Vergelijkende literaire onomastiek Karina van Dalen-Oskam Den Haag
Origineel van: Karina van Dalen-Oskam. 'Vergleichende literarische Onomastik'. In: Brendler, A. und S. Brendler (Hrsg.). Namenforschung morgen: Ideen, Perspektiven, Visionen. Hamburg: Baar, 2005, p. 183-191.
INLEIDING Niet vaak krijgt een onderzoeker de vraag of hij visioenen heeft en al helemaal niet of hij daar dan een wetenschappelijke bijdrage over zou willen indienen. Visioenen worden dan over het algemeen geassocieerd met een mooie of lieflijke inhoud, ze worden gewoonlijk tegelijkertijd gekarakteriseerd als onwaarschijnlijk en onhaalbaar. Voor het uitbouwen en vernieuwen van onderzoeksdisciplines zijn ze echter van groot belang. Om die reden zouden ze dus niet in het verborgene gehouden moeten worden. Ik ga dan ook graag in op de uitnodiging die vraagt om ideeën, perspectieven en visioenen met betrekking tot de onomastiek. Ik zal mij beperken tot de literaire onomastiek. Hierbinnen concentreer ik mij op het deel dat zich bezighoudt met de analyse van de namen in literaire werken. Ik ga voor dit moment voorbij aan onder andere receptie-onderzoek, dat zich baseert op systematisch verzamelde lezersreacties, en onderzoek naar auteursintenties op basis van interviews met die auteurs. Uiteraard spelen deze invalshoeken wel een rol bij het analyseren van literaire namen, zoals blijkt uit het werk van onder andere Friedhelm Debus1 en van Andrea Brendler en Francesco Iodice2 voor de auteurskant en bijvoorbeeld Catherine Emmott3 voor de lezerskant.
166
KARINA VAN DALEN-OSKAM
In de jongste fase van het wetenschappelijk onderzoek naar namen in literaire werken is met kracht van argumenten naarvoren gebracht dat namen niet in isolatie bestudeerd moeten worden.4 Een naam is pas opvallend of sprekend als hij beschouwd wordt binnen het landschap van namen in een tekst of in de groep teksten die wordt bestudeerd – het ‘onymisch landschap’. Een groter referentiekader is dus nodig voor een verantwoorder analyse. Maar hoe groot moet dat kader zijn, als we gebruik en functie van namen in literaire werken willen analyseren? En welke elementen willen we in dat landschap kunnen onderscheiden? We kunnen pas de uniciteit van een auteur, oeuvre, genre, tijdperiode of cultuurgebied vaststellen, wanneer we weten wat eigenlijk ‘normaal’ is. LANDSCHAP MET ENKELE FAMILIENAMEN Deze vragen wil ik toelichten aan de hand van twee concrete voorbeelden uit de Nederlandse literatuur. In literair werk in andere talen zijn ongetwijfeld parallellen aan te wijzen. Mijn keuze uit de internationale secundaire literatuur zou echter om redenen van beperkte beschikbaarheid van die publicaties erg willekeurig zijn. Ik onthoud mij liever van een keuze en presenteer twee voorbeelden uit een (taal)gebied waarin de literaire onomastiek nog aan het begin van haar ontwikkeling staat. In 2001 publiceerde de onlangs op 42-jarige leeftijd overleden Karel Glastra van Loon de roman Lisa’s adem.5 De roman vertelt een intiem verhaal over een jongen en een meisje, Talm en Lisa, die voorzichtig een relatie beginnen, maar waarbij eerdere ervaringen van het meisje met haar stiefvader, Sebastiaan, een complicerende factor zijn. Het meisje verdwijnt, en de roman weerspiegelt de zoektocht die haar vriend zeven jaar later onderneemt om te achterhalen wat er nu werkelijk gebeurd kan zijn. De namen van de vier hoofdpersonen (behalve de drie genoemden nog de moeder van Lisa, Sophie) in deze roman hebben een belangrijke functie in het verhaal; ze zijn elders nader geanalyseerd.6 Op deze plaats wil ik maar één van de onomastische karakteristieken van dit werk bespreken, namelijk het feit dat de vermelding van familienamen zeer beperkt is. De hoofdpersonen worden uitsluitend met hun voornamen
VERGELIJKENDE LITERAIRE ONOMASTIEK
167
– of in Talms geval alleen met zijn bijnaam – aangeduid, hetgeen de intimiteit van het verhaal benadrukt. Alleen Johan, een jongen die in een jeugdherinnering van de stiefvader optreedt en die een belangrijke voorbeeldfunctie voor hem had, krijgt een (heel gewone Nederlandse) achternaam: Timmer. De stiefvader zelf, die door Talm verdacht wordt van moord op Lisa, krijgt alleen de eerste letter van zijn achternaam. Het feit dat hier niets dan een initiaal staat, suggereert (in Nederlandse context, waar de media tot voor kort verplicht waren verdachten of veroordeelden uitsluitend met hun initialen te vermelden) misdadigheid of het verdacht-zijn daarvan. Bovendien is het de (beladen) letter M, die associaties opwekt met de wel zeer toepasselijke film van Fritz Lang uit 1931, M – Eine Stadt sucht einen Mörder (ook: The Murderers Are Among Us), die handelt over een kindermoordenaar. (Met dank aan Frank Peeters voor deze verwijzing.) De functie van familienamen is in deze roman meer dan alleen een identificerende, en dat wordt duidelijk als we de namen in de context van de andere namen in dezelfde tekst bekijken. In Lisa’s adem brengt de M. in plaats van de volledige familienaam van Sebastiaan het personage in feite in staat van beschuldiging. De lezer wordt hierdoor gemanipuleerd om geloof te hechten aan de verdachtmaking die Talm uit. De associatie met de filmklassieker van Fritz Lang doet exact hetzelfde. De enige volledige achternaam van Johan Timmer onderstreept dat deze jongen een concreet ankerpunt, voorbeeld, is voor Sebastiaan. De tweede Nederlandse roman waaraan ik hier aandacht wil besteden is Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans (1921-1995), voor het eerst gepubliceerd in Amsterdam in 1966. De eerste Duitse vertaling verscheen in 1982 in Tübingen onder de titel Nie mehr schlafen en is van de hand van Rosemarie Still; een tweede vertaling met dezelfde titel kwam uit in Leipzig in 2002 en is gemaakt door Waltraud Hüsmert (over een mogelijke Engelse vertaling is nog niets bekend). Hoofdpersoon van deze roman is de jonge geoloog Alfred Issendorf, die een start maakt met het onderzoek voor zijn proefschrift over meterorietinslagen in Finnmark, Noorwegen. Hij gaat daar op expeditie met drie jonge Noorse vakgenoten. Met één van hen, Arne Jordal, raakt hij onmiddellijk bevriend. De twee anderen wekken een grote haat en afkeer in hem op. De manier waarop de namen van deze drie
168
KARINA VAN DALEN-OSKAM
Noren in de roman worden gebruikt, weerspiegelt de emoties van Alfred: de beminnelijke Arne wordt op slechts enkele uitzonderingen na alleen met zijn voornaam aangeduid. De twee anderen worden uitsluitend bij hun familienaam genoemd, en bovendien vrijwel altijd in één adem: Mikkelsen en Qvigstad. Elke vermelding van hun familienaam is in feite een uiting van Alfreds minachting (en angst) voor hen. Hun familienaam is Alfreds verdedigingswapen. Dit is een geheel andere gebruiksfunctie van familienamen dan in Lisa’s adem. Hoe zit het met andere familienamen in dezelfde roman van Hermans, of in ander werk van hem? En is het op deze wijze ‘scheiden’ van personages in ‘voor’ en ‘tegen’ het hoofdpersonage door gebruik van voornaam of familienaam gebonden aan een bepaalde tijdsperiode; ofwel: is een dergelijke functie bijvoorbeeld typerend voor de zestiger en zeventiger jaren? Het is in Nederland (en ongetwijfeld elders) voor iedereen immers duidelijk dat de wijze van aanspreken de laatste decennia enorm veranderd is. Dat betekent dat we onze huidige criteria niet zomaar toe kunnen passen op situaties in een (literair) verleden. Om de geschetste analyses van de familienamen in beide romans in perspectief te zetten en een grotere waarde te verlenen, moeten we het onymisch landschap in de teksten vergelijken met die in zoveel mogelijk andere teksten. De concrete gevens die we uit de werken zelf zouden moeten hebben zijn in dit geval: hoeveel voornamen worden in het werk vermeld, hoeveel familienamen, en in welke verhouding staan deze aantallen tot elkaar? Alle voorkomens van de namen zouden bovendien additioneel gecodeerd moeten worden met de functies van de naam op die plaats in het werk: identificerend, illustrerend, etc., zodat per werk, oeuvre, genre, tijdperiode of gebied wellicht tendensen kunnen worden geconstateerd. Hiertegen zou de situatie in individuele werken dan afgezet kunnen worden. We kunnen vaststellen wat ‘gemiddeld’, ‘gewoon’ is in een brede groep teksten, maar ook met specifieke andere teksten kunnen gaan vergelijken, voor Lisa’s adem bijvoorbeeld met andere romans uit dezelfde tijdperiode die het incestmotief gebruiken. En uiteraard wil-
VERGELIJKENDE LITERAIRE ONOMASTIEK
169
len we bij dit alles taalgrenzen overschrijden. Pas dan wordt langzamerhand duidelijk, op welke wijze namen in hun landschap functioneren, wat de constanten zijn en waarin specifieke auteurs variëren of wellicht zelfs uniek zijn. Maar het aanleggen van een dergelijk referentiekader vergt enorme inspanningen. Toch denk ik dat we een begin zouden kunnen maken in deze richting door optimaal gebruik te maken van moderne informatie en communicatie technologie. DIGITAAL VISIOEN De wens om analyses van namen vergelijkbaar te maken en om die analyses te kunnen delen met vakgenoten overal ter wereld was de aanleiding voor de start van het project ‘Autonom’ op de afdeling Neerlandistiek van het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten van de Nederlandse Koninklijke Academie van Wetenschappen (NIWI-KNAW) in 2003. De afdeling is inmiddels overgebracht naar het Huygens Instituut, een ander instituut van de KNAW. Het betrof een klein, intern project waarin een onderzoeker en een wetenschappelijk programmeur samenwerkten. Het doel was het ontwikkelen van een webapplicatie waarbinnen literair naamkundigen, waar ook ter wereld, zelf digitale teksten kunnen uploaden, om vervolgens met behulp van speciale tools de namen semi-automatisch uit de tekst te destilleren en verder te analyseren. Die analyses zouden dan aan andere onderzoekers ter beschikking gesteld moeten kunnen worden, met technische mogelijkheden om de gebruikte annotatieschema’s op elkaar te kunnen afbeelden en op die manier analyses van verschillende onderzoekers van verschillende werken met elkaar te vergelijken. In 2003 en 2004 is de basis gelegd voor deze digitale en collaboratieve werkomgeving. Het is inmiddels mogelijk om teksten in een persoonlijk repository te plaatsen. Een druk op een van de buttons genereert een lijst van alle woorden die mogelijk een naam zijn in alfabetische volgorde. Het algoritme is alleen toepasbaar voor talen waarin hoofdletters hoofdzakelijk worden gebruikt voor namen en voor woorden aan het begin van een zin, zoals het Nederlands of het Engels; voor het Duits, waarin elk zelfstandig naamwoord met een hoofdletter wordt geschreven, is deze dus niet te gebruiken. Het is de bedoeling dat andere taalspecifieke algoritmen aan de webapplicatie toegevoegd kunnen worden. De lijst die het namenzoekende algoritme oplevert, kan
170
KARINA VAN DALEN-OSKAM
vervolgens worden bewerkt door de onderzoeker, waarbij niet-namen kunnen worden afgewezen en gevonden namen van iedere gewenste categoriserende labels voorzien kunnen worden. Alle vormen van een naam kunnen in één handeling van dezelfde labels worden voorzien, maar ook per voorkomen kunnen labels worden toegekend. De afbeelding toont een lijst met voorkomens van één naam met bij een van de vindplaatsen uitgeklapt het annotatieblok waarbinnen de labels kunnen worden ingevoerd.
De onderzoeker kan, na deze eerste algemene ronde van naamherkenning, nader inzoomen op elke gewenste naam of groep namen. Het systeem maakt het mogelijk om de labeling steeds verder te verfijnen, door kriskras door het materiaal te gaan. Er wordt nog gewerkt aan een filter waarmee het systematisch labelen van de geselecteerde namen gemakkelijker kan worden. De geschetste (bijna) opgeleverde functionaliteiten omvatten echter nog maar de basis; het doel is nog lang niet bereikt. De volgende stap die we zouden willen nemen is het visualiseren van de toegekende labels. Het zou heel eenvoudig moeten zijn voor de gebruiker om een overzicht op te roepen van alle of een deel
VERGELIJKENDE LITERAIRE ONOMASTIEK
171
van de labels. Als de onderzoeker gebruik gemaakt heeft van een label ‘voornaam’ en een label ‘familienaam’ en deze systematisch heeft toegekend, dan kan – zo is mijn visioen – met enkele muisklikken een staafdiagram gegenereerd worden waarin de voorkomens van beide typen tegen elkaar afgezet kunnen worden. Of kan een grafiek worden opgeroepen waarin het gebruik van bepaalde typen door de tekst heen wordt weergegeven. En zou bovendien een ‘statistisch waarschuwingssysteem’ in werking gesteld kunnen worden dat aangeeft wanneer zich statistisch relevante afwijkingen van de trend voordoen. En om het visioen hier maar even te vervolledigen: de onderzoeker zou de resultaten van zijn eigen analyses moeiteloos moeten kunnen visualiseren naast die van een andere onderzoeker, die zich beziggehouden kan hebben met elke mogelijke andere literaire tekst, in welke taal dan ook. Natuurlijk heeft het digitale visioen van deze toekomst ook een signaleringssysteem waarin informatie is gestopt over de geanalyseerde werken. Het systeem zou zelf suggesties moeten gaan kunnen doen met welke andere werken een roman als Nooit meer slapen of Lisa’s adem het best vergeleken kan worden. Meer over de technische kant van de applicatie en de ontwikkeling is te vinden in het artikel van Karina van Dalen-Oskam en Joris van Zundert ‘Modelling Features of Characters: Some Digital Ways to Look at Names in Literary Texts’ (2004).7 Hier volstaat het om te vermelden dat alles wat hierboven is geschetst, technisch goed te realiseren is. De meeste tijd van de programmeurs gaat zitten in hoe de webapplicatie eruit ziet en hoe de gebruiker er zo gemakkelijk mogelijk zijn weg in kan vinden. Tijdens het werken aan de webapplicatie is het voor de projectgroep echter erg verleidelijk om voor het eigen onderzoek even snel een nieuw algoritme te maken, en dat levert dan intern interessant materiaal op voor een paper of artikel. Maar het kost vervolgens weken om die functionaliteit ook in te bouwen in een webomgeving waarbinnen ook anderen er moeiteloos gebruik van kunnen maken. Toch zijn wij zelf dan pas tevreden, ook vanuit onderzoeksperspectief: binnen zo’n webapplicatie zijn onze analyses te controleren en zijn de metingen die wij hebben gedaan herhaalbaar. Dat zijn twee heel belangrijke voorwaarden voor wetenschappelijk onderzoek. Toch is het op dit moment onzeker hoe of hoe snel dit project voortgang zal vinden. Naar verwachting zullen nieuwe functionaliteiten uitsluitend ontwikkeld kunnen worden met externe subsidie. Een optie
172
KARINA VAN DALEN-OSKAM
is dat er een internationaal samenwerkingsverband van literair-naamkundigen wordt nagestreefd met als doel om de webapplicatie door gezamenlijke inspanningen verder te ontwikkelen, zodat de kosten worden gedeeld door de primaire (beoogde) gebruikers van het systeem. Wij hopen uiterlijk begin 2006 een nieuwe release ter beschikking te stellen. Op basis daarvan hopen wij zelf gericht naar partners te kunnen gaan zoeken, waarbij we dan een gezamenlijk nader uit te werken conceptprojectplan zouden willen voorleggen. Uiteraard zal de visie en het visioen zoals hier heel beknopt uiteengezet, in internationale samenspraak verder uitgewerkt en aangepast worden aan de concrete onderzoeksbehoeften van de doelgroep. Die doelgroep wordt zeer nadrukkelijk uitgenodigd om mee te experimenteren en mee te denken, in de hoop dat deze ook zal gaan geloven in de wenselijkheid om dit visioen werkelijk te implementeren. SAMENVATTEND Het antwoord op de vraag wat ‘normaal’ is in gebruik en functie van namen in literaire werken – vergelijkende literaire naamkunde dus – zou een belangwekkende vooruitgang in de theorievorming kunnen betekenen. Maar die vooruitgang kan slechts geboekt worden als we eerst de praktische problemen overwinnen. Ik hoop dat duidelijk geworden is dat mijn visioen in die richting mogelijk en waarschijnlijk is, en wel dankzij de snelle ontwikkelingen in de discipline van de Humanities Computing. Het praktisch én theoretisch te gelde maken van deze nieuwe mogelijkheden zie ik als de belangrijkste opgave voor de literaire naamkunde van morgen.
.
VERGELIJKENDE LITERAIRE ONOMASTIEK
1
173
Friedhelm DEBUS, Namen in literarischen Werken: (Er-)Findung - Form - Funktion. Mainz 2002. Bijvoorbeeld Andrea BRENDLER en Francesco IODICE, ‘Interview mit Maurizio Maggiani über Namen‘, Namenkundliche Informationen 85/86 (2004), 165-173 en ‘Interview mit Andrea Camilleri über Namen’, Beiträge zur Namenforschung: Neue Folge 40 (2005), 51-63. 3 Catherine EMMOTT, ‘Responding to style. Cohesion, foregrounding and thematic interpretation’, in: Max LOUWERSE and Willie VAN PEER (eds.), Thematics. Interdisciplinary Studies, Amsterdam 2002, 91-117. 4 Vgl. Ines SOBANSKI, Die Eigennamen in den Detektivgeschichten Gilbert Keith Chestertons: Ein Beitrag zur Theorie und Praxis der literarischen Onomastik, Leipzig 2000; hier ook verdere literatuurverwijzingen. 5 Duitse vertaling door Arne Braun: Lisas Atem, Leipzig 2002. Er is nog geen Engelse vertaling beschikbaar. 6 Karina VAN DALEN-OSKAM, ‘Lolita’s les: Persoonsnamen in Lisa’s adem van Karel Glastra van Loon’, Naamkunde 34 (2002, pub. 2004), 171-203. 7 Literary and Linguistic Computing 19 (2004), 289-301. 2