De raad van de gemeente Doetinchem; gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10, tweede lid en artikel 10a van de Wet werk en bijstand (Wwb), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), de beleidsaanbeveling "Loonkostensubsidie en Europese regelgeving", gepubliceerd in de "Verzamelbrief april 2004" van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid, en de beleidsnota re-integratie “Werken werkt!”; overwegende dat in het kader van de Wwb, Ioaw en Ioaz ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling wordt aangeboden aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, Anw-ers, Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet; besluit: vast te stellen de volgende Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2009. PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Wet: de Wet werk en bijstand (Wwb). b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. d. Awb: Algemene wet bestuursrecht. e. Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. f. Uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de Wwb, de Ioaw of de Ioaz. g. Anw-er: de persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het UWV WERKbedrijf en een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet ontvangt. h. Nugger: de niet uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet. i. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. j. Raad: de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem. k. Voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet. l. Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet. m. Gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de Wet werk en bijstand. 1
PARAGRAAF 2 BELEID EN FINANCIËN Artikel 2 Opdracht aan het college 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, Anw-ers, Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing. 2. De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV. 3. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Artikel 3 Beleidsplan De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering. Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers, alsmede de personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 eerste lid genoemde beleidsplan en in de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels. 3. Wanneer naar het oordeel van het college het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet haalbaar is, kan het college een aanbod doen dat gericht is op zelfstandige maatschappelijke participatie. Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken. 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. 2
3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2006 of het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ. 4. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds 1. Het college kan besluiten tot het instellen van een of meer subsidie- of budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen. 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. 3. Een door het college in het eerste en tweede lid ingesteld plafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. PARAGRAAF 3 VOORZIENINGEN VOOR RE-INTEGRATIE Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden. 2. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is gesteld, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. voorwaarden en regels waaronder loonkostensubsidies en premies worden verstrekt; d. de aanvraag van en de besluitvorming over loonkosten en premies; e. de hoogte van loonkostensubsidies en premies; f. de betaling van loonkostensubsidies en premies en het verlenen van voorschotten; g. het vragen van een eigen bijdrage; h. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van loonkostensubsidies en premies. 3. Het college kan een voorziening beëindigen indien: a. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening niet nakomt; b. de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling van de belanghebbende.
3
Artikel 8 Loonkostensubsidies en Europese regelgeving Op deze verordening zijn de bepalingen uit de beleidsaanbeveling "Loonkostensubsidie en Europese regelgeving", gepubliceerd in de "Verzamelbrief april 2004" van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid onverkort van toepassing. Artikel 9 Participatieplaatsen en vrijwilligerswerk 1. Bij het bepalen van de voorziening in de vorm van scholing of opleiding als bedoeld in artikel 10a vijfde lid van de wet hanteert het college in ieder geval de volgende uitgangpunten: a. de marktvraag centraal b. de kortste weg naar werk c. structurele verbetering kansen op de arbeidsmarkt d. sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning 2. De hoogte van de premie als bedoeld in artikel 10a zesde lid van de wet bedraagt € 600,-per jaar. 3. De kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bedraagt € 450,-- per jaar. 4. De in het tweede en derde lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. PARAGRAAF 4 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 10 Nadere invulling van beleid Het college kan op basis van deze verordening nadere beleidsregels of richtlijnen vaststellen. PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGEN Artikel 11 Intrekking oude regelingen De Re-integratieverordeningen Gemeente Doetinchem 2005 en 2006 worden met ingang van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken. Artikel 12 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 13 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen waarin deze verordening niet voorziet en die de uitvoering van deze verordening betreffen, beslist het college.
4
Artikel 14 Citeerwijze en inwerkingtreding 1. Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2009. 2. Ze treedt in werking op 1 augustus 2009.
5
Toelichting PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsomschrijvingen Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. PARAGRAAF 2 BELEID EN FINANCIËN Artikel 2 Opdracht aan het college In dit artikel is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. De opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg is expliciet vastgelegd in de verordening. In het periodiek op te stellen beleidsplan (zie artikel 3) wordt dit punt nader uitgewerkt. Het college heeft de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is onder andere van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Artikel 3 Beleidsplan Dit lid geeft aan dat het college periodiek een beleidsplan opstelt, binnen de kaders van deze re-integratieverordening. Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen. Expliciet wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, in ieder geval de verordening, het beleidsplan en de beleidsregels. Soms is arbeidsinschakeling (nog) niet aan de orde, omdat de afstand tot de arbeidsmarkt nog te groot is. Dan kan een beroep worden gedaan op ondersteuning en door het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie. Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Het derde lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het verlagen van een uitkering indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen 6
voldoet (afstemming op het gedrag van de uitkeringsgerechtigde). In dat geval kan de uitkering worden verlaagd met een bepaald (relatief hoog) percentage. Voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als reactie op het gedrag van de persoon dat wordt afgekeurd. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan claimen. Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt vastgesteld: dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die eventueel in de programmabegroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden zoals de loonkostensubsidie. PARAGRAAF 3 VOORZIENINGEN VOOR RE-INTEGRATIE Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen Het college kan nadere regels opstellen binnen de gestelde kaders. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. In een aantal omschreven situaties kan het college een voorziening beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze reintegratieverordening van toepassing is. Het college heeft de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. 7
Artikel 8 Loonkostensubsidies Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot het invullen van het re-integratiebeleid, maar zijn gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt ter voorkoming van staatssteun. Om te voorkomen dat het re-integratiebeleid in strijd is met de EU regelgeving, wordt een verwijzing opgenomen naar de EG-verordening Werkgelegenheidssteun en de EG-verordening de minimissteun en naar de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Door een verwijzing naar deze regelgeving op te nemen in de re-integratieverordening heeft de gemeente bij wijziging van gemeentelijke regelgeving van re-integratie-instrumenten geen volledige informatieverplichting aan De Europese Unie. Voor meer achtergronden over deze problematiek wordt verwezen naar de beleidsaanbeveling over dit onderwerp uit de verzamelbrief van het ministerie van SZW van april 2004. Artikel 9 Participatieplaatsen en vrijwilligerswerk Met het vaststellen van de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie stelt de Wet werk en bijstand regels omtrent participatieplaatsen, waarbij werkzaamheden met behoud van uitkering als voorziening worden aangeboden (in termen van de wet “onbeloonde additionele werkzaamheden”). Deze regels zijn op hoofdlijnen ook opgenomen in het beleidsplan Werken werkt! Verder stelt de Wet werk en bijstand in artikel 8 op dit punt eisen aan de door de gemeenteraad vast te stellen verordening, te weten het stellen van regels ten aanzien van opleiding en scholing en ten aanzien van de toe te kennen premie. Artikel 9, lid 1 van deze verordening verwijst naar artikel 10a, lid 5 van de Wet werk en bijstand. Dit artikel luidt: Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende. De wet geeft voor wat betreft de uitwerking van deze regels geen nadere voorwaarden. In deze verordening is er voor gekozen om uitgangspunten te benoemen die het college dient te hanteren bij het bepalen van de voorziening. Deze uitgangspunten zijn reeds opgenomen en beschreven in het beleidsplan en ook door de gemeenteraad vastgesteld. In deze verordening zijn alleen de uitgangspunten opgenomen die voor het bepalen van een opleiding of scholing het meest relevant zijn. Dit zijn: De marktvraag centraal De werkgever stelt eisen aan de werkzoekenden en bepaalt of iemand wel of niet wordt aangenomen. Maatschappelijke instellingen en burgers stellen eisen aan vrijwilligers of klanten die al dan niet met behoud van uitkering bepaalde diensten verrichten. Deze vragen stellen wij centraal. Dit betreft zowel het eisenpakket aan de competenties van de medewerkers als de ondersteunende faciliteiten die wij kunnen bieden om onze klanten te laten voldoen aan deze eisen of om de werkgevers, tijdelijk, te compenseren voor een eventueel verminderde arbeidsproductiviteit.
8
Maatwerk Re-integratie is en blijft maatwerk. Iedere klant is anders en heeft specifieke ondersteuning nodig. Ook is niet voor iedere klant regulier werk in dezelfde mate en in hetzelfde tijdsbestek haalbaar. Bovendien is ook de vraag van de werkgevers mede bepalend voor het bepalen van het meest effectieve traject naar werk. Wij streven er naar om onze klanten, zowel werkgevers als werkzoekenden, zoveel mogelijk maatwerk te leveren. Uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid: de kortste weg naar werk Wij richten ons op uitstroom van onze klanten naar regulier werk, waarbij sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit wil zeggen: alle arbeid die algemeen maatschappelijk is aanvaard. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan. Het is hierbij niet noodzakelijk dat het werk aansluit bij opleiding of werkervaring. Klanten met een uitkering dienen een aanbod voor een dergelijke baan te accepteren. Uiteraard is het wel van belang dat de klant fysiek en geestelijk het vermogen heeft om het werk te verrichten. Structurele verbeteringen kansen op de arbeidsmarkt Het uitgangspunt dat iedere klant de plicht heeft om algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren, leidt er niet in alle gevallen toe dat de kansen op een structurele onafhankelijkheid van een uitkering van een klant toenemen. Als de mogelijkheden van de klant zich daartoe lenen zullen wij afwijken van dit principe. Voor een klant zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt, die wel in staat is om binnen afzienbare tijd een dergelijke startkwalificatie te behalen, zal overwogen worden om deze startkwalificatie alsnog te behalen. Ook dit is maatwerk, waarbij onder andere vaardigheden en motivatie een rol spelen. Sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning Iedereen die daarvoor in aanmerking komt heeft recht op een activerend aanbod. Wel zullen wij selectief zijn in de ondersteuning die wij bieden. Hier zullen wij ons mede laten leiden door (de zich steeds verder ontwikkelende) kennis over de effectiviteit van de verschillende instrumenten. Zo zullen wij geen ondersteuning bieden aan klanten die naar onze inschatting zonder onze hulp een baan kunnen vinden. Verder zullen wij ons er op richten om klanten “in beweging te houden”. Langdurige werkervaringsbanen of participatiebanen achten wij niet effectief. Artikel 9, lid 2 van deze verordening verwijst naar artikel 10a, lid 6 van de Wet werk en bijstand. Dit artikel luidt: Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in (…), indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Ten aanzien van de uitwerking van de regels omtrent de premie, geeft de wet expliciet aan dat deze regels in ieder geval de hoogte van de premie in relatie met de armoedeval dienen te betreffen. De wet schrijft niet voor dat de hoogte van de vrijwilligersvergoeding in de reintegratieverordening wordt opgenomen. Omdat met vrijwilligerswerk en participatieplaatsen grotendeels dezelfde doelen ten aanzien van dezelfde doelgroepen worden nagestreefd, is er voor gekozen dat wel te doen.
9
Er is voor gekozen om de hoogte van de participatiepremie te bepalen op € 600,--. Bij het bepalen van de hoogte is gebruik gemaakt van diverse koopkrachtplaatjes1. Bij een hoogte van € 600,-- heeft werkaanvaarding tegen het Wettelijk Minimumloon (WML) de volgende gevolgen voor de armoedeval: Bij aanvaarding voltijds baan (in euro’s per maand): Gehuwden WML Bijstandsnorm Inkomenseffect exclusief premie Premie Inkomenseffect inclusief premie
1390 1273 117
Alleenstaande ouders Alleenstaanden 1346 1146 200
50 67
1217 891 326
50 150
50 276
Bij aanvaarding deeltijdbaan (80%, in euro’s per maand): Gehuwden WML Bijstandsnorm Inkomenseffect exclusief premie Premie Inkomenseffect inclusief premie
Alleenstaande ouders Alleenstaanden 1112 1076 1273 1146 0 0 50 -50
50 -50
973 891 82 50 32
Bovenstaande tabellen tonen aan dat bij een hoogte van € 600,-- per jaar alle bijstandsgerechtigden er in financieel opzicht op vooruitgaan als een voltijds baan wordt geaccepteerd tegen het WML. Als een baan wordt geaccepteerd in deeltijd (80%) is voor gehuwden en alleenstaande ouders sprake van een armoedeval van € 50,--. Alleenstaanden gaan er in dat geval €32 op vooruit. De vergoeding voor vrijwilligerswerk is bepaald op € 450,-- per jaar en ligt daarmee dus € 150,-- lager dan de participatiepremie. Overweging hierbij is dat er voor klanten een financiële stimulans dient te zijn om vrijwilligerswerk te verruilen voor een (intensievere) participatieplaats. Er zullen aanvullende voorwaarden gesteld worden aan het verkrijgen van zowel de premie voor de participatieplaats als die voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het gaat hierbij in ieder geval om: • Een minimum aantal uren dat inzet is gepleegd in het kader van vrijwilligerswerk of een participatieplaats. Dit minimum zal voor de vergoeding voor vrijwilligerswerk lager liggen dan voor een participatiepremie. • Het bepalen dat er niet voor dezelfde periode zowel een vrijwilligersvergoeding als een participatiepremie kan worden ontvangen.
1
Deze zijn gebaseerd op de toelichting op de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie, prijspeil 2008. 10
Er is voor gekozen om dit niet specifiek in dit artikel op te nemen, omdat deze mogelijkheid om dergelijke regels op te stellen al is opgenomen in de artikelen 7 en 10. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is er voor gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch te laten meebewegen met de bijstandsnormen. PARAGRAAF 4 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 10 Nadere invulling van beleid Dit lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels of richtlijnen te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij de uitvoering zoveel mogelijk te kunnen inspelen op ontwikkelingen, nieuwe inzichten en ervaringen met de vormgeving en inzet van de ondersteuning en aangeboden voorzieningen. Uiteraard is het college bij het formuleren van deze nadere regels gehouden aan de kaders zoals die in deze verordening en het beleidsplan zijn opgenomen. PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGEN Artikel 11 Intrekking oude regeling Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 12 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 13 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 14 Citeerwijze en inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
11
Bijlage 1: Loonkostensubsidie en Europese regelgeving: beleidsaanbeveling
Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden Doelstelling van deze beleidsaanbeveling Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk. Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien: • er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking nondiscriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of • de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De Europese regels inzake staatssteun i.r.t. de gemeentelijke reïntegratieverordening Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang: A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie. 12
B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van. NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun. C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichteni, worden deze niet aangemerkt als staatssteun. D: overige werkgelegenheidsmaatregelen: Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteunii. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteuniii van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissieiv. De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn: a. doelgroepen en steunintensiteit Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeeldev of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers)vivii. Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). 13
Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. viii. b. duur van het arbeidscontract: Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden. c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid: Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen. Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie. De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZWix. Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC x. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend. Eindnoten i De EC geeft geen limitatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activiteiten verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen vooral op het terrein van activiteiten die “typische overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten” (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16). ii Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002, Pb EG 2002, L 337/3 iii De Verordening de minimis -steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie 14
jaar – dit is een verschuivende termijn). Voor de toepassing van de Verordening de minimis -steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. iv Op grond van de vrijstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de Verordening de minimis -steun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl). v Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Art. 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun geeft een opsomming. Tot deze categorie behoren ondermeer langdurig werklozen (12 maanden; voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden), etnische minderheden, personen zonder startkwalificatie, alleenstaande ouders. vi Bedoeld wordt het brutoloon, vóór belasting, en de verplichte socialezekerheidsbijdragen. De percentages zijn gedefinieerd in termen van loonkosten op jaarbasis. Voor andere dan benadeelde of gehandicapte werknemers gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf variërend van 7½ procent tot 30 procent. vii Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met andere staatssteun in de zin van art. 87, lid 1, van het Verdrag of met andere bijdragen van de Gemeenschap, mits de (gecumuleerde) steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is. viii Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent. ix Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. x Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coördinatiepunt Staatssteun van het ministerie van BZK of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.
Toelichting op de beleidsaanbeveling Algemeen De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn. stand-still beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven. 15
De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s. Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen. Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie. De Verordening de minimis-steun Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimis-steun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers. NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Dossiervorming Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. Ten slotte Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling is aangegeven dan dient zie haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de Commissie mag geen uitvoering worden gegeven aan die steunregels.
16