ARTIKEL
ELISE
OOSTERWEGEL
EN
MARIEKE
VREUGDENHIL
Beiden zijn werkzaam als officier van justitie bij het Arrondissementsparket Utrecht 1
De strafbaarstelling van belaging in de praktijk
Van slachtoffer tot klaagster Met ingang van 12 juli 2000 is belaging, in de volksmond meestal stalking genoemd, apart strafbaar gesteld in art. 285b van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). In dit artikel beschrijven wij onze praktijkervaringen als officieren van justitie, werkzaam bij het arrondissementsparket Utrecht, met dit relatief nieuwe art. 285b WvSr. Sinds de invoering van deze nieuwe strafbepaling hebben wij samen tot 1 januari 2002 twaalf verdachten van belaging vervolgd. Onderstaande bevindingen zijn gebaseerd op de daarmee opgedane ervaringen. Wij zullen eerst kort het juridisch kader van art. 285b WvSr schetsen en vervolgens aan de hand van een drietal praktijkgevallen de mogelijkheden aangeven die deze strafbepaling biedt. Tenslotte zullen wij aangeven waarom ons inziens art. 285b WvSr in de praktijk een effectieve strafbepaling is.
Sinds juli 2000 is belaging apart strafbaar gesteld. In dit artikel beschrijven de auteurs, beiden werkzaam als officier van justitie, hun ervaringen met deze nieuwe bepaling. Aan de hand van drie praktijkgevallen komen de meest voorkomende juridische aspecten aan de orde die een rol spelen bij de vervolging van een belager.Geconcludeerd wordt dat met het nieuwe artikel goed te werken is. Voordeel is bovendien dat het strafrechtelijk traject de slachtoffers minder geld en energie kost dan de meestal weinig renderende civielrechtelijke mogelijkheden. Een garantie dat belaging stopt door strafrechtelijk optreden is niet te geven, maar voor het slachtoffer van belaging loont het zeker de moeite een klacht in te dienen bij de politie.
Juridisch kader De inhoud van art. 285b WvSr luidt als volgt: 1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen, wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie. 2. Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan. Kort gezegd betekent belaging het opzettelijk en bij herhaling lastigvallen van iemand, waardoor het slachtoffer in zijn persoonlijke vrijheid wordt beperkt. Voor de invoering van de aparte strafbepaling van art. 285b WvSr was belaging strafrechtelijk niet altijd aan te pakken. In de praktijk moest er meestal eerst enige vorm van verbaal of fysiek geweld aan te pas komen voordat effectief strafrechtelijk optreden mogelijk was. Immers, handelingen als het telefonisch lastigvallen, het in de buurt van een woning gaan staan en aanbellen waren niet strafbaar. Sinds de komst van art. 285b WvSr zijn deze handelingen onder omstandigheden als belagingshandelingen aan te merken en daarmee strafbaar. Naast voornoemde belagingshandelingen zijn wij het sturen van sms-berichten, het hinderlijk achtervolgen van het slachtoffer en het (laten) sturen van post als veel voorkomende vormen van belaging tegengekomen. Onze ervaring is overigens dat belaging nog steeds vaak gepaard gaat met enige vorm van bedreiging en/of geweld. De belaging kan zich ook uitstrekken naar de omgeving van een slachtoffer, in die zin dat ook familieleden, vrienden en collega's van het slachtoffer door de belager worden lastiggevallen. Dit kan indirect belaging opleveren van het eerste slachtoffer, maar kan ook ten aanzien van genoemde familieleden, vrienden en collega' s een zelfstandig delict opleveren indien diegene uit de omgeving van het eerste slachtoffer zelf ook een klacht ter zake belaging indient. 1. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. Met dank aan mr. M.G.M. Hoekendijk.
36
NEMESIS 2003 nr. 2
VAN SLACHTOFFER TOT KLAAGSTER
Een tweetal bestanddelen van belaging verdient kort extra aandacht. Allereerst de vereiste van 'stelselmatigheid' . Om dit aan te kunnen tonen is van groot belang dat het gaat om een reeks van ongewenste, vaak dwingende handelingen gedurende een bepaalde periode. De hardnekkigheid van het gedrag maakt belaging zo strafwaardig. Ten tweede is het voor een bewezenverklaring van belaging niet vereist dat het oogmerk op het dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen nader geconcretiseerd wordt. Voldoende is dat het oogmerk daartoe bestaat bij de belager. In het midden kan worden gelaten of een slachtoffer van belaging tot iets gedwongen is of bang geworden is. Ten aanzien van de invulling van de overige bestanddelen van art. 285b WvSr hebben wij in onze praktijk geen problemen ervaren. Blijkens de literatuur werd dit vooraf wel gevreesd.2
De belaging kan zich ook uitstrekken naar de omgeving van een slachtoffer Zoals uit lid 2 van art. 285b blijkt is belaging een klachtdelict. Dit betekent dat er alleen vervolgd wordt als de klaagster bij haar klacht nadrukkelijk aangeeft te wensen dat de belager vervolgd wordt. Op basis van het belagingsartikel zijn de dwangmiddelen van aanhouding buiten heterdaad, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis mogelijk. Vanzelfsprekend heeft dat zeer grote betekenis voor de mogelijkheden van strafrechtelijk ingrijpen. Naar onze ervaring biedt bijvoorbeeld een schorsing van de voorlopige hechtenis met een contactverbod een stok achter de deur om de belager ervan te doordringen dat hij moet stoppen met het lastigvallen van het slachtoffer en dat hij goed in de gaten gehouden wordt. Mocht een belager desondanks toch weer contact zoeken, dan is snel strafrechtelijk ingrijpen mogelijk door middel van opheffing van de schorsing. Op het moment dat de politie aan het Openbaar Ministerie meldt dat de verdachte één van de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden, kan (en zal) de officier van justitie bevelen dat de verdachte moet worden aangehouden op grond van art. 84 Wetboek van Strafvordering. Na aanhouding van de verdachte moet de officier van justitie onverwijld een vordering tot opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis bij de rechtbank indienen. De rechtbank dient op die vordering binnen twee dagen te beslissen. Het is ons gebleken dat een vordering tot opheffing van de schorsing door de rechtbank in beginsel altijd wordt toegewezen. Dit staat overigens aan een nieuwe schorsing, al dan niet op een later tijdstip, niet in de weg. In het algemeen is naar onze ervaring opheffing van de schorsing een effectief instrument om, in elk geval voor de duur van de voorlopige hechtenis, aan herhaald belagingsgedrag snel een einde te maken.
2. Zie in dat kader bijvoorbeeld een artikel van Van Klink en Royakkers in Delict en Delinquent 1998 nr. 7, p. 630 e.v. Zij hadden de angst dat in de praktijk moeilijkheden zouden ontstaan over de in-
NEMESIS 2003 nr. 2
E. O O S T E R W E G E L
EN M . VREUGDENHIL
Onderzoek 'Relatiecriminaliteit' Onze ervaringen met belagingszaken komen in grote lijnen overeen met de resultaten van een lopend onderzoek naar de strafrechtelijke afhandeling van belagingszaken. Dit onderzoek, dat plaatsvindt in het kader van het onderzoek 'Relatiecriminaliteit', wordt uitgevoerd door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in samenwerking met de Vrije Universiteit. Over de eerste bevindingen, verkregen na bestudering van 25 zaken, is door de onderzoekers verslag gedaan in het tijdschrift voor de Rechterlijke Macht, Trema.3 Uit genoemd verslag komt naar voren dat in het merendeel van de gevallen verdachten van belaging ook gedagvaard worden ter zake van bedreiging en geweldsdelicten als mishandeling, poging tot doodslag en vernieling, meestal gepleegd tegen dezelfde persoon die het slachtoffer van de belaging door verdachte was. De belagers blijken in ruim 90% van de gevallen van het mannelijk geslacht, van hun slachtoffers is 88% vrouw. Het motief voor de belaging ligt meestal op het gebied van jaloezie na het verbreken van een relatie door het slachtoffer. Andere motieven zijn verliefdheid of de waan dat het slachtoffer verliefd is op de belager zonder dat zelf te weten. In bijna 40% van de onderzochte zaken was bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, waardoor het feit hem niet of in verminderde mate kon worden toegerekend. In de onderzochte zaken bleek in de meeste gevallen een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde(n) opgelegd. Deze bijzondere voorwaarden hadden met name betrekking op contactverboden en verplicht reclasseringscontact. Daarnaast werd de belager een aantal malen veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer. Praktijkgevallen Aan de hand van drie geanonimiseerde praktijkgevallen die zich allen hebben afgespeeld binnen de politieregio Utrecht, benoemen wij hierna de meest voorkomende juridische aspecten van het vervolgen van een belager. Zaak 1: verdachte P. Halverwege 2001 werd verdachte P. op heterdaad door de politie aangehouden. Hij was met zijn auto bewust ingereden op een andere auto, waarin zich een hem onbekend persoon bevond. Deze persoon hield aan de botsing een whiplash over. De aanrijding vond plaats in de straat waar zich de woning van de ex-vrouw van verdachte en hun gezamenlijke kinderen bevond. Verdachte was bij zijn ex-vrouw, S., aan de deur geweest. Uit frustratie over het uitblijven van een ontmoeting had hij vervolgens een auto aangereden. Een dag na de aanhouding van P. diende S. bij de politie een klacht in terzake belaging. Het incident van het inrijden was voor haar de bekende druppel geweest. S. vertelde in haar klacht dat zij sinds zeven maanden werd belaagd vulling van de begrippen 'persoonlijke levenssfeer' en 'oogmerk'. 3. Trema oktober 2002 nr. 8, p. 405 e.v.
37
VAN SLACHTOFFER TOT KLAAGSTER
door P. Nadat P. een aantal jaren geleden hun gemeenschappelijke woning had verlaten, waren P. en zij een aantal maanden geleden gescheiden. Sindsdien kwam P. veelvuldig aan de deur, stopte brieven in de brievenbus en bevond zich met zijn auto regelmatig in de buurt van de woning. In het begin liet ze P. af en toe binnen, zodat hij hun gemeenschappelijke kinderen kon ontmoeten, maar de kinderen werden steeds banger en mede om die reden had S. P. op enig moment duidelijk te kennen gegeven hem niet meer te willen zien. P. bleef S. en haar kinderen echter lastigvallen. De advocaat van S. had P. hierop een brief gestuurd met daarin de dreiging dat een civiel straatverbod zou worden gevorderd als P. niet ophield zijn ex-vrouw lastig te vallen. Dit straatverbod is uiteindelijk niet gevorderd. S. gaf in haar klacht aan dat zij hoopte dat haar ex-man hulp zou krijgen. Zij overhandigde de politie een tweetal briefjes die P. door de brievenbus had gedaan. Naar aanleiding van de klacht heeft de politie verschillende buren en een kind van S. en P. gehoord. Zij bevestigden allen dat P. S. belaagde. Daarnaast bleek uit een overzicht van mutaties dat de politie had bijgehouden dat S. in de maanden voorafgaand aan de klacht meermalen contact had gezocht met de politie om te melden dat haar ex-man haar en de kinderen lastig viel. P. erkende bij de politie meermalen bij zijn ex-vrouw aan de deur te zijn geweest en in de buurt te hebben rondgereden. Hij verkeerde tevens in de veronderstelling dat hij een straatverbod opgelegd had gekregen, maar hij vond dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan belaging. Verdachte werd voorgeleid bij de rechter-commissaris en de voorlopige hechtenis werd bevolen. P. heeft vervolgens tot aan de terechtzitting vastgezeten. Hij weigerde zich te laten onderzoeken door een psychiater of een psycholoog. Hij stond de psychiater wel te woord, maar weigerde zijn medewerking. De psychiater gaf aan dat hij de indruk had dat verdachte leed aan een paranoïde stoornis, maar dat bij gebrek aan medewerking hierover geen uitsluitsel te geven was. De psycholoog heeft P. in het geheel niet willen spreken, dus deze kon geen advies geven. De feiten waarvan P. werd verdacht werden door de officier van justitie, na samenspraak met de psychiater en de rechter-commissaris, niet ernstig genoeg geacht om opname in het Pieter Baan Centrum te overwegen. Verdachte P. stond terecht op verdenking van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging van de bestuurder van de auto en belaging van zijn exvrouw. Tijdens de terechtzitting maakte P. een verwarde indruk. Hij gaf nauwelijks antwoord op vragen en wilde maar één ding: emigreren. Conform de eis van de officier van justitie werd P. voor de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan een gedeelte voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde legde de rechtbank op dat P. zich gedurende de proeftijd moest onthouden van enig contact, middellijk noch onmiddellijk met zijn ex-vrouw en dat hij niet mocht verblijven of zich bevinden in de omgeving van de straat waar aangeefster woonde. Er waren geen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. S. heeft tot op heden geen last meer gehad van P., die na het uitzitten van zijn straf in een psychiatrische inrichting opgenomen is geweest.
38
E. O O S T E R W E G E L
EN M .
VREUGDENHIL
Zaak 2: verdachte G. In november 2000 diende een jonge vrouw, L., uit een kleine stad in het midden van het land een klacht terzake belaging in bij de politie. Zij vertelde de politie dat ze al geruime tijd telefonisch werd lastiggevallen door een haar in eerste instantie onbekende man. Hij belde haar regelmatig ' s nachts op met seksueel getinte opmerkingen. Ook liet hij merken te weten wat zij overdag en 's avonds deed en met wie zij omging. Het lastigvallen was gestopt toen zij een ander, geheim, telefoonnummer had gekregen. Meerdere vrouwelijke kennissen van L. vertelden haar dat ook zij telefonisch lastig waren gevallen en dat zij een idee hadden wie achter het bellen zou kunnen zitten. Op deze manier was de vrouw achter de vermoedelijke identiteit van de mysterieuze beller gekomen. L. gaf in haar klacht aan dat zij erg veel last had van het gedrag van de beller. Zo had zij veel last van nachtmerries en voelde ze zich niet langer veilig in haar eigen huis en omgeving. Ze had het idee dat ze voortdurend in de gaten werd gehouden.
De belagers blijken in ruim 90% van de gevallen van het mannelijk geslacht, van hun slachtoffers is 88% vrouw Naar aanleiding van deze klacht startte de politie een onderzoek. Dit resulteerde in nog twee klachten van jonge vrouwen uit dezelfde stad. Eén van deze vrouwen werd sinds oktober 2000 gebeld en gevolgd door een jongeman die zij niet kende, maar van wie zij achter de naam was gekomen omdat een collega, aan wie zij had verteld over de auto waarin haar belager reed, de auto aan een persoon wist te koppelen. Dit bleek dezelfde naam te zijn als die L. had genoemd. De derde klaagster, een iets oudere vrouw met twee kinderen, vertelde dat zij al sinds 1998 telefonisch werd lastiggevallen door een onbekende man die seksueel getinte opmerkingen maakte. Soms ging het een periode goed, en kon zij rustig slapen, maar er waren ook maanden dat zij elke week meermalen 's nachts wakker werd gebeld door haar belager. Om een aantal haar moverende redenen had zij geen ander telefoonnummer genomen. Naast de drie klaagsters werd nog een vijftal vrouwen gehoord. Deze bleken ook allemaal telefonisch lastig te zijn gevallen en in sommige gevallen ook achtervolgd door vermoedelijk dezelfde man. Het lastigvallen bleek echter steeds gestopt voor 12 juli 2000 (zijnde de datum van inwerkingtreding van het wetsartikel), zodat een klacht indienen voor deze vrouwen geen zin had. Begin 2001 werd verdachte G. aangehouden. Hij gaf in het verhoor bij de politie vrijwel direct toe dat hij diverse vrouwen telefonisch had benaderd. Als hij op straat een vrouw zag die hij mooi vond probeerde hij achter haar naam en telefoonnummer te komen. Vervolgens belde hij om een afspraak te maken; als de vrouw hem afwees ging hij seksueel getinte dingen zeggen om die vrouw te kwetsen. G. bleek overigens geen antecedenten te hebben. Na zijn aanhouding werd G. voorgeleid bij de rechter-commissaris, die de bewaring heeft bevolen en de voorlopige hechtenis vervolgens direct heeft geschorst. Daarna is G. onderzocht
NEMESIS 2003 nr. 2
VAN SLACHTOFFER TOT KLAAGSTER
door een psycholoog, die concludeerde dat G. aan een narcistische en borderline persoonlijkheidsstoornis leed en als gevolg daarvan als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was te beschouwen. De kans op recidive werd hoog ingeschat en om die reden werd therapie geadviseerd. Terzake van de belaging van de drie klaagsters werd G. gedagvaard voor de meervoudige strafkamer. Twee van de drie klaagsters hadden zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en met hen is op het parket ook een slachtoffergesprek gehouden. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat de belaging enorme invloed op hun manier leven had gehad en dat deze invloed nog voortduurde. Een van de klaagsters gaf aan niet meer alleen naar buiten te durven, de ander was nog steeds angstig als de telefoon ging. Tijdens de behandeling van zijn strafzaak leed G. plotseling aan geheugenverlies. Hij kon zich van het ten laste gelegde weinig meer herinneren, maar had in elk geval niet zoveel gebeld als de klaagsters hadden verklaard. Alledrie de klaagsters waren in de rechtszaal als belangstellende aanwezig. Zij kregen de gelegenheid om hun vordering toe te lichten en één van de klaagsters werd ad hoc door de rechtbank nog als getuige gehoord. Zij wist zeer scherp te verwoorden welke invloed de belaging op haar leven en het leven van haar kinderen had. Haar getuigenis leek veel indruk op de rechtbank te maken. Verdachte is door de rechtbank veroordeeld voor belaging van twee van de drie klaagsters. Ten aanzien van de derde klaagster achtte de rechtbank de stelselmatigheid niet bewezen. Ten aanzien van de ernst van het feit heeft de rechtbank overwogen dat verdachte ernstig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Hij heeft hun vrijheidsbeleving aangetast en hen het gevoel gegeven geen baas meer over hun eigen leven te zijn. Daarnaast heeft verdachte ook gevoelens van angst en onrust veroorzaakt bij de familieleden van de slachtoffers. De rechtbank heeft G. veroordeeld tot een forse werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en het volgen van therapie. De vordering van één van de twee klaagsters werd toegewezen tot een bedrag van ƒ 1000,00. De andere klaagster is niet ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat G. ten aanzien van de ten opzichte van haar gepleegde belaging was vrijgesproken. Zaak 3: verdachte D. De heer D. was reeds een bekende van politie en justitie op het gebied van geweld toen begin 2001 zijn exvrouw, F., bij de politie een klacht tegen hem terzake belaging indiende. Daarnaast deed zij aangifte van een aantal andere strafbare feiten die D. ten opzichte van haar zou hebben begaan. F. had alle civiele wegen al bewandeld en een straat- en contactverbod voor D. gekregen. Dat hielp echter niet. Eenjaar daarvoor was D. door de rechtbank reeds veroordeeld voor soortgelijke feiten (toen was belaging nog niet als strafbaar feit in de wet opgenomen) tot een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De proeftijd bij de voorwaardelijke straf liep nog. D. belde F. heel vaak thuis en op haar werk op. Hij volgde haar in de auto en reed haar klem. Hij stond ge-
NEMESIS 2003 nr. 2
E. O O S T E R W E G E L E N
M. V R E U G D E N H 1 L
regeld in de buurt van haar woning en haar werk en hij belde vaak aan bij haar woning. De belaging had zich ook uitgebreid naar de ouders van F. en naar haar collega's op het werk. Zij deden ook klacht tegen D. In haar klacht gaf F. aan dat zij dacht dat D. haar lastigviel omdat zij de relatie met D. had beëindigd. Naar aanleiding van de klacht van F. besloten politie en de officier van justitie om de telefoon van F. zonder haar medeweten af te luisteren. Daaruit bleek dat zij zelf ook contact opnam met D. In overleg met de officier van justitie heeft de politie daarop F. geconfronteerd met de inhoud van de tapgesprekken. F. gaf als reden aan dat zij met telefonisch contact hoopte te voorkomen dat D. aan de deur zou komen met alle onrust en gevolgen van dien voor met name hun zoon. Bovendien belde zij uit bezorgdheid om haar zoon als hij in het kader van de omgangsregeling bij D. was. D. belde overigens veel vaker naar haar dan zij naar hem. Ook D. is geconfronteerd met de tap als waarschuwing dat hij in de gaten werd gehouden. Korte tijd later is D. op heterdaad aangehouden voor mishandeling van F. Hier waren meerdere mensen getuige van. Het bewij s tegen D. bestond uit een opeenstapeling van belastend materiaal. Er waren zoals genoemd meerdere slachtoffers van het gedrag van D. en er was steunbewijs in de vorm van getuigen die erbij waren als hij belde of langs kwam bij F., of die direct daarna het verhaal van F. hoorden. Op verzoek van de advocaat van D. is F. overigens nog gehoord door de rechter-commissaris. D. zelf weigerde te verklaren. Hij weigerde niet alleen met de politie te praten maar wilde ook niet met de reclassering praten of met de psycholoog. Het gevaar voor herhaling werd door de officier van justitie als zeer groot ingeschat gezien de aard van de feiten, het verleden van D. en zijn houding in het strafproces. Op de dagvaarding kwamen uiteindelijk belaging van F. en van haar vader, mishandelingen van F. en haar vader en bedreigingen van collega's en haar vader te staan. Deze feiten speelden zich gedurende een periode van een halfjaar af. De officier van justitie heeft met F. een slachtoffergesprek gevoerd waarin F. onder meer aangaf dat de voortdurende dreiging, angst en onrust een vernietigende werking op haar leven en dat van haar zoon hadden. Zij raakten door het gedrag van D. ook geïsoleerd. Familie was verhuisd om aan D. te ontkomen, vrienden bleven weg uit angst dat hij ook hen zou gaan belagen, haar werkgever wilde de arbeidsovereenkomst ontbinden vanwege de onrust die op het werk van F. was ontstaan. Tijdens de behandeling van de strafzaak bleef D., die nog steeds voorlopig was gehecht, zeer heftig ontkennen. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft conform de eis van de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest opgelegd en de vordering tot omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf van het vorige vonnis toegewezen. Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank onder meer overwogen dat D. zich - vrijwel direct na het uitzitten van een vrijheidsstraf opgelegd voor soortgelijke feiten jegens F. - schuldig heeft gemaakt aan misdrijven gericht op inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. D. heeft door de veelheid en intensiteit van zijn acties,
39
I
VAN SLACHTOFFER TOT KLAAGSTER
waarvan constante dreiging en angst uitgaat, het leven van F., haar familie en collega's op ernstige wijze verstoord. Feiten als de onderhavige brengen bij de maatschappij in het algemeen en bij slachtoffers van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen gevoelens van angst en onveiligheid te weeg, terwijl deze slachtoffers naast de fysieke gevolgen nog lange tijd na een dergelijke gebeurtenis de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. F. heeft als benadeelde partij een vordering ingediend ter vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van ƒ 5.000,-. Deze vordering is door de rechtbank geheel toegewezen. Inmiddels wordt D. ervan verdacht F. nog steeds niet met rust te laten en is de officier van justitie een nieuwe vervolging tegen D. begonnen, waardoor D. ten tijde van het schrijven van dit artikel weer gedetineerd was. Het opsporingsonderzoek en overwegingen van belang voor de strafrechtelijke afdoening Thans laten we een aantal elementen de revue passeren die naar onze ervaring in een strafrechtelijk onderzoek naar en vervolging van belagers van belang zijn. De klacht en klaagster Zoals hiervoor al genoemd begint de opsporing en vervolging van een belager met een klacht (aangifte met verzoek tot vervolging) terzake belaging door het slachtoffer. Om een aantal redenen is het belangrijk dat de politie veel aandacht heeft voor iemand die een klacht indient ter zake belaging. Allereerst vanwege de consequenties van het doen van klacht. Onze ervaringen leren dat het grootste deel van de belagers ex-partners van de klaagsters zijn. Vaak duurt het lastigvallen al behoorlijk lang voordat klaagsters ertoe komen om een klacht terzake belaging in te dienen. Soms heeft een klaagster eerst de civielrechtelijke weg willen bewandelen door bij de civiele rechter een contactverbod te vragen. Ook komt het geregeld voor dat een slachtoffer al wel eerder bij de politie melding gemaakt heeft van het belagingsgedrag, maar de stap om daadwerkelijk een klacht in te dienen nog te groot vond. De politie heeft een slachtoffer in het laatste geval reeds goed kunnen informeren over de mogelijkheden en consequenties van het indienen van een klacht. Ten tweede is aandacht van belang vanwege de beweegredenen om een klacht in te dienen. De beweegredenen) van een klaagster om uiteindelijk naar de politie te gaan dienen achterhaald te worden om de geloofwaardigheid van een klaagster te kunnen toetsen. Slachtoffers van belaging kunnen een dubbele houding hebben ten opzichte van hun belager. Onder meer uit medelijden, vanwege afhankelijkheid of praktische zaken nemen zij soms niet geheel afstand van hun belager en zeker omwille van gemeenschappelijke kinderen gaan slachtoffers vaak heel ver in het accepteren van belagingsgedrag. Een voorbeeld is F. uit zaak 3 die, zoals uit de telefoontap bleek, haar ex-partner D. geregeld terugbelde maar dit niet had verteld bij de politie. Haar betrouwbaarheid werd hierdoor echter niet aangetast, aangezien zij zeer plausibele verklaringen gaf voor haar houding en zij voor het overige zeer consistent was geweest in haar verklaringen. Een dergelij-
40
E. O O S T E R W E G E L
EN
M.
VREUGDENHIL
ke gecompliceerde houding van een klaagster is zeker niet ongewoon. Het is van groot belang dat de politie een klaagster duidelijk maakt dat zij voor haar eigen geloofwaardigheid alles moet vertellen en niet alleen de evident belastende dingen tegen een verdachte. Angst om niet geloofd te worden of dat het verhaal anders niet voldoende is voor een strafzaak, kan maken dat klaagsters niet geheel openheid van zaken geven en hun mogelijke eigen dubbele positie niet benoemen. Tenslotte is het van belang vanwege de bewijskracht van een goede klacht. In de bewijsvoering speelt de klacht meestal een cruciale rol. Daartoe moeten de feiten, met name concrete strafbare situaties, zo goed mogelijk in de tijd geplaatst worden om een verdachte van belaging concreet daarop te kunnen horen en om steunbewijs rond die concrete strafbare situaties te kunnen vergaren. De klacht dient voorts duidelijk te zijn over de stelselmatigheid van de belaging, de periode waarover het gaat, het mogelijke motief van de belager en over de vraag wie mogelijk getuige zijn geweest dan wel op de hoogte zijn van de belaging. Nagegaan moet worden of klaagster concrete bewijzen heeft van de belaging zoals voicemail, sms-berichten en briefjes. Het later moeten laten aanvullen van een aangifte kan afbreuk doen aan de bewijskracht daarvan.
Slachtoffers van belaging kunnen een dubbele houding hebben ten opzichte van hun belager Indien het bewijs voornamelijk steunt op de verklaringen van een klaagster is de kans groot dat zij bij de rechter-commissaris wordt gehoord. Daarmee kan worden voorkomen dat zij op de openbare terechtzitting nogmaals gehoord wordt, omdat een verdachte dan bij de rechter-commissaris reeds de gelegenheid heeft gehad vragen te stellen aan klaagster en een verdachte vervolgens niet in zijn verdediging is geschaad als klaagster niet meer ter zitting wordt gehoord. Zo werd in zaak 3 klaagster F. bij de rechter-commissaris gehoord. Een verhoor in aanwezigheid van de verdachte tijdens een openbare zitting kan zeer belastend zijn voor een klaagster. In uitzonderlijke gevallen kan de officier van justitie de rechtbank vragen of klaagster ter zitting gehoord kan worden buiten aanwezigheid van de verdachte. In meer dan de helft van de door ons behandelde belagingszaken hebben wij een slachtoffergesprek gevoerd met de klaagster. In een dergelijk gesprek wordt in ieder geval de gang van zaken tijdens de behandeling van de strafzaak ter zitting uitgelegd en wordt aangegeven dat iedereen, ook de pers, bij de zitting aanwezig kan zijn vanwege de openbaarheid van de zitting bij meerderjarige verdachten. Voorts wordt de mogelijkheid van voeging als benadeelde in het strafproces besproken en eventuele schadeposten. Ook de inhoud van het strafdossier krijgt de nodige aandacht. Tenslotte krijgt het slachtoffer de gelegenheid de invloed van het strafbare gedrag te verwoorden en kunnen vragen beantwoord worden.
NEMESIS 2003 nr. 2
VAN SLACHTOFFER TOT KLAAGSTER
Het (overig) bewijs Een enkel bewijsmiddel, in de vorm van een klacht, is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Het is derhalve noodzakelijk dat zich in het dossier andere bewijsmiddelen bevinden. Dit kunnen verklaringen van familieleden of bekenden van klaagster of verdachte zijn, waarin wordt verklaard dat de getuige zelf heeft waargenomen dat klaagster gedurende een bepaalde periode is lastiggevallen of - minder sterk - dat de getuige van klaagster zelf heeft gehoord dat zij is lastiggevallen. Vaak zullen minderjarige kinderen van klaagster getuige zijn geweest van de belaging. Zeker bij jongere kinderen wordt er echter meestal voor gekozen om ze niet als getuige te horen om ze niet onnodig te belasten. In zaak 1 is een zoon van verdachte P. wel door de politie gehoord, omdat hij bijna meerderjarig was. In zaak 3 is echter de zoon van F. niet gehoord, omdat hij nog erg jong (onder de zes jaar) was. Een andere mogelijkheid is dat omwonenden door de politie worden gehoord; wellicht hebben zij gezien of gehoord dat verdachte het slachtoffer belaagde. Ook de eigen waarneming van de politie, bijvoorbeeld dat zij verdachte bij of in de buurt van de woning van klaagster hebben aangetroffen, kan tot bewijs dienen. Een derde vorm van ondersteunend bewijs bestaat uit tastbare stukken. Te denken valt daarbij aan door klaagster bewaarde sms-berichten, voicemailberichten of brieven. In zaak 1 had klaagster S. een aantal briefjes van P. bewaard. Die briefjes heeft zij aan de politie ter hand gesteld en deze zijn in het strafdossier gevoegd. In dit kader verdient ook de mogelijkheid van het inzetten van bijzondere opsporingsmethodes vermelding. Het kan voorkomen dat in een strafrechtelijk onderzoek naar belaging de politie naast een klacht weinig ondersteunend bewijsmateriaal kan verzamelen. Als klaagster in zo'n geval bij de politie aangeeft dat verdachte haar vaak telefonisch lastigvalt en er sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde, kan op bevel van de officier van justitie en met machtiging van de rechter-commissaris de telefoonaansluiting van klaagster - al dan niet met haar medeweten door de politie afgeluisterd worden. Afluisteren vindt derhalve pas plaats als een minder ingrijpend middel niet voldoende bewijs oplevert en de belaging dermate ernstig is dat het middel in verhouding staat tot de ernst van de situatie. Door afluisteren kan het aantal keren dat een verdachte klaagster belt worden vastgesteld en kan de inhoud van de gesprekken die verdachte met klaagster voert worden weergegeven. Op die manier is het mogelijk om waterdicht bewijs tegen een verdachte te verzamelen, terwijl aan de andere kant het waarheidsgehalte van de klacht kan worden getoetst. Met het oog op die waarheidsvinding wordt over het algemeen een telefoon afgeluisterd zonder medeweten van klaagster. Uit zaak 3 komt het belang van afluisteren duidelijk naar voren. De persoon van de verdachte In belagingszaken zijn rapportages van een psycholoog en/of psychiater van groot belang om te weten of er sprake is van een stoornis, wat de mate van toerekeningsvatbaarheid is, om het gevaar voor herhaling in te NEMESIS 2003 nr. 2
E. O O S T E R W E G E L
EN M . V R E U G D E N H I L
kunnen schatten en eventueel een advies te krijgen voor een behandeling. Zo kon in zaak 2 een goed behandeladvies worden gegeven.
Belaging van een slachtoffer gaat meestal gepaard met andere strafbare feiten gericht tegen datzelfde slachtoffer In onze praktijk is het enkele keren voorgekomen dat een verdachte iedere medewerking aan een onderzoek naar de psyche daadwerkelijk weigerde. In een dergelijk geval vertoont een verdachte vaak ook geen inzicht in zijn eigen handelen en heeft een behandeling zonder enige motivatie geen zin. Indien de feiten zo ernstig zijn dat TBS als een reële mogelijkheid gezien moet worden, kan overwogen worden een verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten opnemen in de hoop dat op die manier meer zicht op de persoon van de verdachte komt. Dit is echter meestal geen reële optie in belagingszaken. In de eerste plaats moet een verdachte daar ook aan meewerken en hoe ingrijpend belaging voor een slachtoffer ook is, het is meestal niet ernstig genoeg om een opname in het Pieter Baan Centrum te rechtvaardigen. Zo is bij de verdachten in de zaken 1 en 3 een mogelijke opname in het Pieter Baan Centrum aan de orde geweest, maar is daartoe niet besloten. De straffen Onze ervaring is dat het merendeel van de belagingszaken bij de meervoudige kamer van de rechtbank wordt aangebracht en dat de rechtbank geregeld gevangenisstraf oplegt. Vaak wordt in elk geval een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd als stok achter de deur voor de belager om niet in herhaling te vallen. Daarbij worden ook geregeld naast de algemene voorwaarde om niet opnieuw strafbare feiten te plegen (wat tegen de achtergrond van de aard van het delict bij het wederom een keer lastigvallen al snel het geval is) bijzondere voorwaarden opgelegd in de vorm van een straat- en/of contactverbod en/of een verplicht reclasseringcontact. Ook het volgen van een behandeling behoort tot de mogelijkheden. In dat laatste geval zal er rapportage moeten zijn die aangeeft dat een belager openstaat voor hulpverlening, waar de behandeling op gericht dient te zijn en waar en vanaf wanneer de behandeling kan plaatsvinden. Voornoemde voorwaarden kunnen tevens in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis worden opgelegd. Overigens biedt bij het constateren van het overtreden van de voorwaarden bij een schorsing of voorwaardelijke gevangenisstraf art. 2 Politiewet de politie een basis om het slachtoffer van belaging te hulp te komen. In geval van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf betekent de straf naast vergelding vaak uitstel van het gevaar voor herhaling en tijdelijke rust voor aangeefster om op adem te komen. In minder ernstige gevallen wordt ook wel een combinatie van een gevangenisstraf met een werkstraf of alleen een werkstraf opgelegd. Ter zitting, in het requisitoir van de officier van justitie en in het vonnis van de rechtbank wordt aandacht besteed aan de zich in het dossier bevindende bewijsmid-
41
I
VAN SLACHTOFFER TOT KLAAGSTER
delen, aan de ernst van de feiten en belevingen van het slachtoffer en aan een eventuele schadeclaim. Daarnaast komen de persoon van de verdachte en de vraag wat een passende straf is ter sprake. Conclusies Ons is gebleken in de korte tijd dat art. 285b WvSr van kracht is, dat met deze strafbepaling in de strafrechtspraktijk doeltreffend te werken is. Zo leveren de verschillende bestanddelen van de delictsomschrijving weinig tot geen bewijstechnische problemen op. De aard van het delict, met name de duur en intensiteit ervan, brengt in het algemeen met zich mee dat naast de klacht voldoende andere bewijsmiddelen te vergaren zijn. Naar onze ervaring krijgen belagingszaken zowel van de politie als het openbaar ministerie de tijd en aandacht die ze nodig hebben. Duidelijk is dat het strafrechtelijke traject de slachtoffers minder geld en energie kost dan de meestal weinig renderende civielrechtelijk mogelijkheden. Bovendien biedt een detentie de slachtoffers vaak even een adempauze om weer bij te komen. Daarnaast kan een schorsing van de voorlopige hechtenis of een voorwaardelijke straf slachtoffers het gevoel geven gesteund te kunnen worden door politie en openbaar ministerie als het weer mis gaat. De straffen die geëist en opgelegd worden, zijn aanzienlijk te noemen. Daarnaast worden naar onze ervaring smartengeldvorderingen veelvuldig toegewezen.
42
E. O O S T E R W E G E L
EN M . V R E U G D E N H 1 L
Wellicht speelt bij de strafoplegging, evenals bij de eis van de officier van justitie, tevens een rol dat het strafrecht in belagingszaken niet zelden als ultimum remedium fungeert. In onze praktijk waren de belagers soms zeer volhardend in hun belagingsgedrag, hetgeen niet alleen tot uitdrukking kwam in opheffing van de schorsing of omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf in onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar ook in de soort en hoogte van de straf. Zoals aangegeven gaat belaging van een slachtoffer meestal gepaard met andere strafbare feiten gericht tegen datzelfde slachtoffer. Onze indruk is dat met name het stelselmatige karakter van de belaging strafverzwarend lijkt te werken en dat de andere strafbare feiten als het ware bezien worden in het kader van de belaging. Indien een verdachte enkel verdacht wordt van belaging, zijn belagingsgedrag erkent en inzicht toont in zijn eigen handelen met eventueel als gevolg een behandeling, is onze ervaring dat de verdachte meestal onder voorwaarden geschorst wordt uit de voorlopige hechtenis. Wanneer de belager vervolgens niet meer recidiveert, is de kans groot dat de zaak bij de enkelvoudige rechter, de politierechter, wordt aangebracht en dat er een werkstraf wordt geëist en opgelegd naast eventueel nog een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een garantie dat belaging stopt door strafrechtelijk ingrijpen is niet te geven, maar al met al loont het voor een slachtoffer van belaging zeker de moeite om een klacht in te dienen bij de politie.
NEMESIS 2003 nr. 2