V a n w e r k ne m e r n a a r o nd e r ne m e r
Een verkennend onderzoek naar de directe financiële gevolgen
Michel Winnubst Mickey Folkeringa Paul Vroonhof Pauline de Jong Zoetermeer, maart 2009
ISBN:
978-90-371-1000-5
Bestelnummer: A200909 Prijs:
€ 35,-
Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.1
Achtergrond onderzoek
5
1.2
Inhoud onderzoek en afbakening
5
1.3
Leeswijzer
6
2
De keuze tussen werknemerschap en ondernemerschap
7
2.1
Inleiding
7
2.2
Determinanten van de keuze
7
2.3
Persoonskenmerken (potentiële) succesvolle ondernemers vanuit werknemerschap
8
3
Direct opportunity costs
11
3.1
Inleiding
11
3.2
Inkomen
12
3.3
Heffingen
13
3.4
Informatiekosten
14
3.5
Sociale zekerheid
14
4
Conclusies en aanknopingspunten
21
4.1
Inleiding
21
4.2
Beleving van direct opportunity costs
21
4.3
Aanknopingspunten voor beleid
24
Literatuurlijst
25
Bijlage I
Verdiepende informatie over werknemers en ondernemers
27
3
1
Inleiding
1.1
Achtergrond onderzoek Uit longitudinaal onderzoek naar slaagfactoren van nascent entrepreneurs en starters (zowel in de VS als in Nederland) blijkt dat hoog opgeleide, energieke werknemers (van tussen de 30 en 40 jaar) met relevante branche-ervaring relatief vaak succesvolle ondernemers kunnen worden1. Indien zij de stap wagen, is bij hen tevens de kans relatief groot dat ze personeel in dienst zullen nemen en wellicht bedrijfsgroei zullen nastreven. In dat opzicht is deze groep beleidsmatig interessant. Tegelijkertijd bestaat de indruk dat in Nederland relatief weinig personen uit deze categorie potentiële ondernemers daadwerkelijk voor het ondernemerschap kiezen. In elk geval kunnen de financiële gevolgen van zelfstandig ondernemen in Nederland erg ingrijpend zijn. Werknemers hebben doorgaans een vaste baan met goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en een goede pensioenvoorziening. Ook hebben ze vaak een carrièreperspectief. Ze moeten dus relatief veel opgeven om ondernemer te worden. Daarbij hebben ze vaak een hoge hypotheek en opgroeiende kinderen, waardoor de gepercipieerde risico's van een eigen bedrijf extra groot zijn. Uit econometrisch landenvergelijkend onderzoek weten we dat deze financiële gevolgen in het algemeen remmend werken op het nascent entrepreneurship (Brouwer e.a., 2005).
1.2
Inhoud onderzoek en afbakening Om hier verder de vingers achter te krijgen is onderzoek uitgevoerd naar de financiële veranderingen van een werknemer die ervoor kiest om de stap naar het ondernemerschap te maken. De kosten en baten die dit met zich meebrengt kunnen gezien worden als 'direct opportunity costs'. In deze paragraaf gaan we verder in op de definitie van dit begrip en de afbakening van dit begrip.
D e f in it i e In dit onderzoek wordt de volgende definitie gehanteerd van het begrip 'direct opportunity costs': Direct opportunity costs van zelfstandig ondernemerschap zijn de directe kosten en gemiste opbrengsten als gevolg van de keuze voor het ondernemerschap in plaats van een baan in loondienst. Met 'direct' wordt bedoeld dat het gaat om de kosten en baten (de opportunity costs) verbonden aan de overgang van werknemerschap (baan in loondienst) naar het zelfstandig ondernemerschap. Het gaat hier dus om de keuze 'werknemer blijven' of 'ondernemer worden'. De langetermijngevolgen (zoals loonontwikkeling van de werknemer en winstontwikkeling van de ondernemer) worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Ook de personen die geen baan in loondienst hebben (gehad) worden bij dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. 1
Zie o.a. Snel en Meijaard, 2006; Brummelkamp en Te Peele, 2007; Reynolds, 2007.
5
A f ba k en in g va n d e d ir ec t op po r tun i ty co st s De gehanteerde definitie heeft een aantal praktische implicaties voor het onderzoek met betrekking tot de afbakening van de kostencategorieën die bij de keuze horen. Hierover het volgende. − Het verschil tussen de hoogte van het (bruto en netto) salaris in loondienst en de hoogte van de (bruto en netto) winst uit onderneming bij de bedrijfsstart moet tot de direct opportunity costs worden gerekend. − Direct opportunity costs kunnen ontstaan bij zowel de inkomensvorming als bij de bestedingen/afdrachten. Bij de inkomensvorming gaat het vooral om het verschil tussen loon en winst (zie vorige punt) en veranderingen van afdrachten en uitkeringen voor diverse inkomensverzekeringen. − Sommige vaste lasten zijn verbonden aan een huishouden, zoals lopende hypotheek, energie, waterschapslasten etc., en behoren niet tot de direct opportunity costs. Dit geldt meer algemeen voor alle vaste lasten waarvan de hoogte niet afhankelijk is van de vraag of een persoon als werknemer of als ondernemer arbeid verricht. De absolute omvang van deze vaste lasten zal niet veranderen bij de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap.1 − In dit onderzoek staan de materiële beloningen en kosten die verband houden met het afdekken van risico's centraal. Immateriële aspecten zoals de waardering van vrije tijd en voldoening in het werk vallen buiten het onderzoekskader.
1.3
Leeswijzer Voordat wij ingaan op de direct opportunity costs bij de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap is het zinvol om eerst stil te staan bij twee belangrijke onderwerpen. Het gaat hier om determinanten achter de keuze om ondernemer te worden en eigenschappen van een succesvolle ondernemer. Die komen aan bod in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 zullen verschillende categorieën van direct opportunity costs beschreven worden. Het gaat hier om een omschrijving van de categorieën en een indicatie van de omvang. In hoofdstuk 4 worden de conclusies en aanknopingspunten voor het overheidsbeleid gegeven. Hierbij wordt een koppeling gemaakt tussen de beschreven direct opportunity costs in hoofdstuk 3 en de resultaten van interviews die gevoerd zijn met ondernemers.
1
6
De relatieve omvang (ten opzichte van het inkomen) kan wel veranderen.
2
De keuze tussen werknemerschap en ondernemerschap
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden twee belangrijke onderwerpen van dit onderzoek theoretisch uitgediept. Ten eerste zullen wij stilstaan bij de vraag wat mogelijke keuzedeterminanten zijn voor een individu om de overstap te maken van het werknemerschap naar het ondernemerschap (paragraaf 2.2). Verder staat in dit onderzoek (en de casestudies daarbinnen) de succesvolle ondernemer centraal. In paragraaf 2.3 zal daarom beschreven worden wat persoonskenmerken zijn van (potentiële) succesvolle ondernemers, startend vanuit een positie als werknemer.
2.2
Determinanten van de keuze De keuze in dit onderzoek betreft de keuze van een werknemer op enig moment in zijn of haar carrière tussen (I) werknemer blijven en (II) de overstap naar het ondernemerschap maken. Om inzicht te krijgen in de determinanten van de keuze voor het ondernemerschap kan gebruik worden gemaakt van theorieën die proberen te verklaren waarom individuen voor een baan in loondienst kiezen, dan wel voor een eigen bedrijf opteren. In de literatuur wordt ook wel gesproken van 'occupational choice'-modellen. De essentie van deze modellen is dat individuen een keuze maken tussen deze twee alternatieven, door de waargenomen beloningen (zowel materieel als immaterieel) en risico's van deze alternatieven tegen elkaar af te wegen. De waargenomen beloningen en risico's worden beïnvloed door de (door het individu zelf ingeschatte) kansen voor ondernemerschap en persoonlijke capaciteiten, die op hun beurt weer samenhangen met de persoonlijke attitude en voorkeuren van het individu. Verschillende factoren kunnen een bijdrage leveren aan de voorkeur voor het ondernemerschap boven het werknemerschap1. Zo kan de keuze voor het ondernemerschap voortkomen uit zowel pushfactoren (o.a. dreigende werkloosheid, beperkte arbeidsmarkt) als pullfactoren (o.a. meer autonomie en het vooruitzicht op winst). Deze factoren kunnen een impuls zijn voor een individu om te kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap. Hoge (direct) opportunity costs kunnen hierbij weer een negatieve invloed hebben op de keuze voor het ondernemerschap. Zo zijn bijvoorbeeld de sociale zekerheid en de pensioenvoorziening veelal goedkoper voor een werknemer in loondienst. Ook zijn de (nationale) cultuur en de maatschappelijke positie van ondernemers van invloed op de keuze voor het ondernemerschap. Het zijn voornamelijk de technologische en economische trends die voor een opleving (kunnen) zorgen in de keuze voor ondernemerschap. Door deze trends worden er kansen gecreëerd (voor potentiële ondernemers) en daarbij zijn culturele en institutionele factoren van invloed op de manier waarop de kansen worden benut. De keuze om ondernemer te worden heeft een aantal gevolgen voor de persoon, zowel persoonlijk als financieel gezien. Op het persoonlijke vlak zal onder andere
1
Wennekers (2006).
7
de tijdsbesteding en tijdsindeling van het werk veranderen, wat van invloed is op de tijdsbesteding privé waarbij eventueel een gezin in het geding is. Ook de (eigen) verantwoordelijkheid van een ondernemer is groter dan die van een werknemer. Verder kan het zelfstandig werken als ondernemer eenzaamheid tot gevolg hebben. Ondernemerschap resulteert ook in de mogelijkheid om zelf te bepalen hoe bepaalde activiteiten uitgevoerd moeten worden. Dit kan voor een ondernemer meer voldoening bieden dan een baan in loondienst. Op financieel gebied bestaan op veel terreinen verschillende regelingen voor werknemers en ondernemers (zoals sociale zekerheid, fiscale regelingen en pensioenwetgeving). De hoogte van het (toekomstig) inkomen en bepaalde afdrachten en/of kosten zullen veranderen wanneer de werknemer de overstap maakt naar het ondernemerschap.
2.3
Persoonskenmerken (potentiële) succesvolle ondernemers vanuit werknemerschap In deze paragraaf worden de persoonskenmerken van (potentiële) succesvolle ondernemers omschreven. Het begrip succesvol is deels persoonlijk en subjectief. Succesvol startende ondernemers hebben vaak jonge bedrijven die met een nieuw concept in een korte tijd een sterke groei hebben gerealiseerd. Het criterium groei heeft hier in de eerste plaats betrekking op omzetgroei, in de tweede plaats refereert het aan de ontwikkeling van het marktaandeel.1 Uit literatuurstudie van een aantal grotendeels kwantitatieve onderzoeken komt een redelijk eenduidig beeld naar voren van 'voor het ondernemerschap potentieel zeer interessante' categorieën werknemers. Een aantal van deze categorieën zijn meetbaar via 'harde' demografische en persoonskenmerken. De andere categorieën zijn zachter en minder goed meetbaar via objectieve maatstaven. Deze categorieën worden voor het totaaloverzicht meegenomen, maar zijn slechts zeer beperkt operationaliseerbaar.
H a rd e d em og ra f i sch e en p e rs oo nsk enm e rk en Tot de categorie 'voor het ondernemerschap potentieel zeer interessante' werknemers behoren over het algemeen mannen2 van 25 t/m 44 jaar3 (een onderzoek geeft bijvoorbeeld aan dat de ondernemer jong genoeg begonnen moet zijn, een ander onderzoek heeft het over een leeftijd van 39 jaar). Zij werken in een sector waar redelijk makkelijk te starten is. In het algemeen starten de succesvolle ondernemers in de sector waarin zij al werkzaam zijn4 en hebben zij daar bij voorkeur al redelijk veel succes5. Het is al met al niet onwaarschijnlijk aan te nemen dat de meeste succesvolle starters starten in een sector waarin het vrij makkelijk is een bedrijf op te richten. De categorie 'voor het ondernemerschap potentieel zeer interessante werknemers' is maximaal 10 jaar werkzaam als
8
1
Zie: Brummelkamp en Te Peele, 2007.
2
Bronnen: Buyens et. al., 2002, Burke et al., 2006 en Bhola, 2006. Vrouwen voeren vaker hun onderneming in deeltijd en hebben vaker minder groeiambities.
3
Bronnen: Van der Zwan, 2007, Buyens et. al., 2002, Nandram et al., 2002, jonge ondernemers richten zich meer op expansie.
4
Bronnen: Brummelkamp et al., 2007 en Buyens et. al., 2002.
5
Bron: Brummelkamp et al., 2007.
werknemer1 (werknemers die het meest waarschijnlijk een voltijd ondernemer worden werken minder dan 3 jaar als werknemer. Ook de categorie die 4 tot 10 jaar werkzaam is heeft een grotere kans door te stromen naar het ondernemerschap dan degenen die langer werken). Ook heeft deze categorie een redelijk hoge opleiding (HBO of Universiteit)2. Een interessante groep uit deze categorie is de groep werknemers die al een keer ervaring heeft gehad als ondernemer3. Tot slot worden vooral werknemers die werkzaam zijn in kleine bedrijven, in potentie sneller ondernemer. Deze werknemers zijn van zichzelf al minder risicoavers en zijn als het ware al voorgeselecteerd4.
Z a c ht e p er so on sk e nm erk en Daarnaast zijn er 'zachtere' persoonskenmerken van de 'voor het ondernemerschap potentieel zeer interessante' werknemers te vinden. Deze kenmerken zijn vaak moeilijker meetbaar volgens objectieve maatstaven; ze worden meestal via enquêtes uitgevraagd. Zo zijn ondernemers die het relatief makkelijk vinden om leiding te geven en die bij de start al de beschikking hebben over een redelijk netwerk5, vaak succesvol. Zij hebben de wil om onafhankelijk te zijn6. In de vroege fase van de onderneming zijn creativiteit, prestatiegerichtheid en inlevings- en doorzettingsvermogen voor de ondernemers cruciaal, terwijl in de expansiefase ook doelmatigheid, daadkracht en betrouwbaarheid cruciale factoren zijn voor succes7. In de volwassen fase zijn eveneens daadkracht en betrouwbaarheid belangrijk voor succes maar ook doorzettingsvermogen, inzicht in de marktomgeving en een vastbesloten houding van de ondernemer8. Tot slot hebben de in potentie succesvolle ondernemers vaak al een goed voorbeeld: een ouder (over het algemeen de vader) werkt(e) vaak ook als ondernemer9.
1
Uit Visee en Zwinkels (1999) komt naar voren dat starters (die eveneens nog werkzaam zijn als werknemer) de meeste kans hebben een voltijdondernemer te worden wanneer zij minder dan 3 jaar werken. Ook de categorie die 4 tot 10 jaar werkzaam is heeft een grotere kans door te stromen naar het ondernemerschap dan degenen die langer werken.
2
Bronnen: Van der Zwan, 2007, Buyens et. al., 2002, Burke et al., 2006 en Bhola, 2006.
3
Bron: Burke et al., 2006.
4
Bron: Parker, 2007.
5
Bronnen: Brummelkamp et al., 2007, Nandram et al., 2002 en Visee en Zwinkels 1999.
6
Bronnen: Brummelkamp et al., 2007, Nandram et al., 2002 en Visee en Zwinkels 1999.
7
Bron: Nandram et al., 2002.
8
Bron: Nandram et al., 2002.
9
Bronnen: Buyens et al. en Bhola, 2006.
9
3
Direct opportunity costs
3.1
Inleiding De stap van werknemer naar ondernemer brengt op verschillende gebieden kosten en baten met zich mee. Wij kijken in dit onderzoek naar de directe financiële gevolgen van deze stap (de direct opportunity costs). Deze posten kunnen verdeeld worden over een aantal onderwerpen. − Het inkomen verandert. Voor ondernemers wordt het bruto-inkomen winst (uit bedrijfsomzet) in plaats van loon. − De heffingen veranderen. Voor ondernemers zijn er verschillende belastingmogelijkheden die niet beschikbaar zijn voor werknemers. Daardoor veranderen ook de te betalen premies voor de Nederlandse volksverzekeringen. − De informatiekosten veranderen. Als ondernemer ben je mogelijk meer geld kwijt aan het 'inkopen' van informatie, zoals het op de hoogte blijven van nieuwe (technische) ontwikkelingen in de branche, belastingadvies en het mogelijk inhuren van bijvoorbeeld een administratiekantoor. − De kosten voor de sociale zekerheid veranderden. Als ondernemer moet je zelf meer regelen wanneer het aankomt op sociale voorzieningen voor de korte, middellange en lange termijn. Ook de kosten voor zorg zullen veranderen. In dit hoofdstuk gaan wij verder in op de hierboven beschreven gebieden waarop direct opportunity costs kunnen voorkomen. In bijlage I is in meer detail beschreven wat de verschillen zijn tussen werknemer en ondernemer op de verschillende direct opportunity costs. Figuur 1 geeft een totaaloverzicht van de verschillende onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen. Er zal in dit hoofdstuk ook een indicatie worden gegeven van de gevolgen voor de direct opportunity costs. Een onderwerp kan de direct opportunity costs verhogen (een negatief effect), verlagen (een positief effect) of het kan beide kanten op gaan (gevolgen individueel bepaald door situatie).
11
Figuur 1
Overzicht direct opportunity costs
1. Inkomen - Inkomensverschil - Ontslagvergoeding
2. Heffingen - Ondernemersfaciliteiten - Belastingen c.q. premies volksverzekeringen
3. Informatiekosten
4. Sociale zekerheid
Inkomen kort (<2jr) - werkloosheid - ziekte - zwangerschaps- & bevallingsverlof
midden (>2jr) - arbeidsongeschikt
lang - oude dag - lange termijn (levensloop/spaarloon)
Zorg - kinderopvang - ziektekosten
3.2
Inkomen
3 . 2 . 1 I nk o me nsv e rs ch i l : ink om en v s. b ed r i jf sr es u lta a t Een werknemer die de overstap naar het ondernemerschap maakt, krijgt te maken met een andere wijze van inkomensvorming. De zekerheid van het vaste salaris dat iedere maand op de rekening wordt bijgeschreven, wordt vervangen door de onzekerheid van de inkomsten uit de onderneming. Het inkomen van een ondernemer is sterk afhankelijk van ontwikkelingen in de markt en van de prestaties van de ondernemer. Een werknemer heeft bovendien vaak een redelijk zeker carrièreperspectief. Voor ondernemers is de toekomst veel onzekerder. De verwachting is dat het inkomen van de ondernemer gemiddeld lager zal zijn in de eerste jaren na de start, ten opzichte van het gemiddelde inkomen als werknemer voor de start. Uit onderzoek blijkt dat het besteedbaar inkomen van een starter uit 1998 gemiddeld genomen 9 procent lager lag dan dat van een werknemer.1 In 2004 was het gemiddeld besteedbaar inkomen van een werknemer 22.400 euro. Van een zelfstandige was dit 20.400 euro.2 Deze inkomensaspecten laten de direct opportunity costs toenemen.
12
1
Zie: Folkeringa en Vroonhof, 2004.
2
Zie: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking EIM, in Folkeringa en De Jong-'t Hart, 2007.
3 . 2 . 2 O nts la gv e rg oe d in g Wanneer een werknemer ontslagen wordt, kan de werknemer mogelijk een ontslagvergoeding krijgen. Werknemer en werkgever kunnen zelf afspraken maken over de hoogte van de ontslagvergoeding, of er kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde kantonrechterformule. Als dit zo is, kan dit gezien worden als een (eenmalige) inkomstenbron bij de overstap naar het ondernemerschap. Ook kan er sprake zijn van een sociaal plan waarin afspraken zijn gemaakt over de (financiële) ondersteuning van ontslagen personeel dat wil starten als ondernemer. Dit verlaagt dus de direct opportunity costs. Daarbij past wel de kanttekening dat in deze situaties push-factoren de belangrijkste motivatie vormen om te starten. Voorts is het van belang op te merken dat we binnen de direct opportunity costs geen rekening houden met het risico dat ontslag/te weinig klanten/etc. daadwerkelijk plaatsvindt, en dus ook niet met de (toekomstige) kosten die hieraan verbonden zijn.
3.3
Heffingen
3 . 3 . 1 O nd e rn em e rsfa c i l it e it en Ondernemers kunnen gebruik maken van een groot aantal fiscale ondernemersfaciliteiten, die gerelateerd zijn aan de activiteiten voor het eigen bedrijf. Het gebruik van deze ondernemersfaciliteiten verlaagt het belastbaar inkomen en leidt tot een verlaging van de af te dragen belasting. De belangrijkste faciliteiten zijn de zelfstandigenaftrek (en eventueel de startersaftrek) en de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). De zelfstandigenaftrek kent meerdere doelen, waarvan de belangrijkste is dat het tegemoetkomt aan de specifieke kenmerken van het ondernemersinkomen (zowel consumptie- als investeringsfunctie). De KIA is in het leven geroepen om investeringen van een beperkte omvang te bevorderen. Beide faciliteiten betreffen een vermindering op de te belasten winst onder bepaalde voorwaarden1. Werknemers hebben vanzelfsprekend niet de beschikking over deze ondernemersfaciliteiten. Bij de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap ontstaat zodoende een financieel voordeel (via de fiscus). Om dit voordeel te bepalen moet het netto-effect worden berekend van het gebruik van de ondernemersfaciliteiten (hoe vertaalt het gebruik ervan zich in de hoogte van het besteedbaar inkomen). Dit element verlaagt de totale direct opportunity costs. 3 . 3 . 2 B e la s t ing c. q. p r em i es v o lk s ve r ze k e r in ge n Als werknemer moet men loonheffing betalen aan de belastingdienst. Als ondernemer moet men inkomstenbelasting betalen. Daarnaast moet iedere Nederlander premies afdragen voor de nationale volksverzekeringen (AOW, ANW, AWBZ en de AKW). Niet iedereen die zichzelf als ondernemer beschouwt, is ook in de ogen van de belastingdienst ondernemer; hiervoor wordt door de Belastingdienst
1
Voor uitgebreide overzichten en evaluatie van de diverse ondernemersfaciliteiten, zie Vroonhof e.a., 2005, en Folkeringa en De Jong (2007).
13
gekeken naar verscheidene criteria als winst, zelfstandigheid, kapitaal en reikwijdte opdrachtgevers.1
3.4
Informatiekosten Een werknemer die besluit om een eigen bedrijf te beginnen, krijgt te maken met allerlei verplichtingen waaraan hij als ondernemer moet voldoen. Met veel van deze verplichtingen had hij in het werknemerschap niet of nauwelijks te maken. Zowel aan het uitzoeken van de verplichtingen als aan het daadwerkelijk voldoen aan de verplichtingen, zijn tijd en kosten verbonden. Strikt genomen moeten deze kosten volgens de door ons gehanteerde definitie van direct opportunity costs worden meegenomen. Het betreft vooral 'hidden costs', die zich uiten in tijdsbesteding en niet zozeer in out-of-pocket costs. Met de gefaseerde afschaffing van de Vestigingswet zijn veel vestigingsvereisten komen te vervallen. Desondanks blijven er nog tal van verplichtingen over waarin de (aspirant)ondernemer zich moet verdiepen. Voorbeelden hiervan zijn inschrijving in het Handelsregister, aanmelden bij de Belastingdienst en het zich op de hoogte stellen van de fiscale wet- en regelgeving, regels voor het in dienst nemen van personeel etc. Daarnaast geldt voor specifieke branches of productgroepen verplichte deelname aan regelingen, bijvoorbeeld op pensioengebied of (verplichte) aanmelding bij een bedrijfs- of productschap. Ondernemers met horecabedrijven moeten wel de beschikking hebben over verplichte vergunningen volgens de Drank- en Horecawet. Soms zijn hieraan expliciete kosten verbonden. Naast de financiële kosten is er ook tijd verbonden aan het inwinnen van informatie. Indien ondernemers voor bepaalde ondernemerszaken een (financieel) adviseur in de arm nemen, moeten de kosten hiervan ook tot de direct opportunity costs worden gerekend.
3.5
Sociale zekerheid
3 . 5 . 1 I nk o me n v oo r d e k o rt e t e rm i jn Z w a ng e rs cha ps - en b eva l l in gsu i tk er i ng Een zwangerschapsuitkering voor een werknemer duurt minimaal 16 weken. De uitkering kan ingaan tussen 4 en 6 weken voor de uitgerekende bevallingsdatum. Een werknemer kan zelf bepalen op welke dag binnen deze periode de uitkering begint. In juni 2008 is de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) ingevoerd. In deze regeling is geregeld dat zelfstandigen recht hebben op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Deze regeling is een onderdeel van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). De uitkering is nooit hoger dan het minimuminkomen, tenzij de ondernemer ook een vrijwillige verzekering bij het UWV heeft afgesloten. Zelfstandigen die minstens 1.225 uur werken krijgen een uitkering op dit niveau. Voor zelfstandigen die minder dan 1.225 uur werken, hangt de uitkering af van de
1
14
Zie: http://www.belastingdienst.nl/zakelijk/ondernemen_ondernemerworden/ondernemen_onderneme rworden-02.html (15-02-2009).
winst/inkomsten. De uitkering duurt minimaal 16 weken. Aangezien hier geen aparte premie voor betaald hoeft te worden, heeft dit geen invloed op de direct opportunity costs. Kijken we alleen naar de zwangerschapsuitkering, dan treden er dus geen direct opportunity costs op. Dat is alleen het geval wanneer de zwangerschapsuitkering gecombineerd is met de vrijwillige verzekering van het UWV (hierover meer verder in deze paragraaf).
W e rk l oos h ei ds u itk e r ing Werknemers lopen het risico dat zij hun baan verliezen, in een situatie van werkloosheid belanden en daarmee het inkomen verliezen dat zij in die baan verwerven. De Werkloosheidswet (WW) verzekert de werknemer tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Bij werkloosheid heeft de werknemer recht op een uitkering op basis van de WW, waarbij de hoogte van de uitkering afhankelijk is van het arbeidsverleden, en waarvoor de werknemer premie afdraagt. Voor de ondernemer komt het risico op werkloosheid met name voort uit te weinig werk en (gedwongen) bedrijfsbeëindiging. Het UWV biedt geen vrijwillige WW-verzekering aan. Inkomstenverlies door een afname in werk wordt gezien als een ondernemersrisico1. Er is voor ondernemers ook geen mogelijkheid om zichzelf (particulier) te verzekeren tegen het risico van 'geen werk'. Zij betalen dus ook geen premie om dit risico af te dekken. Bij de directe overgang van het werknemerschap naar het ondernemerschap ontstaat dus in eerste instantie een positief effect op het inkomen: immers het totaal aan af te dragen premies voor inkomensverzekeringen wordt verlaagd, en daarmee de direct opportunity costs. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat wanneer er zich voor de ondernemer daadwerkelijk een situatie van 'geen werk' voordoet, de ondernemer niet kan bogen op een uitkering van een verzekering. Een uitzondering hierop is wanneer de desbetreffende ondernemer eerder ontslagen is en op grond hiervan nog recht heeft op een WW-uitkering.
Z i ek t e -u itk e r in g Zowel werknemers als ondernemers lopen het risico dat ze als gevolg van ziekte geen inkomen kunnen verwerven via hun arbeid. Dit kan een paar dagen zijn, maar ook een langere periode. Werknemers hebben recht op doorbetaling van het loon op basis van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht Bij Ziekte (WULBZ) en de Wet Verlenging Loondoorbetalingsverplichting Bij Ziekte (VLZ). De werkgever is wettelijk verplicht het eerste ziektejaar ten minste zeventig procent van het loon door te betalen. De loondoorbetaling kent een wettelijk vastgesteld maximum. Dit geldt ook voor het tweede ziektejaar. Over twee ziektejaren betaalt de werkgever, inclusief eventuele aanvullingen, maximaal 170 procent van het laatstverdiende loon. Na deze periode (104 weken) wordt de ziekte
1
Vossen en Bouwmeester (2002) noemen de Bbz als regeling die voor zelfstandigen (zonder personeel) het risico van geen werk kan afdekken. Dit lijkt niet helemaal juist, aangezien het een regeling is die voorziet in inkomenssteun voor zelfstandigen met financiële problemen. Dat is veel breder gedefinieerd dan 'geen werk'; dat kan bijvoorbeeld ook liggen aan lage winstmarges en hoge kosten waardoor de uiteindelijke winst uit onderneming tegenvalt. In principe gaat het om een tijdelijke regeling (lening en/of uitkering).
15
verder als arbeidsongeschiktheid gezien (zie verder in deze paragraaf onder de sociale zekerheid voor de middellange termijn). Voor de zelfstandige ondernemer bestaat een dergelijke voorziening niet. Wel bestaat voor hem de mogelijkheid om bij het UWV een vrijwillige Ziektewetverzekering af te sluiten voor de eerste 104 weken ziekte1. Een ondernemer kan er ook voor kiezen om een particuliere verzekering af te sluiten. De verschillende manieren waarop werknemers en ondernemers zich laten verzekeren voor inkomstenderving als gevolg van ziekte leiden tot direct opportunity costs indien een werknemer de overstap maakt naar het ondernemerschap. Als de werknemer die ondernemer wordt een verzekering afsluit (vrijwillig bij UWV of particulier), worden de direct opportunity costs verhoogd met het premiebedrag van deze verzekering. Immers, een werknemer hoeft geen premie af te dragen voor de uitkering bij eventuele ziekte. Dat geldt overigens wel voor zijn of haar werkgever. 3 . 5 . 2 I nk o me n v oo r d e m id d el l a n ge t e rm i jn Naast ziekte is ook (langdurige) arbeidsongeschiktheid een belangrijk risico waarmee werknemers en ondernemers te maken hebben. Een werknemer is via de werknemersverzekeringen verplicht verzekerd binnen de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). De werknemer kan zich aanvullend particulier laten verzekeren, bijvoorbeeld om het inkomen aan te vullen in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. De WIA voorziet vooral in een redelijke uitkering voor mensen die volledig arbeidsongeschikt worden verklaard. De werknemer betaalt hiervoor geen premie, zijn of haar werkgever wel. Zelfstandigen zijn sinds de afschaffing van de WAZ aangewezen op de vrijwillige WIA-verzekering die door het UWV wordt aangeboden2, of op het afsluiten van een particuliere verzekering tegen inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Er ontstaan vooral direct opportunity costs wanneer de werknemer de overstap naar het ondernemerschap maakt en een particuliere verzekering afsluit voor de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. Indien de nieuwe ondernemer voldoet aan de voorwaarden om een vrijwillige verzekering bij het UWV af te sluiten en besluit dit ook te doen, zullen er ook direct opportunity costs optreden. Voor de vergelijking van premies tussen WIA en particulier is het van belang om van een vergelijkbare dekkingsgraad uit te gaan. 3 . 5 . 3 I nk o me n v oo r d e la ng e t e rm i jn O ud e da g svo o rz i en i ng Zowel werknemers als ondernemers moeten een oudedagsvoorziening opbouwen om zichzelf van een inkomen te voorzien voor de periode dat ze te oud zijn om te kunnen/willen werken. In Nederland is het pensioenstelsel gestoeld op drie pijlers.
16
1
Hiervoor gelden wel een aantal voorwaarden. Zie http://www.uwv.nl/particulieren/verzekerdzijn/vrijwillige-werknemersverzekeringen/Begint_u_een_eigen_bedrijf/index.aspx (19-02-2009).
2
Hierbij gelden grotendeels dezelfde voorwaarden als bij de verplichte WIA-verzekering voor werknemers (zie paragraaf 3.5.1).
− De eerste pijler is een basispensioen, door de staat geregeld. Op 65-jarige leeftijd ontvangt iedere inwoner van Nederland een uitkering uit de Algemene Ouderdomswet (AOW). Iedere inwoner draagt premie af voor de financiering daarvan. − De tweede pijler is een secundaire arbeidsvoorwaarde (uitgesteld loon) die een aanvullend pensioen opbouwt tot de fiscaal toegestane grens (maximaal). Pensioen in de tweede pijler wordt altijd opgebouwd in de relatie werkgeverwerknemer. In Nederland wordt de tweede pijler pensioenregeling vaak verplicht gesteld in de CAO en opgebouwd bij een pensioenfonds of pensioenverzekeraar, waaraan de werkgever, of werkgever en werknemer beiden premie betalen. − De derde pijler is vrijwillig. Als aanvulling op de eerste twee pijlers kan iemand extra maatregelen treffen om te zorgen dat hij of zij op zijn oude dag een goed inkomen heeft. Het gaat in feite om commerciële spaarproducten met fiscale concessies en beperkingen. Zelfstandigen kunnen een pensioenvermogen opbouwen binnen de Fiscale Oudedagsreserve (FOR). Deze is in het leven geroepen om voor zelfstandigen de mogelijkheid te creëren binnen hun onderneming te sparen voor de oudedag. Analoog aan de situatie die geldt voor werknemers wordt pas afgerekend als de gelden uiteindelijk via een jaarlijkse lijfrente uitgekeerd worden. Een zelfstandige kan 12 procent van de winst aan de reserve doteren, met een maximum. Veel ondernemers zien daarnaast de (verkoop)waarde van hun onderneming als hun pensioenvoorziening. Een overstap van werknemerschap naar ondernemerschap heeft grote gevolgen voor de pensioenvoorziening. Uiteraard blijft de eerste pijler, de AOWverzekering, ongewijzigd aangezien het om een volksverzekering gaat. Maar de pensioenregeling die tussen werkgever en werknemer wordt geregeld, komt te vervallen. Daarom hangt veel af van de individuele regelingen die de ondernemer kan treffen met particuliere (pensioen)verzekeraars, en in hoeverre hij gebruik maakt van de FOR om een pensioenvermogen op te bouwen. Voor een aantal beroepsgroepen is deelname van zelfstandigen aan een bedrijfstakpensioenfonds verplicht. Dit geldt met name voor zelfstandigen in de bouw. Naast de bedrijfstakpensioenfondsen bestaan er ook beroepspensioenfondsen, die vrijwel altijd verplicht zijn voor zelfstandigen. Dit betreft vooral de vrijeberoepsbeoefenaren in de zorg (medisch specialisten), in het notariaat en de beroepen in kunst en cultuur. Sterk gegeneraliseerd kan gesteld worden dat de direct opportunity costs omlaag gaan als geen regeling ter aanvulling op de AOW getroffen is (het inkomen op lange termijn, de pensioenuitkering, blijft hier buiten beschouwing). Bij een regeling voor een pensioen op gelijk niveau zullen de kosten meestal omhoog gaan, en de direct opportunity costs dus toenemen.
S pa r en v oo r la ng et e rm ij n do e l e in de n Werknemers hebben de mogelijkheid om een deel van hun brutosalaris te sparen voor langetermijndoeleinden. De belangrijkste regelingen zijn de levensloop- en de spaarloonregeling. Binnen de regelingen kunnen jaarlijks bedragen opzij worden gezet, waarover geen belasting hoeft te worden afgedragen. De levensloopregeling is per 1 januari 2006 ingevoerd en biedt werknemers de mogelijkheid
17
om jaarlijks tot 12 procent van het brutoloon belastingvrij te sparen om in de toekomst een periode van onbetaald verlof te financieren (bijvoorbeeld voor langdurend zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof, prepensioen etc.). De loonbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet hoeven pas te worden betaald als de gespaarde tegoeden worden opgenomen. De inleg en het beheer van het spaarvermogen worden ondergebracht bij een financiële dienstverlener (verzekeraar, bank, pensioenfonds, beheerder van een beleggingsinstelling etc.). Over de inleg op de levensloopregeling worden wel premies werknemersverzekeringen ingehouden. Daarnaast bestaat er een belastingkorting die wordt verschaft bij de opname van het tegoed voor de financiering van onbetaald verlof. Naast de levensloopregeling bestaat voor werknemers ook de mogelijkheid om aan de spaarloonregeling deel te nemen. Het karakter van beide regelingen verschilt. Bij de spaarloonregeling wordt niet voor een bepaald doel gespaard; het geld kan overal voor worden gebruikt. Het tegoed van de levensloopregeling mag alleen worden gebruikt om verlof te financieren. Binnen de levensloopregeling kan jaarlijks meer geld worden gespaard dan bij de spaarloonregeling. Sinds de invoering van de levensloopregeling zijn werknemers verplicht om jaarlijks te kiezen voor deelname aan óf de levensloopregeling óf de spaarloonregeling. Het is niet mogelijk om in beide regelingen tegelijkertijd geld in te leggen. Ondernemers kunnen geen gebruik maken van dergelijke regelingen om belastingvrij voor specifieke doeleinden te sparen. Zij zullen zelf iets moeten regelen, bijvoorbeeld bij particuliere verzekeraars en financiële instellingen. Uit onderzoek blijkt dat onder startende ondernemers 22% en onder niet-startende ondernemers 16% verwacht aan de levensloopregeling deel te nemen, indien deze zou worden opengesteld voor zelfstandigen.1 Zowel veel starters als niet-starters geven daarbij aan de levensloopregeling te willen gebruiken om eerder met pensioen te kunnen gaan. Bij de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap ontstaan direct opportunity costs, indien de werknemer gebruik maakt van (een van) de genoemde regelingen. Deze komen grosso modo neer op het gemiste belastingvoordeel enerzijds en het niet langer afdragen van inleg anderzijds. 3 . 5 . 4 Z or g K i nd e ro pva ng Op 1 januari 2007 is een verplichte werkgeversbijdrage aan de kosten voor de kinderopvang ingevoerd. De overheid verstrekt de werkgeversbijdrage voor kinderopvang aan ouders. Werknemers met kinderen ontvangen via de Belastingdienst een vaste inkomensonafhankelijke toeslag van een derde deel van de kosten van de kinderopvang. Daarnaast krijgen ouders ook een inkomensafhankelijke toeslag van de overheid. Werkgevers dragen bij aan de vaste toeslag via een wettelijke opslag op de sectorpremie. Het als premie af te dragen percentage van het loon wordt verhoogd met dat van de kinderopvangheffing.2
18
1
Zie Westhof e.a., 2006.
2
Een werkgever betaalt deze heffing over de totale loonsom, dus voor zowel werknemers met kinderen als voor werknemers zonder kinderen.
In principe verschilt de toeslag niet wezenlijk voor werknemers en zelfstandigen. Voor zelfstandigen wordt het inkomensafhankelijke deel van de kinderopvangtoeslag door de overheid vergoed. Toch werkt de regeling iets anders uit voor beide groepen. Dat komt door de inkomenstoets. Bij zelfstandigen gebeurt de toekenning aan de hand van het definitief vastgestelde belastbaar inkomen, terwijl bij werknemers de heffing over het premieloon wordt geheven. Dat betekent dat zelfstandigen over het algemeen een hogere tegemoetkoming krijgen dan werknemers bij een vergelijkbaar bruto-inkomen. Dit komt doordat de meeste zelfstandigen gebruik kunnen maken van een aantal fiscale faciliteiten (waarvan de zelfstandigenaftrek de belangrijkste is) waardoor het belastbaar inkomen gedrukt wordt. Bij deze post zal voor de (ex-)werknemer dus een financieel voordeel ontstaan in de nieuwe situatie als ondernemer. Hierdoor worden de totale direct opportunity costs verlaagd.
Z i ek t ek o st en Elke inwoner van Nederland is sinds 1 januari 2006 verplicht verzekerd voor ziektekosten binnen de Zorgverzekeringswet (ZVW). Het pakket van de ZVW correspondeert min of meer met dat van de Ziekenfondswet (ZFW) en de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekering (WTZ), en wordt door de overheid bepaald. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot aanvullende verzekering voor behandelingen die buiten de zorgverzekering vallen. Premieplichtigen hebben te maken met inkomensafhankelijke bijdragen en nominale premies. De nominale premie is voor iedere volwassene min of meer gelijk, maar de exacte hoogte van de nominale premie wordt door elke verzekeringsmaatschappij afzonderlijk vastgesteld. Dit leidt tot enig verschil in premiehoogte. Personen jonger dan 18 jaar zijn verplicht verzekerd, maar voor hen hoeft geen premie te worden afgedragen. De inkomensafhankelijke bijdrage (6,5% in 2007) wordt geheven over het premieplichtig inkomen voor de ZVW tot aan de maximum premieinkomensgrens. In principe wordt deze premie betaald door de werkgever, maar de belastingdienst ziet de premie als loon, waardoor de werknemer loonbelasting en premies volksverzekeringen hierover moet betalen. Personen voor wie de premie in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormt, kunnen in aanmerking komen voor de zorgtoeslag. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de financiële draagkracht van het huishouden, met een onderscheid tussen alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens. Bij de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap ontstaan direct opportunity costs voor de nieuwe ondernemer. Voor het pakket dat binnen de ZVW geldt, gaat het dan om de inkomensafhankelijke bijdrage. De nominale premie is in principe voor iedereen een vergelijkbaar bedrag. De inkomensafhankelijke bijdrage echter wordt voor de werknemer betaald door de werkgever.1 Voor de werknemer komen, zoals gezegd, de kosten neer op een verhoging van belasting- en premieafdracht. De zelfstandige ondernemer moet zelf de inkomensafhankelijke bijdrage betalen, naast de nominale premie. Hij is immers zowel werkgever als werknemer. Overigens geldt voor zelfstandigen wel een lagere inkomensafhankelijke bijdrage: dit was 5,1% in 2008.
1
Voor uitkeringsgerechtigden geldt dat de inkomensafhankelijke bijdrage door de uitkeringsinstantie wordt betaald.
19
4
Conclusies en aanknopingspunten
4.1
Inleiding In dit laatste hoofdstuk beginnen wij met een beschrijving van de beleving van ondernemers wanneer het gaat om de direct opportunity costs. Daaropvolgend gaan we verder in op mogelijke aanknopingspunten voor het overheidsbeleid.
4.2
Beleving van direct opportunity costs A l g em e en De gegevens in de voorgaande hoofdstukken zijn afkomstig uit literatuur en van websites. Teneinde de theoretische aspecten beter in de ondernemerspraktijk te kunnen plaatsen, is in aanvulling hierop een aantal gesprekken met recent gestarte ondernemers gevoerd. Daarbij is zorgvuldig gezocht naar variatie op een aantal belangrijke kenmerken (geslacht, sector, leeftijd, opleidingsniveau, huishoudensituatie). Niet alle ondernemers blijken zich in de praktijk op voorhand goed bewust geweest van de consequenties van de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap. Zeker wanneer het gaat om de financiële gevolgen (hier: de direct opportunity costs) is er onder de geïnterviewde ondernemers een verschillende mate van bewustzijn over de gevolgen. Voor de ondernemers met wie gesproken is, waren de direct opportunity costs (voor zover men deze in kon schatten) geen belangrijke afwegingsfactor bij de keuze om te starten als ondernemer.
I nk o me n Het inkomen van een starter is lastig (vooraf) in te schatten omdat onzeker is wat de omzet en de winst zullen zijn. Het hebben van een (bestaand) netwerk is hierbij een belangrijke determinant voor het in kunnen schatten van het verwachte werk. Ondernemers die een klantenkring hebben of overnemen verkeren wat dat betreft in een gunstige positie. Een startkapitaal kan helpen om de opstartkosten van de onderneming te financieren. Het vergaren van een startkapitaal kan lastig zijn, zeker in de huidige economische crisis in de wereld. Hierbij kan een ontslagvergoeding helpen. Verder kan de ontslagvergoeding ook apart worden gezet voor slechtere tijden. Het hebben van een financiële buffer kan, zeker wanneer een ondernemer geen ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft, een bron zijn om tijdelijk inkomstenverlies te overbruggen. Inkomsten en uitgaven lopen niet altijd synchroon. Zo kan een ondernemer verplicht zijn om al BTW af te dragen over een factuur die nog niet door de klant is betaald. Dit onderstreept het belang van een financiële buffer.
H e ff i ng en Een groot deel van de ondernemers weet niet precies wat de mogelijkheden zijn die het Nederlandse belastingstelsel hun biedt. Zij zijn zich er wel van bewust dat er gevolgen zijn, en hebben daarbij een algemeen breed beeld, maar weten
21
niet wat de exacte gevolgen zullen zijn. Dit is een belangrijke reden voor een ondernemer om een administratiekantoor of accountant in te schakelen. Een andere belangrijke reden om een administratiekantoor of een accountant in te schakelen is de behoefte van de ondernemer om zich te richten op zijn werk (zijn corebusiness). Daarnaast werken de complexiteit van en onbekendheid met de mogelijkheden die men ondervindt, niet stimulerend om het zelf uit te zoeken. Het is van belang voor ondernemers om vooraf goed te weten wat al dan niet mogelijk is. Voor een aantal belastingvoordelen bestaan bepaalde randvoorwaarden (zoals de belastingmogelijkheden van de combinatie van woon- en werkruimte). Wanneer een ondernemer dit niet vooraf weet, kan hij in de opstartfase keuzes maken die ervoor kunnen zorgen dat verschillende belastingvoordelen niet meer toegankelijk zijn.
I nf or ma t i ek o st en Informatiekosten kunnen verdeeld worden over twee groepen van kosten. Het gaat hier om informatiekosten die zijn verbonden aan: − de corebusiness van de onderneming (netwerk); − de niet-corebusiness van de onderneming (administratieve lasten). Daarnaast is ook informatie van belang die de potentiële ondernemer wil (of zou moeten) hebben over het starten van een onderneming en de gevolgen daarvan. Ten eerste zijn er de informatiekosten die verbonden zijn aan de corebusiness van de onderneming. Dit zijn de kosten die zijn verbonden aan het onderhouden van een netwerk (bijvoorbeeld lidmaatschap van een netwerkorganisatie). Daarnaast zijn er de kosten die zijn verbonden aan het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen in de branche. De hoogte van deze kostenpost is erg afhankelijk van de branche. De kosten die in deze groep vallen worden als belangrijk en positief ervaren. De baten wegen over het algemeen op tegen de kosten. Alleen bij een netwerkorganisatie is het belangrijk om als ondernemer stil te staan bij de vraag: zit ik hier voor de juiste kennis en klanten? Vanuit een economisch perspectief is het van belang om lid te worden van de netwerkorganisaties die een toegevoegde waarde hebben voor de ondernemer. De tweede groep van informatiekosten is niet direct verbonden aan de corebusiness van de onderneming. Het gaat hier om het inhuren of inkopen van belangrijke kennis bij het opstarten van de onderneming en om het besteden van eigen tijd aan verplichtingen die de overheid en andere partijen opleggen. Vaak gaat het hier om het inhuren van een accountant of administratiekantoor voor het voeren van de administratie. In veel gevallen betreft het administratieve lasten, of als zodanig gepercipieerde kosten. Deze direct opportunity costs worden veelal als hoog ervaren, maar deels ook als noodzakelijk. Er is veel informatie beschikbaar over de financiële gevolgen van de stap van werknemer naar ondernemer. Een knelpunt hierbij is wel dat deze informatie verspreid is over verschillende organisaties (onder andere: UWV, CWI, Belastingdienst, Kamer van Koophandel). Het is voor startende ondernemers niet altijd duidelijk wat al dan niet mogelijk is en waar de informatie precies te vinden is.
22
Naast deze formele informatiekanalen zijn vrienden en kennissen ook belangrijke informatiebronnen voor startende ondernemers. Hoewel het goed is om je als ondernemer voor te bereiden door ook te praten met vrienden en kennissen over het ondernemerschap, zijn ook de formele kanalen van belang.
S o c ia le zek e rh e id Het is inmiddels een bekend gegeven: veel ondernemers hebben geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit kan voor een ondernemer een bewuste keuze zijn. Als een ondernemer geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten, kan dit zijn gebaseerd op een berekende keuze. In dit geval heeft de ondernemer gekeken naar de kosten van een verzekering, en geconcludeerd dat de huidige kosten niet opwegen tegen de langetermijnbaten. Dit is alleen niet altijd het geval. Het kan voor een ondernemer ook een 'onderbuikgevoel' zijn dat de kosten te hoog zijn, gebaseerd op bijvoorbeeld informatie van vrienden en kennissen of medeondernemers. De direct opportunity costs worden dus als hoog en vaak niet noodzakelijk ervaren. Alhoewel de kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering als hoog worden ervaren, is het goed ondernemers bewust een keuze maken om al dan niet een verzekering af te sluiten. Er zijn genoeg variabelen in een verzekering die de hoogte van de premie bepalen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het te verzekeren inkomensniveau en de wachttijd. Een vraag die een ondernemer zich zou moeten stellen: verzeker ik een goed inkomen of een minimuminkomen? Om op de lange termijn financiële problemen te voorkomen is de verzekering van een minimuminkomen soms een goede optie. Ook bestaat er de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten bij het UWV. Dit moet gebeuren binnen 13 weken nadat de verplichte werknemersverzekering via de voormalige werkgever is gestopt. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraak worden gedaan over de bekendheid van deze mogelijkheid, maar het was opvallend om te horen dat een gesproken ondernemer deze mogelijk had willen hebben. Tijdens de opstartfase van zijn onderneming had hij via een kennis gehoord over de mogelijkheid, maar van het UWV kreeg hij te horen dat een dergelijke verzekering niet bestond. Net als een arbeidsongeschiktheidsverzekering nemen ondernemers ook niet altijd aanvullende pensioenmaatregelen, in de vorm van bijvoorbeeld een verzekering. Bij de stap naar het ondernemerschap valt deze voorziening weg. Het enige dat blijft staan is het al opgebouwde pensioen. Hoewel dit voor alle ondernemers een potentieel toekomstig probleem kan zijn, is het voornamelijk voor jonge ondernemers een groter probleem. Zij hebben veelal zeer beperkt pensioenrechten opgebouwd, ten opzichte van een ondernemer die al 20 of 30 jaar een pensioen heeft opgebouwd als werknemer. Ter compensatie van het niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheids- en pensioenverzekering is zelfstandig sparen een alternatief voor ondernemers. Hierbij komt alleen de praktische kant van de combinatie van sparen en starten als ondernemer. Het is financieel niet altijd mogelijk om voldoende te sparen, aangezien de omzet vaak nog maar beperkt is. Het is vaak de intentie om op lange termijn meer te gaan sparen wanneer de omzet (en winst) stijgt, maar een stijging van de omzet is geen zekerheid.
23
4.3
Aanknopingspunten voor beleid Op basis van het uitgevoerde onderzoek willen wij afsluiten met de volgende aanknopingspunten voor (overheids)beleid, die ondernemerschap zouden kunnen stimuleren. − Om als ondernemer goed te starten en de juiste keuzes te maken is informatie belangrijk. De Kamer van Koophandel profileert zich als het startpunt voor ondernemerschap, maar ondernemers hebben niet altijd de ervaring dat de Kvk ook álles weet over álle onderwerpen. Ondernemers hebben bijvoorbeeld niet altijd de beleving dat zij ook voor vragen over sociale verzekeringen terecht kunnen bij de Kamer van Koophandel. − Een betere informatievoorziening over de direct opportunity costs kan bijdragen aan het verlagen van deze kosten. Vooral wanneer het gaat om financiële ondernemersfaciliteiten (bijvoorbeeld belastingvoordelen) is het kennisniveau van de ondernemer belangrijk. Wanneer een (potentiële) ondernemer weet wat mogelijk is, is hij in staat om de juiste keuzes te maken waarmee de mogelijkheden zo goed mogelijk worden benut. − Veel ondernemers hebben geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. Vooral de bekendheid van de vrijwillige verzekering van het UWV vraagt hierbij mogelijk meer aandacht. Een geïnterviewde ondernemer plaatste hierover een interessante opmerking. De particuliere verzekeringsmarkt heeft niet altijd een even betrouwbaar imago, zeker kijkend naar de recente financiële crisis. De overheid heeft daarbij mogelijk een sterker en betrouwbaarder imago. Dit biedt zeker kansen voor de overheid om te werken aan de positionering van de vrijwillige verzekering van het UWV. − In dit onderzoek is de basis neergezet van de direct opportunity costs die komen kijken bij de stap van werknemer naar ondernemer, en de ervaring van ondernemers met deze kosten. In dit onderzoek zijn verder ook een aantal knelpunten gesignaleerd die meer aandacht vragen. Verder onderzoek naar de beleving van de overstap kan bijdragen aan het formuleren van specifiek beleid om ondernemerschap te stimuleren.
24
Literatuurlijst
Bhola, R., Opportunity-based vs necessity-based entrepreneurship; Preference for self-employment and entrepreneurial involvement: an econometric analysis, Erasmus University Rotterdam and EIM, Rotterdam, 2006 Brouwer, P., J. de Kok & P. Fris, Can firm age account for productivity differences? A study into the relationship between productivity and firm age for mature firms, SCALES Scientific Analysis of Enterpreneurship and SMEs, Zoetermeer, 2005 Brummelkamp, G. en A. te Peele, Succes in Nederland, Casesestudies van zeven succesvolle bedrijven, EIM, Zoetermeer, 2007 Burke, A., F. Fitzroy en M.A. Nolan, What makes a die-hard entrepreneur? Beyond the 'Employee or Entrepreneur' Dichotomy, IZA, Bonn, Germany, 2006 Buyens, D., H. Crijns, D. Guiot en K. de Stobbeleir, Startende ondernemers in Vlaanderen, Vlerick Leuven Gent management school, Gent, 2002 Folkeringa, M. & P. de Jong-'t Hart, Een eigen bedrijf: loon naar werken? Cijfers en achtergronden over inkomens van ondernemers 1990-2004, EIM, Zoetermeer, 2007 Folkeringa, M., & P.J.M. Vroonhof, Wordt de spoeling dun?, Inkomensontwikkelingen startende zelfstandigen, EIM, Zoetermeer, 2004 Nandram, S.S. & K.J. Samson, Succesvol ondernemen: eerder een kwestie van karakter dan van kennis, Universiteit Nyenrode, Breukelen, 2002 Parker, S.C., Why do small firms produce entrepreneurs?, Durham University, Durham, 2007 Snel, D. & J. Meijaard, Met ervaring aan de start: Over debutanten, weerondernemers en meerondernemers, EIM, Zoetermeer, 2006 Visee, H.C. en W.S. Zwinkels, Van werknemer naar ondernemer; een hybride of directe start?, EIM, Zoetermeer, 1999 Vossen, M. & J. Bouwmeester, Zelfstandigen zonder personeel en sociaaleconomische voorzieningen, Onderzoek onder zzp'ers in vijf sectoren, Research voor Beleid, Leiden, 2002 Vroonhof, P.J.M., W.H.J. Verhoeven en M. Folkeringa, Ondernemen makkelijker én leuker? Evaluatie zelfstandigenaftrek en enkele andere fiscale instrumenten gericht op ondernemerschap, EIM, Zoetermeer, 2005 Wennekers, S. Entrepreneurship at Country Level: Economic and Non-Economic Determinants. Scales Research Reports EIM, Zoetermeer, 2006
25
Westhof, F., A. Bruins & P.J.M. Vroonhof, Behoefte aan een regeling voor levensloopverlof bij zelfstandigen, EIM, Zoetermeer, 2006 Zwan, P. van der, Determinants of entrepreneurship: some econometric issues, Erasmus University, Rotterdam, 2007
I nt er n et br onn en − http://www.belastingdienst.nl/zakelijk/ondernemen_ondernemerworden/onder nemen_ondernemerworden-02.html (15-02-2009) − http://www.uwv.nl/particulieren/verzekerd-zijn/vrijwilligewerknemersverzekeringen/Begint_u_een_eigen_bedrijf/index.aspx (19-022009) − http://www.uwv.nl/Images/AG11002015_tcm26-120826.pdf (19-02-2009) − www.inzakengaan.nl (20-02-2009) − www.kenniskring.nl (20-02-2009) − www.vsn.nl (20-02-2009) − www.szw.nl (20-02-2009) − www.pensieonkijker.nl (20-02-2009) − www.aon.com/ (20-02-2009) − http://wakim.nl/ (20-02-2009)
26
BIJLAGE I
Figuur 2
Verdiepende informatie over werknemers en ondernemers
Overzicht direct opportunity costs
1. Inkomen - Inkomensverschil - Ontslagvergoeding
2. Heffingen - Ondernemersfaciliteiten - Belastingen c.q. premies volksverzekeringen
3. Informatiekosten
4. Sociale zekerheid
Inkomen kort (<2jr) - werkloosheid - ziekte - zwangerschaps- & bevallingsverlof
midden (>2jr) - arbeidsongeschikt
lang - oude dag - lange termijn (levensloop/spaarloon)
Zorg - kinderopvang - ziektekosten
Heffingen: ondernemersfaciliteiten W e rk n e me r Werknemers hebben niet de beschikking over deze ondernemersfaciliteiten.
O nd e rn em e r Een ondernemer heeft de beschikking over verschillende (financiële) ondernemersfaciliteiten1. De belangrijkste zullen in het navolgende worden behandeld. Voor bijna elke ondernemer is de zelfstandigenaftrek van toepassing. De voorwaarden om in aanmerking te komen zijn dat men de onderneming zelf drijft, per de eerste van het jaar nog geen 65 is en voldoet aan het urencriterium. Het urencriterium betekent in de praktijk dat gemiddeld tenminste 3 dagen per week
1
Bron: www.inzakengaan.nl.
27
(aantoonbaar) aan de onderneming besteed worden. De hoogte van de zelfstandigenaftrek kan uit de volgende tabel worden afgelezen: Tabel 1
Zelfstandigenaftrek (2007)
winst uit onderneming
aftrek
lager dan € 13.360
€ 9.028
€ 13.360 tot € 15.500
€ 8.393
€ 15.500 tot € 17.640
€ 7.761
€ 17.640 tot € 50.515
€ 6.916
€ 50.515 tot € 52.655
€ 6.313
€ 52.655 tot € 54.795
€ 5.645
€ 54.795 tot € 56.930
€ 4.982
€ 56.930 en hoger
€ 4.379
Bron: Belastingdienst.
De startersaftrek is een verhoging van de zelfstandigenaftrek en bedraagt € 2.019 (2007). Men komt in aanmerking voor de startersaftrek als men recht heeft op zelfstandigenaftrek, in de 5 voorgaande jaren niet meer dan 2 maal de zelfstandigenaftrek heeft toegepast en in minimaal 1 van deze jaren geen onderneming heeft gehad. Men kan als startende ondernemer dus 3 achtereenvolgende jaren profiteren van de startersaftrek. Werkt de partner onbetaald mee in de onderneming, dan kan men profiteren van de meewerkaftrek. De meewerkaftrek is afhankelijk van de behaalde winst en het aantal meegewerkte uren (er moet een urenadministratie bijgehouden worden). De meewerkaftrek wordt als volgt vastgesteld:
Aantal meegewerkte uren
aftrek (% van de winst)
1.750 of meer
4%
1.225-1.750
3%
875-1.225
2%
525-875
1,25%
524 en minder
0%
Doet men voor de onderneming technisch-wetenschappelijk onderzoek of ontwikkelingswerk van technisch nieuwe fysieke producten of productieprocessen (het zogeheten speur- en ontwikkelingswerk), dan kan een ondernemer in aanmerking komen voor een aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk. De stakingsaftrek is een extra aftrekmogelijkheid bij het staken van de onderneming. Bij het staken van de onderneming wordt de stakingswinst vastgesteld waarover stakingswinstbelasting betaald moet worden. De stakingswinst is grofweg het verschil tussen de economische waarde en de boekwaarde van uw onderneming. De stakingswinst wordt o.a. verhoogd met het vrijvallen van de FOR en eventuele desinvesteringen. De stakingswinst wordt echter verlaagd met de stakingsaftrek ter hoogte van € 3.630 (2007). Voor zover er over dit bedrag
28
geen lijfrentepremie wordt betaald is er over deze stakingwinst belasting verschuldigd. Naar aanleiding van het wetsvoorstel 'Werken aan Winst' krijgen de IBondernemers vanaf 2007 een extra winstvrijstelling van 10%. Dit betekent dat van de gerealiseerde winst (na aftrek van de ondernemingsaftrek) slechts 90% belast is. Het toptarief in de inkomstenbelasting wordt daarmee verlaagd van 52% naar 46,8% (2007). Hoe hoger de winst, hoe groter het voordeel is (zowel relatief als absoluut). Naast het aftrekken van de dagelijkse kosten heeft men de mogelijkheid af te schrijven op gedane investeringen. Het afschrijven verloopt over het algemeen gelijk met de economische waardevermindering van de investering. Rekening houdend met de aankoopwaarde, de restwaarde en de levensduur kan de afschrijving voor de komende jaren berekend worden. Voor startende ondernemers in de I.B. (e.z., maatschap, cv of v.o.f. rechthebbende op de startersaftrek) bestaat de mogelijkheid om willekeurig (versneld) af te schrijven. In de startjaren kan men zo de fiscale winst verlagen en zodoende minder belasting betalen. Het is met de willekeurige afschrijving in combinatie met de verliesverrekening zodoende mogelijk om belasting over eerder genoten inkomen (bijv. uit loondienst) terug te ontvangen. Naast de mogelijkheid om af te schrijven op gedane investeringen, heeft men de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor investeringsaftrek. De investeringsaftrek staat los van de afschrijving en wordt bepaald aan de hand van een percentage van het totaal geïnvesteerde bedrag oplopend tot 25% (2007). Heeft men winst uit eigen onderneming (de winst voor de toepassing van de ondernemersaftrek) dan heeft men de mogelijkheid om een gedeelte van de winst (2007: 12% met een maximum van € 11.227) ten laste van de winst te reserveren voor de oude dag. In feite wordt met het aanleggen van een fiscale oudedagsreserve de belastingheffing uitgesteld tot het moment waarop het alsnog tot uitkering komt. Met een FOR kan men zodoende tijdelijk belasting besparen en zo vermogen beschikbaar houden voor investeringen. De aanschaf van een lijfrente behoort ook tot de mogelijkheden. De FOR mag na toevoeging niet hoger zijn dan het op de balans vermelde ondernemingsvermogen. Daarnaast is de toevoeging aan de FOR alleen toegestaan als men voldoet aan het urencriterium voor het ondernemerschap. Voldoet men twee achtereenvolgende jaren niet meer aan het urencriterium, dan valt de eerder opgebouwde FOR vrij. De tanteagaathregeling biedt de mogelijkheid om fiscaal vriendelijk durfkaptiaal uit te lenen. De financier kan zodoende profiteren van een vrijstelling van de vermogensrendementsheffing in box 3 (gedurende de lening), een extra heffingskorting van 1,3% (van het durfkapitaal, 2007) per jaar voor de inkomstenbelasting en een eventuele aftrekpost als de lening moet worden kwijtgescholden. Deze regeling maakt het zodoende een stukje makkelijker om een financier over te halen in de onderneming te financieren. Is het saldo af te dragen BTW na aftrek van de voorbelasting op jaarbasis lager dan € 1.883 (2007) dan heeft men de mogelijkheid te profiteren van de kleine ondernemersregeling voor de omzetbelasting. Met deze regeling wordt de af te
29
dragen BTW verlaagd of zelfs in zijn geheel kwijtgescholden (indien lager dan € 1.345, 2007). Deze regeling is niet voor de BV. U leest meer over deze regeling bij het onderdeel BTW afrekening. Het kan zo zijn dat een onderneming het eerste jaar niet loopt zoals men zich had voorgesteld. Men kan dan profiteren van de verliesverrekening met andere inkomsten uit woning en werk in box 1; de belasting wordt immers berekend over het gehele inkomen. De verliezen kunnen echter dermate oplopen dat het totale inkomen negatief wordt. Men heeft dan de mogelijkheid het negatieve inkomen te verrekenen met het inkomen van de 3 voorgaande jaren (carry back). Bij verlies uit aanmerkelijk belang is de achterwaartse verliesverrekening beperkt tot 1 jaar. Is de verliesverrekening maar gedeeltelijk of zelfs helemaal niet mogelijk, dan kan men het (resterende) negatieve inkomen verrekenen met het inkomen over de 9 volgende jaren (carry forward).
Informatiekosten W e rk n e me r Een werknemer kent zeer beperkte informatiekosten.
O nd e rn em e r Veel ondernemers hebben te weinig aandacht voor hun eigen ontwikkeling. Dit terwijl ontwikkeling van de ondernemer zelf ook erg belangrijk is. Vooral in kleine ondernemingen, waar maar weinig personeel is. Een ondernemer kan zich verder ontwikkelen door trainingen, cursussen en opleidingen. Een nadeel van deze middelen is dat het vaak prijzig is. Kleine ondernemingen hebben vaak een te klein budget om veel geld uit te geven aan scholing. Men kan zich ook goed ontwikkelen door ideeën met anderen uit te wisselen of eens een dagje mee te lopen in een andere onderneming. Hier volgen een paar tips waarmee men zich als ondernemer toch kan ontwikkelen, terwijl dit weinig geld kost.
−
Sluit je aan bij een ondernemersvereniging bij jou in de regio. Hier kom je in contact met andere ondernemers. Door het uitwisselen van ervaringen kom je wellicht op nieuwe ideeën. Zo kun je je ontwikkelen als ondernemer. Vaak worden er, tegen een vergoeding, ook trainingen en cursussen gegeven. Meer over regionaal ondernemen vind je onder het onderdeel 'thema s'.
−
Het is ook raadzaam contact te leggen met ondernemers die tegelijkertijd gestart zijn. Als je tegen problemen aanloopt, dan krijg je vaak nuttige adviezen van andere ondernemers.
−
Loop eens een dag mee in een andere onderneming. Je krijgt hier een goed inzicht in hoe het er ergens anders aan toegaat.
−
Een brancheverenging kan hetzelfde voor je doen als een regionale ondernemersvereniging. Op deze manier kom je met ondernemers uit dezelfde branche in contact. Vaak worden er ook trainingen en cursussen gegeven die toegespitst zijn op de branche waarin jouw onderneming actief is.
Kijk kritisch naar je eigen functioneren. Zijn er nog verbeterpunten? Dan kun je heel gericht een training, cursus of opleiding volgen.
30
Sociale zekerheid: werkloosheid W e rk n e me r Werknemers betalen een premie in het kader van de Werkloosheidwet (WW). Voor 2007 is deze premie vastgesteld op een percentage van 3,85%, wat berekend wordt over de zogenaamde (loon)grondslag voor de premies werknemersverzekeringen. Voor dit loon is een franchise vastgesteld van € 1.305 per maand. Een franchise is een bedrag waarover geen premie wordt geheven. Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand aan een aantal voorwaarden voldoen. Een aantal belangrijke voorwaarden zijn dat de desbetreffende persoon minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraakt, geen andere uitkering heeft (o.a. ziektewet-, WAO- of IVA-uitkering). Ook moet de persoon voldoen aan de '26 uit 36 weken'-eis. Dit betekent dat men in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag minimaal 26 weken in loondienst heeft gewerkt. Weken waarin iemand als zelfstandige heeft gewerkt, tellen niet mee. Ook weken die al zijn meegeteld voor een eerdere uitkering tellen niet mee. De hoogte van de WW-uitkering in de eerste twee maanden is 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van € 174,64 per dag. Na de eerste twee maanden wordt het percentage verlaagd naar 70%. De duur van de WW-uitkering is afhankelijk van de eerder genoemde wekeneis. Wie alleen aan de wekeneis voldoet, krijgt maximaal drie maanden een WWuitkering. Een persoon die in vier van de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het jaar dat men werkloos wordt over 52 dagen of meer dagen loon heeft ontvangen voldoet ook aan de jareneis en krijgt daardoor langer een uitkering. De duur van de WW-uitkering is dan afhankelijk van het arbeidsverleden. De uitkering duurt in maanden even lang als het arbeidsverleden in jaren (met een maximum van 38 maanden).
O nd e rn em e r Het is voor een ondernemer niet mogelijk om een verzekering af te sluiten voor inkomensderving als gevolg van geen (voldoende) werk. Dit behoort tot het ondernemersrisico.
Sociale zekerheid: ziekte W e rk n e me r Werknemers zijn verzekerd tegen het ziekterisico. Voor de Ziektewet hoeft een werknemer (in de meeste gevallen) zelf geen premie te betalen. Slechts onder heel strikte voorwaarden mag de werkgever de werknemer verplichten mee te betalen aan de verzekering. Het ziekterisico komt dus voor rekening van de werkgever. Deze kan zelf het risico dragen of het (particulier) herverzekeren. In principe komen alle werknemers die jonger zijn dan 65 jaar in aanmerking voor de loondoorbetaling in het geval van ziekte.
31
Bij ziekte wordt de werkgever in eerste instantie verplicht om het loon van de werknemer door te betalen. De hoogte van deze doorbetaling dient minstens 70% van het loon te zijn1. Werknemers zonder een werkgever (bijvoorbeeld oproep- en uitzendkrachten) kunnen bij het UWV terecht voor een ZW-uitkering. Voor de hoogte van de uitkering geldt een maximum dagloon van € 174,64. Indien deze doorbetaling lager uitvalt dan het minimumloon, moet de werkgever het minimumloon betalen. Werkt men in deeltijd, dan krijgt men een bedrag dat evenredig is aan het aantal uren dat men werkt. De werkgever dient gedurende de eerste twee jaar van ziekte minstens 70% van het loon door te betalen2. Na deze periode (104 weken) wordt de ziekte verder als arbeidsongeschiktheid gezien. In principe krijgt men vanaf de eerste dag van de ziekte loon doorbetaald. Soms krijgt men te maken met loonvrije wachtdagen; dit betekent dat men de eerste twee ziektedagen geen loon ontvangt. Dit is wettelijk toegestaan, maar de afspraken moeten dan wel schriftelijk zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst of CAO. Men krijgt niet steeds te maken met wachtdagen bij ziekte in tussenpozen.
O nd e rn em e r Voor een zelfstandige bestaat er de mogelijkheid om zichzelf vrijwillig te verzekeren voor de Ziektewet bij het UWV. Het is ook mogelijk om particulier een vergelijkbare verzekering af te sluiten, maar dit valt dan onder een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering voor ondernemers (hierover meer in de volgende paragraaf). Meer dan de helft van de niet in loondienst zijnde zzp'ers is echter niet aanvullend verzekerd voor inkomensrisico's3. Dit heeft mogelijk grote gevolgen voor hun inkomen in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid of ouderdom. Bijna een derde van de zzp'ers is aanvullend verzekerd voor loonderving door ziekte. De premie voor de vrijwillige ZW-verzekering wordt geheven over het verzekerde dagloon. De algemene premie voor een vrijwillige Ziektewetverzekering is voor 2007 vastgesteld op 6,87%. Voor alfahulpen is een lager percentage vastgesteld van 5,44%. Om als full-time ondernemer in aanmerking te komen voor de vrijwillige (Ziektewet)verzekering dient de desbetreffende persoon het voorafgaande jaar verplicht verzekerd te zijn geweest voor ziekte. De hoogte van de uitkering is 70% van het verzekerde gewenste dagloon. De ondernemer kan binnen bepaalde grenzen zelf bepalen welk dagloon wordt gehanteerd. De duur van de uitkering is maximaal 104 weken en begint zodra de desbetreffende persoon zich ziek meldt bij het UWV.
32
1
Dit is een wettelijk minimum. In veel CAO's is (voor bepaalde tijd) een hoger percentage afgesproken.
2
Mits de werknemer meewerkt aan terugkeer/reïntegratie.
3
Het gaat hier om ziekte, arbeidsongeschiktheid en oudedagsvoorziening.
Sociale zekerheid: arbeidsongeschiktheid W e rk n e me r Een werknemer hoeft geen premie te betalen voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De werkgever betaalt de premies voor de WAO/WIA. De WAO is in 2005 vervangen door de WIA en de WAO is alleen nog beschikbaar voor mensen die al in de WAO zitten. In het kader van dit onderzoek beperken wij ons tot volledig arbeidsgeschikte werknemers die geen WAO-uitkering ontvangen. Wij richten ons dus alleen op de WIA. Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering dient er eerst sprake te zijn van langdurige ziekte. Gedurende de voorafgaande periode van twee jaar krijgt de werknemer het loon doorbetaald (zie vorige paragraaf). Na deze periode is er sprake van langdurig ziek en kan de desbetreffende werknemer in aanmerking komen voor een WIA-uitkering wanneer er sprake is van een loonverlies van minimaal 35%. De WIA bestaat uit twee regelingen, namelijk de: − regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) − regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). In dit onderzoek beperken wij ons tot de IVA. De IVA is van toepassing op werknemers met een loonverlies van ten minste 80% zonder of met slechts een geringe kans op herstel. De hoogte van een IVA-uitkering is 75% van het laatstverdiende loon. Daarbij geldt een maximumdagloon van € 172,48. Een IVA-uitkering duurt tot de 65e verjaardag, zolang de situatie van de desbetreffende persoon niet verandert.
O nd e rn em e r Na de afschaffing van WAZ in 2004 kunnen zelfstandigen zich nu particulier verzekeren voor het risico van arbeidsongeschiktheid. Raakt een zelfstandige arbeidsongeschikt, dan is hij volledig aangewezen op een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, die hij zelf moet afsluiten. Heeft hij zo'n verzekering niet, dan krijgt hij dus geen enkele uitkering. Zo nodig kan hij wel een beroep doen op een bijstandsuitkering via de Gemeentelijke Sociale Dienst1. Er zijn veel verzekeringsmaatschappijen die particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen aanbieden. Iedere maatschappij stelt zijn eigen voorwaarden vast; meestal kan men uit een aantal varianten kiezen. Hierbij zijn er grote verschillen tussen verzekeraars en polissen2. Wie moeilijk verzekerbaar blijkt, komt in aanmerking voor een alternatieve verzekering als hij binnen drie maanden na de start van het bedrijf een particuliere verzekering aanvraagt3. Wanneer men gebruik wil maken van de alternatieve verzekering moet men binnen drie maanden na de start van het bedrijf een arbeidsongeschiktheidsverzekering aanvragen bij een particuliere verzekeraar. De
1
Mits de ondernemer voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden, waaronder de vermogenstoets (o.a. eigen huis) en de inkomenstoets (incl. inkomen van partner).
2
Bron: www.kenniskring.nl.
3
Bron: SZW.
33
alternatieve verzekering is een standaardverzekering, met de volgende voorwaarden: − De premie bedraagt tussen de € 2.000 en € 2.500 per jaar, afhankelijk van het soort werk dat de ondernemer doet. Deze premie is fiscaal aftrekbaar. − Er geldt een wachttijd van twee jaar. − Alleen als de ondernemer na die twee jaar volledig (80-100%) en duurzaam arbeidsongeschikt wordt, krijgt hij een uitkering. Die uitkering bedraagt € 11.500 bruto per jaar. − Wordt de ondernemer arbeidsongeschikt binnen vijf jaar na het afsluiten van de alternatieve verzekering, dan duurt de uitkering hoogstens vijf jaar. Had hij de verzekering al vijf jaar of langer op het moment dat hij arbeidsongeschikt raakte, dan kan de uitkering doorlopen tot zijn 65e. (Bron: www.vsn.nl).
Sociale zekerheid: oudedag W e rk n e me r De oudedagsvoorziening kan bestaan uit de AOW, een aanvullende pensioenregeling van de werkgever en geld dat men eventueel zelf spaart. In Nederland maakt de pensioenregeling deel uit van de arbeidsovereenkomst. In het algemeen geldt dat een werknemer in 40 jaar een 'volledig pensioen' kan opbouwen bij een fulltime dienstverband. Onder 'volledig' wordt verstaan dat de AOW (pijler 1) en de pensioenregeling (pijler 2) samen 70% van het laatstverdiende salaris vormen1. In principe krijgt iedereen die in Nederland heeft gewoond of gewerkt vanaf 65 jaar AOW van de overheid. Men hoeft geen Nederlander te zijn. Om een volledige AOW te krijgen moet men tussen zijn of haar 15e en 65e, dus 50 jaar lang, in Nederland hebben gewoond. Voor elk jaar dat men tussen zijn of haar 15e en 65e niet in Nederland heeft gewoond, wordt de AOW gekort met 2%. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als men een tijdje in het buitenland heeft gewerkt of gewoond of pas op latere leeftijd in Nederland is komen wonen. Hoeveel AOW men krijgt is niet afhankelijk van het inkomen of vermogen. De overheid kijkt naar de leefsituatie. Is iemand getrouwd of samenwonend, dan heeft deze persoon recht op een AOW-uitkering van 50% van het netto minimumloon. Als een persoon en zijn of haar partner beiden 65 jaar of ouder zijn, krijgen zij samen een AOW-uitkering van 100% van het netto minimumloon. Als iemand 65 wordt en een jongere partner heeft, dan kan deze persoon een toeslag krijgen op de AOW-uitkering. Deze toeslag is maximaal 50% van het netto minimumloon; dan heb je dus in totaal 100% van het netto minimumloon. Of en hoeveel AOW-toeslag iemand krijgt hangt af van het inkomen van de jongere partner. Vanaf een bepaald inkomen vervalt het recht op de toeslag. Als alleenstaande heeft men recht op een AOW-uitkering van 70% van het netto minimumloon. Verzorgt men als alleenstaande 65-plusser een kind onder de 18, dan heeft men recht op een AOW-uitkering van 90% van het netto minimumloon.
1
34
Bron: www.pensioenkijker.nl.
Tabel 2 geeft een overzicht van de AOW-uitkeringen in 2007. Deze bedragen zijn exclusief de tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden van € 13,82 per maand (bruto). Tabel 2
AOW-uitkeringen 2007 (in €, bruto per maand)
omschrijving
bedrag
AOW getrouwd of samenwonend één gehuwde of samenwonende
653,73*
maximale toeslag voor jongere partner
653,73
AOW alleenstaand alleenstaand alleenstaande met kind jonger dan 18
956,18 1.186,43
* Excl. vakantiegeld. Bron: SZW.
O nd e rn em e r Als zelfstandig ondernemer bouwt men geen pensioen op en heeft men op zijn of haar 65e dus alleen AOW. Slechts een aantal beroepsgroepen heeft een verplichte beroepspensioenregeling. Zo'n regeling geldt dan juist voor zelfstandigen. Meestal is er dus geen regeling en moet men als zelfstandig ondernemer zelf zorgen voor een aanvullend pensioen. Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden1: − voortzetten van pensioenregeling − het vormen van een oudedagsreserve − het afsluiten van een lijfrenteverzekering. Overigens moet men als zelfstandig ondernemer ook zelf zorgen voor een inkomen bij arbeidsongeschiktheid. De premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering behoort tot de bedrijfskosten. Als men zijn of haar dienstverband beëindigt om zelfstandig ondernemer te worden, is het in principe mogelijk om tien jaar lang vrijwillig en voor eigen rekening de pensioenregeling voort te zetten. Dat kan een goede keuze zijn. Niet iedere pensioenregeling biedt echter die mogelijkheid. Als het bedrijf winst maakt, mag men een deel daarvan als oudedagsreserve op de balans opnemen (fiscale oudedagsreserve, FOR). Daarvoor moet men jaarlijks tenminste 1.225 uren voor de onderneming werken. Men mag dan 12% van de jaarwinst toevoegen aan de reserve met een maximum van € 11.227 (2006: € 11.050). De oudedagsreserve mag niet groter zijn dan het ondernemingsvermogen. Heeft men premies moeten betalen voor een verplicht gestelde pensioenregeling, dan moet men deze premie in mindering brengen op het gestelde maximumbedrag. Elk jaar mag men opnieuw beslissen of men een deel van de winst als oudedagsreserve opneemt. Deze post is ook opgenomen onder de ondernemersfaciliteiten die eerder zijn behandeld in deze bijlage.
1
Bron: www.pensioenkijker.nl.
35
Met de oudedagsreserve wordt niet echt een pensioen opgebouwd. Het is alleen een fiscale reserve. Over die reserve moet men later afrekenen met de fiscus. Men kan ook voor de oude dag sparen via het afsluiten van een lijfrenteverzekering. Naast de gewone mogelijkheden van lijfrentepremieaftrek zijn er speciale mogelijkheden voor ondernemers. Men mag namelijk (een deel van) de oudedagsreserve omzetten in een lijfrente. Daarnaast mag men, als men de onderneming staakt, de stakingswinst omzetten in een lijfrente. De hoogte van die aftrek hangt af van de leeftijd op het moment dat men met de onderneming stopt. Bij overdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder is de aftrek € 411.6981 (voor 2007). Bij overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar of ouder is de aftrek € 411.6982 (voor 2007). In overige gevallen is de aftrek € 102.932 (voor 2007).
Sociale zekerheid: lange termijn W e rk n e me rs Per jaar kan een werknemer in het kader van de levensloopregeling maximaal 12 procent sparen van het brutoloon dat in dat jaar verdiend is. In totaal mag men sparen tot maximaal 210% van het brutojaarloon. Een persoon die op 31 december 2005 51 jaar of ouder was, maar nog geen 56, valt onder de overgangsregeling en mag meer sparen. Per jaar dat een werknemer geld inlegt in de levensloopregeling, heeft hij of zij recht op een korting van maximaal € 188 op de te betalen inkomstenbelasting. Deze korting krijgt men bij opname van het tegoed voor de financiering van onbetaald verlof. Men kan nooit meer korting krijgen dan men aan belasting moet betalen. Als men zelf niet voldoende inkomen heeft om van deze levensloopverlofkorting gebruik te maken, kan men deze toch nog via de aangifte inkomstenbelasting geldend maken als men een partner heeft die voldoende belasting en premie betaalt. Daarnaast hoeft men geen vermogensrendementsheffing te betalen over het tegoed op de levenslooprekening. Spaarloon is de bekendste vorm van bedrijfssparen. Bedrijfsspaarregelingen zijn bedoeld voor werknemers. Men dient dus in loondienst te zijn bij een werkgever om hieraan deel te kunnen nemen. Uit het brutoloon spaart men een bedrag waarover men geen belasting of sociale lasten verschuldigd is3. Het tarief van de eindheffing spaarloon voor werkgevers wordt verhoogd van 15% naar 25%.
36
1
Deze aftrek is ook van toepassing bij overdrachten door invalide ondernemers en bij het staken van de onderneming door overlijden.
2
Deze aftrek is ook van toepassing bij overdrachten door ondernemers indien de lijfrenteuitkeringen direct ingaan.
3
Bron: AON.
Men kan met spaarloon jaarlijks maximaal € 613 sparen, belastingvrij. In principe blijft het spaargeld vier jaar vaststaan. Alleen onder beperkte voorwaarden mag men het spaartegoed tussentijds belastingvrij opnemen. Als het spaartegoed vier jaar blijft staan, dan kan men het zonder voorwaarden belastingvrij opnemen.
O nd e rn em e rs Zelfstandige ondernemers kunnen van deze levensloopregeling geen gebruik maken, tenzij zij hun onderneming in de vorm van een BV voeren.
Sociale zekerheid: kinderopvang Op 1 januari 2007 is een verplichte werkgeversbijdrage aan de kosten voor de kinderopvang ingevoerd. De overheid verstrekt de werkgeversbijdrage voor kinderopvang aan ouders. Deze vaste toeslag is in de plaats gekomen van de eventuele werkgeversbijdrage die ouders eerder ontvingen. De vaste toeslag hoeft niet apart te worden aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen keert de vergoeding automatisch uit op grond van de gegevens die voor de bestaande inkomensafhankelijke toeslag worden aangeleverd. − Zowel werknemers als zelfstandigen hebben recht op de vaste toeslag. − De vaste toeslag is onafhankelijk van de hoogte van het inkomen. − Voor de vaste toeslag gelden dezelfde voorwaarden als voor de bestaande kinderopvangtoeslag. Zo moet men bijvoorbeeld gebruik maken van formele kinderopvang. De toeslag wordt verstrekt voor kosten tot de wettelijke maximum uurprijs. Werknemers met kinderen ontvangen via de Belastingdienst een vaste inkomensonafhankelijke toeslag van een derde deel van de kosten van de kinderopvang. Daarnaast krijgen ouders ook een inkomensafhankelijke toeslag van de overheid. Werkgevers dragen bij aan de vaste toeslag via een wettelijke opslag op de sectorpremie. Het als premie af te dragen percentage van het loon wordt verhoogd met dat van de kinderopvangheffing.1 In principe verschilt de toeslag niet wezenlijk voor werknemers en zelfstandigen. Voor zelfstandigen wordt het inkomensafhankelijke deel van de kinderopvangtoeslag door de overheid vergoed. Toch werkt de regeling iets anders uit voor beide groepen. Dat komt door de inkomenstoets. Bij zelfstandigen gebeurt de toekenning aan de hand van het definitief vastgestelde belastbaar inkomen, terwijl bij werknemers de heffing over het premieloon wordt geheven. Dat betekent dat zelfstandigen over het algemeen een hogere tegemoetkoming krijgen dan werknemers bij een vergelijkbaar bruto-inkomen. Dit komt doordat de meeste zelfstandigen gebruik kunnen maken van een aantal fiscale faciliteiten (waarvan de zelfstandigenaftrek de belangrijkste is) waardoor het belastbaar inkomen gedrukt wordt. Bij deze post zal voor de (ex-)werknemer dus een financieel voordeel ontstaan in de nieuwe situatie als ondernemer.
1
Een werkgever betaalt deze heffing over de totale loonsom, dus voor zowel werknemers met kinderen als werknemers zonder kinderen.
37
Sociale zekerheid: ziektekosten W e rk n e me r De premies voor de basisverzekering verschillen per verzekeraar. Gemiddeld is de (basis)premie ongeveer 1050 euro op jaarbasis. Premies voor de naturapolis variëren van 1038 tot 1120 euro, premies voor de restitutiepolis van 1073 tot 1172 euro. Verzekeraars baseren hun premies op een standaardpremie, die de minister van VWS jaarlijks vaststelt. Kinderen onder de 18 jaar moeten wel een basisverzekering afsluiten, maar hoeven hiervoor geen premie te betalen. De overheid betaalt de premies voor kinderen onder de 18 jaar. De keuze voor een bepaald eigen risico (tussen 100 en 500 euro per jaar) leidt tot een verlaging van de premie voor de basisverzekering. De vergoeding voor werknemers en ondernemers is gelijk. Naast de premie betaalt iedereen met een inkomen ook een inkomensafhankelijke bijdrage. Deze bijdrage wordt door de werkgever op het loon ingehouden. Deze bijdrage wordt door de werkgever aan de werknemer vergoed en bij de werknemer weer fiscaal belast. Het inhoudingspercentage voor de werknemer of uitkeringsgerechtigde bedraagt 6,5 procent over het inkomen, tot € 30.015.
O nd e rn em e r Zelfstandigen moeten de inkomensafhankelijke bijdrage zelf betalen. Zij betalen deze bijdrage achteraf via de belastingaangifte. Voor hen geldt het percentage van 4,4%. Voor 65-plussers geldt het percentage van 6,5% over de AOWuitkering en 4,4% over het overige inkomen.
38
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A200908
half juni 2009
Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB
A200907
24-3-2009
Monitor Inkomens Ondernemers
A200906
19-3-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905
17-3-2009
Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904
12-3-2009
Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903
5-2-2009
A200902
13-1-2009
Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901
13-1-2009
MKB in regionaal perspectief
A200815
19-12-2008
Succes met samenwerking
A200814
16-12-2008
Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Neder-
A200813
8-12-2008
Sociaal ondernemerschap
A200812
8-12-2008
Ondernemen in de Sectoren
A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende
A200807
september 2008
Ten years entrepreneurship policy: a global overview
landse MKB
Ondernemerschap in de zorg In- en uitstroom in de detailhandel
bedrijven Stimulering van ondernemerschap in middelgrote gemeenten A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008
Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007
Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007
MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007
Voor het gewin of voor het gezin?
A200711
7-11-2007
A200710
25-10-2007
A200709
13-9-2007
A200708
21-6-2007
Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007
Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007
Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007
Dat loont!
A200703
5-3-2007
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007
Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007
Entrepreneurship in the Netherlands;
HRM-beleid in het MKB Global Entrepreneurship Monitor 2007 the Netherlands
Van onbemind tot onmisbaar Ondernemen in de Sectoren Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
High growth enterprises; Running fast but still
39
keeping control A200613
8-1-2007
A200612
januari 2007
Geef richting, geen regels!
A200611
22-9-2006
Ondernemen in de Sectoren
A200610
18-9-2006
Met ervaring aan de start
A200609
20-7-2006
Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608
18-9-2006
Pensioen voor ondernemers
A200607
24-7-2006
MKB regionaal bekeken
A200606
19-7-2006
MKB in regionaal perspectief 2006
A200605
29-6-2006
De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in
A200604
19-6-2006
Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603
17-5-2006
Internationale Benchmark 2005
A200602
12-4-2006
Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
A200601
20-3-2006
Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015
A200516
14-2-2006
Small Business Governance
A200515
16-1-2006
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid;
A200514
9-1-2006
A200513
14-12-2005
Bedrijfsgroei in Nederland
het MKB
Periode 1987-2005 Kritisch kopen in het MKB Financiering van bedrijfsinvesteringen problematisch, of niet? A200512
31-1-2006
A200511
8-11-2005
Entrepreneurship in the Netherlands, Business transfer Internationale Benchmark Ondernemerschap 2004
A200510
3-11-2005
A200509
6-10-2005
Creatieve bedrijvigheid in Nederland
A200508
20-9-2005
Ondernemen in de Sectoren
A200507
1-9-2005
A200506
19-7-2005
Transsectorale innovatie door diffusie van technologie
Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen? Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and
A200505
6-10-2005
A200504
27-6-2005
Kleinschalig Ondernemen 2005
A200503
15-6-2005
Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en
A200502
17-5-2005
A200501
26-4-2005
Spin-offs van grote bedrijven in Nederland
A200417
11-4-2005
Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in
A200416
12-4-2005
MKB-locaties
A200415
29-3-2005
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200414
24-3-2005
Internationalisering in het Nederlandse MKB
A200413
21-3-2005
MKB in een periode van deflatie; risico's en stra-
A200412
9-3-2005
A200411
17-2-2005
De bron van vernieuwing
A200410
25-4-2005
Oudere versus jongere starters
A200409
5-1-2005
International co-operation
VWO-onderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepreneurship Monitor 2004
het MKB
tegieën
40
Ondernemen in de zorg
De kracht van de organisatie
A200408
18-11-2004
Succesvol op weg op de elektronische snelweg!!
A200407
14-3-2005
Toetredingsbarrières in de praktijk: Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij
A200406
12-10-2004
Ga direct naar een standaard reïntegratietraject,
A200405
14-9-2004
Ondernemen in de Sectoren
A200404
11-8-2004
Innovatief ondernemerschap en de rol van de
ga niet langs start
brancheorganisaties: Een exploratieve toets A200403
11-8-2004
A200402
5-7-2004
Starten in de recessie
A200401
22-6-2004
Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003
A200318
15-6-2004
Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het
A200317
28-5-2004
Wordt de spoeling dun?
A200316
22-4-2004
Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial
Kleinschalig Ondernemen 2004
midden- en kleinbedrijf
Activities (GEM) A200315
10-3-2004
Rechtsvormkeuze in het MKB
A200314
12-3-2004
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode
A200313
18-2-2004
Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik
A200312
12-2-2004
Ondernemen in het Ambacht 2004
A200311
10-2-2004
Ondernemen in de Industrie 2004
A200310
5-2-2004
Ondernemen in de Diensten 2004
A200309
22-1-2004
A200308
20-1-2004
1987-2002
Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004
41