Veilig, gezond & vitaal werken
Verzuimcijfers 2014 voortgezet onderwijs Uitsplitsing naar personeelsen schoolkenmerken
Verzuimcijfers 2014 voortgezet onderwijs Uitsplitsing naar personeels- en schoolkenmerken
...................................................................................................................................................................... Bron: Rapport Verzuimonderzoek PO en VO 2014. DUO Informatieproducten November 2015 ...................................................................................................................................................................... DISCLAIMER Voion is zich volledig bewust van de taak zo betrouwbaar mogelijke informatie te verzorgen. Deze uitgave is met de grootst mogelijke zorgvuldigheid samengesteld. Niettemin kan zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventueel voorkomende onjuistheden.
3
Inhoudsopgave
................................................................................... 1.
Samenvatting verzuimonderzoek 2014
5
2.
Verzuimcijfers 2014
6
3.
Verzuimcijfers en personeelskenmerken
7
4.
Verzuimcijfers en schoolkenmerken
Bijlage 1 Berekening van de verzuimkengetallen
4
10
15
1.
Samenvatting verzuimonderzoek 2014
................................................................................... Het verzuim in het voortgezet onderwijs (vo) is in 2014 ten opzichte van 2013 licht gedaald. Dit geldt voor zowel het onderwijzend personeel (OP) als voor het onderwijsondersteunend personeel (OOP). Het verzuimpercentage van OP beweegt zich de afgelopen negen jaar rond 5,0%, terwijl dat van het OOP, met uitzondering van 2012, steeds licht daalt; van 6,0% in 2006 naar 5,1% in 2014.
Het verzuimpercentage van het OP is van 5,0% in 2013 gedaald naar 4,9% in 2014; voor het OOP daalt het verzuimpercentage van 5,4% in 2012 naar 5,1% in 2014. De aard van het verzuim blijkt in die periode stabiel; de meldingsfrequentie is in 2014 1,6 voor het OP en 1,3 voor het OOP. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de voorgaande jaren. De gemiddelde verzuimduur nam in 2014 met een dag toe tot gemiddeld 13 dagen verzuim voor het OP en 17 dagen voor het OOP.
Uitvoering verzuimonderzoek Ook dit jaar verzamelde DUO de verzuimgegevens en berekende zij de verzuimcijfers. Voor de verzameling van de verzuimgegevens gebruikte DUO de gegevens die de salarisverwerkers (Raet, Raet ECS, Merces en AFAS), in opdracht van de schoolbesturen, aanleveren. Samen hebben de salarisverwerkers een dekkingspercentage van 97,7% van alle brinnummers in het vo. Dat is een fractie minder dan de dekkingsgraad van het onderzoek in 2013 (98,4%). DUO berekende de verzuimkengetallen volgens de ‘Standaard voor verzuimregistratie’ die in 1996 door de Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden is opgesteld.
5
2.
Verzuimcijfers 2014
................................................................................... De ziekteverzuimkengetallen voor het voortgezet onderwijs van 2014 zijn berekend over 97,7% van alle vo-scholen (brinnummers). Het is zeer aannemelijk dat de cijfers daarmee een goed beeld geven van het verzuim in de hele vo-sector. De cijfers geven het totaal van het ziekteverzuim inclusief het verzuim in het tweede ziektejaar. Tabel: ziekteverzuimgegevens Onderwijzend Personeel en Directie (OP) 2005
2006
2007
2008
Ziekteverzuimpercentage
5,4
5,0
5,0
5,1
5,1
4,9
5,0
Ziekmeldingsfrequentie
1,5
1,6
1,7
1,7
1,7
1,5
Gem. ziekteverzuimduur
14
12
10
11
11
onbekend
40,3
40,6
39,8
34
Nulverzuimpercentage
2009 2010
2011
2012
2013
2014
5,2
5,0
4,9
1,8
1,7
1,7
1,6
10
14
14
12
13
36,7
41,2
37,9
40,2
47,8
Het verzuim onder docenten in het voortgezet onderwijs is in de afgelopen negen jaren nagenoeg gelijk. Dat geldt zowel voor het verzuimpercentage als voor de meldingsfrequentie. De gemiddelde verzuimduur vertoont over deze periode een iets grotere variatie. Opvallend is dat het percentage docenten dat in 2014 niet heeft verzuimd, gestegen is tot het hoogste niveau tot nog toe. Tabel: ziekteverzuimgegevens Onderwijs Ondersteunend Personeel (OOP) 2005
2006
2007
2008
Ziekteverzuimpercentage
6,6
6,0
5,8
5,8
5,8
5,4
5,2
Ziekmeldingsfrequentie
1,3
1,4
1,4
1,4
1,4
1,3
Gem. ziekteverzuimduur
19
16
14
15
15
onbekend
41,9
42,7
42,1
37,1
Nulverzuimpercentage
2009 2010
2011
2012
2013
2014
5,5
5,4
5,1
1,4
1,3
1,4
1,3
14
19
18
16
17
42,7
47,7
43,4
43,6
50,5
Het verzuim onder OOP daalt sinds 2012. Het verzuim onder het OOP is echter nog steeds hoger dan dat van het OP. Het verschil in verzuim is terug te voeren op een langere gemiddelde verzuimduur. Verder blijkt dat ook in 2014 relatief minder OOP-ers dan OP-ers hebben verzuimd.
Conclusies Het verzuim onder het OP is stabiel. De cijfers laten geen trendbreuk zien. Voor het OOP geldt dat de daling van het verzuim lijkt door te zetten. De gemiddelde verzuimduur neemt weliswaar toe, maar tegelijkertijd stijgt het percentage OOP-ers dat helemaal niet heeft verzuimd, fors.
6
3.
Verzuimcijfers en personeelskenmerken
................................................................................... In onderstaande tabel zijn het ziekteverzuimpercentage (zvp), de ziekmeldingsfrequentie (zmf) en de gemiddelde ziekteverzuimduur (gzvd) in het vo verder uitgesplitst; eerst naar leeftijdscategorie daarna naar geslacht, functie en aanstellingsomvang. De cijfers geven het totaal van het ziekteverzuim inclusief het tweede ziektejaar. Tabel: Ziekteverzuimgegevens Onderwijzend Personeel en Directie (OP) naar personeelskenmerken
Achtergrondkenmerken
zvp 2012
zvp 2013
zvp 2014
zmf 2012
zmf 2013
zmf 2014
gzvd 2012
gzvd 2013
gzvd 2014
VO (OP totaal)
5,2
5,0
4,9
Verzuim max 1 jaar
5,1
4,9
4,8 -
< 35 jaar
3,8
3,5
3,3
1,9
1,8
1,7
9
8
8
35-44 jaar
4,5
4,3
4,0
1,9
1,8
1,7
11
10
10
45-54 jaar
4,9
4,7
4,4
1,7
1,7
1,6
13
12
12
55-64 jaar
7,2
7,0
7,1
1,5
1,6
1,5
21
18
20
> 65 jaar
5,3
4,7
5,1
0,9
0,8
0,9
23
22
23
Geen bapo
4,7
4,4
4,2 -
-
-
-
-
-
Wel bapo
7,0
7,0
7,3 -
-
-
-
-
-
Mannen
4,6
4,4
4,3
1,5
1,5
1,4
14
12
13
Vrouwen
5,9
5,6
5,5
2,0
1,9
1,8
13
12
12
Directieleden
3,2
2,9
2,9
0,8
0,8
0,8
14
12
17
Leerkrachten (OP)
5,3
5,6
5,5
1,8
1,7
1,6
13
12
13
< 0,5 wtf
4,8
4,8
4,4
1,6
1,7
1,6
12
11
11
0,5-0,87 wtf
5,5
5,3
5,2
1,9
1,8
1,6
14
13
14
>0,87 wtf
5,1
4,3
4,5
1,7
1,6
1,5
16
13
14
1,7
1,7 -
1,6 -
14 -
12 -
13 -
Leeftijd
Bapo
Geslacht
Functie
Aanstellingsomvang
7
Tabel: Ziekteverzuimgegevens Ondersteunend Personeel (OOP) naar personeelskenmerken Achtergrondkenmerken VO (OOP totaal)
zvp 2012
zvp 2013
zvp 2014
zmf 2012
zmf 2013
zmf 2014
gzvd 2012
gzvd 2013
gzvd 2014
5,5
5,4
5,1
1,3
1,4
1,3
18
16
17
< 35 jaar
3,5
3,7
3,3
1,6
1,5
1,4
10
10
9
35-44 jaar
4,8
4,5
4,5
1,6
1,5
1,5
14
12
13
45-54 jaar
5,3
5,2
4,8
1,4
1,4
1,3
17
15
16
55-64 jaar
6,8
6,6
6,3
1,2
1,3
1,2
24
20
21
> 65 jaar
6,4
6,7
5,5
0,7
0,7
0,7
44
40
30
Mannen
5,2
5,2
4,8
1,3
1,4
1,2
18
16
16
Vrouwen
5,8
5,5
5,4
1,4
1,5
1,3
18
15
17
Onderwijsondersteunend personeel (OOP)
5,7
5,5
5,3
1,5
1,5
1,4
17
15
16
Beheer- en administratief personeel (OBP)
5,3
5,2
4,9
1,2
1,4
1,2
20
16
18
< 0,5 wtf
5,2
5,4
4,5
1,2
1,3
1,2
19
16
15
0,5-0,87 wtf
6,0
5,6
5,3
1,5
1,5
1,4
18
16
17
>0,87 wtf
5,0
5,0
5,0
1,5
1,5
1,4
16
15
18
Leeftijd
Geslacht
Functie
Aanstellingsomvang
Conclusies Verschil Leeftijdscategorieën Tot 65 jaar neemt met het stijgen van de leeftijd het verzuimpercentage toe, de meldingsfrequentie af en de gemiddelde duur van het verzuim toe. Dit is een bekend patroon in de Nederlandse beroepsbevolking. Zo ook bij het OP en het OOP. OP en OOP ouder dan 65 heeft een lager verzuim. Dit laat zich deels verklaren uit het healthy worker effect. Opvallend is dat dat niet (zo sterk) van toepassing lijkt op het verzuim in 2012 en 2013 van OOP-ers van 65 jaar en ouder. Merk op dat het verzuimpercentage van het OOP hoger ligt dan dat van het OP. OOP-ers verzuimen gemiddeld genomen langer maar melden zich minder vaak ziek dan OP-ers.
Bapo Ook in 2014 lag het verzuim onder degenen die van de bapo regeling gebruik maakten hoger dan dat
8
van degenen die geen bapo genoten. Een verklaring hiervoor is zonder nadere analyse niet te geven.
Verschil man-vrouw Vrouwen verzuimen meer dan mannen; dat geldt zowel voor het OP als voor het OOP. Vrouwen hebben een hoger ziekteverzuimpercentage, een (iets) hogere meldingsfrequentie en - bij het OOP een (iets) hogere gemiddelde ziekteverzuimduur; de verschillen zijn overigens klein.
Het hogere ziekteverzuimpercentage bij vrouwen kan wijzen op een grotere verzuimbehoefte of -noodzaak van vrouwen. Opvallend is dat het verschil in verzuim tussen mannen en vrouwen voor het OP groter is dan voor het OOP. Dat doet op z’n minst vermoeden dat naast de traditionele rolverdeling ook de aard van de functie (mogelijkheden om balans werk – privé gezond te houden) een rol speelt bij het verschil in verzuim tussen mannen en vrouwen. Ook de aanstellingsomvang blijkt van invloed (zie aanstellingsomvang en verzuim). In het licht van de feminisering van het vo, is dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is dan ook raadzaam dat de school oog heeft voor de balans werk-privé van vrouwen.
Directie verzuimt minder Binnen het OP, verzuimen directieleden minder dan leerkrachten. Directieleden hebben vaak meer regelmogelijkheden en kunnen, als zij zich ‘niet lekker voelen’, de werkbelasting zelf afstemmen op wat zij op dat moment aankunnen. Daardoor hoeven zij zich vaak niet ziek te melden. Het werk van directieleden is vaak minder tijd en plaatsgebonden dan dat van leerkrachten of het OOP. De hogere gemiddelde ziekteduur bij directie lijkt deze aanname te ondersteunen; korte periodes van verminderde belastbaarheid of ziektes lijken ‘intern verzuimd’ te worden en komen daarmee niet in de statistieken terecht.
Aanstellingsomvang en verzuim De aanstellingsomvang lijkt bij het OP gerelateerd te zijn aan het verzuim. Werknemers met de kleinste aanstellingsomvang verzuimen het minst. De afgelopen drie jaren blijkt de groep werknemers (OP en OOP) met een aanstellingsomvang van 0,5 tot 0,87 het meest te verzuimen. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat aanstellingsomvang en geslacht met elkaar samenhangen; er zijn meer vrouwen die in deeltijd werken.
9
4.
Verzuimcijfers en schoolkenmerken
................................................................................... In onderstaande tabel zijn het ziekteverzuimpercentage (zvp), de ziekmeldingsfrequentie (zmf) en de gemiddelde ziekteverzuimduur (gzvd) uitgesplitst; eerst naar denominatie, daarna naar verstedelijkingsgraad, regio, schoolgrootte, salarisschaal, schooltype en percentage achterstandsleerlingen. De cijfers geven het totaal van het ziekteverzuim inclusief het tweede ziektejaar.
Tabel: Ziekteverzuimgegevens Onderwijzend Personeel en Directie (OP) naar schoolkenmerken Achtergrondkenmerken Denominatie
zvp 2012
zvp 2013
zvp 2014
zmf 2012
zmf 2013
zmf 2014
gzvd 2012
gzvd 2012
gzvd 2014
Openbaar
5,2
5,2
5,0
1,7
1,7
1,6
14
12
12
Rooms-katholiek Protestantschristelijk Overig bijzonder
5,0
4,7
4,7
1,7
1,6
1,5
13
13
14
4,9
4,7
4,6
1,7
1,7
1,6
14
11
12
5,7
5,3
5,2
1,9
1,8
1,7
13
12
12
Openbaar
5,2
5,2
5,0
1,7
1,7
1,6
14
12
12
Rooms-katholiek Protestantschristelijk Algemeen bijzonder Gereformeerf, reformatorisch, evangelisch Islamitisch
5,0
4,7
4,7
1,7
1,6
1,5
13
13
14
5,2
4,7
4,7
1,7
1,7
1,6
14
12
12
5,4
4,9
5,0
1,8
1,7
1,7
13
12
12
3,7
4,5
3,7
1,6
2,0
1,6
11
10
10
Denominatie uitgesplitst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Vrije scholen
4,2
3,8
4,6
2,0
1,6
2,0
11
9
9
Overig
6,0
5,7
5,3
1,9
1,9
1,6
14
12
13
Sterk verstedelijkt
5,4
5,1
5,3
1,8
1,7
1,7
13
12
13
Verstedelijkt
5,2
4,9
4,8
1,8
1,7
1,6
13
12
12
Niet verstedelijkt
4,9
5,0
4,8
1,5
1,6
1,5
14
13
14
Noord
5,1
5,1
5,2
1,5
1,6
1,5
15
13
14
Oost
5,7
5,3
4,9
1,8
1,8
1,6
14
12
12
Verstedelijking
Regio
10
West
5,2
4,9
4,8
1,8
1,7
1,7
13
11
12
Zuid
4,9
4,6
4,8
1,6
1,6
1,4
13
12
15
Groningen
5,6
5,6
5,2
1,6
1,7
1,4
15
14
15
Friesland
5,0
5,1
5,0
1,6
1,5
1,4
14
13
15
Drenthe
4,2
4,6
5,4
1,0
1,7
1,7
16
12
12
Overijssel
5,8
5,5
5,5
1,7
1,7
1,6
16
13
13
Gelderland Flevoland exl Almere Utrecht exl Utrechtstad Noord-Holland exl Amsterdam Zuid-Holland exl Den Haag en Rotterdam Zeeland
5,4
5,2
4,5
1,8
1,8
1,6
14
12
12
4,8
5,1
5,2
1,6
1,8
1,5
10
10
15
5,4
5,2
4,8
1,9
1,8
1,8
14
13
11
5,1
4,5
4,6
1,8
1,8
1,6
12
10
11
4,7
4,7
4,5
1,7
1,7
1,6
12
11
11
3,0
4,5
4,6
1,5
1,8
1,5
10
10
13
Noord-Brabant
4,8
4,5
4,6
1,7
1,5
1,4
13
12
15
Limburg
5,4
5,4
5,3
1,6
1,5
1,3
15
16
17
Amsterdam
6,6
5,6
5,9
1,9
1,7
1,8
14
13
12
Rotterdam
5,5
5,6
5,4
1,8
1,8
1,6
13
12
15
Den Haag
5,4
4,9
5,1
2,1
1,8
1,8
12
11
10
Utrecht
3,7
4,4
4,8
1,5
1,4
1,4
11
13
14
Almere
7,0
5,4
5,0
2,2
2,2
2,0
14
11
9
< 50
6,4
6,3
6,0
1,4
1,5
1,3
19
17
20
50-100
4,8
4,9
4,7
1,6
1,6
1,5
13
12
13
100-200
5,1
4,8
4,6
1,8
1,7
1,6
12
12
12
> 200
5,2
4,9
4,9
1,7
1,7
1,6
14
12
12
LA
5,9
5,7
4,1
1,3
1,3
1,3
17
16
14
LB
6,0
5,6
5,6
1,9
1,9
1,8
13
12
12
LC
5,0
4,8
4,9
1,7
1,7
1,6
13
12
13
LD
3,9
3,9
3,8
1,3
1,4
1,3
13
12
12
LE
3,7
3,3
3,4
0,7
0,7
0,7
27
19
21
Schaal 13 en hoger
2,1
2,3
2,5
0,5
0,5
0,5
21
18
19
Havo/vwo
4,2
4,1
3,8
1,7
1,6
1,5
12
11
11
Pro
6,2
6,9
6,3
1,5
1,5
1,3
17
18
20
Vmbo-t
6,0
5,2
5,1
1,2
1,6
1,4
17
14
16
Vmbo-t/havo/vwo
4,4
4,0
5,3
1,8
1,7
1,4
12
10
15
Vmbo
6,9
6,2
4,2
1,6
1,5
1,7
18
17
10
Vmbo/havo/vwo
5,3
5,0
5,0
1,7
1,7
1,6
14
12
13
Provincies en G5
Schoolgrootte
Salarisschaal
Schooltype
11
Niet Westerse Allochtonen < 5% allochtonen II 5 – 10% allochtonen II 10 – 25% allochtonen II 25 – 50% allochtonen II > 50% allochtonen II
4,5
4,8
4,4
1,6
1,7
1,5
12
12
13
4,9
4,6
4,6
1,6
1,7
1,6
14
12
12
5,3
4,9
4,8
1,8
1,7
1,6
13
12
13
6,0
5,8
5,3
1,8
1,8
1,6
15
13
13
6,6
5,9
6,4
2,1
1,9
1,9
13
12
14
Tabel: Ziekteverzuimgegevens Ondersteunend Personeel (OOP) naar schoolkenmerken zvp 2012
zvp 20013
zvp 2014
zmf 2012
zmf 2013
zmf 2014
gzvd 2012
gzvd 2013
gzvd 2014
Openbaar
5,8
5,7
5,1
1,4
1,5
1,4
18
15
15
Rooms-katholiek
5,5
5,1
5,1
1,4
1,3
1,2
17
17
18
Protestants-christelijk
5,2
4,8
4,8
1,2
1,3
1,2
20
16
17
Overig bijzonder
5,5
5,8
5,4
1,5
1,5
1,4
16
16
16
Openbaar
5,8
5,7
5,1
1,4
1,5
1,4
18
15
15
Rooms-katholiek
5,5
5,1
5,1
1,4
1,3
1,2
17
17
18
Protestants-christelijk
5,5
4,7
4,9
1,2
1,3
1,2
21
16
18
Algemeen bijzonder Gereformeerd, reformatorisch, evangelisch Islamitisch
4,9
5,0
5,0
1,5
1,5
1,4
15
14
15
3,9
5,8
3,9
1,3
1,5
1,3
15
16
16
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Vrije scholen
5,5
6,2
5,4
1,4
1,1
1,6
13
24
12
Overig
6,0
6,5
5,8
1,5
1,5
1,4
18
17
17
Sterk verstedelijkt
6,2
6,3
5,8
1,6
1,6
1,5
18
16
16
Verstedelijkt
5,4
5,2
5,0
1,4
1,4
1,3
18
15
16
Niet verstedelijkt
5,1
5,0
4,8
1,3
1,2
1,2
18
17
18
Noord
5,0
4,8
4,6
1,1
1,2
1,1
18
16
17
Oost
5,4
5,5
5,2
1,4
1,5
1,3
18
15
16
West
5,6
5,5
5,3
1,5
1,5
1,4
17
15
16
Zuid
5,6
5,2
4,9
1,4
1,3
1,2
18
17
19
Groningen
5,2
5,3
4,5
1,3
1,3
1,2
18
17
17
Friesland
4,7
4,3
4,5
1,2
1,1
1,0
19
16
17
Drenthe
5,4
5,2
5,1
0,9
1,3
1,2
20
16
16
Overijssel
5,5
5,0
5,1
1,3
1,4
1,2
18
16
16
Achtergrond-kenmerken Denominatie
Denominatie uitgesplitst
Verstedelijking
Regio
Provincies en G5
12
Gelderland
5,3
5,8
5,2
1,3
1,5
1,4
19
15
17
Flevoland exl Almere
4,4
4,4
4,3
1,3
1,4
1,1
13
16
17
Utrecht exl Utrecht-stad Noord-Holland exl Amsterdam Zuid-Holland exl Den Haag en Rotterdam Zeeland
5,9
6,2
5,4
1,4
1,4
1,4
18
18
18
5,2
4,7
4,8
1,5
1,4
1,2
16
13
16
5,1
4,8
4,9
1,4
1,4
1,4
17
13
15
6,8
5,9
5,0
1,5
1,7
1,3
14
16
18
Noord-Brabant
5,7
5,1
4,6
1,4
1,3
1,2
19
17
17
Limburg
4,9
5,5
5,5
1,3
1,2
1
17
18
23
Amsterdam
7,1
7,7
6,6
1,9
1,6
1,7
18
19
16
Rotterdam
6,6
7,1
6,4
1,5
1,6
1,5
20
18
17
Den Haag
5,2
5,5
5,3
1,8
1,7
1,5
16
14
15
Utrecht
5,5
5,7
6,7
1,4
1,4
1,7
15
15
17
Almere
6,3
6,8
5,8
1,9
1,9
1,8
19
12
15
< 50
5,4
6,5
6,0
1,3
1,4
1,2
19
19
18
50-100
5,5
5,4
5,1
1,3
1,3
1,3
17
15
18
100-200
5,4
5,0
5,0
1,4
1,4
1,3
16
15
17
> 200
5,5
5,4
5,1
1,4
1,4
1,3
18
16
16
Schaal 1 t/m 4
7,5
7,3
7,0
1,5
1,5
1,4
22
19
19
Schalen 5 en 6
5,8
5,4
5,3
1,5
1,5
1,4
16
15
15
Schaal 7 t/m 9
4,3
4,4
4,3
1,3
1,3
1,2
14
13
15
Schaal 10 t/m 12
4,3
3,9
3,3
1,1
1,2
1,0
18
14
15
Schaal 13 en hoger
2,2
2,2
2,0
0,6
0,7
0,6
19
13
18
Havo/vwo
4,6
5,2
5,1
1,4
1,4
1,4
16
15
17
Pro
5,7
6,2
5,8
1,3
1,4
1,2
18
18
18
Vmbo-t
5,9
4,3
4,6
1,3
1,1
1,1
25
15
16
Vmbo-t/havo/vwo
5,1
5,1
3,9
1,4
1,4
1,3
17
15
10
Vmbo
6,1
5,9
4,7
1,2
1,2
1,4
20
21
15
Vmbo/havo/vwo
5,6
5,4
5,2
1,4
1,4
1,3
18
15
17
< 5% allochtonen II
4,9
5,0
4,6
1,3
1,3
1,2
18
17
17
5 – 10% allochtonen I
5,3
5,2
4,9
1,3
1,3
1,2
18
16
17
10 – 25% allochtonen II
5,4
4,9
4,9
1,4
1,4
1,3
17
15
16
25 – 50% allochtonen II
6,4
6,3
6,2
1,5
1,5
1,5
21
15
17
> 50% allochtonen II
6,8
8,4
6,4
1,8
1,9
1,6
16
18
15
Schoolgrootte
Salarisschaal
Schooltype
Niet Westerse Allochtonen
13
Conclusies Schoolgrootte Tot 2011 hadden scholen met een omvang van 100 tot 200 medewerkers gemiddeld genomen het laagste verzuimpercentage. Gezien die consistentie leek er voor ziekteverzuim zoiets te bestaan als een optimale schoolomvang. Afgaande op de verzuimcijfers van 2012 en later is het maar de vraag of schoolomvang en verzuim samenhangen. Bij scholen met minder dan 50 personeelsleden is het verzuimpercentage van het OP en OOP ruim een procentpunt hoger dan bij grotere scholen. Daarentegen is de ziekmeldingsfrequentie voor scholen met minder dan 50 medewerkers door de jaren heen het laagst maar de gemiddelde verzuimduur het langst. Als er al een ‘voor ziekteverzuim optimale schoolomvang’ zou zijn dan is dat vooral voor het OP van invloed op de combinatie van ziekmeldingsfrequentie en gemiddelde ziekteverzuimduur. Wellicht is er een samenhang met de ervaren mogelijkheden om te verzuimen en de ruimere re-integratiemogelijkheden van grotere scholen. Overigens zijn de verschillen tussen de verzuimkengetallen naar schoolgrootte, gering. Denominatie Denominatie van een school (b)lijkt steeds minder, een voor ziekteverzuim, onderscheidend kenmerk te zijn. De rangorde in ziekteverzuimpercentage tussen de verschillende denominaties is in 2012 vrijwel gelijk aan die van de voorgaande jaren. Ook in 2014 zijn de verschillen in het ziekteverzuim tussen de denominaties niet groot. Verstedelijkingsgraad en regio Verstedelijkingsgraad en regio hingen in Nederland sterk met elkaar samen. De verzuimcijfers illustreren dat nog ten dele; het verzuim in sterk verstedelijkte gebieden is het hoogst. Voor het schoolkenmerk regio geldt een trend die vergelijkbaar is met denominatie; dit kenmerk verliest het differentiërend vermogen voor wat betreft ziekteverzuim. Het gaat om zowel het ziekteverzuimvolume als de aard van het ziekteverzuim. Verandering achterstandgroepen Ook voor 2014 geldt dat de meldingsfrequentie en het ziekteverzuimpercentage stijgen met de proportie leerlingen van allochtone afkomst; dit geldt voor zowel het OP als ook voor het OOP. Het toenemend verzuimpercentage in relatie tot de proportie allochtone leerlingen wordt in hoofdzaak bepaald door een hogere ziekmeldingfrequentie, de gemiddelde ziekteverzuimduur is voor alle categorieën scholen ongeveer gelijk.
14
Bijlage 1
Berekening van de verzuimkengetallen
Bij de interpretatie van de data is het belangrijk om te weten hoe de verschillende kengetallen worden berekend. Voor deze berekening wordt de ‘Standaard voor verzuimregistratie’ gevolgd. Voor een uitgebreide uitleg over de berekeningsmethodiek en de formules, zie de ‘definities en berekeningen’. In onderstaande figuur wordt kort uitgelegd welke delen van het verzuim meetellen voor de berekening van de verschillende kengetallen. Daarbij stelt iedere letter (A t/m D) personen voor en ieder balkje het begin en eind van het verzuim van die persoon. De vakken geven de tijd in jaren weer.
2013
2014
2015
Het ziekteverzuimpercentage (ZVP) geeft aan welk deel van de arbeidscapaciteit in de verslagperiode (in dit geval 2014) verloren is gegaan wegens ziekteverzuim. Voor de berekening van het ZVP 2014, worden alle verzuimdagen in 2014 meegeteld. In bovenstaand voorbeeld betreffen dit dus alleen de rode delen van het ziekteverzuim van persoon A t/m D.
De ziekmeldingsfrequentie (ZMF) betreft het gemiddeld aantal ziekteverzuimmeldingen per werknemer in een bepaalde periode. Voor de berekening van de ZMF 2014, worden alleen die gevallen geteld waarvan het ziekteverzuim is gestart in 2014. In bovenstaand voorbeeld zijn dat dus de personen B en C.
De gemiddelde ziekteverzuimduur (GZVD) geeft de gemiddelde duur van de ziekte weer en is alleen te interpreteren in combinatie met het ZVP en de ZMF. Voor de berekening van de GZVD 2014, worden alle ziekteverzuimdagen geteld van die personen van wie het ziekteverzuim is beëindigd in 2014. In bovenstaand voorbeeld zijn dit dus de ziekteverzuimperiodes (zwarte én rode delen) van de personen A en B. Bij de berekening van deze maat worden deeltijders meegeteld als fulltimers.
Nulverzuimpercentage (NV) is het percentage werknemers dat zich niet ziek heeft gemeld in 2014. Voor de berekening van het NV 2014, worden de werknemers zonder ziekteverzuim in 2014, gedeeld door het totaal aantal werknemers in 2014.
De hierboven beschreven verzuimmaten hoeven niet evenredig met elkaar samen te hangen. De
15
maten worden namelijk allemaal over deels verschillende gevallen gemeten. Zo blijkt de berekeningswijze van de gemiddelde ziekteverzuimduur (GZVD) bijvoorbeeld een ‘na-ijleffect’ te kennen; zeker bij langdurig verzuim. Een hoge GZVD kan theoretisch worden veroorzaakt doordat er veel (langdurig) verzuimgevallen worden afgesloten in dat jaar, zonder dat dit gepaard gaat met een hoog ziekteverzuimpercentage in dat jaar zelf.
Omdat de schoolsamenstelling invloed heeft op de ziekteverzuimkengetallen, is het moeilijk om de eigen prestaties te interpreteren ten opzichte van ‘het sectorgemiddelde’. Beter is het om de eigen schoolcijfers af te zetten tegen een vergelijkbare referentiegroep die – qua kenmerken – overeenkomt met de eigen school. In de Verzuimbenchmark-VO is een dergelijke vergelijking mogelijk. Hierdoor zijn de eigen prestaties objectiever te beoordelen. Via een grafiek en een analyse van de specifieke situatie, worden gerichte adviezen gegeven. Ook berekent de Verzuimbenchmark-VO een indicatie van de verzuimkosten. U vindt de Verzuimbenchmark-VO op http://www.voion.nl/instrumenten/verzuimbenchmark-vo
16