vreselijke ziekte. Izegem werd langzaamaan een “stad van lazaretten”. De locaties van de verzorgplaatsen wijzigden zeer regelmatig waardoor het soms moeilijk is een duidelijk overzicht te krijgen van het aantal hospitalen en hun vesting. In Oekene werd reeds vanaf november 1914 het klooster ingericht als veldlazaret. De gemeenteschool werd een “Isolierstation” voor tyfuspatiënten.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
19
En uiteraard werden ook in de andere gemeenten van de regio tal van hospitalen, lazarette, etc… ingericht afhankelijk van de nood en de gevoerde veldslagen. Vliegvelden Een andere vast gegeven in de regio werden vliegtuigen. 4 jaar lang vertrokken van op diverse vliegvelden in de regio TERF vliegtuigen voor bombardementen of verkenningsvluchten boven het front of het onbezette België en Noord-Frankrijk. Te Rumbeke werd reeds op 25 oktober 1914 een vliegveld opgericht ter hoogte van de Molenkouter (Hoogstraat). Eind 1914 verhuisde het vliegveld naar het Roodhuis (ten noorden aan het kasteel van Rumbeke) Bij kasteel de Pélichy in Gits werd in november 1914 een Duits vliegveld aangelegd van waarop geregeld (quasi dagelijks) vluchten vertrokken naar het front. Door de slechte staat van het terrein verhuisde het in februari 1915 naar de Koolskampstraat vlakbij het klooster van de Witte Paters, dat daardoor ontruimd werd. Vooral tijdens de tweede slag van Ieper speelde het vliegveld een belangrijke rol. In de loop van 1915 werd het vliegveld geregeld gebombardeerd. Hierdoor was het eind november 1915 zwaar beschadigd en werd alles geëvacueerd naar Beveren (Roeselare). Ook vonden in die periode tal van luchtgevechten plaats in de regio. Vanaf 13/08/1916 werd het vliegveld niet langer gebruikt door Feldflieger Abteilung nr. 41 en werd het een uitwijkvliegveld. Het terrein zou in die functie in gebruik blijven tot juli 1917. In april 1918 werd in functie van het lenteoffensief een extra landingsterrein aangeduid langs de Grijspeerdstraat te Gits. De bedoeling van dit uitwijkveld was om gewonde bemanningsleden op te vangen In de loop van 1915 werd in Beveren, ten zuiden van de weg Beveren-Roeselare een vliegveld aangelegd die operationeel bleef tot in 1918. In Ingelmunster werd in januari 1917 gestart met de aanleg van een nieuw vliegveld. In het voorjaar van 1917 kwam er een tweede vliegveld in Rumbeke op de driehoek gevormd tussen Izegemstraat, Kwadestraat en Bailliebeek. Vermoedelijk in de zomer van 1917 werd het vliegveld aan het Roodhuis opgegeven omdat het binnen het bereik kwam van Britse kanonnen en verhuisden alle eenheden naar het nieuwe vliegveld. In dezelfde periode werd op de wijk Abele te Izegem vlakbij het vliegveld Rumbeke-Oost een vliegveld aangelegd dat in gebruik bleef tot de zomer van 1918. En tenslotte werd ten zuiden van de Izegemstraat in Ingelmunster een vliegveld ingericht dat bleef dienst doen tot het einde van de oorlog. In de aanloop naar de 3e slag van Ieper liep het aantal luchtgevechten boven de regio op. Aan de Bollestraat te Lichtervelde werd daarom een vliegveld aangelegd. Door de nabijheid van een belangrijk spoorwegknooppunt werd het vliegveld geregeld gebombardeerd. Vermoedelijk was het slechts actief tot eind augustus 1917. In Ingelmunster werd ondertussen een tweede vliegveld in gebruik genomen aan de grens met Meulebeke. De Ingelmunsterse velden werden de grootste van de regio. Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
20
Na het eindoffensief bleven Franse escadrilles tot 17 december 1918 gestationeerd op het vliegveld van Beveren. Stellungen en Riegel In de loop van de oorlog, en vooral in het laatste oorlogsjaar, hadden de Duitsers een sterk uitgebouwd verdedigingssysteem uitgewerkt die bestond uit zes Stellungen. Vanuit de IJzervallei had je eerst de Frankenstellung, daarna de dubbele Preussenstellung, de Bayernstellung en tenslotte de Flandern II-Stellung en Flandern I-Stellung. De Flandern II-Stellung bestond uit 2 afzonderlijke linies. De eerste liep aan de voet van de heuvelrug van Westrozebeke, vanuit Zarren over Vijfwegen tot in Geluveld. Tot voor de 3 e slag van Ieper werd deze linie nog de Flandern I-Stellung genoemd. De tweede lag er achter op de top van de heuvelrug en liep van ’s Graveneik (Staden) over Stadenberg, Westrozebeke tot aan Kruiseik. Ze bestonden uit talrijke bunkers die naast elkaar stonden en een muur vormden. Net achter de top van de heuvelrug bevond zich nog een 3e: de Artillerie Schuts Stellung die bevond zich op grondgebied van Staden en Westrozebeke. De Flandern I-Stellung had als doel Roeselare te beschermen. Deze stelling was echter nog niet afgewerkt. Ze kon dus tijdens het eindoffensief de geallieerde opmars enkel wat vertragen en niet tegenhouden. De stelling lang ongeveer 5 km achter de heuvelrug van Westrozebeke en strekte zich uit van de Handzamevaart over Hooglede-centrum tot Moorslede. Net daarachter werd in laatste instantie nog een artillerielijn gevormd. Naast loopgraven en mitrailleursnesten bevatte deze Stellung veel prikkeldraad en wat bunkers (deze waren nog niet volledig operationeel door tijdsgebrek). Andere Naast de opvallende zaken als hospitalen, begraafplaatsen, vliegvelden, verdedigingslinies, etc… waren er nog tal van militaire constructies in de regio. Zo werd bijvoorbeeld het station van Lichtervelde een Ausladepunkt, een afstap- en losplaats voor manschappen, munitie en oorlogsmateriaal op amper 3u stappen van het front. Lichtervelde werd niet enkel een rustplaats en logistiek knooppunt, maar ook een plaats waar fel geoefend werd. Er werden tal van oefenterreinen, loopgraven en schietstanden opgericht waarop de soldaten de oorlogsactiviteiten konden inoefenen. Er waren ook oefenterreinen in Beveren en andere gemeenten. In o.a. Hooglede, Westrozebeke en Gits, maar ook in andere gemeenten werden kerken en scholen geregeld als paardenstal gebruikt. In de regio werd een zeer dicht netwerk van spoorwegen (trein/tram) aangelegd voor hoofdzakelijk munitietransport, maar ook manschappen, dwangarbeiders, etc… werden via deze trams vervoerd. Naast de spoorwegen groeiden pionierparken die dienden voor de opslag van materiaal. Izegem werd vanaf 1915 langzaam maar zeker volledig ingericht als een garnizoensstad. Er kwamen naast het casino voor de officieren, het soldatenheim en de diverse hospitalen, een
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
21
tandarts, een groot autopark, een mooie tuin aangelegd door revaliderende soldaten, een badinrichting, etc… Ook vanaf 1915 werden in heel wat gemeenten nutsvoorzieningen aangelegd zoals wateren elektriciteitsleidingen. Huizen waren soldaten waren ingekwartierd werden uitgerust met elektrische verlichting. Vanuit regio TERF gebeurde het vervoer van en naar het front van manschappen, munitie, wapens, voedsel, onderhoudsstukken, gewonden en doden. Vanuit Hooglede-Gits werd de frontstreek Poelkapelle-Langemark-Houthulstbos bevoorraad. Op het einde van de oorlog lag de gemeente Hooglede-Gits dan ook bezaaid met barakkenkampen, munitiedepots, begraafplaatsen, pioniersparken, etc… Hetzelfde geldt voor Lichtervelde en Staden, waar een groot munitiedepot werd aangelegd op Stadenreke. In deze opslagplaats werden Italiaanse krijgsgevangen tewerkgesteld. Ook in Moorslede bevonden zich tal van dergelijke militaire infrastructuren. Door de aanhoudende bombardementen daar werden de wegen moeilijk berijdbaar en werden smalspoorverbindingen aangelegd. Op de Waterdamhoek te Moorslede konden de soldaten een bad nemen en zich ontluizen.
Waarom deze verhaallijn? Deze verhaallijn drukte zonder twijfel sterk zijn stempel op de regio. Helaas zijn er op heden nog weinig restanten over. Daarom is het nu, bijna 100 jaar na het begin van de Eerste Wereldoorlog, belangrijk om eens goed na te denken over dit stuk onroerend erfgoed. Welke constructies moeten bewaard en beschermd worden? Hoe kunnen in deze constructies gerestaureerd of nog beter gerevaloriseerd worden? Deze verhaallijn kan op de eerste plaats een debat openen over dit erfgoed. Door de grote impact (op het landschap) is/was deze verhaallijn zeer belangrijk voor de regio en kan men er dan ook bijna niet om heen om hier rond te werken. Tenslotte leent deze verhaallijn zich perfect tot bepaalde vormen van ontsluiting zoals een “vroeger en nu”-tentoonstelling (eventueel in openlucht), gidsbeurten, (gps-)routes, …
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
22
7.
Gedwongen arbeid: krijgsgevangen en dwangarbeiders
Het verhaal De Duitsers maakte zowel aan als achter het front werk van hun militaire infrastructuur. Voor dit vele werk werd vooral beroep gedaan op de inwoners uit het bezette België. In eerste instantie konden ze vrijwillig geld verdienen door voor de Duitsers te werken, later in de oorlog werden ze verplicht tewerkgesteld als dwangarbeiders. Ook krijgsgevangenen werden ingezet bij deze arbeid. Vooral Russen maar ook Italianen werden in groten getale naar West-Vlaanderen overgebracht. Deze krijgsgevangenen werden ondergebracht in weinig comfortabele kampen en werden sterk uitgebuit. Heel wat stierven aan ondervoeding of ziekte. Zo waren er grote kampen voor krijgsgevangenen en dwangarbeiders in de buurt van Moorslede, in Sleihage bij Hooglede en aan de gehuchten Vijfwegen en Stadenreke bij Staden. Krijgsgevangenen Vanaf oktober 1915 werden de eerste Russische krijgsgevangenen aangevoerd in Roeselare. Deze Russische soldaten werden gevangengenomen aan het Oostfront en in Roeselare ingezet voor onderhoud aan straten en het bouwen van militaire constructies. Even later, in december, kwamen ook in Izegem de eerste Russen aan. In het voorjaar van 1916 kwamen er krijgsgevangenen aan in Sleihage, waar ze gehuisvest werden in een barakkenkamp zonder enig comfort. Ook in Lichtervelde werden in 1916 Russische krijgsgevangenen gevangen gehouden en aan het werk gezet. De gevangenen werden in Staden ingezet voor het bouwen van militaire versterkingen (oa de Hindenburglinie en ondergrondse schuilkelders en gangen op de Keiaart). De gevangenen werden zeer slecht behandeld en met de regelmaat van de klok stierven ze aan ondervoeding en ziektes. Als de gevangenen door Staden trokken gooide de plaatselijke bevolking hen voedsel en sigaretten toe. In ruil kregen ze zelfgemaakte juwelen en beeldjes terug van de Russen. In Ingelmunster werd half september 1917 een kamp voor Russische krijgsgevangenen geopend. Ze moesten helpen in de pionierparken en munitiedepots in de buurt en stonden ook in voor herstellingen aan de spoorwegen. Net zoals elders werden ze heel slecht behandeld. Dwangarbeiders Geregeld werden ook mannen (burgers) opgeëist om allerhande frontwerk uit te voeren. In het begin van de oorlog kon men zich vrijwillig aanbieden om te gaan werken. Heel wat mannen melden zich aan, men kon op die manier immers een aardige stuiver bijverdienen. Later, toen er alsmaar minder mannen zich vrijwillig gingen aanbieden en er alsmaar meer werk kwam werden werklieden verplicht opgeëist. O.a. in Lichtervelde stuitten deze verplichte opeisingen op verzet. Wie weigerde werd opgepakt, de gemeente kreeg een boete. Wie ging werken werd ingezet bij het aanleggen van spoorlijnen, grondwerken, bouwen van bunkers en loopgraven, munitietransporten, uitzetten van prikkeldraad, … en dit regelmatig onder beschietingen. Ook vrouwen werden gedwongen tewerkgesteld op hoeven of in lazaretten. In Beveren gebeurde dit pas in de loop van 1917 wat trouwens een
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
23
zware rel uitlokte binnen de gemeenteraad. Heel wat van de dwangarbeiders werden ondergebracht in barakkenkampen o.a. te Stadenreke. 100 mannen uit Dadizele werden in het najaar van 1916 als dwangarbeiders aangeduid om te werken aan het front. Ze verbleven in barakkenkampen in Kruiseke en Ledegem. Het leven in de kampen was hard. Ook in Izegem werden 150 mannen als dwangarbeider aangeduid. Later komen er daar nog een pak bij. Hetzelfde lot was beschoren voor de mannen uit Ingelmunster. Ook opgeëiste arbeiders van buiten de regio werden aan het werk gezet. Zo moesten mannen uit Waardamme en Ruddervoorde in het voorjaar van 1918 de puinen gaan ruimen in Staden na de Derde Slag van Ieper. Zowel de dwangarbeiders als de krijgsgevangen liepen groot gevaar. Menig onder hen werd tijdens beschietingen en bombardementen gedood. Vooral de werklieden die in de eerste lijn werden ingezet om o.a. loopgrachten te graven waren veel voorkomende slachtoffers.
Waarom deze verhaallijn? Over deze verhaallijn is nog bijna niets bekend. Behalve een paar foto’s en wat korte tekstfragmenten in publicaties of dagboeken is er momenteel weinig terug te vinden. Toch was de rol van deze krijgsgevangen en dwangarbeiders uiterst belangrijk in het bezette België en in de regio TERF. Het is dan ook een grote uitdaging om deze verhaallijn verder te gaan onderzoeken. Wat was precies de taak van die gedwongen arbeiders? Hoe was het leven in de kampen? Waar bevonden zich al die kampen? Hoeveel krijgsgevangenen waren er in de regio actief? Wat gebeurde met hen na de oorlog? Het antwoord op deze en heel wat meer vragen moet nog gezocht worden. Het resultaat van dit onderzoek kan een voltreffer worden voor TERF. Met nieuwtjes over deze verhaallijn kan TERF zich zeker en vast profileren binnen het grote W.O. 1-verhaal.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
24
8.
Spionage en verzet
Het verhaal Onder de laatst ontzette inwoners van Westrozebeke (werd ontruimd eind januari 1915) bevond zich ook Martha Cnockaert. Enkele dagen na haar aankomst in Roeselare werd ze door een lid van de Britse geheime dienst aangesproken en werd spionne. Ze gaf tijdens de oorlog tal van informatie over de Duitse bezetter in Roeselare door: troepenverplaatsingen, verblijfplaatsen van militairen, opslagplaatsen van munitie, etc… Ze was als verpleegster actief in het als lazaret ingerichte Klein Seminarie. Ze zou ook verantwoordelijk geweest zijn voor een aantal sabotagedaden, zoals het opblazen van een munitiedepot in Roeselare. Uiteindelijk werd ze in november 1916 aangehouden en opgesloten. Op het einde van de oorlog werd ze door Britse troepen uit haar cel te Gent bevrijd. In 1932 verscheen het boek “I was a spy” die was gebaseerd op haar belevenissen. Het boek, met een voorwoord van Winston Churchill werd een veel vertaalde bestseller (18 drukken) en werd later tot tweemaal toe verfilmd. Martha Cnockaert werd wereldberoemd en een oorlogsheld. Na de oorlog leerde ze John McKenna kennen, een Brits legerkapitein. Ze werd dan ook wereldberoemd onder de naam Martha McKenna. Velen betwijfelden achteraf de verhalen van Martha en verdachten haar er van het spionageverhaal grotendeels verzonnen te hebben en op die manier rijk en beroemd te worden. Spionage was een onderdeel van het verzet tegen de bezetter. Het verzet in de Eerste Wereldoorlog is een thema die nog maar weinig werd belicht en onderzocht. Zo waren er zonder twijfel sabotagedaden tegenover de bezetter net zoals we dat kenden in de Tweede Wereldoorlog. Ook zijn er verhalen bekend van Britse piloten die via Nederland terug naar het onbezette gebied werden overgebracht. Tientallen of zelfs honderden burgers waren tijdens de Eerste Wereldoorlog actief als spion of geheim agent. Velen van hen werden opgepakt en veroordeeld. Martha Cnockaert was slechts één van hen…
Waarom deze verhaallijn? Naast het bekende verhaal van Martha Cnockaert is er nog slechts weinig geweten over spionage en verzet tijdens de Eerste Wereldoorlog. Alhoewel we weten dat er meerdere spionnen actief waren is er tot op heden weinig over geweten en dus vermoedelijk weinig onderzoek naar gebeurd. Deze verhaallijn is op vlak van onderzoek dus zeker een grote uitdaging. Verzet wordt vooral gelinkt aan de Tweede Wereldoorlog maar ook in de Grote Oorlog was er al verzet in het bezette België en dus ook in de regio TERF. Met deze verhaallijn kan TERF zich zeker en vast onderscheiden binnen het ruimere W.O.1verhaal. Door de dichte aanwezigheid bij het front was spionage en verzet in dit deel van het bezette België uiterst belangrijk. In de Westhoek, waarvan het grootste deel ofwel frontzone ofwel onbezet was, is van spionage en verzet omzeggens geen sprake. Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
25
De verhalen van verzetslieden en spionnen zijn hoe dan ook zeer aantrekkelijk voor het ruime publiek en kan op een boeiende manier gebracht worden.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
26
9.
Kunst in bezet gebied
Het verhaal Oorlog en kunst. Twee zaken die op het eerste zicht mijlenver van elkaar liggen maar toch heel vaak gelinkt worden aan elkaar. De gruwel en verwoesting van een oorlog inspireert heel wat kunstenaars tot boeiende en vaak pakkende werken. Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog en meer specifiek in de regio TERF was dit het geval. Niet enkel soldaten toonden zicht van hun meest creatieve kant, maar ook de plaatselijke bevolking ging artistiek aan de slag. Loopgravenkunst Eén van de meest specifieke vormen van oorlogskunst is de “loopgravenkunst” waarbij frontsoldaten in hun loopgraven aan de slag gingen met alles wat ze voor handen hadden. Heel vaak betrof het hier obushulsen, kogels of ander oorlogsmateriaal. Sommige soldaten werden heel vaardig in het fabriceren van o.a. ringen, briefopeners, asbakken, luciferomhulsels, etc… Heel vaak vinden we op deze kunstobjecten inscripties terug die verwijzen naar de oorlog, bv: data, plaatsnamen, regimentsnamen, veldslagen, etc… Een deel van deze loopgravenkunst (of trench-art) werd als herinnering meegenomen naar huis of opgestuurd naar familie of vrienden. Anderen zetten een handeltje op met hun werkjes en konden op deze manier een stuiver bij verdienen. Het maken van deze voorwerpen diende tevens als een tijdverdrijf tijdens de soms lange en saaie wachttijden aan het front. Heel wat loopgravenkunst werd ook gemaakt door burgers. Beeldende kunst Verder waren heel wat beeldend kunstenaars actief aan of achter het front. Vooral schilders en tekenaars probeerden op hun manier de oorlog te verwerken en hun emoties en belevenissen van zich af te tekenen of schilderen. De meeste beeldende kunstenaars gebruikten tijdens de oorlog een schetsboekje en werkten achteraf al schilderend hun werk definitief af. Naast de artistieke waarde hebben de schetsen, tekeningen en schilderijen ook heel vaak een historische waarde. Heel wat kunstenaars/soldaten tekenden een perfecte weergave van de plaatsen waar ze tijdens de oorlog waren gekazerneerd of vochten en geven ons dus nu een perfect beeld van de toenmalige situatie. Rudolf Lange Eén van de bekendste en ook meest gedocumenteerde Duitse soldaten/schilders was Majoor Rudolf Lange. Lange was een zeer verdienstelijk amateurkunstenaar met heel wat tekentalent. Gedurende de Eerste Wereldoorlog verbleef hij meerdere keren langdurig in de regio TERF en maakte er tijdens die verblijven tal van schetsen en aquarellen van het landschap. Opvallend in zijn werk is hoe hij tot in de details het veranderende oorlogslandschap registreerde. Gedurende de hele oorlog hield hij eveneens een gedetailleerd dagboek bij. Heel wat van zijn kunstwerkjes kunnen gekoppeld worden aan fragmenten uit dit ruime dagboek. In zijn dagboek vinden we trouwens een goede omschrijving van het luchtbombardement op Lichtervelde van 6 september 1915. Tijdens deze periode maakt hij heel wat tekeningen in en rond Lichtervelde. Later, in 1917, keert hij
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
27
terug naar het dorp om er nog wat aquarellen te maken van de kerk en het marktplein gezien vanaf de Ortskommandantur. In het voorjaar van 1916 maakt hij tal van aquarellen in de nabijheid van Staden. Met veel passie schilderde hij enkele van de gezellige boerderijen en herbergen in de gehuchten Vijfwegen en Ondank waar de soldaten waren ingekwartierd. Tijdens de aanvang van de Derde Slag van Ieper bevond hij zich in de regio WestrozebekeOostnieuwkerke, ook deze gebeurtenissen staan minutieus vermeld in zijn dagboek, aangevuld met schetsen waarop duidelijk de verschillende stellingen in de buurt zijn aangegeven. Later tijdens de laatste oorlogswinter neemt hij stelling in Houthulstbos. Tijdens de rustperiodes komt hij tot rust in de buurt van de Gitsberg waar hij diverse mooie aquarellen maakt. De verwoestingen van Westrozebeke werden tijdens zijn verblijf aldaar perfect gedocumenteerd dankzij zijn tekeningen. Tijdens de oorlog was Roeselare één van de steden waar hij het meest verbleef. Hij ging er langs om te baden, lekker te eten of zich te ontspannen in het casino. Ondanks die vele bezoeken aan de stad tekende hij er maar zelden. Wel werden de omliggende dorpen waar hij ingekwartierd werd vaker vereeuwigd. Zo zijn er tekeningen en aquarellen van Beveren, Moorslede, Ingelmunster, Gits en Oostnieuwkerke. Majoor Rudolf Lange was een opmerkelijk officier. In 1918 verkreeg hij de “Pour le Mérite”, de hoogste militaire medaille in het toenmalige Duitse Rijk. Tijdens de oorlog werd hij meerdere malen gewond. Zijn laatste verwonding liep hij op in juli 1918 nabij Reims. Deze laatste verwonding werd hem fataal en hij stierf in Bonn op 9 september 1918. Een groot deel van zijn kunstcollectie, zijn dagboek en een aantal privébezittingen bevinden zich in het In Flanders Fields-museum te Ieper. Otto Dix Naast Lange waren nog heel wat bekende Duitse kunstschilders actief in de regio TERF. Zo verbleef Otto Dix tot twee maal toe aan het Vlaamse front. Tijdens zijn verblijf aan het front maakte hij meer dan 600 tekeningen en minstens evenveel gouaches. Dix was één van de kunstenaars die dankzij zijn kunst de oorlog wat dragelijker kon maken. Ook na de oorlog bleef hij werken rond het thema “oorlog” en probeerde op die manier de gruwel te verwerken. Zo maakte hij in 1923-1924 de beroemde vijftigdelige reeks etsen “Der Krieg” met daarin scènes uit het front naar waar hij vertrok vanuit zijn kwartieren in regio TERF: Langemark, Wijtschate, Pilkem en Houthulst. Anderen Dix en Lange zijn maar een paar voorbeelden. Er waren immers nog tientallen Duitse, al dan niet amateuristische kunstenaars aan het werk in de regio TERF. Zo kennen we onder andere: W. Becker, Willi Egler, W. Gallatin, W. Lüttebrandt, Hans Alexander Müller, Emil Nellen, Anton Schütz, Friedrich Traubein, A. Wagner, Richard Böhm en… Adolf Hitler. Muziek
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
28
In het Duitse leger speelden de muziekkapellen een belangrijke rol. Zij speelden niet enkel bij marsen of parades in de verschillende gemeenten achter het front, maar hielden ook concerten op de vele markten en pleinen of in de officierencasino’s en soldatenheims. Ze moesten vooral voor een goede sfeer zorgen onder de soldaten. Ook de plaatselijke bevolking kon op tijd en stond genieten van de gebrachte muziekwerkjes van de muzikale soldaten. Dat ook burgers creatief bezig waren met muziek bewijst het liedjesboek van moeder Helena Cappelle uit Roeselare. Schrijvers Erich Maria Remarque Tenslotte komen de schrijvers aan bod. Zowat de bekendste Duitse auteur is Erich Maria Remarque. Alhoewel hij slechts kort aan het Vlaamse front was (26 juni 1917 tot 31 juli 1917) gebruikte hij die korte periode als inspiratiebron voor zijn werk “Im Westen nichts Neues”, de oorlogsroman die hij publiceerde in 1929. Het boek werd de ultieme Duitse roman en de bekendste oorlogsroman over de Eerste Wereldoorlog, één van de eerste oorlogsboeken aller tijden. Het boek werd in meer dan dertig talen vertaald en in 1932 verfilmd. In de roman werd de oorlog als gruwel voorgesteld en daarom werd hij één van de vijanden van Nazi-Duitsland. Uiteindelijk zou hij vluchten naar Zwitserland en laten in de USA gaan wonen. Later schreef hij nog een paar boeken over zijn oorlogsverleden maar nooit behaalde hij daarmee het succes van zijn eerste roman. Remarque verbleef slechts één maand aan het Vlaamse front omdat hij op 31 juli 1917 zwaargewond werd tijdens het begin van de Derde Slag van Ieper. Samen met honderden andere gewonden werd hij die dag de eerste zorgen toegediend in de kerk van St. Jozef (Geite) bij Hooglede die toen als verbandpost was ingericht. Daarna verbleef hij meer dan een jaar in het militair hospitaal van Duisburg in Duitsland. Ernst Jünger Ernst Jünger (net als Rudolf Lange winnaar van de orde “Pour le Mérite”) verbleef in tegenstelling tot Remarque wel lang aan het front. Tijdens de vier jaar durende oorlog verbleef hij tweemaal in Vlaanderen. Van zijn vele oorlogsdagboeken maakte hij in 1922 de roman “In Stahlgewittern”. Alhoewel het boek net zoals bij Remarque heel realistisch is is het helemaal niet anti-oorlog. Net daarom werd hij door het Nazi-Duitsland van Adolf Hitler als een propagandamiddel gebruikt om de oorlog te vereren. Jünger kon zich echter tijdig van die rol onttrekken en werd later een groot pacifist en strijder voor een verenig Europa. In het boek “In Stahlgewittern” beschrijf hij nauwkeurig hoe hij vanuit het Stadense naar het front van de Derde Slag van Ieper trekt. Ook de regio rond Westrozebeke komt tijdens die zelfde slag uitvoerig aan bod.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
29
Waarom deze verhaallijn? Zoals weergegeven in bovenstaande verhaallijn bevonden zich tijdens de oorlog heel wat bekende en minder bekende kunstenaars in de regio TERF. Alhoewel rond enkelen (bv: Lange, Remarque, Jünger) al heel wat onderzoekswerk werd verricht, dat kan gebruikt worden voor tal van activiteiten, is er ook nog heel wat mogelijkheid tot onderzoekswerk. Zo kan het verblijf van bv. Otto Dix in de regio nog nader onderzocht worden. Ook de loopgravenkunst en de kunst gemaakte door de plaatselijke burgers kan mits wat diepgaand onderzoekswerk nog heel wat opleveren. Deze verhaallijn kan er voor zorgen dat een volledig ander publiek kan betrokken worden bij de 100-jarige herdenkingen. Een publiek dat anders geen interesse heeft in de thematiek van de Eerste Wereldoorlog. De samenstelling van deze twee thema’s (kunst en Eerste Wereldoorlog) kan dus zeker tot een grote meerwaarde uitgroeien. Tenslotte kan deze verhaallijn ook leiden tot samenwerkingen met externe partners zoals musea (al dan niet W.O.1-musea).
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
30
10.
Het eindoffensief
Het verhaal De voorbereidingen Na het Duitse lenteoffensief van april 1918 was het tij gekeerd. De Duitsers waren op het einde van hun krachten en moesten zich nu ten volle in een verdedigende stelling plaatsen (zie bouw van Stellungen en Riegel). Vanaf mei 1918 bestookten de geallieerden bijna dagelijks de Duitse linies met kleine aanvallen. Ondertussen bereidden die geallieerden zich volop voor op een groot offensief die dan eindelijk na 4 jaar strijd het einde van de oorlog zou moeten betekenen. Uiteindelijk werd in Vlaanderen (in Frankrijk waren de geallieerden al aan het oprukken) het startsein gegeven voor een grootscheepse aanval. Deze keer met succes! De Belgen gingen tussen Diksmuide en Ieper massaal in de aanval en konden vrij vlug oprukken. Na een paar dagen kwam het front tot stilstand op de heuvelrug van Westrozebeke en na een tweede grote aanvalsgolf vanaf 14 oktober werd West-Vlaanderen volledig bevrijd. Het einde van de oorlog was in zicht… 28 september 1918: de eerste aanvalsdag Op 28 september 1918 om 2u30 startte een grootscheepse artillerieaanval in de frontstreek Houthulst – Langemark – Poelkapelle – Zonnebeke die hoorbaar was tot in Hooglede-Gits. In de loop van de voormiddag werd ook Hooglede-Gits onder vuur genomen door artillerie. De troepen die in Hooglede-Gits gelegerd lagen namen in allerijl posities in bij het front om de infanterieaanval af te slaan. Om 5u30 werd door de Belgen tussen Ieper en Diksmuide een massale infanterieaanval opgestart. Overal kon men meerdere kilometers terrein winnen. Vanuit het lagere gelegen gebied van de IJzer en het kanaal Ieper-IJzer trok met richting de heuvelrug van Westrozebeke. Het was de bedoeling dat in deze eerste aanvalsdag de heuvelrug zou worden ingenomen. Men slaagden hier echter bijna nergens in. Door de slechte staat van het terrein en het daardoor moeizame oprukken van zowel infanterie als artillerie bleef men grotendeels steken op de flanken van de heuvelrug. Wel konden o.a. Zonnebeke, Passendale, Langemark, Poelkapelle en Houthulst werden bevrijd. Iets voor Westrozebeke werd de opmars van de 6e Belgische infanteriedivisie gestopt ter hoogte van de Spriet, de Zeugeberg en de Goudberg waar de Duitsers zich sterk verweerden in de Flandern II Stellung. Het was ook hier, aan de voet van de Goudberg, dat de Vlaamsgezinde Luitenant Jules De Winde sneuvelde. Een monument in de buurt van de plaats waar hij sneuvelde herinnert ons nu nog aan z’n dood en in 1937 werd hij als laatste en als enige officier bijgezet in de crypte van de IJzertoren te Diksmuide. Ook iets meer ten noorden van Westrozebeke stagneerde de opmars en leden de Belgen in volle chaos heel wat verliezen op de flank van de Tiendenberg. Verder noordwaarts konden Belgen Vijfwegen en het bos van Houthulst innemen. Toen ze aan de flank van de Stadenberg kwamen was de dag te ver gevorderd en hielden ze halt. Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
31
Dag 2 Tijdens de 2e aanvalsdag (29/09/1918) probeerden de Belgen verder op te rukken, vooral de hoogtes die ze reeds een dag eerder wilden innemen, maar daar niet in slaagden, moesten vandaag veroverd worden. Het 17e linieregiment veroverde vrij vlug, samen met de Schotten, het gebied tussen Dadizele en Moorslede. En na een hevig Brits artilleriebombardement op Moorslede kon dit dorp worden bevrijd door het Belgische 16e linieregiment. De Schotten bevrijdden ook Dadizele. Op de flank van de Zeugeberg, vlak voor Westrozebeke bleef het bloedvergieten van de dag voordien gewoon doorgaan. Zowel aan Belgische als aan Duitse kant sneuvelden heel wat soldaten en op het einde van de dag hadden de Belgen maar een paar honderd meter terreinwinst kunnen maken. Ook op 29 september bleef Westrozebeke in Duitse handen. Hetzelfde verhaal ten noorden van Westrozebeke: ook de Tiendenberg zorgde voor een bloedbad en kon tegen de avond niet worden ingenomen door de geallieerden. Om 17u bereiken Belgische soldaten Stadenberg. Er werd zwaar gevochten op de flanken en heel wat soldaten lieten er het leven. Vooral ter hoogte van Stadenkasteel was de weerstand hevig. Dankzij de Fransen kon uiteindelijk de berg worden ingenomen en even later zonder al te zware gevechten werd ook het dorp Staden bevrijd. Dag 3 De volgende dag werd vanuit Moorslede geprobeerd om Beitem te veroveren, maar dit lukte niet. Het zou nog even duren vooraleer Beitem bevrijd werd. Er werd eveneens verwoed geprobeerd om Roeselare binnen te dringen, maar dit lukte niet door de onverwacht sterke verdediging aan de Flandern I Stellung. Kort na middernacht hadden de Duitse troepen in en rond Westrozebeke bevel gekregen zich terug te trekken in de Flandern I Stellung. Hierdoor konden de Belgen op 30 september zonder slag of stoot het verwoeste dorp innemen. Ook Oostnieuwerke werd zonder veel moeite ingenomen, maar ook hier botsten de Belgen even verder op de sterke Flandern I Stellung ter hoogte van de Most en het Gemeenhof. Er vielen heel wat slachtoffers en er werd geen meter terrein meer prijsgenomen. Belgische troepen kwamen aan bij Sleihage, tijdens gevechten vielen heel wat Duitse soldaten. Sleihage werd vrij vlot bevrijd. Even later volgde richting Roeselare de Vergelderhoek. Hooglede kon nog niet worden bevrijd wegens hevig Duits verzet. De Flandern I Stellung hield voorlopig stand. Naar de avond toe losten de Fransen de Belgen hier af. Op 30 september werden heel wat Belgen (voornamelijk in de centrale groepering) afgelost door Franse troepen. Beveren werd volledig ontruimd. Meteen na de ontruiming gingen zowel Duitse soldaten als burgers aan het plunderen in het verlaten dorp.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
32
Ondertussen werden ook in Roeselare alle burgers verplicht de stad te verlaten. In totaal verlieten die dag “slechts” 1200 Roeselarenaars hun stad. Uiteindelijk zouden toch bijna alle burgers de stad verlaten. De komende dagen werden de belangrijkste stukken van het stadsarchief gered, de Duitsers dreigden er immers mee om de stad in brand te steken. Deze dreiging werd slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Enkel de “strategisch” belangrijke plaatsen werden in brand gestoken. De belangrijkste kruispunten werden ondermijnd. Ook in Oekene verliet de volgende dagen het merendeel van de bevolking hun woonst. Even rust… De volgende dagen werden spoorwegen, bruggen en wegen in de buurt van Roeselare onklaar gemaakt. Ook de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk werd opgeblazen. Zowel het burgerlijke als het militaire bestuur verliet Roeselare. Tot 14 oktober was de stad “regeringsloos”. De verlaten en niet-bestuurde stad werd leeggeplunderd, vooral door hongerige Duitse soldaten, maar ook burgers sloegen aan het plunderen. Na enkele dagen hard vechten konden de Belgen ter hoogte van de Mosten en het Gemeenhof toch nog de Flandern I Stellung doorbreken, waardoor de weg naar Roeselare hier open lag. De Duitsers hielden rond Hooglede goed stand achter de Flandern I Stellung. Ze konden hier genieten van het voordeel van de hoogte van Hooglede en konden op die manier elke Franse aanval afslaan. Dagenlang werd hevig gevochten. De Duitsers voerden ook enkele tegenaanvallen uit. De verliezen langs beide zijden liepen hoog op. Ook na de mislukte Franse tankaanval op 3 en 4 oktober bleef Hooglede in Duitse handen. Na deze mislukking werd door de Fransen een gevechtspauze ingelast tot 11 oktober 1918. De volgende dagen vonden enkel wat nachtelijke verkenningstochten en artilleriebombardementen plaats. Op 5 oktober staken de Duitsers de noodkerk van Beveren in brand en bliezen de laatste 2 windmolens op. Vanaf 10 oktober veranderden de Duitsers hun tactiek en namen gebruik van de gevechtspauze bij de geallieerden om heel wat van hun troepen terug te trekken uit het centrum van Roeselare. Ze graafden zich in bij de spoorweg naar Brugge en op de noordelijke oever van het kanaal Roeselare-Leie. De tweede aanvalsgolf: Roeselare in de tang De Frans-Belgische troepen voerden op 14 oktober een grootscheepse aanval uit. De aanval begon in alle vroegte met een verwoestend artilleriebombardement op de Flandern I Stellung vlug gevolgd door een infanterieaanval ondersteund door tanks en vliegtuigen. Bijna over de hele lijn konden de geallieerden een 5-tal kilometers oprukken. Bij Roeselare wou men bij de spoorweg in het noorden een doorbraak forceren, de stad omsingelen en de ingegraven Duitsers aan het kanaal Roeselare-Leie in de rug aanvallen. Om het centrum van de stad niet te zwaar te beschadigen werd beslist om Roeselare niet te
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
33
bombarderen. De infanterietroepen mochten de stad ook pas binnendringen eens de volledige omsingeling een feit was. Ten zuiden van Roeselare trokken de geallieerden richting het kanaal Roeselare-Leie. Ze konden heel wat kilometers innemen (o.a. Beitem en Oekene werden ontzet)maar werden uiteindelijk toch halt gehouden vlakbij Izegem (Bosmolens) en Rumbeke. In de buurt van Rumbeke werd trouwens keihard gevochten. Nadat de Belgische karabiniers het dorp hadden ingenomen plaatsten de Duitsers een ongemeen harde tegenaanval waarop de Belgen zich moesten terugtrekken om tegen de avond alsnog Rumbeke te heroveren en als eerste het kanaal te bereiken. ’s Morgens vroeg hadden de Duitsers de kerktoren van Rumbeke gedynamiteerd. Ten noorden van Roeselare vielen de Fransen, ondersteund door tanks aan. Ze konden vrij vlot oprukken en na gevechten in Beveren werd de stad quasi omsingeld. Toen het nieuws werd verspreid dat Roeselare bijna volledig omsingeld was trokken Franse troepen het centrum in vanuit de Most. Vooral aan kruispunten werden hevige gevechten gevoerd. Ondanks her en der hevige weerstand werd tegen de avond de stad volledig ingenomen door de Fransen. Pas hierna kon de “ring” rond Roeselare volledig gesloten worden door de Belgen en Fransen. Ondertussen werd ook Hooglede omsingeld en ingenomen. Op 15 oktober werd de aanval hernomen. Opnieuw werd terrein gewonnen, al was de progressie minder groot dan de dag voordien. Wel kon het centrum van Gits worden bevrijd door de Fransen. Ook Beveren wordt nu volledig ingenomen door de Fransen, een dag later worden de laatste weerstandsnesten uitgeroeid. Pogingen om Izegem en Ingelmunster in te nemen liepen uit op een bloedbad en mislukten. Op 16 oktober ging het een stuk vlotter. De Duitsers hadden een groot deel van hun stellingen verlaten en de Fransen konden gemakkelijk doorstoten richting Lichtervelde en Koolskamp. Alle Duitsers waren nu verdreven van het grondgebied Hooglede-Gits en de Fransen installeerden hun hoofdkwartieren en medische posten in Hooglede-Gits. Bij het verlaten van Lichtervelde lieten de Duitsers een spoor van vernielingen na. O.a. de kerktoren, het station, een aantal herbergen, de Hofmolen, … werden verwoest achtergelaten. Ten zuiden van Roeselare konden de Belgen eindelijk ook Izegem en Ingelmunster bevrijden. Al werd de 17e oktober nog fel gevochten in en rond Ingelmunster. Deze gevechten eisten zowel levens bij de bevolking als bij de militairen. Maar liefst 18 inwoners van Ingelmunster kwamen om bij de bevrijding van hun dorp. De komende dagen was het een komen en gaan van Franse en Amerikaanse troepen. De Amerikanen sloegen hun kamp op in Hooglede-Gits en zouden hier een 10-tal dagen blijven om dan weer verder op te rukken.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
34
Waarom deze verhaallijn? Nog meer dan bij Schuwe Maandag was deze gebeurtenis zeer belangrijk in het grotere geheel van de Eerste Wereldoorlog. Dit was het begin van het einde. Het eindoffensief speelde zich voor Vlaanderen dan ook voor een groot deel af in de gemeenten van TERF. Reeds na de eerste aanvallen op 28 september 1918 bevond het front zich in de regio en het bleef er tot na de tweede helft van oktober 1918. De slagen die in de regio werden uitgevochten waren bepalend voor het verdere verloop van de oorlog. Zonder uitzondering waren alle gemeenten van TERF het strijdtoneel van de gevechten van het eindoffensief. Het eindoffensief kent tal van subverhalen die meer dan de moeite zijn om verder uit te werken. Zo is er het verhaal van de Vlaamsgezinde luitenant Jules De Winde die sneuvelde in de buurt van Westrozebeke, zijn er de zware veldslagen aan de Zeugeberg, de Stadenberg (en het Stadenkasteel), Hooglede en de Flandern I Stellung, is er de omsingeling van Roeselare, de verwoesting van de terugtrekkende Duitsers en nog veel meer.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
35
11.
Wederopbouw
Het verhaal Na de oorlog bleef de regio TERF grotendeels verwoest achter. De gemeenten dichter bij het front zoals Westrozebeke, Oostnieuwkerke, Moorslede, Dadizele, … waren compleet met de grond gelijkgemaakt en enkel een maanlandschap bleef over. Maar ook de gemeenten iets verder van het front waren zwaar beschadigd door de vele bombardementen en de harde gevechten van het eindoffensief. Dienst der Verwoeste Gewesten Net zoals heel wat andere gemeenten in de Westhoek werden de gemeenten van regio TERF (met uitzondering van Kachtem, Emelgem, Oekene en Ingelmunster) aangenomen (of geadopteerd) door de dienst der verwoeste gewesten. Dit betekende dat deze dienst der verwoeste gewesten zou instaan voor de wederopbouw van deze gemeenten en dat niet het gemeentebestuur deze (financiële) verantwoordelijkheid moest dragen. Dit was voor veel besturen immers onmogelijk. In de eerste plaats omdat ze door de hoge verwoesting, in sommige plaatsen tot 100%, geen mogelijkheid hadden om te vergaderen binnen hun gemeente. Dergelijke “adoptie” plaatste de gemeente onder het bestuur van een Hoog Koninklijk Commissaris die instond voor het in goede banen leiden van de wederopbouw. Tuinwijk Batavia In bijna alle verwoeste gemeenten werd bij de wederopbouw gekozen voor een herstel en reconstructie van de vooroorlogse bebouwing. Er waren echter ook plannen om te experimenteren met nieuwe stijlen. Zo werd in Roeselare beslist om als test een tuinwijk te bouwen op het gehucht Batavia. Twee architectenteams bouwden 50 woningen. Het stedenbouwkundig plan volgde de structuur van de Engelse tuinsteden, waarbij het woonverkeer werd gescheiden van grotere verkeersassen en de tuinen aan de woningen klein werden gehouden, wat werd gecompenseerd door de aanleg van open ruimten. Batavia was een mijlpaal voor de verdere wederopbouw omdat de wijk aantoonde dat het haalbaar was kwalitatieve groepswoningbouw te realiseren tegen een betaalbare prijs. Later werden nog tientallen huizen bijgebouwd en volgden andere wijken als het Mandelkwartier en de Vredewijk. Van de wederopbouw werd in Roeselare ook gebruik gemaakt om enkele nieuwe gebouwen te bouwen en bepaalde wegen te verbreden. Tal van architecten, zowel uit Roeselare als van ver daarbuiten werden hierbij betrokken. De plannen voor deze wederopbouw werden trouwens al aangevat in 1917 toen de oorlog nog volop woedde. Centrale rol Verder speelde Roeselare een belangrijke rol in de wederopbouw omdat de Boerenbond, die heel zwaar woog op de wederopbouw in de Westhoek, opereerde vanuit Roeselare. Hun burelen waren er gelegen en alle raadplegingen gebeurden van daaruit. In 1922 uiteindelijk vertrok de Boerenbond uit Roeselare en vestigde zich in Leuven. Ook de Belgische Landsbond der Bouwbedrijven en Openbare Werken had een vestiging in Roeselare. Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
36
Waarom deze verhaallijn? Alhoewel de wederopbouw in de regio TERF zich quasi niet onderscheidt van de rest van het verwoeste gewest lijkt het toch aangewezen rond deze verhaallijn te werken. Vooral de rol van de stad Roeselare is hierin belangrijk. Het feit dat Roeselare een pioniersrol kreeg met het bouwen van de Bataviawijk en het gegeven dat zowel de Boerenbond als de Landbond der Bouwbedrijven en Openbare Werken vanuit Roeselare de wederopbouw in de het verwoest gewest stuurden wegen zwaar genoeg door om deze verhaallijn verder uit te werken.
Verhaallijnen “Studie WOI in regio TERF”
37