"de KROENEKRAAN"
VERENIGING VOOR NATUUR- EN MILIEU EDUCATIE JAARGANG : 25
NUMMER : 1 OKTOBER 2015 1
HERFST
2
INHOUD Bosbeheer in de Meijelse Bossen
4—5
Beverplaag dreigt in Limburg
6—7
Savannengedrag van de gele kwikstaart in de Peel
8—9
Samenvatting rapport Rapport ‘Kansen voor Kraanvogel
14 — 15
Vogeltocht in september
16 — 17
Oude pracht terug in de voedselarme vennen
18 — 19
Spiegeldikkopje doet het goed in 2015
20 — 22
Groene knolamaniet de meest giftige paddenstoel
23
Planten op reis
24 — 26
- Programma de “KROENEKRAAN” Meijel
27
- Bestuurs-samenstelling
28
Het I.V.N. Nieuws de "KROENEKRAAN" is een uitgave van het I.V.N. Meijel en verschijnt per kwartaal in een oplage van 80 exemplaren. Kopy voor het JANUARI NUMMER inleveren bij een der redactie leden voor 16 NOVEMBER 2015 Redactie leden: Dhr. J. Slaats Astenseweg 6 5768 PD MEIJEL Tel.077-4661249
Aan dit nummer werkte verder mee: Mart Kessels.
Dhr. J.Hanssen v.d. Steenstraat 8 5768 AK MEIJEL Tel. 077-4661266 3
Bosbeheer in de Meijelse Bossen In de Meijelse bossen, Startebos en Simonshoekse Bos wordt het bosbeheer in de bossen van de gemeente uitgevoerd door de Bosgroep Zuid. Startebos Vorig jaar is in het Startebos groot onderhoud uitgevoerd in de bossen van de gemeente. Hierbij hebben particulieren de kans gekregen om er zich bij aan te sluiten, zodat ook in die bossen de staat van het onderhoud weer op peil kwam en wat nog belangrijker is, de veiligheid van de bossen langs de vele paden die door het gebied lopen. Een flink aantal particulieren heeft besloten zich aan te sluiten bij de werkzaamheden die de gemeente liet uitvoeren. Bij de voorlichting heeft ook het IVN een rol gespeeld want in Truijenhof is de voorlichtingsmorgen voor de particulieren georganiseerd. Nadat het onderhoud was uitgevoerd is er van de wandelaars nogal wat commentaar geleverd omdat de takken en resthout in het bos bleef liggen. Ook waren de paden niet altijd optimaal nadat er met de zware machines overheen was gereden. Er moesten echter een aantal wegen goed opdrogen, met name de weg achter het voetbalveld, voordat deze hersteld konden worden. Dit heeft even geduurd. Momenteel, nu het zomer is, zijn de paden er weer in prima staat. Al het materiaal dat in het bos achter is gebleven zijn nu verscholen achter een groen bladerdek. Als je niet wist dat er gedund was zou je het bijna niet meer zien. Simonshoekse Bossen Ook in de Simonshoekse bossen zijn werkzaamheden uitgevoerd door de Bosgroep Zuid om het opgestelde Bosplan voor dit bos gestalte te geven.
4
Hierbij is veel commentaar gekomen van enkele bewoners van Meijel en met name van bewoners van de Stille Wille. Deze uitten ook hun onvrede over het gebruik van het bos voor motorcross en fietscross en veldrijden. Over al deze zaken is een overleg geweest in Truijenhof tussen bewoners van Meijel de gemeente en Bosgroep Zuid. Hier is de discussie niet gestopt en is verder gegaan tot in de gemeenteraad.
Uit dit overleg is ook werk gekomen voor het IVN. In het najaar van 2015 wordt een gedeelte van de verwijderde dennenbossen ingeplant met loofbomen. Om dit wat sneller te laten gaan wordt waarschijnlijk het bos ingeplant met iets groter plantsoen (term voor plantmateriaal van bomen). Om meer draagvlak te krijgen binnen de bevolking van Meijel is gevraagd aan de mensen die commentaar hadden op het beheer, het IVN, de motorclub en andere potentiële vrijwilligers om te helpen bij het planten. Door het IVN is toegezegd dat we binnen het IVN gaan zoeken naar mensen die mee willen helpen bij het opnieuw beplanten van de bossen. Tegen de tijd dat ze zo ver zijn en het IVN een concrete vraag binnen krijgt, zullen we iedereen gaan vragen.
5
Beverplaag dreigt in Limburg In vijf jaar tijd telt Limburg waarschijnlijk zoveel bevers dat ingrijpen nodig is om het aantal en de overlast beheersbaar te houden. In het uiterste geval komt dan ook afschieten van bevers in beeld. Limburg telt nu naar schatting zo’n 250 bevers. Het dier plant zich in deze provincie zo snel voort dat het aantal over vijf tot zeven jaar verdubbeld is. De provincie Limburg wil daarom samen met betrokken partijen, waaronder ook de waterschappen, afspraken maken om te voorkomen dat het met overlast en schade van de bever uit de hand loopt. In eerste instantie mikt de provincie op preventieve maatregelen zoals afrastering. Het vangen van probleembevers, dieren die voor veel overlast zorgen, geldt als volgende stap. Het eventueel terugdringen van het aantal dieren door afschot ziet de provincie als eindstation. Overlast van bevers bestaat uit vraatschade, omknagen van bomen en de kans op ondergelopen weilanden en akkers door het aanleggen van dammen in beken. De waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas hebben bij de provincie aangedrongen op meer duidelijkheid over het beheersen van de overlast van de bever in de toekomst. Portefeuillehouder Har Frenken van Peel en Maasvallei wil dat de provincie aangeeft welk maximum aantal bevers redelijk is. De waterschappen vinden dat de provincie de kosten voor het voorkomen en bestrijden van overlast volledig moet betalen. Het bovenstaande bericht ging de afgelopen periode het nieuws in. Dit betekent dat de bever momenteel al geen niche dier meer is. Wanneer een bever in een natuurgebied komt, is dit in eerste instantie nauwelijks te zien. Echter wanneer de tijd langer wordt en het aantal groter kan men op veel plaatsen het resultaat wel zien. Afgeknaagde of aangeknaagde bomen zijn de meest visuele dingen. Echter ook de ondergrondse burchten worden soms op een ongewenste manier zichtbaar als er bijvoorbeeld een voertuig die de bermen beheerd er overheen rijdt en dan plotseling een stuk de diepte in verdwijnt. 6
Ook de omgeknaagde bomen kunnen een overlast worden voor ze op een verkeerde plaats vallen. Dit kunnen grote bomen zijn. Populieren met een stamdoorsnede van 60 cm kunnen ze gemakkelijk aan. Ook zijn er plaatsen waar de bevers het water te ondiep vinden. Op deze plaatsen wordt het water opgestuwd. Wanneer dit in een landbouwgebied gebeurd, en ook nog in beken met een waterafvoerende functie, kan dit een ongewenste vernatting opleveren van de omgeving. In natuurgebieden hebben ze een positievere functie. Dit zijn vaak die zaken die in een cultuurlandschap ongewenst zijn. In natuurgebieden, welk vaak verdroogde gebieden zijn, zorgt een bever met dammenbouw voor vernatting. Doordat er bomen verdwijnen, kunnen er meer water- en oeverplanten groeien, die in de zomer weer het voedsel zijn voor bevers. De open natte plekken hebben vaak een veel grotere biodiversiteit dan een beek in een dicht bos. Voor de natuur leveren bevers dus grotere biodiversiteit op. Een beverplaag zegt vaak meer over het gebied waarin de bevers leven. Een “plaag” is daarom waarschijnlijk het eerst aan de orde in het cultuurgebied waar alles goed afgestemd is. De waterstanden, de begroeiing enz.. Wanneer een dier zich met de zaken gaat bemoeien wordt het dan lastig. Dat bevers lastig zijn hoeft nog niet direct te betekenen dat dit ook gelijk een plaag is. Dat bevers momenteel soms lastig zijn, overlast geven en tot extra kosten leiden is duidelijk. Ieder beverpaar krijgt elk jaar twee jongen, dus de aantallen groeien. In onze omgeving leidt dit niet tot meer bevers in een gebied omdat de bevers uit de bestaande territoria worden weggejaagd als ze ouder zijn dan twee jaar. Bij ons in de omgeving zijn er nog veel waterbiotopen waar geen bever zit. Er is dus nog plaats en vooral richting Noord-Brabant in het stroomgebied van de Aa. 7
Savannengedrag van de gele kwikstaart in de Peel In de Groote Peel kunnen we in de herfst een vogelgedrag zien dat enkele maanden later met dezelfde vogel ook in Afrika te zien is. Deze vogel maakt bij het voedsel zoeken gebruik van andere diersoorten. In de peel is de andere diersoort de koe. De vogel waar het hier om gaat is de gele kwikstaart. De gele kwik was vroeger in het (toen nog vochtige) weidegebied een veel voorkomende vogel in het Peelgebied. De laatste tientallen jaren is de gele kwik een behoorlijk stuk zeldzamer geworden, al lijkt het de laatste jaren weer wat beter te gaan. De gele kwik lijkt een vochtig biotoop nodig te hebben, al schijnt het biotoop langzaam te veranderen van het kleinschalig weidegebied naar het grootschalige landbouwgebied. De gebieden in Nederland met intensieve weiden en veel maïs op de velden worden gemeden evenals de droge natuurterreinen. De gele kwikstaart vertrekt van half augustus tot begin september uit Nederland. Hij is dan in die periode in de peel te vinden waar hij nog extra voedsel probeert te bemachtigen om de lange tocht naar Afrika weer tot een goed einde te brengen. In die periode kan je dan ook het gedrag waarnemen hoe deze vogel in Afrika aan de kost komt, alleen in plaats van Afrikaanse dieren gebruikt de kwik hier de koeien om de insecten op te jagen. Wanneer de koeien zich verplaatsen blijken veel insecten de wijk te nemen en hun beschutting even prijs te geven. Aan het drukke gedrag van de tientallen vogels die rondom een groep koeien heen zit, blijkt dat deze manier van jagen een redelijk goed succes heeft. De gele kwikstaarten gebruiken dan de benedenetage terwijl de zwaluwen de bovenetage gebruiken. 8
Deze manier van jagen kan in de Grote Peel nog niet zo lang toegepast worden want nog een jaar of vijfentwintig geleden was een groot deel van de peel een vergrast gebied. Het beheer met begrazing door paarden en/of koeien heeft hierin in de periode hierna veel verandering gebracht. De structuur van de begroeiing is gedurende de laatste jaren sterk veranderd. Van een grasgebied is veel van het gebied veranderd in een open heidelandschap met af en toe een pol van pijpenstrootje. Hierdoor warmt het gebied in de zomer snel op en wordt het veel aantrekkelijker voor insecten. Alhoewel de voedselarmoede van het gebied ook hier wel een rem op zit. Voordeel is dat begin september nog een gedeelte van de heide bloeit en er dus veel nectar beschikbaar is. Dit lokt toch nog enige insecten aan. Dat dit meer vogels weten dan de gele kwikstaart is de laatste jaren duidelijk geworden. In de zomer blijkt het aantal gorzen, roodborsttapuiten en piepers toegenomen te zijn. In de trekperiode zijn er nu tapuiten en paapjes te vinden. Ook watersnippen blijken dit terrein af en toe als slaapplaats te verkiezen. Na half september wordt de kans om een gele kwikstaart te zien snel af. Alle noordelijker wonende gele kwikken zijn dan doorgetrokken naar het zuiden. We moeten dan weer tot april van het volgend jaar wachten om deze prachtige vogel te bewonderen. 9
LIFE+ projecten Momenteel lopen zowel in de Mariapeel als in de Groote Peel LIFE+ projecten. Bij deze projecten wordt getracht de hoogveenvorming in deze gebieden te bevorderen. Dit gebeurd met behulp van een flinke Europese subsidie.
Mariapeel Het LIFE+ project in de Mariapeel heeft flinke vertraging opgelopen door onenigheid over het project met de bewoners in de omgeving. Hier zijn een aantal discussiepunten opgedoken waar het dan vooral gaat om: het behoud van oude cultuurwaarden in het gebied het behoud van de bossen (bomen) in het gebied de gevolgen van vernatting voor de omgeving Behoud van cultuurwaarden In het gebied liggen veel (tot 165 jaar) oude cultuurwaarden. Dit zijn veelal afwateringssloten en oude vaarten uit het drietandsysteem. Met het drietandsysteem is de Mariapeel en de Deurnese Peel ontveend. Dit systeem is gebruikt omdat dit het aantal bruggen die in het gebied gemaakt moesten worden geminimaliseerd werd. Voor de hoogveenontwikkeling kunnen deze vaarten een probleem zijn omdat de vaarten dwars door het gebied heen gegraven zijn. Dit betekent door hoogten en laagten. Hierdoor kan het regenwater dat valt in een hoog gebied zich gemakkelijk verplaatsen naar lager gelegen gebied. Dit heeft dus gevolgen voor de grondwaterstand die in het hoge gebied ingesteld kan worden. Om deze reden was voorzien dat de oude vaarten gedempt zouden worden en daardoor in het landschap niet meer zichtbaar zouden zijn. Om een compromis te vinden is in de nieuwe plannen opgenomen dat er dwarsdammen in de vaarten komen. Op deze wijze kan de waterstand in verschillende compartimenten de grondwaterstand op een verschillend niveau gehandhaafd worden. 10
Behoud van bossen in het gebied Bossen (bomen) verdampen water als ze blad dragen. Veel bossen dragen dus bij aan waterverlies via de lucht uit het gebied. Dit water wordt dus onttrokken aan het grondwater dat via regenwater in het gebied moet komen. Een andere overweging om het aantal bomen te reduceren was dat in een hoogveengebied van nature geen bossen voorkomen. Nog 200 jaar geleden was de gehele peel vrijwel boomloos.
11
De bewoners in de omgeving blijken een kaal open landschap niet te waarderen en willen een grootdeel van deze z.g. oerbossen te willen handhaven. Ook hier is een compromis gesloten. Als compromis is besloten dat er veel minder bos weggehaald wordt dan in de oorspronkelijke plannen was opgenomen. Omdat op een aantal plaatsen het waterniveau flink kan stijgen, kan het zijn dat er een aantal bomen later toch dood zullen gaan ten gevolge van de vernatting. De gevolgen van de vernatting Bewoners in de omgeving zijn bang voor de gevolgen van vernatting in de omgeving. Hier zijn twee punten die belangrijk zijn, namelijk de vraag of het grondwater ook stijgt onder de woningen en de gevolgen ervan en dat door de vernatting de overlast door muggen in de zomer groter zal worden. Voor het eerste probleem zijn er modellen van het waterschap die dit ontkrachten. Echter de angst blijft. Voor het tweede probleem is Alterra Wageningen UR door de provincie en gemeente gevraagd om dit onderzoek uit te voeren. Doel van het onderzoek is om duidelijkheid te krijgen over: 1) welke stekende insecten de ervaren overlast veroorzaken en waar ze vandaan komen; 2) of de maatregelen voor de Mariapeel een aantoonbaar effect hebben op de toenamen van stekende insecten; 3) wat de effecten zijn van het kanalenstelsel, (huiskavel)slootjes en overige habitatten in en rondom de bebouwing
12
Groote Peel Het LIFE+ in de Groote Peel is nog niet zover. De planningsfase voor de Groote Peel loopt momenteel nog en is grotendeeels afgesloten. In september 2015 is de voorlichting en de discussie met de omgeving gestart. Als alles goed gaat worden de werkzaamheden in 2016 gestart. Ook hier zijn een groot gedeelte van de werkzaamheden er op gericht om de hoogveenontwikkeling betere kansen te geven. Hiervoor moet de grondwaterstand stijgen. Omdat er in de Groote Peel vrij grote hoogteverschillen zijn op korte afstand, zullen er om de grondwater lokaal te laten stijgen meer compartimenten in de Groote Peel aangebracht moeten worden. Dit betekent dat er bestaande sloten en vaarten gedicht moeten worden en dat er dammen bij gemaakt moeten worden om het wegvloeien van regenwater te voorkomen. Een andere grote maatregel is het verplaatsen van de Eeuwelsche Loop die midden door de Groote Peel loopt naar de N279. De Eeuwelsche Loop blijkt ontwaterend te werken voor sommige gedeelten van de Groote Peel. Dit is niet alleen ontwaterend voor de hoge delen maar ook voor de lagere delen die ten oosten van de beek liggen. Het water dat van nature van de hoger naar de lager gelegen gebieden zou lopen komt er nu niet aan omdat dit via de beek afgevoerd wordt naar de Maas. De plannen zijn op het moment nog niet concreet en zijn toegelicht op de voorlichtingsbijeenkomst afgelopen 10 september in Heusden. De discussie met de omgeving zal waarschijnlijk niet zo groot worden als in de Mariapeel omdat de bebouwing en het natuurgebied minder nauw met elkaar verbonden zijn. Echter ook hier kunnen mogelijk nog verrassingen komen. De komende jaren zullen dus grote en minder grote werkzaamheden in deze natuurgebieden plaatsvinden die gevolgen zullen hebben voor de gebieden zelf en voor de omgeving. Hoe de werkzaamheden voor de hoogveenontwikkeling, de flora en de fauna van het gebied, zullen we de volgende jaren moeten volgen,
13
Samenvatting rapport Rapport ‘Kansen voor Kraanvogel als broedvogel in de Deurnsche Peel en Mariapeel Onderstaande tekst is de samenvatting uit het Rapport ‘Kansen voor Kraanvogel als broedvogel in de Deurnsche Peel en Mariapeel. Het rapport is te vinden op de volgende website. http://www.peelvenen-in-uitvoering.nl/Nieuws.htm Sinds 2001 is de kraanvogel broedvogel in Nederland. Het Fochteloërveen is een belangrijk kerngebied voor de broedpopulatie in Nederland. In 2014 zijn er 14 territoria geteld in Friesland, Drenthe, Overijssel en voor het eerst territoria in Noord-Brabant. Tussen Eindhoven en Venlo liggen de Strabrechtse Heide, de Groote Peel, de Deurnsche Peel en Mariapeel. De regio is voor trekkende kraanvogels de hotspot van Nederland. In deze gebieden is de kraanvogel aangewezen als kwalificerende niet-broedvogel Natura 2000. Eén van de kernopgaven is herstel van grote veengebieden met voldoende rust, onder ander voor deze bijzondere vogel. De Deurnsche Peel is de laatste jaren het belangrijkste gebied in Nederland voor pleisterende kraanvogels tijdens de trek. Staatsbosbeheer wil graag weten wat de kansen zijn voor de kraanvogel als broedvogel in de Deurnsche Peel en Mariapeel. De totale oppervlakte is 2.736 ha. In de Deurnsche Peel en Mariapeel wordt momenteel gewerkt aan hoogveenherstel met het project Life+ Peelvenen, dat tussen 2012 en 2018 wordt uitgevoerd. Na de herinrichting en vernatting is de kans groot dat er kraanvogels gaan broeden. Lang kan het niet meer duren, nu de eerste territoriale paren zich “gevestigd” hebben in Noord-Brabant in 2014. 14
De Deurnsche Peel is het meest geschikt voor kraanvogels omdat hier minder paden lopen dan in de Mariapeel. Ook Grauwveen wordt na de herinrichting een interessant gebied voor kraanvogels. Een nadeel is dat alle mogelijke broedplaatsen van kraanvogels, met geschikt kuikenfoerageergebied worden doorkruist met paden. Daarom wordt geadviseerd om twee primaire rustgebieden aan te wijzen zonder wandel- en fietspaden. Het kerngebied van de Deurnsche Peel en Grauwveen zijn hiervoor het meest geschikt na de inrichting. De kans op vestiging van broedparen kraanvogels wordt dan een stuk groter. Deze primaire rustgebieden versterken ook de kwaliteit van de pleisterplaats in de trektijd en dat is één van de kernopgaven van Natura 2000. Opslag van struiken en bomen in hoogveen is niet altijd negatief en soms zelfs gewenst. Langs wandel- en fietspaden is een strook van enkele tientallen meters opslag geschikt omdat het de verstoringafstand kleiner maakt. Broedplaatsen in het hoogveen kunnen worden open gekapt. Tussen de broed- en foerageerplaats kan opslag worden gekapt zodat er corridors ontstaan. Na het opzetten van het waterpeil neemt het aandeel bomen af. Momenteel is lastig in te schatten hoeveel opslag er verdwijnt door de vernatting, omdat het afhankelijk is van meerdere factoren. Daarom wordt voorgesteld om in 2016 te bepalen waar aanvullend moet worden gekapt voor de kraanvogel. Na het dempen van de Soeloop staan stukken grasland tussen Deurnsche Peel en Helenavaart onder water en zijn geschikt geworden als kuikenfoerageergebied. Door het grasland, de kade en een stuk hoogveen in te rasteren, met zeer extensieve begrazing, wordt inloop van publiek voorkomen. Met voldoende water wordt ook Grauwveen een interessant gebied. De lage delen in het bos worden na de vernatting mogelijk geschikt als broed- en opgroeigebied voor een paar kraanvogels. De strook met ruigtekruiden die er nu staat op de akker kan worden gespaard en is een referentie hoe het er moet gaan uitzien. De natte delen op de akker groeien dicht met pitrus met enkele wilgen en worden geschikt als broedplaats als het water er hoog genoeg staat.
15
Vogeltocht in september De weg is weer eens een keer richting Groote Peel gegaan om iets van de vogelwereld te zien. Het is die morgen zonnig en het is ideaal voor het bekijken van vogels door het goede licht. Schijnbaar werkt het weer ook op de insecten want veel vogels zijn druk bezig met het bijeen scharrelen van het dagelijks kostje. De mezen trekken nu al met grotere groepen boven door de bomen. Bij de mezen zijn er de bescheiden kuifmezen, die met hun zachte trillers boven door de dennenbomen naar kleine insecten zoeken, en de met meer herrie door de bossen trekkende staartmezen, die iedereen lijken uit te schelden. Vanuit de bossen aan de randen kom ik op de vlakte in de peel. Op de vennen blijkt deze dag niets loos. Dit in tegenstelling met de jaren waar het water lager stond en er steltlopertjes konden foerageren. In enkele berken langs de weg is er dan toch vogelleven. Boven in de top zit een roodborsttapuit zo lijkt het. Echter nadat ik nog eens goed gekeken heb, blijkt dat het vogeltje twee witte strepen heeft, en dus een paapje is. Het blijkt geen enkeling maar een hele groep waar overigens ook roodborsttapuiten zitten. Dus de vogeltrek is al op gang gekomen. Dit was ook weldra te zien in de lucht. In de lucht waren regelmatig buizerds te zien die langzaam omhoog cirkelden totdat ze nog maar een heel klein puntje waren, waarna ze in een daalvlucht snel naar het zuiden verdwenen. De snelle daalvlucht is waarschijnlijk ook de verklaring waarom dat er steeds weer nieuwe buizerds schijnen op te duiken uit het niets. Ook blijft steeds de vraag of een buizerd ook wel een buizerd is want omstreeks deze tijd zijn ook de wespendieven op trek en deze lijken vrij sterk op de buizerd. Het is dus steeds opletten op de kleinere kop, het bandenpatroon in de staart en de houding van de vleugels. Ondanks die kennis is het lang niet altijd duidelijk. 16
Dan verschijnt er toch plotseling iets anders aan de lucht. Een bruine vogel met een lichte kop en een donkere oogstreep en een donkere onderzijde. De vleugels worden in een licht V-vorm gehouden. Dit is onmiskenbaar een bruine kiekendief. Ook deze vogel klimt langzaam naar grote hoogte. Ook trek? De wandeling gaat verder langs diverse vennen. In de vennen liggen veel wilde eenden. De steeds weer aanwezige bonte boereneenden geven weer een opvallende toon in deze bruine pasteltinten wereld. In de randen van de vennen blijken ook nog slobeenden en wintertalingen te zitten. In een van de vennen blijken toch nog steltlopertjes te zitten. De oranje poten en de halflange oranje snavel laat zien dat we hier met twee tureluurs te maken hebben. Het midden van de peel is nu wel gezien en het gaat verder weer naar de rand van de peel. Bijna aan de rand van de peel hoor ik een keer het gekrijs van boomvalken in de lucht. Een hele familie boomvalken blijkt zich druk te maken om een overvliegende buizerd die met zachte druk uit het gebied wordt weggejaagd waarin de familie waarschijnlijk gewoond heeft. De tocht gaat verder en komt bij een zandbult met veel konijnenpijpen. Door de begrazing die hier uitgevoerd wordt is er vrij weinig begroeiing. Plotseling vliegt er een vogel weg met een opvallend witte vorm op de staart die daardoor uitziet als een omgekeerde T. Een tapuit. Om hem nog eens goed te kunnen bekijken blijf ik een tijdje rustig op een plaats zitten. Het blijkt dat deze tapuit niet alleen was maar dat er meer vogels op deze plaats aan het foerageren waren. Deze plaats blijkt een grote aantrekkingskracht te bezitten op tapuiten want in het voorjaar kun je ze ook altijd op de plek bewonderen. De zon is zijn hoogste punt al een tijdje voorbij als het weer langzaam richting huiswaarts gaat. Buiten de peel in het maisoerwoud blijkt niet meer veel vogelleven zichtbaar te zijn. Alleen een torenvalkje vliegt nog boven de weide op zoek naar een of ander muisje. De dag is weer goed geweest en de zin van het vogel kijken gaat langzaam over in de zin in een goede kop koffie. Thuis gekomen is de laatste wens ook zo vervuld en wordt genoten met nog enkele beelden in het geheugen die deze dag opgedaan zijn. 17
Oude pracht terug in de voedselarme vennen Nog zo'n honderd jaar geleden was het land van Weert een eldorado voor bijzondere planten. Dit kwam doordat het gebied op een waterscheiding lag waardoor vele eeuwen lang de aanwezige mineralen zijn afgevoerd naar de ondergrond en naar de beekdalen. Dit betekent dat de grond steeds voedselarmer werd en dat alleen de specialisten konden overleven. In het licht golvende terrein boven op de waterscheiding zaten veel laagten waarin zich water kon verzamelen dat door een slechte afwatering niet weg kon. Hierdoor waren er in de omgeving van Meijel honderden kleinere en grotere vennen aanwezig. Wat hierin aan planten stond valt alleen nog maar te raden. Echter kijkend naar de oude vennen in de streek valt hier toch nog wel wat van te zeggen. We moeten dan naar bijvoorbeeld het Beuven op de strabrechtse heide kijken of naar de banen in Nederweert. Dit zijn vennen waar de verrijkte laag van de venbodem is afgehaald. Enkele begeleidende planten waren moerashertshooi, oeverkruid, pilvaren, drijvende waterweegbree, vlottende bies en ondergedoken moerasscherm. Dat we deze planten in Meijel en omgeving gehad hebben is op te maken uit het feit dat direct na het opknappen van verschillende voedselarme vennen weer het moerashertshooi te vinden is aan de oevers van deze vennen. Moerashertshooi groeit alleen op plaatsen die arm zijn aan chloride, carbonaat (weinig calcium) en fosfaat). Deze vennen worden niet alleen gevoed door regenwater maar bovendien ook nog door (lokale) kwel. Kwel is water dat uit de ondergrond naar boven komt. Het bijzondere van kwelwater is dat dit tijdens de verplaatsing door de ondergrond mineralen heeft opgenomen die plaatselijk in de grond aanwezig zijn. Dit betekent dat er nog meer bijzondere plaatsen in dit ven aanwezig zullen zijn omdat er verschillende voedingsmilieus aanwezig zijn. Moerashertshooi is een kleine grijsachtige plant die overblijft, hetgeen wil zeggen dat een plant langer dan een of twee jaar kan leven. Het grijsachtige komt doordat de bladeren bezet zijn met talloze kleine viltige haartjes. De plant heeft een kruipende stengel die op plaatsen waar deze op de grond komt bij de aanzetplaatsen voor de bladeren 18
. De bladeren lijken wel iets op die van zijn familieleden het Sint Janskruid. De bloemen zijn heel wat bescheidener dan die van de voorgenoemde soorten maar hebben de zelfde opbouw en ze zijn ook geel. De bloemen gaan pas open op een warme zomermiddag, waardoor de plant niet altijd opvalt bij een terreinbezoek. De plant is te vinden op plaatsen langs de oever die soms onder water komen te staan en later weer droogvallen. Valt een oever gedurende langere tijd droog kan deze plant snel grote oppervlakken innemen en dan veelvuldig aanwezig zijn. De grond mag dan echter niet uitdrogen. Dat we deze voor Nederland zeldzame plant bij ons in de omgeving nog vinden is dus een gevolg van opknapwerken aan bestaande vennen of door de creatie van nieuwe natuur. Voor de oude herstelde vennen betekent dit waarschijnlijk dat het zaad van deze plant vele jaren, mogelijk wel 25 jaar, kan overleven zonder aan kiemkracht in te boeten. Dat de plant zich uit een zaadvoorraad voortplant, kunnen we mogelijk afleiden uit het feit dat de plant direct na het bewerken van oude vennen aanwezig is en niet direct bij nieuwe vennen die in potentie best geschikt zouden kunnen zijn. Echter ook bij deze vennen zien we deze plant na verloop van tijd verschijnen. Er moet dus ook nog een transport zijn van zaden tussen de verschillende natuurgebieden. Enkele voorbeelden van nieuwe geschikte plaatsen zijn de vennen in de Kwakvors en in het Molentje. In de Kwakvors groeit deze plant zeer uitbundig. In het Molentje is dit voorlopig nog bescheiden, maar momenteel worden er elk jaar nog meer planten gevonden. Andere meer kwetsbare planten blijken zich niet zo snel te verspreiden. Blijkbaar wordt aan de eisen van deze planten niet voldaan. Waarschijnlijk is dit het gevolge van de hoge stikstofdepositie die er nog steeds is in de omgeving van Meijel. Hier lijkt voorlopig ook nog geen einde te komen zodat we voor de komst van de echt zeldzame planten de verwachting niet te groot mogen maken.
19
Spiegeldikkopje doet het goed in 2015 Het Spiegeldikkopje is een vlinder die op de rode lijst staat. In Nederland komt het Spiegeldikkopje alleen nog maar voor in een behoorlijke populatie in Zuidoost-Nederland en dan met name in het Weerterbos en in het Peelgebied. De laatste jaren waren de ontwikkelingen van deze soort niet goed of zelfs slecht te noemen. De aantallen bleken na 2003 dramatisch verminderd te zijn. In bijgevoegde grafiek is dit duidelijk te zien dat het aantal waarnemingen per jaar duidelijk afgenomen is na een topjaar in 2003.
Omdat het Spiegeldikkopje maar een genera-tie per jaar op de been brengt, kan een populatie niet snel groeien. Het spiegeldikkopje wordt meestal aangetroffen aan de randen van struweel waar er een ruigte is. Het vlindertje valt niet zo heel gemakkelijk op. Echter wanneer het Spiegeldikkopje vliegt, valt het vooral op door zijn huppe-lende vlucht vlak over de begroeiing. Voor het Spiegeldikkopje van een rups een vlinder wordt, is er een bijna een jaar nodig.
20
Het begint uiteraard met een eitje dat door de vlinder gelegd wordt. Het eitje moet worden gelegd op de voedselplanten namelijk het pijpenstrootje of het hennengras. De gehele Groote Peel staat vol met Pijpenstro. Toch legt de vlinder niet op iedere pol Pijpenstro zijn ei. Bij de selectie van de voedselplant is de Spiegeldikkop selectief. De vlindertjes vliegen pas in juli en augustus. Dit betekent dat de rups pas laat kan beginnen te groei-en. Daarbij komt dan ook nog dat de voedselplant ook nog vrij taai is en voedsel-arm is. Hierdoor kan de rups niet in het jaar dat het eitje gelegd is zijn cyclus tot pop vervolmaken, waardoor de rups moet overwinte-ren. De overwinte-rende rupsen zijn wel al vrij groot en overwinte-ren in een bij elkaar gesponnen blad op zo'n 20 tot 50 cm boven de grond. Na de winter gaan de rupsen weer vreten wanneer het Pijpenstootje het rijkste is aan eiwit-ten namelijk in de voorzomer. Dit is met de klimaatopwarming een risico omdat de rups te vroeg actief kan worden. Wordt een rups te vroeg actief, bestaat het risico dat de rups bij een late nachtvorst nog bevriest. Verder kan het zijn dat de voedselplant nog niet zo ver is en dan moet de rups nog honger leiden totdat de voedselplant zo ver is dat deze voldoende voedzaam voedsel oplevert. Pas in juni-juli zijn de rupsen zover dat ze zich kunnen gaan verpoppen. De tijd in de pop is voor deze vlinder vrij kort namelijk 4 á 5 dagen. Hierna komt er een vlinder uit die op zoek moet gaan naar een part-ner. Ook het vinden van een partner wordt een probleem als de dichtheid sterk af is genomen, zoals dit de laatste jaren het geval is. Wanneer er in de Groote Peel 150 vlinders vliegen betekent dit 1 vlinder per 10 hectare. Zijn het er 1500 dan is het 1 per hectare. Naarmate het aantal vlinders afneemt wordt het voor de mannetjes en de vrouwtjes het moeilijker om elkaar ergens in het gebied tegen te komen. Wanneer dit dan tocht gelukt is kunnen er weer eitjes gelegd worden en kan de cyclus opnieuw beginnen. De Spiegeldikkopjes zijn met 60 eieren, die ze maximaal kunnen leggen, maar zeer bescheiden eileg-gers. Uit het voorgaande blijkt dat het leven van een Spie-gel-dikkopje vol gevaren is. Zoals al eerder is verteld is het gevaarlijk voor een vlinder om als rups te overwinteren. In een strenge winter kan de rups bevriezen, in een warme of natte winter kan de rups door schimmel aangetast worden. Omdat maar kleine aantallen eieren gelegd worden, kan zo soms de hele productie van paren vernietigd worden.
21
De Spiegeldikkop is zeer honkvast en nieuwe gebieden worden dus niet of nauwelijks gezocht. Daarbij komt dat er nog maar weinig gebieden zijn waar Pijpestro of Hennegras groeit.
Verspreiding Spiegeldikkoje in Nederland. (Bron Waarneming.nl)
Soms blijken de omstandigheden ook weer een aantal jaren achter elkaar gunstig, zodat de populatie ook weer een gezonde grootte kan bereiken. Blijkbaar hebben de laatste jaren een aantal factoren die voor het Spiegeldikkopje belangrijk zijn weer meegezeten in de peelgebieden. In het Weerterbos waar ook een populatie aanwezig is, is deze trend niet gezien. Het gevolg is dat het Spiegeldikkopje in de peelgebieden weer een gezonde populatie heeft opgebouwd. De angsten dat door negatieve factoren die jarenlang hebben aanhouden, dat dit prachtige vlindertje uit het peelgebied zou kunnen verdwijnen is weer even de kop ingedrukt.
22
Groene knolamaniet de meest giftige paddenstoel De "eer" van de meest giftige paddenstoel komt in Nederland waarschijnlijk toe aan de groene knolamaniet. Dit is een soort uit de familie waar ook de alom bekende Vliegenzwam een plaatsje heeft. Een vergiftiging door de groene knolamaniet wordt gekenmerkt door de aantasting van lever en nieren 6 tot 24 uur nadat de paddenstoel gegeten is. De lange periode voordat de vergiftiging zichtbaar wordt is kenmerkend voor het gif (phalloidine) van deze paddenstoel, en een juiste diagnose schijnt moeilijk te zijn. Het volgende stadium van vergiftiging is een vrij lang periode, soms wel enkele dagen, van braken, diarree en hevige pijn in het onderlijf. Dit kan vervolgens enkele dagen aanhouden. Na deze periode komt er een tijd dat het weer beter lijkt te gaan en knapt het slachtoffer weer op. Enkele dagen daarna overlijdt het slachtoffer doordat nier- en leverfuncties het begeven. Voor de vergiftiging blijken amatoxinen (naam van paddenstoel Amanita phalloides) verantwoordelijk voor de dodelijke afloop van de vergiftiging. Dit gif verhindert de aanmaak van eiwitten in de levercel en daardoor sterft er steeds meer weefsel. Ook wanneer deze stoffen in de nieren komen gebeurt er hetzelfde. De stoffen worden niet uitgescheiden via de urine maar steeds in de bloedbaan teruggebracht. Hierdoor veroorzaken ze steeds meer schade. Aan deze vergiftiging sterf 50 tot 90 % van de slachtoffers. De kleverige knolamaniet veroorzaakt ook dezelfde verschijnselen als de groene knolamaniet. Het blijft dus oppassen met het eten van paddenstoelen als U niet zeker bent van de soort. In Zuid-Nederland komt deze vergiftiging niet veel voor enerzijds doordat er niet veel mensen zijn die in bos paddenstoelen verzamelen en anderzijds omdat de Groen knolamaniet zeker geen gewone soort is. Dit maakt samen dat ook artsen in Nederland wel problemen hebben met het herkennen van deze vergiftiging. Wanneer de artsen de vergiftiging wel herkennen staan ze nog met de rug tegen de muur omdat er geen tegengif voor deze vergiftiging is. 23
Planten op reis Er was eens een tijd dat de ijskap, die over Noord Europa lag, reikte tot bijna in Nederland. De laatste keer dat dit het geval was zo'n 13.000 tot 10.000 jaar geleden. Het klimaat dat hier toen heerste was een pool- of toendraklimaat. In een pool- of toendrakli-maat kunnen niet zoveel planten gedijen als er nu in Nederland groeien. Dus veel planten zijn pas gekomen nadat het ijs in Nederland verdwenen was. Maar waar zijn deze planten nu vandaan gekomen? Zijn er misschien nog planten naar ons onder-weg? Omdat planten in Europa zich hebben moeten terug-trekken in een warmer klimaat, zijn veel planten terecht gekomen tegen of zuidelijk van de grote bergketens die in het zuiden van Europa in een keten liggen namelijk: Pyreneeën, Alpen en de gebergtereeksen in het zuiden van Rusland. Dus in grote lijnen zijn hiermee ook de plantenroutes geschetst die planten moesten nemen om weer terug in Nederland te komen. Langs de kusten van Europa kwamen de Atlantische planten naar Nederland. Veel Atlantische planten (dopheide, gagel) hebben als kenmerk dat ze een voch-tig klimaat en een getemperde temperatuur nodig hebben. Om deze reden konden deze planten niet over het continent waar het in de winter vriest en 's zomers droog en warm is. Ook langs de kust en vanuit het zuiden door het Rhone- en het Reindal komt een groep planten. De kusten en rivierdalen hebben meestal een veel milder klimaat dan de omgeving waar ze in liggen. Hierdoor kunnen via deze wegen planten doordringen die een groot be-hoefte hebben aan warmte of niet goed vorstbe-stendig zijn (zeewinde, vogelpootklaver, onderaardse klaver). Deze planten zijn de mediterrane planten. Nog een weg die veel planten gekozen hebben is de weg over het vaste land van Europa. Dit zijn meestal winterharde plan-ten (wintereik, beuk) die een strenge winter kunnen overleven en tegen een warm klimaat kunnen met een zomers een droogteperio-de. Dit zijn de continentale planten. Waar nieuwe planten komen omdat het klimaat gunstiger is voor deze planten, moet ook plek gemaakt worden door planten die er al waren in het koude klimaat. Deze planten kunnen we bij ons nog steeds aantreffen. 24
Ze gelden als een relict van de ijstijd en worden de boreale planten genoemd. Niet alleen het klimaat heeft een belangrijke rol gespeeld maar ook de mens heeft er voor gezorgd dat veel planten op reis zijn gegaan. De mens is al enkele duizenden jaren begon-nen om de natuur rigoureus naar zijn hand te zetten. Hij heeft bossen omgezet in akkerland. Dit had tot gevolg dat er overal steppeachtige omstandigheden ontstonden. Hierdoor konden veel steppeplanten uit Zuid- en West-Europa over het continent naar ons toe komen. Een ander gevolg van de akkerbouw was dat men akkerbouwproducten ging transporteren. Omdat de zaadschoning nog niet op het peil was waar het nu op is konden veel planten zich als zaad tussen de akkerproducten zich over heel Europa verspreiden. Deze weg blijkt nog steeds, ondanks de zeer goede zaadschoning, te werken. Tot de zestiende eeuw kwamen er hoofdzakelijk Europese planten naar Nederland. Toen de mens ook naar andere continenten begon te reizen en goederen begon te importeren, bleken er ook verstekelingen tussen te zitten in de vorm van plantenzaden. Het gevolg is dat bij ons veel Noord Amerikaanse (teunisbloem, knopkruid), Chinese (moerbijboom) en Afrikaanse (bezemkruiskruid) planten aan de flora zijn toegevoegd. Het einde van de grote plantenverplaatsing is nog niet ten einde, maar blijft een uiterst dynamische gebeuren. Een gemid-delde stijging van een graad van de temperatuur in ons land zou al een heel nieuwe stroom op gang brengen. We zullen dus steeds te maken krijgen met nieuwe plan-ten die onderweg zijn naar een voor hun nieuwe geschikte standplaats. Op een mense-lij-ke tijdschaal gaan deze processen erg langzaam maar op een geolo-gische tijdschaal verlopen deze processen erg snel. Een mooie folder over dit thema is te vinden op internet:
http://www.tuinbouw.nl/sites/default/files/13724%20Brochure% 20Inheemse%20en%20uitheemse%20soorten%20okt11.pdf In deze folder staan als voorbeelden van invasieve en/of schadelijke plantenexoten in Nederland genoemd: 25
Wetenschappelijke naam Ambrosia artemisiifolia Aster novi-belgii Amelanchier lamarckii Aronia melanocarpa Buddleja davidii Cyperus esculentus Fallopia japonica Galinsoga quadriradiata Galinsoga parviflora Helianthus tuberosus Heracleum mantegazzianum Impatiens glandulifera Phytolacca americana Prunus serotina Quercus rubra Rhododendron ponticum Robinia pseudoacacia Rosa rugosa Rimpelroos Senecio inaequidens Solidago canadensis Solidago gigantea
Nederlandse naam Alsemambrosia Nieuw-Nederlandse aster Noord Amerikaanse krentenboompje Appelbes Vlinderstruik Knolcyperus Japanse duizendknoop Harig knopkruik Kaal knopkruid Aardpeer Reuzenbereklauw Reuzenbalsemien Westerse karmozijnbes Amerikaanse vogelkers; Bospest Amerikaanse eik Pontische rododendron Valse acacia Bottelroos Bezemkruiskruid Canadese guldenroede Late guldenroede
Dit is een lijst die ver van compleet is, maar als je hem door leest, zullen er best een paar soorten zijn die je herkent.
Aardpeer oogsten
26
PROGRAMMA 2015 I.V.N. MEIJEL De "KROENEKRAAN" Vertrekpunt alle wandelingen: Truijenhof, Tomveld 2
DATUM
TIJD
GEBIED EXCURSIES
4– Okt.
08.30 uur Herbertusbossen Paddenstoelen
15– Nov.
08.30 uur Molentje Zinkske Landschap
20– Dec
08.30 uur Mariapeel Lanschap
21– Febr.
08.30 uur Leudal Landschap
20– Maart
08.30 uur Groote Peel Weidevogels
17– April
08.30 uur Bunderbos Voorjaarsflora
Maandagavonden September tot april begin 19.30 uur Onderwerpen van de leden zelf. binnen VRIJWILLIG LANDSCHAPSONDERHOUD 24– Okt.
09.00 uur Visvijver Donk
21– Nov.
09.00 uur Visvijver Donk
29– Dec.
09.00 uur Visvijver Donk
16– Jan.
09.00 uur Overstort Heufkesweg
Wijzigingen voorbehouden, kijk altijd naar het I.V.N. nieuws in " 't Weekbericht voor Meijel " of http://ivnmeijel.mooilimburgsdorpspleinen.nl/ Niet ingeplande maandagavonden Verenigingsavond met een variabele invulling met natuurvaria. 27 27
SAMENSTELLING BESTUUR Voorzitter
Dhr. G. Hendriks Kennedylaan 9 5768 VL Meijel Tel. 077-4662028
Secretaris
Dhr. J. Slaats Astenseweg 6 5768 PD Meijel Tel. 077-4661249
Penningmeester
Dhr. J. Schaareman van der Steenstraat 30 5768 AK Meijel Tel. 077-4662371
Leden
Dhr. W. Sebastiaan Dopheide 30 5768 GC Meijel Tel. 077-4663042 Dhr. W. Verdonschot Kerkstraat 33 5768 BH Meijel Tel. 077-4663262 Dhr. F. Hodzelmans Molenstraat 49 5768 EB Meijel
Bankrekening Rabo Bank Meijel NL94 RABO 0133 4349 58 IVN Meijel Contributie per jaar € 16,00 Elk volgend gezinslid € 4,50 28