Ver weg maar toch dichtbij Hulpverlening in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog, 1936-1939.
Johannes Buter 6077587
[email protected] Masterscriptie Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam Begeleider: Niek Pas Tweede lezer: Vincent Kuitenbrouwer 03-02-2015
Inhoudsopgave Inleiding……………………………………………………………………………………………………………….………………1 Hoofdstuk 1: Sociaaldemocratische en katholieke hulpverlening…………………………………….…7 De SDAP en het begin van de Spaanse Burgeroorlog……………………………………….……....7 De postelectorale actie…..………………………………………………………………………………….……10 De tweede inzamelactie en het ‘succes van Camarada’…………………………………………..11 De katholieken en de Spaanse kwestie…………………………………………………………………...13 Het Rooms Katholieke Huisvestingscomité en het Katholieke Comité voor Vluchtelingen……………………………………………………………………………………………………………………..14 Hoofdstuk 2: Het Nederlandse Rode Kruis en de Spaanse Burgeroorlog…………………………..18 Het internationale Comité van het Rode Kruis en het begin van de oorlog……………..18 Een weinig besproken episode………………………………………………………………………………..21 Het begin, een weifelend begin………………………………………………………………………………22 Neutraliteit en tegenwerking………………………………………………………………………………….25 De verhoudingen met de Commissie “Hulp aan Spanje” en de Huisvestingscommissie……………………………………………………………………………………………………….28 Werkzaamheden van het NRK…………………………………………………………………………………30 Hoofdstuk 3: De Commissie “Hulp aan Spanje” ………………………………………………………………..34 Het ontstaan van de Commissie………………………………………………………………………………34 De Commissie en de politiek……………………………………………………………………………………35 Het werk van de Commissie…………………………………………………………………………………….36 Het werk van de subcommissies……………………………………………………………………………..40 Hoofdstuk 4: De Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland………….48 Het ontstaan van de Huisvestingscommissie…………………………………………………………..48 Alles op alles: de eerste maanden…………………………………………………………………………..50 De omschakeling van de actie…………………………………………………………………………………53 Moeilijkheden in Soulac………………………………………………………………………………………….56 Het tehuis in Picaña en de Commissie “Hulp aan Spanje”……………………………………….59 Het succes van Soulac en het einde van de HVC……………………………………………………..60 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………………64 Geraadpleegde archieven………………………………………………………………………………………………….69 Literatuurlijst……………………………………………………………………………………………………………………..70
Inleiding ““Wie een hond ziet verdrinken, tracht niet eerst te weten te komen, wie zyn meester is, alvorens hem uit het water te halen.” Is een kind dan minder dan een hond? Is een lydend kind een voorwerp waarover rustig gedebatteerd kan worden, alvorens de helpende hand uit te steken? Om dan misschien te zien dat het te laat is?” 1
Op 17 juli 1936 brak een opstand uit onder leiding van Spaanse generaals in Spaans Marokko. Deze opstand van het leger was een reactie op de in februari gekozen volksfrontregering van republikeinen, socialisten, communisten en andere linkse partijen. De opstand sloeg een dag later over op het Spaanse vasteland en werd op 19 juli beantwoord met een volksopstand en een revolutie. De Spaanse Burgeroorlog was begonnen.2 De burgeroorlog ontpopte zich snel tot een internationaal conflict, waarin de fascistische regimes van Italië en Duitsland de opstand onder leiding van Franco materieel en militair steunden, terwijl alleen de Sovjet-Unie zich openlijk achter de Republiek schaarde. Hitler, Mussolini en Stalin traden allen toe tot de non-interventiecommissie die begin december 1936 voor het eerst bijeenkwam in Londen. Dit initiatief van de westerse grootmachten Frankrijk en Engeland, gesteund door de Verenigde Staten, was een poging om de oorlog in te dammen en een groot internationaal conflict te voorkomen. Maar zowel Italië en Duitsland aan de ene kant, als de Sovjet-Unie aan de andere kant lapten de afspraken gedurende de gehele oorlog aan hun laars. 3 De Nederlandse regering zette de traditionele politiek van neutraliteit en afzijdigheid, dat zijn hoogtepunt kende in de Eerste Wereldoorlog, voort door het noninterventiestandpunt te steunen. In Nederland bestonden in de jaren dertig gevoelens van angst en onzekerheid over de toekomst. De belangrijkste oorzaak hiervan was zonder meer de wereldwijde economische crisis die in 1929 was uitgebroken. In 1936 waren meer dan vijfhonderdduizend Nederlanders werkloos, wat correspondeerde met twintig procent van
1
Brief van Arnold Clerx, directeur tehuis voor Spaanse kinderen te Soulac, aan Repelaer van Driel, voorzitster van het Fonds Nederlands Tehuis voor Spaansche Kinderen in Zuid-Frankrijk, 5 april 1938, Archief Commissie voor Huisvesting van Spaansche ki nderen (C.H.S.K.), Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. 2 Rudolf de Jong, De Spaanse Burgeroorlog (Den Haag 1963) 36-37. 3 Ibidem, 151-152.
1
de beroepsbevolking. Met de opkomst van het fascisme en het communisme, twee ideologieën die zich als agressieve alternatieven van de liberale democratieën aandroegen, werd het huidige stelsel onder druk gezet. In Nederland werd net als in heel Europa gevreesd dat de vlam in de pan zou slaan. 4 De gedachte dat de oorlog niet beperkt zou blijven tot Spaanse bodem voedde het sentiment dat vooral in links -Nederland voorkwam: ‘hun strijd is de onze!’. Echter, dankzij het krachtdadige optreden van premier Hendrikus Colijn en het stevige fundament van de verzuilde samenleving hebben de internationale spanningen en de economische crisis in Nederland veel minder dan in de rest van Europa tot vergaande politieke onrust geleid. Maar het moge duidelijk zijn dat er wel degelijk sprake was van enige turbulentie in Nederland. De agressieve politiek van buurland Duitsland, met als gevolg een grote stroom joodse vluchtelingen, binnenlandse opstandjes , zoals de muiterij op het oorlogsschip ‘De Zeven Provinciën’ in Februari 1933, alsmede een behoorlijke groei van radicaal-linkse partijen in 1933 tekenden deze onrust. Ook de opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) van Mussert werd als zorgwekkend gezien, want in 1935 telde deze fascistische partij reeds meer dan vijftigduizend leden. Deze gebeurtenissen deden veel mensen twijfelen aan de toekomst van het liberalisme en kapitalisme. 5 Onder deze omstandigheden begon de Spaanse Burgeroorlog en diende de Nederlandse politieke partijen een beslissing te nemen hoe gehandeld moest worden met betrekking tot dit conflict. De Nederlandse regering nam het non-interventieverdrag uiterst serieus. Zij verbood landgenoten naar Spanje af te reizen om deel te nemen aan de strijd, maar dit weerhield ruim zeshonderd Nederlanders er niet van deel te nemen in de door Moskou opgezette Internationale Brigades die de Republikeinse troepen ondersteunden. 6 De Nederlandse regering hield deze vrijwilligers met behulp van de Centrale Inlichtingendienst nauwlettend in de gaten en nam deze ‘Spanjestrijders’ bij terugkomst zelfs de vaderlandse nationaliteit af.7 De overheid was zodoende enkel bezig de Nederlandse neutraliteit te waarborgen. Deze politiek werd door de meeste politieke partijen binnen de Tweede Kamer gesteund en zo 4
Koen Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 21-34, 23. 5 Ibidem, 24. 6 Hans Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936 -1939 (Amsterdam 1986) 58. 7 Ibidem, 47-48.
2
bleef ‘Spanje’ een relatief weinig besproken onderwerp.8 Slechts een handjevol Nederlanders steunde Franco en zijn opstand. Verschillende historici namen Nederlandse reacties op de Spaanse Burgeroorlog onder de loep. Historicus Koen Vossen stelde in zijn artikel over Nederland en de Spaanse Burgeroorlog dat het beeld van het ingeslapen Nederland in de jaren dertig correctie behoefde. De vaderlandse pers berichtte wel degelijk uitvoerig over buitenlandse activiteiten, en Nederlandse intellectuelen en kunstenaars roerden zich veel meer in het internationale culturele leven dan werd verondersteld. Zijn korte artikel was niet bedoeld om een leemte op te vullen die er volgens hem wel was; onderzoek naar Nederlandse reacties op de Spaanse Burgeroorlog. 9 Naar reacties van de Nederlandse pers en de politieke partijen, alsmede persoonlijk engagement in de vorm van oud- Spanjestrijders, kunstenaars en intellectuelen is eerder onderzoek gedaan en hebben historici een duidelijk beeld geschapen. Echter, op het gebied van hulpverlening in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog is nauwelijks iets verschenen. Op een paar artikelen na, van Jaap-Jan Flinterman over de Internationale Rode Hulp en de Commissie Hulp aan Spanje, van José van Tol-Kamerman over de hulp aan enkele Franco-aanhangers en Bert Hogenkamp over de hulpactie van het NVV en de SDAP voor Spaanse Kinderen, is er verder geen onderzoek verricht naar Nederlandse hulpverlening tijdens de Spaanse Burgeroorlog. 10 In deze scriptie wordt een poging ondernomen om deze lacune in de historiografie op te vullen. Aan de hand van onderzoek naar hulpacties voor Spanje wordt het beeld dat Vossen van correctie trachtte te voorzien, van een ingeslapen Nederlandse bevolking die veilig achter haar zuil of gemeenschap verschool, verder genuanceerd. Tevens wordt gepoogd aan te tonen in hoeverre de Nederlandse initiatieven specifiek waren en hoe ze in een internationale context geplaatst konden worden. De invloed van de Spaanse Burgeroorlog op hulpverlening in het algemeen komt ook aan bod, evenals de gevolgen van de Nederlandse initiatieven voor de binnenlandse politieke- en publieke verhoudingen.
8
Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, 26. Ibidem, 23. 10 Jaap-Jan Flinterman, ‘De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland’, Cahiers over de geschiedenis van de CPN, nummer 10, mei 1985, 8-54; José van Tol-Kamerman, ‘Aanhangers van Franco in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 56-63; Bert Hogenkamp ‘’Verstaan met het hart’. De hulpactie van NVV en SDAP voor Spaanse kinderen en de film Camarada (1938)’, in: Jaarboek Stichting Film en Wetenschap vol. 5 (1996) 7-29. 9
3
Door middel van primair empirisch onderzoek in archiefmateriaal van het RoomsKatholieke Huisvestingscomité, notulen van vergaderingen van het dagelijks - en partijbestuur van de SDAP in het SDAP-archief, het archief van de Commissie “Hulp aan Spanje” en haar nog niet eerder grondig onderzochte subcommissies, het archief van het Nederlandse Rode Kruis, het archief van de Centrale Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland wordt er een beeld gegeven van Nederlandse initiatieven op het gebied van hulpverlening tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Naast enkele andere kleinschalige comités waren dit de belangrijkste en meest in het oog springende partijen die zich inzetten voor de noodlijdende Spaanse burgerbevolking. Naast empirisch onderzoek vormt sociale bewegingenleer een belangrijk aspect van dit onderzoek. De diverse actiegroepen die in Nederland ontstonden streefden allen hetzelfde doel na; het lenigen van noodhulp aan de slachtoffers in Spanje. Er zitten ook prosopografische elementen in; de gemeenschappelijke kenmerken van geëngageerde Nederlanders worden onderzocht. Deze collectiviteit van personen wordt met name onderzocht op het gebied van s ociale en geografische afkomst. Enkele
contextueel
en
methodologisch
interessante
buitenlandse
studies
behandelen min of meer hetzelfde onderwerp, maar dan met betrekking tot andere landen. Historicus Jim Fyrth zette in zijn The Signal was Spain: The Spanish Aid Movement in Britain, 1936-1939 uit 1986 uiteen wat de Spaanse Burgeroorlog losmaakte in Groot-Brittannië en wat het betekende voor de Britse binnenlandse verhoudingen. Het speelde in GrootBrittannië een veel grotere rol dan in Nederland.11 De historicus Gabriël Petrus onderzocht verschillende neutrale internationale organisaties en in zijn Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939): The independent and non-partisan agencies uit 2011 was zijn belangrijkste vraag in hoeverre de hulpverlening tijdens de Spaanse Burgeroorlog de hulpverlening in het algemeen beïnvloedde. 12 Verder worden verschillende Nederlandse studies aangeboord, zoals de artikelen van Flinterman en Vossen, om de binnenlands politieke en sociale verhoudingen weer te geven en aan het primaire materiaal te koppelen. In het eerste hoofdstuk worden de initiatieven van de twee grootste politiekideologische stromingen onderzocht. Voor de sociaaldemocraten was de Spaanse
11
Jim Fyrth, The Signal Was Spain. The Spanish Aid Movement in Britain, 1936-1939 (Londen 1986) 308-309. Gabriel Petrus, Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939). The Independent and Non-partisan Agencies (Londen 2011) 15. 12
4
Burgeroorlog geen positieve episode om op terug te kijken. De Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) schaarde zich net als de andere linkse partijen binnen Nederland achter de Republiek, maar drukte dit niet echt in daden uit. Binnenlands -politieke belangen kregen voorrang boven de noodhulpbehoevende Spaanse bevolking, er werd immers op regeringsdeelname naast de katholieken gehoopt. Pas na de verkiezingen van mei 1937 werden enigszins grootschalige hulpacties geïnitieerd. Veel leden van de SDAP waren het niet eens met deze in hun ogen ‘slappe’ houding en steunden de Spanjaarden op eigen initiatief. Van katholieke hulpverlening was nauwelijks sprake, wat verklaard kan worden uit het feit dat de katholieken zich in grote getale achter Franco en zijn opstandelingen schaarden. Franco behoefde geen noodhulp uit het buitenland en liet geen vluchtelingen naar het buitenland vertrekken. Zodoende bleven de katholieken en regeringsdeelnemer de Rooms-Katholieke Staats Partij op de achtergrond wat betreft Spaanse hulpverlening. In het eerste hoofdstuk zal blijken dat er toch enige katholieke instanties waren die zich inzetten om eventuele Spaanse vluchtelingen op te vangen. In het tweede hoofdstuk komt de Commissie “Hulp aan Spanje” aan bod, en dan voornamelijk de werking van haar subcommissies, wat niet eerder uitvoerig werd onderzocht. Deze op papier neutrale, maar in de praktijk door communisten opgezette en geleide commissie groeide uit tot “een van de meest succesvolle hulpcomités die Nederland tot dan toe had gekend”.13 Het onderzoek naar de subcommissies toont aan dat de commissie naarmate de burgeroorlog vorderde zich tot een geoliede machine ontwikkelde, met subcommissies over het gehele land verspreid. Deze commissie werd scherp in de gaten gehouden door de Nederlandse regering omdat het tot doel had de Spaanse Republiek te steunen, en dus niet neutraal was in het conflict. Voor de regering was de non-interventie immers van groot belang. De steeds sterker wordende angst voor het fascisme en het uitblijven van grootschalige acties van andere linkse stromingen waren de voornaamste redenen van het succes en de grootte van deze communistische initiatieven. Het Nederlandse Rode Kruis (NRK) staat centraal in het derde hoofdstuk. Deze strikt neutrale instelling werd geleid vanuit Genève door het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRK). In dit hoofdstuk wordt duidelijk dat veel Nederlanders het NRK zagen als de ideale instantie om noodhulp te verlenen in het Spaanse conflictgebied. Honderden brieven
13
Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, 27.
5
werden gepost met uiteenlopende verzoeken om de Spaanse bevolking een hart onder de riem te steken. Het NRK deed er veel aan actief te worden op het Iberisch schiereiland. Maar omdat het conflict een burgeroorlog betrof was het volledig gebonden aan beslissingen van het ICRK. Zo kon het op eigen initiatief weinig uitrichten, maar werd er achter de schermen toch veel geprobeerd. Interessant is dat het archiefmateriaal van het NRK betreffende de Spaanse Burgeroorlog in eerder verschenen literatuur niet als bron is aangehaald. De inzichten uit dit materiaal zijn dus nieuw. Ondanks veel tegenwerking en talloze tegenslagen wisten de vrouwen van de Centrale Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland redelijke successen te boeken in hun strijd om Spaanse kinderen te helpen. In het vierde hoofdstuk, waarin deze commissie behandeld wordt, blijkt dat ondanks geringe financiële middelen en weinig personeel hulp verleend kon worden aan de Spaanse burgerbevolking. Deze vrouwencommissie had niet een dergelijk grote achterban als de Commissie “Hulp aan Spanje”, niet de financiële middelen die de SDAP en de katholieken tot hun beschikking hadden en ook niet de grote staat van dienst en ervaring die het NRK bezat, maar toch droeg het op haar manier bij aan een betere toekomst voor tientallen Spaanse kinderen. Deze vijf verschillende instanties gingen allen op eigen wijze om met hulpverlening voor Spaanse burgers. Door de initiatieven los van elkaar te behandelen en vervolgens in de conclusie juist naast elkaar te leggen wordt een redelijk compleet beeld gegeven van hoe hulpverlening in Nederland eruit zag tijdens de Spaanse Burgeroorlog en op welke idealen deze leniging van nood was gebaseerd.
6
Sociaaldemocratische en katholieke hulpverlening
Wat betreft hulpverlening in Spanje tijdens de burgeroorlog speelden de twee grootste politiek-ideologische stromingen in Nederland een relatief kleine rol. Het handelen van de twee grootste politieke partijen, de Sociaaldemocratische Arbeiders Partij (SDAP) en de Rooms-Katholieke Staats Partij (RKSP), was zelfs enigszins marginaal te noemen. Toch liet de Spaanse Burgeroorlog de katholieken en sociaaldemocraten niet geheel onberoerd. Met name socialisten voelden zich gedwongen de Spaanse broeders de helpende hand toe te steken en deden dit op individueel initiatief, terwijl ook katholieke organisaties van zich lieten horen. In dit hoofdstuk staan deze twee stromingen centraal, met hun binnenlandse belangen, hun niet bepaald stilzwijgende achterban en tegengestelde voorkeuren met betrekking tot de Spaanse strijdende partijen.
De SDAP en het begin van de Spaanse Burgeroorlog Net als de CPN en het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) koos de SDAP de zijde van de Republiek in het Spaanse conflict. Aangezien zowel de sociaaldemocraten als de communisten de burgeroorlog als een strijd tussen de democratie en het fascisme beschouwden was hun visie op het karakter van het conflict vrijwel identiek. Ze hingen het motto “Hun strijd is de onze” aan. Binnen de CPN leefde in de eerste periode van de oorlog de verwachting dat de volksfrontgedachte, een politiek waarin de arbeiderspartijen een eenheid vormden, terrein zou winnen binnen de SDAP vanwege de gebeurtenissen in Spanje. Maar waar de communisten vol overgave de Republiek trachtten te steunen, daar werd
het
handelen
van
de
sociaaldemocraten
voornamelijk
gekenmerkt
door
terughoudendheid. De gebeurtenissen in Spanje werden als van minder importantie bestempeld door de sociaaldemocraten. Volgens Jaap-Jan Flinterman, een historicus verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en auteur van artikel ‘De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936-1939)’, moet deze opstelling voornamelijk gezocht worden in de binnenlandse politieke verhoudingen. De geringe machtspositie van de CPN gecombineerd met de hegemonie van de RKSP in de Nederlandse politiek leidde tot een situatie waarin alleen samenwerking met de katholieken een reëel vooruitzicht op sociaaldemocratische regeringsdeelname bood. Van de Spaanse 7
kwestie werd geen politiek strijdpunt gemaakt omdat katholiek Nederland zich dankzij antiklerikale excessen van Republikeinse zijde in overgrote meerderheid achter de opstandelingen van Franco schaarde. 14 Op 5 september 1936 vergaderde het partijbestuur van de SPAP voor de eerste keer na het zomerreces over Spanje en voorzitter Koos Vorrink deelde mee dat was overwogen solidariteitsbijeenkomsten te beleggen. Fractievoorzitter Albarda had zijn partijgenoten echter weten te overtuigen dat dit onverstandig zou zijn, aangezien hij bang was voor ‘kabaaldemonstraties’, waar ongetwijfeld veel communisten op af zouden komen.15 Er was inmiddels wel een inzameling voor Spanje gestart, want op 3 augustus had het sociaaldemocratische dagblad Het Volk, achter in de krant, een verklaring van Vorrink gepubliceerd waarin hij een steunoproep van de Socialistische Arbeiders Internationale (SAI) citeerde en de leden vroeg te helpen bij het lenigen van de ergste nood. Voor dit doel was een bankrekening geopend.16 Twee dagen later was in dezelfde krant te lezen dat het NVV tienduizend gulden ter beschikking had gesteld en dat in overleg met het Internationale (IVV) bekeken zou worden of er nog een actie onder de leden nodig was. De partij raadde het in zee gaan met reeds lopende acties van andere organisaties, waarmee die van de communisten werden bedoeld, ten strengste af.17 De zeshonderd gulden die in een maand was opgehaald stond in schril contrast met het bedrag van vijftigduizend gulden dat de Belgische sociaaldemocraten bijeen hadden gebracht. In het partijbestuur waren de meningen verdeeld over een uitbreiding van de actie. Voorstanders wilden de zeer actieve communisten
dwarszitten.
Tegenstanders
wezen
op
de
binnenlands-politieke
consequenties. De actie bleef beperkt tot de bankrekening voor het Internationale Solidariteitsfonds van het IVV en de SAI. 18 Al in de eerste maanden werd de onvrede binnen de sociaaldemocratische gelederen merkbaar. Het dagelijks bestuur ontving verschillende brieven van afdelingen van de SDAP, waaronder bijvoorbeeld Maastricht en Alkmaar, waarin met klem werd aangedrongen op het organiseren van een stevige steunactie voor het Spaanse volksfront. 14
Jaap-Jan Flinterman, ‘De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland’, Cahiers over de geschiedenis van de CPN, nummer 10, mei 1985, 8-54, 10. 15 Notulen partijbestuur 5 september 1936, SDAP archief, inventarisnummer 105, Internati onaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. 16 Oproep Vorrink, Het Volk, 3 augustus 1936. 17 Verklaring NVV bestuur, Het Volk, 5 augustus 1936. 18 Notulen partijbestuur 5 september 1936, SDAP archief, inv. nr. 105, I.I.S.G. te Amsterdam.
8
Indien het partijbestuur daartoe niet bereid was, wilden de afdelingen zelf acties beginnen. Het partijbestuur deelde aan deze afdelingen mee dat het niet bereid was een andere dan de thans lopende actie op touw te zetten. Tevens had het dagelijks bestuur ernstige bezwaren tegen acties van lokale afdelingen en tegen acties voor het Spaanse volksfront. 19 Ondanks brieven van de afdelingen Amsterdam, Den Haag en Heiloo, die hierin aanstuurden op het zenden van kleding, voedsel en medicamenten, bleef het partijbestuur bij dit standpunt. De Spaanse sociaaldemocraten vroegen immers het non-interventieverdrag aan te vechten en geen hulpmiddelen te sturen, aldus het partijbestuur. De Spaanse regering stelde wapens, munitie en vliegtuigen nodig te hebben zodat het de rebellen kon stuiten.20 Een probleem was echter dat de SDAP het non-interventieverdrag schoorvoetend steunde om de katholieken geen zand in de ogen te strooien. Dit zorgde voor een weifelend optreden van de sociaaldemocraten. Deze terughoudendheid was de voornaamste reden voor het uitblijven van een uitgebreide hulpactie vanuit de sociaaldemocratie. Uit het feit dat honderden sociaaldemocraten en zelfs prominente partijleden zoals Sam de Wolff, dr. H. Brugmans en Bob Sajet de op papier neutrale, maar in de praktijk communistische, Commissie ‘Hulp aan Spanje’ steunden bleek dat de achterban het niet bepaald eens was met het uitblijven van sociaaldemocratische initiatieven. 21 Uit dezelfde achterban was eveneens zware kritiek te bemerken op het noninterventieverdrag, dat als voornaamste doel het voorkomen van een internationaal gewapend conflict had. Dit non-interventieverdrag maakte de Spaanse Republiek vleuggellam, terwijl de nationalisten militair en materieel gesteund bleven door de Duitse en Italiaanse fascistische regimes. Pas na de Duitse ‘Anschluss’ van Oostenrijk in maart 1938 zou de SDAP de steun aan dit verdrag laten varen.22 De naderende dreiging van het fascisme en de expansiedrang van buurland Duitsland zorgde voor een ommekeer van het sociaaldemocratisch beleid. De SDAP-top besefte vanwege deze factoren dat het meegewerkt had aan een uitverkoop die de Spaanse democratie noodlottig dreigde te worden. Eindelijk uitte de partijtop forse kritiek op het non-interventieverdrag, en dit
19
Notulen dagelijks bestuur 24 november 1936, SDAP Archief, inv. nr. 216, I.I.S.G. te Amsterdam. Notulen dagelijks bestuur 22 december 1936, SDAP Archief, inv. nr. 216, I.I.S.G. te Amsterdam. 21 Flinterman, ‘De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republ iek in Nederland’, 17. 22 Ibidem, 11. 20
9
zorgde voor impuls voor de in augustus 1937 begonnen steunacties voor Spaanse kinderen.23
De postelectorale actie Na de verkiezingen van mei 1937, die niet de gewenste regeringsdeelname opleverden, was het partijbestuur tot een wat fermere opstelling wat betreft hulpverlening voor Spanje bereid. Nadat de regering in het voorjaar besloot dat adoptie van Spaanse kinderen in Nederland niet door kon gaan bleven hulpacties een hekel punt. Het sentiment iets te moeten doen domineerde de discussies in het partijbestuur. Zo stelde Vorrink dat: ‘De gelegenheid tot offeren moet er zijn. Spreker weet zeer goed, dat er tijdens de verkiezingsactie bezwaren aan verbonden waren, om deze zaak hoog op te zetten.’ 24 Nu konden die argumenten niet meer gelden. Op 6 augustus was het zover. In Het Volk werd bekend gemaakt dat de SDAP en het NVV een grote inzameling startten voor een tehuis voor Spaanse kinderen in Frankrijk. De twee organisaties riep de leden op om voor dit doel een bijdrage te leveren en vooral niet in te tekenen op andere lijsten. 25 De partij nam de verzorging van honderd kinderen op zich in Petite Synthe bij Duinkerken, waar het de minderjarige vluchtelingen in een reeds bestaande kolonie onderbracht. De commissie die de partij in werking had gesteld vond de kinderen in een uitstekende staat en kon constateren dat de verzorging uitmuntend was.26 Eind augustus deed de SDAP nog steeds pogingen om Spaanse kinderen naar Nederland te laten komen. De sociaaldemocraten maakten vergaande plannen om honderdveertig kinderen te adopteren.27 Deze pogingen zouden later tevergeefs blijken. Ook was de actie niet direct een succes, want het kwam langzaam op gang. Op 31 augustus sprak men van ‘slechts matig succes’.28 Dat de keuze viel op steunverlening aan Spaanse kinderen was ongetwijfeld ingegeven door het feit dat tegenstanders onmogelijk aanstoot konden nemen aan het helpen van onschuldige slachtoffertjes van de burgeroorlog. Aan deze zet kon de SDAP zich 23
Maarten Prak, ‘Buitenlandse zaken. De SDAP en de Spaanse Burgeroorlog, 1936 -1939’, in: Jan Bank e.a. (red), Het zesde jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1985) 148-171, 165. 24 Notulen partijbestuur 3 juli 1937, SDAP archief, inv. nr. 107, I.I.S.G. te Amsterdam. 25 Prak, ‘Buitenlandse zaken’, 162. 26 Notulen partijbestuur 10 augustus 1937, SDAP archief, inv. nr. 107, I.I.S.G. te Amsterdam. 27 Notulen dagelijks bestuur 31 augustus 1937, SDAP archief, inv. nr. 217, I.I.S.G. te Amsterdam. 28 Ibidem.
10
geen politieke buil vallen. De socialistische vrouwenclubs leverden een aanzienlijke bijdrage aan de actie, terwijl met name de vakbondsafdelingen bereid waren diep in de buidel te tasten. Aan het eind van het jaar was 85.000 gulden bijeengebracht. Dit was genoeg om nog twee andere kinderkolonies te financieren. De eerste bevond zich in Berck-Plage, een kustplaats ten zuiden van Boulogne, waar vooral Baskische kinderen een tijdelijk onderkomen vonden. In het tweede tehuis creëerde men opvang voor de allerjongsten en was gelegen in het nabijgelegen Mermilont. Zo herbergde de SDAP en het NVV gezamenlijk 223 Spaanse kinderen.29
De tweede inzamelactie en het ‘succes van Camarada’ Vanaf augustus 1938 initieerde de SDAP en het NVV een tweede inzamelingsactie. Deze actie werd ondersteund door propaganda in dagblad Het Volk en fotoreportages in het door de Arbeiderspers uitgegeven geïllustreerd weekblad Wij. In de fotoreportages lag de nadruk op de hygiëne in de kinderkolonies, op de gezondheid en met name het welzijn van de kinderen. Het Volk trachtte de lezers voornamelijk te ontroeren. 30 Voor het eerst vond de campagne ook ondersteuning van het jonge medium film. Speciaal voor deze inzamelingsactie liet de SDAP de film ‘Camarada’ maken door Nederlandse filmmakers. In deze film, die men op locatie bij de kindertehuizen schoot, lag de nadruk ten eerste op internationale solidariteit. Om meer inkomsten te genereren onderstreepten de filmmakers tevens dat de Spaanse kinderen weliswaar verschilden van Nederlandse kinderen, maar toch ook in vele opzichten hetzelfde waren. Verder kwamen de aloude socialistisch idealen naar voren, namelijk gemeenschapszin en zelfontplooiing. De makers bewerkstelligden dit door de nadruk te leggen op hygiëne, deskundige medische supervisie en onderwijs. 31 De Republiek en haar kinderen zagen de situatie eind 1938 steeds nijpender worden. Maar mede dankzij het succes van de campagne die werd ondersteund door ‘Camarada’ was het mogelijk een vierde tehuis te openen in Saint-Prix, nabij Parijs. Ook zonden de sociaaldemocraten voor het eerst direct voedselpakketten naar de Republiek. Uiteindelijk leverde de tweede inzamelingscampagne 138.000 gulden op. 32
29
Bert Hogenkamp ‘’Verstaan met het hart’. De hulpactie van NVV en SDAP voor Spaanse kinderen en de film Camarada (1938)’, in: Jaarboek Stichting Film en Wetenschap vol. 5 (1996) 7-29, 15. 30 Ibidem, 17. 31 Ibidem, 21-22. 32 Ibidem, 24.
11
In SDAP-kringen was men enerzijds trots op dit resultaat, anderzijds bestond er angst dat de inzamelingsactie voor het fonds voor de verkiezingen voor de Gemeenteraad en Provinciale Staten tegen zou gaan vallen, omdat de aanhang te veel aan de Spaanse kinderen had gegeven.33 Dit kenmerkte de opstelling van de SDAP, die in al haar acties en beslissingen omtrent hulpverlening aan Spanje het eigenbelang vooropstelde. In het partijbestuur wilde men bijvoorbeeld in de beginmaanden van de oorlog wel meer doen dan alleen het openen van de bankrekening, maar dan vooral om de communisten de wind uit de zeilen te nemen.34 De nadruk lag dus niet alleen op het helpen van de Spaanse bevolking, maar tevens op het tegenhouden van de groei van de communistische opponent. Begin 1937 was dit nog weinig veranderd, want Albarda negeerde in de Tweede Kamer de oproep van de SAI om een kritische houding aan te nemen ten opzichte van het noninterventieverdrag. Hij verdedigde de non-interventie om de verhoudingen met de RKSP niet onder spanning te zetten.35 In de jaren dertig was de uitdaging voor de SAI en het IVV de neuzen van de nationale secties dezelfde kant op te krijgen. 36 Maar zelfs van de SAI trok de SDAP zich weinig aan. De betrokkenheid van de Nederlandse sociaaldemocraten is als zwak en terughoudend te omschrijven. Alhoewel men solidair was met de Republiek trachtte men de daaraan verbonden consequenties, zeker in de eerste periode, uit de weg te gaan. Er werd niet humanitair of solidair gereageerd, maar zuiver pragmatisch. Pas na de verkiezingen van 1937 vond men wat ruimte voor grotere acties. Gedurende het conflict brachten de SDAP en het NVV 330.000 gulden bijeen voor hulp aan de Spanjaarden. Geen gering bedrag, maar gezien de organisatorische mogelijkheden en de korte periode waarin het daadwerkelijk actie ondernam ook niet te overschatten. Dat het beleid niet werd gewaardeerd binnen de gehele eigen kring bleek wel uit het feit dat bestuurder Stokvis met enige regelmaat geld had gegeven aan groeperingen die gelinkt werden aan de communisten. Bij gebrek aan sociaaldemocratische activiteiten deden veel kennissen van Stokvis dit ook. 37 Het handelen van de SDAP omtrent de Spaanse Burgeroorlog is te omschrijven als een combinatie van gematigde solidariteit, een gebrek aan eensgezindheid, zich van binnenlands -politieke 33
Ibidem, 25. Prak, ‘Buitenlandse zaken’, 155. 35 Ibidem, 159. 36 Laurence Brown, ‘The Great Betrayal? European Socialists and Humanitarian Relief during the Spanish Civil War’, Labour History Review, vol. 67, nr.1 (April 2002) 83-99, 85. 37 Notulen partijbestuur 4 februari 1939, SDAP archief, inv. nr. 108, I.I.S.G. te Amsterdam. 34
12
consequenties bewust en met name geregeerd door angst. Angst voor het opkomende fascisme aan de ene kant, en angst voor gezichtsverlies en daaropvolgende ongunstige verkiezingsuitslagen aan de andere kant.
De katholieken en de Spaanse kwestie In tegenstelling tot alle andere besproken partijen, het neutrale Rode Kruis even buiten beschouwing gelaten, waren de katholieken de enige partij zonder socialistische inslag. Toch heeft ook katholiek Nederland zich niet onbetuigd gelaten wat betreft hulpverlening voor het Spaanse volk. De meeste katholieken hadden een andere voorkeur in het conflict dan de sociaaldemocraten, wat voornamelijk kwam door de eerder genoemde antiklerikale excessen van Republikeinse zijde in de beginperiode van de oorlog. In navolging van hun geloofsgenoten elders kozen de katholieken na de militaire opstand veelal de kant van de rebellen. De Volkskrant, het dagblad van de katholieke arbeidersbeweging, trok meteen fel van leer. In drie opeenvolgende edities kopte de krant in vetgedrukte koppen met: ‘Alle fascisten worden onthoofd’, ‘Rood gespuis terroriseert de stad’ en ‘Priesters vermoord, zusters gemarteld’. Dat er met de Italiaanse en Duitse fascisten moest worden samengewerkt om het doel, het stoppen van de opstand van de bolsjewistische kerkvernielers, te bereiken werd als ‘pijnlijk en gevaarlijk’ omschreven. Dit werd als een noodzakelijk kwaad gezien om het oprukkende communisme de kop in te drukken. 38 De sympathie van de meeste katholieken ging, zeker na de pauselijke goedkeuring van Franco’s opstand, zodoende naar de nationalisten. Toch was er weinig profranquistische activiteit. Een aantal pro-Franco brochures verschenen van de hand van de Utrechtse hoogleraar kunstgeschiedenis
H.L. Grondijs en oud-diplomaat M. van
Vollenhoven.39 Ook deed het Comité ‘Actie voor God’ enige collectes. Dit was een initiatief van een aantal geestelijken en vertegenwoordigers binnen de leidende kringen van de katholieke zuil dat werd geïnitieerd omdat zij de politieke en maatschappelijke verworvenheden van het Nederlands katholicisme ernstig in gevaar achtten door allerlei verschijnselen van de moderne tijd. Deze groep zag maar één uitweg: terug naar God. De bestrijding van het communisme werd gezien als de voornaamste taak van dit gezelschap,
38
De Volkskrant, 3, 4 en 5 augustus 1936. Koen Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 21-34, 25. 39
13
aangezien dit als de gevaarlijkste godsdienstvijand werd gezien. Door middel van brochures, pamfletten en collectes werd er zodoende tegen de Spaanse Republiek en voor de nationalistische opstand geageerd. 40 Het toeschrijven van het antiklerikalisme van de Republiek aan de communisten leidde tot anticommunistische sentimenten onder de katholieke bevolking. Moskou steunde de Republiek namelijk openlijk. Maar binnen de katholieke zuil vielen ook pro-republikeinse geluiden te horen. De katholieke intellectuelen Johan Brouwer en Anton van Duinkerken benadrukten keer op keer dat de Republiek niet vijandig stond tegenover het katholicisme, ondanks enkele incidenten die de kerk schade hadden toegebracht. Franco beschermde de katholieke waarden volgens hen geenszins. Ze poogden dit te bewijzen door pro-republikeinse katholieken uit te nodigen voor lezingen in Nederland. 41 Bovendien waren niet alleen in intellectuele kringen pro-republikeinse sentimenten waarneembaar, ook in de katholieke arbeidersgemeenschap was dit het geval. Zo kwam het initiatief om een Tilburgse subcommissie voor de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland op te richten van de katholiek Gerard Verbiest. Hij had Spaans sprekende vrijwilligers en andere weldoeners bijeengebracht en plande het nodige amusement en onderwijs voor de Spaanse vluchtelingetjes.42 Soortgelijke katholieke initiatieven voltrokken zich in Eindhoven en Roermond.43 Lokale acties ontstonden zodoende wel degelijk, maar dan uitsluitend door al bestaande initiatieven te ondersteunen, zoals die van de sociaaldemocraten of de huisvestingscommissie.
Het Rooms-Katholieke Huisvestingscomité en het Katholieke Comité voor Vluchtelingen Het in 1914 opgerichte Nederlands Rooms-Katholieke Huisvestingscomité (RKHC) kon bogen op ruime ervaring in het vluchtelingenwerk. Dit had zij opgedaan tijdens de toestroom van Belgische vluchtelingen naar Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog. Het RKHC was gevestigd in Den Bosch en hield zich vanaf het najaar van 1936, vlak na het uitbreken van de
40
José van Tol-Kamerman, ‘Aanhangers van Franco in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 56-63, 57-58. 41 Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, 25-26. 42 Brief van Gerard Verbiest aan mw. Stijnman, secretaris Huisvestingscommissie voor Spaanse Kinderen in Nederland, 6 februari 1937, Archief Commissie voor Huisvesting van Spaansche kinderen, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. 43 Aanwezigheidslijst algemene vergadering, 1 april 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam.
14
oorlog, bezig met de eventuele opvang van Spaanse kinderen in Nederland. 44 Dit comité had in de beginmaanden van 1937 vergaande voorbereidingen getroffen voor het huisvesten van de kinderen in katholieke gezinnen. Zo hield men uitgebreide lijsten bij van gezinnen die een Spaans kind in huis wilden nemen en had men zelfs een document gemaakt waarin een verdeling werd gemaakt op basis van hoeveel plaats er was in ieder gezin. 45 Aan de hand van vragenlijsten, die men had overgenomen van de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen, werd gecontroleerd of gezinnen wel of niet geschikt waren voor de opvang van de vluchtelingen. Zo kregen twee leden van de Nationaal-Socialistische Beweging het stempel ‘niet aanbevelingswaardig’. 46 Ook konden vrijwilligers wensen opgeven met betrekking tot het geprefereerde geslacht en de favoriete leeftijd van de te ontvangen Spaanse jongelingen.47 Enkele leden van het RKHC vormden samen met vertegenwoordigers van het NVV en de SDAP een commissie met als doel het naar Nederland halen van Spaanse vluchtelingetjes. Nadat de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen ongeschikt werd bevonden voor deze taak werd door de betrokken ministeries, de departementen van Justitie, Sociale Zaken en Binnenlandse Zaken, druk overleg gevoerd. De discussie duurde maanden omdat er werd getwijfeld of een dergelijk initiatief wel samen zou gaan met het door Nederland aangehangen non-interventieverdrag. In oktober 1937 werd er eindelijk een overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder de vluchtelingetjes in Nederland konden worden toegelaten, maar dit was te laat. De nationalisten lieten geen kinderen naar het buitenland vertrekken. De Republiek had inmiddels besloten dat het de voorkeur gaf aan opvang in het liefst Franse koloniehuizen. De belangrijkste reden hiervoor was de Spaanse opvoeding die de kinderen hier zouden genieten. Zoals eerder genoemd gingen het NVV en de SDAP over op de oprichting van een koloniehuis, terwijl de RKHC de activiteiten omtrent Spaanse vluchtelingen beëindigde. 48 In de laatste maanden van 1936 hadden bijna vierhonderd aanhangers van Franco toevlucht genomen in het Nederlands gezantschap in Madrid om asiel aan te vragen. Op 23 44
Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, 58. Verdelingslijst potentiële opvanggezinnen, Rooms-Katholieke Huisvestingscomité, 29 maart 1937, Archief Stichting Mensen in Nood, archiefnummer 964, inventarisnummer 1600, Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. 46 Vragenlijsten voor opname van een kind, RKHC, Archief Stichting Mensen in Nood, nr. 964, inv.nr. 1600, KDC te Nijmegen. 47 Ibidem. 48 Van Tol-Kamerman, ‘Aanhangers van Franco in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog’, 58. 45
15
maart 1937 stemde de Nederlandse regering in met een transport naar Valencia en vervolgens de reis op een Nederlandse boot richting Marseille. De enige voorwaarde van de Nederlandse overheid was dat deze vluchtelingen niet naar Spanje zouden terugkeren om zich weer in de strijd te mengen. Het merendeel van de groep zou in Frankrijk en België blijven, maar een groep van 75 Spanjaarden kwam in Nederland terecht.49 Onder het ontvangstcomité bij hun aankomst in Roosendaal bevonden zich een vertegenwoordiger van het departement van Buitenlandse Zaken, de voormalig zaakgelastigde van Spanje en J. Schmutzer namens het Katholieke Comité voor Vluchtelingen (KCV). Dit comité stond los van het RKHC en was gevraagd mee te werken bij de opvang van de Spanjaarden. Vanwege zijn eerdere ervaring met Duitse katholieke vluchtelingen had aartsbisschop Jan de Jong Schmutzer gevraagd een manier te vinden om de opvang te coördineren.
50
Het KCV speelde een belangrijke rol bij de opvang van de Spanjaarden. De gegevens van de Spanjaarden werden geregistreerd en alle vluchtelingen ondergingen een grondige medische inspectie. Dit alles werd georkestreerd door het KCV. Door de nauwe samenwerking met het RKHC beschikte het KCV over diverse opvangadressen door heel Nederland. Door verschillende vluchtpogingen kwamen enkele Spanjaarden vast te zitten en vervolgens op Ameland geïnterneerd. De van Ameland afkomstige aartsbisschop De Jong dacht dat de Spanjaarden zich snel thuis zouden voelen op het eiland door de aanwezigheid van een rooms-katholieke kerkgemeenschap.51 Deze invloedrijke aartsbisschop stond veelvuldig in contact met Schmutzer, die de huisvesting organiseerde. De departementen van Buitenlandse Zaken en Justitie waren op zoek naar een goed te bewaken locatie, en Ameland voldeed aan deze eis. De Spanjaarden genoten in Nederland een goede behandeling en op enkele incidenten na verliep hun verblijf rustig en voorspoedig. Op 13 februari 1939, nog voor het einde van de Spaanse Burgeroorlog, keerden ze allen terug naar hun moederland.52 Het katholiek engagement tijdens de Spaanse Burgeroorlog was kortom niet erg groot te noemen. De initiatieven die ontstonden waren ofwel zeer kleinschalig, dan wel alleen op hulpverlening gericht dat binnen Nederland uitgevoerd kon worden. Waar de
49
Jennifer L. Foray, ‘Dutch Involvement in the Spanish Civil War. National, Local, and Individual Reactions’, Columbia Historical Review, nr. 1 (2001) 32-54, 38. 50 Van Tol-Kamerman, ‘Aanhangers van Franco in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog’, 59. 51 Ibidem, 59. 52 Ibidem, 59-60.
16
Huisvestingscommissie voor Spaanse Kinderen in Nederland haar actie omschakelde en verschillende vakantiekolonies begon om de Spaanse kinderen toch te kunnen helpen, daar staakte de RKHC direct al haar acties nadat duidelijk werd dat er geen vluchtelingetjes naar Nederland zouden gaan komen. Het is waar dat Franco geen humanitaire hulp verlangde van het buitenland, en Franco was de leider van de partij waar de katholieken het meest mee op hadden. De hulp aan katholieke Spaanse kinderen was van groot belang voor de RKHC, en niet zozeer de hulp aan noodlijdende kinderen in het algemeen. Dit mondde uit in de relatief lauwe reactie van de katholieke gemeenschap in Nederland. Zowel het handelen van de katholieken als dat van de sociaaldemocraten ademde tijdens de Spaanse Burgeroorlog de ideologische strijd die de verzuiling met zich meebracht, althans in de bovenste lagen van deze zuilen. De partijdiscipline viel aan de basis, aan de onderkant van de partijen, meer dan eens weg. Uit de samenwerking tussen de RKHC en sociaaldemocratische vertegenwoordigers, de katholieke arbeidersklasse die socialistische acties ondersteunde in Zuid-Nederland en de solidariteit die tussen de twee groepen ontstond bleek dat de verzuilde maatschappij poreuzer was dan vaak gedacht. Zeker aan de basis was de verzuilde samenleving niet zo strak als de historiografie over de jaren dertig vaak doet denken, zoals ook Koen Vossen stelt in Vrij vissen in het Vondelpark: kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940.53 De initiatieven die ontstonden vanuit de twee grootste Nederlandse zuilen omtrent de Spaanse Burgeroorlog onderschrijven zijn interpretatie.
53
Koen Vossen, Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 2003) 16.
17
Het Nederlandse Rode Kruis en de Spaanse Burgeroorlog Het Internationale Comité van het Rode Kruis en het begin van de oorlog Naast de sociaaldemocraten en de katholieken had het Nederlandse Rode Kruis (NRK) een rol in de hulpverlening die werd geboden aan de Spaanse bevolking. Deze strikt onpartijdige organisatie had niet de meest gemakkelijke jaren achter de rug. Het stond onder zware druk vanwege kritiek van de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV). Deze in 1904 opgerichte organisatie verweet het NRK een militaristische organisatie te zijn die puur gericht was op hulpverlening in oorlogstijd. De idealen van het NRK zouden alleen in oorlogstijd echt tot zijn recht komen, waar volgens de IAMV de nadruk in vredestijd juist op oorlogspreventie zou moeten leggen. In feite stelden de leden van deze organisatie dat het NRK in vredestijd enkel en alleen aan voorbereiding voor een nieuw conflict bezig was. De kritiek kwam voort uit de ambivalente houding van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRK) inzake de ontwapening tijdens het interbellum. De fabricatie van gifgas werd niet ontmoedigd door het ICRK omdat je nooit zeker kon weten of je toekomstige opponenten dit wel tot hun beschikking hadden. Antigifgasstandpunten waren populair in het interbellum, en de pacifistische propaganda van onder andere het AIMV maakte het NRK bevreesd voor tanende populariteit en dientengevolge minder giften. Dit was niet onterecht, want de kritiek had een fikse derving van inkomsten tot g evolg.54 Het NRK was een onderdeel van het internationale orgaan en alle beslissingen die het maakte dienden eerst voorgelegd te worden aan het ICRK. Het NRK was zodoende zelfstandig, maar niet autonoom. De Spaanse Burgeroorlog was, samen met de oorlog die de Italianen voerden in Abessinië (Ethiopië), een testcase voor het Nederlandse Rode Kruis. De eerste grote Europese conflicten na de Eerste Wereldoorlog deden zich voor en door de binnenlandse kritiek diende het NRK zichzelf te bewijzen. De Commissie “Hulp aan Spanje” verzorgde een ambulancegroep in Spanje en volgens historicus Rudolf de Jong “liet het Nederlandse Rode Kruis verstek gaan”.55 Het NRK zond geen ambulance naar Spanje en wel naar Ethiopië, en De Jong weidde hier, in de eerste Nederlandse studie over dit conflict, verder niet over uit. 54
Leo van Bergen, De zwaargewonden eerst? Het Nederlandsche Roode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede 1867-1945 (Rotterdam 1994) 381. 55 Rudolf de Jong, De Spaanse Burgeroorlog (Den Haag 1963) 180.
18
Dit betekende echter niet dat het niets deed voor de Spaanse bevolking, zoals later zal blijken in dit hoofdstuk. In de loop van de jaren dertig, net voor het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog, namen de daadwerkelijke acties tegen het NRK af om vervolgens geheel te stoppen. De pacifistische pogingen oorlogsoorzaken en oorlogsvoorbereidingen te stoppen werden irrelevant omdat een daadwerkelijke oorlog onverbiddelijk meer in het vizier kwam. De opkomst van het nationaalsocialisme en de daaruit voorkomende oorlogsdreiging kalfden de steun voor ontwapening en geweldloze verdedigingsvormen af. 56 Zodoende kon het NRK, zonder binnenlandse tegenwerking, hulpverlening aanbieden in Spanje. Voordat wordt ingegaan op het handelen van de Nederlandse tak van het Rode Kruis verdient eerst de oorsprong van het werk van het Internationale Comité de aandacht. Op 25 juli 1936, een week nadat de opstand van Franco en zijn nationalisten was uitgebroken, nam het ICRK contact op met het Spaanse Rode Kruis. Het protocol dat in werking trad bij interne conflicten werd gevolgd en zodoende was het aan het Spaanse nationale comité om de eerste stap te zetten en hulp te vragen. Ook stond in de statuten beschreven dat het Spaanse Rode Kruis medische hulpverlening diende te geven in het geval van een burgeroorlog. De behandeling van regionale conflicten, die zich voordeden vanaf oktober 1934, toonde aan dat het Spaanse Rode Kruis snel en doelmatig te werk kon gaan. Het ontbrak hen echter aan een goede uitrusting en financiële- en communicatiemiddelen. Nu een conflict over het gehele landoppervlak dreigde, leek het onvermijdelijk dat de hulp van het ICRK werd ingeschakeld.57 Het Spaanse Rode Kruis ontkwam niet aan de veranderingen die het conflict met zich meebracht. Vanwege het door een honderdtal gewapende rebellen afgedwongen aftreden van haar president begon de hulpverlening van het ICRK moeizaam. Het Spaanse Rode Kruis bestond voortaan uit een Republikeinse en een Nationalistische vertakking en het Internationale Comité werd hier in een telegram op 31 juli van op de hoogte gesteld. Pas op 5 augustus vroeg de nieuwe (Republikeinse) president van het Spaanse Comité om assistentie en vroeg het Internationale Comité om te helpen bij de vrijlating van de gevangengenomen Rode Kruisdokter Louis Senis en de bescherming en evacuatie van
56
Van Bergen, De zwaargewonden eerst?, 359. André Durand, From Sarajevo to Hiroshima. History of the International Committee of the Red Cross (Genève 1984) 318-319. 57
19
kinderen uit de regio San Rafael. Op dat moment werd het ICRK officieel verzocht in te grijpen.58 Eind augustus werd Dr. Marcel Junod naar Spanje gestuurd met de taak overeenkomsten te sluiten met de twee strijdende partijen. Op 1 september werd een overeenkomst gesloten met de Republikeinen en op 15 september met de Nationalisten. De regeringen in Madrid en Burgos erkenden deze overeenkomst, waarvan de belangrijkste punten de volgende waren:
1. Het accepteren van de afspraken die gemaakt waren met het Spaanse Rode Kruis en het aanbod van hulp van buitenlandse verenigingen van het Rode Kruis. 2. De toestemming zich te houden aan de Geneefse Conventie wat betreft gewonden, zieken en gevangenen. 3. Het toestaan van de evacuatie van vrouwen en kinderen die niet in aanmerking kwamen voor militaire dienst, op wederkerige basis. 59
Alleen op het punt van gevangenenuitruil werd geen overeenkomst gesloten, omdat de Nationalisten beweerden geen gijzelaars te nemen. Tevens lag de nadruk op volmaakte onpartijdigheid: “Het Roode Kruis kent alleen hulpbehoevende menschen”. 60 Omdat dit conflict een burgeroorlog was en geen internationaal conflict, werden de meeste taken uitgevoerd door het Internationale Comité. Het ICRK was in deze periode nog bezig met het vinden van de rol die het kon spelen bij binnenlandse conflicten. Hier bestond nog geen eenduidige internationale wetgeving over. Omwille van deze onduidelijkheid wilde het de touwtjes stevig en handen hebben en zodoende werden initiatieven van nationale secties van het Rode Kruis tegengehouden. Alle beslissingen werden in Genève genomen en alle financiële steun kon via het Internationale Comité Spanje invloeien. Pas tijdens de
58
Ibidem, 320. Gabriel Petrus, Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939). The Independent and Non-partisan Agencies (Londen 2011) 37. 60 Persbericht Nederlandse Rode Kruis, 8 september 1936, Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Rode Kruis: Hoofdbestuur, nummer toegang 2.19.224, inventarisnummer 325. 59
20
Vierde Geneefse Conventie van 1949 werd een verdrag getekend dat betrekking had op regelgeving tijdens een niet-internationaal gewapend conflict. 61 In een burgeroorlog bestaan geen neutralen, onderscheid tussen burgers en strijders werd niet gemaakt en de partijen beschuldigden elkaar van de meest verschrikkelijke gruweldaden. Het was duidelijk waar de kracht lag van het Rode Kruis in dit conflict: de onpartijdige activiteiten van de gedelegeerden voorkwamen vaak excessen. Excessen die in de eerste weken, bij afwezigheid van het Rode Kruis, wel veelvuldig plaatsvonden.62 Door de overeenkomsten werd de weg vrijgemaakt voor nationale commissies van het Rode Kruis om hun steentje bij te dragen voor de Spaanse bevolking. Ook het Nederlandse Rode Kruis was actief tijdens de Spaanse Burgeroorlog, maar dan voornamelijk achter de schermen en via het Internationale Comité.
Een weinig besproken episode Over het werk van het Nederlandse Rode Kruis tijdens de Spaanse Burgeroorlog zijn we kort en bondig geïnformeerd door Jonkheer G.M. Verspyck in zijn omvangrijke boek over geschiedenis van het NRK, Het Nederlandsche Roode Kruis (1867-1967), dat werd uitgegeven ter gelegenheid van haar honderdjarige bestaan. In dit herdenkingswerk, waarin vrijwel alle andere conflicten meer aandacht krijgen dan de Spaanse Burgeroorlog, deed Verspyck het voorkomen dat er relatief weinig aandacht werd besteed aan dit conflict. Hij maakte er zelf weinig woorden aan vuil:
“Het Nederlandsche Roode Kruis verzond in oktober 1936 twee kisten chirurgische instrumenten; in november vijfhonderd beddelakens, voorts gelden, waaronder een gift van de afdeling Curaçao, voor het aanschaffen van verplegingsmateriaal en (in maart 1939) als bijdrage tot leniging van het nijpend gebrek aan ondergoed en schoeisel voor de krijgsgevangenen, dit alles door tussenkomst van Genève. De voortzetting van het werk van het Internationale Comité werd met een maandelijkse bijdrage tot 1 augustus 1939 gesteund.” 63
Convention (IV) relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War. Genève, 12 augustus 1949 , https://www.icrc.org/applic/ihl/ihl.nsf/INTRO/380 geraadpleegd op 27 januari 2015. 62 Durand, From Sarajevo to Hiroshima, 322-323. 63 G.M. Verspyck, Het Nederlandsche Roode Kruis (1867-1967) (Den Haag 1967) 128. 61
21
Ondanks de positieve noot over de gedane giften wekt het stukje de indruk dat de Spaanse Burgeroorlog niet meer dan een bijzaak was voor het Nederlandse Rode Kruis. Toch was het doel van dit jubileumwerk vanzelfsprekend juist de succesvolle geschiedenis in kaart te brengen. Omdat eigen initiatief in het geval van binnenlandse conflicten niet door het ICRK werd geaccepteerd was de rol van het NRK in de Spaanse Burgeroorlog gedoemd marginaal te blijven. Maar wat niet in het jubileumwerk, noch in de andere literatuur over de Spaanse Burgeroorlog staat, is dat het achter de schermen wel degelijk veel aandacht schonk aan deze kwestie. Het beeld dat eerst Rudolf de Jong, en drie jaar later G.M. Verspyck schetsten over het NRK met betrekking tot de Spaanse Burgeroorlog kan genuanceerd worden. Ondanks de vele moeilijkheden die dit conflict met zich meebracht, de onwelwillendheid van de Nederlandse regering en de kleine rol die het Internationale Comité het NRK toebedeelde, hield de Spaanse Burgeroorlog de gemoederen binnen het NRK flink bezig.
Het begin, een weifelend begin Direct na het uitbreken van de burgeroorlog werd duidelijk dat het Nederlandse Rode Kruis weinig initiatief nam. Deze opstelling kwam voort uit onwetendheid over de situatie in Spanje. Directe communicatie met de zusterpartij in Spanje was onmogelijk en dit leidde tot een gedwongen passieve houding van het NRK. Een goed voorbeeld hiervan was de reactie op een initiatief van het bedrijf N.V. Sangostop, dat een bloedstelpend middel aanbood aan het Rode Kruis zoals het ook tijdens de oorlog in Abessinië had gedaan. Dit werd met een afwachtende houding tegemoet getreden. Het Nederlandse bedrijf werd doorverwezen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het NRK had op dit moment nog geen beleid met betrekking tot de Spaanse Burgeroorlog en durfde geen risico’s te nemen.64 De afwachtende houding van het NRK was een gevolg van uitblijvende instructies van het ICRK en onduidelijkheid over de vraag naar hulp door het Spaanse Rode Kruis. De communicatie was indirect en verliep volledig met tussenkomst van het Internationale C omité. Via dit Comité werd geïnformeerd bij de Spaanse regeringen of buitenlandse hulp in de vorm van ambulances op prijs werd gesteld. Dergelijke hulp was volgens de regeringen niet nodig, althans zo dacht het NRK. Daarnaast was het NRK voorzichtig vanwege de chaotische
64
Brief van het hoofdbestuur van het NRK aan N.V. Sangostop, 10 augustus 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325.
22
toestand in Spanje, waardoor het uitermate moeilijk te bepalen zou zijn waar een ambulance naar toe gedirigeerd diende te worden. 65 In de communistische pers werd beweerd dat het NRK, na het verzoek van het ICRK, had geweigerd een ambulance naar Spanje te sturen. De linkse Nederlandse pers stelde dat de regering wel degelijk had verzocht medicamenten en verbandstoffen toe te zenden. Het verweer met betrekking tot de ingewikkelde toestand in Spanje werd verworpen met een vergelijking met Abessinië, waar de toestand ook zeer chaotisch was, maar toch wist men met de ambulance daar wel raad. 66 De rode kranten hadden het niet geheel bij het juiste eind. Alleen de nationalistische rebellen zeiden de hulp van buitenlandse ambulances niet nodig te hebben. Hier waren de Republikeinen de dupe van, omdat zij vervolgens ook geen ambulances kregen toegezonden. De hulp moest volstrekt evenredig over beide strijdende partijen verdeeld worden.67 Deze onpartijdigheid was zeker in de beginperiode van deze oorlog zowel de kracht als het zwaktebod van het Nederlandse maar ook het Internationale Comité van het Rode Kruis. De vele gruwelheden en de niet de nog niet aangescherpte regelgeving bij binnenlandse gewapende conflicten maakte de burgeroorlog complexer dan de voorgaande situaties waarbij het ICRK betrokken was tijdens het interbellum. Het ICRK hield het Nederlandse Rode Kruis op de hoogte van de ontwikkelingen rondom hulpverlening in Spanje door middel van circulaires. In deze circulaires werden verzonden vanuit Genève en hierin kregen de landelijke comités ten eerste instructies over wat te doen in verband met de hulpverlening tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Ten tweede kregen de nationale secties op deze wijze een beeld van de werkzaamheden van het ICRK tijdens dit conflict. Ten derde ontving men lijsten waaruit duidelijk werd wat de nationale afdelingen tot zover geschonken hadden aan de Spanjaarden via het ICRK. In de 329e circulaire, van 1 september 1936, meldde de president van het Internationale Rode Kruis, Max Huber, dat er reeds giften waren binnengekomen, maar dat die weliswaar tezamen slechts een klein bedrag vormden.68 Uit de 330e circulaire bleek dat de schenking van het NRK de laagste was van alle landelijke comités. In deze circulaire werden de nationale
65
‘Geen Roode Kruis-Ambulance naar Spanje’, Haagsche Courant, 12 augustus 1936. ‘Het Rode Kruis en Spanje. Geweigerd een ambulance te zenden?’, De Tribune, 13 augustus 1936. 67 Petrus, Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939), 39. 68 Circulaire nr. 229 van het ICRK, 1 september 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, i nv.nr. 325. 66
23
hoofdbesturen verzocht om een beroep te doen op de bevolking om de zaak van het Rode Kruis te steunen door middel van giften. 69 Op 14 oktober 1936, bijna een maand na de 330e circulaire, werd actie ondernomen om de status van het NRK te verbeteren. Secretaris-generaal van het NRK M.F.W. Donker Curtius stuurde een verzoek naar de Britse afdeling waarin hij een kopie vroeg van de brief die de British Red Cross Society had uitgegeven in de pers. Hierin werd een beroep gedaan op de Britse bevolking om het ICRK te steunen in haar hulpverlening in Spanje. 70 Hieruit bleek de afwachtende en weinig initiatiefrijke houding van het NRK. Het ging pas een maand na een direct verzoek van het ICRK tot actie over en zelfs nu werd de hulp van een andere instantie ingeschakeld. Het Internationale Comité gebruikte dezelfde ‘truc’ als de Commissie “Hulp aan Spanje”, namelijk in tabelvorm per land aanduiden hoeveel een landelijke commissie had geschonken.71 Op deze wijze werd een soort competitie gecreëerd waardoor ieder landelijk bestuur niet achter wilde blijven bij andere Rode Kruiscomités. Dit deed de Commissie “Hulp aan Spanje” op regionaal gebied. Ook was de financiële huishouding in de circulaires te vinden en werd de verantwoording van gemaakte kosten en uitgaven uiteengezet.72 De circulaires dienden dus ter verantwoording van het werk van het ICRK, maar ook als stimulans om meer inkomsten te genereren. In oktober deed het NRK wel een omvangrijke schenking aan het ‘Comité International de Secours aux Enfants’(CISE). Deze vereniging voor kinderhulp, die volstrekt neutraal was ingesteld, ontving een gift van 1000 Zwitserse Francs van het NRK. Dit geld werd geïnvesteerd in warme kleding, want de weesjes en vluchtelingen waren alles behalve winterklaar. Deze organisatie had al eerder, in 1922, ongeveer 133.000 gulden aan donaties van het NRK gekregen. Het goede liefdadigheidswerk en de onpartijdigheid van CISE was het NRK bevallen.73 Zoals later in deze scriptie zal blijken, en ook bleek uit de hulpactie van het NVV en de SDAP, speelde het kind een centrale rol in de hulpverlening rondom de Spaanse Burgeroorlog. Het NRK deed hier gewillig aan mee. Het was immers gemakkelijker de 69
Circulaire nr. 330 van het ICRK, 18 september 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. Brief secretaris-generaal Donker Curtius aan Britse Rode Kruis, 14 oktober 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 71 Circulaire nr. 330 van het ICRK, 18 september 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 72 Ibidem. 73 Brief van secretaris-generaal W.A. McKenzie aan het hoofdbestuur van het NRK, 23 oktober 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 70
24
neutraliteit te waarborgen door kinderen te helpen dan door bijvoorbeeld ambulances in te zetten. Het was veelzeggend dat de eerste gift aan het Internationale Rode Kruis meer dan twee keer zo laag was als de eerste gift die werd gedaan aan een internationale organisatie die zich bezighield met kinderen.74 Het NRK ontving, voor zover bekend, tientallen brieven van Nederlanders die zich het lot van de Spaanse hulpbehoevenden aantrokken. Deze mensen boden aan naar Spanje te vertrekken om daar de bevolking van dienst te zijn en zagen het NRK als de ideale instantie om dit op touw te zetten. Op 28 december ontving het NRK een verzoek van een psychiater die verbonden was aan de Universiteit van Leiden om ingezet te worden als hulpverlener in Spanje. Bij zijn brief had de secretaris-generaal een aantekening gemaakt waarin stond dat ze in Spanje waarschijnlijk meer behoefte hadden aan chirurgen dan aan psychiatrische hulpverleners.75 Desalniettemin speelde hij het verzoek door aan het Internationale Comité en hier werd al snel op gereageerd. Het hoofdbestuur had de psychiater, T. Kandou, niet nodig omdat er genoeg Zwitserse psychiatrische hulpverleners ter plekke waren. Er was simpelweg geen plek voor dr. Kandou.76 Ondanks zijn eigen twijfels speelde de secretaris-generaal het verzoek door. Deze situatie was veelzeggend tijdens de eerste maanden van de oorlog: de organisatie kon zelf niet echt knopen door hakken. Alles werd eerst met Genève besproken alvorens een besluit werd genomen. Zelfs bij dit soort relatief kleine gevallen. Dit was volgens protocol, het hoofdkantoor in Genève maakte namelijk de finale beslissingen.77 De secretaris en secretaris-generaal hadden echter wat volhardender en overtuigender kunnen zijn in hun contact met Genève.
Neutraliteit en tegenwerking Eind januari was er correspondentie tussen het dagelijks bestuur van het Nederlandse Rode Kruis in naam van secretaris-generaal Donker Curtius en de voorzitster van de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland. Het onderwerp van deze correspondentie was een eventuele samenwerking tussen deze commissie en het NRK. De voorzitster, Repelaer van Driel, probeerde Donker Curtius ervan te overtuigen dat haar 74
Circulaire nr. 330 van het ICRK, 18 september 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. Brief van dr. T.A. Kandou aan het hoofdbestuur van het NRK, 28 december 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 76 Correspondentie ICRK en Donker Curtius, 4 en 8 januari 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 77 Petrus, Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939), 74. 75
25
commissie strikt neutraal en onpolitiek was. Ze wilden zorg dragen voor alle kinderen uit Spanje, in samenwerking met de Spaanse regering, dat ervan overtuigd was dat tien tot twintig procent van de geëvacueerde kinderen van fascistische ouders waren. Ze hoopte met dit ‘bewijs’ verder te kunnen onderhandelen over hulp van het NRK voor het werk van haar commissie.78 Het antwoord van Donker Curtius zal Repelaer van Driel niet zijn bevallen. Allereerst werd het standpunt van gelijkelijke verdeling van steun aan beide partijen benadrukt. Het was uitgesloten hulp te geven aan verenigingen of vertakkingen die slechts één van de partijen hulp bood. Dit was volgens Donker Curtius het geval bij de vereniging van Repelaer van Driel. Hij had vernomen dat haar steun enkel ging naar vrouwen en kinderen van gouvernementeel Spanje. Donker Curtius deelde mee dat een onderzoek naar verdere samenwerking overbodig was en dat niet uitgesloten kon worden dat de Nederlandse vrouwencommissie een vertakking was van ‘le Secours Interational aux Femmes et Aux Enfants de l’Espagne Républicaine’, dat gezien de naam duidelijk een partij koos om hulp aan te verlenen.79 De neutraliteit van het NRK stond hoger in het vaandel dan het helpen van armlastige kinderen, als die slechts tot een van de twee partijen behoorden. Vicepresident J.H. Roëll werd persoonlijk geschreven door Rode Kruispresident Max Huber. Huber stuurde erop aan dat het NRK meer geld van de overheid moest lospeuteren omdat er veel meer geld nodig was voor het liefdadigheidswerk in Spanje. Particuliere giften voldeden niet langer. Daarom werd ook een beroep gedaan op andere regeringen, die het verzoek tot schenkingen met positief gevolg beantwoordden. De Britse, Zwitserse, Belgische, Amerikaanse, Franse en zelfs de Duitse regering deden giften. Maar de Nederlandse regering, die sterk vasthield aan het non-interventieverdrag, hield zich afzijdig.80 De opstelling van de Nederlandse regering zat het NRK dwars, en niet alleen in dit geval. Begin 1938 begonnen de voedseltekorten in Spanje nog ernstigere vormen aan te nemen. De Internationale Commissie voor bijstand aan geëvacueerde kinderen in Spanje had het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd om steun voor hun zaak. 78
Brief Mw. J. Repelaer van Driel aan Secretaris Generaal van het NRK Donker Curtius, 20 januari 1 937, NLHaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 79 Brief van Donker Curtius aan Repelaer van Driel, 22 januari 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 80 Brief president van het ICRK Max Huber aan J.H. Roëll, 14 mei 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325.
26
250.000 Spaanse kinderen, aan beide zijden der strijdende partijen, werden ernstig in hun normale groei, lichamelijke ontwikkeling en zelfs haar bestaan bedreigd. Berekend was dat de Internationale Commissie voor de hulp aan geëvacueerde kinderen 147.000 pond nodig had om de kinderen tot het begin van de zomer dagelijks van een warme maaltijd te voorzien. Hiervan was 25.000 pond reeds door de Britse regering toegezegd, onder voorwaarde dat de rest van andere zijden zou worden bijgedragen. De Nederlandse regering had overwogen of er voor haar aanleiding bestond om aan deze oproep gehoor te geven, maar kwam tot de conclusie dat deze aangelegenheid meer op de weg lag voor particuliere liefdadigheid. De minister van Buitenlandse Zaken schakelde het NRK in om geld in te zamelen.81 Hier hield de overheidsbemoeienis niet op. In een brief aan het NRK pleitte de minister van Buitenlandse Zaken, A.M. Snouck Hurgronje, voor opheldering over de distributie van de goederen die het NRK naar Spanje verzond. Hij twijfelde aan de eensgezindheid en de neutraliteit van het Spaanse Rode Kruis in oorlogstijd. Hij wilde graag een overzicht van de hulp, in financiële en andere middelen, en wilde weten of er ook Nederlandse afgevaardigden van het Rode Kruis in Spanje aanwezig waren om toe te zien hoe de distributie van sanitaire en farmaceutische middelen werd georganiseerd. 82 In reactie hierop stuurde de secretaris-generaal de 330e en de 331e circulaire van het ICRK mee waarin de regelingen stonden die dr. Junod, de hoofdafgevaardigde van het ICRK, getroffen had met de twee strijdende partijen. De onpartijdigheid van het Rode Kruis werd eveneens benadrukt, die ook bleek uit de circulaires. Uitsluitende samenwerking met één der partijen kwam niet voor. In de circulaires verantwoorde het ICRK tevens de financiën, want de specificatie van de giften in valuta was hierin opgenomen. Tot begin augustus had het NRK 1925 gulden geschonken aan hulpverlening in Spanje. Uit de verantwoording in de circulaires
bleek dat het door Nederland ter beschikking gestelde chirurgisch
instrumentarium verdeeld werd tussen Madrid en Burgos. De distributie van sanitaire en farmaceutische middelen werd door Zwitserse deskundigen van het ICRK geregeld, het NRK had hier geen uitnodiging voor ontvangen. 83 In plaats van het NRK te helpen in haar humanitaire werkzaamheden zadelde het ministerie de organisatie op met de taak haar 81
Persbericht NRK, 19 februari 1938, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. Brief A.M. Snouck Hurgronje aan NRK, 4 augustus 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 83 Brief van secretaris-generaal Donker Curtius aan het ministerie van BuZa, 9 augustus 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 82
27
werk te verantwoorden. Deze tijd had ook gestoken kunnen worden in nuttiger werk. De neutraliteitskoers die de Nederlandse overheid voer is goed terug te zien in deze opstelling. Het vastklampen aan het non-interventieverdrag was de manier van de regering om zo ver mogelijk bij het conflict vandaan te blijven en zelfs een gevestigde en neutrale organisatie als het Nederlandse Rode Kruis ontkwam niet aan de controles.
De verhoudingen met de Commissie “Hulp aan Spanje” en de Huisvestingscommissie Het hoofdbestuur van het NRK was zoals gezegd gebonden aan beslissingen vanuit Genève. Toch zocht het binnen Nederland naar mogelijkheden om meer voor de Spaanse bevolking te betekenen, bijvoorbeeld door de hulpacties van andere comités te ondersteunen. Vanwege het strenge neutraliteitsbeginsel van het Rode Kruis diende dit met de grootste voorzichtigheid te gebeuren. Aan eventuele samenwerking met de Commissie “Hulp aan Spanje” en de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland ging een uitgebreid onderzoek vooraf.84 Door deze onderzoeken begaf het NRK zich zodoende op het politieke vlak. Het NRK had in de beginfase van de oorlog ernstige twijfels omtrent de Commissie “Hulp aan Spanje”. Deze commissie had de commissaris Kring Zeeland van het Nederlandse Rode Kruis verzocht hen te steunen. Voordat de commissaris hier antwoord op gaf lichtte hij het hoofdbestuur in. De secretaris-generaal liet de commissaris te Zeeland weten dat deze commissie een uitgesproken partijdig karakter droeg, zoals bleek uit de inhoud van de hen toegezonden circulaire. De pogingen zich als onpartijdig voor te doen werden door het hoofdbestuur doorzien. Het hoofdbestuur keurde deze vorm van hulpverlening ten strengste af en noemde het “een schetteractie die volkomen in de toon van Moskou klonk”.85 Het enige standpunt dat een Rode Kruisvereniging mocht innemen was een gelijkelijke verdeling van hulpmiddelen. De verhouding met de Commissie “Hulp aan Spanje” veranderde enigszins in juli 1937. De commissie stuurde, in tegenstelling tot het NRK, wel ambulances naar Spanje, maar had hier geen eerdere ervaring mee. Daarom verzochten twee leden van het bestuur van de commissie, de medici B.H. Sajet (secretaris -penningmeester) en J. Schrijver 84
Aantekeningen bij meerdere stukken, Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Rode Kruis: Hoofdbestuur, nummer toegang 2.19.224, inventarisnummer 326. 85 Correspondentie commissaris Kring Zeeland en Donker Curtius, 9 en 12 december 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325.
28
(voorzitter) in een onderhoud met de secretaris-generaal van het NRK om inlichtingen over de zending van de ambulance die het NRK naar Abbessinië had gedaan van 3 december 1935 tot 19 mei 1936. De secretaris-generaal wees de twee dokters op een verslag dat over deze zending werd gedaan en stelde voor een ontmoeting te organiseren met de in het verslag genoemde leden van de ambulance als er nadere gegevens verlangd werden. In deze correspondentie stelde de Commissie tevens voor een bedrag aan beide strijdende partijen te schenken, terwijl de Commissie duidelijk de kant van de Republikeinen koos De secretaris-generaal stelde voor een eventuele bijdrage direct aan het Internationale Comité over te schrijven.86 De eventuele schenking van de Commissie leek veel op een poging om goodwill te kweken bij het NRK. Zo zou het onpartijdig lijken, in ruil voor informatie over de ambulance die naar Ethiopië was gestuurd. Het NRK hield brochures, krantenartikelen en pamfletten bij die betrekking hadden op de Commissie “Hulp aan Spanje”. Secretaris-generaal Donker Curtius stipte telkens de zinsneden aan waaruit bleek dat de Commissie niet onpolitiek en onpartijdig was, maar wel degelijk duidelijk een kant koos in het conflict. 87 Uit het feit dat het dagelijks bestuur van het NRK de Commissie zo scherp in de gaten hield bleek dat dit erg belangrijk was voor hen. Mogelijk geschiedde dit om een toekomstige samenwerking niet geheel uit te sluiten, maar het is waarschijnlijker dat het NRK informatie bijhield over de Commissie om te kunnen bewijzen dat het een politiek karakter had. In de aantekeningen werden veel referenties naar het communisme gedaan, maar de Commissie was op papier geen communistische vereniging. Al het werk werd wel degelijk gedaan door CPN-leden, maar de bestuurders waren prominente sociaaldemocratische en liberale Nederlanders.88 Ook de houding ten opzichte van de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen, dat een fonds had opgezet genaamd ‘Fonds Nederlandsch Tehuis voor Spaansche Kinderen in Zuid-Frankrijk’, versoepelde. Waar eerdere samenwerking uit den boze was voor het NRK, daar sloeg dit om in de zomer van 1937. Voor het tehuis in Soulac schonk het NRK 100 gulden voor de aankoop van lakens, kleding en zorgmiddelen. Mevrouw Romeyn had het hoofdbestuur van het NRK, in een brief verstuurd op 20 juli, overtuigd dat de kinderen
86
Correspondentie J. Schrijver en Donker Curtius, 10 en 12 juli 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 87 Aantekeningen bij meerdere stukken, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 326. 88 Hans Dankaart, De oorlog begon in Spanje. Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog 1936 -1939 (Amsterdam 1980) 47.
29
dringend kleding en lakens nodig hadden en dat haar commissie geen kant koos tussen de strijdende partijen.89 In januari achtte het NRK een onderzoek naar een verdere samenwerking tussen de partijen nog overbodig vanwege vermeende partijdigheid. In de zomer van het zelfde jaar werd de neutraliteit van de vrouwencommissie niet meer in twijfel getrokken.
Werkzaamheden van het NRK Het Internationale Comité van het Rode Kruis ondervond moeilijkheden in de eerste maanden van de oorlog. Haar medewerkers konden niet handelen zoals ze gewend waren in een ‘gewoon’ conflict tussen twee verschillende landen. Omdat het een burgeroorlog betrof diende het handelen meer gericht te zijn op de burgerslachtoffers die dit met zich meebracht. Bovendien kon een van de belangrijkste doelen, het strijden voor een goede behandeling van gevangenen en het nastreven van de Geneefse conventie, in de eerste maanden niet worden nagestreefd. Want, zoals dr. Junod stelde, waren er simpelweg geen gevangenen; ze werden allen geëxecuteerd. 90 Het doel van de gedelegeerden na deze gruwelijke eerste maanden was het verzekeren van de van veiligheid van gevangenen, het verbeteren van hun leefomstandigheden en, waar mogelijk, gevangenenuitruilen organiseren tussen de twee strijdende partijen.91 Hierin speelde ook het Nederlandse Rode Kruis een bescheiden rol. Er waren ten minste tientallen Nederlanders die bij het NRK aanklopten om informatie
te
krijgen over de verblijfplaats van hun in Spanje strijdende of
gevangengenomen familielid, of zelfs over het al dan niet in leven zijn van een naaste. Het NRK deed alles wat in haar mogelijkheden lag om informatie over geliefden te vergaren of diende als tussenstation bij briefwisselingen tussen Nederland en Spanje. Eind december 1936 schreef het hoofdbestuur van het NRK aan dhr. Westendorp uit Amsterdam dat ze er alles aan deden om zijn gevangengenomen neef te betrekken in een eventuele uitwisseling van gevangengenomen officieren. Het beloofde tevens de Spaanse echtgenoot van de zus
89
Brief van secretaris van het NRK dhr. Beelaerts van Blokland aan de penningmeester van de vrouwencommissie, mw. L. Romeyn, 29 juli 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 90 Petrus, Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939), 67. 91 Ibidem, 68.
30
van Carlos, zijn nichtje, te proberen te betrekken in de uitwisseling. 92 Het was moeilijk voor het Rode Kruis om in de bres te treden voor een Spanjaard, ook al was zijn vrouw een Nederlandse.93 De macht van het Nederlandse Rode Kruis was dus enigszins beperkt. Voor Nederlanders kon het veel betekenen, voor aangetrouwde ‘Nederlanders’ werd het een stuk gecompliceerder. Het NRK zond geen personeel uit naar Spanje omdat het ICRK dit niet nodig achtte. Er was voldoende, voornamelijk Zwitsers, Rode Kruispersoneel ter plekke en meer manschappen zouden simpelweg in de weg lopen. Zodoende werd het voor Nederlanders die graag hun steentje wilden bijdragen in Spanje erg lastig om dit op legale wijze via het Rode Kruis te doen. Het is bekend dat honderden avonturiers, communisten en gelukszoekers naar Spanje vertrokken om te vechten aan de kant van de Republikeinen, terwijl ze wisten dat dit ernstige consequenties met zich meebracht, zoals het verliezen van hun Nederlanderschap. Ook zorgden de communisten ervoor dat er een aantal Nederlandse verpleegsters naar Spanje gingen om hun troepen te verplegen. 94 Er waren echter veel meer Nederlandse staatsburgers die in Spanje aan de slag wilden, zonder een kant te kiezen in de strijd. Honderden mensen klopten aan bij het Rode Kruis. Omdat het NRK zelf weinig actie kon ondernemen, met name door de opstelling van het ICRK, werden de verzoekschriften van deze Nederlanders doorgestuurd naar het hoofdkantoor in Genève, waar in praktisch alle gevallen negatief op werd geantwoord.95 Het NRK kreeg honderden verzoeken binnen van, veelal werkloze, jongemannen en vrouwen om voor hun te gaan werken in Spanje. Deze mannen zochten de legale weg om aan werk te komen in het door oorlog geteisterde schiereiland, in tegens telling tot de enkele honderden Nederlanders die zich vrijwillig aansloten bij de Republiek om de opmars van Franco te stoppen. Tegen het einde van 1936 ontving het NRK een dergelijke brief, waarin de Amsterdamse J. M. Telman verzocht uitgezonden te worden naar Spanje en als ambulancemedewerker arbeid te verrichten. Een dag later kreeg Telman het voor hem teleurstellende antwoord: “door het Nederlandsche Roode Kruis is geen ambulance 92
Brief van NRK aan dhr. Westendorp te Amsterdam, 21 december 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 93 Aantekening Donker Curtius bij brief van Westendorp aan NRK, 2 december 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 94 Dankaart, De oorlog begon in Spanje, 41. 95 Verschillende correspondenties, bijvoorbeeld van J.D.M. Both, met het NRK, 4 mei 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325.
31
uitgezonden naar Spanje, dus er bestaat mitsdien geene aanleiding om te overwegen of van Uwe diensten gebruik zal worden gemaakt”. 96 Dit soort responses heeft het NRK vaak moeten sturen. Er zijn talloze voorbeelden van mogelijke vrijwilligers die zonder partij te kiezen ingezet wilden worden in Spanje. Toch waren er manieren waarop het NRK de hulpbehoevende Spaanse burgerbevolking te hulp schoot, al kwam het initiatief nooit vanuit het NRK zelf. Verschillende bedrijven verzochten het NRK in het voorjaar van 1938 om bemiddeling bij de verzending van hulpmiddelen naar Barcelona. Waar verzending van particulieren naar andere Spaanse steden moeilijk dan wel onmogelijk bleken te zijn, daar had het NRK in het geval van Barcelona een manier gevonden om dit wel te bewerkstelligen, al was het buiten haar eigen wegen om. Het NRK en het ICRK kregen geen vergunning van de autoriteiten in Barcelona en Valencia voor het zenden van levensmiddelen aan particulieren, maar via de firma Danzas & Cie uit Genève was er toch een mogelijkheid pakketten te versturen naar Barcelona. Deze firma belastte zich namelijk met het doorzenden van pakketten levensmiddelen naar Barcelona. Het NRK speelde dit door naar tientallen bedrijven die zich het lot van de Spaanse bevolking aantrokken. Dit gebeurde “met uitsluiting van ELKE verantwoordelijkheid van het Nederlandsche Roode Kruis.” 97 Deze bemiddeling van het NRK was succesvol. De pakketten van Nederlandse bodem kwamen bij hun particuliere bestemmingen aan.98 De houding van het NRK versoepelde naarmate de oorlog vorderde dus enigszins. Het neutraliteitsbeginsel werd in 1938 zo nu en een heel klein beetje losgelaten, maar alleen als de naam het NRK niet aan de desbetreffende zendingen of liefdadigheidswerk gekoppeld kon worden. Op directe hulp vanuit het NRK hoefde de Spaanse bevolking niet te rekenen. Er waren voldoende vrijwilligers beschikbaar en er bestond ook een aanzienlijk aantal gezinnen in Nederland dat een Spaans weeskind wilde adopteren, van welke strijdende partij dan ook. Een verzoek van een Rotterdamse initiatiefneemster, die stelde dat zij en honderden andere vrouwen bereid waren Spaanse kinderen op te vangen, werd door de secretarisgeneraal persoonlijk aan de kant geschoven met als reden dat Nederland en Spanje te 96
Correspondentie J.M. Telman en het NRK, 21 december 1936, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 97 Brief van de secretaris-generaal aan J. van Dam te Deventer, 18 mei 1938, , NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325. 98 Brief J. van Dam aan het NRK, 13 oktober 1938, , NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325.
32
verschillend waren en het klimaatverschil te groot was. Zowel financiële hulp als steun in natura aan het comité dat in Zuid-Frankrijk Spaanse kinderen opnam werden door het NRK geprefereerd. Ook werd steun aan de Union Internationale de Secours aux Enfants voorgesteld.99 Concluderend kon het Nederlandse Rode Kruis het grote engagement van de Nederlandse bevolking niet omzetten in directe hulp aan Spanje. Als reeds gevestigde naam op het gebied van hulpverlening in oorlogen zochten vrijwilligers, opvangmoeders en geldschieters toenadering tot het NRK, maar in de meeste gevallen zag het de handen gebonden door het moederschip uit Genève. Het NRK wilde wellicht meer doen dan het daadwerkelijk deed, en probeerde dit later ook enigszins. Maar het wilde onder geen voorwaarde het gezag in Genève ondermijnen.
99
Correspondentie mw. De Jong en Donker Curtius namens het NRK, 2 april 1937, NL-HaNA, Ned. Rode Kruis, 2.19.224, inv.nr. 325.
33
De Commissie “Hulp aan Spanje” Het ontstaan van de Commissie Op 13 augustus 1936, nog geen maand na het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog, werd in Parijs een internationale conferentie belegd die leidde tot de oprichting van het “Commission d’information et de coördination pour l’aide à l’Espagne républicaine”. Op deze conferentie was ook een Nederlandse delegatie aanwezig. Na terugkeer in Nederland slaagde deze delegatie erin ook in ons land een afdeling van deze internationale humanitaire hulpbeweging te vormen onder de naam Commissie “Hulp aan Spanje”.100 Het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog was voor velen binnen Europa het sein om actief te worden in de strijd tegen het fascisme. Initiatieven tot humanitaire en politiekmorele steun aan de Spaanse Republiek schoten als paddenstoelen uit de grond. Om de inspanningen te bundelen werd het hierboven genoemde 'Comité de coördination' opgericht. Niet-partijgebonden persoonlijkheden uit het artistieke en culturele circuit namen zitting in comités van aanbeveling, terwijl het concrete solidariteitswerk voor een groot deel door communisten werd verricht. Dit gold ook voor de Nederlandse Commissie “Hulp aan Spanje”. De in het internationale comité verenigde organisaties hielden zich met zowel politieke als materiële solidariteit bezig. Ze organiseerden acties tegen de noninterventiepolitiek van hun regeringen en zamelden geld in voor de aanschaf en het transport van medische goederen en voedsel voor het Spaanse volk. Deze organisaties stuurden ook artsen en verplegend personeel naar de Republiek.101 De Commissie “Hulp aan Spanje” was niet het eerste antifascistische initiatief in Nederland. Het grootste antifascistische orgaan dat was ontstaan in Nederland was het Comité van Waakzaamheid. Deze op 27 juni 1936 opgerichte organisatie waars chuwde voor de bedreigingen voor de vrijheid door vooral het nationaalsocialisme. Het bestond uit socialisten, liberalen en communisten en velen van hen zouden later ook werkzaam zijn bij “Hulp aan Spanje”. Op haar hoogtepunt kende dit comité ongeveer duizend leden. Voorbeelden van soortgelijke, maar kleinschaligere Nederlandse initiatieven waren het
100
Brochure ‘Onze hulp aan Spanje’ van de Commissie “Hulp aan Spanje”, juni 1939, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. 101 Hans Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936 -1939 (Amsterdam 1986) 32.
34
Ossietzkycomité, het Wuppertalcomité en het Abbessinië-Comité.102 De oprichting van de Commissie “Hulp aan Spanje” was zodoende niet los te zien van deze comités . Het enige verschil met deze antifascistische organisaties was echter dat de aanleiding voor de oprichting van deze comités de aanstaande dreiging van het fascisme was, terwijl “Hulp aan Spanje” haar oorsprong in een daadwerkelijk uitgebroken conflict vond. Tevens ontstond de Commissie in navolging van de overkoepelende organisatie uit Parijs, terwijl de andere comités puur Nederlandse initiatieven waren. De oprichting paste goed in de tijdsgeest van de tweede helft van de jaren dertig, waarin met name links-Nederland zich grote zorgen maakte over de opkomst van het fascisme en het nationaalsocialisme in Duitsland, Italië en dus ook Spanje.
De Commissie en de politiek Volgens Jaap Jan Flinterman, auteur van het artikel ‘De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936-1939)’ werd de Commissie “Hulp aan Spanje” in het leven geroepen door de Communistische Partij Nederland (CPN). De CPN streefde naar een politieke overeenkomst met de sociaaldemocraten als basis voor een volksfront met deelname van werkende boeren, middenstanders, intellectuelen en andere kleinburgerlijke groepen. Deze eenheids- en volksfrontpolitiek was rechtstreeks overgenomen van de moederpartij uit de Sovjet-Unie, de Komintern. Deze politiek kan gekarakteriseerd worden als antifascistische coalitiepolitiek. Doel was het stuiten van de opkomst van het fascisme, dat in Nederland belichaamd werd door de NSB. Collectieve veiligheid op het terrein van internationale
politiek
was
hier onlosmakelijk mee
verbonden. Een
vergaande
samenwerking met andere antifascistische landen viel binnen de visie van het CPN. 103 Deze volksfrontpolitiek kwam echter totaal niet van de grond omdat de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP) haar pijlen binnen de binnenlandse politiek voornamelijk richtte op samenwerking met de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). Deze samenwerking bood de SDAP het enige reële perspectief op regeringsdeelname. Hoewel de SDAP en de CPN beiden de rechtmatig verkozen volksfrontregering steunden kwam het niet
102
Koen Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 21-34, 24. 103 Jaap Jan Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936 1939)”, Cahiers over de geschiedenis van de CPN nr. 10 (mei 1985) 8-54, 9.
35
tot een nauwe samenwerking. Dit lag voornamelijk aan het feit dat katholiek Nederland sympathiseerde met Franco en zijn opstandelingen. 104 Een belangrijk conflictpunt tussen de twee linkse partijen was de steun van de SDAP aan de non-interventiepolitiek van de Nederlandse regering. In augustus 1936 kwam op Frans initiatief een non-interventiepact tot stand, dat getekend werd door alle grote Europese landen. Snel daaropvolgend bleek dat de fascistische Italiaanse en Duitse regimes dit pact aan hun laars lapten. Toen de Republiek verstokt van wapens bleef, besloot de CPN het heft in eigen handen te nemen. Om sociaaldemocraten die op persoonlijke titel de Spaanse regering wilden steunen tegemoet te komen werd de Commissie “Hulp aan Spanje” opgericht. Deze personen wilden niet geïdentificeerd worden met de Nederlandse Rode Hulp (NRH), omdat de NRH een uitgesproken communistisch karakter had. De NRH stuurde vanaf het begin van de oorlog medicamenten en hulppakketten naar Spanje. Officieel was de Commissie niet communistisch, want verwacht werd dat dit de organisatie zou tegenwerken. Dit maakte het aantrekkelijker voor niet-communisten die hetzelfde doel, steun voor Spanje, hadden.105 Een gevolg hiervan was dat de NRH na de zomer van 1937 een flinke daling van de opbrengsten van de Spanjeacties ervoer, terwijl “Hulp aan Spanje” steeds meer inkomsten wierf.106 De Nederlandse overheid klampte stevig vast aan het non-interventiebeleid en hield de Commissie daarom streng in de gaten. Onder geen beding mocht de noninterventiecommissie
twijfelen
aan
de
Nederlandse
neutraliteit.
De
Centrale
Inlichtingendienst (CID) probeerde zoveel mogelijk gegevens over de organisatie te verzamelen. Het was voor het CID direct na de oprichting duidelijk wie de hoofdpersonen binnen de Commissie waren en waaruit hun politieke doeleinden bestonden. 107 Op deze wijze controleerde de regering de werkzaamheden van de Commissie.
Het werk van de Commissie Maatje Huizinga, woonachtig in Leeuwarden, was een van de verpleegsters die naar Spanje vertrok. Ze had zich tegen het einde van 1936 als vrijwilliger aangemeld. Op 13 april 1937
104
Ibidem, 10. Ibidem, 10-11. 106 Ibidem, 25. 107 Rapport van het CID aan de minister van Buitenlandse Zaken, 23 november 1936. http://www.historici.nl//pdf/cid/2500-2599/2573.pdf geraadpleegd op 17 juni 2014. 105
36
kreeg ze een brief namens de Commissie, waarin ze werd verzocht zo spoedig mogelijk te laten weten of ze nog naar Spanje wilde worden uitgezonden als verpleegster. Uit een telegram van 14 december van hetzelfde jaar, waarin de directeur van een militair hospitaal toestemming gaf voor de komst van Maatje, bleek dat de Commissie zelf actief de vrijwilligers benaderde.108 Persoonlijke benadering was een van de wijzen waarop de Commissie vrijwilligers wierf voor medisch werk in het Spaanse oorlogsgebied. Een andere, veelgebruikte manier waarop getracht werd de aandacht te trekken van de Nederlandse bevolking was de uitgave van brochures en pamfletten. In een pamflet van 22 september 1937, dat werd uitgegeven in de vorm van een krantenartikel, werd het leven als verpleegster in Spanje tijdens de Burgeroorlog opgehemeld door mooie verhalen te vertellen en de waardering van de Spaanse bevolking te onderstrepen. Alle Spaanse mannen wilden met de vrijwilligsters trouwen en de kinderen aanbaden hen. Ook werd erin onderstreept dat de verpleegsters zeer belangrijk werk deden en dat ze daarom bijna onmisbaar waren. Ze moesten werkdagen maken van 23 uur, waarna ze 24 uur vrij waren. Zo konden de Spaanse vrijwilligers hun vaste beroep blijven beoefenen of hun huishouden in het dorp ernaast onderhouden. Uit dit stukje werd met name duidelijk dat er meer hulp nodig was:
“Uit Hollandse en Franse kranten weten wij, dat in Europa veel verontwaardiging is over het bombardement van Almeria en Guernica. Dat ’t zich toch in daden omzetten mag! Er is hier nog zoveel hulp nodig, geld, voeding, verpleegsters en vooral de zorg voor de kinderen.” 109
Er was de Commissie veel aan gelegen de Spaanse bevolking te helpen, maar het had duidelijk ook een politieke agenda. De linksgeoriënteerde humanitaire organisatie vond haar wortels zoals gezegd in het antifascisme. In de eerste brochure van de Commissie “Hulp aan Spanje” werd het apolitieke karakter van de organisatie benadrukt. In De waarheid omtrent 108
Brief aan Maatje Huizinga, Leeuwarden 13 april 1937, Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog, stukken afkomstig van Leo Klatser en Giny Klatser Oedekerk (1998, 2004 en 2008) Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (I.I.S.G) te Amsterdam, map 1. 109 Pamflet ‘Verplegend personeel’, 22 september 1937, Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog, stukken afkomstig van Leo Klatser en Giny KlatserOedekerk (1998, 2004 en 2008) I.I.S.G. te Amsterdam, map 1.
37
Spanje presenteerde de Commissie zich als partijpolitiek ongebonden en richtte het zich op een specifieke doelgroep: mensen van progressief-burgerlijke signatuur.110 Jaap Jan Flinterman is verantwoordelijk voor het meest uitgebreide onderzoek naar de Commissie, maar heeft geen systematisch onderzoek gedaan naar het functioneren van haar subcommissies. Hij benoemt slechts het feit dat er al snel tien subcommissies bestonden en dat daaruit de geografische verbreding van de activiteiten bleek. Wat hij niet vermeldt is dat de subcommissies vooral werden opgezet in het noorden en westen van Nederland, en dat het katholieke zuiden op dit gebied ver achterbleef. 111 Dit had te maken met het feit dat de meeste katholieken met Franco sympathiseerden. Ook kende het katholieke zuiden niet een dergelijke traditie van internationale solidariteit, zoals die wel in bijvoorbeeld Holland bestond. Het werk van deze subcommissies was essentieel voor het functioneren van de Commissie in het algemeen. De inkomsten werden op regionaal gebied gedolven en propaganda werd verspreid door middel van pamfletten en brochures. Lokale vrijwilligers waren nodig om dit werk te verzetten. De lokale acties bestonden naast de landelijke acties, waarbij filmvertoningen een nieuw en succesvol propagandamiddel bleek. Het succes van de film Een medicus over Spanje, waarin arts Ben Sajet over zijn reis naar Spanje vertelde, was van dien aard dat het in 1938 en 1939 een aantal opvolgers kreeg. 112 Maar niet iedere Nederlander had de mogelijkheid om naar de film te gaan. Zodoende waren lokale acties van levensbelang voor de Commissie. In de brochure “Ons werk voor Spanje” uit november 1938 werd een kort rondje gemaakt langs de subcommissies. De goede resultaten, het harde werken en de gretigheid van verschillende subcommissies werden sterk benadrukt. Voorbeelden van subcommissies die het zeer goed deden waren Amsterdam, Hilversum, de gebundelde Zaanse gemeentes, Rotterdam en Den Haag. Om de subcommissies te motiveren nog harder te werken en meer geld en spullen in te zamelen poogde de samensteller van deze brochure er een competitie van te maken. Als de Amsterdamse, van meet af aan de grootste, subcommissie niet uit zou kijken, dan zouden hun Rotterdamse en Haagse collega’s hen zomaar in kunnen halen. Ook
110
De Waarheid omtrent Spanje! Bulletin nr. 1. van de Commissie “Hulp aan Spanje”, blz. 5, I.I.S.G te Amsterdam. 111 Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936-1939)” 22. 112 Bert Hogenkamp ‘’Verstaan met het hart’. De hulpactie van NVV en SDAP voor Spaanse kinderen en de film Camarada (1938)’, in: Jaarboek Stichting Film en Wetenschap vol. 5 (1996) 7-29, 13.
38
werd er binnen de Zaanse gemeentes een ware ‘nek-aan-nekrace’ gehouden om de beste resultaten te bereiken. Dat er ook subcommissies waren waar totaal geen schot in de zaak zat werd terloops genoemd, maar dit waren maar enkele uitzonderingen.113 Men hoopte voor het begin van 1939 het geweldige bedrag van f100.000,- binnengehaald te hebben. Iedereen zou er alles aan moeten doen om dit te bereiken. “Het zou nipt worden maar het was niet onmogelijk”, aldus de schrijver van de brochure “Ons werk voor Spanje”.114 De aandacht werd voornamelijk gevestigd op de prestaties binnen Nederland, de onderlinge concurrentie tussen subcommissies en het behalen van een nagestreefd bedrag. Dit was de manier waarop de landelijke Commissie propaganda voerde en haar leden, sympathisanten en volgers trachtte te motiveren. In december 1937 begon de Commissie “Hulp aan Spanje” met de uitgave van een maandelijkse informatiedienst. Dit deed het om in de behoefte van de functionarissen en sprekers, zowel landelijk als plaatselijk, te voorzien. Deze vrijwilligers hadden behoefte aan gegevens omtrent de hulp aan het Spaanse volk. In deze informatiediensten werden concrete gegevens gebracht over de hulp waar in Spanje de meeste behoefte naar bestond. Tevens kwam het met een bespreking van de wijze waarop de Commissie het beste kon werken, tot leniging van de nood in Spanje. Er werden alleen korte, concrete gegevens verstrekt en artikelen werden er niet in opgenomen. Deze waren immers te vinden in de bulletins die de Commissie ook uitgaf.115 In de eerste uitgave werd een overzicht gegeven van de eerste zes zendingen, van december 1936 tot november 1937, met levensmiddelen en medicamenten die naar Spanje werden gestuurd. Hierin is een gestage groei van de hoeveelheid verzonden middelen te ontdekken. Verder waren er op dit moment vijftien verplegenden en twee dokters in Spanje die waren uitgezonden door de Nederlandse Commissie.116 Volgens Flinterman werden in de loop van haar bestaan in totaal 27 personen door de Commissie uitgezonden om hun medische kennis en vaardigheden in dienst te stellen van het Spaanse volk.117 De Commissie beoogde concrete en korte gegevens op te nemen in de informatiedienst, maar al in het eerste nummer werd flinke kritiek gegeven op het 113
Brochure “Ons werk voor Spanje” van de Commissie Hulp aan Spanje, November 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 114 Ibidem. 115 Informatiedienst nr. 1 van de Commissie Hulp aan Spanje, 15 december 1937, I.I.S.G te Amsterdam. 116 Ibidem. 117 Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936 -1939)” 20.
39
Internationale Rode Kruis. Het Rode Kruis wilde, als strikt neutrale organisatie, geen ambulances naar Spanje sturen omdat Franco deze geweigerd had. Als de Republiek wel hulp in de vorm van ambulances zou ontvangen zou de onpartijdigheid van het Rode Kruis in het geding komen. Na verschillende inzamelingen had het Nederlandse Rode Kruis eind 1937 al 200.000 gulden opgehaald. Meer dan een kwart hiervan had de organisatie nodig om onkosten als reiskosten, verzekeringen en personeel te betalen. Uiteraard was de politiek gekleurde Commissie van mening dat geld veel beter in hun handen en dus in de handen van de Republiek kon belanden.118 De Commissie “Hulp aan Spanje” had een peetschap over een kindertehuis in Spanje. Dit betekende dat het regelmatig pakketten met eerste levensbehoeften verzond naar een kindertehuis, bestemd voor kinderen van zes tot veertien jaar. De meeste mensen die de zaak van de Commissie steunden waren eerder bereid tot het schenken van giften in natura dan tot het afstaan van een geldelijke bijdrage. Daarom moesten de subcommissies het maken van pakketten voor de Spaanse kinderen populariseren en speciale acties die hier betrekking op hadden organiseren.119 Het werk van deze subcommissies, dat in de geschiedschrijving over de Commissie opvallend weinig aan bod komt, werd tevens besproken in de maandelijkse informatiedienst.
Het werk van de subcommissies In de informatiediensten werden bijdragen geleverd door de subcommissies en hun werkzaamheden werden tevens geëvalueerd. Ook werden de subcommissies door middel van deze maandelijkse uitgaven aangestuurd en gestimuleerd. Zo werd in het tweede informatiebulletin aangestuurd op de verkoop van zo veel mogelijk brochures met de titel “Christus of Franco”.120 Deze brochure was gericht op het katholieke deel van de Nederlandse bevolking, een bevolkingsgroep die grotendeels bestond uit mensen die in eerste instantie geneigd waren de opstand van Franco te steunen. De antiklerikale excessen van de Republikeinse troepen, die breed werden uitgemeten in de Nederlandse pers, waren hieraan onderhevig.121 In de regio’s binnen Nederland waar de bevolking overwegend katholiek was, wat voornamelijk in de zuidelijke provincies het geval was, ondervonden de 118
Ibidem. Ibidem. 120 Informatiedienst nr. 2 van de Commissie Hulp aan Spanje, 15 januari 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 121 Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936-1939)” 10. 119
40
subcommissies van de Commissie “Hulp aan Spanje” de meeste problemen en hadden de inzamelingsacties de minste resultaten. De subcommissies dienden in de eerste week van iedere maand de financiële verslagen naar het dagelijks bestuur op te sturen en deden tevens bericht van hun behaalde resultaten of problemen. In december 1937 bestonden er subcommissies in Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Bussum, Gouda, Groningen, Den Haag, Haarlem, Hilversum, Laren, Leiden, Rotterdam, Soest, Tiel, Tilburg, Utrecht, Zaandam en Zandvoort. Het is opvallend dat Tilburg de enige stad uit Noord-Brabant was in dit rijtje, terwijl Limburg destijds helemaal niet vertegenwoordigd was. Later zouden steden als Eindhoven en Maastricht wel een eigen subcommissie krijgen, maar dit kwam pas halverwege 1938 van de grond. 122 Het waren de zuidelijke industriesteden die de stilte beneden Moerdijks enigszins doorbraken. Tilburg, Eindhoven en Maastricht kenden allemaal omvangrijke arbeidersgemeenschappen dankzij achtereenvolgens de textielindustrie, Philips en de keramische industrie. Maar de katholieke provincies waren zeer slecht vertegenwoordigd en de opbrengsten van de Commissie in Tilburg waren het laagst van alle subcommissies tot december 1937. De Tilburgse subcommissie ondervond zeer veel hinder van de katholieke kerk. De kerk had veel invloed op de bevolking en men wist dat de kerk niet sympathiek tegenover de Republiek stond. Zelfs het vinden van een zaal voor het beleggen van een vergadering bleek een zeer moeilijk verhaal. 123 Flinterman onderschrijft deze moeilijkheden in de Zuidelijke provincies, hoewel het opvallend was dat het werk in de Tilburgse subcommissie gedragen werd door katholiek-democratische arbeiders.124 Er bestonden dus pro-republikeinse sentimenten in de katholieke arbeidersklasse in het zuiden van Nederland. Minder opvallend was de grote bijdrage van de stad Amsterdam. In de grootste stad van Nederland werd bijna de helft van het in drie maanden behaalde bedrag van 4544,67 gulden ingezameld.125 De derde informatiedienst stond in het teken van de landelijke conferentie van de Commissie “Hulp aan Spanje”. De aanwezige subcommissies mochten op deze conferentie voorstellen doen en hun werkzaamheden verslaan. In Alkmaar kende men grote 122
Overzicht afdracht sub-commissies over oct.-nov.-dec.1937, informatiedienst nr. 2 van de Commissie Hulp aan Spanje, 15 januari 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 123 Ibidem. 124 Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936 -1939)” 23. 125 Overzicht afdracht sub-commissies over oct.-nov.-dec.1937, informatiedienst nr. 2 van de Commissie Hulp aan Spanje, 15 januari 1938, I.I.S.G te Amsterdam.
41
moeilijkheden, omdat men geen steun kreeg van verschillende benaderde verenigingen. Ook van de moderne arbeidersbeweging ontving men niet veel medewerking, hoewel er in het bestuur van de subcommissie enige sociaaldemocraten zitting hadden. In Arnhem kende men tevens grote moeilijkheden door het uitblijven van een behoorlijke medewerking van het publiek. Er was geen steun van de moderne arbeidersbeweging en een werkersvergadering waarvoor velen waren uitgenodigd mislukte volledig. Toch behaalde het redelijke financiële resultaten. Het standpunt van de plaatselijke SDAP hielp volgens de Arnhemse subcommissie niet, omdat medewerking aan de Commissie “niet verboden werd, maar ook niet aan te bevelen was.” 126 De subcommissie van Amsterdam was getransformeerd van provisorisch en ongeorganiseerd naar straf en georganiseerd volgens een scherp omlijnd programma. Hierdoor waren de inkomsten in de laatste maanden flink gestegen. In Leiden had vooral de medische commissie iets kunnen bereiken. Zelfs van katholieke zijde ontvingen zij steun, wat op de vergadering werd ontvangen met een luid applaus. In Rotterdam werd door hard te werken met slechts tien mensen grote bedragen opgehaald. In Gouda kende men goede financiële resultaten door lage onkosten en een aantal consequente gulle gevers. Andere acties waren in Gouda onhaalbaar, omdat men tegengewerkt werd door het ‘reactionaire’ gemeentebestuur, dat bijvoorbeeld het huren van zalen voor een openbare vergadering buitenproportioneel duur maakte.127 Groningen kampte met een te laag aantal vrijwilligers, waardoor niet efficiënt gewerkt kon worden. Ze moesten het immers doen met slechts vier vrijwilligers. Er werd veel gedaan om de belangstelling onder het publiek te vergroten, zoals vergaderingen met bekende sprekers en de vertoning van de film “Bommen op Madrid”. In Den Haag ondervond men veel hinder van de beschuldigingen dat de Commissie communistisch zou zijn. De toestand in de hofstad werd ‘niet bijster rooskleurig’ genoemd. Door de communistische inslag ondervond men geen medewerking van sociaaldemocratische zijde. In Heiloo was men verbaasd over de vele negatieve berichten over de geringe medewerking van de SDAP, want hier was niets dan medewerking van de sociaaldemocraten en ging het werk buitengewoon vlot. Verschillende subcommissies benoemden het succes van de Sint
126
Verslag subcommissies, Informatiedienst nr. 3 van de Commissie Hulp aan Spanje, 22 februari 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 127 Ibidem.
42
Nicolaasactie en de breiactie, beiden georganiseerd door het dagelijks bestuur en uitgevoerd door de subcommissies. Deze landelijke acties leverden vooral kleding en dergelijke op en werden breed gedragen door het publiek. Verder had men veel aan de naaiacties, die mensen die geen geldelijke bijdrage konden leveren toch in staat stelden om iets te doen voor de Spaanse burgers. Deze acties waren bedoeld voor het Nederlands Kindertehuis
en
het
Hollandse
hospitaal.
Zodoende
werd
kinderkleding
en
ziekenhuiskleding gefabriceerd.128 Na een stroef begin slaagde de Commissie erin een organisatie te scheppen. Volgens historicus Koen Vossen was de Commissie “Hulp aan Spanje” zelfs een van de meest succesvolle hulpcomités die Nederland tot dan toe had gekend. 129 Naast de subcommissies, waar er in 1937 23 van waren en later nog aanzienlijk meer, werden er in de loop der tijd een aantal afdelingen in het leven geroepen die op speciale gebieden de hulp aan Spanje organiseerden. De belangrijkste was de Medisch-Hygiënische Commissie. In 1937 reisden vijftien tot twintig verpleegsters en dokters belangeloos naar Spanje en verder verzond de Medische Commissie geneeskundige instrumenten en medicijnen. Deze afdeling bestond uitsluitend uit dokters, apothekers, tandartsen, medische studenten en verpleegsters. Naast de Medische Commissie bestond een speciale afdeling voor het Nederlandse kindertehuis in Picaña. Deze afdeling verzorgde zestig Spaanse kinderen. De Jeugdcommissie mobiliseerde de Nederlandse jeugd onder de leuze: “De Nederlandse jeugd voor de Spaanse Jeugd”. In verschillende steden werden jeugdcommissies opgericht. De Culturele Afdeling verleende morele hulp aan het Spaanse volk door het voeren van propaganda in de vorm van tentoonstellingen, brochures en lezingen, waarbij het werd geholpen door kunstenaars. Ten slotte was er ook een Propaganda Afdeling in het leven geroepen. Deze was opgericht met de taak propaganda te voeren onder de betergesitueerden met het doel belangrijke bijdragen voor de hulp aan Spanje te verkrijgen. Dit richtte zich voornamelijk op de noodlijdende Spaanse kinderen. Er bevonden zich geen Republikeinse vluchtelingen in Nederland waar de pijlen van de hulpverlening op gericht konden worden en de realiteiten
128
Ibidem. Koen Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 21-34, 27. 129
43
van de burgeroorlog bracht veel kinderen in gevaar. Het in beeld brengen van kinderen moest tot grotere solidariteit met Spanje leiden en zoveel mogelijk geld opbrengen. 130 De financiële overzichten van de subcommissies werden maandelijks gepubliceerd in de informatiebulletins, maar soms ook in de brochures die werden uitgegeven. In de brochures was de toonzetting van de berichten anders, het bestond voornamelijk uit artikelen die de Nederlandse bevolking moest overtuigen de Commissie “Hulp aan Spanje” en dus de Spaanse Republiek te steunen. Hierin werden ook financiële overzichten weergegeven, niet alleen om de subcommissies te stimuleren, maar ook om de bevolking een beeld te geven van hoe hun stad of regio het deed op humanitair gebied. Het was mogelijk dat dit tot extra prikkels leidde, zowel onder de bevolking als bij de subcommissies. Door middel van een aantal grootschalige acties werden de grootste resultaten geboekt door de Commissie. Voorbeelden hiervan waren de Sinterklaasactie en de Paasactie. Deze Paasactie bracht van 1 maart tot 14 april 1938 een bedrag van 5000 gulden op aan geld en steun in natura. Het was opvallend dat bij de besteding van het ingezamelde bedrag het grootste gedeelte ging naar melkpoeder. Naast de dure medische apparatuur en medicijnen was dit voortdurend de grootste kostenpost van de Commissie. Het welzijn van het Spaanse kind stond zodoende centraal in de hulpverlening van de Commissie. 131 In de brochures werd hier ook de nadruk op gelegd:
“In het grondgebied, dat nog niet aan het bestuur van de Republikeinse Regering is ontrukt, bevinden zich meer dan 1.200.000 vluchtelingen uit de bezette gebieden. Deze mensen hebben er de voorkeur aangegeven hun land, hun eigendom, hun huis te verlaten, liever dan zich te moeten onderwerpen aan de overheersing der invallers. Zij bevinden zich thans in treurige omstandigheden, die steeds erger zullen worden, naarmate zij de gestrengheid van de winter heviger zullen moeten ondergaan. Bovendien bevinden zich in het wettig Spanje 1.013.500 kinderen beneden de 3 jaar, dus zuigelingen en half-gespeenden, die niet door hun moeders,
130 131
Informatiedienst nr. 3 van de Commissie Hulp aan Spanje, 22 februari 1938, I.I.S.G te Amsterdam. Informatiedienst nr. 5 van de Commissie Hulp aan Spanje, 27 april 1938, I.I.S.G te Amsterdam.
44
die door 2 jaren burgeroorlog zijn verzwakt, kunnen worden gevoed en waarvoor zich niet voldoende melk in Spanje bevindt.” 132
Dit was niet alleen het geval bij de Commissie “Hulp aan Spanje”, maar ook bij de hulpacties van de SDAP, de Huisvestingscommissie voor Spaanse Kinderen en ook min of meer bij het Nederlandse Rode Kruis. In de beginmaanden van 1938 ontstond een gestage groei van inkomsten van de subcommissies. De inkomsten werden meer dan verdubbeld in maart ten opzichte van januari van hetzelfde jaar. In januari was de gezamenlijke maandelijkse afdracht aan de centrale commissie van de subcommissies nog fl. 1175,94, in maart fl. 2394,85 en in april al fl. 3268,78. In deze maanden besteedde de centrale Commissie ongeveer driekwart van de inkomsten aan directe hulp. Aan propaganda en onkosten werd beiden ongeveer een achtste uitgegeven. Bij de Medisch-Hygiënische Commissie werd er relatief nog veel minder uitgegeven aan propaganda en andere kosten. Vrijwel het gehele budget werd uitgegeven aan directe hulp als operatiekamers, ambulances en medicijnen.133 De oorlogsrealiteiten in Spanje halverwege 1938 zorgden voor een dringende noodzaak van morele en materiële steun aan de Spaanse Burgerbevolking. Mussolini probeerde in deze fase van de oorlog door een luchtblokkade het Republikeinse Spanje uit te hongeren. De Commissie was zeer te spreken over de actie die de SDAP en het NVV gestart waren ten bate van de kinderhuizen in Zuid-Frankrijk. Zelf was het bezig met de voorbereidingen voor de grootste actie uit haar bestaan, de landdag van 17 juli, twee jaar na het uitbreken van de burgeroorlog. In mei waren de inkomsten vanuit de subcommissies opgelopen tot fl. 3611,10. Het onkostenpercentage van de centrale Commissie was in het eerste halfjaar van 1938 11,5%, bij de Medisch-Hygiënische Commissie 4,2% en bij de Picaña-afdeling 5,5%.134 Deze percentages waren lager dan in 1937, terwijl de inkomsten hoger waren. De Commissie wist haar werkzaamheden te professionaliseren en dit leidde tot betere resultaten. De landdag leverde een recordbedrag op van fl. 1580,28 en trok maar liefst 70.000 belangstellenden.135 In totaal waren de inkomsten over 1938 bijna fl. 60.000,-
132
Brochure “Ons werk voor Spanje” van de Commissie Hulp aan Spanje, November 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 133 Informatiedienst nr. 6 van de Commissie Hulp aan Spanje, 1 juni 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 134 Informatiedienst nr. 7 van de Commiss ie Hulp aan Spanje, 1 juli 1938, I.I.S.G te Amsterdam. 135 Vossen, “Nederland en de Spaanse Burgeroorlog”, 28.
45
waarvan er bijna fl. 34.000,- rechtstreeks naar Spanje werd verzonden in de vorm van ambulances, levensmiddelen en met name melkpoeder. 136 Alle
subcommissies
hebben
grote
problemen
gekend,
voornamelijk
opstartproblemen, maar uit de cijfers van de financiële overzichten bleek dat de maandelijkse afdracht van de subcommissies aan de centrale Commissie in twee jaar vanaf januari 1937 van 1175,94 gulden naar van 7489,32 gulden was gestegen. In 1938 bestonden echter wel 36 subcommissies, tegenover tien twee jaar eerder. 137 Ondanks de organisatorische problemen binnen sommige subcommissies en hier en daar een gebrek aan vrijwilligers ontstond een groei van financiële middelen. Hieruit blijkt dat de Commissie was uitgegroeid tot een veelomvattende en wijdverbreide organisatie, dat steeds meer inkomsten wist te delven.
Ondanks het grote contrast tussen de subcommissie in
Amsterdam en kleine deelcomités wist de Commissie “Hulp aan Spanje” structuur aan te brengen in haar organisatie en resultaten te boeken. De acties van het NVV en de SDAP brachten ongeveer 330.000 gulden op, terwijl dit als aarzelende en relatief kleinschalige acties werden gezien. De succesvolle acties van de Commissie “Hulp aan Spanje” brachten ongeveer 160.000 gulden op. De SDAP en het NVV hadden vanzelfsprekend veel meer leden dan de Commissie sympathisanten had, maar toch was het verschil opvallend groot. 138 Het grote verschil aan inkomsten kan voornamelijk verklaard worden uit het feit dat de sociaaldemocraten een grote en maatschappelijk betrokken achterban hadden. De Commissie “Hulp aan Spanje” begon in 1936 uit het niets, als totaal onbekende voor het grote publiek. Zodoende is de 160.000 gulden die de Commissie ophaalde een veel grotere prestatie dan het meer dan twee keer zo grote bedrag dat de sociaaldemocraten bijeenbrachten. Een aanzienlijk deel van dat bedrag kwam ook nog uit fondsen van de vakbonden die aangesloten waren bij het NVV en waren zodoende niet ingezameld door middel van hulpacties bij de bevolking. Tegen het einde van de burgeroorlog had de Nederlandse Commissie “Hulp aan Spanje” 49 subcommissies.139 Begin april werd, na de val van Barcelona, in principe besloten tot opheffing van “Hulp aan Spanje”. De opbrengsten van een laatste financiële campagne
136
Financieel overzicht over het jaar 1938, Informatiedienst nr. 2 van de Commissie Hulp aan Spanje, 1 februari 1939, I.I.S.G te Amsterdam. 137 Informatiedienst nr. 3 van de Commissie Hulp aan Spanje, 1 maart 1939, I.I.S.G te Amsterdam. 138 Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje, 119. 139 Brochure ‘Onze hulp aan Spanje’ van de Commissie “Hulp aan Spanje”, juni 1939, I.I.S.G te Amsterdam.
46
zouden naar Spaanse vluchtelingen in Zuid-Frankrijk gaan. Op 11 juni 1939 vond de laatste bijeenkomst van de Centrale Commissie, het dagelijks bestuur en de vertegenwoordigers van de subcommissies plaats.140
140
Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936 -1939) 44.
47
De Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland
Het ontstaan van de Huisvestingscommissie In december 1936 werd in Amsterdam de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland opgericht. De initiatiefnemers zouden zich gaan richten op het bieden van onderdak in Nederland voor jeugdige Spaanse oorlogsslachtoffers . De voorzitster van de vrouwencommissie was Jo Peereboom, het secretariaat was in handen van Nel Stijnman en Selma Meyer beheerde de penningen. 141 Andere belangrijke personen binnen dit geëngageerde gezelschap waren L. Romeyn-Tuckerman en J. Repelaer van Driel.142 Dit waren allen welgestelde en hoogopgeleide vrouwen, blijkens het feit dat ze de tijd en het vermogen hadden gehad om vreemde talen te leren, zoals Frans en Engels, en foutloos konden typen op een machine. Dit was in de jaren dertig niet de standaard voor de alledaagse vrouw. De huisvestingscommissie (HVC) was geheel autonoom, onafhankelijk van enige in Nederland bestaande actie en meende buiten politieke partijen te staan. De HVC was geen onderdeel van de Franse vrouwenvereniging ‘Secours International aux Femmes et aux Enfants
des
Républicains
Espagnols’
(SIFERE),
wat
wel
werd
gedacht
door
overheidsinstanties en het Nederlandse Rode Kruis, zo zal later in dit hoofdstuk blijken. SIFERE koos de kant van de Republiek in het conflict en verleende enkel hulp aan deze partij. Er was wel sprake van samenwerking met dit Parijse vrouwencomité. De HVC werkte vanaf het begin nauw samen met het Franse ‘Comité d’Accueil aux Enfants d’Espagne’, dat op haar beurt ook samenwerkte met onder andere SIFERE, dat het ‘Comité d’Accueil’ financieel ondersteunde.143 Het ‘Comité d’Accueil’ ving alle vluchtelingen die de Franse grens overstaken op en huisvestte hen of stuurde hen door naar landen waar opvang mogelijk was. Samenwerking met het ‘Comité d’Accueil’ was essentieel voor de HVC, omdat deze organisatie de enige was die zeggenschap had over de toekomstige verblijfplaats van de Spaanse vluchtelingen.
141
Jaap-Jan Flinterman, ‘De CPN en de solidariteitsbeweging’, 24. Correspondentie Repelaer van Driel en Stijnman, 15 en 16 december 1936, Archief Commissie voor Huisvesting van Spaansche kinderen (C.H.S.K.), Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. 143 Célia Keren, ‘Les enfants espagnols réfugiés en France’, Les Cahiers du Centre de Recherches Historiques, 44 (2009) 75-89, 79. 142
48
Dit initiatief was gestart door de Franse vakbondscentrale, ‘la Confédération Générale du Travail’ (CGT) en het comité diende verantwoording af te leggen aan de overheid. 144 Voor de komst van kinderen naar Nederland was de HVC volledig afhankelijk van dit comité. De huisvestingscommissie was de enige organisatie in Nederland die het Parijse comité erkende. Het stond in geen enkel verband met mensen die zelf pogingen aanwendden om hier Spaanse kinderen te plaatsen. De kinderen die het comité wilde huisvesten ondergingen eerst een strenge medische keuring, en de jongsten en zwaksten zouden vanwege de lange reis in Frankrijk achterblijven. In een zeer korte tijd hadden enige duizenden gezinnen zich beschikbaar gesteld om een of meer kinderen te verzorgen, waaruit na een nauwkeurige schifting er tweehonderd werden gekozen door de HVC.145 De moeilijkheid waarmee de HVC in de beginfase werd geconfronteerd was dat de dames van het bestuur onbekend waren bij de overheid en andere instanties. Dit leidde tot argwaan omtrent de beweegredenen van de HVC en haar onpartijdigheid werd ter discussie gesteld binnen de overheid en bijvoorbeeld het Nederlandse Rode Kruis. Daarbij was haar verhouding tot de Commissie “Hulp aan Spanje” niet openlijk genoeg uiteengezet en konden de professoren en hoogwaardigheidsbekleders die “Hulp aan Spanje” droegen geen tijd vrijmaken
voor
de
HVC.146
Jaap-Jan
Flinterman,
de
enige
historicus
die
de
vrouwencommissie noemt in zijn artikel over de Rode Hulp en de Commissie “Hulp aan Spanje”, stelde in 1985 dat:
“de huisvestingscommissie aanvankelijk min of meer onafhankelijk van de Commissie “Hulp aan Spanje” functioneerde.” Deze voorlopige zelfstandigheid kan verklaard worden uit het streven althans op deelterrein tot organisatorische samenwerking met de SDAP of verwante organisaties te komen.” 147
Flinterman suggereerde hiermee dat de HVC vanaf haar oprichting behoorde tot “Hulp aan Spanje”, maar dit is onjuist. Niet alleen Flinterman twijfelde aan haar onpartijdigheid, want ook tijdens haar bestaan moest de HVC knokken om haar neutraliteit en zelfstandigheid te
144
Ibidem, 76. Brief van Stijnman aan ministerie van Justitie, 26 januari 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 146 Brief L. Wastiaux aan Stijnman, 8 februari 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 147 Jaap Jan Flinterman, “De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936 1939)”, Cahiers over de geschiedenis van de CPN nr. 10 (mei 1985) 8-54, 24. 145
49
bewijzen. En juist dit was een van de belangrijkste redenen waarom de goedbedoelde acties relatief kleinschalig en kortstondig bleven.
Alles op alles: de eerste maanden De eerste maanden van de commissie waren als dubbelzinnig te omschrijven. Aan de ene kant werd een stevig fundament gelegd binnen Nederland met betrekking tot het aantal gezinnen dat zich vrijwillig aanmeldde om de zorg en huisvesting van Spaanse kinderen op zich te nemen. Vele duizenden mensen bleken bereidwillig een of meerdere Spaanse kinderen in huis te nemen en lieten dit per brief of telegram aan de dames van het huisvestingscomité weten. Net als de Commissie “Hulp aan Spanje” werkte de HVC met subcommissies verdeeld over heel Nederland, al was het hoofdbestuur in eerste instantie niet overtuigd van het nut van deze plaatselijke afdelingen:
“Als we het werk uitstrekken over de provincie wordt het onoverzienlijk groot, maar wellicht is het mogelijk als min of meer autonome takken gemaakt worden, met een eigen financieel beheer. Als dit niet lukt raden we aan naar de Commissie “Hulp aan Spanje” te gaan.” 148
Binnen enkele maanden ontstonden pogingen van sympathisanten om afdelingen op te richten in Amsterdam, Arnhem, Apeldoorn, Deventer, Haarlem, Den Haag, Hilversum, Utrecht, Almelo, Assen, Bussum, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Epe, Groningen, Krommenie, Laren, Leiden, Nijmegen, Roermond, Rotterdam, Someren, Tilburg, Utrecht, Vlissingen, Vught en Wageningen.149 Dat veel van deze pogingen in alle goede bedoelingen strandden lag aan het feit dat de HVC haar belangrijkste en in eerste instantie enige doel, het huisvesten van Spaanse kinderen in Nederland, onmogelijk kon bereiken. Want
tegenover
dit
veelbelovende
begin
stonden
grote
problemen.
De
vrouwencommissie moest er veel aan doen om andere instanties en de Nederlandse bevolking te overtuigen dat het daadwerkelijk een neutrale organisatie was. In februari 1937 trachtte Repelaer van Driel middels een persbericht enkele misverstanden uit de wereld te helpen. De vrouwencommissie werkte samen met het Franse ‘Comité d’Accueil’, een linkse 148 149
Brief Repelaer van Driel aan Stijnman, 15 januari 1937, Archief C.H.S.K., I.I .S.G. te Amsterdam. Aanwezigheidslijst algemene vergadering, 1 april 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam.
50
doch echter geen communistische organisatie, die was ontstaan na een overeenkomst tussen de Spaanse Republikeinse regering en de Franse vakbondscentrale (CGT). 150 Franco liet geen kinderen uit zijn gebied naar het buitenland vertrekken. Dit comité was de enige instantie die Spaanse kinderen die in Frankrijk over de grens kwamen opnam en verzorgde, tot ze konden worden doorgezonden naar het land van hun tijdelijke bestemming. Het comité was onpartijdig en deelde de kinderen niet in naar politieke afkomst. Het Franse comité trachtte versnippering van krachten te voorkomen door in ieder land met slechts één organisatie in verband te staan, in Nederland was dit de HVC. In de ogen van Repelaer van Driel was het door dit simpele feit onmogelijk politieke conclusies te trekken omtrent haar huisvestingscommissie.151 De belangrijkste taak van de HVC in de eerste maanden van haar bes taan was het overtuigen van de Nederlandse regering om Spaanse kinderen naar Nederland over te laten komen. In de eerste helft van januari 1937 kreeg het huisvestingscomité officieus toestemming van het ministerie van Buitenlandse Zaken, met in het achterhoofd dat als de actie vastere vormen aan zou nemen, het officieel aangevraagd zou moeten worden. Deze officieuze toestemming betekende dat de HVC haar werkzaamheden voort kon zetten, maar dat nog niet was vastgesteld of de Spaanse vluchtelingetjes naar Nederland mochten komen. De aanmeldingen van vrijwilligers begonnen binnen te stromen nadat op 16 januari een gedelegeerde van het comité naar een congres in Parijs was geweest waar talrijke verenigingen die zich inzetten voor Spanje aanwezig waren. 152 Waar Buitenlandse Zaken met de plannen instemde, daar had het ministerie van Justitie haar bezwaren. Na een officieel verzoek van de HVC maakte de minister van Justitie, Josef van Schaik van de RKSP, zijn bezwaren kenbaar. Ten eerste konden de kinderen ook in Frankrijk verpleegd worden, in Nederland zouden ze immers onnodig ver verwijderd worden van familieleden en vaderland en ze zouden terecht komen in een omgeving die vreemder en onnatuurlijker was dan Frankrijk. In het geval van een langer verblijf zou de commissie een overzicht moeten verstrekken van de sectoren waarin de kinderen werkzaam konden zijn in verband met de wet van 16 mei 1934 tot regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen. Verder zou duidelijkheid moeten komen om hoeveel kinderen het ging, 150
Keren, ‘Les enfants espagnols réfugiés en France’, 79. Persbericht Repelaer van Driel, februari 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 152 Brief Repelaer van Driel aan dhr. Leene, Subcommissie Haarlem, April 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 151
51
welk soort kinderen zouden komen, welke periode het zou beslaan, op welke wijze de verzorging georganiseerd en gecontroleerd zou moeten worden en welke waarborgen er zouden bestaan dat een eventuele terugzending van de kinderen te zijner tijd zonder moeilijkheden zou verlopen. Ook zou een opgave van de subcommissies en de namen en adressen van de daarin zitting hebbende personen aangeleverd moeten worden. De minister wees tevens op vroegere teleurstellingen en complicaties met betrekking tot Belgische, Oostenrijkse en Hongaarse kinderen bij plaatsing in Nederland bij willekeurige personen. Maar de grootste bezwaren had de minister ten opzichte van de onervarenheid van de commissie en het gebrek aan samenwerking met andere, meer gerenommeerde comités.153 Aan het gebrek aan ervaring konden de vrouwen uit de commissie weinig doen. Aan de samenwerking met andere comités werd echter hard gewerkt. De HVC deed veel om het Nederlandse Rode Kruis te overtuigen van haar neutraliteit en strikte onpolitieke opstelling om tot samenwerking te komen.154 Andersom had het Nederlands Rooms-Katholieke Huisvestingscomité (RKHC) zich tot de vrouwencommissie gewend om tot samenwerking te geraken. Deze samenwerking was zeer belangrijk voor de HVC, omdat deze organisatie veel ervaring had met het herbergen van katholieke vluchtelingen. Binnen het bestuur werd gedacht dat een overeenkomst met de RKHC het ministerie van Justitie zou overtuigen en de bezwaren zou wegnemen. Op 15 februari 1937 werd een overeenkomst tussen beide comités aangegaan. In de bepalingen die hieruit voortvloeiden stond duidelijk dat de zorg voor de katholieke kinderen in handen zou worden gelegd van het RKHC. 155 De verstandhouding tussen het RKHC en de HVC begon echter uiterst stroef vanwege meerdere artikelen in de katholieke pers die de commissie in een ongunstig daglicht stelden. Hierin werd de HVC “filiaal van het volksfront” genoemd en werd geïnsinueerd dat de aangenomen naam misleidend was. 156 Dit gebeurde terwijl de contacten om tot samenwerking over te gaan al gelegd waren. Het door de Nijmeegse afdeling van de RKHC aangewakkerde brandje werd door het hoofdbestuur snel geblust, want de RKHC had de HVC immers nodig om überhaupt kinderen te kunnen ontvangen, aangezien dit het enige
153
Brief minister van Justitie Van Schaik, 23 februari 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Telegram Repelaer van Driel aan ‘General Relief Fund for distressed children in Spain’, 22 januari 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 155 Notulen vergadering HVC, 16 februari 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 156 “Katholieken opgepast!” De Maasbode, 20 februari 1937. 154
52
orgaan was dat in contact stond met het ‘Comité d’Accueil’. De katholieke pogingen om de HVC in diskrediet te brengen pasten binnen de tijdsgeest van de jaren dertig. De HVC knokte niet alleen om haar onpartijdigheid te bewijzen, de dames knokten ook tegen de verzuilde samenleving. De opstelling van de RKHC, dat zich alleen richtte op de opvang van katholieke kinderen, stond hier tevens symbool voor. Van een daadwerkelijke samenwerking is het door toedoen van de Nederlandse regering nooit gekomen. Ondanks verwoede pogingen aan te tonen neutraal te zijn en de verregaande samenwerking met een organisatie die de HVC net zo vaak dwarszat als hielp besloot de Van Schaik dat er geen Spaanse kinderen naar Nederland overgebracht mochten worden:
“Wat betreft het overbrengen van Spaanse kinderen naar ons land kan de regering echter mede in het belang van de kinderen, geen medewerking verlenen, wanneer er geen afdoende waarborgen bestaan, dat de organisatoren in staat zullen zijn aan de grootste moeilijkheden welke bij de uitvoering daarvan zijn te verwachten, het hoofd te bieden.” 157
De regering vond de afloop van de burgeroorlog te onvoorspelbaar. Vanwege het gebrek aan ervaring, geen duidelijkheid en zekerheid over inkomsten en een nauwkeurige omschrijving van het doel en de werkwijze achtte de regering het onverantwoord dat de commissie tot huisvesting van Spaanse kinderen over kon gaan. Die zelfde dag nog, op 1 april 1937, werd een vergadering belegd. Na een periode van tweeëneenhalve maand waarin was geprobeerd het ministerie van Justitie te overtuigen, was er eindelijk duidelijkheid. De transporten die al gereed stonden moesten worden afgelast. Een paar dagen later werd een persbericht uitgezonden over de nieuwe situatie. Sarcastisch noemde de HVC duizenden gezinnen die zich spontaan op hadden gegeven “naïef te veronderstellen dat de politiek zich niet meester zou maken van een eenvoudige humanitaire daad”. 158
De omschakeling van de actie Op deze vergadering, van het bestuur van de HVC en haar subcommissies te Utrecht, werd echter toch besloten dat de huisvestingscommissie zou blijven bestaan, ondanks dat er 157 158
Brief minister van Justitie aan HVC, 1 april 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Persbericht HVC, april 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam.
53
geen huisvesting zou gaan plaatsvinden op Nederlandse bodem. De HVC schakelde de actie om naar twee andere initiatieven, zodat de Spaanse kinderen toch geholpen konden worden. Aangenomen werd het voorstel om geld in te zamelen voor de uitbreiding en het onderhoud van een Nederlands kindertehuis in het Zuid-Franse Soulac, een kustplaatsje boven Bordeaux. Hierin werden sinds maart twintig Spaanse kinderen verzorgd, terwijl er plaats was voor zestig kinderen. Repelaer van Driel was reeds voorzitter van het Fonds Nederlands Tehuis voor Spaansche Kinderen in Zuid-Frankrijk, dus het steunen van dit tehuis was een logische en gemakkelijke keuze. Ten tweede ging de commissie een nieuw tehuis onder Nederlandse leiding in Spanje inrichten en helpen onderhouden. Wanneer ouders in de meest bedreigde gebieden hun kinderen niet naar het buitenland wilden laten gaan, zouden zij hier opvang kunnen vinden. De HVC verdeelde het reeds verzamelde geld evenredig over de twee tehuizen en de plaatselijke comités gingen met twee verschillend gekleurde lijsten werken, zodat iedereen vanaf dat moment de mogelijkheid kreeg te kiezen tussen de twee tehuizen.159 Enkele gevolgen van de omschakeling van de actie van het vrouwencomité kwamen snel aan het licht. Slechts een paar dagen na de vergadering van 1 april ontving de HVC een aantal brieven waarbij sommige particulieren de directe steun aan de commissie stopten. Deze individuele gevallen voelden minder voor het ondersteunen van Spaanse vluchtelingetjes in het buitenland. Met het vooruitzicht kinderen in Nederland te ontvangen waren ze bereid geweest te geven of zelfs vluchtelingen in huis te nemen. Direct in contact staan met een kind, door een Spaanse jeugdige in huis te nemen, was voor veel vrijwilligers essentieel in hun steun aan de commissie. Nadat dit vooruitzicht hen door de neus was geboord door de regering nam de steun aan de HVC af. 160 Ook ontstonden er problemen met verschillende subcommissies. De afdeling in Amsterdam was niet content met de nieuwe werkwijze, hoofdzakelijk vanwege het tweeslachtige karakter van de actie: “Waarom niet ronduit voor het streven uitkomen en waarom als Commissie voor Huisvesting te werken voor een andere commissie, die geheel zelfstandig van ons staat?” 161 Mevrouw Deen van de Amsterdamse tak van de HVC vond het
159
Verslag vergadering HVC, Utrecht, 1 april 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Brieven van o.a. mw. T. van der Valk-Wijntjes aan Stijnman, 4 april 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 161 Brief mw. Deen van de subcommissie Amsterdam aan Stijnman, 4 mei 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 160
54
onacceptabel dat het oorspronkelijke doel niet werd nagestreefd. Op grond van dit doel was geld ingezameld, en ze was van mening dat het ingezamelde bedrag niet aan de HVC overgedragen zou worden, maar gerestitueerd diende te worden aan de gevers.162 Ruim een maand later besloot de subcommissie Amsterdam zichzelf op te heffen. Door de opheffing van verschillende subcommissies en de afkalving van de steun als gevolg van de weigering van de minister van Justitie ontstond een lastige situatie voor de huisvestingscommissie, voornamelijk op financieel gebied. Dit bleek zich te ontwikkelen tot een situatie die de HVC nooit echt meer te boven kwam. Dit was een van de redenen waarom het, in vergelijking met bijvoorbeeld Belgische en Zweedse initiatieven, relatief kleinschalig bleef. De omvang van de Zweedse hulpacties was enkele malen groter dan de Nederlandse initiatieven. De twee Nederlandse instanties die kinderkolonies onder haar hoede namen, de SDAP en de HVC, herbergden in totaal ongeveer 310 kinderen, terwijl de Zweedse tehuizen meer dan duizend vluchtelingen opvingen. Ook besloegen de Zweedse initiatieven een langere periode. De Nederlandse organisaties vroegen hen meerdere malen om advies, bijvoorbeeld omtrent het repatriëringsvraagstuk, dat later aan bod komt.163 In België, waar de regering wel toestemming gaf voor de komst van Spaanse kinderen, ontstonden twee grote opvangwerken, een socialistisch en een katholiek netwerk. Ook waren er enkele kleinere organisaties actief. In totaal vingen de Belgen naar schatting tussen de vier- en vijfduizend kinderen op. De katholieken rond de 1300, de socialisten ongeveer 2000 en de andere organisaties ongeveer 1000. 164 De Belgische en Zweedse kinderhulp was dus veel grootschaliger, wat natuurlijk alles te maken had met de gouvernementele toestemming kinderen op te vangen binnen België. De tegenslagen betekenden niet dat de HVC zich gewonnen gaf, want in de weken na de weigering bleef het zich inzetten om de kinderen naar Nederland te krijgen. Naast meer inkomsten had de HVC, in de ogen van het ministerie Justitie, meer mankracht in het centrale bestuur nodig. De nadruk lag hierbij op samenwerking met gevestigde organisaties die rechtspersoonlijkheid bezaten en financieel krachtig stonden. De commissie wist dat hiermee het Rooms-Katholieke Huisvestingscomité en de SDAP bedoeld werden. Met beide 162
Ibidem. Brief van Arnold Clerx, directeur tehuis Soulac, aan Repelaer van Driel, 5 april 1938, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 164 Tania Eeckhout, ‘De hulp aan republikeins Spanje uitgaande van de B.W.P.-afdeling Gent-Eeklo, meer specifiek de opvang der Spaanse kinderen (1936-1939)’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 1 (1987) 243-274, 247. 163
55
instanties werd contact opgenomen en zodoende werd vernomen dat het RKHC geheel zelfstandig wenste op te treden en zou trachten zich daartoe met Franse instanties in verbinding te stellen. Dit zou later onmogelijk blijken. Het partijbestuur van de SDAP liet weten dat deze zelfstandig bij de regering aanvraag had gedaan voor het huisvesten van Spaanse kinderen in Nederland. Enige vorm van samenwerking met deze twee lichamen was dus uitgesloten, en de huisvestingscommissie had wat de regering betreft geen kans van slagen. Het initiële plan van 1 april, de tehuizen in Soulac en het nog op te richten huis in Spanje te steunen, werd gehandhaafd. 165
Moeilijkheden in Soulac Voor de twee tehuizen bestonden aparte commissies, met Repelaer van Driel als voorzitster van het tehuis Soulac en Peereboom van het tehuis in Picaña, een plaatsje nabij Valencia. Het Fonds Nederlands Tehuis voor Spaanse kinderen in Zuid-Frankrijk was al in januari tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse afdeling van de Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid (IVVV), waarvan Peereboom tevens de secretaris was.166 Na de omschakeling van de actie had de HVC bondgenoten nodig in Frankrijk en daarom breidde het de samenwerking met SIFERE uit. Deze samenwerking verliep echter niet bepaald vlekkeloos. Arnold Clerx was de directeur van het Nederlandse kindertehuis in Soulac. Clerx was een journalist, correspondent en schrijver die in de jaren voor de burgeroorlog in Spanje woonde.167 Hij was gefrustreerd vanwege de samenwerking met SIFERE, omdat het zich niet aan bepaalde afspraken hield; het was de Franse dames hun eer te na dat een Nederlandse directie een Frans tehuis bestierde. Ondanks de samenwerking probeerde SIFERE de Nederlandse delegatie in een slecht daglicht te plaatsen. 168 SIFERE bestond volgens Peereboom uit belangrijke personen die hun naam wel voor de goede zaak wilden geven, maar er verder bitter weinig vanaf wisten. Door de samenwerking was de HVC echter afhankelijk geworden van SIFERE, aangezien zij de kinderopvang in Frankrijk organiseerde en 165
Bericht Stijnman en Peereboom aan alle plaatselijke comités, 22 mei 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 166 “Sub comité Fonds Nederlandsch Tehuis voor Spaansche kinderen in Zuid-Frankrijk.”, Dordechts Nieuwsblad, 19 augustus 1937. 167 August Hans den Boef, ‘Arnold Clerx. Studies over de eenzaamheid van de man’, Indische Letteren jaargang 4 (1989) 145-162, 145. 168 Brief van Clerx aan Repelaer van Driel, 13 juni 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam.
56
financierde onder leiding van het ‘Comité d’Accueil’. Deze afhankelijkheid was enerzijds noodzakelijk en anderzijds een doorn in het oog van de vrouwencommissie. Niet alleen het welzijn van de gevluchte kinderen werd door de Fransen vooropgesteld, maar ook eigenbelang. Verschillende misstappen leidden voor SIFERE tot gezichtsverlies, en dit was onacceptabel voor de Franse commissie. 169 In persberichten en brochures in Nederland, die werden uitgegeven om geld te genereren, werd bewust nagelaten te benoemen dat de HVC samenwerkte met SIFERE. Met het woord ‘Républicains’, dat in haar naam zat, kwam de neutraliteit in het geding. Volgens Repelaer van Driel was de Franse afdeling niet erg meewerkend en verliep de samenwerking inefficiënt. De fondsen van de Nederlandse afdeling waren niet erg groot en de financiële risico’s van het tehuis werden te groot bevonden, maar de Franse dames weigerden garant te staan in het geval van een tijdelijk gebrek aan financiële middelen. 170 Dit waren niet de enige problemen waar de HVC en de directeur Clerx tegenaan liepen. Het werk in het kindertehuis kwam maar moeizaam op gang. Terwijl Clerx, zijn vrouw en een aantal medewerkers al lang en breed waren geïnstalleerd was het wachten op de aankomst van Spaanse kinderen. Vanwege de weifelende houding van de Franse instanties was de Nederlandse directie al sinds begin mei in afwachting van de aankomst van de kinderen. Pas halverwege juni arriveerden de 25 Spaanse kinderen. Het langdurige uitblijven van vluchtelingen leidde tot een afname van het aantal giften. 171 Ook kreeg het tehuis in Soulac heel weinig aandacht in de pers. Alleen het Algemeen Handelsblad wijdde een uitgebreid artikel aan het kindertehuis. Dit deed de krant naar aanleiding van het verzoek van de Baskische consul tot het opnemen van vijf Spaanse vluchtelingetjes die hij persoonlijk onder zijn hoede had genomen. Verder stipte de auteur het goede werk van directeur Clerx aan, en het aangename leven van de kinderen aan. Door middel van het aanvaarden van peetschappen van 24 gulden per maand zou de Nederlandse bevolking één vluchteling kunnen helpen. 172 De andere grote nationale kranten lieten het volledig onbesproken. In regionale dagbladen was er hier en daar wel wat aandacht voor het tehuis – op aandringen van de daar gesitueerde subcommissies – maar het bleef beperkt 169
Brief van Peereboom aan Clerx, 10 juni 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Brief van Repelaer van Driel aan The Duchess of Athol, voorzitster Engelse sectie SIFERE, 26 juni 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 171 Brief van Clerx aan Repelaer van Driel, 13 juni 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 172 Anoniem, ‘Vijf zwervertjes. Over Spaansche kinderen en Nederlandse peetschappen’, Algemeen Handelsblad, 1 augustus 1937, 7. 170
57
tot korte persberichten.173 De beperkte aandacht in de pers valt te verklaren uit het bescheiden budget van de HVC, geld voor promotie was niet aanwezig. De media-aandacht zou ongetwijfeld veel groter zijn geweest als het kinderen binnen Nederland kon huisvesten. In het eveneens sterk verzuilde België, waar wel kinderopvang plaatsvond, was namelijk zeer veel aandacht in de pers voor de Spaanse kinderen. Alle instanties konden naamsbekendheid en de doelen van hun acties duidelijk maken door middel van uitgebreide netwerken in de media.174 Het Nederlandse comité hield niet bezig met de politieke afkomst van de kinderen, maar omdat het samenwerkte met SIFERE stuitte het op grote problemen in de regio in Zuid-Frankrijk, waar de bevolking grotendeels rechts georiënteerd was. Het woord ‘Republiek’ suggereerde een linkse inslag. Ook de ondernemers in het gebied waren niet bepaald behulpzaam. Iedereen probeerde een graantje mee te pikken en nooit kreeg Clerx een korting op levensmiddelen. Rechts-Soulac was op zijn zachtst gezegd onwelwillend met betrekking tot het kindertehuis.175 Terugkijkend op de gehele episode concludeerde Romeyn-Tuckerman dat de Nederlandse hulp niet werd begrepen:
“De Nederlandse aangeboden hulp werd met het grootste wantrouwen bejegend. Men begreep het niet. Géén arbeiders? Géén kerkgenootschap? Géén gewone vereniging? Zoiets bestond niet, zoiets was onmogelijk en ongehoord! Gewoon maar een handjevol Nederlanders die de Spaanse vluchtelingetjes hun hulp en bijstand boden? Men keek verbaasd en ongelovig, men praatte erover achter hun rug om, van de hulp werd uit louter achterdocht géén gebruik gemaakt. Het was de Franse arbeidsorganisaties en de gedesillusioneerde Spaanse regeringsvertegenwoordigers te onbaatzuchtig, te kleurloos en te simpel menselijk om nog vertrouwenwekkend te kunnen zijn. Alleen de enorme stroom Spaanse vluchtelingen zorgde ervoor dat het tehuis wel bewoners moest krijgen, en het was uiteindelijk de Baskische consul die 25 kinderen aan de Nederlanders toevertrouwde.” 176
173
Brief Stijnman aan Clerx, 9 juni 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Tomas Rodriguez, De opvang van Spaanse minderjarige vluchtelingen in 1939 door de Belgische afdeling van l’Office International pour l’Enfance (Gent 2008) 79. 175 Brief Clerx aan de HVC, 11 mei 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 176 Verslag “l’Amélie” van L. Romeyn-Tuckermann, september 1938, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 174
58
Dit was de reden voor de moeilijke samenwerking met de regionale autoriteiten en Franse hulporganisaties. Eigenlijk ondervonden de Nederlandse directie in Soulac en de HVC voornamelijk tegenwerking van Franse en soms ook Spaanse instanties. Clerx hekelde bezoeken van Spaanse en Franse “inspecteurs, directeurs, verificateurs en verdere sinjeurs”.177 Dit leidde tot geschillen en rapporten over inzichten ten aanzien van kleding, voeding, school, kerk, lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Het kindertehuis was niet alleen een opvanghuis, maar ook een opvoedingshuis. Er werden educatieve, religieuze en fysieke activiteiten aangeboden en volgens Clerx was rechtlijnigheid hierin essentieel. 178 Verder klaagde Clerx over een constant tekort aan geschikt personeel. De steun van de Spaanse regering op dit gebied liet veel te wensen over. 179 Ook was het huis niet bepaald winterbestendig, het was meer een ideaal zomerhuis. Hier waarschuwde Clerx al in de nazomer van 1937 voor.180 In het voorjaar zou blijken dat de hoge stookkosten door de strenge en lange winter een fatale klap betekenden voor de toekomst van het tehuis en de HVC.
Het tehuis in Picaña en de Commissie “Hulp aan Spanje” De Commissie “Hulp aan Spanje” organiseerde in december 1937 op grote schaal tentoonstellingen in Nederlandse steden. Tijdens deze tentoonstellingen werd ook reclame gemaakt voor de kindertehuizen in Soulac en Picaña.181 Het voordeel van deze propaganda was dat er meer inkomsten werden gegenereerd voor de kindertehuizen. Het grote nadeel van samenwerking met politieke organisaties als de Commissie “Hulp aan Spanje” was dat de neutraliteit van de vrouwencommissie in het geding kwam. Dit had negatieve gevolgen voor een mogelijke samenwerking met neutrale organisaties als het Nederlandse Rode Kruis. De samenwerking met de Commissie “Hulp aan Spanje” werd in december 1937 gestopt omdat dit mogelijk leidde tot het verlies van de subcommissies in Den Haag en Dordrecht.
De
subcommissies
waren
essentieel
voor
de
inkomsten
van
de
huisvestingscommissie.
177
Brief Clerx aan de HVC, 26 oktober 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Ibidem. 179 Brief Clerx aan de HVC, 2 november 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 180 Brief Clerx aan de HVC, 15 september 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 181 Brief aan Romeyn van Stijnman, 2 december 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 178
59
Begin december droeg de HVC het secretariaat van het kindertehuis in Picaña over aan de Commissie “Hulp aan Spanje”. Het was te veel werk om ook dit tehuis te onderhouden en besturen.182 Het fonds voor ‘Picaña’ genereerde te weinig geld en zodoende moesten veranderingen plaatsvinden. Het bestuur van “Hulp aan Spanje” werd gevraagd dit gedeelte van de HVC over te nemen. Vanaf begin juli had de huisvestingscommissie zorg gedragen voor zestig kinderen in het plaatsje nabij Valencia. Het tehuis in Spanje was dus voor een zeer korte periode onder de hoede van de HVC. Aan subcommissies en individuele weldoeners die de in Spanje achtergebleven kinderen wilden blijven steunen werd het volgende meegedeeld:
“Hulp aan Spanje werkt zo goed, en kan practisch ook zo veel meer bereiken dan wy, dat het letterlijk alle bronnen zo langzamerhand naar zich toe heeft gehaald, wat ook wel heel nuttig is, doch tevens de rede is geworden dat wy niets meer bereiken” 183
De houding ten opzichte van de Commissie “Hulp aan Spanje” is ambivalent te noemen. Deze commissie slokte alle tegoeden op, maar leverde volgens de HVC dan ook goed werk. Het was bekend dat de Commissie alleen de Republiek steunde, maar toch riep Stijnman op hen dan toch te steunen. De neutrale positie die men wilde nastreven was na de dreigende verdwijning van de vrouwencommissie plotseling van ondergeschikt belang. Dit betekende wellicht dat het tijdens haar ruim anderhalf jarig bestaan nooit echt neutraal is geweest, en alleen onder deze vlag voer om meer geld op te kunnen halen. De tehuizen herbergden immers bijna alleen maar kinderen van Republikeinse zijde. Anderzijds kon het ook het geval zijn dat de bestuursleden van de vrouwencommissie de Commissie “Hulp aan Spanje” het beste alternatief vond om de Spaanse kinderen te helpen. De commissie beschikte immers over een groot netwerk in Spanje en kon echt zoden aan de dijk zetten.
Het succes van Soulac en het einde van de HVC In samenwerking met de grensautoriteiten en met onderwerping aan de door hen gestelde eisen van onderwijs en verpleging konden 30 Spaanse kinderen vanaf juni 1937 gehuisvest 182 183
Brief Repelaer van Driel aan Peereboom, 3 december 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Brief Stijnman aan o.a. mw. Stalen uit Krommenie, 7 december 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterd am.
60
en opgevoed worden in Soulac . In totaal werd door de HVC een bedrag van 9896,12 gulden ontvangen en 9891,27 gulden uitgegeven. Per maand werd er ongeveer 624 gulden uitgegeven voor 38 personen, dat is dus per dag ongeveer 55 cent per pers oon. Op 11 september 1938 bevatte de kas nog maar 4,85 gulden, terwijl de directeur had berekend dat hij nog ongeveer 400 gulden nodig had alvorens het tehuis op goede wijze kon worden gesloten. Maar de kas was uitgeput, vanwege ziektegevallen, het bijkopen van kleding, de opgelopen stookkosten en enige reparaties.184 Vanwege financiële problemen was het voortbestaan van het Nederlandse kindertehuis onmogelijk geworden. Op 14 september 1938 werden de kinderen weggehaald. In 456 dagen zijn de 30 kinderen gevoed, verzorgd, en voor zover mogelijk gekleed, voor het totaalbedrag van 146.852 francs. Dat is 10,75 francs per kind per dag, inclusief alle onkosten, terwijl de levensstandaard sinds de opening van het tehuis gestaag gestegen was. De levensstandaard was deze periode met dertig tot veertig procent omhooggegaan. In Soulac was men het er over eens dat de kinderen het uitstekend hadden gehad in het Nederlandse tehuis, ook al bleef het budget van het jaar ver onder dat van de omringende kinder- en vakantiekolonies. In de andere, veelal vier tot vijf keer zo grote kolonies, moest men twaalf tot dertien francs per kind per dag berekenen, en in het vakantieoord Jeunes Filles, een protestants initiatief, had men zeventien francs per kind per dag nodig. 185 Clerx hield de vrouwencommissie zeer gedetailleerd en regelmatig op de hoogte van alle moeilijkheden, successen en andere zaken. De communicatie was snel en doelmatig, wat als voornaamste reden had dat het tehuis zich in Frankrijk bevond en niet in het door de oorlog geteisterde Spanje. De directie van het kindertehuis in Soulac deed goed werk. Toen de Basische consul Clerx vroeg vijf ongeregistreerde kinderen onder te brengen was dit niet zonder reden. De consul wist waar ze heen gingen en hoe ze het er zouden hebben. Het Nederlandse tehuis werd door verpleegsters in alle toonaarden lof toegezongen. Mede dankzij de aanwezigheid van hoofdonderwijzeres Jesusa de Aldanondo was het onderwijs van goede kwaliteit.186 In de zomer van 1938 merkte men dat de offervaardigheid ten opzichte van Spanje verflauwde. Men achtte het daarom onverantwoord een nieuwe winter in het tehuis in
184
Persbericht HVC, 11 september 38, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Brief Clerx aan HVC, 16 september 1938, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 186 Brief Baskische consul aan Clerx, 4 juli 1937, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 185
61
Soulac aan te gaan. Toen het initiatief ten einde liep , kwam de HVC voor complexe vraagstukken te staan. Wat moest er gebeuren me de dertig kinderen? En in hoeverre kon repatriëring plaatsvinden? Feit was dat de Spaanse kinderen op moreel en fysiek gebied zeer sterk waren en in principe terug naar huis konden. Buiten vier kinderen wiens ouders expliciet gevraagd hadden hen niet terug te sturen naar fascistisch gebied konden alle kinderen naar huis. Clerx stelde voor met Zweden te corresponderen, aangezien zij honderden kinderen onder haar hoede hadden genomen. De kinderen zouden allicht onder de Zweedse huizen verdeeld kunnen worden en er konden inlichtingen worden gewonnen over het repatriëringsvraagstuk. Als de toekomst van de kinderen duidelijk was, kon er een beslissing worden gemaakt over de resterende fondsen van de HVC. 187 Na de sluiting van het tehuis bleek echter dat de fondsen volledig opgedroogd waren. Clerx was in principe voor repatriatie, als het veilig kon. De kinderen waren ‘gegeven’ door de Spaanse regering, en het zou netjes zijn ze terug te geven. Een probleem was echter dat volgens Clerx de Republikeinse regering niet voldoende geld had om de kinderen te onderhouden en ze naar hun ouders te sturen. De ‘Zweedse oplossing’ was volgens hem diplomatiek gezien de beste, en het veiligst voor de kinderen. Het getuigde alleen niet van veel lef, het probleem werd immers alleen verschoven. Clerx had ten slotte geregeld dat de kinderen onder leiding van directeur-inspecteur Roca, die over drie kinderkolonies van in totaal 3000 kinderen waakte, als groep in één van deze kolonies geplaatst zouden worden. De Spaanse gedelegeerde van de regering Argotte zou hier op toezien. De kinderen uit het Nederlandse tehuis in Soulac zouden niet over verschillende kolonies verdeeld worden en terecht komen in de omgeving van Bayonne. 188 Clerx zelf kwam na zijn periode in Soulac tijdens de Tweede Wereldoorlog in contact met de geallieerde inlichtingendiensten en bekleedde verschillende functies onder Britse supervisie. 189 De huisvestingscommissie wilde na de sluiting van Soulac actief blijven voor de Spaanse kinderen. De wijze waarop dit zou moeten gebeuren leidde tot discussies binnen het bestuur. Het verhuren van het tehuis en vlakbij de grens kortstondige noodopvang arrangeren, het tehuis zo lang mogelijk openhouden of een doorgangshuis beginnen
187
Brief Clerx aan Repelaer van Driel, 5 april 1938, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. Brief Clerx aan Romeyn, 26 augustus 1938, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam. 189 Den Boef, ‘Arnold Clerx’, 147. 188
62
behoorden allen tot de mogelijkheden.190 Het einde van het tehuis in Soulac betekende echter ook het einde van de Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland. Nog voor het tweejarig bestaan van de vrouwencommissie hield het op te bestaan. Het herbergen en verzorgen van negentig vluchtelingetjes lijkt een relatief klein succes, maar gezien de moeilijkheden en tegenwerking die de HVC ondervond, de geringe omvang van de commissie, alsmede de volledige omschakeling van de actie, was het desalniettemin een grote prestatie.
190
Notulen vergadering HVC, 12 augustus 1938, Archief C.H.S.K., I.I.S.G. te Amsterdam.
63
Conclusie De in dit onderzoek behandelde hulpacties tonen dat Nederland, in weerwil van de officiële neutraliteitspolitiek, in de tweede helft van de jaren dertig geen in zichzelf gekeerde natie was. Vanuit zowel de politiek als de publieke kringen kwamen initiatieven tot stand, gericht op hulpverlening aan Spaanse kinderen, oorlogsslachtoffers en vluchtelingen. Niet iedere Nederlander verschool zich veilig achter de eigen zuil of gemeenschap. Juist de basis van deze politieke zuilen bleek poreus. De partijpolitiek werd op relatief grote schaal losgelaten vanuit de onderste lagen en door zelf actie te ondernemen werd partijdiscipline aan de kant geschoven. De solidariteit van de Nederlandse politieke verzuilde samenleving was niet zo stevig als in de historiografie vaak wordt aangenomen. Hiermee haakt dit onderzoek aan op de modernere interpretatie van de Nederlandse samenleving in het interbellum: de verzuiling was minder strak dan gedacht, zeker aan de onderkant. De meeste Nederlandse initiatieven voegden zich naadloos in internationaal verband. Een Nederlandse specificiteit was niet te ontwaren en Nederland liep ook niet bepaald vooraan. In vergelijking met de omvang van Britse, Belgische en Zweedse acties waren de Nederlandse initiatieven veel kleinschaliger. Dit had veel met de opstelling van de Nederlandse regering te maken, die geen Spaanse kinderen op Nederlandse bodem liet komen en persoonlijk engagement ernstig bemoeilijkte. In landen als Engeland en België was de regering vele malen meegaander en zodoende ontstond in deze landen een grotere hulpverleningsbeweging dan in Nederland. Omdat in andere Europese staten wel kinderopvang plaatsvond kwam de desbetreffende bevolking in direct contact met de Spaanse jongelingen. Dit leidde tot een groter engagement en meer steun voor Spanje, in geldelijke en materiële middelen. De laat op gang gekomen en niet bepaald grootschalige hulpacties van de sociaaldemocraten in Nederland stonden parallel aan de opstelling van de Europese sociaaldemocratie in het algemeen. Dit was opvallend, want tijdens het interbellum was humanitaire hulp een belangrijke pijler van het socialistische internationalisme. Ondanks de uiteenlopende nationale beleidsplannen van sociaaldemocratische partijen en vakbonden uitten ze allen het belang van internationalisme in hun politieke retoriek om zodoende te strijden voor internationale solidariteit en tegen oorlogsvoering. In de jaren dertig was de
64
uitdaging voor de SAI en het IVV de neuzen van de nationale secties dezelfde kant op te krijgen.
Het
internationale
solidariteitsfonds
dat werd opgezet door de
twee
overkoepelende organisaties had enerzijds als doel de opvatting van een inefficiënte hulpverlening te bestrijden. Anderzijds werd getracht de communisten de wind uit de zeilen te nemen. De meest omvangrijke acties werden dus niet gekenmerkt door humanistischemaar meer zuiver pragmatische grondslagen. Dit was bij de Nederlandse sociaaldemocraten exact hetzelfde, want pas na de verkiezingen van mei 1937 werd er tot grootschaligere acties overgegaan. Een andere opvallende overeenkomst is de verdeeldheid binnen de eigen gelederen van de sociaaldemocratie. De beslissing van de Franse sociaaldemocraten zelf over te gaan op hulpverlening, en dit niet via de SAI te doen, was hier een voorbeeld van. Op nationaal niveau werd dit onderschreven door de steun van verschillende prominente partijleden aan communistische initiatieven. Halverwege 1937 bleek dat de SAI niet in staat was de internationale sociaaldemocratische hulpverlening te centraliseren en te coördineren. Verschillende nationale secties waren eigen initiatieven gestart buiten het internationale orgaan om. Zo ook de Nederlandse. Net als in Engeland, België en de Scandinavische staten werd in Nederland humanitaire hulp in het debat gedepolitiseerd om in de binnenlandse politiek geen schade op te lopen. In sociaaldemocratische kringen ging, ondanks verschillende acties,
op
internationaal
en landelijk niveau partijpolitiek boven de
Spaanse
hulpbehoevenden. Het belang van de nationale partij werd vooropgesteld. Het enige vernieuwende dat de sociaaldemocraten binnen Nederland introduceerden was een nieuwe vorm van propaganda dat werd ingezet om geld in te zamelen: film. De film ‘Camarada’ kent tot vandaag de dag ontelbaar veel opvolgers, waarin met beeldmateriaal in wordt gespeeld op de gevoelens van de kijkers. Dit vond al plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog van Duitse en geallieerde zijde en zodoende was op het gebied van film in combinatie met hulpverlening continuïteit te bemerken in de jaren na de Spaanse Burgeroorlog. In katholiek Europa werd de opkomst van het fascisme en met name het groeiende communisme als zeer bedreigend ervaren. Dit was terug te zien in de geringe katholieke initiatieven gedurende de Spaanse Burgeroorlog. Anticommunisme voerde de boventoon in de beslissingen en zodoende gaf de Paus de opstand van Franco zijn zegen. Omdat Franco stelde dat hij geen buitenlandse hulpverlening nodig had en geen vluchtelingen naar het buitenland liet vertrekken hielden de meeste katholieke Europeanen zich afzijdig. Acties om 65
Franco te steunen waren in Nederland zeer gering, maar binnen Europa was lang niet iedere katholiek het eens met het pauselijk zegen. Wat betreft hulpacties werden de pijlen voornamelijk gericht op gevluchte katholieke kinderen, ook van Republikeinse zijde. Vanwege het uitblijven van katholieke hulpacties sloten initiatiefnemers uit de zuidelijke Nederlandse
arbeiderssteden zich veelal
aan bij bestaande comités, zoals de
huisvestingscommissie. De Commissie “Hulp aan Spanje” was onderdeel van de grootste en best gecoördineerde actie van het Europese communisme. Wat opviel was de eensgezindheid binnen het linkse kamp. Mede dankzij de steun van talrijke sociaaldemocraten werden de communisten minder gewantrouwd dan ooit tevoren. De acties voor Spanje hadden een zekere vereniging van links Europa tot gevolg. Deze vereniging van links was voornamelijk het gevolg van antifascistische en anti-nationaalsocialistische sentimenten. De opmars van Mussolini en met name Hitler boezemde bij veel Europeanen grote angst in en ook de Spaanse Burgeroorlog speelde hier een belangrijke rol in. Voor de Nederlandse vrijwilligers in de Internationale Brigades was antifascisme het voornaamste motief om ten strijde te trekken. Diverse intellectuelen vormden een belangrijk contingent in het linkse engagement. Deze antifascistische sentimenten waren binnen Nederland al eerder in de jaren dertig te bemerken. De Spaanse Burgeroorlog leidde zodoende mede tot de grootste vooroorlogse antifascistische eensgezindheid binnen zowel Nederland als Europa. Dit had de grootschalige en goed gecoördineerde hulpacties voor de Spaanse Republiek tot gevolg. Deze solidariteit die voortkwam uit antifascistische eensgezindheid zette zich voort tijdens de Tweede Wereldoorlog. Veel fanatieke Nederlandse vrijwilligers die zich inzetten voor de Spaanse burgers gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet. Van veel oud-Spanjestrijders is bekend dat ze het gewapende verzet ondersteunden. De hulpacties en de solidariteit met Spanje binnen Nederland had bepaalde netwerken tot stand gebracht die zich voortzetten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze continuïteit was niet zo groot als in bijvoorbeeld Groot-Brittannië, waar het werk voor Spanje op grote schaal werd omgezet in werk voor de oorlogsmachine. De verklaring hiervoor was dat Engeland niet bezet was en zodoende iedereen zich actief tegen de Duitsers kon verzetten. De Engelsen hadden echter ook in grotere mate solidariteit getoond met de Spaanse oorlogsslachtoffers. Zodoende was de collectieve herinnering van de Spaanse Burgeroorlog vele malen levendiger bij de Britten dan bij de Nederlanders. De Tweede Wereldoorlog dwong het Spaanse conflict binnen de 66
Nederlandse collectieve herinnering naar de achtergrond. De solidariteit binnen linksNederland was pas in de jaren vijftig weer terug te zien in Nederland. Voor het Internationale Comité van het Rode Kruis is de Spaanse Burgeroorlog een belangwekkende episode geweest. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog zetten gedelegeerden van het ICRK een informatieservice op via zogenaamde “information offices”. Bij deze dienst speelde de ICRK de rol van intermediair bij de informatievoorziening over vermisten, krijgsgevangenen en vluchtelingen. Deze nieuwsdienst van korte berichten werd toegestaan door beide strijdende partijen en was een groot succes. De Spaanse bevolking was er zeer bekend mee en vertrouwde het systeem. De nieuwsservice leidde tot nauwgezette registers en verhoogde de effectiviteit van de hulpverlening van het Rode Kruis. Het werd tevens met groot succes ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog, wat de tweede vorm van continuïteit vormde na de burgeroorlog. Maar de Spaanse Burgeroorlog had een veel omvangrijkere hervorming tot gevolg. Omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak en uiteraard de volledige aandacht van het ICRK vroeg, voltrok deze hervorming zich pas in 1949. Door de vele verschrikkingen die de burgerbevolking moest ondergaan en de slachtingen onder de krijgsgevangenen die door beide partijen werden begaan in de eerste periode van de oorlog, was het ICRK voornamelijk bezig met het humaniseren van het strijdtoneel. Te veel mensen die niet bij de gevechtshandelingen betrokken waren en ongewapende krijgsgevangenen werd leed aangedaan. De moeizame onderhandelingen met de strijdende partijen en het ervaren van onverdraagzaam leed tijdens de burgeroorlog leidde tot discussie binnen de gelederen van het Rode Kruis. Tijdens de Vierde Geneefse Conventie van 1949 werd dientengevolge een verdrag getekend dat betrekking had op de bescherming van burgers in oorlogstijd. Ook werd hier in voorgeschreven aan welke noodzakelijke beginselen partijen zich dienden te houden bij een niet-internationaal gewapend conflict. De manier waarop krijgsgevangenen behandeld dienden te worden werd uitgebreider uiteengezet en strengere regels op het gebied van vluchtelingen, gewonden, zieken en vermisten werden geïmplementeerd. Het laatste niet-internationale conflict dat zich afspeelde voor dit nieuwe Verdrag van Genève, waarin het ICRK tegen grote moeilijkheden aanliep en zoekende was naar haar eigen rol, was de Spaanse Burgeroorlog. Deze oorlog heeft dus grote invloed gehad op internationale humanitaire wetten die heden ten dage nog steeds van toepassing zijn.
67
Een belangrijk verschijnsel binnen Nederland was het uit de grond schieten van verschillende comités die zich inzetten voor de Spaanse burgerbevolking. De in het laatste hoofdstuk behandelde Commissie voor Huisvesting van Spaanse Kinderen in Nederland was hier een voorbeeld van. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het niet mogelijk was kinderen in Nederland te herbergen schakelde deze commissie haar actie direct om en startte twee opvangtehuizen in Frankrijk en Spanje zelf. De opvang van kinderen in Nederland geschiedde al vanaf de Eerste Wereldoorlog, maar een Nederlands initiatief op buitenlandse bodem was tot dan toe uniek en zou na de Tweede Wereldoorlog vaak navolging vinden. In het werk van de huisvestingscommissie stond het Spaanse kind centraal. Dit was een gegeven dat was terug te zien bij het werk van sommige Nederlandse maar ook talrijke internationale hulporganisaties. De realiteiten van een burgeroorlog deed men beseffen dat kinderen de grootste slachtoffers waren van het geweld. Binnen Nederland richtten ook het Rooms-Katholieke Huisvestingscomité en de SDAP zich op Spaanse kinderen. Een voorbeeld van een van de vele internationale initiatieven was het ‘Comité International de Secours aux Enfants’. Tijdens een burgeroorlog was iedereen slachtoffer en zodoende richtten hulporganisaties zich meer op onschuldige kinderen dan op gewonden aan het front. De Spaanse Burgeroorlog was daarom een belangrijke gebeurtenis wat betreft hulpverlening gericht op kinderen. Dit vond navolging in 1959, toen de Verenigde Naties de Verklaring voor de Rechten van het Kind goedkeurden. De Spaanse Burgeroorlog en in nog grotere mate de Tweede Wereldoorlog leidden tot meer aandacht voor kinderslachtoffers en betere wetgeving om ze te beschermen.
68
Geraadpleegde archieven Archief SDAP, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
Archief Rooms-Katholieke Huisvestingscomité in het Archief Stichting Mensen in Nood, Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.
Archief Nederlandse Rode Kruis: Hoofdbestuur, Nationaal Archief te Den Haag.
Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
Archief Commissie “Hulp aan Spanje”, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
Archief Commissie voor Huisvesting van Spaansche kinderen, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
Internetbronnen http://www.historici.nl//pdf/cid/2500-2599/2573.pdf [17-06-2014]
https://www.icrc.org/applic/ihl/ihl.nsf/INTRO/380 [27-01-2015]
69
Literatuurlijst Bergen, Leo van, De zwaargewonden eerst? Het Nederlandsche Roode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede 1867-1945 (Rotterdam 1994).
Boef, August Hans den, ‘Arnold Clerx. Studies over de eenzaamheid van de man’, Indische Letteren jaargang 4 (1989) 145-162.
Brown, Laurence, ‘The Great Betrayal? European Socialists and Humanitarian Relief during the Spanish Civil War’, Labour History Review, vol. 67, nr.1 (April 2002) 83-99.
Dankaart Hans, e.a., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1986).
Durand, André, From Sarajevo to Hiroshima. History of the International Committee of the Red Cross (Genève 1984).
Eeckhout, Tania, ‘De hulp aan republikeins Spanje uitgaande van de B.W.P.-afdeling GentEeklo, meer specifiek de opvang der Spaanse kinderen (1936-1939)’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 1 (1987) 243-274.
Flinterman, Jaap Jan, ‘De CPN en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland’, Cahiers over de geschiedenis van de CPN, nummer 10, mei 1985, 8-54.
Foray, Jennifer L., ‘Dutch Involvement in the Spanish Civil War. National, Local, and Individual Reactions’, Columbia Historical Review, nr. 1 (2001) 32-54.
Fyrth, Jim, The Signal Was Spain. The Spanish Aid Movement in Britain, 1936-1939 (Londen 1986).
70
Hogenkamp, Bert, ‘’Verstaan met het hart’. De hulpactie van NVV en SDAP voor Spaanse kinderen en de film Camarada (1938)’, in: Jaarboek Stichting Film en Wetenschap vol. 5 (1996) 7-29.
Jong, Rudolf de, De Spaanse Burgeroorlog (Den Haag 1963).
Keren, Célia, ‘Les enfants espagnols réfugiés en France’, Les Cahiers du Centre de Recherches Historiques, 44 (2009) 75-89.
Petrus, Gabriel, Humanitarian Relief in the Spanish Civil War (1936-1939). The Independent and Non-partisan Agencies (Londen 2011).
Prak, Maarten, ‘Buitenlandse zaken. De SDAP en de Spaanse Burgeroorlog, 1936-1939’, in: Jan Bank e.a. (red), Het zesde jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1985) 148-171.
Rodriguez, Tomas, De opvang van Spaanse minderjarige vluchtelingen in 1939 door de Belgische afdeling van l’Office International pour l’Enfance (Gent 2008).
Tol-Kamerman, José van, ‘Aanhangers van Franco in Nederland tijdens de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 56-63.
Verspyck, G.M., Het Nederlandsche Roode Kruis (1867-1967) (Den Haag 1967).
Vossen, Koen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, in: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil Española (Utrecht 2006) 21-34.
Vossen, Koen, Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 2003).
71