Koen Vossen Nederland en de Spaanse Burgeroorlog.
Een geannoteerde versie van mijn bijdrage aan: H. Hermans (e.a.), Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Una mirada holandesa sobre la Guerra Civil española. Cervantes Instituut/Instituto Cervantes Utrecht (Utrecht 2006), 21-34 De Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) behoort tot de ijkpunten van de twintigste eeuw. Deze status dankt het conflict niet in de laatste plaats aan de vele beroemde kunstwerken die aan het conflict zijn gewijd. Wie aan de Spaanse Burgeroorlog denkt, denkt misschien wel allereerst aan de spannende romans van George Orwell, André Malraux en Ernest Hemingway, aan het schilderij Guernica van Pablo Picasso, aan Robert Capa's beroemde foto van neergeschoten soldaat of aan de hartstochtelijk gezongen strijdliederen. Deze vloed aan kunstwerken verklaart en weerspiegelt de impact die de Spaanse Burgeroorlog buiten Spanje had eind jaren dertig. In Groot-Brittannië en Frankrijk, in de Verenigde Staten en Mexico, in België en Zwitserland gaf de Spaanse Burgeroorlog, in kranten en in brochures, in salons en in cafés, aanleiding tot verhitte debatten. Hoe was dat in Nederland? Had de Spaanse Burgeroorlog hier ook een zo grote impact? Wie de geschiedschrijving over Nederland in de jaren dertig leest, krijgt al snel het vermoeden dat die impact wel zal zijn meegevallen. Het beeld dat in veel werken over de Nederlandse jaren dertig naar boven borrelt, is dat van een ingeslapen, in zichzelf gekeerd provincialistisch landje met een zwak ontwikkeld en bepaald niet internationaal georiënteerd cultureel leven. Nederlanders zouden zich liever bezig hebben gehouden met de eigen zuil dan met het buitenland. Uitgaande van dat beeld leek onderzoek naar de Nederlandse reactie op de Spaanse Burgeroorlog een bij voorbaat overbodige missie. Uit allerlei meer recent onderzoek is gebleken dat het beeld van het ingeslapen Nederland correctie behoeft. Zo berichtte de Nederlandse pers wel degelijk uitvoerig over wat zich in het buitenland afspeelde, terwijl Nederlandse intellectuelen en kunstenaars bovendien veel meer deelnamen aan het internationale culturele leven dan verondersteld. Daarmee lijkt de tijd ook rijp om te onderzoeken hoe in Nederland gereageerd werd op de gebeurtenissen in Spanje in de tweede helft van de jaren dertig. Deze publicatie is niet bedoeld om deze leemte op te vullen: daar zou meer onderzoek en meer pagina’s voor nodig zijn. Zij is bedoeld als aanvulling op een tentoonstelling over de impact van de Spaanse Burgeroorlog in Nederland die het Cervantes-Instituut te Utrecht organiseert ter gelegenheid van het feit dat het in 2006 zeventig jaar geleden is dat de Spaanse Burgeroorlog uitbrak.
Nederland in de jaren dertig:
' We leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europeesche menschheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest bezweken.'
1
Aldus luidden de eerste zinnen van het in 1935 verschenen boek In de schaduwen van morgen van Johan Huizinga, Nederlands meest gezaghebbende historicus van dat moment. Achteraf bleken het profetische woorden. Nog geen jaar na publicatie van het boek brak in Spanje een bloedige burgeroorlog uit, die aan naar schatting 600.000 mensen het leven zou kosten. En in 1939 begon de Tweede Wereldoorlog, de meest bloedige en wrede oorlog die de wereld heeft gekend. In de tijd van verschijning wist natuurlijk niemand hoe en wanneer de 'dreunende machine van dezen geweldigen tijd' ging vastlopen. Maar Huizinga's oordeel dat de ondergang van de westerse cultuur misschien wel dichterbij dan ooit was, deelden velen. Huizinga's boek zou binnen drie jaar tijd dan ook zeven herdrukken krijgen. De angst en onzekerheid over de toekomst, die Nederland in hun greep leken te hebben, kende allerlei oorzaken.2 De belangrijkste daarvan is ongetwijfeld de wereldwijde economische crisis die in 1929 was uitgebroken. De omvang van die crisis laat zich nauwelijks meer voorstellen. In 1936 toen de crisis op zijn hoogtepunt was, waren meer dan een half miljoen mensen (ofwel twintig procent van de beroepsbevolking) werkloos, een groot deel daarvan langdurig. Vooral onder schoolverlaters en afgestudeerden was de werkloosheid bijzonder hoog. Er waren weliswaar 'steunregelingen', maar deze waren laag en lang niet iedereen kwam er voor in aanmerking. Pas na 1937 - later dan in de meeste andere Europese landen- trok de economie heel langzaam weer wat aan. Met het fascisme en het communisme waren twee agressieve ideologische uitdagers van het zo in verdrukking geraakte kapitalistische democratische stelsel opgekomen. Deze twee doodsvijanden zouden zich - geïnspireerd door de experimenten in de Sovjet Unie, het Derde Rijk en het fascistisch Italië - overal in Europa opwerpen als enige alternatief voor de gevestigde orde - en voor elkaar- opwerpen. Het broze Europese statensysteem, gestut op de wankele basis van de vredesverdragen van 1918/1919, zag zich in de jaren dertig niet alleen bedreigd door de Sovjet-Unie, sinds 1917 het steunpunt voor de wereldrevolutie, maar ook door de fascistische regimes in Duitsland en Italië die zich in woord en daad agressiever gingen opstellen. Het leek een kwestie van tijd voordat de vlam in de pan zou slaan. 1
Johan Huizinga, In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk leven van onze tijd (1935) 2 Over Nederland in de jaren dertig onder meer: Piet de Rooy,’Een zoekende tijd. De ongemakkelijke democratie 1913-1949’, R. Aerts (red.), Een land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen 1999), 179-264; E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1990. Twee eeuwen Nederland en België (Amsterdam (1986), J.C.H. Blom, Crisis, bezetting en herstel. Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989) Arnold Meijer, Vier weken Spanje (Oisterwijk 1937).
Achteraf kan gesteld worden dat de economische crisis en internationale spanningen in Nederland in mindere mate dan elders in Europa tot grote politieke onrust heeft geleid. Het democratische bestel bleef betrekkelijk makkelijk overeind, geschraagd als zij werd door het schijnbaar zo stevige fundament van de verzuiling. Met de krachtdadige anti-revolutionaire premier Hendrikus Colijn kende het Nederlandse schip van Staat een stoere stuurman die zichzelf graag als Schipper naast God zag. Zijn beroemde en tot cliché verworden radiotoespraak waarin hij zijn landgenoten opriep ' rustig te gaan slapen' is als symbool gaan gelden voor zowel zijn paternalistische regeerstijl als voor de volgzaamheid van een veilig in de zuilen opgeborgen Nederlandse bevolking. Maar zo goed sliep Nederland nu ook weer niet. Al was het alleen al omdat de gevolgen van de agressieve politiek van buurland Duitsland direct merkbaar waren, ondermeer in de komst van een groot aantal joodse vluchtelingen. Daarnaast kreeg Nederland te maken met binnenlandse onrust. Er was een muiterij op het in Indische wateren gelegen marineschip de Zeven Provinciën (1933, 23 doden) en in de Amsterdamse volkswijk de Jordaan braken in 1934 ernstige rellen uit die aan vier mensen het leven kostten. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1933 behaalden de radicaal-linkse partijen gezamenlijk 5 procent van de stemmen, een voor Nederland ongewoon hoog percentage. De Communistische Partij Nederland (CPN) en de Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij (RSAP) zaten met respectievelijk vier en een zetel in de Tweede Kamer. En dan was er natuurlijk de opkomst van Nederlands eigen fascistische partij, de in 1931 door Anton Mussert opgerichte NationaalSocialistische Beweging. Met het wat vage programma, waarin vooralsnog ieder spoor van antisemitisme ontbrak, maar met een duidelijk herkenbare fascistische stijl compleet met vlaggen, uniformen en parades, groeide de partij vanaf 1933 als kool. In 1935 telde de beweging meer dan 50000 leden en haalde ze bij de provinciale verkiezingen acht procent van de stemmen. Zulke gebeurtenissen mogen nu gerelativeerd worden als incidentele oprispingen van geweld en radicalisme, door veel tijdgenoten werden ze echter dikwijls als begin van het einde geduid. De oude beschaving leek op het punt van instorten te staan nu haar twee peilers, liberalisme en kapitalisme, verrot bleken. Daarmee leek een tijdvak aangebroken dat beslissend was voor het verdere verloop van de geschiedenis. Het was buigen of barsten, zo luidde de retoriek van die dagen, het was Reactie of Revolutie, Dictatuur of Democratie, Mussert of Moskou, Katholicisme of Kommunisme. Geconfronteerd met zulke grote vraagstukken zochten veel Nederlanders hun toevlucht tot de geborgenheid van de eigen zuil en/of gemeenschap. Op massamanifestaties en toogdagen kon men zich onderdeel van een aaneengeschouderd en gedisciplineerd leger voelen dat de toekomst zelfverzekerd tegemoet marcheerde. Voor veel jongeren was het besef op een kruispunt te staan echter de brandstof voor een bevlogenheid en een idealisme, die hun weerga in de Nederlandse geschiedenis nauwelijks kennen. Jonge katholieke intellectuelen stelden het ' Katholicisme tegenover het kapitalisme' en zochten naar een katholieke politiek die in tegenstelling tot die van de lauwe RKSP ' vol hart en vurigheid' was. Fascistische jongeren gaven hun 'hart, verstand en vuist' aan het ideaal van een ' waarlijk nationalen autoritairen staat' . Met hetzelfde ernstige fanatisme streden linkse jongeren -
georganiseerd in de sociaal-democratische Arbeiders Jeugd Centrale of de communistische jongerenbewegingen- voor een socialistische heilstaat en tegen het fascistische gevaar. Meestal gebeurde dit met woorden, maar een heel enkele keer ook met de vuist. Ook de meestal meer individualistisch ingestelde intellectuelen en kunstenaars voelden zich vaak gedwongen stelling te nemen. A-politieke onverschilligheid was in deze ernstige tijd een doodzonde, ironie en relativeringsvermogen zeldzame eigenschappen. Sommige intellectuelen en kunstenaars kwamen terecht in rechts-radicaal vaarwater, maar voor de meeste vormde juist de strijd tegen het fascisme de reden voor hun engagement. Hoewel de meeste van hen geen communist waren, waren zij wel bereid om in de strijd tegen het fascisme met communisten samen te werken. Veel linkse intellectuelen, zowel in Nederland als in andere democratische landen, belandden in deze periode in organisaties, die in mindere of meerdere mate door de Komintern – de door Moskou aangestuurde communistische internationale - werden aangestuurd. De Komintern hoopte zo de Volksfrontgedachte, een samengaan van communisten, sociaal-democraten en linkse liberalen, te propageren. Deze Volksfrontpolitiek was uiteindelijk bedoeld om de Sovjet Unie uit haar isolement te halen. De communistische partijen, ook de CPH in Nederland, wierpen zich in deze jaren dan ook op als de meest fanatieke verdedigers van de democratie tegen het fascisme. De cynische machtspolitieke motieven van deze plotse voorliefde voor de democratie bleek toen Stalin in augustus 1939 een verdrag met nazi-Duitsland afsloot (Molotov-Ribbentrop-pact). Zulke overwegingen waren de meeste natuurlijk niet bekend. Zij waren oprecht bezorgd over de opmars van het fascisme en de toenemende oorlogsdreiging. In Nederland leidde dit ondermeer tot oprichting van anti-fascistische organisaties, waarin partijloze progressieve intellectuelen, linkse liberalen, sociaal-democraten en communisten (zij het meestal op de achtergrond) samenwerkten. Naast het in 1936 opgerichte Comité van Waakzaamheid van Anti-Nationaal-Socialistische Intellectuelen van Menno ter Braak en E. du Perron, dat bijna 1000 leden had, waren er kleinere antifascistische organisaties als het Ossietzky-Comité, het Wuppertal- Comité en het Abessinië-Comité.
De Spaanse Burgeroorlog in Nederland.
Tegen de achtergrond van dit oververhitte sterk gepolariseerde politieke klimaat bereikte Nederland het nieuws van het uitbreken van een burgeroorlog in Spanje. De door Colijn geleide confessioneelliberale regering wist direct wat haar te doen stond. Nederland volgde al sinds jaar en dag een neutraliteitskoers, die het land ook buiten de Eerste Wereldoorlog had gehouden. Het conflict in het verre Spanje vormde bepaald geen aanleiding om van deze koers afscheid te nemen. Iedere keuze voor rechts of voor links zou in eigen land weerstand oproepen en de binnenlandse verhoudingen onnodig polariseren. Bovendien, wat kon Nederland concreet uitrichten? De regering volgde dan ook gewoon de koers van non-interventie die de grote mogendheden waren overeengekomen en zij bleef dat doen toen bleek dat Duitsland en Italië deze overeenkomst aan hun laars lapten. Voor de regering was
daarmee de kous af. Er waren voor haar belangrijker zaken, zoals het beteugelen van de crisis, de opkomst van de NSB, de toenemende agressie van buurland Duitsland en de stroom vluchtelingen. Deze ‘Spanjepolitiek’ werd door de meeste fracties in de Tweede Kamer gevolgd: Spanje bleef er een relatief weinig besproken onderwerp.3 Overzien we de reacties die het conflict buiten het Binnenhof opriep dan valt heel in het algemeen op dat links zich meer betrokken voelde bij wat zich in Spanje afspeelde dan rechts. Aan de rechterzijde voelde men meestal weinig verwantschap met een van de strijdende partijen noch met de Spaanse natie. De Tachtigjarige Oorlog was vooral in orthodox-protestantse kring nog levende geschiedenis: om Spanje bleef de geur hangen van Filips II, Alva en de Inquisitie. De strijd werd zowel in de liberale als in de orthodox-protestantse pers vaak beschreven als een tussen communisten en fascisten, beide stromingen waar men weinig mee op had. Met het pistool op de borst neigde men misschien eerder naar Franco, maar zolang zulk een situatie zich niet voordeed, onthield men zich meestal van commentaar. Hulpacties of manifesten ten behoeve van Franco bleven, voor zover bekend, uit. Deze lauwe reactie gold niet voor de katholieken en de fascisten. Na de pauselijke goedkeuring van Franco's opstand ging de sympathie van de meeste katholieken naar de nationalisten uit. De vele gruwelberichten over de antiklerikale gewelddaden in het Republikeinse kamp versterkte deze steun alleen maar. Toch, ondanks allerlei apocalyptische voorspellingen over ' het begin van het einde aan de katholieke beschaving' was er - voor zover bekend - verrassend weinig profranquistische activiteit. Er waren enige collectes en via het Comité voor Katholieke Actie voor God verscheen een aantal pro-Franco brochures, ondermeer van de hand van de oud-diplomaat M.W.R. van Vollenhoven en van de Utrechtse hoogleraar kunstgeschiedenis H.L. Grondijs.4 Maar dat was het dan ook. Behalve pro-nationalistische geluiden vielen binnen de katholieke zuil bovendien prorepublikeinse geluiden te horen. ' Bij ons wil het er niet in, dat de kerk in Spanje gered kan worden door generaals, Mooren, Italiaansche en Duitsche vrijwilligers en bommen op Guernica' zo heette het bijvoorbeeld in het katholieke blad De Gemeenschap.5 Katholieke intellectuelen als Anton van Duinkerken en Johan Brouwer benadrukten keer op keer dat Franco geen beschermer van katholieke waarden maar een bloeddorstig fascist was, terwijl de Republiek ondanks enige antiklerikale excessen niet vijandig stond tegenover het katholicisme als zodanig. Als bewijs werden pro-republikeinse
3
Bob de Graaff, 'Spanje als spiegel. Spanje en de politieke cultuur in Nederland 1936-1939', De Gids, vol. 153 (1990), 720-732.; Margreet Braams e.a. (red.), Nederland en de Spaanse Burgeroorlog. Utrechtse Historische Cahiers 1982, jrg 3, no 1. 4 L.H. Grondijs, Spanje, een voortzetting der Russische Revolutie (Leiden 1937); M.W.R. van Vollenhoven, Het Spaansche Drama (Amsterdam 1937). 5 A. van Duinkerken, Wordt Nederland een tweede Spanje? (Bilthoven 1936); Sjoerd van Faassen, 'De blinde partijzucht dooft het menschelijk mededogen. ' Het tijdschrift De Gemeenschap en de Spaanse Burgeroorlog', De Parelduiker, vol.2/3 (1997), 45-55; Hendrik Henrichs, Johan Brouwer. Zoeker, ziener en bezieler (Amsterdam 1989).
Spaanse katholieken uitgenodigd voor lezingen zoals José Bergamin, Leocadio Lobo en J.M. Semprun Y Gurrea, de zaakgelastigde in Den Haag en vader van de beroemde schrijver Jorge Semprun. De fascistische partijen in Nederland herkenden in Franco al spoedig een geestverwant. Hij had het Spaanse volk bevrijd van het ' Rode Beest' en was daarmee, samen met Hitler en Mussolini, een voorbeeld voor Nederland. De NSB organiseerde enkele, bescheiden inzamelingsacties en bracht ook enkele brochures uit waarin de rode gruweldaden in Spanje belicht werden. Zwart Front-leider Arnold Meijer ging hoogstpersoonlijk naar Spanje toe, waar hij zelfs de hand van Franco in eigen persoon mocht schudden. Zijn ervaringen schreef hij op in de brochure Vier weken in Spanje. 6De kleinste en meest extremistische van de fascistische partijen, de NSNAP, maakte zelfs plannen om Nederlandse vrijwilligers naar Spanje te sturen. Op een vergadering in Den Haag lukte het de partij om een tiental dappere fascisten voor Franco's leger te ronselen, waaronder een aantal die bij de politie als ‘ongunstig’ bekend stonden. Of deze vrijwilligers voor Franco ooit daadwerkelijk Spanje hebben bereikt, is niet bekend. 7 Aan de linkerzijde van het politieke spectrum was de betrokkenheid met wat zich in Spanje afspeelde groter. Vanuit hun ideologie en geschiedenis waren sociaal-democraten en communisten algeheel meer internationalistisch ingesteld dan liberalen en confessionelen. Bovendien identificeerden zij zich veel sterker met een der strijdende partijen, namelijk de Spaanse Republiek. Voor veel communisten, maar ook voor tal van sociaal-democraten belichaamde de Spaanse Volksfrontregering een type regering dat als enige in staat zou zijn om ook in Nederland de economische en politieke crisis te beteugelen, namelijk een progressieve, door de vakbonden gesteunde coalitie van linksliberalen, progressieve katholieken en sociaal-democraten, gesteund door communisten. Deze volksfrontgedachte was binnen de SDAP echter bijzonder omstreden. De partijtop moest niets hebben van enigerlei samenwerking met communisten. De partij deed in deze jaren juist veel moeite om zich als een betrouwbare, niet-revolutionair gezinde regierungsfähige partij voor te doen. Aanvankelijk steunde de partij dan ook de non-interventiepolitiek van de regering, hoewel partijblad Het Volk toegaf dat het een ' onplezierige neutraliteit' was. Naarmate duidelijker werd dat de Italië en Duitsland ondanks alle afspraken wapens en goederen aan Franco leverden, liet de sociaal-democratische pers en later ook de SDAP zich veel kritischer uit over het non-interventiepact. Het duurde echter tot maart 1938 alvorens de SDAP haar steun aan de non-interventiepolitiek opzegde.8 De enige twee partijen die zich in de Tweede Kamer vanaf het begin tegen de noninterventiepolitiek en voor de Republiek uitspraken, waren twee kleine linkse partijen, de CPN (4 zetels) en de RSAP (1 zetel). De CPN was de Nederlandse afdeling van de Komintern en zij volgde
6 7
Arnold Meijer, Vier weken Spanje (Oisterwijk 1937). Rapport Centrale Inlichtingendienst Werving soldaten voor Spanje 30-03-1937 43323a
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940; 8
Maarten Prak, Buitenlandse Zaken. De SDAP en de Spaanse Burgeroorlog (scriptie 1980)
trouw de orders uit Moskou op. De RSAP was net zo communistisch als de CPN, maar minder volgzaam: zij werd dan ook ' als trotskistische sekte' fel door de CPN bestreden. Beide partijen verkeerden echter al jarenlang in een sterk isolement binnen de Nederlandse samenleving. Ze vormden eigen subculturen, waarin alles in het teken van de Revolutie stond. Het was een wereld van taaie mannen en vrouwen van stavast die hun leven hadden gegeven aan de Partij. Dat betekende concreet dat ieder uurtje vrije tijd besteed werd aan partijwerk: aan het colporteren van blaadjes en brochures, vergaderen met de afdeling, demonstraties, het drukken van schotschriften, geld inzamelen voor Duitse vluchtelingen en aan het verstoren van fascistische vergaderingen. 9Met een hartstochtelijk fanatisme en volledige toewijding zouden revolutionair-socialisten en communisten zich eveneens gaan inzetten voor de zaak van de Republiek. Uit deze kring kwamen dan ook de meeste Spanjestrijders. De thuisblijvers schonken, ondanks de in deze tijd van werkloosheid zeer krappe portemonnee, ruim aan de hulpacties voor Spanje. De Nederlandse Rode Hulp, de hulporganisatie van de CPN, zamelde tot medio 1938 60.000 gulden in voor Spanje, plus een hoeveelheid goederen in natura. Omgerekend naar de huidige tijd is dat ongeveer 750.000 euro. 10 Toch bleef de reikwijdte van zulke hulpacties beperkt tot de eigen kring. De buitenwereld keek over het algemeen met angst en walging naar deze sektarische groepen, die in Nederland eenzelfde soort barbaars regime wilden als in de Sovjet Unie. De overheid hield deze polderrevolutionairen via de Centrale Inlichtingendienst nauwlettend in de gaten. De Spaanse Burgeroorlog bood de CPN echter een uitgelezen mogelijkheid om uit haar isolement te komen en te ijveren voor het door de Komintern gewenste Volksfront met sociaal-democraten en links-liberalen. Veel sociaal-democraten, maar ook links-liberalen en partijloze progressieve intellectuelen voelden zich immers sterk betrokken bij de gebeurtenissen in Spanje, maar door de houding van de grote partijen, inclusief de SDAP, kon moeilijk uiting aan die betrokkenheid gegeven worden. Steun aan de Republikeinse zaak moest dus via andere, nieuwe kanalen lopen. De CPN was bereid om medewerking te verlenen aan de aanleg van zo'n nieuw kanaal, en wel in de vorm van het in augustus 1936 opgerichte Comité Hulp aan Spanje, de Nederlandse pendant van het Comité de coordination et d'information pour l'aide à l'Espagne républicaine. Na een wat moeizame start groeide het Comité Hulp aan Spanje uit tot een van de meest succesvolle hulpcomités die Nederland tot dan toe had gekend.11 In de zomer van 1938 had ‘Hulp aan
9
Hierover: Koen Vossen, Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 2003), 139-163 10 Hans Dankaart e.a. , De oorlog begon in Spanje. Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1986); André Gerrits,' Solidariteit zonder eenheidsfront. De Internationale Rode Hulp in Nederland 1925-1938.', Antifascisme in de jaren dertig. Cahiers over de geschiedenis van de CPN, no 10 (1985); Pim Griffioen, En gij.... wat deed gij voor Spanje? Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog (1992) 11 Gegevens over Comité Hulp aan Spanje ontleen ik aan: Maarten Prak, Buitenlandse Zaken. De SDAP en de Spaanse Burgeroorlog (scriptie 1980);
Spanje’ 2000 vrijwilligers, verspreid over het hele land, een eigen kantoor op de Keizersgracht en een speciale winkel in Amsterdam. Op de landdag van ‘’ Hulp aan Spanje’ in Hilversum verschenen 70000 belangstellenden, het rond dezelfde datum door de Jeugdcommissie georganiseerde Spanjeweekend trok 700 jeugdige bezoekers. Tot de activisten behoorden prominente sociaal-democraten als Sam de Wolff, Albert van der Heide en Ben Sajet, anti-militaristische predikanten als A.R.Rutgers, J.J. Buskes en Nico Padt en de bekende communistische angehauchte echtparen Rik en Henriette Roland Holst en Jan en Annie Romein Uit liberale kring kwamen het links-liberale Eerste Kamerlid David van Embden , de conservatief-liberale Utrechtse journalist Lex Stempels en Abraham Asscher, lid van de Amsterdamse gemeenteraad namens de LSP. In sommige steden waren ook linkse katholieken en protestanten actief, maar het merendeel van de leden had een communistische of sociaaldemocratische achtergrond. Degene met een communistische achtergrond kwamen daar overigens dikwijls niet voor uit om de aantrekkingskracht van ‘Hulp aan Spanje’ niet te verkleinen. Het Comité ‘Hulp aan Spanje’ ontplooide allerlei activiteiten om de Spaanse Republiek te steunen. Zo voerde zij op redelijk grote schaal propaganda voor de republikeinse zaak, ondermeer door de verspreiding van brochures en door de organisatie van speciale 'Spanje-avonden' . Op zulke avonden, waar meestal tussen de 100 en 200 aanwezigen waren, werd meestal een film vertoond (zoals Bommen op Madrid of Een medicus over Spanje) en lezingen gehouden door ooggetuigen zoals Jef Last, Ed de Nève en Gerrit Kastein. Dikwijls ook was er de door de Bond voor Kunstenaars samengestelde reizende tentoonstelling De Waarheid over Spanje opgezet. Na afloop volgde meestal een collecte. Deze en soortgelijke collectes vormden de hoofdmoot van het werk van Hulp aan Spanje. In totaal werd voor ongeveer 160.000 gulden aan goederen naar Spanje verstuurd (een dikke twee miljoen euro). De vele vrijwilligers zamelden allerlei materiele goederen in: levensmiddelen, zeep, sigaretten en kleding. Vrouwen werd aangezet om wollen truien voor de ook in Spanje koude wintermaanden te breien. En op de speciale sinterklaasvond de ' Hollandse Sint voor het Spaanse Kind' waren de rollen voor de goede zaak zelfs omgedraaid. Het verzamelde speelgoed ging grotendeels naar het door ‘Hulp aan Spanje’ opgerichte tehuis voor Spaanse wezen in Picaña.. 12 Het merendeel van de hulpgoederen bestond uit medische middelen: verband, medische instrumenten, medicijnen en zelfs een complete operatiekamer. Daarnaast zond ‘Hulp aan Spanje’ in totaal ook 37 medische vrijwilligers naar Spanje. Voor een deel kwamen deze vrijwilligers. voor het merendeel jonge vrouwen, terecht in het door de socialistische internationale opgerichte ' Hollandse Hospitaal' in Onteniente, 80 kilometer onder Valencia, maar de meeste werkten ook enige tijd in de achter het front opgerichte veldhospitaal. In maart 1937 werd in het nabij Albacete gelegen dorpje
-verschillende rapporten Centrale Inlichtigendienst http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940; -artikelen in de gedigitaliseerde krant Het Vaderland, gezocht via zoektermen Comité Hulp aan Spanje 12 Annie Romein-Verschoor, Picaña.. Een veilig huis voor het Spaanse kind (z.pl., z.j.)
Villanueva de la Jara een tweede ‘Hollands Hospitaal’ opgericht met 200 bedden, waarin vooral langdurige zieken werden verzorgd. In december 1938 – een paar maanden voor Franco’s definitieve overwinning- keerden de laatste Nederlanders medische vrijwilligers terug naar Nederland.13
Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog
De medische vrijwilligers behoorden tot een nog veel grotere groep van naar schatting 600 Nederlanders die hun leven waagden in de Spaanse Burgeroorlog. Deze Nederlanders behoorden op hun beurt weer tot de naar schatting 40.000 buitenlandse vrijwilligers uit 54 verschillende landen die aan de kant van de Republiek vochten. Sommigen daarvan streden in de kleine anarchistische of revolutionair-socialistische milities, maar het merendeel sloot zich aan bij de in de herfst van 1936 op initiatief van de Komintern opgerichte Internationale Brigades. Het was niet in de laatste plaats dankzij de inzet van deze Internationale Brigades dat Madrid in de herfst van 1936 in republikeinse handen bleef. Ook werden de Internationale Brigades als stoottroepen ingezet in de slagen bij ondermeer Guadalajara, Belchite en Teruel en in het Ebro-Offensief. De meeste Nederlanders vochten in de Duitse Thälmann-Compagnie, maar vanaf maart 1937 hadden zij een eigen bataljon onder leiding van Piet Laros, bijgenaamd Hollander Piet. Het verhaal van de Internationale Brigades is gaan behoren tot de communistische heldenmythologie. In de communistische propaganda werden de Internationale Brigades voorgesteld als een echt volksleger, waarin politiek bewuste soldaten van alle rassen, nationaliteiten en aanvankelijk ook geslacht vol heldenmoed en opofferingsgezindheid vrijwillig vochten voor een ideaal. Daartegenover stond het nationalistisch leger dat onder leiding stond van autoritaire met medailles behangen generaals die hun goed bewapende, maar politiek onbewuste soldaten als kanonnenvlees naar het front blaften. Dat de nationalisten de tweestrijd uiteindelijk wonnen, vergrootte alleen het martelaarschap van de ‘interbrigadisten’. De strijd was immers een ongelijke aangezien de westerse mogendheden weigerden steun te verlenen, terwijl het nationalistische leger door Duitsland en Italië tot de tanden toe was bewapend. Bovendien zou de Spaanse Burgeroorlog de eerste ronde van een Wereldoorlog blijken te zijn, waarin het fascisme uiteindelijk was verslagen. De Spanjestrijders waren zo bezien de eerste verzetshelden, die veel eerder dan de meeste democraten bereid waren om het fascisme te bestrijden. De lotgevallen van de Nederlanders in de Internationale Brigades werden eind jaren dertig vooral door communisten als Nico Rost, Jef Last en Gerard van ’t Reve senior (pseudoniem Vanter) beschreven. Laatstgenoemde schreef zelfs een kinderboek over ‘Nederlanders onder commando van
13
Hans Dankaart e.a. , De oorlog begon in Spanje. Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1986), 118-131. B.H. Sajet, Wij werkten in Spanje. Ervaringen van het Hollands medisch personeel (z.pl., z.j.)
Hollander Piet in Spanje’.14 Het waren boeken vol meeslepende heldenmoed, oprechte frontkameraadschap, ernstige toewijding, stoer idealisme en een proletarisch patriottisme. Ver van Nederland vochten ‘onze jongens’ voor niets minder dan de vrijheid van Nederland, zo luidde de boodschap. Met hun watergeuzenbloed vertegenwoordigden zij volgens Vanter dan ook ‘het beste van het Nederlandse volk het verleden, heden en ook van de toekomst.’ Ondanks deze voor de CPN ongewoon nationalistische toonzetting sloeg de propaganda niet echt aan buiten de eigen kring. Als de ‘burgerlijke pers’ aandacht besteedde aan de Nederlandse interbrigadisten, dan betrof het vooral de onfrisse ronselarij, die er aan vooraf zou zijn gegaan. De regering was evenmin onder de indruk van de activiteiten van deze rode watergeuzen in den vreemde. Sterker nog, om Nederlands neutraliteit nog eens te onderstrepen verbood de regering de deelname aan een ‘vreemde strijdmacht’ en ging ze de ronselpraktijken bestrijden. Alle Nederlanders die dienst hadden genomen in de Internationale Brigades of enige andere buitenlands legeronderdeel verloren hun nationaliteit.15 De inlichtingendienst van de overheid, de Centrale Inlichtingendienst, verzamelde tamelijk nauwgezet informatie over personen die naar Spanje waren vertrokken. Deze gegevens van de CI vormen een interessante bron over de Nederlanders die in Spanje vochten.16 Hetzelfde geldt voor de tamelijk recent vrijgekomen gegevens die de Komintern verzamelde over de Nederlandse vrijwilligers.17 Het beeld dat uit deze gegevens ontstaat, wijkt nogal af van dat van de communistische propaganda van Last en Vanter, maar ook van latere op oral history gebaseerde onderzoeken. Hoewel in deze laatste onderzoeken ook de moeilijkheden en problemen van de Spanjestrijders aan de orde zijn gekomen , overheerst toch de indruk van heldhaftigheid, idealisme en proletarische stoerheid. De minder stoere en bevlogen Spanjestrijders blijven enigszins buiten beeld en afgaande op zowel de CI als de Komintern was dat toch het grootste deel. Tegenover de heldensage van Hollander Piet Laros, die driemaal gewond raakte maar steeds terugkeerde naar het front, stonden talloze verhalen van desillusie, desertie, overmatig drankgebruik, krijgsgevangenschap en psychische ineenstorting. Onder de vrijwilligers bevonden zich personen die bij de Centrale Inlichtingendienst te boek stonden als huurling, crimineel, wapenhandelaar of psychopaat, maar ook zaten er fanatieke oude
14
Vanter, Nederlanders onder het commando van Hollander Piet in Spanje (Amsterdam 1939). Daartegenover stond het franquistisch gezinde kinderboek Marco van Buuren, Onder de vaandels van Franco: een spannend verhaal voor oudere jongens uit de Spaanse Burgeroorlog (Helmond 1936) 15 Dankaart e.a. , De oorlog begon in Spanje. 16 Verschillende rapporten Centrale Inlichtigendienst http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/RapportenCentraleInlichtingendienst1919-1940. Doorzocht op trefwoorden Spaanse Burgeroorlog, Spanje, Franco. 17 Collectie Communistische Partij Holland: RCChIDNI 545/6/400. ‘Bericht über die holländischen Freiwilligen in der Zeit vom November 1936 bis zur ihrer Zurückziehung. Collectie Nederlandse deelnemers aan de Spaanse Burgeroorlog. Beiden in Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
communistische rotten, anti-militaristische anarchisten, verwaaide studenten en keurige verpleegsters tussen. De meeste vrijwilligers waren echter jonge werkloze twintigers, meestal woonachtig in een arbeiderswijk in Amsterdam of in een andere grote of middelgrote stad in het westen van een land. Politiek waren de meeste niet georganiseerd, maar wel voelden vrijwel allen zich op een of andere manier verbonden met revolutionair-links. De opkomst van het fascisme en de ervaring van de eigen werkloosheid hadden velen ervan overtuigd dat er 'iets' moest gebeuren om de wereld voor de ondergang te behoeden. Sommigen hadden deelgenomen aan anti-fascistische organisaties en demonstraties, aan vechtpartijtjes met NSB-ers of aan de hulp aan Duitse vluchtelingen. Bij de Leidse communist Marinus van der Lubbe was de behoefte een daad te stellen zelfs zo groot dat hij de Duitse Rijksdag in brand stak, een solo-actie die, zoals bekend, voor de nazi's aanleiding was om een golf van terreur te ontketenen. Het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in juli 1936 bood de ideale gelegenheid om op een ietwat meer doordachte wijze 'een daad' te stellen. Aanvankelijk nog ongeorganiseerd, maar vanaf de herfst van 1936 onder toeziend oog van de CPH en de RSAP gingen tal van jonge, meest werkloze arbeiders naar Spanje. Na jaren van machteloosheid en werkloosheid kon men zich verdienstelijk gaan maken in een voor de toekomst beslissende strijd! Na een vaak even avontuurlijke als barre tocht bereikten de Nederlanders Albacete, de hoofdstad van de Internationale Brigade. Daar ontvingen ze een korte militaire training en kregen ze ook 'politieke scholing' van een daarvoor aangestelde politieke commissaris. Daarnaast werden de stappen van de vrijwilligers nauwgezet gevolgd door allerlei ' agenten': de Spaanse Burgeroorlog was een paradijs voor allerlei met diverse aliassen en paspoorten opererende beroepsrevolutionairen, wier taak het was om de gelederen zuiver te houden. Aan zulke meest anonieme Komintern-agenten danken we trouw uitgebrachte en nauwgezette rapporten over het Nederlandse vrijwilligers. Die rapporten waren meestal bepaald niet positief over de Nederlandse vrijwilligers .Niet alleen waren het er in vergelijking met andere nationaliteiten weinig - er waren bijvoorbeeld meer Zwitsers, Belgen en Zweden- , ook liet de kwaliteit volgens deze rapporten te wensen over. Politiek waren de meeste ' zwak' , cultureel misten ze iedere ontwikkeling en de militaire discipline viel hen bijzonder zwaar. Desertie kwam onder de Nederlanders meer voor dan onder andere nationaliteiten: bijna een-derde van de Nederlanders deserteerde. In veel gevallen klopten deze deserteurs aan bij het Nederlandse consulaat in Valencia,. zo blijkt weer uit de archieven van de Centrale Inlichtingendienst. Daar beweerden veel van hen dat zij in de val gelokt waren: hen was een baan in de wapenindustrie beloofd in plaats van een plek in de loopgraaf. Hoewel zulke verhalen ook de Kominternagenten bereikten, blijft het moeilijk te bepalen wat hier feit en wat fictie is. Andere deserteurs werden ergens achter de linies gesnapt en overgebracht naar een strafkamp. Een enkeling werd zelfs standrechtelijk geexecuteerd, zoals de Tilburger Lambert Beekmans. Zeker 100 Nederlanders, maar waarschijnlijk meer, kwamen om tijdens de gevechten. De meeste van hen tijdens het Ebro-Offensief in de zomer van 1938. Anderen raakten voor het leven verminkt of kwamen in krijgsgevangenschap waar een enkeling pas na de Tweede Wereldoorlog uit verlost werd. Psychische problemen -depressie, shell-shock,
hysterie- kwamen veelvuldig voor, onder Nederlanders meer dan onder andere nationaliteiten. Oorlog voeren zat de Nederlanders gewoon niet in het bloed, zo berichtte de rapporteur zijn oversten.18 De harde hand waarmee de Komintern en de NKVD (de Russische geheime dienst) het republikeinse' kamp naar haar hand heeft weten te zetten, raakte ook verschillende Nederlanders. In meest direct zin gold dit voor het handjevol Nederlanders dat dienst had genomen in de milities van de anarchisten en van de revolutionair-socialistische POUM. Onder hen was Piet van 't Hart, die zich als lid van de RSAP had aangemeld bij de POUM. In mei 1937, toen de NKVD een klopjacht op POUMleden begon, werd Van ’t Hart gearresteerd en vastgezet op de fascistengalerij van de gevangenis van Barcelona. ’s Nachts verhoorden Russische agenten die Duits spraken hem urenlang met een felle lamp op hem gericht. Door tussenkomst van de Nederlandse autoriteiten kwam hij vrij.19 De communistische schrijver Jef Last kwam onder verdenking te staan vanwege zijn vriendschap met de Franse schrijver André Gide, die kort tevoren een vernietigend boek over de Sovjet-Unie had gepubliceerd (Retour de l’URSS). In juli 1938 publiceerde zijn oude vriend Nico Rost een schotschrift met de titel ' Het geval Jef Last' waarin op weinig subtiele wijze karaktermoord op de Nederlandse schrijver werd gepleegd.20 Anderen merkten het aan de sfeer van wantrouwen, roddel en achterklap die in de Internationale Brigades was. ontstaan. Geholpen door sommige Nederlandse soldaten hielden Komintern-agenten nauwgezet lijsten bij van mogelijke trotskisten en fascistische agenten die in opdracht van de klassenvijand naar Spanje waren gekomen. Hoe ver de paranoia soms was toegeslagen, blijkt wel uit het feit dat tal van Spanjestrijders die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Nederlandse verzet zaten als mogelijke fascistische spionnen genoemd werden. In september 1938 - na het verlies van het Ebro-offensief- besloot de Spaanse regering de Internationale Brigades te ontbinden. Daarmee hoopte zij de westerse regeringen tegemoet te komen die bezwaren hadden tegen de aanwezigheid van veel van hun onderdanen in Spanje. In oktober 1938 vond in Barcelona een grootse afscheidsparade voor de Internationale Brigades plaats. Ook de ongeveer 200 Nederlandse interbrigadisten die nog in Spanje zaten, keerden terug naar huis. Enkele tientallen Nederlanders zaten nog in krijgsgevangenschap.21 Sommigen van hen zouden pas na de Tweede Wereldoorlog vrijkomen. De terugkeer naar Nederland was voor veel interbrigadisten een dramatisch moment. Allereerst was daar natuurlijk de ontdekking dat zij hun staatsburgerschap waren verloren. Dat persoonlijke leed viel echter voorlopig nog in het niet bij de politieke gebeurtenissen. De oorlog in 18
Collectie Communistische Partij Holland: RCChIDNI 545/6/400. ‘Bericht über die holländischen Freiwilligen in der Zeit vom November 1936 bis zur ihrer Zurückziehung 19 Archief Max Perthus, inv.nr 18 Aantekeningen en documentatie betreffende Spanje, IISG; Max Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976), voorwoord Th.van Tijn 11-17 20 Nico Rost, Het geval Jef Last. Over fascisme en trotzkisme (Amsterdam 1938). 21 A.E. Kersten, 'Vrijlating van 'Nederlandse' krijgsgevangenen na de Spaanse Burgeroorlog', in Jaarboek van het Departement van Buitenlandse Zaken 1975-1976. 244-256;
Spanje was verloren, zoveel was eind 1938 wel duidelijk, en alle inspanningen om ver van huis het fascisme te bestrijden leken vergeefs. Maar niet alleen in Spanje leek het fascisme aan de winnende hand: nazi-Duitsland annexeerde zonder noemenswaardige tegenstand het ene na het andere gebied. In augustus 1939 volgde dan de voor veel communisten bijzonder verwarrende en zelfs traumatische gebeurtenis, namelijk de ondertekening van het Molotov-Ribbentrop-Pact, een akkoord tussen HitlerDuitsland en de Sovjet-Unie. Het fascisme dat de voorgaande jaren te vuur en te zwaard was bestreden bleek nu, met een handtekening, plots bondgenoot te zijn geworden. Een maand later brak de Tweede Wereldoorlog uit. Het bondgenootschap tussen Duitsland en de Sovjet-Unie weerhield sommige oud-Spanjestrijders er niet van om zich vrij snel na de Duitse inval bij het verzet aan te sluiten. Een aantal Spanjeveteranen speelden een belangrijke rol in het verzet en sommigen, waaronder Gerrit Kastein, Sally Dormits en Johan Brouwer moesten die met de dood bekopen. Meer in het algemeen echter is over het aandeel van de voormalige interbrigadisten en andere Spanjegangers aan het verzetswerk nog betrekkelijk weinig bekend.22 Na de bevrijding bleek het verlies van het staatsburgerschap niet zomaar teruggedraaid te worden. De meeste oud-Spanjestrijders bleven staatloos. Zelfs oud-Oostfront-soldaten verkregen hun staatsburgerschap vaak eerder dan voormalige interbrigadisten. De onvoorstelbare kilte en het formalisme waarmee de Spanje-veteranen werden behandeld, was deels het gevolg van de opleving van het anti-communisme tijdens de Koude Oorlog. Het past echter ook in een algeheel gebrek aan morele sensibiliteit dat in het naoorlogse Nederland leek te heersen waarvan niet alleen de behandeling van oud-Spanjestrijders maar bijvoorbeeld ook die van joodse overlevenden voorbeelden zijn. Nog in 1969, toen de Tweede Kamer de kwestie behandelde, bleken elf Spanjeveteranen nog steeds staatloos.23 Met de hernieuwde belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en de ontspanning van het Koude-Oorlogsklimaat eind jaren zestig nam ook de waardering van en belangstelling voor de Spanjeveteranen weer toe. Een aantal van hen –waaronder Piet Laros- stichtte in 1969 de Accion Fuego, een actiegroep die zich inzette voor politieke gevangenen in Spanje en hun gezinnen. In 1975 bezette deze actiegroep zelfs korte tijd het Spaanse consulaat in Rotterdam. In 1977 na de invoering van de democratie in Spanje hief Accion Fuego zichzelf op. Vanaf de jaren tachtig kregen de contacten tussen oud-Spanjestrijders meer het karakter van een reünie. Bij de vijftigjarige herdenking van het begin van de Spaanse Burgeroorlog in 1986 werd in Amsterdam-Noord een monument onthuld voor de Nederlanders die in Spanje hadden gevochten.
22 23
Dankaart e.a. , De oorlog begon in Spanje. 146-149 Dankaart e.a. , De oorlog begon in Spanje, 149-163