Verborgen leed van tienermeiden in Amsterdam
Sabina Gazic - Derya Kaplan - Kore Lampe - Karina Schaapman
Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE
2
INLEIDING
4
HOOFDSTUK 1: WAT IS EERWRAAK EN EERGERELATEERD GEWELD?
6
1. 1 1. 2
6 6
DEFINITIE ACHTERGRONDEN, AANLEIDINGEN EN UITINGSVORMEN
HOOFDSTUK 2: ORGANISATIES AAN HET WOORD
10
2. 1 HET REGIONAAL HUISELIJK- EN EERGERELATEERD GEWELD TEAM VAN DE POLITIE AMSTERDAM-AMSTELAND Problemen waar politiemensen mee te maken krijgen Bemoedigende ontwikkelingen Aanpak binnen de politie Decentralisatie bij de politie 2. 2 VROUWENOPVANG AMSTERDAM Onvoldoende opvang 18 2. 3 VROUWENOPVANG FRYSLÂN 2. 4 FEDERATIE OPVANG
10 11 11 11 12 13 14 15 17
HOOFDSTUK 3: KETENPARTNERS IN AMSTERDAM
20
3. 1 ONDERWIJS ROC Zuidoost ROC West ROC ASA Noord Marcanticollege, Amsterdam West Volwasseneneducatie en inburgering Geuzenveld Leerplichtambtenaar Stadsdelen Oud-Zuid en ZuiderAmstel 3. 2 ANDERE INSTANTIES Vluchtelingenwerk Amsterdam Dienst Maatschappelijke Ondersteuning (DMO) Bureau Jeugdzorg Amsterdam Fiom Amsterdam Streetcornerwork
20 20 20 21 21 21 23 24 24 24 25 26 26 27
HOOFDSTUK 4: ZELFORGANISATIES
28
4. 1 VANGNET 4. 2 MIGRANTENORGANISATIES HTIB Milli Görüş Somalische zelforganisatie Spiegelbeeld
28 29 29 29 30 30
PvdA Amsterdam, november 2006
2
Stichting Sitara 4. 3 GGD AMSTERDAM
31 32
HOOFDSTUK 5: EXPERTS
33
5. 1 5. 2 5. 3 5. 4 5. 5 5. 6 5. 7
33 33 34 34 35 35 36
STICHTING KEZBAN RENATE VAN DER ZEE JALE SIMSEK TRANSACT RUTGERS NISSO GROEP KINDERTELEFOON ELAINE VAN REENEN
HOOFDSTUK 6: GOEDE VOORBEELDEN
38
6. 1 6. 2
38 38
VERDWAALDE GEZICHTEN INTERVENTIETEAM RELATIONELE DRUK EN GEWELD
HOOFDSTUK 7: GEMEENTELIJK BELEID
39
7. 1 HET ROTTERDAMSE PLAN VAN AANPAK EERGERELATEERD GEWELD Handelingsprotocol en gedragscode Registratie en dossiervorming Beschermingsarrangement Bestuurlijke preventie Participatiemodel Meld Misdaad Anoniem
39 40 40 40 41 41 43
HOOFDSTUK 8: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN PVDA AMSTERDAM
44
8. 1 8. 2
44 46
CONCLUSIE AANBEVELINGEN AAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS
BIJLAGE: ORGANISATIES EN PERSONEN MET WIE WIJ SPRAKEN
49
Met dank aan Mirjam Boers.
PvdA Amsterdam, november 2006
3
Inleiding Hoewel de aanpak van huiselijk geweld hoog op de politieke agenda staat, is er weinig bekend van het geweld dat tegen tienermeiden wordt gebruikt omwille van de eer. Eergerelateerd geweld is een complex probleem dat ook in Amsterdam voorkomt. Steeds meer jonge meiden afkomstig uit traditioneel gesloten migrantengemeenschappen verzetten zich tegen de traditionele codes die hun keuzemogelijkheden en toekomstperspectief beperken. Doorgaans hebben deze meiden te maken met verregaande beperkingen in hun bewegingsvrijheid en ontwikkelingskansen. Vanuit de gemeenschap (ouders, broers, ooms en neven) wordt scherpe controle uitgeoefend op hun doen en laten. Zo kan het gebeuren dat meiden niet naar schoolfeesten of niet mee op schoolreisje mogen. Ook uitgaan mag niet omdat de familie bang is dat zij zich onzedelijk gedragen en daarmee de eer van de familie schenden. Wanneer het zover komt dat meiden in de ogen van de familie de eer-codes overtreden, wachten hen zware sancties. Deze variëren van mishandeling, opsluiting, verstoting, gedwongen uithuwelijking tot repatriëring of zelfs moord. Door het huidige emancipatieproces dat veel tienermeiden doormaken, botsen zij met de opvoeding thuis. Meiden durven nauwelijks over hun problemen te praten. Professionals op scholen, in de hulpverlening en bij de politie weten vaak niet hoe er met dit soort problemen moet worden omgegaan, omdat zij meestal zelf niet uit een eercultuur komen. Tienermeiden die te maken hebben met eergerelateerd geweld kennen andere problemen en gevaren en hebben daardoor ook een andere aanpak nodig. Ook jongens en mannen kunnen slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld. Om meer zicht te krijgen in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Amsterdam hebben wij diverse deskundigen, onderzoekers, instellingen en organisaties geïnterviewd zoals de politie, vrouwenopvang, steunpunt huiselijk geweld, zelforganisaties, migrantenorganisaties, vluchtelingenwerk en scholen. Doel van ons onderzoek is: het vergroten van het inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Amsterdam het versterken van preventie het versterken van de emancipatie het vergroten van het vermogen van professionals om (dreigend) eergerelateerd geweld tijdig te signaleren het verbeteren van de samenwerking door onder andere informatie-uitwisseling tussen de betrokken instanties, instellingen en maatschappelijke groepen zodat eerder ingegrepen kan worden en escalatie wordt voorkomen; -strafrechtelijke opsporing en vervolging van daders en medeplegers verzamelen van ‘best practice’ in andere steden aanbevelingen formuleren voor de gemeente Amsterdam om het beleid te verbeteren
PvdA Amsterdam, november 2006
4
De doelgroep waar dit onderzoek op gericht wordt zijn jongeren van 12 tot 23 jaar. In Amsterdam wonen veel jongeren van niet Nederlandse afkomst, zie tabel 0.1. Een aanzienlijk deel hiervan behoort tot de doelgroep van dit onderzoek. Tabel 0. 1: Jongeren van 12-23 jaar naar herkomstgroep, leeftijd en geslacht. 1
Land Antillianen Irak Iran Pakistan Surinamers Turken voormalig Joegoslavië Marokkanen overig niet-westerse allochtonen westerse allochtonen 2 autochtonen totaal
mannen 1140 147 155 502 7162 4328 328 7613
vrouwen 1130 142 164 460 7191 4161 316 7721
totaal 2270 289 319 962 14353 8489 644 15334
4746 4291 17786 48198
4943 5159 20493 51880
9689 9450 38279 100078
Eerst worden definities, uitingsvormen en aanleidingen van eergerelateerd geweld besproken. Vervolgens worden instellingen, zelforganisaties en andere experts aan het woord gelaten. Hierbij worden indrukken, knelpunten en aanbevelingen benoemd die zij tegenkomen in hun dagelijkse werk met (slachtoffers van) eergerelateerd geweld. Tenslotte volgen conclusie en aanbevelingen van de PvdA fractie Amsterdam.
1
2
Bureau Onderzoek en Statistiek. exclusief Joegoslavië.
PvdA Amsterdam, november 2006
5
Hoofdstuk 1: Wat is eerwraak en eergerelateerd geweld? 1. 1 Definitie ‘Eergerelateerd geweld is elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld, gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te geraken’. 3 1. 2 Achtergronden, aanleidingen en uitingsvormen Eermoord komt voor in talrijke landen, met name rond de Middellandse zee, in het MiddenOosten en Centraal-Azië. Het betreft meer in het bijzonder het gebied van Turkije tot aan Jemen en van Egypte richting Pakistan. In de volgende landen is over eermoord gerapporteerd: Afghanistan, Egypte, Gaza, India, Iran, Irak, Jemen, Jordanië, Libanon, Pakistan, Syrië, Tunesië, Turkije en de West Bank. Daarnaast ook in Brazilië, China, Ecuador, Kenia, Oeganda, Peru en Somalië en, binnen Europa, in Bosnië, Griekenland, Italië, Kosovo, Kroatië, Macedonië en Servië-Montenegro. 4 ‘Lang niet alle migranten laat zich regeren door de familie-eer. Lang niet alle migranten eisen van hun vrouwelijke familieleden dat ze gehoorzaam zijn. Maar er is een aanzienlijke groep waarbij dit wel zo is. Het gaat daarbij niet alleen om moslims, maar ook om hindoes en Syrisch-orthodoxe christenen. De familie-eer is in het leven van deze, veelal traditionele migranten, de spil waar het om draait’. 5 Van Bruinessen meent dat de achtergronden van eergerelateerd geweld veelal zijn terug te leiden op de emancipatieslag die meiden maken en de gevolgen van migratie: ‘Een bepaalde groep migranten-meisjes is zich aan het emanciperen en dat genereert generatieconflicten die kunnen uitmonden in eergerelateerd geweld. Bovendien verkeren bepaalde migrantengroepen in een toenemend isolement. Dat leidt tot een toename van de sociale controle waardoor ook de druk vanuit de gemeenschap om eermoord te plegen groter wordt. Bovendien speelt de extended family in de context van de migratie een grotere rol. Migranten komen in een vreemd land terecht en zijn dan aangewezen op de familieleden om te overleven. De familie wordt dus belangrijker voor de migrant en ook de familie-eer gaat een belangrijke rol spelen’. 6 Hilde Bakker van Transact wijst ook op het belang van het aanpakken van de sociaal economische positie van migranten, want, zo schrijft van der Zee: ‘Eergerelateerd geweld is grotendeels een kwestie van mensen in de marge van de samenleving. Nederlandse eremoordenaars waren schoonmaker, uitzendkracht, pizzakoerier, magazijnmedewerker, elektricien en stadswacht’. 7 Ook Bakker is van mening dat eergerelateerd geweld in de hand wordt gewerkt door dergelijke fenomenen: ‘Op school komen hun dochters (van migranten, red.) in aanraking met 3
H. Ferwerda, l. van Leiden. Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie. Advies- en Onderzoeksgroep Beke, 2005. 4 COT: Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Ernstig eergerelateerd geweld: Een casusonderzoek. Den Haag, 2002. 5 Renate van de Zee. Onder de duim. NRC 28 oktober 2006. 6 In: Renate van de Zee. Onder de duim. NRC 28 oktober 2006. 7 In: Renate van de Zee. Onder de duim. NRC 28 oktober 2006. PvdA Amsterdam, november 2006
6
moderne ideeën en verkeren ze in het gezelschap van jongens. De meisjes vernederlandsen en dat ervaren hun vaders onder druk van sociale controle als bedreigend. Ze stellen zich daarom strenger op tegenover hun kinderen dan ze in het land van herkomst zouden hebben gedaan. Ze zijn zelf ook gevangenen van het systeem’. Ze continueert: ‘Deze mannen hebben vaak het gevoel dat ze zijn mislukt. Ze zijn naar het Westen gegaan, maar ze hebben het niet gemaakt. Hun opvattingen over hoe hun dochters en echtgenotes zich behoren te gedragen, worden in Nederland openlijk ter discussie gesteld. Ze zijn gedesillusioneerd en voelen zich aangetast in hun mannelijke trots. Dus houden ze zich vast aan het laatste dat ze nog hebben: de vertrouwde normen en waarden waarmee ze zijn opgevoed’. 8 Federatie Opvang beschrijft hoe het de afgelopen tijd steeds duidelijker is geworden dat eergerelateerd geweld en eerwraak niet alleen volwassen (gehuwde) vrouwen treft maar ook meisjes en jonge ongehuwde vrouwen. Federatie Opvang beschrijft hoe eer een rol speelt in de levens van meiden: ♦
De eer van een familie hangt af van de eer van de vrouwen in de familie. Op het moment dat de eer van de meisjes en vrouwen is aangetast, is de eer van de familie aangetast. De eer van de meisjes en vrouwen in een familie is dan ook een fundamentele waarde. Vaders, broers, neven en ooms zijn primair verantwoordelijk voor het bewaken van de eer van een ongehuwd meisje of een ongehuwde vrouw. Als een meisje of vrouw eenmaal getrouwd is, zijn haar man en zijn familie hier primair verantwoordelijk voor.
♦
Veel meiden komen knel te zitten tussen de eisen en verwachtingen van hun ouders/familie en de eisen en verwachtingen die binnen school en binnen de jongerencultuur leven. Er ontstaat in veel gezinnen een vicieuze cirkel waarin meiden stiekem dingen gaan doen, ouders/broers hun dochters/zussen nog strenger gaan controleren en bij ‘overtredingen van de regels’ zware sancties hanteren, variërend van (zware) mishandeling, negeren en kleineren, opsluiten tot niet naar school mogen.
♦
Daarnaast is er vaak sprake van een angstcultuur. Meiden zijn bang dat als hun familie er achter komt dat ze stiekem een vriendje hebben, ze verstoten of vermoord zullen worden. Een deel van de meiden uit migrantengemeenschappen waarin eer een fundamentele waarde is, leven dagelijks in angst: angst dat hun familie ontdekt wat ze stiekem doen, angst om een misstap te begaan, angst voor mishandeling of erger. Voor sommige meiden is de druk zo groot dat ze hun ouders/familie ontvluchten.
♦
Vaak is er een directe aanleiding om te vluchten. Ouders/familie hebben bijvoorbeeld ontdekt dat het meisje een vriendje heeft, een meisje is zwanger geraakt, er is sprake van gedwongen uithuwelijking of een meisje is bang dat als ze mee gaat op vakantie ze achtergelaten zal worden in het land van herkomst.
♦
Meiden kunnen doorgaans nergens terecht voor hulp. Zodra zij hun problemen naar buiten brengen, schenden zij de eer van hun familie. Vaak staan hier dan ook zware sancties op. Meiden vluchten pas als ze geen enkele andere uitweg meer zien en de situatie niet meer hanteerbaar voor ze is. Vaak is er dan al sprake van jarenlange beperkingen en mishandelingen. Voor een ander deel van de meiden beginnen de problemen pas als ze onbedoeld zwanger zijn geraakt of als er sprake is van gedwongen uithuwelijking.
8
In: Renate van de Zee. Onder de duim. NRC 28 oktober 2006.
PvdA Amsterdam, november 2006
7
Ferwerda en van Leiden (2005) maakten het volgende overzicht van aanleidingen en uitingsvormen van eergerelateerd geweld (tabel 1.1). Benadrukt moet worden dat een simpel vermoeden van eerschending al voldoende aanleiding kan zijn om over te gaan tot eergerelateerd geweld. Tabe 1. 1: Uitingsvormen en aanleidingen eergerelateerd geweld.
Eergerelateerd Geweld Betreft Seksuele Eer 9
Uitingsvormen (Dreiging met) moord Zelfmoord
Dodelijk ongeluk Mishandeling / huiselijk geweld
Verminking Dreiging met verstoting Uithuwelijking Het afpakken van kinderen Wegsturen Terugbevlekking 10 Echtscheiding Vrijheidsbeperking Verhuizing Rechtszaak
Aanleiding Verlies van maagdelijkheid Buitenechtelijke / voorhuwelijkse seksuele relaties Verkrachting Buitenechtelijke / voorhuwelijkse zwangerschappen Schaking Hertrouwen Het afpakken van kinderen Het verlaten van de echtgenoot of de familie Echtscheiding Vermissing, wegblijven, weglopen Ongeoorloofd / onzedelijk gedrag Verzet tegen familie, regels, gearrangeerd huwelijk Belediging, provocatie, vernedering Roddel, laster, smaad
De uitingsvormen van erekwesties lijken in veel gevallen op die van de partnermishandeling en huiselijk geweld in de breedste zin van het woord. Andersom kan een onschuldig lijkend verschijnsel als een burenruzie, een vergaande erekwestie blijken. 11 De leeftijden van meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld lopen uiteen. Vaak wanneer een meisje borsten ontwikkelt en begint te menstrueren, wordt ze behandeld als een volwassen vrouw en is haar eer van belang. Jongens en mannen zijn ook slachtoffer. Van hen wordt verwacht controle uit te oefenen op hun zussen, waarvoor ze vervolgens beloond worden. Ook jongens worden vaak tot een huwelijk gedwongen, of ze 9
Naast seksuele eerschending bestaat ook niet-seksuele eerschending. Hierbij kan gedacht worden aan onenigheid over bezit. Een herstellende maatregel (uitingsvorm) kan hierbij bijvoorbeeld afkoping zijn. 10 Het aantasten van de familie-eer van de eerschender door bijvoorbeeld verkrachting of schaking van een familielid van diens familie. 11 Jale Simsek, Alle ogen op haar gericht, Eerwraak: Traditioneel geweld tegen Turkse vrouwen en meisjes. Een handleiding voor hulpverleners. Tweede, geactualiseerde versie, IOT 2002. PvdA Amsterdam, november 2006
8
worden het huis uit gezet als ze te sterk ‘vernederlandsen’ of als ze homoseksueel zijn. Jongens en mannen hebben veel te maken met intimidatie en dreiging van geweld.
PvdA Amsterdam, november 2006
9
Hoofdstuk 2: Organisaties aan het woord Aan de organisaties en experts die we spraken hebben we gevraagd naar voorbeelden, wat er vanuit hun eigen organisatie gebeurt en wat er moet worden verbeteren. We hebben gevraagd of zij hun expertise met ons willen delen zodat wij aanbevelingen kunnen doen aan de Gemeente Amsterdam. Ook hebben we onderzocht wat in andere steden op dit beleidsterrein al gebeurt, wat de trends en ontwikkelingen zijn en welke aanpak goed werkt. Hierbij proberen we zowel knelpunten als aanbevelingen, voor in de praktijk én op beleidsmatig niveau, te formuleren. Concrete oplossingen worden voornamelijk door de organisaties, die hieronder het woord krijgen, zelf aangegeven. 2. 1 Het Regionaal Huiselijk- en Eergerelateerd Geweld Team van de politie Amsterdam-Amsteland In Amsterdam is Mariet Molenaar coördinator van het Regionaal Huiselijk- en Eergerelateerd Geweld Team. Zij geeft vanuit haar opgedane expertise en vanuit de dagelijkse praktijk aan wat nodig is bij de politie om eergerelateerd geweld beter aan te kunnen pakken. Allereerst vroegen wij haar naar recente zaken die door de Amsterdamse politie zijn behandeld. Zij vertelt ons over diverse zaken die door verschillende bureaus uit de Amsterdamse stadsdelen zijn aangeleverd. Alle zaken betroffen eergerelateerd geweld. Er waren aangiften van ernstige bedreiging, mishandeling, vermissing, een schietpartij, een poging tot zelfmoord en moord. Slechts in een enkel geval werd er door slachtoffers aangifte gedaan. Soms kon de politie door middel van bemiddeling escalatie voorkomen. In andere gevallen is de dader berecht of lopen de zaken nog. Op het moment van het onderzoek waren er geen cijfers beschikbaar. De politie Haaglanden is het enige korps dat onderzoek heeft gedaan naar de aard en omvang van eergerelateerd geweld in de regio en die heeft dan ook als enige voldoende kennis om (risico)analyses te maken. Politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft regelmatig contact met het korps Haaglanden. Als enige registreert het Haagse korps op eerwraak en op 20 oktober 2005 maakten zij in het Parool de volgende balans op: ‘In Nederland overlijdt elke maand iemand aan de gevolgen van eerwraak. Alleen al in Den Haag en omgeving werden het afgelopen jaar 119 mensen het slachtoffer van geweld door hun eigen familie. In 49 gevallen van eerwraak verleende de politie Haaglanden bijstand aan regio’s als Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Friesland en Limburg. In totaal vielen het afgelopen jaar minstens elf doden door eerwraak. Volgens projectleider Willem Timmer van de politie Haaglanden ligt het werkelijke aantal doden echter hoger, omdat niet alle gevallen van eerwraak naar buiten komen of als zodanig herkend worden. Volgens Timmer is dat mede te wijten aan een gebrek aan expertise bij de politie. ‘Dat er sprake is van eerwraak, wordt nooit openlijk uitgesproken. Als een familie aangifte doet van vermissing van hun dochter, moet bij de politie het alarm afgaan. Door de juiste vragen te stellen kun je erachter komen dat het meisje niet weggelopen of ontvoerd is, maar misschien wel het slachtoffer is geworden van een familievete’. Naar schatting enkele tientallen keren kon de politie Haaglanden door tijdig ingrijpen en bemiddeling een ‘eerzuivering’ voorkomen. Ook wist de politie vrouwen te traceren die door de familie als vermist waren opgegeven’. Huiselijk geweld en eergerelateerd geweld zijn geen apart genoemde delicten in het Wetboek van Strafrecht. Dergelijk geweld kan vallen onder vernieling, (eenvoudige) mishandeling, PvdA Amsterdam, november 2006
10
bedreiging, stalking, wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, diefstal, maar ook onder doodslag en moord. Bij huiselijk en eergerelateerd geweld is een aangifte niet vereist voor justitie om tot vervolging over te kunnen gaan. Uit feiten en/of omstandigheden zal dan moeten blijken of er voldoende bewijslast kan worden opgebouwd om tot vervolging over te kunnen gaan. ‘Inmiddels’, zegt Molenaar, ‘zijn er diverse afspraken gemaakt en werkgroepen geïnstalleerd bij de politie en bij de gemeentelijke instellingen.’ Bij de politie wordt nu al veel vaker aangifte gedaan van huiselijk- en eergerelateerd geweld, maar het blijft vaak lastig voor de politie om zicht te krijgen op de complexe problematiek. Er is een band tussen dader en slachtoffer en dit maakt het moeilijk om de ‘vuile was’ buiten te hangen. Volgens Molenaar moet er ook binnen de politie een enorme omslag gemaakt worden om deze zaken, die in de privé-sfeer plaatsvinden, aan te pakken. Problemen waar politiemensen mee te maken krijgen Molenaar schetst de problemen waar politiemensen mee te maken krijgen: ‘De scoredrift die wij als politie hebben wordt niet bevredigd wanneer een huiselijk geweld of eergerelateerd geweld zaak is aangepakt, want vaak komt de verdachte na de aangifte en het proces dat daar op volgt weer terug bij het slachtoffer, dat hem weer gewoon binnen laat. Of de bedreiging of het geweld naar het slachtoffer toe duurt gewoon voort, zoals bij eergerelateerd geweld geregeld voorkomt.’ ‘Wanneer huiselijk- en eergerelateerd geweld zaken min of meer aan de lopende band worden afgehandeld, levert dit mogelijk een hoge score aan zaken op in het begin, maar we zullen dit in de toekomst des te harder terugkrijgen in de vorm van recidive en dan van zwaardere delicten. Voorts is het duidelijk dat zeker niet elke rechercheur dergelijke zaken wil maar ook kan afhandelen. Wanneer het juiste gevoel ontbreekt, levert het zeker in de toekomst niets op. Mogelijk wel heel wat gefrustreerde mensen: collega’s, maar ook slachtoffers en daders die niet goed zijn geholpen’. Bemoedigende ontwikkelingen Ondanks bovenstaande signaleringen zijn er ook bemoedigende ontwikkelingen gaande, vertelt Molenaar. Inmiddels is er veel expertise opgedaan en weten de experts wat de toegevoegde waarde van al hun inspanningen is, zelfs als een zaak strandt. Met de aanpak van zo’n zaak kan veel informatie boven water komen waar de politie iets mee kan. Deze informatie kan aangeven wat er aan de hand is met de zaak en waarom het is geëscaleerd. Ook wordt er gezocht naar andere middelen om de rust in een familie te doen wederkeren, zodat de dreiging van eergerelateerd geweld een halt wordt toegeroepen en weet het slachtoffer waar zij / hij terecht kan voor hulpverlening op maat. Hiernaast is er geïnvesteerd in het slachtoffer door haar of hem therapie aan te bieden en is er binnen het gezin gekeken hoe het met de kinderen is. Molenaar benadrukt het belang van aandacht voor kinderen in een huiselijk geweld-situatie. ‘We weten inmiddels en dat blijkt uit diverse wetenschappelijke onderzoeken, dat kinderen die te lijden hebben onder een huiselijk geweld-situatie daar diepe sporen van mee kunnen dragen. Dit kan een zeer belastende factor worden voor hen in de toekomst. Wanneer er tijdig en deskundig op ingegrepen wordt, kan zeer veel leed voor later worden voorkomen’. Aanpak binnen de politie ‘De politie werkt met een groot aantal ketenpartners op het gebied van huiselijk- en eergerelateerd geweld en er is een grote expertise opgebouwd op het hulpverleningsterrein. Wij hebben elkaar hard nodig en we kennen elkaar. Een goed netwerk en het onderhouden hiervan is heel belangrijk voor een zorgvuldige aanpak en afhandeling van huiselijk- en
PvdA Amsterdam, november 2006
11
eergerelateerd geweld’. Binnen de politie zijn afspraken gemaakt voor de afhandeling van een huiselijk- en eergerelateerd geweld zaak en ‘alle politiemensen hebben een opleiding of training gehad op gebied van huiselijk geweld’. De complexere zaken worden behandeld door de Bureaus Ondersteuning van de districten’. ‘Dit is belangrijk’, merkt Molenaar op, ‘omdat huiselijk- en eergerelateerd geweld een problematiek is die een bepaalde insteek vereist. Politiemensen die daarmee geconfronteerd worden, hebben een bepaalde instelling nodig en moeten geduld en een bijzondere belangstelling voor de problematiek hebben. Daar voldoen zeker niet alle politiemensen aan. Een specialistische opleiding met betrekking tot de sociale en culturele aspecten is een must, welke nu ontbreekt voor eergerelateerd geweld’. Molenaar vertelt dat juist onderzoeken op het gebied van huiselijk- en eergerelateerd geweld vaak in de verdrukking komen tussen andere om aandacht vragende zaken. Andere redenen die worden gegeven om huiselijk- en eergerelateerd geweld niet direct de juiste aandacht te geven zijn volgens Molenaar te weinig capaciteit, ‘te moeilijk’ en weinig tot geen medewerking van slachtoffers (uit doodsangst). Ook hoort ze uitspraken als ‘ik snap die mensen niet’ of ‘ik kan er niets mee’. In het gesprek met Molenaar wordt duidelijk dat eerdere onderzoeken een gedegen aanpak rechtvaardigen. De gemeente en de landelijke overheid zullen meer dan voorheen zorg moeten dragen voor meer middelen, een betere facilitering en extra investeringen. Eergerelateerd geweld is tenslotte maatschappelijk gezien, qua aantal, ernst en intensiteit, een groeiend en groot probleem in Amsterdam. En het probleem is soms breder dan het lijkt: ‘In deze tijd van dreiging van terroristische aanslagen is de signaalfunctie van politiemensen heel belangrijk. Wanneer er sprake is van radicalisering, extremisme of terrorisme, dan wordt dit het eerst waargenomen binnen het gezin. Daar zal zeker de spanning toenemen en de kans op escalatie in de vorm van huiselijk geweld is groot. Maar er is ook de kans om iets van het radicaliseren naar voren te halen in het verhoor en hiermee iets te doen (bijvoorbeeld melding maken bij de AIVD). Dit lukt niet wanneer er door de hoge werkdruk alleen nog maar cijfermatig gescoord kan worden. Bovendien wordt, door de huidige afhandeling neer te leggen bij het wijkteam, aan alle bovenstaande voorwaarden voorbij gegaan’. Decentralisatie bij de politie Wij vroegen Molenaar hierop naar de gevolgen van de decentralisatie bij de politie en de werking hiervan op de aanpak van eergerelateerd geweld. Volgens de gemeentelijke planning zal er naar gestreefd worden om eind 2006 in alle districten een Advies-en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) gerealiseerd te hebben. Deze ASHG punten zijn zeer laagdrempelig en bijzonder toegankelijk voor slachtoffers van huiselijk- en eergerelateerd geweld. De samenwerking tussen het ASHG punt en de politie is in een pilot in Osdorp als zeer goed geëvalueerd. De decentrale afhandeling van huiselijk- en eergerelateerd geweld ziet Molenaar dan ook als een knelpunt. ‘Het opbouwen en onderhouden van netwerken wordt bemoeilijkt door versplintering over de wijkteams’, en ‘toestroom naar een toekomstige Regionale Unit huiselijk- en eergerelateerd geweld zou via de wijkteams en de ASHG punten gegarandeerd zijn’ aldus Molenaar. Een dergelijke unit zou het doel, laagdrempeligheid voor de burgers beter dienen dan de ‘immer wisselende bezettingen en hoge onregelmatigheid’ bij de wijkteams. Bovendien zou deze unit expertise (behoud) waarborgen en een betere bekendheid bij de ketenpartners kunnen realiseren. Volgens Molenaar zouden dan goed opgeleide, enthousiaste en deskundige politiemensen, met de juiste instelling om huiselijk geweld te onderzoeken in deze unit plaats moeten nemen. ‘Zaken zouden naar volgorde van binnenkomst direct worden afgehandeld zonder afleiding door de hectiek van de dag. Een uniforme aanpak geldend voor de gehele regio zou bovendien de aansturing vergemakkelijken
PvdA Amsterdam, november 2006
12
en regionale registratie maakt aard en omvang van eergerelateerd geweld inzichtelijk’, zo meent Molenaar. 2. 2 Vrouwenopvang Amsterdam Er is gesproken met Aleid van den Brink, directeur Vrouwenopvang Amsterdam (VOA). Vrouwenopvang is een organisatie met verschillende opvanghuizen voor vrouwen (en hun kinderen) met allerlei soorten problemen. De meeste vrouwen zijn mishandeld, seksueel misbruikt of bedreigd met geweld. Vrouwenopvang Amsterdam sluit vanwege de landelijke rol van de organisatie in het aanbod voor deze doelgroep aan bij de landelijke ontwikkeling van de aanpak van eergerelateerd geweld. Op dit moment wordt een omvangrijk projectplan voorbereid, waarover binnenkort door de betreffende ministeries (in ieder geval VWS en Justitie) wordt besloten. Er zijn een aantal plannen voor verbetering van de aanpak binnen de strafrechtketen, en vreemdelingrechtelijke acties. Landelijk wordt een projectplan voorbereid in de branche dat zich richt op vijf initiatieven: ♦ het snel zorgen voor - voldoende - veilig verblijf op korte en voor langere termijn ♦ goede begeleiding tijdens de opvang en inzet bij preventie (voorkomen dat escalatie optreedt) ♦ bijdrage leveren aan maatschappelijke preventie ♦ verbeteren van registratie en bijdragen aan beschikbaar komen van informatie ♦ implementatie van landelijk ontwikkelde instrumenten Op de vraag of er voldoende opvang is voor vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld, geeft van den Brink aan dat er een landelijk capaciteitsgebrek is. VOA heeft wel een noodbed voor de regio Amsterdam, waar plaatsing 7 x 24 uur mogelijk is. De politie Amsterdam-Amstelland schakelt buiten kantoortijden de GGD in, die plaatsing in het noodbed verzorgt. Ongeveer wekelijks vindt zo een opname plaats naast de ‘gewone’ opnames (ongeveer 200 per jaar). Verder biedt VOA 7 x 24 uur telefonisch directe hulp via het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG). Hier kunnen potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld direct telefonisch terecht. Ook kunnen zij terecht bij de pilot ASHG in Nieuw-West of een van de ambulante steunpunten in de wijk. Wanneer het gaat om slachtoffers van eergerelateerd geweld is opvang in de eigen regio soms riskant. VOA participeert in het Meldpunt Open Plaatsen waar landelijk de capaciteit van open plaatsen wordt bijgehouden. VOA heeft twee opvangplaatsen in het programma Buiten Beeld, voor opname bij dreigend levensgevaar, waar opname plaatsvindt in nauwe samenwerking met de politie. Deze plaatsen worden landelijk ingezet. Landelijke bemiddeling bij deze acute opnames is randvoorwaarde. Toch is er meer vraag dan plaats voor vrouwen en kinderen. Regelmatig moet langdurig worden gezocht naar een geschikte plek of moet tijdelijk een niet al te beste tussenoplossing worden gevonden. Voor mannelijke slachtoffers is ook niet altijd direct opvang voorhanden. Landelijk zullen daarvoor enkele plekken worden ingericht. VOA heeft veel expertise in de hulpverlening aan vrouwen en kinderen bij verschillende vormen van huiselijk geweld. Deze opvang is niet ingericht voor specifieke groepen binnen die doelgroep. Over het algemeen is de grens van 18 jaar (of die van zelfstandig hebben samengewoond met een partner) de ondergrens voor wat betreft de leeftijd bij opname.
PvdA Amsterdam, november 2006
13
Kinderen worden mee opgenomen, maar er is een bovengrens bij de leeftijd van jongens die met hun moeder kunnen worden opgenomen. Onvoldoende opvang 18 Van den Brink wijst ons erop dat voor jonge meiden enerzijds de aanpak voor wat betreft veiligheid passend is maar anderzijds het klimaat in de voorzieningen niet ingericht is op hun leeftijd. Methodisch moet deze combinatie nog ontwikkeld en daarna toegepast worden. Er zijn her en der in den lande wel ideeën voor experimenten ontwikkeld, de financiering is echter tot dusverre een probleem. Voor minderjarigen is dit nog sterker zo. Per definitie zal het bij deze vormen gaan om opvang in een andere regio (vanwege de veiligheid). Van den Brink merkt verder op dat er momenteel landelijk een instrument voor risicoscreening voor de vrouwenopvang is ontwikkeld. Dit instrument wordt op dit moment verfijnd, daarna start de ingebruikname, ook bij VOA. Alle medewerkers die met opname/eerste contact te maken hebben zullen daarin worden getraind in de loop van het volgende jaar. VOA gaat een vernieuwde visie op veiligheid ontwikkelen. Gepaste veiligheid (gezien de individuele verschillen in situatie) zal op maat worden geboden en is een kernthema in de begeleiding van alle cliënten. Bij het ambulante werk (hulp in de wijk, bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld) is stoppen van geweld het hoofddoel en veiligheid dan het thema met de hoogste prioriteit. Eergerelateerd geweld of het vermoeden daarvan doet zich regelmatig voor. Nog in 2006 wordt een scholingsmiddag voor medewerkers van VOA georganiseerd omdat deskundigheid nog niet breed genoeg aanwezig is in de organisatie. Landelijk komt een protocol tussen politie en vrouwenopvang in oktober ter beschikking. Dat zal worden uitgewerkt door politie en vrouwenopvang voor de Amsterdamse situatie. De politie heeft het project Huiselijk Geweld verbreed tot project Huiselijk en Eergerelateerd geweld. In de uitvoering is het van belang ook Jeugdzorg te betrekken vanwege de leeftijd van veel van de slachtoffers. Het is duidelijk dat goede inschatting van risico’s en passende vervolgstappen om het geweld te verminderen / te doen stoppen cruciaal is voor het leven van de betrokkenen. Dat is vakwerk en vraagt speciale deskundigheid bij zowel politie als vrouwenopvang. Van den Brink vindt het van belang dat landelijk en stedelijk bekend wordt om hoeveel gevallen het gaat per periode, wat de veranderingen hierin zijn en hoe de aanpak gaat werken. De vrouwenopvang bereidt daarom een landelijke eenduidige registratie voor. Van den Brink benadrukt het belang om dit landelijk te doen, omdat het vaak gaat om slachtoffers die ver van huis hulp moeten zoeken. VOA zal deze informatie ook gaan verzamelen zodra de randvoorwaarden daarvoor aanwezig zijn. VOA wil vanuit het ASHG gerichte voorlichtingsactiviteiten bevorderen, ontwikkelen en ondersteunen in samenwerking met wijk- en zelforganisaties. Deze voorlichting kan specifieker worden toegespitst op de problematiek van eergerelateerd geweld en ook van huwelijksdwang. Materialen, die landelijk zijn ontwikkeld, kunnen hiervoor worden ingezet. In het genoemde landelijk projectvoorstel wordt voorgesteld te komen tot landelijke regionale ateliers die erop gericht zijn zo effectief mogelijk verschillende migrantengroepen te bereiken. Monitoring en evaluatie gebeurt vanuit het ASHG, zodat de opgedane ervaring ook landelijk uitwisselbaar en overdraagbaar wordt. Van den Brink benadrukt dat voor alle activiteiten, plaatsing, verblijf en nazorg, geldt dat intensieve samenwerking tussen diverse instanties en met betrokken gemeenschappen gevergd
PvdA Amsterdam, november 2006
14
wordt. Afspraken (protocol) maken voldoet niet, het is de ondergrond onder het werk. Tijd moet beschikbaar zijn om deze afspraken ook gestalte te geven in de praktijk, te volgen, casuïstiek te bespreken en nieuwe contacten te leggen. Van den Brink geeft aan langs welke lijnen meer preventieve activiteiten kunnen worden ontwikkeld. Zo moet de aanpak van eergerelateerd geweld onderdeel worden van het aanbod zonder daarvoor een heel specifiek circuit te gaan vormen. Aandacht in de vorm van coördinatie ten behoeve van de ontwikkeling van de benodigde ketenaanpak is daarbij zeer gewenst. Hiermee is binnen VOA al ervaring opgedaan op andere gebieden zoals de sociaaljuridische dienstverlening. Dankzij een staffunctie op dit gebied wordt de dienstverlening op dit specifieke gebied nu goed geboden. De functionaris kan contacten extern onderhouden/uitbouwen, kennis vergaren en vermeerderen, informatie verzamelen, intern en extern consultatie bieden en aanspreekpunt zijn voor ketenpartners. Tot op heden zijn er geen financiële middelen voor de uitvoering van deze taken ten aanzien van eergerelateerd geweld. De al aanwezige werkontwikkelaars bij VOA kunnen de verdere methodische ontwikkeling ter hand nemen wanneer methodiekboeken beschikbaar komen of mee ontwikkeld kunnen worden. Dit vraagt enige extra capaciteit. 2. 3 Vrouwenopvang Fryslân Vrouwenopvang Fryslân krijgt steeds vaker te maken met meiden en jonge vrouwen die op de vlucht zijn voor hun familie. Daarom hebben zij het boek ‘Buitengesloten’ uitgebracht, met als doel eergerelateerd geweld uit de anonimiteit te halen en aandacht te vragen voor de schrijnende situaties van meiden en jonge vrouwen die hiervan het slachtoffer zijn. 12 Een voorbeeld uit de dagelijkse praktijk van Vrouwenopvang Fryslân: De eerste keer dat Leila wegliep van huis was ze 14. Via jeugdzorg belandde ze in de crisisopvang. ‘Het feit alleen al dat ik wegliep, is binnen onze cultuur onvergeeflijk. Je wordt gezien als een hoer. Je maakt je familie te schande. Ik miste mijn ouders en mijn broers en zusje erg en ben teruggegaan naar huis. Ik had die hulpverleners verteld over alles wat er bij ons thuis gebeurde en over de mishandelingen, dat had ik beter niet kunnen doen. Ze dachten me te helpen door met mijn ouders te gaan praten en hen te confronteren. Die dag ben ik helemaal in elkaar geslagen. M’n moeder sloeg me met een ijzeren pijp. Je hoort anderen nu eenmaal niet te vertellen wat er bij je thuis gebeurt. Een Marokkaans meisje dat dit wel doet, heeft geen respect voor haar ouders. Vanaf die dag werd alles erger. Mijn zusje en broers mochten zelfs niet meer met me praten. Ik werd volledig genegeerd. Niet een dag of een week maar maanden lang. Niemand sprak meer met me. De hulpverlening had voor mij afgedaan. Ik voelde me door hen verraden. De tweede keer dat ik wegliep, deed ik dat dan ook niet via jeugdzorg. Ik bleef een maand weg van huis en bivakkeerde overal en nergens’. Op haar vijftiende besloot Leila haar ouderlijk huis definitief te verlaten. Ze wilde zich niet langer aanpassen aan haar familie, maar haar eigen leven gaan leiden. Thuis had ze zich te houden aan de waarden en normen van haar ouders. Deed ze dat niet dan kon ze rekenen op zware mishandelingen van haar moeder of een van de mannelijke familieleden. Nu, na vier jaar ondergedoken te zijn geweest, heeft ze haar leven weer op de rails.‘Ik ben blij dat ik voor mezelf gekozen heb, maar ik blijf bang dat mijn familie mij vindt. Zij vinden dat ik hen te schande heb gemaakt. Mij verstoten is niet genoeg. Als ze me traceren moet ik voor mijn leven vrezen.’ 12
A. van Dijke en L. Terpstra. Buitengesloten. BV Uitgeverij SWP, Amsterdam 2006.
PvdA Amsterdam, november 2006
15
De vrouwenopvang biedt weliswaar veilige, anonieme opvang maar in principe is deze bedoeld voor meerderjarigen, aldus Van Dijke en Terpstra. Soms worden minderjarige meiden wel opgenomen maar de Blijf-van-mijn-lijfhuizen zijn niet berekend op de opvang van pubers. Jongeren hebben een andere aanpak en benadering nodig dan volwassen vrouwen. Tegelijkertijd is de jeugdzorg beducht om deze meiden op te vangen. Ze worden vaak ernstig bedreigd en de jeugdzorg kan hen geen bescherming bieden. Bovendien, zo is de redenering, hebben deze meiden geen (gedrags)problemen en de jeugdzorg is er voor probleemkinderen, niet voor meiden die gezond in elkaar zitten. Voor minderjarige meiden die ernstig bedreigd worden door hun familie, blijft als alternatief over: de politiecel tot er iets gevonden is of de jeugdgevangenis. Terwijl iedereen ervan overtuigd is dat jonge meiden niet in politiecellen of een gevangenis thuis horen, belanden ze daar wel omdat - op dit moment - het de enige plek is waar zij geplaatst kunnen (en mogen) worden. Bovendien biedt de gevangenis hen de noodzakelijke veiligheid. Ze vallen daar echter wel onder het gevangenis-regime: met visitatie, cellen en alles wat daarbij hoort. Dat kan niet de bedoeling zijn. Overigens gaan ook niet alle kinderrechters akkoord met plaatsing in een jeugdgevangenis. Soms belanden minderjarige meiden dan in de algemene crisisopvang, tussen zwervers, verslaafden, alcoholisten of mensen die hun huis uit zijn gezet bijvoorbeeld als gevolg van overlast of schuldenproblematiek. Veel meiden leven dagelijks in angst, zijn wanhopig en leiden in stilte, valt Van Dijke en Terpstra op. Soms wordt het hen fataal. Zo werd in 2001 een 16-jarig Koeweits meisje in haar slaapkamer met messteken om het leven gebracht door haar streng islamitische broers van 17 en 18 jaar. Het meisje gedroeg zich in de ogen van haar familie nogal vrij: ze droeg te Westerse kleding en praatte met jongens. Er vond een familieberaad plaats. Het meisje had de eer van de familie aangetast en daarvoor was - in hun visie - maar één straf mogelijk: de dood. Het 18-jarige Turks-Nederlandse meisje Zarife wordt in 2003 op een vakantie in Turkije door haar vader doodgeschoten. Haar ouders wilden graag dat hun dochter volgens de orthodox islamitische opvattingen opgroeide. Zarife liep weg van huis en vluchtte naar een Blijf-vanmijn-lijfhuis omdat de strenge regels steeds meer begonnen te knellen. Haar familie wist haar over te halen om mee op vakantie te gaan naar Turkije. Daar vermoordde haar vader haar. Een eveneens 18-jarig Irakees-Koerdisch meisje bevalt in een Blijf-van-mijn-lijfhuis van een kind zonder dat ze getrouwd is. Als ze met haar baby van twee weken oud haar moeder bezoekt, brengt haar 21-jarige broer haar met messteken om het leven. De beloftes van haar oudste broer dat ‘het goed is’ en dat ze haar kind mag houden ten spijt. Veel meiden uit eerculturen staan wantrouwend tegenover de hulpverlening. Ze hebben te vaak meegemaakt dat als een meisje hulp zocht dit een averechts effect had. Omdat de meeste hulpverleners geen idee hebben van hetgeen zich in migrantengemeenschappen afspeelt rond eer en de gedragscodes niet kennen, verergeren interventies vanuit de jeugdzorg het probleem vaak alleen maar. Van Dijke en Terpstra pleiten voor voldoende en veilige opvang en hulpverlening aan (jonge) vrouwen en (jonge) mannen die slachtoffer zijn van of leven onder dreiging van eergerelateerd geweld en eerwraak. In een pilotperiode zouden één of twee kleinschalige opvanghuizen en/of behandelgroepen gerealiseerd kunnen worden met maximaal 8 meiden per groep. Slachtoffers van eergerelateerd geweld komen doorgaans uit een zeer beschermde omgeving. Daarom is de opvang c.q. zijn de behandelgroepen bij voorkeur kleinschalig en
PvdA Amsterdam, november 2006
16
huiselijk. Omdat deze meiden bedreigd worden met opsporing, onderdrukking en geweld moet de opvang anoniem en veilig zijn. Ze wijzen ons er nadrukkelijk op dat er een zorgprogramma ontwikkeld moet worden voor meiden in de leeftijd van 14 tot 23 jaar die te maken hebben met eergerelateerd geweld en op de vlucht zijn voor hun familie. Het zorgprogramma kan uitgewerkt worden in een pilotperiode van 4 jaar, ontwikkeld en bij voorkeur worden aangeboden door 2 of 3 vrouwenopvangcentra die als jeugdzorginstelling erkend zijn of binnenkort een erkenning krijgen. Oftewel voorzieningen die ervaring hebben opgebouwd met 18-minners. Dit zorgprogramma moet ontwikkeld worden in nauwe samenwerking met de jeugdzorg en migrantengemeenschappen waar eergerelateerd geweld een rol speelt. Verder moeten andere instanties betrokken worden zoals politie, openbaar ministerie, GGD en het maatschappelijk werk. De pilot moet een looptijd hebben van vier jaar. In deze periode moet er meer zicht komen op: ♦ de omstandigheden waarin deze meiden opgroeien en welke (mogelijke) invloed deze hebben op hun ontwikkeling ♦ effectieve hulpverlening en behandeling, die inspeelt op mogelijke gedrags- en ontwikkelingsproblematiek en op eventuele trauma’s; ♦ de manier waarop de ouders / de familie van deze meiden betrokken kunnen worden en hoe familierelaties (weer) hersteld kunnen worden. Dit maakt het noodzakelijk om een projectleider aan te trekken die een ontwikkelopdracht heeft: werkontwikkeling, vergroten van kennis en inzicht over omvang, aard en achtergronden van de problematiek en op grond daarvan oplossingsstrategieën ontwikkelen en implementeren. Deze doelen sluiten aan bij de doelen van het beleidsprogramma eergerelateerd geweld van het kabinet. Bij een aantal van de daarin genoemde beleidsmaatregelen is de vrouwenopvang een belangrijke partij.
2. 4 Federatie Opvang De Federatie Opvang is de koepel van de Vrouwenopvang in Nederland (de blijf-van-mijnlijf-huizen) en heeft veel kennis en ervaring met eergerelateerd geweld. Ze zijn betrokken bij allerlei initiatieven in het land. Via een werkgroep van de vrouwenopvang Delft spraken wij met Maria Scali. Maria Scali is directeur van Ricardis (vrouwenopvang in Delft) en maakt deel uit van de veiligheidscommissie die de vrouwenopvang binnen de federatie opvang heeft ingesteld. Zij adviseert een ketenaanpak met politie, scholen en Vrouwenopvang. In hun ‘Outline voor plan van aanpak eergerelateerd geweld’ (2006) noemt de Federatie Opvang meerdere knelpunten: Over expertise: ♦ er is onvoldoende zicht op succesfactoren en risicofactoren bij bestaande en in ontwikkeling zijnde werkwijzen ♦ de huidige kennis en expertise zijn kwetsbaar omdat een beperkt aantal deskundigen hierover beschikt en ze onvoldoende zijn beschreven en vastgelegd ♦ de huidige aanpak stoelt vooral op ervaringsgegevens en niet op onderzoek en systematische evaluatie van de werkwijze
PvdA Amsterdam, november 2006
17
♦
werkontwikkeling staat nog in de kinderschoenen en er zijn nog veel witte vlekken op dit terrein
Over de organisatie en het tekort in de opvang: ♦ er zijn op dit moment capaciteitstekorten in de crisisopvang van de maatschappelijke opvang ♦ het vraagstuk is voor medewerkers vaak onbekend terrein ♦ niet alle gebouwen voldoen aan de noodzakelijke veiligheidseisen ♦ er is nog onvoldoende juridische deskundigheid bij medewerkers ♦ geen ervaring met risicoscreening ♦ er zijn garanties nodig voor doorstroom na de eerste crisisperiode ♦ meiden belanden regelmatig één of enkele nachten in een politiecel omdat het niet lukt om een noodbed of crisisopvang voor hen te vinden ♦ soms worden meiden ter bescherming in een justitiële jeugdinrichting geplaatst: ze vallen daar echter wel onder het gevangenisregime met visitatie, cellen en alles wat daarbij hoort ♦ verder worden meiden in crisisopvangvoorzieningen van de jeugdzorg geplaatst. De Jeugdzorg heeft echter als basishouding ‘leren en betrokkenheid van ouders’ en is in die basishouding minder gericht op veiligheid bij dreiging ♦ een deel van de meiden komt helemaal niet in voorzieningen terecht, maar ‘belandt op straat’ - bijvoorbeeld in een grijs circuit van vriendjes-van-vriendjes of van jongeren waarmee contact is gelegd via msn of een chatbox ♦ daarnaast zijn er meiden die hun familie zouden ontvluchten als ze ergens onderdak zouden kunnen krijgen. Er is casuïstiek van meiden die thuis iedere dag in angst leven en wachten tot ze 18 jaar zijn omdat ze pas dan in een opvanghuis terecht kunnen De Federatie Opvang doet de volgende aanbevelingen: ♦ creëer één of twee kleinschalige opvanghuizen voor meiden die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld ♦ creëer opvangplaatsen voor deze doelgroep in de reguliere vrouwenopvangvoorzieningen, uitgaande van regionale ketensamenwerking, onder andere met de Jeugdzorg ♦ de opvang richt zich op ongehuwde meiden in de leeftijd van 14/15 jaar tot 23 jaar ♦ de opvang biedt voldoende bescherming ♦ de opvang vindt plaats vanuit een pedagogische context ♦ vanuit de opvangvoorziening wordt intensieve begeleiding geboden: ondersteunende en activerende begeleiding en zo nodig behandeling ♦ de voorziening ontwikkelt deskundigheid en expertise wat betreft de aanpak van eergerelateerd geweld en eerwraak, of huurt deze expertise in Op het gebied van onderwijs: ♦ leerlingen moeten weten dat ze niet alleen zijn in hun problemen, maar dat deze met anderen gedeeld kunnen worden zonder dat er sancties of ongewenste contacten met de ouders volgen ♦ ouders moeten inzicht krijgen in wat de leefwereld is van hun kinderen op school, waar ze wel en vooral waar ze niet bang voor hoeven te zijn en dat ze ook kunnen vertrouwen op het gezonde verstand van hun kinderen leerkrachten moeten inzicht krijgen in de problematiek van eergerelateerd geweld en ♦ handvatten aangereikt krijgen wat te doen als ze signaleren dat een leerling in de problemen is gekomen voorlichting is ook nodig over wat de vrouwenopvang is en wat ze wel en vooral ook niet ♦ doen. Als een meisje hulp zoekt bij de vrouwenopvang kan dit haar naam namelijk
PvdA Amsterdam, november 2006
18
schaden vanwege een imago dat de vrouwenopvang wordt toegedicht. Binnen de migrantengemeenschappen is voorlichting nodig over de positieve rol die de vrouwenopvang kan spelen in het oplossen van crisissituaties Op het gebied van kennisdeling: ♦ regionale uitwisselingsbijeenkomsten waar aan de hand van casuïstiek de samenwerking wordt bevorderd. Zowel vrouwenopvang als politie brengen casussen in. Lokale migrantenorganisaties worden hierbij betrokken ♦ het opstellen van een handreiking met achtergronden en do’s en dont’s ♦ voorlichtingsbijeenkomsten voor uitvoerenden met meer diepte-informatie over achtergronden van eergerelateerd geweld, gevoed vanuit de migrantengemeenschappen. ♦ bevordering van kennisdeling tussen de regio’s. Enkele regio’s waar al meer ervaring is opgedaan, worden gefaciliteerd om de opgedane kennis met andere regio’s te delen en nieuwe ervaringen te verzamelen
PvdA Amsterdam, november 2006
19
Hoofdstuk 3: Ketenpartners in Amsterdam 3. 1 Onderwijs Wij hebben een aantal scholen geselecteerd in stadsdelen waar een relatief groot deel van de doelgroep waarover ons onderzoek gaat woont. Relatief veel Turkse Amsterdammers van 12 tot 24 jaar wonen in de Westelijke Tuinsteden (Geuzenveld-Slotermeer, Osdorp, Bos en Lommer en Slotervaart) en Amsterdam-Noord. Ook Amsterdammers van 12 tot 24 jaar uit Iran, Irak, Pakistan en voormalig Joegoslavië wonen relatief veel in Amsterdam-Noord. Deze groepen komen daarnaast veel voor in Zuidoost. Er is gesproken met middelbare scholen en een aantal ROC’s in de stadsdelen West, Noord, Zuidoost en Slotervaart. We spraken met vertrouwenspersonen, leerlingbegeleiders, leden van zorgteams en ook met leerplichtambtenaren. Gezien het vertrouwelijke karakter van hun functie worden hun namen achterwege gelaten. De keuze om niet met leerlingen te praten is bewust gemaakt omdat niet ingeschat kon worden wat dit bij leerlingen los zou maken en er geen nazorg geboden kon worden. De vertrouwenspersonen hadden voldoende informatie om de problematiek zichtbaar te maken en hieronder volgt een selectie van de gesprekken. ROC Zuidoost Hier werd gesproken met een vertrouwenspersoon, een leerlingbegeleider, een mentor en een stagiaire. Zij brachten naar voren dat de problematiek in mindere of meerdere mate voorkomt. Zo staakten de meisjes soms hun opleiding omdat het curriculum deelname aan bepaalde activiteiten vereist of meiden mogen niet meedoen aan bepaalde activiteiten waardoor ze de benodigde certificaten niet kunnen halen. Ook worden meiden thuis erg strak gehouden en hebben zij veel verantwoordelijkheden zoals oppassen op jongeren kinderen en het huishouden. Zowel op school als buiten school is er grote sociale druk en / of is er angst voor familieleden die ook op school zitten. Het ROC Zuidoost weet niet goed hoe zij met deze zaken om moeten gaan en er ontbreekt een aanpak voor specifiek eergerelateerd geweld. Er is grote behoefte aan een wegwijzer naar hulpverleningsinstanties met kennis van zaken en meer voorlichting aan medewerkers van de school. Bovendien zou de school graag een methode aangereikt krijgen die eergerelateerd geweld bespreekbaar kan maken. ROC West Hier werd gesproken met een vertrouwenspersoon en een zorgcoördinator. De MBO-richting Juridische dienstverlening heeft veel te maken met leerlingen die hun problemen delen met de mentor en/of vertrouwenspersoon. Volgens de mentor komt dat door de aard van de opleiding, waardoor meiden zich bewust worden van hun eigen positie en rechten. Zij kunnen hun hulpvraag meestal goed formuleren, dit in tegenstelling tot andere studierichtingen. De vertrouwenspersoon noemt praktijkvoorbeelden van meiden die dreigen te worden uitgehuwelijkt en hun vrees daarvoor uiten vóór de vakantie. Geregeld komen zij na de vakantie niet meer terug. Nog deze vakantie werd de vertrouwenspersoon benaderd door een leerling die via haar mobiel kenbaar maakte dat ze tegen haar zin vast zat in Marokko. Het telefooncontact werd abrupt verbroken. De school weet niet waar in Marokko het meisje zich bevindt en voelt zich machteloos. Ook heeft de school ooit een ervaring gehad van eerwraak waarbij de ene vader de andere vader heeft vermoord terwijl de zonen van deze vaders beiden op deze ROC zaten. Om escalatie te voorkomen heeft de school één van de zonen overgeplaatst naar een andere vestiging. Zij zouden in dergelijke gevallen willen weten wat ze als school kunnen doen.
PvdA Amsterdam, november 2006
20
De school vertelt dat in 2008 competentiegericht leren ingevoerd wordt waardoor de leerkrachten, meer dan nu het geval is, de rol van mentor zullen uitoefenen. Zij vrezen dat veel leerkrachten niet voldoende kennis van eergerelateerd geweld hebben en daardoor de signalen te laat opvangen. Er is meer bijscholing nodig op dit onderwerp. Hiernaast geeft de school aan behoefte te hebben aan een wegwijzer naar hulpverleners en politie die kennis van zaken hebben. Ook bevelen zij aan om bijscholings-potten aan te wenden voor voorlichting rond het thema eergerelateerd geweld. Deze worden volgens hen niet altijd opgebruikt. In de CAO BVE staat vastgesteld dat zowel werknemer als werkgever 5% van het salaris moet besteden aan bijscholing. Het ontbreekt de school ook aan een methode om eergerelateerd geweld bespreekbaar te maken. Hiernaast zouden zij handvatten aangereikt willen krijgen waarmee zij de toenemende sociale druk die onderling door leerlingen op elkaar wordt uitgeoefend, kunnen doorbreken. ROC ASA Noord Hier werd gesproken met de coördinator leerlingenbegeleiding. De school is bezig met het bespreken van eergerelateerde problematiek met ketenpartners in Noord, zoals Bureau Jeugdzorg en Spirit. Zij willen binnenkort aan het stadsdeel een aantal vragen terzake voorleggen en oplossingsrichtingen bedenken. Om de stroperigheid van bestaand overleg te voorkomen is hun overleg voorlopig informeel. Zij delen de zorg voor de moeilijke positie waarin meiden en jongens verkeren op school en thuis en onderkennen de urgentie van het probleem. Marcanticollege, Amsterdam West Hier werd gesproken met de zorgcoördinator. De school heeft regelmatig te maken met vormen van eergerelateerd geweld. Het duurt lang voordat kinderen durven aankloppen en voordat het vertrouwen is gewonnen. Vaak kunnen ze hun hulpvraag nauwelijks formuleren. De vertrouwenspersoon weet door zijn jarenlange ervaring wel de signalen te herkennen maar geeft aan dat het op de school ontbreekt aan voldoende geld voor zorguren om kinderen voldoende te ondersteunen in hun hulpbehoefte. Met de politie in het stadsdeel waar de school staat verloopt het contact goed, maar dat is wel afhankelijk van de persoon met wie de school te maken heeft. De aanpak van eergerelateerd geweld is niet een apart onderwerp binnen de zorgteams, terwijl de doelgroep wel specifieke hulpbehoefte heeft. De groep Hindoestaanse kinderen vragen om een andere benadering dan de Turkse of Marokkaanse. Hindoestaanse leerlingen uiten vaak niet hun gevoelens maar wanneer ze er wél mee naar buiten komen is er meestal sprake van een opeenstapeling van ernstige problemen. Ook wijst de school erop dat de indicatiestelling richting Jeugdzorg te lang duurt en dat deze niet toegerust is op een snelle hulpvraag. Graag zouden zij zien dat Jeugdzorg fysiek aanwezig is in de school. Meer voorlichting en informatie rondom eergerelateerde problematiek en welke hulpverlening ‘past’, voor leerkrachten én leerlingen is eveneens zeer welkom. Volwasseneneducatie en inburgering Geuzenveld Er werd gesproken met de vertrouwenspersoon. In stadsdeel Geuzenveld komt veel huiselijken eergerelateerd geweld voor en de vertrouwenspersoon geeft voorlichting aan vrouwen in buurthuizen en inburgeringscursussen. De speciaal aangestelde Marokkaanse vertrouwenspersoon vertelt dat Marokkaanse vrouwen haar moeilijk in vertrouwen nemen omdat zij vrezen dat vertrouwelijke informatie wordt doorgespeeld aan de eigen achterban; men is bang voor roddel. Turkse vrouwen of vrouwen van andere etnische achtergronden nemen haar juist wel gauw in vertrouwen. Van belang is het dat er meer vertrouwenspersonen van diverse etnische achtergronden komen en dat deze vertrouwenspersonen via een wegwijzer op de hoogte gebracht worden met welke hulpvraag ze waar terecht kunnen.
PvdA Amsterdam, november 2006
21
Inburgeringscursussen hebben vaak te maken met importbruiden, die vaak na drie maanden zwanger zijn en zich ziek melden. Hierdoor verdwijnen ze uit beeld. Volgens de vertrouwenspersoon vindt er veel intimidatie plaats en is er sprake van grote sociale druk vanuit de schoonfamilie op de importbruid. Ze wonen vaak bij hun schoonfamilie in en worden bijzonder kort gehouden en ook de sociale druk in de buurt is groot. Er is meer aandacht nodig voor deze kwetsbare groep, bijvoorbeeld door binnen de inburgeringscursussen meer aandacht te schenken aan voorlichting over mensenrechten, huiselijk- en eergerelateerd geweld en hulpverlening in Nederland. Importbruiden en -bruidegommen ‘De familie-eer speelt niet alleen een belangrijke rol in het leven van de eerste generatie. De Amsterdamse historicus Erdal Gezik deed in 2003 een onderzoek naar de opvattingen onder jonge Turkse Nederlanders op het gebied van de familie-eer. Hij kwam erachter dat de eermoraal springlevend was onder de tweede en derde generatie.’ (..) ‘Bij de Italiaanse gastarbeiders in Duitsland, die ook eerwraak kenden, was het een kwestie van twee generaties’, zegt Gezik. ‘We dachten dat dat bij Turken ook het geval zou zijn, maar kennelijk hebben zij meer tijd nodig’. De regering heeft maatregelen genomen om het aantal importbruiden en bruidegoms te beperken, maar nog steeds trouwen veel migranten met een partner uit het land van herkomst. ‘Veel Turkse en Marokkaanse kinderen zullen de komende jaren nog steeds worden opgevoed door een ouder die nieuw is in Nederland’, stelt sociaalgeografe Erna Hooghiemstra. Hoewel volgens Hooghiemstra de importbruiden en bruidegoms een heterogene groep vormen, komt een aanzienlijk deel van hen van het platteland en heeft weinig opleiding. Deze vaders en moeders voeden hun kinderen op met normen en waarden die ze in hun dorpsgemeenschap hebben meegekregen. 13 Cijfers over import bruiden en -bruidegommen Wanneer een persoon met de Nederlandse nationaliteit trouwt met een persoon die in het buitenland woont en deze persoon komt binnen een jaar in Nederland wonen, dan spreken we van een import bruid of bruidegom. In tabel 3.1 staan de gegevens voor de zes onderzochte landen op een rij, waarbij alleen is gekeken naar een import bruid of bruidegom uit het eigen land van herkomst. De gegevens betreffen alle leeftijden en komen van het bureau Onderzoek en Statistiek. Tabel 3. 1: Aantal bruiden en bruidegommen gehaald uit het land van herkomst in absolute aantallen.
herkomst haler Turkije Pakistan voormalig Joegoslavië Iran Marokko Irak totaal
13
bruidegom 1823 105 75 6 2318 10 4437
bruid 3112 467 174 88 4836 104 8781
totaal 4935 572 249 94 7154 114 13118
Renate van de Zee. Onder de duim. NRC 28 oktober 2006.
PvdA Amsterdam, november 2006
22
Voor alle zes de etnische groepen geldt dat er duidelijk meer vrouwen dan mannen worden gehaald uit het land van herkomst. Zowel absoluut gezien als relatief gezien zijn het vooral mensen van Marokkaanse en als tweede mensen van Turkse afkomst die hun bruid of bruidegom uit het land van herkomst halen. Marokkaanse en Turkse Amsterdammers die hun bruid of bruidegom uit het buitenland halen wonen veelal in de Westelijke Tuinsteden en Amsterdam-Noord. Amsterdammers van Irakese of Iranese afkomst die hun bruid of bruidegom uit het buitenland halen wonen veelal in Amsterdam-Noord en de Pakistanen in Zuidoost. De Joegoslavische Amsterdammers die hun bruid of bruidegom uit het buitenland halen wonen meer verspreid. Relatief wonen zij veel in Amsterdam-Noord, Zeeburg en Oost-Watergraafsmeer. 14 Leerplichtambtenaar De leerplichtambtenaar die wij spreken komt eergerelateerd geweld in haar regio (Geuzenveld) veel tegen en geeft aan dat leerplichtambtenaren, (veel meer dan nu gebeurt), zitting zouden moeten hebben in de school om beter en tijdiger te signaleren. Het is nu de eigen keuze van de leerplichtambtenaar of hij of zij spreekuur houdt in de school of deelneemt aan zorgteams. Zij heeft zelf een keer succesvol druk uit kunnen oefenen op de familie van een meisje dat tegen haar wil op zeer jonge leeftijd werd uitgehuwelijkt en naar Marokko was gebracht. De leerplichtambtenaren zijn verplicht om van kinderen die uitgeschreven worden de inschrijving van de ontvangende school te registreren, ook als het gaat om kinderen die in de leerplichtige leeftijd naar het buitenland vertrekken. Haar ervaring is dat het vaak niet gebeurt. Doordat de ouders van het meisje geen schoolverklaring vanuit Marokko konden overleggen heeft de leerplichtambtenaar gedreigd met sancties en dit heeft ertoe geleid dat het meisje is teruggekomen naar Nederland om haar school hier af te ronden. De leerplichtambtenaar denkt dat het belangrijk is dat het onderwerp eergerelateerd geweld meer gaat leven op scholen, bij leerplichtambtenaren, hulpverleningsinstanties en ouders. Ook zou het wettelijk anders geregeld moeten worden, zodat het kind pas wordt uitgeschreven als er een andere school is gevonden. In combinatie met een strenger toezicht en controle op de schoolverklaringen die in het buitenland worden uitgegeven wordt het bemoeilijkt om leerplichtigen van school te halen. Om een beter zicht te krijgen op het uitval percentage zouden er twee keer per jaar tellingen moeten plaatsvinden op de ROC’s. De leerplichtambtenaar ondervindt meerdere knelpunten. Zo zijn er in sommige stadsdelen te weinig leerplichtambtenaren en is er nauwelijks aandacht voor eergerelateerd geweld. Scholen, inclusief ROC’s zijn vaak nalatig in het melden van (het vele) verzuim waardoor de leerplichtambtenaar niet in actie kan komen. Bovendien zijn leerlingen vanaf zestien jaar twee dagen participieel leerplichtig; leerplichtambtenaren komen pas in actie wanneer drie dagen aaneengesloten absoluut verzuim door de school wordt gemeld. Voor de kwetsbare groep pakt juist deze regel verkeerd uit. Tenslotte hapert de communicatie tussen scholen dikwijls waardoor leerlingen gemakkelijk verdwijnen uit het blikveld van de leerplichtambtenaar. Op het gebied van hulpverlening merkt de leerplichtambtenaar dat er bij crisissituaties geen adequaat hulpaanbod is. De crisisdienst is open van 2 tot 4 uur in de middag en op woensdag zelfs gesloten. Aanmeldingen bij andere instanties zoals Jeugdzorg werken te traag omdat er eerst een indicatiestelling moet zijn, hetgeen vaak weken duurt. Ook ontbreekt het aan opvoedondersteuning en voorlichting aan ouders.
14
Bureau van Onderzoek en Statistiek.
PvdA Amsterdam, november 2006
23
Stadsdelen Oud-Zuid en ZuiderAmstel Mevrouw Lagha is zorgcoördinator in de stadsdelen Oud-Zuid en ZuiderAmstel. Zij maakt zich zorgen over het hoge aantal meiden dat uit het onderwijs verdwijnt vanwege veelal gedwongen uithuwelijking. Importbruiden vormen volgens Lagha een kwetsbare groep die meer aandacht behoeft. Ook valt haar op dat relatief weinig Turkse en Marokkaanse jongeren bij Bureau Jeugdzorg terecht komen; hetgeen volgens Lagha ten dele komt door wantrouwen richting Bureau Jeugdzorg. Ook merkt Lagha op dat er te weinig (ad hoc) opvang bestaat. Haar aanbevelingen volgen op bovengenoemde knelpunten. Zo moet er meer opvang gerealiseerd worden en ziet Lagha in de voorlichting een rol weggelegd voor de imams, want: ‘Veel mensen kennen de Koran niet goed en als de imam hen vertelt dat eergerelateerd geweld volgens de Koran beslist ontoelaatbaar is, kan dit veel invloed hebben’. Zij meent dat voorlichting ook op mannen gericht moet worden en noemt het vadercentrum in AmsterdamWest als goed voorbeeld. Mannen lopen volgens Lagha achter in de emancipatie en moeten op één niveau getrokken worden met vrouwen. Ook mannen zijn slachtoffers van bijvoorbeeld uithuwelijking en hier moet ook aandacht voor zijn. Binnen de hulpverleningsinstanties moet een ‘diversiteitsgedachte’ gestimuleerd worden, waarbij naast een open, ‘multiculturele’ blik ook een personeelsbeleid gevoerd moet worden dat diversiteit bevordert. Op het gebied van importbruiden denkt Lagha aan bijvoorbeeld ‘iets als buurtvrouwen’, gekoppeld aan consultatiebureaus die vrouwen (waaronder importbruiden) thuis bezoeken na de geboorte van hun kind. ‘Via deze allochtone, hoog opgeleide, zorgconsulenten heb je meer kans deze geïsoleerde groep vrouwen te bereiken’, aldus Lagha. Hiernaast pleit Lagha voor meer gewicht bij de inburgeringscursus, door bijvoorbeeld verplicht te stellen dat vrouwen die na drie maanden zwangerschap uit de cursus verdwijnen drie maanden na de bevalling weer terugkomen. Wordt deze verplichting niet nageleefd dan moet hier een sanctie op volgen. 3. 2
Andere instanties
Vluchtelingenwerk Amsterdam Vluchtelingenwerk Amsterdam heeft regelmatig te maken met vrouwen en jongeren die te maken hebben met eergerelateerd geweld. De organisatie begeleidt onder andere Irakese, Iraanse, Afghaanse en Koerdische vrouwenzelforganisaties. Voornamelijk een aantal gevallen uit Afghanistan baart de organisatie zorgen, zo werd een medewerkster van Vluchtelingenwerk verleden week nog geconfronteerd met de volgende casus: ‘Een Afghaanse vrouwelijke arts, wonend in Amsterdam is tegen haar wil uitgehuwelijkt aan een analfabete Afghaanse man. Ze hebben een jong kind. De vrouw mag niet naar buiten en er is veel geweld in het gezin. De medewerkster van Vluchtelingenwerk heeft haar tijdens een huisbezoek gewezen op de mogelijkheid van Vrouwenopvang maar de vrouw durft niet weg te gaan van haar man omdat haar familie in Afghanistan dan zeker eerwraak staat te wachten. Daarbij beschikt ze niet over de juiste papieren en verblijfstatus om zelfstandig haar leven richting te geven in Nederland’. Het jongerenteam van Vluchtelingenwerk kwam ook met een voorbeeld van eerwraak in Amsterdam: ‘Lida is vanuit Afghanistan alleen naar Nederland gekomen. Zij had hier één oudere broer en een andere broer woonde in Duitsland. Zij is met een landgenoot naar bed geweest. Toen
PvdA Amsterdam, november 2006
24
haar broers daar achter kwamen, hebben ze deze jongen gewezen op zijn plicht met haar te trouwen. Deze jongen wilde daar niets van weten, omdat Lida veel te lelijk zou zijn. Een van de broers heeft daarop de jongen vermoord’. Dienst Maatschappelijke Ondersteuning (DMO) Aangezien de leerplichtambtenaren, vertrouwenspersonen en vluchtelingenwerk melding maken van eergerelateerd geweld bij jongeren en verdwijnende leerlingen in het onderwijs, is de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) gevraagd of er geregistreerd wordt waarom leerlingen verdwijnen. DMO meldt dat leerplichtambtenaren in het leerlingenadministratiesysteem (LAS) ‘memovelden kunnen vullen met allerlei informatie’. Daar kan dus ook de reden van uitval ingevuld worden. De memovelden zijn de enige plek waar dergelijke informatie kan worden vastgelegd en centraal wordt verzameld. De sectie leerplicht van DMO is echter niet bevoegd om te gaan zoeken in die velden. Die velden zijn namelijk uitsluitend toegankelijk voor de leerplichtambtenaren. Hierdoor hadden wij geen toegang tot deze gegevens. Bij DMO zijn wel de uitvalcijfers bekend op etnische achtergrond en dat levert een opvallend resultaat op dat om nader onderzoek vraagt: Tabel 3. 2: Onderwijsdeelname aan Amsterdamse VO, schooljaren 2004/05 en 2005/06. 15
bevolkingsgroep
jongens
geslacht meisjes
totaal aantal leerlingen (100%)
Nederlanders
49,2%
50,8%
17.386
Westerse allochtonen
49,7%
50,3%
2.881
Antillianen
48,1%
51,9%
852
Surinamers
48,7%
51,3%
5.986
Marokkanen
50,1%
49,9%
7.002
Turken
52,3%
47,7%
3.903
Afghanistan
56,1%
43,9%
246
Ghana
46,2%
53,8%
604
overige niet-westerse allochtonen
50,1%
49,9%
4.424
onbekend
53,6%
46,4%
56
gemiddeld in Amsterdam
49,7%
50,3%
43.340
Aan het Amsterdamse voortgezet onderwijs nemen vrijwel evenveel jongens als meisjes deel; respectievelijk 49,7% en 50,3%. Dat geldt voor bijna alle bovenstaande bevolkingsgroepen, de Afghanen en Turken uitgezonderd. Onder de Afghanen nemen er meer jongens deel (56,1%) dan meisjes (43,9%), bij Turken is dezelfde tendens aanwezig. Hoewel het om een bescheiden aantal leerlingen gaat, doet deze verhouding vermoeden dat er wat met deze meisjes aan de hand is. Het ziet er naar uit dat ongeveer 30 Afghaanse meisjes (bijna 25% van de populatie van Afghaanse meisjes) zoek zijn. Daarbij moet afgevraagd worden of er sprake is van verzuim of dat de ‘verdwenen’ meisjes voortgezet onderwijs buiten Amsterdam volgen. 15
‘Voortgezet Onderwijs in beeld, Rapportage 2006’, DMO gemeente Amsterdam (in voorbereiding).
PvdA Amsterdam, november 2006
25
Zoals hierboven aangegeven is er geen inzicht in een eventuele achterliggende verklaring voor de uitval van Afghaanse en Turkse meisjes. De PvdA fractie zou graag nader onderzoek willen naar het hoe en waarom van deze uitval, zeker gezien het feit dat verschillende organisaties aangaven dat eergerelateerd geweld relatief veel voorkomt bij Afghanen en Turken. Bureau Jeugdzorg Amsterdam Mevrouw van Stek is gedetacheerd bij Bureau Jeugdzorg (BJZ) en wordt betaald vanuit Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Zij bemiddelt voor dak- en thuislozen van 17-23 jaar. Van der Stek signaleert meerdere knelpunten. Zo is het voor veel opvang een contra-indicatie als meiden die zich melden vertellen dat ze bedreigd worden. Met name voor meiden onder de achttien is er (mede hierdoor) zeer weinig opvang. Er is te weinig aandacht voor meiden onder de achttien jaar die bescherming nodig hebben en niet meer thuis kunnen wonen. Bovendien zijn meiden van rond de zeventien jaar strafrechtelijk lastig te beschermen omdat zij voor een ondertoezichtstelling (OTS) niet echt meer in aanmerking komen. Volgens van der Stek is BJZ niet goed toegerust op het hanteren van eergerelateerde problematiek. De wettelijke verplichting om met de ouders van een hulpvrager te praten illustreert dit. Van der Stek wijst verder op het hoge parasuïcide (poging tot zelfmoord) cijfer onder Hindoestaanse meisjes, bijvoorbeeld in de Bijlmer. Wanneer zij de druk van hun familie om op school, in het huishouden en sociaal in het strakke keurslijf te blijven, niet meer aankunnen, nemen zij vaak hun toevlucht tot het drinken van chloor of bleek. Vincent Fafieanie werkt als beleidsfunctionaris bij Bureau Jeugdzorg en hij vertelt dat er op alle scholen voor voortgezet onderwijs 2 tot 8 uur per week iemand zit van Bureau Jeugdzorg. Fafieanie ontkracht het vermoeden dat ouders per definitie gebeld worden en vertelt dat dit per situatie ingeschat wordt. Hij erkent dat er weinig opvang is voor 18- en zegt dat dit komt door de provincie grenzen. ‘Wil je iemand buiten deze grenzen plaatsen dan moet je om een uitzondering vragen’. Bij melding bij het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) van eergerelateerd geweld doet de Raad voor de Kinderbescherming eerst onderzoek, daarna kan er eventueel een (voorlopige) onder toezichtstelling worden uitgesproken. Fafieanie denkt dat het belangrijk is om mentoren op scholen te versterken door middel van trainingen. Ook is hij van mening dat leerlingen en hun netwerk meer meldingsbereid moeten worden gemaakt. Fiom Amsterdam Marianne Berentsen werkt als leidinggevende. Bij de Fiom kunnen mensen terecht met vragen over abortus, bij paniek over zwangerschap of wanneer men overweegt een baby ter adoptie af te staan. Voor mensen onder de 18 jaar geldt dat in sommige gevallen gevraagd wordt om eerst contact op te nemen met Bureau Jeugdzorg, bijvoorbeeld wanneer er thuis zulke problemen zijn dat daar eerst iets mee moet gebeuren. Dit betekent echter niet dat de Fiom hen niet helpt. De Fiom geeft aan dat na de bevalling of na een abortus regelmatig om een hersteloperatie wordt gevraagd. De afstandszaken die tegenwoordig nog bij de Fiom spelen, hebben meestal direct met problematiek rond eer te maken. Als meiden ongehuwd zwanger worden, geeft dat ontzettend veel ellende en behalve de (dreiging van) fysiek geweld gebeuren er ook dingen rond het krijgen van de baby die op een andere manier gewelddadig genoemd kunnen worden. Soms dreigt men na de bevalling met het afpakken van de baby of gedwongen afstand. Regelmatig wordt deze problematiek volkomen onzichtbaar gemaakt. Betrokken vaders zijn meestal mannen uit dezelfde cultuur. De vrouwen houden de problematiek voor zichzelf en ‘lossen het op’ door afstand te doen; de mannen doen alsof ze het niet weten.
PvdA Amsterdam, november 2006
26
De Fiom adviseert om in moskeeën en andere migrantengroepen het begrip ongewenste zwangerschap bespreekbaar te maken. Zij wijzen er nadrukkelijk op dat het niet alleen islamitische culturen betreft maar ook voorkomt in Hindoestaanse families. De Fiom ziet meisjes ‘klem zitten of losgeslagen raken’. Streetcornerwork Hier werd gesproken met Laila Halsema en Annemiek ter Heege. Hen werd gevraagd wat er nodig is om meiden te ondersteunen. Zij attendeerden ons erop dat nu voornamelijk overlast gevende jongens onderdeel zijn van het beleid en dat ook voornamelijk op hen de financiering wordt gericht. Hierdoor ontbreekt het aan laagdrempelige huiskamerachtige plekken, terwijl er een duidelijke hulpbehoefte bij meiden is. Als er jongens rondlopen durven en mogen veel meiden niet komen. Ook ontbreekt het aan kleinschalige opvang voor meiden die zelfstandig willen gaan wonen. Streetcornerwork geeft aan dat in Amsterdam een opvang nodig is met verschillende kleinschalige units voor alleen meisjes, bij voorkeur gelegen in Amsterdam Nieuw West. Het gaat om meiden die te maken hebben (gehad) met bijvoorbeeld geweld, verwaarlozing, misbruik, loverboys, maar niet in een situatie verkeren dat ze buiten de stad moeten onderduiken. Deze opvang is bedoeld voor meiden die: ♦ (nog) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen ♦ ondersteuning nodig hebben bij het verwerken van hun verleden en het bouwen aan een positief zelfbeeld ♦ ondersteuning nodig hebben bij het vinden en/of in gang zetten van een traject dat leidt tot een toekomstperspectief ♦ meiden tussen de 15 en 23 jaar oud ♦ zwangere vrouwen en jonge moeders Deze opvang moet veiligheid en rust bieden. Ook moet het de meiden de mogelijkheid geven hun verleden te verwerken en een toekomstperspectief uit te werken. Om voor een plaats in deze opvang in aanmerking te komen moeten meisjes in principe via de zorgindicatie worden (zijn) aangemeld voor Begeleid Wonen Amsterdam of in een ander concreet huisvestingtraject zijn opgenomen, zodat de doorstroming enigszins te garanderen is. Snel ingrijpen is op dit moment echter bijna onmogelijk. We kampen met ellenlange wachtlijsten voor de opvang in Amsterdam en zelfs de crisisopvang zit vaak vol. Ook de nieuwe opvang in de Kazernestraat in Amsterdam was binnen korte tijd vol en kampt net als alle andere opvanghuizen met een wachtlijst. Voor het meisje dat in zo´n onhoudbare situatie zit is dit natuurlijk niet iets dat je wil horen.
PvdA Amsterdam, november 2006
27
Hoofdstuk 4: Zelforganisaties 4. 1 Vangnet Een andere vorm van laagdrempelige opvang biedt het project Stichting Vangnet: ‘Vangnet voor meiden van meiden.’ Vangnet is een huiskamerproject waaruit tal van activiteiten worden georganiseerd. De activiteiten van Vangnet zijn gericht op empowerment van de doelgroep, allochtone meiden en jonge vrouwen. Daarbij richt Vangnet zich ook op empowerment van de gemeenschap door het zelfoplossende vermogen in de gemeenschap te ondersteunen. De activiteiten van Vangnet zijn preventief en gericht op vroegtijdige signalering van psychosociale klachten waardoor inzet van professionele hulpverlening effectiever wordt. De bezoeksters worden doorverwezen naar instellingen als Jellinek (verslavingszorg), Blijf van mijn Lijf, Advies- Steunpunt Huiselijk Geweld en andere. Coördinator Hans Krikke heeft getracht aan te geven dat er een aantal bottlenecks zijn als het gaat om goede, adequate en aansluitende zorg- en hulpverlening aan jongeren in Amsterdam. In de eerste plaats is de aard en de omvang van de sociale, psychosociale en psychische klachten van jongeren door te weinig registratie onbekend. ‘Zolang dit vaag blijft en de kennis gefragmentariseerd is, is heus beleid nauwelijks te doen’. In de tweede plaats laat kwaliteit van vertrouwenspersonen volgens Krikke vaak te wensen over. ‘Zij vervallen vaak in de rol van hulpverlener, hetzij omdat ze het niet kunnen laten, hetzij omdat ze daartoe gedwongen worden. Als men ervan uitgaat dat de functie van vertrouwenspersonen het vroegtijdig traceren van problemen en het doorverwijzen naar professionele hulpverlening is, dan is een goede ketenzorg onontbeerlijk. Werkt deze keten niet dan blijven vertrouwenspersonen met de zorgen zitten’. Volgens Krikke zijn veel vertrouwenspersonen niet voldoende opgeleid als het gaat om de methodiek van doorverwijzing en het onderhouden van een netwerk van professionals. Tevens ontbeert men vaak de kennis over de context waarin de klachten en problemen zich voordoen, aldus Krikke. Als derde noemt Krikke het disfunctioneren van de ketenzorg. ‘Deze stagneert al bij de eerste doorverwijzing door bijvoorbeeld lange wachttijden, maar ook het doorverwijzen tussen de hulpverlenende instellingen loopt niet altijd soepel’. Tenslotte vindt Krikke dat er te weinig gebruik gemaakt wordt van het zelfoplossend vermogen binnen de sociale gemeenschappen van de jongeren met klachten. Krikke noemt dit ‘nog onontgonnen terrein en een gemiste kans’. De vele informele helpers, intermediairs en sleutelpersonen die fungeren als vertrouwenspersonen in de gemeenschap krijgen veel over zich heen en branden door gebrek aan coaching snel op. Krikke wil aansluitend op zijn laatste punt aanbevelen om een centrum ter coaching van informele helpers of vertrouwenspersonen in de gemeenschappen op te zetten. Deze helpers of vertrouwenspersonen moeten hier leren om het onbespreekbare bespreekbaar te maken en om door te verwijzen. Ook moeten zij in staat worden gesteld vroegtijdig te interveniëren om te voorkomen dat klachten en problemen zich verergeren. Als het zelfoplossende vermogen in de sociale gemeenschappen versterkt wordt, leidt dat uiteindelijk tot minder zorgconsumptie. Dit is goedkoper en leidt ook tot minder druk op de reguliere vertrouwenspersonen en professionals.
PvdA Amsterdam, november 2006
28
4. 2 Migrantenorganisaties Migrantenorganisaties zijn zich er steeds vaker van bewust dat huiselijk geweld en eergerelateerd geweld bespreekbaar gemaakt moet worden binnen de eigen achterban. Veel organisaties zijn bang dat dit ‘bespreekbaar maken’ de eigen groep stigmatiseert. Toch stellen een aantal organisaties sinds een aantal jaar het probleem door middel van publicaties en conferenties openlijk ter discussie. In dit onderzoek werd ook met een aantal zelforganisaties gesproken die dit onderwerp bespreekbaar willen maken. Een selectie van de organisaties volgt hieronder: HTIB Bij HTIB werd gesproken met Mustafa Ayranci. De Turkse arbeidersvereniging HTIB heeft de afgelopen jaren meerdere malen bijeenkomsten en studiedagen georganiseerd voor de eigen achterban. Ook hebben zij samen met het Inspraakorgaan Turken (IOT) en Vluchtelingenorganisaties Nederland (VON) een uitwisselingsprogramma georganiseerd. Zij vinden dat migranten en vluchtelingen zelf veel meer kunnen betekenen bij het terugdringen van eerwraak en eergerelateerd geweld. Dat heeft ertoe geleid dat zij hun krachten hebben gebundeld en het initiatief genomen hebben om vrouwen, die in Turkije een toonaangevende rol spelen in de discussie rond eerwraak, in Nederland uit te nodigen. Hier hebben deze vrouwen gesproken met instellingen en vrouwen uit de gemeenschap. Aanleiding voor dit initiatief waren onder andere incidenten van geweld tegen vrouwen, waaruit bleek dat ook in Nederland eergerelateerd geweld en ernstige vormen van onderdrukking voorkomen. HTIB gaf ook aan dat kennis uit Turkije ten goede kan komen aan slachtoffers én hulporganisaties in Nederland. De delegatie uit Turkije bestond uit academici en vrouwenactivisten die zich bezighouden met studie naar eerwraak, vrouwenrechten en emancipatie en praktische hulpverlening. Er werden meerdere bijeenkomsten gehouden voor vrouwen van migranten en vluchtelingen. Daarnaast werden er gesprekken georganiseerd met mensen uit de hulpverlening en de politie. Het uitwisselen van expertise en ervaringen en het versterken van vrouwenorganisaties in Nederland is een van de doelstellingen van het programma. Er zijn volgens Ayranci in Amsterdam veel Turkse organisaties die dit probleem in huis hebben maar het niet of nauwelijks bespreekbaar durven te maken of ontkennen. Hij geeft de volgende aanbevelingen: ♦ organiseer voorlichtingsbijeenkomsten voor ouders, die je bijvoorbeeld bereikt via het koffiehuis ♦ installeer een vertrouwenspersoon/ bemiddelaar die slachtoffers en families in hun eigen taal te woord kan staan; een soort centrale helpdesk ♦ zorg dat er een 24-uurs telefoonlijn is waar mensen geholpen kunnen worden, het liefst in hun eigen taal ♦ dwing (zelf)organisaties samen te werken door middel van het verstrekken / inhouden van subsidies ♦ leg contact met Turkse (vrouwen) organisaties mede om kennis uit te wisselen; zij kennen het probleem van eergerelateerd geweld al langer Milli Görüş Er is gesproken met onder andere Canan Uyar van de Vrouwenfederatie van Milli Görüs. Die heeft in 2005 een reeks openbare debatten en gesprekken in huiselijke kring georganiseerd rond het thema eergerelateerd geweld. Aanvankelijk waren lang niet alle organisaties die bij Milli Görüş zijn aangesloten te spreken over dit initiatief. Zij meenden dat eergerelateerd geweld niet speelde bij hun achterban en dat dit thema allochtonen alleen maar in een kwaad daglicht zou stellen. Tijdens de discussies bleek echter dat het probleem wel degelijk bestond.
PvdA Amsterdam, november 2006
29
Het was voor veel bezoekers van de gespreksavonden de eerste keer dat zij openlijk over eergerelateerd geweld konden praten en dat zorgde voor emotionele momenten, vertelt Uyar. Er werd een film vertoond van de stichting Kezban die bij de vrouwen veel emoties losmaakte. Een man, die eerder had verteld dat het leven van zijn kinderen hem meer waard was dan zijn eigen leven, verklaarde dat hij zijn dochter zou doden als zij de familie-eer zou schenden. Uyar meent dat een directe aanpak onder de noemer eergerelateerd geweld niet werkt omdat mannen zich dan snel in een daderpositie geduwd zullen voelen. Zij attendeerde ons erop dat jongens ook de mogelijkheden moeten worden aangereikt die meisjes krijgen. De jongens lijken stil te staan, aldus Uyar. ‘Het lijkt wel of de persoonlijke ontwikkeling van mannen achter blijft terwijl de meiden steeds mondiger worden en zich, met behulp van allerlei cursussen speciaal gericht op vrouwen, steeds beter weten te handhaven in de maatschappij. Dit zorgt voor een spanningsveld tussen man en vrouw. Doordat de man zijn controle verliest, grijpt hij terug naar zijn eer trekt hij de touwtjes strakker aan. Zo werkt dit spanningsveld eergerelateerd geweld in de hand’. Een manier om de (jonge) mannen te bereiken zou volgens Uyar kunnen zijn via koffiehuizen, moskeeën, scholen en buurthuizen. Tenslotte merkt Uyar op dat er erg weinig opvang is voor meiden en voor jonge vrouwen met kinderen. Somalische zelforganisatie Er werd gesproken met een van de oprichtsters van het Netwerk voor Somalische Vrouwen. Met een groep vrouwen uit verschillende plaatsen in Nederland organiseren zij bijeenkomsten over verschillende onderwerpen, zoals laatst bijvoorbeeld eentje over speciaal onderwijs. Haar valt op dat zelforganisaties belangrijke bruggenbouwers zijn, maar dat het hen vaak ontbreekt aan faciliteiten zoals ruimtes, geld of aan kennis over de weg naar subsidies. Binnen de Somalische gemeenschap komt eergerelateerd geweld volgens de geïnterviewde weinig voor, simpelweg omdat meiden ‘het niet in hun hoofd zouden halen’ om tegen de wil van de familie in te gaan. Achterlating zonder paspoort in Somalië is wel gebruikelijk, met name van jongens die de familie tot schande maken. In Somalië wonen ze dan bij familie en na een aantal jaren mogen ze dan vaak weer terug komen. Bij meisjes gebeurt dit minder vaak omdat de familie ‘te bezorgd is’ om haar daar achter te laten zonder haar ouders. Volgens de geïnterviewde is er wel veel sprake van onderdrukking, waarbij zij opmerkt dat het doen van het huishouden en (verplichte) (bij)baantjes ook vormen van onderdrukking zijn. Deze zware last voor meiden is met name terug te leiden op de zeer scheve man / vrouw verhouding in de Somalische gemeenschap. Spiegelbeeld Hier werd gesproken met Saïda El Hantali. Het Spiegelbeeld is een open huis voor Marokkaanse meisjes waar zij terecht kunnen voor informatie, advies en bescherming omtrent onderwerpen als seksueel geweld, abortus, uithuwelijking en eetstoornissen. Deze problemen zijn allemaal taboe binnen de Marokkaanse gemeenschap, waardoor meisjes hun eventuele problemen hiermee geheim houden. Het Spiegelbeeld houdt zich niet expliciet met eerwraak bezig. Regelmatig hebben zij echter te maken met Marokkaanse meisjes die zijn verstoten door hun familie of vrouwen die worden achtergelaten in Marokko. Het Spiegelbeeld biedt hen een luisterend oor, zoekt met hen naar andere hulpmogelijkheden en kan hen verwijzen. Ook kunnen zij bemiddelen wanneer het meisje wil proberen het contact met de familie te herstellen met de hulp van imams. Het Spiegelbeeld biedt hen geen psychosociale hulp. Meisjes komen voornamelijk bij het Spiegelbeeld terecht via mond-tot-mond reclame. De mensen die er werken hebben dezelfde achtergrond en spreken dezelfde taal, waardoor ze de familiesituatie en de cultuur van de meisjes goed begrijpen. Deze meisjes zoeken vaak geen
PvdA Amsterdam, november 2006
30
hulp bij Nederlandse instellingen, omdat ze deze niet kennen en omdat ze dat als een verraad aan de familie of de Marokkaanse gemeenschap zouden ervaren. Stichting Sitara Hier werd gesproken met een vrijwilligster. Stichting Sitara is een Hindoestaanse vrouwen (zelf)organisatie in de regio Amsterdam. De stichting is van origine bestemd voor meisjes en vrouwen die zich willen oriënteren op het gebied van scholing, beroep en culturele aspecten. Naast individuele begeleiding geeft Sitara ook informatie en adviezen aan andere instellingen over de doelgroep en bijvoorbeeld het oprichten van vrouwencentra of culturele vraagstukken. Stichting Sitara krijgt regelmatig te maken met huiselijk geweld, vaak gerelateerd aan eer. Aan de waargenomen onderdrukking van meisjes en vrouwen ligt volgens de vrijwilligster met name de scheve man / vrouw verhouding ten grondslag. Op basis van haar waarnemingen komt de vrijwilligster tot de volgende aanbevelingen voor de aanpak van eergerelateerd bij tienermeisjes: ♦ ♦ ♦
doe een scan in het veld om zo overzicht te krijgen van organisaties met expertise over dit onderwerp ondersteun deze organisaties, die de doelgroep kunnen bereiken, financieel of door extra mankracht zet een kenniskring op met aan de ene kant die organisaties die de doelgroep bereiken en bekend zijn met het probleem en aan de andere kant de instanties die ingeschakeld moeten worden bij het probleem zoals de politie en de GGD.
Het valt de vrijwilligster op dat er onder Hindoestaanse meiden veel zelfmoordpogingen voorkomen; hier gaat vaak onderdrukking door de familie aan vooraf en hier moet aandacht voor komen. Hieronder worden haar bevindingen bevestigd. ‘Opmerkelijk is (...) dat suïcidepogingen verhoudingsgewijs veel voorkomen onder Surinamers van Hindoestaanse herkomst, in het bijzonder onder jonge vrouwen. De laatste jaren is ook het aantal Turkse jonge vrouwen dat een suïcidepoging doet, sterk toegenomen. Ook dit gegeven brengt ons tot een verdere relativering van simpele monocausale verklaringen, gebaseerd op vermeende kenmerken van de oorspronkelijke cultuur of religie. Gesteld wordt wel dat het vooral de meisjes en de jonge vrouwen uit allochtone kring zijn die, meer dan de jongens en de jonge mannen, worden geconfronteerd met het contrast tussen een strenge, traditionele thuiscultuur en de veel lossere omgangsvormen buitenshuis. Dat zou dan echter evenzeer voor Marokkaanse meisjes moeten gelden, maar die vertonen geen bijzonder parasuïcidaal gedrag. Als mogelijke verklaring voor dit verschil tussen Turkse en Marokkaanse meisjes zou kunnen gelden dat de sociale controle in de Turkse gemeenschap, net als bij de Hindoestanen, notoir strenger is dan in de Marokkaanse. Kortom: de oorzaken van suïcidaal gedrag onder allochtonen en van verschillen tussen hen en de autochtone bevolking vormen een grote ‘black box’, dat wil zeggen een ruimte waarin iets verborgens gebeurt. Wij kunnen slechts speculeren over de vraag waardoor de incidentie onder sommige groeperingen zo sterk boven- dan wel benedengemiddeld is. De psychische, culturele en sociale factoren die hierop van invloed zijn, zijn vermoedelijk meervoudig en onderling verweven, zodat alleen nader en gedetailleerder onderzoek uitsluitsel kan bieden.’ 16
16
Garssen MJ, Hoogenboezem J, Kerkhof AJFM. Zelfdoding onder migrantengroepen en autochtonen in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2143-9. PvdA Amsterdam, november 2006
31
4. 3 GGD Amsterdam Naar aanleiding van bovenstaande vroegen wij de GGD Amsterdam om totaalcijfers en trends naar leeftijd, geslacht en etniciteit van pogingen tot zelfmoord alsmede cijfers van zelfdodingen onder tienermeiden in Amsterdam. Een antwoord op deze vraag kon de GGD Amsterdam niet geven omdat de GGD slechts beschikt over de (voorlopige) totaalcijfers voor suïcide en pogingen tot suïcide (parasuïcide), uitgesplitst naar leeftijdscategorie en geslacht, maar (nog) niet naar etniciteit. Opvallend was dat uit de cijfers van de GGD naar voren kwam dat vrouwen in Amsterdam over het algemeen vaker zelfmoordpogingen doen dan mannen. Onder jongere vrouwen van zestien tot twintig jaar werd 296 maal een poging ondernomen, bij mannen van dezelfde leeftijd lag het aantal op 103. Het aantal zelfmoorden onder vrouwen in die leeftijdscategorie lag echter op 3, terwijl dit bij mannen op 19 lag. Onduidelijk blijven de achtergronden en motivaties van deze pogingen. Is het een verborgen roep om hulp? Nader onderzoek naar de toedrachten én de etnische achtergronden van deze groep is nodig.
PvdA Amsterdam, november 2006
32
Hoofdstuk 5: Experts 5. 1 Stichting Kezban Hier werd gesproken met Cock Kerling, bestuurslid Kezban. Kezban is opgericht om de onderwerpen huiselijk geweld en eerwraak in migrantengemeenschappen op de agenda te zetten en beleid te ontwikkelen. Kezban doelt ook op het afstemmen van alle soorten maatschappelijke hulp op buitenlandse families waarin sprake is van huiselijk geweld. Het werk wordt gedaan door (soms ervaringsdeskundige) vrijwilligers met dezelfde culturele en religieuze achtergrond als de hulpvragers. Kezban probeert de vrouwen door te verwijzen naar vrouwenopvang, politie of een advocaat. De algemene hulpverlening is volgens Kerling te weinig op de hoogte van de culturele achtergrond van de hulpvragende vrouwen, waardoor ze de gecompliceerde hulpvraag vaak niet herkennen. Als hulpvragende vrouwen aangeven dat ze uit de situatie willen, ontbreekt het aan een beschermend netwerk waardoor vrouwen vaak toch maar thuisblijven. Hiernaast signaleert Kerling dat er te weinig aandacht is voor de hulpvraag van jongens en mannen die ook vaak slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld. Vaak wordt er van mannen verwacht dat zij de beschermer van de eer zijn waarbij zij door de omgeving worden opgehitst die taak ook uit te oefenen. ‘Die sociale druk geeft veel stress en mannen kunnen vaak nergens naar toe met hun hulpvraag, en zitten daardoor klem’. Filmmaker Saadet Metin is bezig met het ontwikkelen van een voorlichtingsfilm voor mannen, vertelt Kerling. Kezban heeft eerder een film gemaakt voor vrouwen getiteld ‘Als ik haar was…’. In deze film, die is vertaald in het Turks, Arabisch Berbers en Nederlands, vertellen Turkse en Marokaanse vrouwen hoe zijzelf slachtoffer werden van huiselijk geweld. Deze fragmenten weerspiegelen de invloed van cultuur, familie en maatschappelijke positie. Een arts en een politieagent geven informatie over het hulpaanbod en de rechtspositie van vrouwen in Nederland. Gedurende huidig onderzoek kwam naar voren dat deze film vaak gebruikt wordt bij zelforganisaties om in de eigen achterban dit thema bespreekbaar te maken. De ervaring leert dat na het zien van de film vrouwen zich vaak voor het eerst bewust worden van hun situatie en dat zij beseffen dat het geweld dat tegen ze gebruikt wordt niet vanzelfsprekend is. Kerling adviseert op basis van haar expertise dat het noodzakelijk is om meer kennis over eergerelateerd geweld bij bestaande hulpverleningsinstellingen te brengen. Zelforganisaties dienen hun kennis te delen met elkaar én met bestaande hulpverlenersorganisaties, aldus Kerling. Volgens Kerling spelen zelforganisaties een belangrijke rol in de bewustwording van de problematiek bij vrouwen en mannen in hun achterban. Het is dan ook van groot belang dat voorlichters van deze zelforganisaties training krijgen om adequaat om te gaan met deze problematiek. Tenslotte benadrukt Kerling dat er ook voorlichting voor mannen moet worden ontwikkeld. 5. 2 Renate van der Zee Renate van der Zee is freelance journalist voor NRC en Opzij. Zij schrijft een boek over ‘eerwraak in Nederland’ dat 3 november 2006 uitkomt. In het onderzoek dat zij voor haar boek deed merkte zij op dat de Hindoestaanse meisjes een kwetsbare groep vormen. Zij zitten vaak ‘klem’ omdat van hen verwacht wordt dat zij hoog presteren op school maar tegelijkertijd opofferingsgezind zijn. Dit leidt volgens Van der Zee tot hoge parasuïcide cijfers binnen deze groep.
PvdA Amsterdam, november 2006
33
Van der Zee formuleert een aantal constateringen en aanbevelingen: ♦ school is de belangrijkste plek om eergerelateerd geweld aan te pakken ♦ zorg dat vertrouwenspersonen op school goed zichtbaar zijn (voor leerlingen én leraren) en dat zij een open, ‘cultuur-bewuste’ blik hebben ♦ train directeuren, mentoren en vertrouwenspersonen ♦ pak de scholen aan, maak ze bewust van de problematiek en speel in op het belang dat meiden hun school moeten afmaken. Dat is ook in het belang van de school en op die manier kun je ze wellicht in beweging krijgen. ♦ pas de zorgprotocollen aan op scholen zodat scholen niet altijd eerst de ouders bellen bij problemen maar eerst de situatie goed inschatten (bij sprake van eergerelateerd geweld: niet de ouders bellen) ♦ maak mannen bewust van de desillusie die vaak volgt bij de dader van eermoord. Van der Zee heeft een dader van eerwraak gesproken die vertelde dat hij door zijn detentie 5 jaar van zijn leven kwijt was, hij geen baan meer kon krijgen, zijn familie stuk was en hij zijn (door hem omgebrachte) tante kwijt was. Mannen moeten bewust gemaakt worden van deze desillusie, bijvoorbeeld door een film. Hierin moet ook aandacht zijn voor de druk van de omgeving op de dader om die moord te plegen; mannen moeten ook leren voor zichzelf op te komen en nee te zeggen ♦ zelforganisaties moeten praatavonden voor mannen organiseren met een imam en bijvoorbeeld Turkse politie over wat eer is en dat eergerelateerd geweld niet mag van de Koran, en niet mag in Turkije ♦ leer importbruiden aan het begin van de inburgeringscursus dat er Blijf-van-mijn-lijf huizen zijn (‘voordat ze zwanger uit de cursus verdwijnen’) 5. 3 Jale Simsek Simsek heeft in 2002 het boekje ‘Alle ogen op haar gericht’ geschreven. Het is een boekje voor hulpverleners om eerwraak en erekwesties te herkennen en geeft handvatten om er mee om te gaan. Ze is hiernaast freelance trainer en verzorgt in deze hoedanigheid workshops en trainingen. Ze heeft een aantal trainingen ontwikkeld om de IK-ontwikkeling bij allochtone vrouwen te ontplooien waardoor vrouwen inzicht krijgen in mechanismen en daardoor betere keuzes maken. Ze is bezig om een training WIJ-ontwikkeling te maken voor autochtonen die inzicht willen hebben in het collectief denken en wederzijdse afhankelijkheid. In het gesprek komt zij tot de volgende aanbevelingen: ♦ stuur op subtiele wijze mensen om kritisch naar hun eigen waarden en normen te kijken; laat mensen ‘herkaderen’. ♦ gebruik sociale dienst en opvangtehuizen om vrouwen te bereiken. Bij de Sociale dienst zijn er bijvoorbeeld klantmanagers die vrouwen in de portefeuille hebben, ‘dragers van de oude cultuur’, die al jaren thuiszitten en die zo goed bereikt kunnen worden 5. 4 Transact De volgende informatie werd gehaald uit de Quickscan van Transact. 17 Hierin kwam naar voren dat het aantal plaatsen in de Vrouwenopvang tekortschiet, zodat veel vrouwen die bedreigd worden met eerwraak hier niet terecht kunnen. Migrantenvrouwenorganisaties nemen noodgedwongen de taak op zich om bedreigde vrouwen op te vangen en te helpen, een 17
Transact, Eerwraak in Nederland, November 2003.
PvdA Amsterdam, november 2006
34
taak waar ze financieel, professioneel en vanuit oogpunt van veiligheid meestal niet voor zijn toegerust. Er zijn in Nederland diverse kleine en grotere initiatieven (geweest) op het terrein van preventie van eerwraak. Actoren ontberen afstemming en samenwerking maar geven aan daaraan wel behoefte te hebben. Migrantenorganisaties zijn veelal gericht op hun eigen gemeenschap en hebben hun blik niet zo naar buiten gericht. Er is weinig kennis over hoe samenwerking met Nederlandse instellingen tot stand gebracht en onderhouden kan worden. De organisaties kampen met gebrek aan mankracht en geld om recht te doen aan alle onderwerpen waarmee zij geacht worden zich bezig te houden. Daar komt bij dat de eigen achterban de aandacht voor eerwraak niet altijd apprecieert. Een relatieve buitenstaander als trekker en als coördinator is in de samenwerking rond de aanpak van eerwraak essentieel. Het Nederlandse strafrecht kent een duidelijke normstelling ten aanzien van eergerelateerd geweld. Het blijkt echter noodzakelijk dat voor een adequaat gerechtelijk onderzoek de bewustwording van, de gevoeligheid voor en de deskundigheid over eerwraak, wordt vergroot. Ditzelfde geldt voor andere betrokken instellingen en instanties, waaronder de Nederlandse overheid. 5. 5 Rutgers Nisso Groep Hier werd gesproken met Paulien van Haastrecht en Ineke van der Vlucht. De Rutgers Nisso Groep doet met name aan preventie door het ontwikkelen van folders en lesmateriaal voor bijvoorbeeld scholen. Ook organiseren zij taakstraffen voor (jonge) zedendelinquenten en geven trainingen aan intermediairs (zoals de GGD) om voorlichting te geven op scholen of andere instellingen. Vanuit hun expertise zien zij de volgende aandachtspunten en knelpunten: ♦ er zijn geen meidenwegloophuizen meer ♦ veel jongeren zoeken naar een referentiekader en grenzen; krijgen deze thuis of op school in te kleine mate aangereikt ♦ het geven van (seksuele) voorlichting is een taak van de GGD maar is niet meer verplicht waardoor de keuze en verantwoordelijkheid bij de scholen ligt ♦ er is op zich genoeg voorlichtingsmateriaal voor met name meisjes maar de weg ernaar toe is onduidelijk ♦ er is sprake van een conservatieve stroming onder jongeren Ook formuleren zij een aantal aanbevelingen: ♦ benadruk het rechtenperspectief bij het geven van voorlichting en het bespreekbaar maken, in tegenstelling tot eigenrichting ♦ door het trainen van medewerkers van zelforganisaties moeten deze organisaties uitgerust worden met meer kennis en expertise die zij kunnen communiceren aan /gebruiken bij hun achterban. Eventueel zou de Rutgers Nisso Groep deze trainingen kunnen geven waarbij genderverschillen in bijvoorbeeld opvoeding worden besproken 5. 6 Kindertelefoon Verslag van gesprek met coördinator Erik Ott en een belster. De Kindertelefoon registreert niet specifiek op eergerelateerd geweld. Ott vertelt dat de meeste gesprekken in de categorie ‘geweld, dwang en machtsmisbruik’ vallen, waarbinnen ook eergerelateerd geweld valt. Van januari tot september 2006 waren dat 2400 gesprekken. In dezelfde periode gingen 21 gesprekken over zelfmoord. Opvallend is dat er minder Turkse en Antilliaanse bellers zijn dan
PvdA Amsterdam, november 2006
35
Marokkaanse en Surinaamse bellers. Het valt op dat er veel wantrouwen is jegens leeftijdsgenoten, wat volgens Ott leidt tot angst en vervolgens agressie. Ott vertelt dat de Kindertelefoon niet echt haar kennis deelt met andere instellingen; wegens te weinig mankracht werd deelname aan landelijke overleggen gestaakt. Andere knelpunten zijn: ♦ een expertise tekort, te weinig kennis over waarnaar toe door te verwijzen en een weinig toegankelijke sociale kaart ♦ een geldtekort om faciliteiten als chatmogelijkheden of de website als nieuw communicatiemiddel voor jongeren goed neer te kunnen zetten. Er is te weinig geld beschikbaar voor nieuwe technologie 5. 7 Elaine van Reenen Van Reenen schreef de afstudeerscriptie ‘De aanpak van eergerelateerd geweld in Nederland’ (januari 2006). Hierin merkte zij het volgende op over de juridisch kaders die relevant zijn voor eergerelateerd geweld: ‘Een slachtoffer van eergerelateerd geweld kan een zelfstandige verblijfstitel verkrijgen. Er moet in dat geval aangifte zijn gedaan, door de vrouw of ambtshalve, en een verklaring van een vertrouwensarts worden overlegd. Een lacune is echter dat het geweld meestal zichtbaar moet zijn, bij een enkele dreiging van eergerelateerd geweld is het vaak lastig een zelfstandige verblijfsvergunning te verlenen, dat erkent minister Verdonk ook. 18 Dit vormt een ernstige tekortkoming in de bescherming van potentiële vrouwelijke slachtoffers.’ ‘In veel gevallen is het voor de politie mogelijk om een dader van eergerelateerd geweld te vervolgen, aangezien hij een strafbaar feit heeft gepleegd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan delicten als bedreiging (art. 285 Sr), mishandeling (art. 300 Sr e.v.) of wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr). 19 Door ‘preventieve aanhouding’ kan de politie in zulke gevallen escalatie van het eerconflict voorkomen’. ‘Het is schrijnend te moeten constateren dat door gebrekkig politieoptreden een moord niet voorkomen kon worden, temeer nu de auteurs van het onderzoek geconstateerd hebben dat preventieve aanhoudingen in de betreffende gevallen volledig in overeenstemming waren met het opsporingsbeleid zoals dat vervat is in de Aanwijzing voor de opsporing’. 20 ‘Minister Donner is tevens van mening dat er al voldoende mogelijkheden bestaan om, in het geval dat er een strafrechtelijke verdenking bestaat jegens een persoon of een redelijk vermoeden dat hij zich schuldig maakt aan het beramen van misdrijven in georganiseerd verband, gebruik te maken van bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals stelselmatige observatie en het opnemen en aftappen van telecommunicatie (art.126g en 126o Sv resp. art.126m en 126t Sv). 21 Ook uit het casusonderzoek is gebleken dat de strafrechtelijke mogelijkheden om in de fase van vroegsporing bewijs te verzamelen op zich voldoende zijn, maar dat deze onderbenut worden. 22 Een betere inzet van deze bevoegdheden zou niet alleen 18
Handelingen II 2005/06, nr. 7, p. 372-373. Ferwerda & Van Leiden 2005, p. 31-32. 20 Van der Torre & Schaap 2005, p. 49-50. De auteurs wijzen echter terecht op het feit dat natuurlijk niet bekend is wat de uitwerking van een arrestatie geweest zou zijn. 21 Kamerstukken II 2004/05, 28 345, nr. 34, p. 5. 22 E.J. van der Torre & L. Schaap, Ernstig eergerelateerd geweld: een casusonderzoek. Den Haag, 2005. 19
PvdA Amsterdam, november 2006
36
een verbetering van de repressieve preventie inhouden’, (...) ‘ook kan dit een belangrijke rol vervullen bij de vervolging van familieleden. Eventuele mededaders kunnen hierdoor op het spoor worden gekomen’.
PvdA Amsterdam, november 2006
37
Hoofdstuk 6: Goede voorbeelden 6. 1 Verdwaalde gezichten Stichting Verdwaalde Gezichten heeft de methodiek ‘Zwarte Tulp’ ontwikkeld om eergerelateerd geweld bespreekbaar te maken op middelbare scholen. Deze methodiek richt zich op scholieren van VMBO, HAVO en VWO. Deze methodiek brengt de thema´s eergerelateerd geweld, cultuur en identiteit en omgang tussen jongens en meisjes in negen lessen onder de aandacht met behulp van een onorthodoxe methode. Expressieve kunstvormen, zoals theater, film, fotografie, schilderen en gedichten nemen hier een cruciale rol in. Ook wordt binnen het lesprogramma aandacht besteed aan debat met docenten, hulpverleners en de ouders. Parallel aan de uitvoering van de methodiek worden ouders door de school geïnformeerd over het lesprogramma. De ouders worden daarnaast uitgenodigd aanwezig te zijn bij de terugkoppeling en evaluatie. De uitkomsten van het lesprogramma en de door de leerlingen zelfgemaakte kunstuitingen worden gepresenteerd en tentoongesteld. Met deze methodiek beoogt de Stichting Verdwaalde Gezichten niet alleen jongeren, maar ook de ouders, bewust te maken van cultuur en de invloed op de dagelijkse praktijk. Tegelijkertijd probeert de stichting een mentaliteitsverandering onder jongeren op gang te brengen ten aanzien van schadelijke traditionele praktijken. In januari en februari 2006 is met het educatieve lesprogramma 'Zwarte Tulp' gestart op vijf middelbare scholen, verspreid over Nederland: het Damiate College in Haarlem, het Haagse College in Den Haag, het Leidsche Rijn College in Utrecht en het Maurick College in Vught. Het programma bestaat uit zeven blokuren, een evaluatie en een presentatie. Het lesprogramma wordt uitgevoerd door jongeren tussen de 22 en 35 jaar. Zij hebben een training gevolgd waarin ze speciaal worden opgeleid om de methodiek toe te passen op scholen. 6. 2 Interventieteam Relationele druk en Geweld Het Interventieteam Relationele Druk en Geweld is een onafhankelijk team van deskundigen, ingesteld door de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie. Het Interventieteam heeft onder andere als doel om een bewustwordingsproces op gang te brengen onder professionals die mogelijk in aanraking komen met slachtoffers (of daders) van eergerelateerd geweld, en om kennis en inzicht over eergerelateerd geweld te vergroten. Om dit doel dichter bij te brengen, heeft het team een Wegwijzer Eergerelateerd Geweld ontwikkeld. Dit is een compact schrijven waarin op heldere wijze wordt aangegeven wat eergerelateerd geweld is, wat de aanleidingen zijn, hoe het te herkennen is, wat iemand zou kunnen doen en juist niet moet doen in geval van eergerelateerd geweld en waar men meer informatie kan vinden. De wegwijzer dient twee doelen. Enerzijds stimuleert het een bewustwordingsproces over het bestaan van eergerelateerd geweld waardoor medewerkers van instellingen in staat zijn om het te herkennen. Anderzijds geeft het een concreet overzicht van hoe te handelen wanneer er sprake is van eergerelateerd geweld. Het Interventieteam heeft de Wegwijzer ontwikkeld voor onder andere hulpverleners in de zorg, het maatschappelijk werk, huisartsen, vrouwenopvang, slachtofferhulp, onderwijzend personeel en jeugdzorg.
PvdA Amsterdam, november 2006
38
Hoofdstuk 7: Gemeentelijk beleid In voorgaande hoofdstukken is er uitgebreid stilgestaan bij knelpunten en aanbevelingen vanuit organisaties. Er is echter nog weinig zicht op het gemeentelijk beleid. Op het gebied van huiselijk geweld is er veel werk verzet en expertise opgedaan. De Gemeente Amsterdam heeft een publiekscampagne gevoerd om huiselijk geweld onder de aandacht te brengen, hiernaast zijn er steun- en meldpunten opgericht. Op het gebied van eergerelateerd geweld ontbreekt het echter beleidsmatig voor alsnog aan vroege signalering, registratie, kennisontwikkeling, preventie, opvang, hulpverlening en repressie. Vervolgens hebben wij onderzocht hoe andere gemeenten beleidsmatig eergerelateerd geweld aanpakken. Dit bracht ons bij de gemeente Rotterdam. 7. 1 Het Rotterdamse plan van aanpak Eergerelateerd geweld De gemeente Rotterdam is de eerste gemeente in Nederland die gestalte geeft aan een bestuurlijk aangestuurde, integrale aanpak van eergerelateerd geweld. In een pilot, uitgevoerd door de politiekorpsen Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid, zijn aansprekende resultaten geboekt. Voor de Rotterdamse aanpak zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: ♦ het vergroten van het vermogen van professionals om (dreigend )eergerelateerd geweld te signaleren ♦ het gestalte geven (inhoudelijk en organisatorisch) aan deskundige interventies, zodat eergerelateerd geweld wordt voorkomen ♦ het verbeteren van samenwerking (waaronder informatie-uitwisseling) tussen betrokken instanties, instellingen en maatschappelijke groepen, zodat eerder ingegrepen kan worden en escalatie voorkomen kan worden ♦ het invoeren van methodes ter preventie van eergerelateerd geweld, mede vanuit emancipatoir oogpunt ♦ het vergroten van het inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Rotterdam Bij een integrale aanpak van eergerelateerd geweld komt het erop aan dat de informatie en signalering van verschillende (professionele) instanties bijeen worden gebracht. Het is cruciaal om snel en adequaat in te schatten wat er precies speelt in (mogelijke) erezaken en welke interventies geboden zijn. Zijn er mogelijkheden om te bemiddelen of moet het slachtoffer onmiddellijk op een veilige plaats worden ondergebracht? Zijn de (potentiële) geweldplegers in beeld en kan hen een halt worden toegeroepen? Welke randvoorwaarden moeten gerealiseerd worden en welke actoren spelen daarbij een rol? Cursusmodel De gemeente Rotterdam ontwikkelt een cursusmodel voor kennis op hoog niveau. Deze zal na evaluatie model staan voor kennisontwikkeling voor uitvoerenden uit kerndisciplines waaronder politie, Openbaar Ministerie (OM), Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) en Vrouwenopvang, zodat zij op een goed niveau met erezaken kunnen omgaan. Voor de ontwikkeling hiervan wordt een extern bureau ingehuurd. Naast de lokale partners zullen landelijke experts worden betrokken bij de ontwikkeling van het curriculum. De training van het KEG (ketenpartners eergerelateerd geweld) en relevante ketenpartners wordt door de gemeente Rotterdam bekostigd.
PvdA Amsterdam, november 2006
39
Handelingsprotocol en gedragscode Het gaat uiteraard niet alleen om de inhoudelijke kant van vroegsignalering en interventies, maar ook om de organisatie ervan; er dient een adequate signaleringsstructuur te zijn. Rotterdam kiest er daarom voor om zich aan te sluiten bij de meldstructuur van het ASHG. Na een melding neemt het ASHG de gegevens van een zaak op. De casus en de hulpvraag worden in kaart gebracht en doorgeleid naar specialisten: het KEG. Deze schakelfunctie vervult het ASHG in Rotterdam reeds bij huiselijk geweld, ouderenmishandeling en jeugdprostitutie. In het Handelingsprotocol worden tussen de partners in het KEG onder meer afspraken gemaakt over de samenwerking, aanspreekpunten, verantwoordelijkheden, informatieuitwisseling en het gebruik van interventie-instrumenten (signalering en risicoscreening). Er wordt aangesloten bij het landelijk protocol eergerelateerd geweld tussen de vrouwenopvang, politie en OM. Het landelijke protocol wordt lokaal geïmplementeerd en waar nodig en mogelijk aangevuld. De samenwerking van het KEG en met name het politiekorps Rotterdam Rijnmond met het politiekorps Haaglanden is een punt van uitwerking. Voor bemiddeling en inzet van materiedeskundigen wordt een gedragscode opgesteld. Registratie en dossiervorming Voorts zijn registratie en dossiervorming van belang voor het inzicht in de aard en omvang van de problematiek. Nauwkeurige informatie(verstrekking) verbetert ook de veiligheid van slachtoffers en helpt bij het bepalen van risico´s en daarop gebaseerde interventies. Goede registratie en dossieropbouw zijn, tenslotte, cruciaal voor zorgvuldige en doeltreffende opsporing en vervolging. Het uitgangspunt is te komen tot een ‘gegevensset eergerelateerd geweld’ die wordt uitgezet en ingevoerd bij de verschillende relevante instanties die te maken kunnen krijgen met eergerelateerd geweld. Uiteindelijk kan een model voor registratie en dossieropbouw worden uitgewerkt. Op basis van de signaleringsinformatie, de operationele inzet van het KEG en de registratie en dossiervorming zal aan het Ministerie worden gerapporteerd over de aard en omvang van zaken van eergerelateerd geweld in Rotterdam. Dit zal gebeuren via het aantal zaken dat bij het ASHG en het KEG bekend is geworden. Gerapporteerd kan worden over de aard en omvang van meldingen en bijvoorbeeld de herkomst van meldingen en signalen (vindplaatsen), de omgang en behandeling van zaken door het KEG en ketenpartners en afloop van zaken (geanonimiseerd en gecategoriseerd). Er wordt halfjaarlijks gerapporteerd. Tussentijdse evaluatie en analyse van operationele vraagstukken worden door Rotterdam zelf bekostigd. Beschermingsarrangement Kenmerkend voor de problematiek is dat slachtoffers van eergerelateerd geweld nog lang nadat het acute veiligheidsvraagstuk is opgelost, gezocht en bedreigd worden door gewelddadige familieleden. Het voortzetten en waarborgen van veiligheid en gerichte ondersteuning bij het opbouwen van een zelfstandig en menswaardig bestaan is noodzakelijk. Voor het ontwikkelen van een beschermingsarrangement is eerst een analyse nodig van de levensituatie van deze groep slachtoffers en van wat zij nodig hebben om op eigen benen te staan. Een onderdeel daarvan is een alarmeringssysteem, met zo mogelijk een landelijk bereik. Op grond van een analyse van de toepassingsmogelijkheden van een op de problematiek toegesneden alarmeringssysteem en lokale testcases, kan een implementatietraject worden opgesteld waarbij relevante (landelijke) partners betrokken zijn. Op grond van de uitkomsten kan door ketenpartners in de aanpak een trainingmodel voor de doelgroep worden ontwikkeld.
PvdA Amsterdam, november 2006
40
De professionele basis dient voldoende kennis te hebben om eergerelateerd geweld te herkennen. Het lastige van (vroeg)signalering van eergerelateerd geweld door uitvoerende professionals is dat ze er plotseling, tussen drukke werkzaamheden door, mee te maken krijgen. Ze krijgen er ook onregelmatig of, afhankelijk van werkgebied en precieze functie, slechts incidenteel mee te maken. Dit betekent dat er een goed, maar eenvoudig signaleringsinstrument moet worden ontwikkeld voor uitvoerende professionals. Hun kennis over eergerelateerd geweld moet worden vergroot door een Toolkit Eergerelateerd Geweld samen te stellen en te verspreiden. Hierin wordt de noodzakelijke informatie opgenomen die leidt tot tijdige signalering en melding van mogelijke erezaken bij het KEG. Dit basispakket dient ten minste te bestaan uit een lijst met signalen, een signaleringsstructuur (meld- en verwijsroute via het ASHG en KEG), een pool van materiedeskundigen, beknopte achtergrondinformatie en de beschrijving van enkele maatgevende anonieme casuïstiek. Na aanpassing op de eigen lokale situatie kunnen het signaleringsinstrument en de Toolkit ook in andere gemeenten gebruikt worden. Naast een digitale versie wordt ook een oplage gedrukt die kan worden verspreid tijdens trainingen en expertmeetings. Bestuurlijke preventie Vrouwen en hun kinderen die - na huwelijksdwang of achterlating - in een verblijfsafhankelijke positie verkeren, blijken kwetsbaar voor geweld. Dit geldt zo mogelijk nog meer voor vrouwen die hun verblijfstitel (dreigen te) verliezen. Zij lopen het risico om geïsoleerd te raken in een eerconflict binnen een traditioneel gezin of om na een breuk met hun echtgenoot, dakloos en illegaal te worden. De gemeente Rotterdam wil een werkwijze ontwikkelen die deze groep kwetsbare vrouwen en hun kinderen in kaart brengt en inzicht geeft in maatregelen gericht op het versterken van de positie van deze potentiële slachtoffers. Om een goede basis te krijgen voor een preventieve aanpak waarbij gemeentelijke taken en bestuurlijke inzet optimaal worden benut, moet eerst worden geanalyseerd waar in relatie tot eergerelateerd geweld de mogelijkheden liggen en wat daar de aard van is. Wat zijn logische contactmomenten met deze vrouwen, waar is vroegtijdige signalering en bestuurlijke interventie mogelijk? Welke actoren spelen daarbij een rol? Het niet verlengen of aanvragen van een (zelfstandige) verblijfsvergunning bijvoorbeeld, kan een voorteken zijn van eergerelateerd geweld als vrouwen hier onvrijwillig van afzien. Ditzelfde geldt voor andere domeinen waar manifestaties van mogelijk eergerelateerd geweld kunnen worden gezien, bijvoorbeeld ten aanzien van toezicht op naleving leerplichtwet, en aanvraag of inschrijving van een huwelijk. Op grond van een analyse en advies over de wijze waarop de proactieve en interactieve preventie kan worden vormgegeven, kan een preventieve aanpak worden ontwikkeld. Er wordt een ambtelijke kerngroep (Task Force) geformeerd met vertegenwoordigers van relevante gemeentelijke diensten die in voorkomende noodsituaties maatregelen kunnen aansturen. Deze kerngroep zal bezien of het mogelijk is persoonlijke contactmomenten te organiseren met deze vrouwen en kinderen zodat ze gewezen kunnen worden op hun rechten en plichten en zonodig steun en hulp kunnen vragen. Zodra er sprake lijkt te zijn van eergerelateerd geweld, wordt de casus aangemeld bij het ASHG en dus doorverwezen naar het KEG. Participatiemodel Het is van bestuurlijk en politiek belang dat er voor de aanpak van eergerelateerd geweld onder de groepen minderheden draagvlak ontstaat. Het creëren van mogelijkheden voor inspraak en samenwerking in de beleidsvorming en de uitvoering van de aanpak kan bijdragen aan meer steun en grotere eigen inzet van de groepen zelf. Een bijzonder punt van aandacht
PvdA Amsterdam, november 2006
41
betreft de vertrouwensband tussen overheid, intermediaire organisaties en minderhedengroepen. Door een concrete, interactieve en casusgerichte aanpak van eergerelateerd geweld kunnen de verhoudingen verbeteren. Als daarmee successen worden geboekt, ontstaat vertrouwen. Daar gaat aan vooraf dat er sprake is van inzicht in belevingsaspecten, omgevingsfactoren en een gezamenlijke risicodefiniëring. Rotterdam wil contacten en samenwerking tussen gemeenschappen en (reguliere) instanties stimuleren langs een aantal wegen: ♦ via de werkgroep preventie ♦ door lokale uitwerking te geven aan het handelingsprotocol minderheden ♦ via focusgroepen ♦ door een participatiemodel te ontwikkelen Organisaties en personen uit gemeenschappen zijn nu vertegenwoordigd in de werkgroep preventie en betrokken bij de planvorming. De functie van de werkgroep is echter nog niet volledig uitgekristalliseerd en het is de vraag of de samenstelling van de vertegenwoordiging toereikend is. Aansluiting bij landelijke ontwikkelingen op het terrein van participatie van minderhedenorganisaties is van belang. Landelijke koepels kunnen de lokale processen ondersteunen via bijvoorbeeld implementatie en lokale uitwerking van het handelingsprotocol, met daarin handelingsmogelijkheden voor burgers en organisaties. Rotterdam heeft in contacten met het Ministerie en de koepelorganisaties reeds aangegeven interesse te hebben om als pilot-regio te fungeren om zo de samenhang en samenwerking te bevorderen. Het vormgeven van een lokaal handelingsprotocol kan een interactief onderdeel zijn van een breder participatiemodel dat de gemeente Rotterdam wil ontwikkelen om tot een duurzame samenwerking met minderhedengroepen te komen. In dit participatiemodel moeten de actoren op wijkniveau worden samengebracht. Te denken valt aan welzijnswerkers, actieve bewoners, zelforganisaties, lokale ondernemers en moskeeën. Het voorstel is om in twee deelgemeenten in Rotterdam te starten met focusgroepen ter voorbereiding van interactieve beleidsvorming en om input te krijgen voor het te ontwikkelen participatiemodel. Voor de lokale implementatie van het handelingsprotocol kunnen de focusgroepen een goed aanknopingspunt zijn. Andersom kunnen inzichten op basis van het handelingsprotocol aangrijpingspunten bieden voor de focusgroepen en het participatiemodel. Strafrechtelijke aanpak Een mogelijk nieuw en aanvullend onderdeel om te komen tot betere samenwerking en informatieuitwisseling tussen overheid, reguliere instanties en minderheden is de promotiecampagne ‘Meld Misdaad Anoniem’ onder allochtone gemeenschapsgroepen. In navolging op een beproefd Engels model heeft het politiekorps Rotterdam Rijmond het initiatief genomen voor gefaseerde uitvoering van de promotiecampagne. Dit doen zij via een quickscan van relevante netwerken en gemeenschappen in Rotterdam en het doen uitvoeren van een lokale campagne om de meldingsbereidheid onder allochtonen groepen te bevorderen. Zo wordt getracht om de informatieuitwisseling met en tussen politie en gemeenschapsgroepen sneller op gang te brengen. Deze campagne past binnen het kader van het Rotterdamse Actieprogramma Meedoen of Achterblijven en past binnen de kaders van het Rotterdamse Integratie en Participatiebeleid. In de politiële aanpak is er aansluiting met het programma ‘Vroegsignalering, Terreur en Radicalisering’ van het politiekorps Rotterdam Rijnmond, waarbinnen het professionaliseren van het netwerken door de wijkpolitie een speerpunt is.
PvdA Amsterdam, november 2006
42
Meld Misdaad Anoniem De ervaring leert dat minderheidsgroepen terughoudend zijn als het gaat om samenwerking met de politie of het geven van informatie aan de politie. Die terughoudendheid is alleen maar groter als het gaat om processen waarbij (nog) geen sprake is van een strafbaar feit en waarbij traditionele waarden en normen een rol spelen. Met een gebiedsgerichte aanpak worden relevante groepen minderheden in kaart gebracht. Op grond van de uitkomsten van een quickscan onder minderheidsgroepen kan een Meld Misdaad Anoniem Campagne worden ontwikkeld en uitgevoerd. Bij een pilot in Engeland kwamen na de campagne meer bruikbare meldingen en leidde de pilot tot een betere samenwerking tussen overheid en minderheden. Het politiekorps Rotterdam Rijnmond schakelde Meld Misdaad Anoniem in om een vergelijkbare campagne in Rotterdam uit te voeren. De campagne kan een aanvulling zijn op de preventieve aanpak rond eergerelateerd geweld. Een succesvolle aanpak kan bovendien model staan voor een landelijke campagne. Wellicht is een bijdrage of steun via onderzoek en gerichte evaluatie vanuit het Ministerie van Justitie in het kader van de aanpak van eergerelateerd geweld om die reden interessant. De Amsterdamse PvdA fractie is onder de indruk van de voortvarende aanpak wat betreft richting en sturing aan het beleid in Rotterdam. In de hoop dat de opgedane kennis elders ook voor Amsterdam tot inzet van beleid gemaakt kan worden, hebben we een deel van die aanpak in deze notitie gepubliceerd. Het wiel hoeft immers niet opnieuw uitgevonden te worden.
PvdA Amsterdam, november 2006
43
Hoofdstuk 8: Conclusies en aanbevelingen PvdA Amsterdam 8. 1 Conclusie Eergerelateerd geweld komt veel voor in Amsterdam, zowel bij vrouwen als bij mannen. Wij hebben ons voornamelijk gericht op de doelgroep van 12 tot 23 jaar. In onze gespreken met vertrouwenspersonen hebben we gesignaleerd dat dit onderwerp nauwelijks besproken wordt. Leerkrachten zijn onvoldoende op de hoogte dat er een specifieke hulpbehoefte is. Ze weten ook vaak niet wat vervolgens het hulpaanbod kan zijn. Aangezien de school de enige plek is waar vroege signalering kan plaatsvinden, zal er voor eergerelateerd geweld meer aandacht moeten komen. Alle verandering begint bij bewustwording! Jongeren die relaties aangaan, krijgen te maken met traditionele opvattingen van hun ouders. Bij jongeren voor wie het niet vanzelfsprekend is om over seksualiteit en vrijheid van partnerkeuze te spreken, is juist veel behoefte aan voorlichting over hun eigen seksuele ontwikkeling en partnerkeuze. Rutgers Nisso Groep en TransAct hebben hierover veel onderzoek gedaan en voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. De methodes en het voorlichtingsmateriaal dat ze hebben ontwikkeld, houden rekening met de culturele en religieuze achtergrond van leerlingen en hun ouders. Dit soort voorlichting maakt het voor scholen en migrantengroepen makkelijker om taboe onderwerpen bespreekbaar te maken. Voorbeelden hiervan zijn seksualiteit, de fabels rondom maagdenvlies, huiselijk- en eergerelateerd geweld en gedwongen uithuwelijking Daarbij is het belangrijk dat scholen in Amsterdam meer kennis nemen van de bestaande methodes die de soms schadelijke tradities bespreekbaar maken. Een onderwijsmethode die al in andere steden heeft gedraaid is bijvoorbeeld ‘Zwarte Tulp’. Deze methode probeert vanuit een mensenrechtenperspectief bewustwording én een mentaliteitsverandering bij leerlingen te bewerkstelligen. Deze methode is inmiddels positief geëvalueerd. Veel organisaties en deskundigen signaleerden dat er nauwelijks voorlichting is ontwikkeld voor jongens en mannen. Dit is van belang omdat zij enerzijds ook slachtoffer kunnen worden van eergerelateerd geweld. Anderzijds gaven meerdere deskundigen aan dat jongens en mannen die ‘achterblijven’ in hun emancipatie, met weinig scholing en / of geen of slecht betaald werk eerder teruggrijpen op traditionele waarden als eer. De frustratie van een lage sociaal economische status komt terecht op de schouders van de meiden en vrouwen thuis. Er zijn veel initiatieven die eergerelateerd geweld proberen bespreekbaar te maken, maar het ontbreekt aan opvang voor meiden onder de achttien. We hebben geconstateerd dat in Den Haag en Rotterdam veel is gedaan om goed beleid te ontwikkelen. In Amsterdam ontbreekt het vooralsnog aan bestuurlijke aanpak en beleid. Bij de aanpak van eergerelateerd geweld komt het erop aan dat de informatie en signalering van verschillende (professionele) instanties bijeen moet worden gebracht. (Migranten) organisaties delen hun expertise op dit moment nauwelijks met andere hulpverleningsinstellingen of instanties. Dit is zonde en ondermijnt de ontwikkeling van een goede inschatting of aanpak. Het is belangrijk dat de Gemeente Amsterdam beleid gaat voeren dat specifiek op eergerelateerd geweld gericht is. Er zal een handelingsprotocol moeten worden ontwikkeld tussen de ketenpartners, zodat er duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden over de samenwerking, aanspreekpunten, verantwoordelijkheden, informatie-uitwisseling, en het PvdA Amsterdam, november 2006
44
gebruik van interventie-instrumenten (signalering en risicoscreening). Het beleid van de Gemeente Amsterdam moet aansluiting vinden bij het landelijke protocol eergerelateerd geweld. Verder moet er meer onderzoek gedaan worden om beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de problematiek. Er moet ook eenduidige registratie plaatsvinden. Nauwkeurigere informatie(verstrekking) verbetert ook de veiligheid van slachtoffers en helpt bij het bepalen van risico´s en daarop gebaseerde interventies. Tevens is goede registratie en dossieropbouw cruciaal voor zorgvuldige en doeltreffende opsporing en vervolging. De PvdA Amsterdam heeft hierna een aantal aanbevelingen geformuleerd. We verzoeken het college van Burgemeester en Wethouders om op korte termijn te komen met een Amsterdams plan van aanpak eergerelateerd geweld.
PvdA Amsterdam, november 2006
45
8. 2
Aanbevelingen aan het college van Burgemeester & Wethouders
Wij verzoeken het college om op korte termijn met een plan van aanpak te komen voor
eergerelateerd geweld. Hierbij wordt een integrale aanpak, zoals in Rotterdam is vorm gegeven, gewenst geacht. De politie heeft meer capaciteit en middelen nodig voor de aanpak van eergerelateerd
geweld. Daarvoor is nodig: - een specialistische opleiding met betrekking tot de sociale en culturele aspecten. - een regionale aanpak - realiseren van een aparte unit eergerelateerd geweld De Gemeente Amsterdam dient samen te werken met andere regio’s bij het realiseren van
gepaste opvang. De opvang moet veilig zijn en de hulpverlening moet afgestemd zijn op jonge vrouwen en jonge mannen die slachtoffer zijn van of leven onder dreiging van eergerelateerd geweld en eerwraak. Ontwikkeling van een zorgprogramma voor meiden in de leeftijd van 12 tot 23 jaar die te
maken hebben met eergerelateerd geweld en op de vlucht zijn voor hun familie. De Gemeente Amsterdam moet een actieve rol spelen bij de bevordering van kennisdeling
tussen de regio’s en organisaties. Daarbij moet de gezondheidszorg (huisartsen, consultatiebureaus en moeder- en kindcentra) deel uitmaken van de keten. Onderzoek naar de achtergronden van het hoge parasuïcide cijfer onder Hindoestaanse en
Turkse jonge vrouwen is nodig om gepastere preventieve en beschermende maatregelen te kunnen ontwikkelen. Meer bijscholing voor leerkrachten en leerplichtambtenaren op dit onderwerp. Er is grote behoefte aan een Amsterdamse wegwijzer naar hulpverleningsinstanties. Meer voorlichting en onderwijsmethodieken moeten beschikbaar komen voor scholen en
zelforganisaties om eergerelateerd geweld bespreekbaar te maken. Ook imams en moskeeën moeten hierover voorgelicht worden. Er is meer aandacht nodig voor kwetsbare groepen, zoals importbruiden. Tijdens de inburgeringcursussen moet er meer aandacht komen voor mensenrechten,
huiselijk- en eergerelateerd geweld en hulpverlening in Nederland. Strenger toezicht en controle op de schoolverklaringen die in het buitenland worden
uitgegeven. Een centrum ter coaching van informele helpers/vertrouwenspersonen in de sociale
gemeenschappen. Meer aandacht voor het emancipatieproces voor jongens en mannen. Voor hen is van
belang dat er meer voorlichting ontwikkeld wordt.
Literatuurlijst ♦
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (2005). Tot het Huwelijk gedwongen, Een advies over preventie, correctieve en repressieve maatregelen ter voorkoming van huwelijksdwang, Den Haag Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (2006). Eerste Hulp bij Huwelijksdwang, Den Haag Albrecht, M. (2006). Gemeentelijk Aanpak Eerwraak, GGD Rotterdam en Omstreken COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (2005). Ernstig eergerelateerd geweld: Een casusonderzoek, Den Haag Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van gemeente Amsterdam (2006). Voortgezet Onderwijs in beeld, Rapportage 2006, Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek van gemeente Amsterdam (2006). Demografische gegevens, Amsterdam Entzinger, H.B. en Mackenbach J.P. (2006). Verborgen verklaringen voor etnische verschillen in suïcidaal gedrag, Nederlandse Tijdschrift Geneeskunde, Amsterdam Federatie Opvang (2006). Op zoek naar ruimte: Outline voor plan van aanpak eergerelateerd geweld voor de vrouwenopvang, Amersfoort Ferwerda, H.B., Leiden, I. van (2005). Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie, Advies- en Onderzoeksgroep Beke, Arnhem Gemeente Rotterdam (2006). Rotterdamse Aanpak Eergerelateerd geweld, Rotterdam Gezik, E. (2002). Eer, identiteit en moord. Een vergelijkende studie tussen Nederland, Duitsland en Turkije, Nederlands Centrum Buitenlanders, Utrecht GGD Amsterdam (2006). Cijfers over de zelfdoding per leeftijdscategorie, Amsterdam GGD Noord-Holland en Flevoland (2006). Jeugd. Gezondheid, welzijn en leefstijl van jongeren in het voortgezet onderwijs in Noord-Holland en Flevoland, GGD Nederland, Utrecht Ginniken, B., Ohlrichs, Y. en Dam, A. van (2004). Zwijgen = Zonde, Over seksuele vorming van multiculturele en- religieuze jongeren, Rutgers Nisso Groep, Utrecht Graaf, H. de, Meijer, S., Poelman, J. en Vanwesenbeeck, I. (2005), Seks onder je 25e, Rutgers Nisso Groep, Uitgeverij Eburon, Delft Heijenkoop, C., Jonker, K. en Meinster, N. (2004). Handreiking aanpak huiselijk geweld, 55 vragen over de rol van de gemeente, VNG Uitgeverij, Den Haag Hering, M. en Nieuwenhuis M. (2005). Voortgangsrapportage RAAK AmsterdamNoord, Een effectieve aanpak kindermishandeling, Stadsdeel Amsterdam Noord, Amsterdam Interventieteam Relationele Druk en Geweld (2006). Wegwijzer eergerelateerd geweld, Utrecht Kindertelefoon (2005). Jaarverslag Kindertelefoon 2005, Amsterdam Klyn, A. de (2006). Het actieplan Meidenwerk Amsterdam, Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam, Amsterdam Krikke, H. (2006). Tussentijds, half jaarverslag stichting Vangnet voor meiden, van meiden, Stichting Vangnet voor meiden, van meiden, Amsterdam Krikke, H. (2006). Werkplan stichting Vangnet voor meiden, van meiden, Stichting Vangnet voor meiden, van meiden, Amsterdam Maris van Sandelingenambacht, C.W. (2002). Ik heb mijn namus gezuiverd. Over eerwraak en cultureel verweer. Justitiële verkenningen, Den Haag Maris van Sandelingenambacht, C.W. (2002). Normen en waarden in de multiculturele samenleving, Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, Den Haag
47
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦
♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Milli Görüş Vrouwen (2006). Emanciperen voorop, jaarverslag Project over huiselijk geweld 2004-2005, Amsterdam Minister van Justitie (2002), Privé geweld, publieke zaak, Den Haag Politie Haaglanden (2006). Pilot: Eer gerelateerd geweld in Haaglanden en ZuidHolland-Zuid. De Eindrapportage, Politie Haaglanden, Den Haag Politie Haaglanden (2005). Pilot: Eer gerelateerd geweld in haaglanden en ZuidHolland-Zuid. Eerste Tussenrapportage, Politie Haaglanden, Den Haag Pvda Rotterdam (2005), Stille verdriet van tienermeiden in Rotterdam, Rotterdam Reenen, E. van (2006). De aanpak van eergerelateerd geweld in Nederland, een afstudeerscriptie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, VU Amsterdam Rutger Nisso Groep (2005). Kenniscentrum seksualiteit, Activiteiten en ontwikkelingen in 2005 - 2006, Utrecht Saharso, S. (2002). Eerwraak: een kwestie van cultuur?, Sociale Interventie, Utrecht Schouten T. en Wekken, D. van der (2005). Trillend van angst onder de dekens, Huiselijk geweld verdient de volle aandacht van elke gemeente, Rood, het ledenblad van Partij van de Arbeid, Amsterdam Stichting Vluchtelingenwerk Amsterdam (2006). Vluchtelingenvrouwen Vooruit! Empowerment en participatie van vluchtelingenvrouwen, Eindrapport, Amsterdam Stichting Vluchtelingenwerk Amsterdam (2006). Amsterdam wordt er beter van, Amsterdam Streetcornerwork West (2006), Plan van aanpak meidenopvang, Amsterdam Şimşek, J. (2002). Alle ogen op haar gericht. Traditioneel geweld tegen Turkse vrouwen en meisjes. Een handleiding voor hulpverleners. Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Utrecht van der Torre, E. J. & Schaap, L., (2005). Ernstig eergerelateerd geweld: een casusonderzoek, Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Terpstra, L. en Dijk, A. van (2006). Buitengesloten, Uitgeverij SWP, Amsterdam TransAct (2003), Eerwraak in Nederland. Een quickscan van de stand van zaken, Utrecht Yesilgoz, Y. (1995), Allah, Satan en het recht. Communicatie met Turkse verdachten, Gouda Quint, Arnhem en Willem Pompe Instutuut, Utrecht Zee, R. van der (2006). Onder de duim, allochtone ouders dwingen hun dochters tot gehoorzaamheid, in NRC Handelsblad
Flims: ♦ ♦ ♦
Lataster-Czisch, P. en Lataster, P. (2005). This wil never go away. Stichting Kezban, Als ik haar was….een Turks en een Marokkaans docudrama. Stichting Verdwaalde Gezichten (2006). Verdwaalde gezichten.
48
Bijlage: Organisaties en personen met wie wij spraken ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Cock Kerling (Stichting Kezban) Stichting Sitara Astrid van der Stek en Vincent Fafieanie (Bureau Jeugdzorg Amsterdam) Maria Scali (Federatie Vrouwenopvang Delft) Kezban Diktas (Primo Noord Holland) Chebba Meiden Plaza Laila Halsema en Annemiek ter Heege (Streetcornerwork) Songul Akkaya (Statenlid Noord Holland) Sezai Aydogan (Transact) Yeter Akin (Stichting Verdwaalde Gezichten) Elizabeth Bereket en Dora de Groot (Vluchtelingenwerk Amsterdam) Hester Keesmaat (Interventieteam Relationele Druk en Geweld) Jeroen Slot (Bureau van Onderzoek & Statistiek Amsterdam) Elly Ludenhof (Zina platform) Mieke Baars (theaterproducent Adelheid Roosen) Mevrouw Tofaha (Irakese vrouwenorganisatie) Aïcha Lagha (stadsdelen Oud-Zuid en ZuiderAmstel) Aleid van den Brink (Vrouwenopvang Amsterdam) Linda Terpsta en Anke van Dijke (Vrouwenopvang Fryslân) Renate van der Zee (onderzoeksjournalist NRC en auteur) Anneke de Ruyter (Advies- en Steunpunt Huiselijkgeweld) Marcia Albrecht (GGD Rotterdam) Canan Uyar en Aniş Halici (Vrouwen federatie Milli Görüş) Mustafa Ayranci (HTIB) De FIOM Hans Krikke (Stichting vangnet) Jale Simsek (auteur) Paulien van Haastrecht en Ineke van der Vlucht (Rutgers Nisso Groep) Mariet Molenaar (Politie Amsterdam-Amstelland) Emerentia Mijburg (Openbare Orde en Veiligheid Amsterdam) Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Amsterdam Oprichtster Somalische zelforganisatie Coördinator leerplicht Leerplichtambtenaar Coördinator leerlingenbegeleiding ROC ASA Noord Vertrouwenspersoon ROC Noord Vertrouwenspersonen ROC Zuid-Oost Vertrouwenspersonen ROC West Zorgcoördinator Marcanti College Vertrouwenspersonen Inburgeringscursus Vertrouwenspersoon stadsdeel Geuzenveld
49