"de KROENEKRAAN"
VERENIGING VOOR NATUUR- EN MILIEU EDUCATIE JAARGANG : 25
NUMMER : 3 JULI 2015 1
ZOMER
2
INHOUD - Vleermuizen wettelijk beschermd en dan …
4— 5
- Bosuilen helpen
6— 7
- Milieugrenzen hebben bijzondere planten
8— 9
- Planten op reis
10 — 11
- Een zuidelijke gast, de Distelvlinder
12 — 13
- De vleeseter Zonnedauw
14 — 15
- Een vroege herfstwandeling door de Mariapeel
16 — 20
- Bijenhouders Meijel 100 jaar/ IVN Meijel 25 jaar 21 - Korstmos een plantje ?
22 — 23
- Meerkoet
24 — 26
- Programma de “KROENEKRAAN” Meijel
27
- Bestuurs-samenstelling
28
Het I.V.N. Nieuws de "KROENEKRAAN" is een uitgave van het I.V.N. Meijel en verschijnt per kwartaal in een oplage van 80 exemplaren. Kopy voor het OKTOBER NUMMER inleveren bij een der Redactie leden voor 9 SEPTEMBER 2015 Redactie leden: Dhr. J. Slaats Astenseweg 6 5768 PD MEIJEL Tel.077-4661249
Aan dit nummer werkte verder mee: Ger Hendriks. Mart Kessels
Dhr. J.Hanssen v.d. Steenstraat 8 5768 AK MEIJEL Tel. 077-4661266 3
VLEERMUIZEN WETTELIJK BESCHERMD EN DAN .......
Vleermuizen komen al miljoenen jaren in ongekende aantallen voor op onze aarde. De vleermuis is waarschijnlijk tot ontwik-keling gekomen in de tropen. Vanuit deze streek hebben ze zich door verdere specialisatie verder in de wereld verspreid. Het aantal soorten vleermuizen dat bij ons voorkomt is klein. Omdat de vleermuizen van insecten leven, kunnen ze zich in onze streken alleen maar handhaven doordat ze een winterslaap houden. Alleen al doordat de vleermuizen het vermogen hebben tot een winterslaap maakt hun al tot bijzondere dieren die ze gemeen hebben met andere zoogdieren zoals egel en hamster. Een vleermuis heeft als zoogdier nog een bijzondere eigenschap want ze is in staat om te vliegen. De vingers van de vleermui-zen zijn zeer ver uitgegroeid tot vleugel doordat tussen de vingers een vlies is gekomen. De vleermuis wordt dan ook gerekend tot de familie van handvleugelige. Met deze eigen-lijk primitieve vleugels, blijken de vleermuizen zeer behendi-ge vliegers te zijn. Er is echter nog een aanpassing bij de vleermuizen. Omdat de vleermuizen 's nachts op pad gaan hebben ze niet zo bijzonder veel aan hun zichtvermogen om hun op rondvliegende insecten te jagen. Om dit probleem op te vangen hebben ze een erg gevoelige sonar, plaatsbepaling van iets door geluidsgolven, ontwikkeld waardoor ze vliegende insecten kunnen opsporen en bejagen. Ook kunnen ze met dezelfde sonar botsingen met grond of voorwerpen in de vliegweg voorkomen. Ondanks bovenstaande kwaliteiten heeft de vleermuis niet altijd op een warme belangstelling kunnen rekenen. Dit beeld wordt mede versterkt door het optreden in griezelfilms al vampier. Ook vroeger zag men in de vleermuis al een uitdruk-king van de duivelse macht. Vleermuizen werden daarom vaak uitgemoord en aan de voordeur gespijkerd. Deze bedreiging hangt de vleermuis tegenwoordig minder boven het hoofd, echter er zijn enkele andere bedreigingen waardoor de vleermuizen-stand in Nederland onder druk staat n.l.: 4
- Door het vernietigen van insecten met chemische bestrijdingsmiddelen in land-, tuin- en bosbouw wordt het voedsel, hoofdzakelijk insecten, van deze dieren plaatselijk vernietigd en de vleermuis loopt kans om vergiftigd voedsel binnen te krijgen. - Toepassing van houtconserveringsmiddelen tijdens restauratie van gebouwen waar vleermuizen zich ophouden, waardoor vleermuizenkolonies vernietigd worden. - het onbewoonbaar maken van plaatsen waar de vleermuis een kolonie zou kunnen stichten zoals zolders van kerken en hui-zen, spouwmuren, kappen van holle bomen enz.. De oorzaken zijn uiteenlopend zoals afbraak van oude gebouwen, renovatie, isolatie, restauratie. - het niet meer toegankelijk maken van winterverblijven door het kappen van bomen of het verlies aan mergelgrotten door mergelwinning. Door bovenstaande ontwikkeling is in Nederland een aantal soorten vleermuizen verdwe-nen (van de oorspronkelijk 17 soor-ten). Van de overige soorten zijn de kwalificaties algemeen tot zeldzaam. Sinds 1973 is de vleermuis dan ook wettelijk beschermd. Dit houdt in dat de dieren niet mogen worden gevangen of gedood. Ook mogen ze niet worden verontrust en mag de schuilplaats niet gestoord of verstoord worden. Veel huisvrouwen zal aan deze wettelijke bepaling iets gelegen zijn wanneer in of rond het huis soms aanzienlijke hoeveelhe-den uitwerpselen liggen die aan muizen- of rattenkeutels doen denken. De beslissing om deze enge, vieze beesten uit te roeien is dan ook vrij snel genomen. Niet wetend, dat de keutel vleermuizen uitwerpselen betreffen, worden dan snel maatregelen genomen om (uitvlieg)openingen, bv in de spouw, dicht te stoppen. Dit betekent meestal dat in de meeste geval-len een kraamkolonie van tientallen vrouwtjes van de buitenwe-reld wordt afgesloten. Dit betekent uiteraard de dood van de vrouwtjes en de pasgeboren jongen die in de ruimte achter de opening zitten. Het is duidelijk dat wettelijke bescherming alleen niet bij-draagt aan het behoud van deze dieren. Iedere Nederlander, die in aanraking komt met vleermuizen, zou zijn medewerking moeten geven aan het behoud van deze diersoort. Mede omdat het gaat om een nuttige diersoort die iedere avond in de omgeving van de kolonie honderden insecten wegvangt en daarmee de leefbaar-heid in een buurt vergroot. J.-Sl. 5
BOSUIL HELPEN?
Een uil in films en hoorspelen lijkt altijd "oehoe oehoe" als geluid te maken de meeste uieln maken dit geluid helemaal niet. Bij ons is er maar een uil, namelijk de bosuil, die heel dicht bij dit geluid in de buurt komt. Al vroeg in de winter begint deze uil met zijn roep een vrouwtje te lokken. Het is mogelijk dat de uil al tussen januari en maart op de eieren zit. De eieren worden meestal in een hol gelegd. Als hij in holen broedt, dan is dit voorna-melijk een vogel van oudere bossen waar hij in holle bomen of oude nestgaten van de zwarte specht nestelt. Omdat in de omgeving van Meijel weinig oude bossen zijn, heeft de bosuil het in onze omgeving maar moeilijk om een geschikte nestplaats te vinden. Omdat de holen in bomen in Nederland meestal schaars zijn, is dit dan meestal een bosuilennestkast. 6
Om de bosuil, die met in Nederland zo'n 4000 tot 5000 paren broedt, op de rode lijst staat kunnen nestkasten deze vogel helpen bij het vinden van een geschikte woning. De nestkast moet een grote kast zijn met ongeveer de bodemmaten van 40*40 cm en een hoogte van ca 60 cm waarin op 40 cm hoogte een vlieggat is gemaakt van een doorsnede van 15 cm. De nest-kast moet hangen in een rustig bos op een hoogte van 3 tot 5 meter. Natuurlijk is het beter om een bos zodanig te behe-ren dat er natuurlijke nestplaatsen ontstaan. Dit kan door de bomen ouder te laten worden, dode bomen niet meer te verwijde-ren en een beheer gericht op meer variatie in leeftijd en structuur. Dit laatste helpt dubbel want in een bos met meer structuur leven ook nog eens meer prooidieren zodat de uil woning en eten tegelijkertijd krijgt. Het ophangen van een bosuilenkast kan echter ook nadelen hebben, want deze uil kan een voedselconcurrent worden van andere soorten uilen die al in dat gebied wonen en deze verja-gen door zijn terri-toriaal gedrag, of ze zelfs als prooi-dieren bejagen. Dus voor-dat er ergens een bosuilenkast ge-plaatst kan worden moet er eerst goed gekeken worden wat er in het gebied al aan uilen aanwezig is. J.-Sl.
7
MILIEUGRENZEN HEBBEN BIJZONDERE PLANTEN Bijzondere planten die minder algemeen zijn of soms zelfs zeldzaam blijken bijna altijd te groeien op plaatsen waar er grenzen aan te geven zijn in een landschap. Deze grenzen zijn bijvoorbeeld zoet en zout, droog en nat, mine-raalrijk en mineraalarm, zuur en basisch, voedselarm en voed-selrijk, fosfaatrijk en fosfaatarm, kalkrijk en kalkarm. Deze gebieden blij-ken niet overal willekeurig in het Nederlands landschap voor te komen. De meeste van dit soort gebie-den komen voor in rivierdalen en aan de kust waar het landschap overgaat van het plateau naar het rivierdal of van zee naar land. Op de plaat-sen waar de bijzondere planten optreden is er dan meestal sprake van kwel waar-mee een bijzondere mineralensamen-stelling in het grondwater aan het oppervlak komt. Ook in de buurt van Meijel kwamen deze gebieden meer voor, met name in het land van Weert, de gren-zen die daar voorkwamen waren voedselarm en voedsel-rijke-re grond en de zuur basische overgang. Deze gebie-den hadden te maken met de waterscheidingen die door het gebied lopen. Door ont-ginning en ontwatering zijn echter veel van deze gebieden verloren gegaan en daarmee ook hun bijzonde -re planten-groei. In de buurt van Meijel hebben we nog enkele van deze bijzonde-re plekken behouden. Ook op deze plekken is er ook sprake van (kalkrijke of ijzerrijke) kwel. Op een plaats is dit kalkrijke kwel vanuit een kanaal waardoor er water van een gebiedsvreem-de samenstelling uit de grond komt op een plaats waar de bovengrond verzuurd en voedselarm is.
8
Op een andere plaats hebben we te maken met een ge-biedsei-gen ijzerrijke kwel van water dat van hogere gelegen inzijgingsgebieden komt. De bijzondere planten die op deze plaat-sen groeien, zijn gevlekte orchis, beenbreek, blauwe zegge, vleugeltjesbloem en heidekartel-blad. In deze gebieden komt dus basenrijk water aan het oppervlak terwijl er op het oppervlak zuurindi-cerende planten groeien zoals veen-mos en waar het water dus zuur is. De grens ligt dus niet over het oppervlak van het gebied maar in de diepte. Dus op de grens waar het zure en het basische water elkaar ontmoe-ten zijn er zodanige omstandigheden dat de bijzonde-re planten zich alleen daar kunnen vestigen. Wanneer het even-wicht dat zich op die plek heeft ingesteld verstoort wordt, bijvoorbeeld door grond-waterdaling, kunnen de bijzondere plekken snel verdwijnen met als gevolg dat ook de planten verdwijnen. Omdat de plekken zo'n bijzondere omstandighe-den hebben, die door onderzoekers nog steeds niet beschreven kan worden, kan voor deze planten ook geen milieu worden gecreëerd. Wel is van veel van deze planten bekend dat ze afhan-kelijk zijn van een mycorhyza. Dit is een schimmel die met name bij de kieming en de groei be-langrijk is. Mogelijk heeft het groeien van de planten te maken met het groeien van de schimmel. Het is dus van belang om op die plekken waar deze planten groeien niet te veel te veranderen, want wanneer de omstandig-he-den waarin de planten groeien verdwijnen, verdwijnen dus ook de planten. J.-Sl. 9
PLANTEN OP REIS Er was eens een tijd dat de ijskap, die over Noord-Europa lag, reikte tot bijna in Nederland. De laatste keer dat dit het geval was zo'n 13.000 tot 10.000 jaar geleden. Het klimaat dat hier toen heerste was een pool- of toendraklimaat. In een pool- of toendrakli-maat kunnen niet zoveel planten gedijen als er nu in Nederland groeien. Dus veel planten zijn pas gekomen nadat het ijs in Nederland verdwenen was. Maar waar zijn deze planten nu vandaan gekomen? Zijn er misschien nog planten naar ons onder-weg? Omdat planten in Europa zich hebben moeten terug-trekken in een warmer klimaat, zijn veel planten terecht gekomen tegen of zuidelijk van de grote bergketens die in het zuiden van Europa in een keten liggen namelijk: Pyreneeën, Alpen en de gebergtereeksen in het zuiden van Rusland. Dus in grote lijnen zijn hiermee ook de planteroutes geschetst die planten moesten nemen om weer terug in Nederland te komen. Langs de kusten van Europa kwamen de Atlantische planten naar Nederland. Veel Atlantische planten (dopheide, gagel) hebben als kenmerk dat ze een voch-tig klimaat en een getemperde temperatuur nodig hebben. Om deze reden konden deze planten niet over het continent waar het in de winter vriest en 's zomers droog en warm is. Ook langs de kust en vanuit het zuiden door het Rhone- en het Reindal komt een groep planten. De kusten en rivierdalen hebben meestal een veel milder klimaat dan de omgeving waar ze in liggen. Hierdoor kunnen via deze wegen planten doordringen die een groot be-hoefte hebben aan warmte of niet goed vorstbe-stendig zijn (zeewinde, vogelpootklaver, onderaardse klaver). Deze planten zijn de mediterrane planten. Nog een weg die veel planten gekozen hebben is de weg over het vaste land van Europa. Dit zijn meestal winterharde plan-ten (wintereik, beuk) die een strenge winter kunnen overleven en tegen een warm klimaat kunnen met een zomers een droogteperio-de. Dit zijn de continentale planten 10
Waar nieuwe planten komen omdat het klimaat gunstiger is voor deze planten, moet ook plek gemaakt worden door planten die er al waren in het koude klimaat. Deze planten kunnen we bij ons nog steeds aantreffen. Ze gelden als een relict van de ijstijd en worden de boreale planten genoemd. Niet alleen het klimaat heeft een belangrijke rol gespeeld maar ook de mens heeft er voor gezorgd dat veel planten op reis zijn gegaan. De mens is al enkele duizenden jaren begon-nen om de natuur rigoureus naar zijn hand te zetten. Hij heeft bossen omgezet in akkerland. Dit had tot gevolg dat er overal steppeachtige omstandigheden ontstonden. Hierdoor konden veel steppeplanten uit Zuid- en West-Europa over het continent naar ons toe komen. Een ander gevolg van de akkerbouw was dat men akkerbouwproducten ging transporteren. Omdat de zaadschoning nog niet op het peil was waar het nu op is konden veel planten zich als zaad tussen de akkerproducten zich over heel Europa verspreiden. Deze weg blijkt nog steeds, ondanks de zeer goede zaadschoning, te werken. Tot de zestiende eeuw kwamen er hoofdzakelijk Europese planten naar Nederland. Toen de mens ook naar andere continenten begon te reizen en goederen begon te importeren, bleken er ook verstekelingen tussen te zitten in de vorm van plantenzaden. Het gevolg is dat bij ons veel Noord-Amerikaanse (teunisbloem, knopkruid, moerashyacint), Chinese (moerbeiboom) en Afrikaanse (bezemkruiskruid) planten aan de flora zijn toegevoegd. Het einde van de grote plantenverplaatsing is nog niet ten einde, maar blijft een uiterst dynamische gebeuren. Een gemid-delde stijging van een graad van de temperatuur in ons land zou al een heel nieuwe stroom op gang brengen. We zullen dus steeds te maken krijgen met nieuwe plan-ten die onderweg zijn naar een voor hun nieuwe geschikte standplaats. Op een mense-lijke tijdschaal gaan deze processen erg langzaam maar op een geologische tijdschaal verlopen deze processen erg snel. J.-Sl.
11
EEN ZUIDELIJKE GAST, DE DISTELVLINDER Ergens midden in mei of juni en dan is hij er plotseling zomaar, blijkbaar uit het niets duikt hij op, de distelvlinder. Natuurlijk komt deze prachtige vaal oranje vlinder ergens vandaan namelijk uit het zuiden, vanuit Zuid Frankrijk of van Midden Frankrijk. Maar voordat ze daar aangekomen zijn hebben ze al een geschiedenis achter de rug. De distelvlinder leeft het gehele jaar door in NoordAfrika en in maart of april steken vlinders van deze populatie de Middellandse Zee over en planten zich in het Zuiden van Frankrijk voort. Soms komen de vlinders van de trekgolf vanuit Afrika zelfs tot bij ons en dan zien we de vlinders al in april. Ieder vrouwtje kan tot 1000 eieren leggen. De eitjes worden ieder apart op een voedselplant gelegd. Na een week is het ei uit en begint de rups met het vreten. Het vreten duurt 3 tot 4 weken en daarna verpopt de rups zich. Het popstadium duurt dan vervolgens nog twee weken en dan hebben we de volgende generatie. Ook deze generatie heeft weer dezelfde trekdrang naar het noorden, en het is deze generatie die het lukt om eind mei in Nederland aan te komen. Dus als de distelvlinder in Nederland aankomt heeft hij vaak al een flinke vlucht achter de rug, hetgeen vaak goed te zien is aan de afgevlogen vleugels en de vaal fletse oranje kleur. De distelvlinder kan ondanks dat het een goede vlieger is, de afstand niet zonder hulp volbrengen. De trekhulp moet komen van een krachtige zuidenwind, die als transportmedium mee moet helpen. Meestal komt de distelvlinder niet alleen, in dezelfde zuidelijke wind worden namelijk vaak nog andere trekkende insecten meegekomen. De distelvlinder wordt vrijwel altijd begeleid door een nachtvlinder namelijk het gamma-uiltje. In sommige jaren komen er ook libellen mee zoals de zwervende pantserjuffer of de zwervende heidelibel. Distelvlinders komen meestal niet elk jaar in gelijke hoeveelheden naar Nederland maar in een heel wisselend aantal. In sommige jaren kan dit beperkt blijven tot kleine aantallen en andere jaren kan het oplopen tot zeer grote aantallen. 12
De records wat dat betreft zijn wel gerealiseerd in 1996 en in 2009 toen er enorme aantallen distelvlinders in Limburg werden waargenomen. In dat jaar zijn ook zeer grote aantallen in Nederland opgegroeid van rups tot volwassen vlinder. Het resultaat van de invasie in mei was daarom dat er gedurende de gehele zomer veel distelvlinders in Nederland waargenomen konden worden. Eenmaal in Nederland aangekomen begint de vlinder met eitjes leggen op zijn voedselplant. De voedselplant voor de rups is vaak de distel en daaraan zal de distelvlinder zijn naam te danken hebben, maar er zijn nog een reeks van andere planten waarop de rups kan groeien. In augustus gaat dan de in Nederland groot geworden populatie vliegen en dit kunnen we zien aan de prachtige oranje kleuren, die veel intenser zijn dan de kleuren van de eerste generatie. Deze vlinders zouden weer de tegengestelde richting in trekken. Dit is echter nooit op een goede manier vastgelegd, aangezien de in Nederland opgegroeide vlinders meestal tamelijk klein zijn en derhalve de trek maar weinig opvalt, als die er al is. Feit is dat de distelvlinder in geen enkel stadium in Nederland kan overwinteren en daarom kunnen we in Nederland ook niets doen voor de bescherming van deze prachtige vlinder. Het enigste wat we kunnen doen is wachten tot het weer juni wordt en kijken of de wind op het juiste moment in de goede richting heeft geblazen en dat de voortplantingsmogelijkheden in Afrika en ZuidFrankrijk optimaal zijn geweest. Als je nog eens een distelvlinder in de tuin ziet, denk dan eens aan de geschiedenis die de vlinder al heeft gehad. De bewondering kan er alleen maar groter van worden. Ook dit jaar zijn er weer grotere aantallen in Nederland aanwezig. In het zuiden van Duitsland spreekt men zelfs van een invasie. Deze vormen zal het dit jaar in Nederland waarschijnlijk niet aannemen aangezien de luchtstromen meestal van het westen of noordwesten komen. Echter een dag met een luchtstroom rechtstreeks van ZuidFrankrijk zou de aantallen toch nog flink kunnen laten stijgen. J.-Sl. 13
DE VLEESETER ZONNEDAUW Bij het woord vleeseter denken de meeste mensen aan enorme planten die de mensen en de dieren naar het leven staan. Dit blijkt meestal een enorme misvatting. De zonnedauw is maar een zeer bescheiden plantje met een rozet van bladeren die een doorsnee heeft tot ca 10 cm. De zonnedauw leeft altijd op vochtige tot zeer natte grond en heeft een tamelijk slecht ontwikkeld wortelstelsel. De omgeving waarin hij leeft is uitermate voedselarm. Veel planten in de omgeving van de zonnedauw gebruiken schimmels (miccorrhiza) om extra voedings-stoffen uit de omgeving te vergaren de zonnedauw echter niet. De zonnedauw heeft hier-voor een heel andere strategie ontwik-keld. Omdat de zonnedauw onvoldoende eiwit-ten en fosfaten uit de grond kan krijgen is deze overgegaan om die uit de lucht te halen. Hiermee wordt niet letterlijk uit de lucht halen be-doeld maar de zonnedauw is overgegaan op het vangen van insecten. Met de extra voeding die uit de insecten wordt gehaald kan de plant nog iets extra groei krijgen en nog meer zaad vormen. Omdat insecten niet zomaar op de zonnedauw gaan zitten heeft de plant een truck bedacht. Op de bladeren zitten een soort haren die een soort vocht afstaan dat eruit ziet als dauw. De dauw droogt niet op als de zon schijnt, maar worden eerder nog groter. Hierdoor lijken de druppels op een warme dag gemakke-lijk op te drinken voor rondvliegende insecten. Deze dauwdruppels zijn dan ook geen dauw maar een soort vicieuze vloeistof waaraan de insecten vastkleven. In de vloei-stof zit ook een stof die het insect iets oplost. Wanneer een haar op een blad "ontdekt" dat er insecteneiwit in zit worden meerdere tentakels in de buurt "gewaarschuwd" en vouwt het blad zich langzaam samen. Het insect komt hierdoor muurvast opgesloten te zitten in het blad. Het insect wordt dan langzaam opgelost en blijven alleen nog de onverteerbare resten over. 14
Wanneer het insect op is, vouwt het blad zich weer open en de "dauwvorming" blijft achterwege. De resten van het verteerde insect waait dan gewoon met de wind weg. Na enkele dagen begint er dan weer dauw op het blad te komen en begint het hele spelletje weer opnieuw. De laatste twee decennia is de zonnedauw sterk achteruit gegaan. Dit is voornamelijk veroorzaakt doordat er meer stikstof in zijn omgeving is gekomen en een andere reden is de verdroging van zijn omge-ving. De overbemesting met stikstof is voor de zonnedauw dubbel nadelig want in de eerste plaats is dit voor de plant giftig en in de tweede plaats bevordert het de groei van de planten in de buurt. Omdat de zonnedauw een gedeelte van zijn voort-planting doet via zaad, raken, door een overdadige groei van planten in zijn omgeving, de kiemplekjes op de grond bezet en kan er dus op deze manier geen voortplan-ting plaats vinden. Omdat de plant ook nog een vegetatieve manier van voortplanten heeft (een gedeelte van de oude plant vormt een nieuwe plant) hoeft dit nog geen ramp te zijn. Wanneer echter ook deze planten overgroeit raken en het licht kwijt raken is de plant reddeloos verloren. Om de zonnedauw te helpen kan op de plaat-sen waar hij wil groeien de grond licht begraast worden waar-door er voedsel wordt weggeno-men en er weer kiemplekjes ontstaan. Het beste middel echter is het terugdringen van de ammoniakemissie en verdroging. Een ander methode om weer groeiplaatsen voor de zonnedauw te creëren is door drijf-tillen te laten ontstaan van veenmos. De zonnedauw blijkt als een van de weinige plan-ten te kunnen overleven op zo'n drijf-til. Het laten ontstaan van een veenmosdrijftil is dan weer een heel ander verhaal. Door zijn specifieke benodigdheden aan vocht en bemestingstoestand kan de zonnedauw ook wel worden gezien als een milieu indicator. Komt de zonnedauw weer meer terug, dan zijn we op de goede weg. J.-Sl. 15
EEN VROEGE HERFSTANDELING DOOR DE MARIAPEEL De herfst nadert. Voor het vertrek nog even naar de lucht kijken of de morgenzon al door de mist kan prikken. Een klein waterig zonnetje is in de nevelige lucht te ontwaren. De reis gaat richting Mariapeel in de hoop dat de zon er snel door zal komen. In de Mariapeel aangekomen blijkt het nevelige weer omgeslagen te zijn in een bijna mistige situatie. Waar thuis nog een klein geelachtig bolletje te zien was, is nu alleen een grijze soep te ontwaren. De Mariapeel zelf ligt er in de nevel een klein beetje triest bij. Vanaf het biologisch station gaat het richting schaapskooi. De geiten zijn nergens te bekennen. Ze zullen we ergens in het grote terrein zijn, bezig met het werk waarvoor ze ingezet zijn, namelijk de peel kaal te grazen en open te houden. De vennen tegenover de schapenstal liggen er ook al troosteloos bij. Het veenmos dat vanaf de randen steeds verder de vennen in groeit, heeft deze zomer nauwelijks problemen gehad met watergebrek. Ondanks dat het in de Mariapeel nauwelijks buitensporig geregend heeft, is het peil van deze vennen heel goed op peil gebleven. Waarschijnlijk zullen de vennen al vroeg in overlopen en de omgeving bevloeien met het zure water. Dit zal de groei van de bomen in de omgeving nog verder remmen en dit levert dan weer een verdere vernatting op omdat er minder verdamping door de bomen plaatsvindt. Dat de maatregelen tegen de verdroging in de Mariapeel enorm veel impact hebben op de omgeving is bijna niemand ontgaan omdat er op veel plaatsen kale berkenstammen in het water staan. Maar buiten de bomen die met de voeten echt in het water staan blijken ook veel bomen die eigenlijk nog op het droge staan toch langzaam het loodje te leggen. Andere hebben het gewoon moeilijk hetgeen te zien is aan het vroegtijdige bladverlies van de bomen. 16
Dit alles kondigt nog een grote verandering aan in het landschap in de komende jaren. Dit nog boven op de effecten die al direct na de vernatting zichtbaar waren. De veranderingen blijven niet alleen beperkt tot de plantenwereld maar ook tot de vogelwereld, want vanuit de richting Helenaveen klinkt de roep van een dodaarsje. De plek waar nu een dodaarsje zwemt was enkele jaren geleden nog een grote vlakte met een bijna manshoge pijpenstro vegetatie. Ook bij de overgang van het bos naar de heide wordt de wereld vandaag niet groter. Het gaat richting het gat van Klerks. Het gat blijkt uitgerasterd te zijn. De voorgaande jaren kon het vee gewoon bij de poel en was het gat rondom redelijk toegankelijk. Nu het vee uitgerasterd is, heeft het pijpenstrootje het regiem weer overgenomen en hier hebben de spinnen dankbaar gebruik van gemaakt. Het bos rond de poel lijkt wel een vangnet van plakkerige draden. Een paar meter lopen door de pijpenstrovegetatie zorgt er voor dat alles vol komt te zitten met spinnenrag en de paarse meeldraden van het pijpenstrootje en bovendien is alles ook nog eens kletsnat. Dus maar weer terug naar de weg waar het goed wandelen is. De Amerikaanse bosbessen die links en rechts langs de weg staan hebben wel iets geleden door de vraat van de geiten maar lijken toch zo vies dat er per jaar meer groeit dan dat er afgevreten wordt. Het wordt af en toe weer wat lichter en de zon laat zich soms voor een paar minuten als gele vlek in de mist zien om vervolgens weer verstek te laten gaan. Elke keer als de zon zich een beetje laat zien, gaat de temperatuur ook iets omhoog. Dit laat zelfs de sprinkhanen weer actief worden want af en toe springt er eentje uit het gras omhoog bij het passeren. De tocht gaat verder de heide op. Hier staan de solitaire bomen als monumenten in de mist. De voorste met vol contrast naar de horizon vervagen de contrasten steeds meer en worden het vage schimmen. Ondank de grijze soep is dit toch een magnifiek plaatje dat de wandeling al de moeite maakt. Niet veel mensen maken dit mee want de hele morgen is de hei totaal verlaten. Langzaam begint de zon wat meer terrein te winnen en de mist begint langzaam, tergend langzaam op te trekken. Enkele eenden pedellen er nog in alle rust rond op het grote ven. Achter dit ven gaat het naar rechts richting noorden om vervolgens de volgende dam door het gebied naar rechts in te gaan. 17
Dit is de mooist gelegen dam in de Mariapeel. Aan beide zijden pollen pijpenstrootje in het water en een flinke groei van veenmos. Zou dit het nou zijn wat men wil met de hoogveenregenratie? Als dit proces zich nog enige jaren doorzet, is het water verdwenen in de veenmossoep. Zou het hier dan nog zo aantrekkelijk zijn? Verder gaat het richting Zwarte Plak. Aan de linkerzijde een veenmospeel met pijpenstrootje aan de andere zijde een open watervlakte met grauwe ganzen, canadese ganzen, eenden en aalscholvers. Op een richel van turf die boven het wateroppervlak uitsteekt, zitten nog een aantal kieviten te dommelen. Aan de waterzijde is de natuur er eigenlijk niet op vooruitgegaan. Dit was twintig jaar geleden nog een gebied met natte heide en turfgaten met daarin flink wat wollegras en zonnedauw. Dit is echter opgeofferd aan het algemene belang van vernatting en hoogveenontwikkeling in een groter gebied. Bij de Zwarte Plakweg gaat het richting Land van Van Bommel. Hoe zal het gebied zich daar ontwikkeld hebben? Voordat ik er kom is er aan de linkerzijde een geelgroene vlakte. Het is water met een vuilgroenbruin vlies er op. Boven het vlies dat op het water drijft, steken allemaal gele bloemen van het blaasjeskruid dat hier massaal is gaan groeien. De vraag is of deze vleesetende plant nog wel iets kan vangen in deze vuile soep. Nu de zon af en toe flink door de wolken heen schijnt heeft dit gebied toch een heel vreemd aanzien. Blijkbaar duurt het meerdere jaren vooraleer het water in deze gebieden zijn biologische balans gevonden heeft. Bij deze plas is dat nog duidelijk niet het geval. Bij het Land van van Bommel is er toch weer een heel ander beeld. Dit jaar is er een tegenstelling tot vorig jaar in de herfst nog flink wat water aanwezig. Wanneer er hier water is blijkt dit een ontzettend grote aantrekkingskracht te hebben op de watervogels want het zit er helemaal vol. 18
Ook reigers blijken hier een goede stek te hebben gezien het aantal dat er zit. Om de ontwikkeling van het terrein wat beter te bekijken moeten de laarzen hun dienst nog maar eens bewijzen. De compartimenten die bij de herinrichting gemaakt zijn blijken nu toch heel goede diensten te doen op plaatsen waar het water niet al te hoog staat. In de compartimenten met een waterhoogte van 0 tot 10 cm blijkt het veenmos zich in een jaar tijd enorm ontwikkelt te hebben en hier lijkt de hoogveenvorming al ingezet te hebben. In het diepere water heeft dit echter geen enkele kans gehad. Of het veenmos nu door de golfslag, de diepte, de vogelmest of door ander oorzaken hier niet aangeslagen is, is niet duidelijk. De gedeelten waar het veenmosgroei goed heeft ingezet, lijkt het gebied eigenlijk goed voor een aantal soorten pantserjuffers. Die blijken het gebied nog niet gevonden te hebben of nog maar slecht te waarderen want er zijn er maar weinig te vinden. Dit geldt overigens voor het gehele gebied voor de najaarssoorten. Omdat de weg over Griendtsveen om wat lang is wordt de weg terug aanvaard. Bij de Zwarte Plakweg is nog een natuurontwikkelingsgebiedje, een weide met een vrij groot ven. Ook hier wordt nog even gekeken of hier wel zeldzamere pantserjuffers zoals de Tangpantserjuffer, de tengere pantserjuffer of de zwervende pantserjuffer te vinden zijn. De teleurstelling is groot nadat de rondgang rond het ven is gemaakt. Er blijken nauwelijks libellen te zitten een dan ook nog alleen maar zeer algemene soorten. Nu dan maar echt terug zonder verdere omwegen. De dam achter de Zwarte Plakweg richting Biologisch Station loopt een stukje door het bos. Hier blijkt dat de zon ook de grotere libellen wakker heeft gekregen. Op het pad jagen namelijk twee blauwe glazenmakers en twee paardenbijters. Vooral de blauwe glazenmakers blijken zich niets van mensen aan te trekken. Tot vlak voor het gezicht patrouilleren ze om dan plotseling weer om te draaien voor een nieuw rondje. Het is fraai om te zien hoe insect na insect uit de lucht geplukt worden en in de vlucht verorbert worden. Na het schouwspel een hele tijd gade geslagen te hebben, gaat het weer verder. Het water voorbij het vaartje dat midden door de Mariapeel loopt, blijkt al een fase verder dan het water met het vuile vlies er op. Het is donker water met als grote tegenstelling de witte stamman van de dode berken. Her en der zijn er pijpenstropollen in geslaagd om weer een groeibasis te vinden.
19
De diepgroene kleur van deze pollen laat zien dat ze uitermate tevreden zijn met hun omgeving. Dit geeft het beeld dat het gebied er over enkele jaren zal uitzien zoals aan de andere zijde van de dam, namelijk open water met hier en daar pijpenstropollen. Voor deze watervlakte is de ontwikkeling dus al wel te zien. Nu rest alleen nog de weg richting parkeerplaats. Links van de weg wordt nog op enkele plaatsen gekeken of de heidesabelsprinkhaan er nog te vinden is. Dit is niet het geval terwijl er vorig jaar nog veel te vinden waren. Zou eind augustus dan al te laat zijn voor deze soort? Teruggekomen bij de auto gaan de gedachten nog eens uit over het gebied. Hoe zal de ontwikkeling verder gaan? Zal er een hogere natuurwaarde terugkomen nadat er initieel eigenlijk veel is ingeleverd. De kansen lijken er te zijn. De vragen die vandaag gerezen zijn, zullen nog wel een paar keer terug komen en dan weer reden zijn om weer eens een wandeling door de Mariapeel te maken. J.-Sl.
20
BIJENHOUDERS MEIJEL 100 JAAR. I.V.N. MEIJEL 25 JAAR Dit is voor onze vereniging een mijlpaal om te vieren. We vieren dit op 29 en 30 augustus. Alle leden worden hiervoor uitgenodigd en zijn van harte welkom. Programma: Zaterdag 29 augustus lezing over de bijenhouders vereniging van Meijel. Henk Willems heeft een serie foto’s en gegevens op een rij gezet in een prachtige presentatie. Hiervoor zullen dus alle leden en oud leden van de bijenhoudervereniging worden uitgenodigd. Zondag 30 augustus, beginnen we ‘s morgens met een brunch voor alle leden. Hierna gaat het gebouw EC Truijenhof open voor alle belangstellenden. Dit doen we in samenwerking met Medelo. Die dag houden ze de jaarlijkse MEDELO-dag. Er zal van alles te beleven en te doen zijn in en rond het gebouw. Tevens zullen we excursies verzorgen van het gebouw naar de bijentuin en weer terug. Binnen zal een gedeelte van de tentoonstelling gaan over 100 jaar bijen houden in Meijel. In de komende weken zal het definitieve programma bij alle leden aan huis komen. Iedereen die lid is van onze vereniging verwachten we dus. Ook al ben je een steunend lid en kom niet vaak. Bestuur I.V.N. Meijel
21
KORSTMOS EEN PLANTJE?
Korstmossen, bladmossen en levermossen worden meestal samen genoemd, maar er zijn duidelijke verschillen. Bladmossen en levermossen zijn eigenlijk miniatuurplantjes met een stengel en blaadjes. Korstmossen bestaan daarentegen uit twee soorten organismen namelijk een alge en een schimmel en is dus eigen-lijk een dubbelwezen en dus geen plant. De schimmel en de alge leven in symbiose, een samenle-vings-vorm waar een wederzijds voordeel bestaat. Wanneer een korst-mos een geschikte voedings-bodem, een suikeroplossing, wordt geboden gaat de schimmel zelfstandig verder groeien. En ook wanneer de alg een geschik-te voedings-bodem krijgt, water met voe-dings-stoffen, gaat de alge verder groeien. Deze samenlevingvorm is een zogenaamde honger-sym-biose. Korstmossen kunnen we vinden op oude stenen (als gele of groene plekken), op daken met asbestplaten of betonpannen, op grond (rendiermos en bekertjesmos) en op de schors (eierdooiermos) van zowel vrijstaande als bomen die in het bos staan. 22
De korstmossen kunnen er uit zien als echte korsten, steeltje, bladvormige structuren en kroes-vormige structuren. In de jaren 60 en 70 waren er in onze streken geen korstmossen meer aanwezig vooral als gevolg van de luchtvervuiling van zwaveldioxide. Dit komt omdat de voedingsstoffen rechtstreeks uit de lucht op worden genomen en dat er dus geen filter tussen zit. Nu de vervuiling met zwaveldioxide steeds verder terug wordt gedrongen blijken ook de korstmossen weer op de bomen, in het bos en op de heide te verschijnen. In Limburg, dat nog steeds al soortenarm geldt, blijken ook weer steeds meer korstmossen op allerlei plaatsen te verschij-nen. Dit blijken wel steeds soorten te zijn die ongevoelig zijn voor ammoniak, dat hier als gevolg van de intensieve veehouderij in de lucht zit. Ammoniak heeft er ook voor gezorgd dat soorten die 20 jaar geleden nog hoofdzakelijk op stenen voorkwamen overge-stapt zijn naar de bomen. Deze stap hebben ze kunnen maken doordat de ammoniak de pH (zuurgraad) van de boom-schors van 4 naar 6 verhoogd is. Ammoniak geeft opgelost in water een basi-sche oplos-sing. Verzuring door ammoniak treed pa op als die in de grond dringt en door bacteriën wordt omgezet in salpe-terzuur. Door naar het aantal korstmossen en de soort te kijken kunnen we dus iets zeggen over hoe het er voor staat met het milieu. De orga-nis-men die gevoelig zijn voor milieuverontreinigingen worden wel milieuindicatoren genoemd. In sommige landen worden korstmosinventarisaties gebruikt als milieu-indicator voor zwaveldioxide. Buiten dat deze organismen milieu-indicatoren zijn, geven ze bomen en stenen een leuker aanzien door hun verschillende groen, grijs- en geeltinten. Ook geven korstmossen sommige insecten een goede schuilplaats op een boomschors. Verder zijn er nog rupsen van vlinders die van korstmossen leven. Dus iets dat best de moeite loont om het eens wat nader te bekijken. J.-Sl.
23
MEERKOET
Bij elk waterbiotoop in Meijel is wel een Meerkoet aan te treffen. Dit is niet alleen in Meijel zo maar overal in Europa en Azie, waar maar een stukje water met enige oevervegetatie is, kan men wel minstens één paartje meerkoeten aantreffen. De grootste overwinteringsgebieden liggen in West-Europa en de Middellandse Zee. In de winter kan men aan het open water van meren (o.a. de Maasplassen), rivieren van Nederland zeer vele meerkoeten aantreffen. Dit zijn vaak vogels die uit het oosten vanEuropa, waar alle wateren dan dichtgevroren zijn, naar ons toe gekomen. Zodra ze omstreeks maart naar hun broedgebieden terugkeren, vormen ze echter geen groepen meer. De vogels vormen dan paren en worden dan zeer prikkelhaar. Ze verdedigen hun nestterritoria dan furieus tegen elke nieuwkomer. Dit kan tot serieuze gevechten komen tussen twee paren die het zelfde water hebben uitgekozen. De grensgevechten brengen dan het typische geluid mee dat in het voorjaar het vaakst te horen is. De roep van de volwassen vogels is een helder kew, een heser krw of een piepend geluid. Ook jonge vogels maken langgerekte piepende geluiden.
24
Het nest wordt door beide oudervogels in de oeverbegroeiing in het water gemaakt. Het is een verzameling van allerlei soorten waterplanten, droge twijgjes en gras. Meestal wordt er een soort oprit gemaakt, waarlangs de vogels vanuit het water naar het nest klimmen. Het mannetje maakt meer nesten voor eigen gebruik. De 5 tot 9 geelgrijze, zwart gespikkelde eieren worden gedurende 21 tot 24 dagen door beide ouders bebroed. Het broeden begint zodra het eerste of tweede ei is gelegd. De neten vallen vaak ten prooi aan kraaien, want bij gevaar verlaat de broedende vogel snel het nest en zwemt het open water op. De zorg voor de jongen wordt gedeeld. De eerst uitgekomen kuikens worden door het mannetje naar het water gebracht, terwijl het wijfje de rest van de eieren blijft uitbroeden of terwijl dit op het tweede legsel zit. De jongen zijn nestvlieders en moeten vanaf het eerste moment voor zich zelf zorgen. Toch zien we vaker dat de jongen ook nog bijgevoerd worden door de ouders of dat de oudervogel laat zien wat eetbaar is. Het voedsel bestaat voornamelijk uit groene delen en zaden van waterplanten. In Oost-Europa beginnen meerkoeten al rond half augustus zich in groepen te verzamelen ter voorbereiding van de herfsttrek naar het zuidwesten, die in oktober-november plaats heeft. In Nederland trekken de Meerkoeten naar grotere open wateren en sluiten zich aan bij de grotere groepen die uit Oost-Europa aankomen. Een grotere groep betekent vooral meer veiligheid voor de individuele vogel omdat meer vogels op gevaar letten. Dit betekent dat iedere afzonderlijke vogel meer tijd kan besteden aan het zoeken van voedsel en het eten ervan. Er is relatief veel voedsel nodig omdat de kwaliteit van de planten die er dan nog groeien minder is dan in de zomer. Volwassen vogels zijn geheel zwart en hebben een witte snavel en een witte voorhoofdsbles. Jonge vogels zijn aan de bovenkant zwartgrijs, terwijl de onderkant en de keel grijswit zijn. De witte bles ontbreekt nog en verschijnt pas in de herfst.
25
De nestkuikens zijn kooizwart met een oranjerode kop en keel. De snavel is aan de basis rood en bij de punt wit met een zwart vlekje. Door de rode papillen aan de basis kunnen ze worden onderscheiden van die van het Waterhoentje, dat er veel op lijkt. De witte streek op de flank van het Waterhoentje is echter meestal een goed onderscheidingskenmerk. Ook de zwembeweging van beide vogelsoorten is anders. De zwembeweging van de Meerkoet is geleidelijker en die van het Waterhoentje is meer schokkerig. Ook de zichtbaarheid van de beide soorten is anders. Meerkoeten zijn beter te observeren. Waterhoentjes leven stiekem vaak aan de rand van het water en zijn daardoor veel moeilijker waar te nemen. Meerkoeten brengen de meeste tijd op het water door; ze liggen dieper dan het waterhoentje. Wanneer ze opvliegen uit het water nemen ze een lange aanloop en “lopen” eerst een eindje op het water. Tijdens het vliegen steken hun poten ver achter hun staart uit en is een witte rand aan de vleugels zichtbaar. Het waterhoentje verheft zich gemakkelijker uit het water en beweegt tijdens het vliegen de hangende poten eerst heen en weer, maar houdt ze later strak onder zich. Beide soorten blijken niet graag te vliegen en zullen eerst trachten om zich al zwemmend in veiligheid te brengen. Als dit niet lukt gaan ze pas vliegen. Omdat je de Meerkoeten weinig ziet vliegen, is het des te verbazender dat deze vogels over duizenden kilometers kunnen trekken.
26
PROGRAMMA 2013 I.V.N. MEIJEL De "KROENEKRAAN" Vertrekpunt alle wandelingen: Truijenhof, Tomveld 2
DATUM
TIJD
GEBIED EXCURSIES
19 juli
08.30 uur Weert / budel
16 Aug.
08.30 uur Strabrechtse Heide
20 Sept
08.30 uur Deurnese Peel
4 Okt.
08.30 uur Herbertusbossen
29/30 Aug.
Jubilea IVN / Imkers Zie pagina 21 EXCURSIES OP MAANDAGAVOND
13 Juli
19.30 uur Banen
10 Aug.
19.30 uur Waterbloem
Wijzigingen voorbehouden, kijk altijd naar het I.V.N. nieuws in " 't Weekbericht voor Meijel " of http://ivn.nl/afdeling/meijel Niet ingeplande maandagavonden Verenigingsavond met een variabele invulling met natuurvaria. 27
SAMENSTELLING BESTUUR Voorzitter
Dhr. G. Hendriks Kennedylaan 9 5768 VL Meijel Tel. 077-4662028
Secretaris
Dhr. J. Slaats Astenseweg 6 5768 PD Meijel Tel. 077-4661249
Penningmeester
Dhr. J. Schaareman van der Steenstraat 30 5768 AK Meijel Tel. 077-4662371
Leden
Dhr. W. Sebastiaan Dopheide 25 5768 GC Meijel Tel. 077-4663042 Dhr. W. Verdonschot Langstraat 9 5768 PP Meijel Tel. 077-4663262 Dhr. F. Hodzelmans Molenstraat 49 5768 EB Meijel
Bankrekening Rabo Bank Meijel NL94 RABO 0133 4349 58 IVN Meijel Contributie per jaar € 16,00 Elk volgend gezinslid € 4,50 28