Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief
Essay door:
Rudy van Stratum Stijn van Liefland (Team Slimme Financiering)
In opdracht van
Postbus 19197 3501 DD Utrecht Tel. 070-3785653 www.innovatienetwerk.org Utrecht, juli 2013
1
Inhoudsopgave Blz. Voorwoord
3
Samenvatting
4
1.
Aanleiding
5
2.
Onderzoeksvraag
6
3.
Onderzoeksopzet
8
Conclusies
27
Summary
29
Bronnen
30
Bijlage 1: Gebruikte vragenlijst
31
Bijlage 2: Toelichting op figuur 4, geldstromen natuur
35
2
Voorwoord In het najaar van 2012 heeft InnovatieNetwerk ons gevraagd onderzoek te doen naar verdienmogelijkheden voor de groene sector en dan vooral vanuit het perspectief van de terreinbeheerders. Op onze blog SlimmeFinanciering.nl hadden wij eerder een aantal artikelen geschreven over dit onderwerp en dat leidde tot verschillende reacties. Uitnodigend zoals bij InnovatieNetwerk maar ook defensief. Blijkbaar is er een groep mensen die vindt dat de de financiering van natuur en landschap in Nederland niet ter discussie mag staan. De vele reacties zorgden er wel voor dat wij ons afvroegen waar we zelf staan in deze discussie. Wij hebben twee petten op: De persoonlijke pet, als inwoner van Nederland, vaders van kinderen en liefhebbers van de natuur gaat de natuur ons aan het hart. We zouden er bijvoorbeeld niet aan moeten denken dat natuurterreinen verkocht worden aan ondernemers om op de mooiste plekjes van ons land bungalowparken, golfbanen of bedrijven te beginnen. Gelukkig gaat dat niet zo hard, maar mocht zo'n ontwikkeling plaatsvinden in onze eigen omgeving dan doet dat pijn en staan we misschien wel op de barricaden. Aan de andere kant houden wij ons bezig met financieringsproblemen en willen we graag weten hoe zaken in elkaar steken, onze beroepsmatige pet. De uitdaging die wij op SlimmeFinanciering graag aangaan is zaken transparant maken. In beeld brengen hoe de geldstromen lopen, wat het rendement is, welke partijen ergens aan verdienen en welke alternatieven er zijn om iets voor elkaar te krijgen. Dat doen we graag zonder vooraf een standpunt in te nemen. Het is vervolgens aan anderen om daar iets mee te doen. Dit onderzoek hebben wij uitgevoerd met deze beroepsmatige pet, we hebben gekeken hoe de geldstromen lopen, welke verdienmogelijkheden er zijn en hoe je de bezuinigingen op kunt vangen. Daarmee willen we niet een oordeel uitspreken over de wenselijkheid van deze bezuinigingen, noch is het een blauwdruk voor de toekomst van de natuursector. Het doel is geweest zo transparant mogelijk te laten zien welke mogelijkheden er op hoofdlijnen liggen voor de komende periode van zeg 5 jaar.
3
Samenvatting Recentelijk wordt er veel gesproken over nieuwe verdienmodellen voor de groene sector. In de literatuur worden zeker 100 nieuwe manieren om extra inkomsten te verwerven beschreven. Dit essay probeert deze businessmodellen vanuit een economisch-kwantitatief perspectief te wegen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen kansrijkheid en verdienmogelijkheden op sectorniveau en op bedrijfsniveau. De conclusie van de auteurs is dat 80-90% van de verdienmodellen slechts 10-20% van de potentieel extra inkomsten zullen genereren. Slechts enkele verdienmodellen hebben de capaciteit een meer substantiële hoeveelheid extra inkomen (of minder uitgaven) te genereren.
4
1. Aanleiding We zitten in economisch zwaar weer. Bezuinigingen zijn aan de orde van de dag. Ook de groene sector wordt geconfronteerd met minder geld uit de traditionele kanalen (lees: subsidies). Aan de andere kant wordt er veel gesproken over 'nieuwe verdienmodellen'. Ook in relatie tot de groene sector. Een mooi voorbeeld van het in kaart brengen van de (deels nog onbenutte) verdienmogelijkheden voor de groene sector is de publicatie 'Waardevol groen' (juli 2012) van InnovatieNetwerk. In deze publicatie zijn meer dan honderd concrete verdienmogelijkheden te vinden als antwoord op de verminderende subsidiestroom vanuit de overheid.1 Nu zou het beeld kunnen ontstaan dat er vele verdienmogelijkheden bestaan en dat die in totaliteit een belangrijke nieuwe bron van inkomsten (voor de groene sector) kan uitmaken. Ergo: probleem opgelost, minder subsidie en dus meer eigen initiatief vanuit de sector. Maar deze conclusie kan niet zonder meer getrokken worden. In werkelijkheid kunnen de honderden verdienmogelijkheden worden terug gebracht tot een veel beperkter aantal 'hoofd' mogelijkheden waarbij veel zogenaamde nieuwe verdienmodellen varianten zijn op reeds bestaande thema's. Dat is de eerste relativering. De tweede en belangrijkste relativering is dat het in onze ogen vooralsnog ontbreekt aan een economische inweging van de vele mogelijkheden die overblijven. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat alle mogelijkheden even waardevol en belangrijk zijn, dat je als beheerder van een terrein zomaar kunt kiezen uit de mogelijkheden waar jij je toevallig lekker bij voelt.
1
Het gaat buiten het bestek van deze studie een literatuur-overzicht te geven van de vele publicaties over verdienmodellen. We verwijzen kortheidshalve naar onze site www.slimmefinanciering.nl. Het rapport 'Waardevol groen' hanteren we hier als een goed praktijkvoorbeeld en referentie voor de totaliteit aan mogelijke verdienmodellen.
5
2. Onderzoeksvraag De belangrijkste leidende vraag is daarom: is het terecht dat de indruk bestaat dat er vele interessante verdienmogelijkheden voor de groene sector zijn? En zo ja: welke verdienmogelijkheden zijn dan met name interessant? Welke zetten echt zoden aan de dijk en welke worden misschien vaak genoemd maar leveren per saldo weinig op? Kortom: breng op hoofdlijnen 'economisch reliëf' aan in het 'landschap' van groene verdienmogelijkheden. Een aantal nuanceringen en beperkingen bij deze onderzoeksvraag moet hierbij meteen vermeld worden. Als eerste, het uitgangspunt bij deze studie is het gegeven dat de groene sector het met minder zal moeten doen. Of dat een verstandige politieke keuze is of niet is uiteraard geen onderdeel van de vraag. Vanuit deze aanleiding inventariseren we verdienmogelijkheden die mogelijk in de plaats kunnen komen van wegvallende subsidies. Als tweede de beperking tot het beheer van groen. Investeringen in groen (o.a. aan- en verkopen in het kader van de ecologische hoofdstructuur) worden buiten beschouwing gelaten. Tenslotte ligt de focus bij deze onderzoeksvraag op de korte termijn: welke verdienmogelijkheden voor groenbeheer zetten zoden aan de dijk binnen een tijdsbestek van zeg 5 tot hooguit 10 jaar? Als een verdienmogelijkheid ingrijpende fiscale of institutionele veranderingen behoeft valt hij dus in principe buiten de kaders van deze verkenning. Ook wij als onderzoekers hebben te maken met een beperkte tijd en budget en concentreren ons daarom op globale kengetallen die richting geven aan de discussie. Het gaat dus eerder om de richting en de onderlinge verhoudingen dan om de precieze numerieke getallen. In deze studie worden definitie-vraagstukken (Wat is de definitie van groen? Wat is bos, wat is heide? etc) daarom zoveel mogelijk vermeden. Belangrijk bij het bepalen van de globale verhoudingen van de verdienmogelijkheden is het transparant maken van bronnen, aannames en vooronderstellingen die gebruikt zijn om tot de cijfers te komen. Lezers van deze verkenning kunnen dan zelf bepalen of ze deze of gene aanname te hoog of te laag vinden en dan met een eigen onderbouwing tot een andere rangorde komen. De hoop is juist dat hierdoor de discussie wordt aangezwengeld. Last but not least: de rangorde van verdienmogelijkheden die gepresenteerd wordt zegt niets over de wenselijkheid van die verdienmogelijkheid. Er kan bijvoorbeeld vrij zakelijk en met argumenten beweerd worden dat je 20% van de bezuinigingsopgave kunt pareren
6
door het heffen van entree- en parkeer-gelden op een deel van het groen-areaal. Dan nog kun je dat met goede reden een ongewenste verdienmogelijkheid vinden. De conclusie is dan wel dat je bij het 'wegstemmen' van deze mogelijkheid nog zwaarder op de nog ter beschikking staande mogelijkheden zult moeten inzetten. Samenvattend luidt daarmee de hoofdvraag van deze verkenning: Hoe kun je de bestaande kwaliteit van groenbeheer binnen een termijn van 5-10 jaar (in Nederland) op peil houden bij een voorziene reductie van de subsidiestromen? Welke verdienmogelijkheden met name zijn dan in welke volgorde het meest kansrijk?
7
3. Onderzoeksopzet Zoals gezegd dient de studie 'Waardevol groen' als een voorbeeld en referentie voor beschikbare verdienmodellen. De eerste stap in het onderzoek was het clusteren van de daar genoemde ruim 100 verdienmogelijkheden. Hiervoor is een indeling gebruikt die eerder ontwikkeld is voor het ordenen van verdienmogelijkheden voor gebiedsontwikkeling op www.slimmefinanciering.nl. De gekozen indeling komt er grofweg op neer dat je de bestaande kwaliteit kunt handhaven door ófwel efficiënter te werken (minder uit te geven) ófwel meer inkomsten te genereren. Dat laatste kan door ófwel meer geld te krijgen (subsidies, bijdragen) ófwel meer geld te verdienen. Dat laatste (meer verdienen) kan weer door ófwel meer van het bestaande binnen te halen (meer te 'oogsten') ófwel meer nieuwe activiteiten te ontplooien. Het resultaat hiervan is weergegeven in de mindmap van figuur 1. Deze mindmap is vervolgens weer verder gecomprimeerd naar een totaal van 14 'hoofd' verdienmogelijkheden. Hiermee worden nagenoeg alle gevonden verdienmogelijkheden gedekt waarbij het accent ligt op mogelijkheden die tot extra of nieuwe inkomsten leiden. Het aantal van 14 verdienmogelijkheden is daarnaast voor de gemiddelde lezer nog te overzien. Dit vormde de input voor een internet-enquête die uitgezet is onder een relatief kleine groep groen-deskundigen (zowel van binnen- als buiten de sector). Doel van deze enquête of 'quick-scan' was een eerste beeld te krijgen van wat het 'veld' zelf als kansrijke verdienmogelijkheden ziet (en of de inschattingen uniform zijn of juist verdeeld). De resultaten van de mini-enquête zijn verwerkt in het overzichtsdiagram van figuur 2. Het overzichtsdiagram van figuur 2 is door de onderzoekers van een eigen interpretatie met een aantal vragen en hypothesen voorzien. Deze 'groenstrategie' is weergegeven in figuur 3. Beide visuele weergaven van de enquête-resultaten (figuren 2 en 3) zijn vervolgens getoetst in een aantal verdiepings-gesprekken. De gesprekken hebben zowel plaats gevonden met enkele 'generalisten' (mensen die vanuit hun functie een totaalbeeld hebben van wat er zich in de sector afspeelt) als met enkele 'specialisten' (mensen die met name zicht hebben op de potentie van één of enkele specifieke verdienmogelijkheden). De laatste stap van de verkenning bestond uit desk-research. We hadden zelf behoefte aan een globaal overzicht van de financiële hoofdstromen binnen de 'groene sector' (een dergelijk overzicht bestaat zover wij weten nog niet). Op basis van de interviews en een beperkt bronnen-onderzoek is de opstelling van figuur 4 ontwikkeld. Hieruit valt af te
8
leiden dat er in de groene sector in totaal ruim € 1 miljard per jaar omgaat. In het beheer van groen gaat het om een jaarlijks budget van circa € 450 miljoen waarvan ongeveer € 150 miljoen wordt gevormd door subsidie. Grofweg komt de bezuiningsopgave volgens meerdere bronnen neer op een reductie van grofweg de helft van deze € 150 miljoen in een genoemde periode van 5-10 jaar. De onderzoeksvraag werd daarmee verder geconcretiseerd naar: hoe kan de reductie in de subsidiestroom voor het beheer van groen van circa € 75 miljoen worden opgevangen met nieuwe verdienmogelijkheden? In figuur 5 is de eindconclusie visueel weergegeven. Hierin zijn de economisch belangrijkste verdienmodellen (op basis van enquête, gesprekken, bronnen-onderzoek én eigen aannames) zowel vanuit micro-invalshoek (op bedrijfsniveau, extra gemiddelde opbrengst per hectare areaal) als vanuit macro-invalshoek (totale potentie voor de sector gerekend over gehele areaal Nederland). Figuur 6 tenslotte vormt een onderbouwing (globale kengetallen en aannames voor de berekening) voor de weergave van figuur 5. Zoals gezegd is een van de bedoelingen van deze onderbouwing juist dat de lezer zelf aan de slag kan om tot een andere rangorde te komen als hij/zij bepaalde aannames onrealistisch dan wel ongewenst vindt. Met het overzicht in figuur 6 kan de lezer zelf een passende verdienmogelijkheid selecteren, eventueel op basis van eigen (andere) aannames.
9
Figuur 1: Mindmap Waardevol Groen.
10
Toelichting bij Figuur 2 op blz. 14 De enquête is begin maart 2013 verstuurd naar 80 e-mail adressen. De resultaten zijn gebaseerd op de respons van 43 adressen (responspercentage ruim 50%). 23 van de 43 geven aan binnen de sector werkzaam te zijn. De populatie is daarmee evenredig verdeeld tussen 'binnen' en 'buiten' de sector werkzaam. Met 28 adressen (van de 43) uit onderzoek, advies en beleid is deze categorie oververtegenwoordigd. De overige 15 respondenten betreft beheerders van terreinen (3 stuks, ondervertegenwoordigd) en ondernemers, financiers en overig (12). De gebruikte vragenlijst is opgenomen in bijlage 1. Bijna 90% van de respondenten ziet kansen voor de sector om extra gelden binnen te halen met (nieuwe) verdienmogelijkheden om zo de kwaliteit op peil te kunnen houden. De resterende kleine 10% ziet de bezuinigingen leiden tot een verlaging van de kwaliteit van het groen. Vervolgens zijn aan de respondenten 14 categorieën verdienmogelijkheden (in ruime zin, dus zowel extra inkomsten als minder uitgaven) voorgelegd met de vraag 'hoe schat u het rendement per verdienmogelijkheid in voor een gemiddeld terrein (micro)?'. Van de mogelijkheden die als kansrijk werden aangemerkt ('levert meer op dan het kost') is vervolgens gevraagd op welke schaal de mogelijkheid landelijk ingezet kan worden (van een enkele keer tot bijna overal). Het idee was om op deze manier twee zaken in beeld te krijgen: De prijscomponent, het absolute rendement per mogelijkheid wanneer deze toegepast wordt; De hoeveelheidscomponent (de totale bijdrage van de kansrijke mogelijkheid aan de bezuinigingsopgave). Een verdienmogelijkheid zet landelijk immers pas zoden aan de dijk als deze niet alleen een kansrijke mogelijkheid (voor een specifiek terrein of locatie) is maar tegelijk ook een mogelijkheid is die op veel plekken toegepast kan worden. Tenslotte is bij de kansrijke mogelijkheden de optie toegevoegd om aan te geven dat 'de mogelijkheid weliswaar kansrijk is maar ongewenst'. Dit laatste om een beeld te krijgen van oplossingsrichtingen die weliswaar technisch en economisch kunnen, maar desondanks op weerstand stuiten.
11
De 14 mogelijkheden die in de enquête zijn voorgelegd betreffen2: Verplichte bijdrage voor toegang (parkeergeld, entreegeld, vergunning etc). Verplichte bijdrage voor toegang Het vragen van een vrijwillige bijdrage voor toegang op locatie. Vrijwillige bijdrage Het exploiteren van een horecagelegenheid op het terrein. Horeca Het aanbieden van betaalde vormen van natuurbeleving (excursies, kamperen, survival). Natuurbeleving Het aanbieden van betaalde applicaties rondom natuur en beleving (pc-, ipad of mobiel) Betaalde apps Kosten besparen door binnen de sector meer samen te werken (inkoop, productontwikkeling etc). Besparen door samenwerking Kosten besparen door inzet van meer vrijwilligers. Besparen door inzet vrijwilligers Kosten besparen door beheer en onderhoud te laten uitvoeren door private partijen. Besparen door outsourcing Verkoop/verhuur/pacht van een deel van het terrein voor (verblijfs-) recreatie (golfbaan, wellness, hotel, wonen). Verkoop pacht t.b.v. recreatie Verkoop/verhuur/pacht van een deel van het terrein voor overige bedrijfsmatige activiteiten (beurzen, evenementen etc). Verkoop t.b.v. pacht bedrijven Het terrein deels inrichten voor natuurlijke begraafplaatsen. Begraafplaatsen Gebruik maken van sponsoring, branding, reclame etc (doelgroep: bedrijven). Sponsoring en branding Gebruik maken van 'crowdfunding' en donaties/legaten/vriendenclubs (doelgroep: particulieren). Crowdfunding Het oogsten van grondstoffen op het terrein (bijv. hout, biomassa, vlees, riet). Oogsten De uitkomst van de enquête laat zien: Dat er nauwelijks onderscheid is tussen de respons binnen en buiten de sector. Dat er een duidelijke rangorde van mogelijkheden uit de resultaten is af te leiden (een andere mogelijkheid was geweest dat alle mogelijkheden min of meer als even kansrijk zouden worden ingeschat). Dat het percentage antwoorden 'geen idee' (van respondenten dan wel specifieke verdienmogelijkheden) in totaliteit rond de 10% ligt. Dat betekent dat de respondenten nagenoeg alle mogelijkheden serieus hebben kunnen beoordelen. Er zijn geen kansrijke verdienmogelijkheden als 'ongewenst' aangemerkt. Nagenoeg alle mogelijkheden hebben hier een (bijna) nul-respons. Twee mogelijkheden die een lichte mate
2
De cursief gedrukte termen gebruiken we in de figuren om de betreffende verdienmogelijkheid kort aan te duiden. 12
van ongewenstheid scoren (en ook dan gaat het slechts om enkele respondenten die dat aangeven) zijn 'verkoop/pacht' en 'verplichte bijdrage voor entree / parkeergeld'. Samenvattend is het oordeel dat de enquête voldoende houvast biedt om een beeld te kunnen vormen van wat er binnen en buiten de sector aan verwachtingen bestaat over de belangrijkste verdienmogelijkheden. Vanzelfsprekend hebben de resultaten geen wetenschappelijke basis. Daarvoor is het aantal ondervraagden te klein en bovendien moeten we niet vergeten dat het hier gaat om een subjectieve inschatting (perceptie) van de kansrijkheid van een beperkt aantal categorieën zonder daarbij veel achtergrondinformatie over die mogelijkheden te geven (zoals perceelgrootte, aard en ligging van gebied, etc.) aan de respondent. In figuur 2 zijn de uitkomsten van de respons op de 14 verdienmogelijkheden geplot op de assen rendement (% invullers dat de mogelijkheid kansrijk vindt, i.e. substantiële inkomsten kan genereren voor behoud van beheer) en frequentie (% invullers dat aangeeft dat het op veel plekken kan worden ingezet).
13
Figuur 2: Resultaten enquête verdienmogelijkheden.
14
Toelichting bij Figuur 3 op blz. 17 In figuur 2 zijn de uitkomsten van de enquête feitelijk weergegeven. In figuur 3 wordt een poging gedaan de uitkomsten te duiden en te interpreteren. In vervolggesprekken is dit voorgelegd aan de gesprekspartners. Een ideale verdienmogelijkheid zou zijn een mogelijkheid met een hoog rendement die nagenoeg overal toepasbaar is. De figuur laat zien dat die in de perceptie van de respondenten niet bestaat. Conclusie 1 is daarom: het 'ei van Columbus' voor de groene sector bestaat niet. Dat is ook niet verwonderlijk. Als zo'n 'gouden vondst' bestaat, dan zou je mogen aannemen dat die mogelijkheid reeds op grote schaal zou zijn toegepast. In figuur 3 is dit aangeduid met een wolk met het bijschrift 'Leeg?'. Omgekeerd: verdienmogelijkheden die weinig opleveren én niet op veel plekken toegepast kunnen worden zijn niet de moeite waard verder uit te zoeken in eerste ronde. De mogelijkheden 'verplichte bijdrage voor entree / parkeergelden', 'vrijwillige bijdrage' en 'outsourcing' lijken vanuit deze redenering af te vallen als interessante verdienmogelijkheden. In figuur 3 hebben is hier een wolk getekend met het bijschrift 'Kansloos?'. Dan zijn er de mogelijkheden die weliswaar een hoog rendement kunnen genereren maar die niet op grote schaal toepasbaar zijn. De totale bezuinigingsopgave wordt met dergelijke verdienmodellen niet wezenlijk opgelost, maar dit laat onverlet dat hier kansen liggen voor specifieke terreinen en beheerders. Macro zet het geen zoden aan de dijk, micro is het de moeite waard hier specifieker naar te kijken. Het gaat hier om de mogelijkheden 'verkoop/pacht t.b.v. recreatie', 'verkoop/pacht t.b.v. bedrijven', 'horeca' en 'begraafplaatsen'. In figuur 3 is dit verbeeld met de wolk met het bijschrift 'Waar?'. Dit was reden om in de vervolggesprekken specifieker in te gaan op deze mogelijkheden, met name op horeca en natuurbegraafplaatsen (met de kanttekening dat 'verkoop/pacht' zowel in de respons als in de gesprekken als een minder gewenste optie naar voren komt). Deze derde 'wolk' zouden we kunnen weergeven als het 'specifieke' of 'micro' deel van een nieuwe strategie. Tenslotte blijft er een interessante groep verdienmogelijkheden over die weliswaar niet de hoofdprijs krijgen in termen van rendement, maar toch op veel plekken toegepast kan worden. We kunnen hier spreken van het 'generieke' of 'macro' deel van de groenstrategie. Grofweg komen hier drie verdienmogelijkheden als 'macro-' of 'sector-kansrijk' bovendrijven: Oogsten in de meest brede vorm (bestaande oogst verhogen en gebieden waar nog niet of nauwelijks geoogst wordt geschikt maken voor oogst). Samenwerking en verhogen interne efficiency.
15
Een combinatie van verdienmogelijkheden die op een slimme manier de natuurbeleving vertaalt naar euro's. Het gaat dan feitelijk om het verhogen van de externe efficiency, oftewel hoe haal je gezamenlijk meer geld binnen door het vragen van (vrijwillige of gereguleerde) bijdragen voor parkeren, entree, crowdfunding, betaalde apps, inzet van vrijwilligers en een sterkere sponsoring en branding vanuit de groene sector. Met deze groenstrategie en 4 kwadranten (1 = leeg, 2 = kansloos, 3 = specifieke deel / waar?, 4 = generieke deel, met 4a = interne efficiency en 4b = externe efficiency) zijn de vervolggesprekken gevoerd.
16
17
Toelichting bij Figuur 4 op blz. 20 en 21 Er ligt nu een concept groenstrategie die kwalitatief richting geeft aan het omgaan met de bezuinigingsopgave. Voor de stap naar een globale financiële kwantificering zijn enkele kengetallen voor de groensector en haar financiering nodig. Een totaaloverzicht van de opgave is zover bekend niet beschikbaar. Er is daarom een poging ondernomen om op basis van een quick-search en de informatie uit de interviews een financieel stroomschema te construeren. Bronnen zijn daarbij niet altijd eenduidig en spreken elkaar regelmatig tegen. De opzet van figuur 4 is voor een groot deel gebaseerd op de diverse presentaties en bronnen van het Nationaal Groenfonds, zie bijlage 2 voor een verdere onderbouwing. In totaal gaat er ongeveer € 1 miljard per jaar om in de groensector. Het leeuwendeel van dit bedrag (ongeveer € 800 miljoen) betreft subsidies. Een groot deel is bestemd voor de aanleg van nieuwe natuur en het nakomen van eerder gemaakte afspraken en internationale verplichtingen. De vraagstelling in dit onderzoek richt zich op het budget dat bestemd is voor regulier beheer van bestaande terreinen. Het gaat dan grofweg over € 450 miljoen op jaarbasis. Dit bedrag is grofweg volgens 1/3, 1/3, 1/3 verdeeld over subsidies / charitas / markt. Het huidige bedrag aan subsidies voor landelijk natuurbeheer is daarmee ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis. De verwachting / prognose is dat die verdeling subsidies / charitas / markt in een termijn van 10 jaar zal gaan naar 15% / 40% / 45%. Uitgaande van gelijkblijvende totaaluitgaven per jaar van de eerdergenoemde € 450 miljoen voor beheer (maar merk op dat er ook sprake kan en zal zijn van efficiency-verbetering en dus van minder uitgaven) zouden de toekomstige bedragen luiden circa 70 miljoen / 180 miljoen / 200 miljoen voor subsidie / charitas / markt. Dit betekent op termijn meer dan een halvering van de subsidiestroom, namelijk van de huidige € 150 miljoen naar een toekomstige € 70 miljoen. Deze verhouding van 'een halvering van de subsidiestroom' wordt ook in diverse andere bronnen genoemd. De kernvraag voor de verkenning wordt daarmee: met welke verdienmogelijkheiden vangen we de mogelijke terugval in subsidies van circa € 80 miljoen in de komende 5-10 jaar het beste/gemakkelijkste op? Uit de genoemde toekomstige aandelen kan het eenvoudige antwoord worden afgeleid. De € 80 miljoen wordt daarmee opgevangen door € 30 miljoen meer charitas en door € 50 miljoen meer markt. Uit de interviews komt naar voren dat voor charitas € 30 miljoen extra niet haalbaar wordt geacht in de genoemde periode van 10 jaar. Dat heeft met name te maken met de economische crisis én de relatieve onervarenheid / volwassenheid van de sector op dit vlak (bijvoorbeeld in vergelijking met de kunstsector waar al een jarenlange ervaring op dit gebied bestaat). Als haalbaar voor charitas wordt genoemd een bedrag van € 15 miljoen extra voor de 18
komende 10 jaar. Ook voor de markt geldt dat de genoemde € 50 miljoen niet realistisch of haalbaar wordt geacht (zelfde argumenten als bij charitas). Hier wordt € 35 miljoen als haalbaar genoemd voor de genoemde korte termijn. Voor de totale bezuinigingsopgave van € 80 miljoen voor de komende 5-10 jaar geldt daarom dat € 35 miljoen extra uit de markt kan/moet komen en € 15 miljoen extra uit charitas. Er mist dan nog een bedrag (geoormerkt als niet haalbaar) van € 30 miljoen. Als de ambitie blijft om dezelfde kwaliteit te handhaven, dan is de enige nog resterende optie een verhoging van de interne efficiency van de sector die in totaliteit € 30 miljoen oplevert (tot minder uitgaven leidt ter hoogte van dit bedrag). Wat nu rest is de meest kansrijke verdienmogelijkheden te koppelen aan de genoemde extra bedragen uit de stromen charitas (€ 15 miljoen), markt (€ 35 miljoen) en efficiency (€ 30 miljoen). Hiervoor dienen de figuren 5 en 6.
19
20
21
Toelichting Figuren 5 en 6 op blz. 24, 25 en 26 Figuur 4 en de daar afgeleide opgave dient als referentie: Met welke verdienmogelijkheden vertalen we de ombuiging in subsidie van € 80 miljoen in de komende 5-10 jaar over de 'segmenten' – charitas (€ 15 miljoen), – markt (€ 35 miljoen), en – efficiencyverhoging (€ 30 miljoen). Efficiencyverhoging Het treft dat juist in de periode van onze verkenning (april 2013) enkele voorlopige uitkomsten van een lopend onderzoek van McKinsey naar buiten zijn gekomen (artikelen in Trouw en de Volkskrant). Overigens is deze informatie door een aantal van onze gesprekspartners bevestigd. Blijft staan dat de details en onderbouwing van deze uitkomsten niet publiek beschikbaar zijn en als zodanig ook niet kan worden gestaafd. De informatie is daarom 'as-is'. De opdrachtgevende instanties (Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten) hebben in totaliteit een jaarbudget van circa € 400 miljoen. McKinsey heeft becijferd dat een kostenbesparing mogelijk is van 5-10%, hetgeen correspondeert met een bedrag van € 20-40 miljoen. Gemiddeld hebben we daarmee al meteen het beoogde bedrag van € 30 miljoen te pakken. Echter gaat het in deze verkenning om de totale sector waar zoals in figuur 4 is gestipuleerd een budget van ruim € 1 mrd geldt. Met de aanname dat eenzelfde percentage besparing voor de sector als geheel geldt ligt er potentieel een besparing van € 75 miljoen voor de groene sector. Hoe dan ook: € 30 miljoen lijkt daarmee voor hele sector haalbaar. Een bijzondere vorm van efficiencyverhoging is niets doen. Deze mogelijkheid is in deze rapportage niet verder uitgewerkt, toch is het goed serieus de vraag te stellen of in bepaalde gebieden stoppen met het beheer niet ook een goede verdienmogelijkheid is. De natuur zal er door veranderen, maar de natuur is in het verleden altijd veranderd. Charitas Alles afwegend is de conclusie dat de route om de beoogde € 15 miljoen extra te halen bij charitas liggen in de verdienmogelijkheden 'sponsoring / branding etc' en 'crowdfunding' in de verhouding 2/3 / 1/3. Voor sponsoring wordt een bedrag van € 10 miljoen geraamd. In figuur 6 is een onderbouwing van dit bedrag te vinden. Maar om het eenvoudig te houden dient een recent krantenbericht (Volkskrant 17 april 2013), over het verhuren van advertentie-ruimte op rotondes in stedelijke gebieden, als referentie. Het gaat daarbij om een bedrag van € 2.500 per rotonde per jaar. Er 22
zijn landelijk 4.500 rotondes die 'exploiteerbaar' worden geacht door een commerciële instelling. In theorie gaat het alleen bij dit deelfenomeen van rotondes om een potentie van ruim € 10 miljoen aan extra opbrengsten. Crowdfunding is een fenomeen dat nog in de kinderschoenen staat. Het gaat om relatief kleine bedragen per 'project' en ook is er sprake van veel verborgen kosten. Komt bij dat een project tot iets herkenbaars moet leiden waar de 'investeerders' graag een bijdrage aan leveren. Een recent voorbeeld van succesvolle crowdfunding is de digitale krant in oprichting 'De correspondent' die binnen een maand er in slaagde 15.000 leden/donateurs zover te krijgen € 60 te storten. De inschatting is dat met deze mogelijkheid zo'n € 5 miljoen voor de hele sector opgehaald kan worden. Als de sector inzet op hogere bedragen zal dit mogelijk ten koste gaan van andere donaties aan de sector. Markt De route om de beoogde € 35 miljoen extra uit de markt te halen, is alles afwegende: € 15 miljoen voor extra oogsten (een hoger rendement bij bestaande oogstgebieden én nieuwe oogst voor gebieden waar dit nog niet plaats vindt), € 12 miljoen voor een combinatie van entree en parkeergelden en de rest voor een combinatie van verdienmogelijkheden die relatief weinig opleveren met name natuurbegraven (€ 2 miljoen) en horeca (€ 1 miljoen). Een onderbouwing is wederom te vinden in de toelichting bij figuur 6. Totaaloverzicht: micro en macro potentie Figuur 5 geeft een visueel totaaloverzicht van de belangrijkste verdienmodellen. Hier is zowel de 'micro-' als de 'macro-' potentie te vinden. De micro-potentie wordt weergeven door de grootte van de gearceerde bollen per verdienmogelijkheid. Het gaat hier om een indicatieve inschatting van de gemiddelde extra verdiensten per hectare variërend van € 20/ha voor horeca tot € 200/ha voor entree / parkeergelden. De macro-potentie is in het diagram te vinden door de ligging van de kleine zwarte stippen variërend op de verticale as van € 30 miljoen voor efficiency tot € 1 miljoen voor horeca (waarbij op de horizontale as is te vinden of de verdienmogelijkheid een specifiek karakter (zelden toepasbaar, weinig hectare, links op de as) dan wel een generiek karakter (overal toepasbaar, veel hectare, rechts op de as) heeft.
23
24
25
26
Conclusies De belangrijkste conclusie van deze verkenning naar de potentie van nieuwe verdienmogelijkheden voor de groene sector is dat verreweg de meeste verdienmogelijkheden relatief weinig opleveren. Hier is sprake van een 80/20- of zelfs van een 90/10-regel: hoewel met gemak een lijst van meer dan 100 verdienmogelijkheden kan worden opgesteld op basis van diverse bronnen van de afgelopen jaren mag niet de conclusie worden getrokken dat de kansen dan zomaar voor het oprapen liggen. Voorbeelden van relatief weinig opleverende mogelijkheden uit deze verkenning zijn horeca, begraafplaatsen en crowdfunding. Gaan we naar de mogelijkheden die in deze verkenning als meest kansrijk worden aangemerkt, dan houden we een viertal categorieën verdienmogelijkheden over die sectoraal zoden aan de dijk zetten. En ook hier zijn die 'zoden' relatief: het gaat dan om een totaalbedrag van ongeveer 15% van het totale jaarlijkse beheerbudget (circa € 70 miljoen op een totaal jaarbudget voor groenbeheer van circa € 450 miljoen). Deze meest kansrijke verdienmogelijkheden zijn in volgorde: Een verhoogde interne efficiency binnen de groene sector. Meer rendement uit oogsten in brede zin. Meer betalen voor groen door gerichte inzet van heffing van entree en parkeergelden. Een verhoogde externe efficiency van de groensector door gezamenlijk en/of slimmer gebruik te maken van de mogelijkheden van sponsoring, branding en reclame. Van de eerste twee mogelijkheden zou je kunnen zeggen: dit is 'business-as-usual', hier verdient de sector al geld mee, maar blijkbaar kan het allemaal nog wat slimmer en beter. Niet onbelangrijk overigens, want het gaat hier mogelijk om een bedrag van € 50 miljoen of meer op jaarbasis. Het recente onderzoek van McKinsey lijkt volgens berichten in de media ook met dergelijke conclusies te komen. Van de laatste twee mogelijkheden zou je kunnen zeggen: dit is nog geen 'business-as-usual'. De groene sector is (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de sector kunst&cultuur) veel minder bekend met het heffen van toegangsgelden en met het inzetten van sponsoring en reclame. Bovendien is onze indruk zowel uit de enquête-resultaten als uit de door ons gevoerde gesprekken dat er enige terughoudendheid is voor deze verdienmogelijkheden. Op bedrijfsniveau ligt het wat anders. Er is een aantal verdienmogelijkheden dat voor een terrein veel kan opleveren maar voor Nederland als geheel niet. Het onderzoek heeft laten zien dat natuurbegraafplaatsen op slechts een beperkt aantal plaatsen succesvol kan zijn. Op die
27
plekken kan het vervolgens wel tot substantiële inkomsten leiden. Voor crowdfunding geldt in zekere zin hetzelfde. Een succesvolle campagne levert aardig wat op, maar het kan niet overal en het kan niet elk jaar opnieuw.
28
Summary Lately there has been a lot of talk about so-called new earning-models for the green-sector. In the literature there can be found at least 100 of these new ways of earning extra income. This paper tries to prioritize these business-models from a economic-quantitative perspective. Our main conclusion is that 80-90% of these models will generate in total only 10-20% of extra income maximum. It is only a small number of models that have the capacity to generate a more substantial amount of extra income (or for that matter: less expenditure).
29
Bronnen Groene scan, september 2012, InnovatieNetwerk. Het natuurdebat ontward, oktober 2012, InnovatieNetwerk. Swot-analyse van de natuursector, juni 2012, InnovatieNetwerk. Waardevol Groen, juli 2012, InnovatieNetwerk. Quickscan groene apps, Arjan Klopstra, 2013, InnovatieNetwerk. Inspiratie voor de natuursector, Leon op de Beek ,2013, InnovatieNetwerk. Het pannenkoekenrestaurant in beeld, 2011, Van Spronsen en partners. Brancheblad Uitvaartzorg, thema Natuurbegraven, maart 2013. Bedrijfsuitkomsten voor de Nederlandse particuliere bosbouw over 2011, LEI-rapport 2013. Notitie beoordeling natuurakkoord, Planbureau voor de Leefomgeving, november 2011. De bijl in nederlandse bossen, Down to earth, 2013. Natuurclubs kunnen miljoenen besparen, Volkskrant, 13 april 2013 Website LNV ('omvang en instellingsjaar nationale parken'). Natuurbalans 2008, Planbureau voor de leefomgeving. Aangeboden ter adoptie: pareltjes in het groen, Volkskrant 17 april 2013. www.slimmefinanciering.nl, dossiers crowdfunding, groen en landschap en verdienmogelijkheden Groene projecten financieren met crowdfunding (prezi), InnovatieNetwerk / stichting probos, januari 2013 Statistische gegevens over “vrije tijd; sport, hobby, cultuur, recreatie, vakantie 1997 – 2011”, CBS Diverse presentaties Walter Kooy (zonder naam) op internet. Gesprek Walter Kooy, directeur Nationaal Groenfonds. Gesprek Joop Goossens Manager Speciaalzaken VAKcentrum Brancheorganisatie voor zelfstandige ondernemers in de detailhandel Gesprek Jan Jaap de Graeff, voormalig directeur Natuurmonumenten. Gesprek Jos Jansen, secretaris Bosschap, bedrijfschap voor bos en natuur Gesprek Ineke van Vliet, DLG, over natuurbegraafplaatsen
30
Bijlage 1: Gebruikte vragenlijst
31
32
33
34
Bijlage 2: Toelichting op figuur 4, geldstromen natuur Het blijkt lastig te zijn een overzicht te krijgen van de geldstromen die in de natuursector omgaan. Mogelijk is een dergelijk overzicht aanwezig, wij hebben het in de beperkte tijd niet kunnen vinden. De moeilijkheid zit in de verschillende partijen die geld ontvangen en dit soms weer doorsluizen naar andere partijen en onduidelijkheid over de bestemming. Dat laatste komt vooral omdat niet duidelijk gedefinieerd is wat bijvoorbeeld met begrippen als beheer, herstel, aanleg etc. wordt bedoeld, maar ook door de vraag wat wel en niet natuur is. In dit onderzoek was er behoefte aan een overzicht van de geldstromen om zo een beeld te krijgen van het effect van bezuinigingen en om te kunnen bepalen of verdienmogelijkheden een oplossing zijn voor het voorkomen van eventuele negatieve effecten van bezuinigingen. Met de beperkte middelen zijn we tot de stromen gekomen zoals die in figuur 4 zijn afgebeeld. Wij geloven dat we hiermee aardig in de buurt komen van de werkelijkheid maar voor vrijwel alle getallen geldt een onzekerheid van zo'n plus of min 10%. De linkerzijde van figuur 4 Een belangrijke bron voor de figuur is Walter Kooy, directeur van het Nationaal Groenfonds. Hij heeft in kort tijdsbestek (mondeling) een beeld geschetst van de belangrijkste geldstromen. € 800 miljoen subsidie voor de natuur Ca. 2/3 hiervan gaat naar aanleg van nieuwe natuur, € 525 miljoen Ca. 1/3 is bestemd voor beheer van bestaande natuur € 175 miljoen Van het deel dat voor beheer bestemd is ca € 125 miljoen voor herstelbeheer, geen regulier beheer maar het wegwerken van een achterstand. Ca. € 150 miljoen Is voor het reguliere beheer. De meest recente cijfers van het CBS wijken hier wat van af. Enerzijds heeft dit te maken met de eerder genoemde definitiekwestie waardoor het lastig is de getallen met elkaar te vergelijken. Anderzijds met het jaar dat we als uitgangspunt nemen, de meest recente getallen van het CBS gaan over 2009, het gesprek met Walter Kooy over de meest recente jaren.
35
Het gaat hier om de totale kosten, in 2009 gaf de overheid volgens het CBS € 657 miljoen uit aan natuur, daar stonden € 47 miljoen aan inkomsten tegenover. De rechterzijde van figuur 4 De € 150 miljoen subsidie die aan het regulier beheer besteed wordt vormt het uitgangspunt voor het rechter deel van figuur 4. Uit het gesprek met Walter Kooy en ook uit een eerdere presentatie van Nationaal Groenfonds op het symposium 75 jaar Landschap Noord-Holland, 17 november 2011, komt de verhouding 1/3, 1/3, 1/3. Van het geld dat aan beheer besteed wordt, komt 1/3 uit subsidie, 1/3 uit donaties, lidmaatschap etc. en 1/3 uit de markt door economische activiteiten. De totale uitgaven aan regulier beheer, het in stand houden van onze natuur, komen daarmee op € 450 miljoen. Aanleiding van deze studie is onder andere de voorgenomen bezuinigingen op de natuursector. Hoeveel dat precies is, is niet zo snel duidelijk te krijgen. In de krant lezen wij dat provincies gezamenlijk € 90 miljoen per jaar minder krijgen van het rijk, in het gesprek met Walter Kooy is over 50 miljoen gesproken, elder horen wij geluiden over € 90 miljoen (NRC Handelsblad 4 februari 2013). Wij gaan uit van 80 miljoen. Het overige deel van de figuur is gebaseerd op het gesprek met Walter Kooy en stemt tevens overeen met de berekeningen die we hebben gemaakt t.b.v. de figuren 5 en 6.
Opbrengsten • Huidige situatie(landelijk): 1/3 ( subsidie) 1/3 (markt) en 1/3 (charitas) • Nieuwe situatie (advies Nationaal Groenfonds): 15% subsidie, 40% charitas en 45% markt • Hoe?
1
75 jaar Landschap Noord‐Holland
36
Aan natuur werd in 2009 volgens het PlanBureau voor de Leefomgeving in Nederland in totaal zo'n 1,1 miljard euro uitgegeven. De beredenering dat er € 800 miljoen uit subsidies komt en € 300 miljoen uit de donaties en de markt is daarmee in ieder geval kloppend. Omdat zoals al eerder gezegd deze getallen niet op hetzelfde jaar betrekking hebben moeten we een zekere onnauwkeurigheidsmarge aanhouden.
37