Van
Kop tot Teen
De historische ontwikkeling van de opleiding Uiterlijke Verzorging in het mbo
Mieke de Haan Mieke de Haan begon haar onderwijskundige loopbaan in het basisonderwijs. Na haar studie sociale pedagogiek werkte ze op een mdgo-school in Amsterdam, waar ze zich bezighield met de ontwikkeling van participerend leren. In 1986 trad zij in dienst bij het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum. Hier was zij betrokken bij activiteiten op het gebied van moduleren in het middelbaar beroepsonderwijs en open leren in het dag-/avondonderwijs. Van 1991 tot 1996 was zij sectordirecteur educatie op het Da Vinci College te Dordrecht. Vanaf 1996 werkte ze vanuit Da Vinci Consultancy voor verschillende opdrachtgevers aan onderwijskundige projecten. In 2000 startte zij Mieke de Haan Consultancy. Ze was actief als interim-manager en onderwijsontwikkelaar in het voortgezet onderwijs en op roc’s. De MBO Raad was een van haar opdrachtgevers. In 2004 trad zij in dienst bij de MBO Raad als beleidsadviseur van de afdelingen Strategie & Onderwijs en Bedrijfstakgroepen en Internationalisering.
Bedrijfstakgroep
uv
Uiterlijke Verzorging
Van
Kop tot Teen
De historische ontwikkeling van de opleiding Uiterlijke Verzorging in het mbo
1
2
Inhoudsopgave
pagina
Voorwoord
5
Inleiding
7
Thema’s die terugkeren
Hoofdstuk 1
8
“Ze kunnen nog geen schaar vasthouden, meneer…” Over de geschiedenis van het beroepsonderwijs
Hoofdstuk 2
26
“De meeste meisjes trouwen na een jaar of vier.” Over de voorlopers van de UV-opleidingen in het mbo
Hoofdstuk 3
42
Samenwerken en erkennen Over de UV-opleidingen binnen het mbo
Hoofdstuk 4
62
“…vertrouwen in de kwaliteit…” Over kwalificatiedossiers, competenties en examens
Noten
68
Lijst van afkortingen
69
Literatuurlijst
70
Bijlagen
72
3
4
Voorwoord Op 4 april 2008 werd de nieuwe naam btg UV geïntroduceerd, ofwel de bedrijfstakgroep Uiterlijke Verzorging. Voorheen droeg de btg UV de naam btg KSV (kappen, schoonheids- en voetverzorging). Een bedrijfstakgroep is het overleg van de opleidingsmanagers van alle mbo-opleidingen binnen een bepaalde sector. Dit overleg wordt ondersteund door de MBO Raad, de brancheorganisatie van het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. De toevoeging UV staat voor een breed scala aan opleidingen op het gebied van de uiterlijke verzorging, zoals de opleidingen tot kapper, schoonheidsverzorger of voetverzorger en sinds kort ook tot grimeur. Daarnaast biedt de toevoeging UV ruimte voor toekomstige ontwikkelingen binnen de branche en het onderwijs. Veel regionale opleidingscentra (roc) gebruiken de naam UV al langer voor de afdelingen waar deze opleidingen verzorgd worden. Daarmee sluiten de roc’s aan op de benaming van het mdgo UV, de loot binnen het middelbaar beroepsonderwijs die halverwege de jaren ’80 van de vorige eeuw ontstond. Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) bereidt zich voor op de implementatie van een nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur. Dat is een ingrijpende vernieuwing van het beroepsonderwijs. Voordat veranderingen worden ingezet, is het van belang te weten hoe we in de bestaande situatie zijn aangeland. En waarom. Welke oplossingen zijn in verleden voor welke problemen gevonden? De roc-medewerkers die dat weten zijn met pensioen of aan hun pensioen toe. Hun kennis gaat verloren voor de bedrijfstakgroep (btg) UV, waar de managers van het UV-onderwijs bij elkaar komen. Eén van die medewerkers is Ellen Mizee. Ellen Mizee (60 jaar) werkt sinds 1964 in het kappersvak. Vanaf 1969 geeft zij les in het kappersonderwijs . Sinds 1988 is zij adjunct directeur Uiterlijke Verzorging bij Zadkine, Rotterdam. Zij geeft haar eigen commentaar op de geschiedenis. Met deze publicatie wil ik het verleden levend houden, aangeven hoe het UV-onderwijs binnen de roc’s vorm heeft gekregen en hoe door de jaren heen met de verschillende thema’s en problemen is omgegaan. Ik wil voor iedereen die bij de UV-opleidingen betrokken is, of dat nu vanuit het onderwijs is of vanuit het bedrijfsleven, een beeld geven van de ontwikkelingen van deze mbo-opleidingen in de afgelopen decennia. Wie deze ontwikkelingen ziet kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de discussies van nu ook de discussies zijn van toen.
Ik hoop dat u net zo veel plezier zult beleven aan het lezen van dit boek, als ik heb beleefd aan het schrijven ervan.
Mieke de Haan, beleidsadviseur MBO Raad
5
6
Inleiding
Dezelfde thema’s De beroepsopleidingen op het gebied van de uiterlijke verzorging mogen zich verheugen op een levendige belangstelling van studenten. Zowel jongeren als ouderen tonen belangstelling voor de opleidingen tot kapper, schoonheidsverzorger of voetverzorger en sinds kort ook tot grimeur. Voor de roc’s is het dan ook aantrekkelijk om deze opleidingen in huis te hebben. De bedrijfstakgroep UV wil zich beter positioneren binnen de branche en binnen het onderwijs. De opleidingen willen goed herkenbaar zijn; niet alleen voor de direct betrokkenen maar ook voor buitenstaanders. Het mbo (middelbaar beroepsonderwijs) is volop in beweging. Dat geldt ook voor de opleidingen die op de meeste roc’s samengevat zijn onder de term Uiterlijke Verzorging. Nu, in 2008, is iedereen druk met competentiegericht leren en daaraan gekoppeld, competentiegericht beoordelen. Daarnaast leven er allerlei ideeën over verbreding van opleidingen. Het werkveld biedt daartoe nieuwe kansen en met de nieuwe kwalificatiestructuur zijn daarvoor ook mogelijkheden. Vakbekwaamheid staat bij uiterlijke verzorging hoog in het vaandel. Sociale en contactuele competenties zijn daarbij evenzeer van belang. Het zijn opleidingen waarvoor het competentiegerichte onderwijs welhaast lijkt te zijn uitgevonden.
Bij nadere beschouwing blijkt dat in het verleden dezelfde thema’s speelden als nu. Om enkele voorbeelden te noemen: de eindtermen en de wijze waarop die tot stand komen, het voortdurende tekort aan stageplaatsen, de discussies met de branches over de examinering. Veel van die thema’s zijn al minstens 25 jaar onderwerp van discussie. Als we kennis nemen van de standpunten kunnen we misschien voorkomen we dat we in herhaling vallen en steeds opnieuw over dezelfde hobbels struikelen. Kennis van het verleden biedt zicht op de toekomst.
Hoofdstuk 1 zal de geschiedenis van het mbo in grote lijnen schetsen aan de hand van de maatschappelijke ontwikkelingen en de belangrijkste wetten die het middelbaar beroepsonderwijs hebben geregeld. Hoofdstuk 2 werpt een licht op het brede scala aan opleidingen die uiteindelijk de basis vormden voor het mbo UV. Hier komen de drie vakgebieden (kappers, voetverzorgers en schoonheidsverzorgers) afzonderlijk aan bod. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de opvolgers van al die opleidingen binnen het mbo. Hoofdstuk 4, tot slot, focust op een aantal discussiepunten die zeer actueel zijn; en al jaren oud.
7
Hoofdstuk 1
“Ze kunnen nog geen kam vasthouden, meneer…” Een belangrijk moment in de ont-
1919: Nijverheidsonderwijs
wikkeling van de opleidingen voor
Al sinds de middeleeuwen kwam het beroepsonderwijs voort uit private initiatieven; vanuit het
uiterlijke verzorging is de start van het
bedrijfsleven dat behoefte had aan geschoold personeel. In 1919 werd de Wet op het Nijverheids-
mdgo (middelbaar dienstverlenings-
onderwijs van kracht. Deze wet regelde het bestaansrecht van de vele vakscholen die in de 19e eeuw
en gezondheidszorgonderwijs), ruim
waren ontstaan. Het was de bedoeling dat het praktisch en het theoretisch onderwijs aan de in de
25 jaar geleden. Vanaf dat moment
wet geregelde scholen, als voortzetting van het algemeen vormend onderwijs gegeven zou worden
zaten deze opleidingen namelijk
‘in overeenstemming met de eisen welke in het maatschappelijk leven worden gesteld’. Omdat deze
binnen het gesubsidieerde mbo.
eisen aan een snelle ontwikkeling blootstonden kon de wet moeilijk stringente en allesomvattende
Voor een goed begrip van de
regels opstellen. De leerplannen werden zeer beknopt gehouden en aan de besturen van de scholen
ontwikkelingen na de start van het
werd grote vrijheid gegeven bij de vormgeving van het onderwijs. Het Nijverheidsonderwijs moest
mdgo, is het nodig om iets over de
primair van particulieren blijven uitgaan en de rijksoverheid moest zich beperken tot het verstrekken
voorgeschiedenis te weten.
van subsidies.2 Door deze wet kon een breed scala aan beroepsopleidingen tot stand komen. De wet
Dit eerste hoofdstuk schetst de
kende bovendien het principe van de inbedding van het nijverheidsonderwijs in de behoeften van de
ontwikkelingen binnen het beroeps-
regio. Wanneer het ‘private’ initiatief niet de behoefte aan een of andere vorm van nijverheids-
onderwijs in het algemeen.1 Daarbij
onderwijs aangaf, dan kwam die er ook niet. Vanuit die gedachte kon de overheid in tegenstelling tot
worden ook de maatschappelijke
het algemeen vormend onderwijs geen rijksscholen voor nijverheidsonderwijs oprichten Regionale
ontwikkelingen binnen de
belangen werden vervolgens ook via de besturen van die nijverheidsscholen geëffectueerd;
verschillende perioden betrokken.
committent van de regionale arbeidsorganisaties was vanzelfsprekend: stageplaatsen, excursies en uitwisseling van docenten behoorden tot de normale gang van zaken.3
8
1968: Mammoetwet De ontwikkeling van het beroepsonderwijs heeft zich voltrokken in een wisselend maatschappelijk klimaat. De overheid raakte in de periode van economische wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog directer bij de ontwikkeling betrokken. De Mammoetwet die in 1968 tot stand kwam was gericht op harmonisatie en integratie van de veelheid van onderwijsvormen, opleidingssoorten, scholingsinitiatieven en vormingactiviteiten, die inmiddels waren ontstaan. Het hoofddoel was integratie van schooltypen tot één voortgezet onderwijsstelsel. Meer dan een eerste begin was de Mammoetwet echter niet. Zo bleven het leerlingwezen en het vormingswerk buiten deze wet. Daarnaast bleek na de invoering dat de aansluiting van het lbo op het mbo nog problematisch was. Ook waren er grote verschillen tussen verschillende mbo-opleidingen wat betreft inrichting, duur en niveau.
In ‘Over “hamers” en “vasthouden” gesproken’ wordt hierover gezegd: “Een belangrijke achtergrond was dat de bestaande structurering van het nijverheidsonderwijs als niet meer adequaat werd gezien. De tweedeling in het onderwijsstelsel tussen algemeen vormend en beroepsonderwijs was tevens een maatschappelijke tweedeling en het beroepsonderwijs voelde zich onvoldoende maatschappelijk erkend. (…) Invloedrijk was in die tijd het advies van de commissie-Goote om beroepsonderwijs niet te reduceren tot praktijktraining, maar door een aanbod van algemeen vormend onderwijs een voorbereiding te bieden op geschoolde beroepen.” De Wet op het Nijverheidsonderwijs hield in 1968 dus op te bestaan. Wat wel bleef was het leerlingwezen, als aparte voorziening, geworteld in het particuliere initiatief, ofwel het bedrijfsleven.
9
Al snel bleek dat werkgevers kritiek hadden op de resultaten van het nieuwe onderwijsstelsel.
Ander type student
“Meneer, ze kunnen geen hamer meer vasthouden”, wordt de dominante slogan in werkgeverskring.
Ellen Mizee: “In 1969 ben ik het UV-onderwijs
Ook bij de kappers komt kritiek: “Meneer, ze kunnen geen kam en schaar meer vasthouden.”
ingegaan. Dat onderwijs zag er wel heel anders
De kritiek hing samen met de manier waarop het onderwijs was georganiseerd. Vóór 1968 kende
uit dan dat van nu. Er waren kleine groepjes,
men onder de Wet op het Nijverheidsonderwijs nog een sterk verticaal-sectoraal bedrijfstakgewijze
van 17 studenten, die degelijk, ambachtelijk
structuur. Het onderwijs was geordend naar bedrijfstak en de opleidingen daarbinnen bouwden
onderwijs volgden. De totale opleiding duurde
steeds voort op het eerder behaalde niveau. Onder de Mammoetwet ontstonden horizontaal
zes jaar: twee jaar Bediende dames en een jaar
gestructureerde onderwijsinstellingen, waar meer bedrijfstakken op hetzelfde niveau en met
Bediende herenkapper, vervolgens twee jaar
algemene doelstellingen bijeen zijn gebracht. Hierdoor werden de onderwijsinstellingen onherken-
Damesvakbekwaam en een jaar Herenvak-
baar voor de werkgevers.
bekwaam. Maar het grootste verschil tussen toen en nu is
1975: Van Kemenade
wel het type student. Toen ging het vrijwel
De positionering van het beroepsonderwijs in het publieke domein en de accentuering van de
zonder uitzondering om jonge mensen uit
algemeen vormende component in het beroepsonderwijs (die ook door het bedrijfsleven werd
harmonieuze gezinnen, met ouders die betrok-
ondersteund), maakten dat de sociaal-culturele functie van het onderwijs aan betekenis won. Onder-
ken waren bij de opleiding. Als je een student
wijs diende vooral bij te dragen aan de persoonlijke ontplooiing en maatschappelijke verandering,
toen een middag extra liet werken om een
in het bijzonder aan de reductie van sociale ongelijkheid op grond van herkomstmilieu en geslacht.
vaardigheid onder de knie te krijgen, was die
De emancipatoire functie van het onderwijs werd dus belangrijker.
dankbaar voor de extra aandacht. Tegenwoor-
Dat gold ook voor het beroepsonderwijs. Minister Van Kemenade (Financiën) schreef in 1975 in zijn
dig zegt een student: “Oh, maar dat kan
Contourennota: “Onderwijs is immers meer dan een toeleveringsbedrijf van geschoolde mankracht voor de arbeidsmarkt, het is primair een welzijnsvoorziening, gericht op persoonlijke ontplooiing van
10
mensen en maatschappelijke voorbereiding van zijn leerlingen in veel ruimere zin dan de beroepshelemaal niet, want ik werk bij de supermarkt
uitoefening alleen.”
om de huur te betalen.”
Overigens werd in dezelfde tijd duidelijk dat de Mammoetwet niet voor alle leerlingen goed uitpakte.
In 1969 kwamen alle studenten gewoon op alle
De aansluiting tussen het lbo en de arbeidsmarkt moest verbeterd worden. Men sprak in dit verband
lessen en als er eens iemand niet was, dan wist
van ‘het gat in de mammoetwet’. Dat gat is ontstaan doordat in 1973 in het lbo/lavo een veralgemeni-
je ook waarom. Ze hadden ook niet de bagage
sering is doorgevoerd. Het is duidelijk dat de visie op het onderwijs, zoals hierboven verwoord, hier
waar jonge mensen tegenwoordig mee gecon-
debet aan is. Maar voor de arbeidsmarktpositie van lbo’ers was het geen goede ontwikkeling. Daar-
fronteerd worden. Tegenwoordig is er een
naast was er wel een wettelijke doorstroming geregeld van lbo naar mbo, maar die bleek moeilijk
absentenadministratie waar een extra mede-
omdat de opleidingen niet op elkaar waren afgestemd. Veel lbo’ers vervolgden hun opleiding in het
werker voor is aangesteld en er zijn zorgstructu-
leerlingstelsel.
ren om de studenten te ondersteunen bij problemen.”
1979: Kort-mbo Toen Nederland eind jaren `70 in een sociaal-economische crisis terechtkwam nam ook de jeugdwerkloosheid toe, met grote gevolgen voor 16- tot 18-jarige schoolverlaters. Het ‘gat in de Mammoetwet’ werd nog schrijnender duidelijk door het teruglopend aanbod van praktijk-leerplaatsen in het leerlingwezen. In die tijd werd dan ook gesproken over de angst voor een ‘verloren generatie’; de jongeren van lbo en mavo die door de economische recessie niet aan een vervolgtraject in het leerlingwezen konden beginnen en ook geen toegang kregen tot het mbo, vanwege de toelatingseisen van de toenmalige drie- tot vierjarige opleidingen. In 1979 kwam de overheid daarom met het initiatief om een voltijdse, korte variant van het middelbaar beroepsonderwijs te introduceren, de proefprojecten kort-mbo. Er hoefden geen aparte scholen
11
voor opgericht te worden. Deze trajecten werden namelijk een voorziening van de regionale onderwijspartners, het lager beroepsonderwijs, de streekscholen voor beroepsbegeleidend onderwijs (die verantwoordelijk waren voor de schoolcomponent van het leerlingwezen), het middelbaar beroepsonderwijs en het vormingswerk voor werkende jongeren. De programma’s van het kort-mbo leken in deze tijd qua inhoud en niveau erg op die van het primair leerlingwezen. De opleidingen maakten gebruik van een bijzonder onderwijskundig concept: participerend leren. Dit concept had de volgende kenmerken: r IFUTUVEJFQSPHSBNNBXPSEUPQEFEFFMOFNFSUPFHFTQJUTUFOLBONJOPGNJOEFS[FMGTUBOEJH worden gevolgd; r EFEFFMOFNFSMFFSUJOWFSTDIJMMFOEF CVJUFOTDIPPMTFQSBLUJKLTJUVBUJFTFOWPMHUEBBSOBBTUFFO scholingsprogramma; r FSJTQFSTPPOMJKLFFONBBUTDIBQQFMJKLFCFHFMFJEJOH4.
De economische crisis zorgde voor een verandering in het denken over de maatschappelijke betekenis en functie van het (beroeps)onderwijs. Het zou niet langer een welzijnsvoorziening moeten zijn, maar een arbeidsvoorziening, gericht op de aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt. Vooral de adviezen van de commissie-Wagner (1983), gericht op het stimuleren van een nieuw ‘industrieel elan’ hebben een impuls gegeven aan dit nieuwe inzicht. Op verschillende niveaus neemt dan de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het beroepsonderwijs toe. In het zogenaamde Open Overleg Wagner in 1984 spraken de betrokken partners af dat het bedrijfsleven niet alleen via diverse informele kanalen invloed zou moeten hebben op het onderwijs, maar
12
ook via formele zeggenschap. Deze afspraak leidde ertoe dat overheid, onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk verantwoordelijkheid zouden dragen voor het beroepsonderwijs. Deze afspraken hadden betrekking op de inhoudsbepaling van het onderwijs en op ‘praktijkleren’.
1984: Mdgo Eén van de maatregelen om iets aan de verschillen tussen de diverse onderwijsvormen en opleidingssoorten te doen en de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren was de invoering van het mdgo (middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs) op 1 augustus 1984. Het mdgo kwam tot stand door herstructurering van opleidingen bij het middelbaar huishouden nijverheidsonderwijs (mhno) en het middelbaar sociaal-pedagogische onderwijs (mspo). Het mdgo werd gerekend tot het middelbaar beroepsonderwijs en is door de herstructurering naar inrichting, niveau, toelatingseisen en duur vergelijkbaar geworden met het middelbaar economisch en administratief onderwijs (meao), middelbaar middenstandsonderwijs (mmo) en het middelbaar technisch onderwijs (mto). Om te zorgen voor een goede landelijke dekking van de opleidingen werden opleidingen aan scholen toegewezen. Dat voorkwam dat er een wildgroei aan opleidingen zou ontstaan.
1986: Profielen en eindtermen In 1986 presenteerde het toenmalig Ministerie van OenW5 een nota over leerplanontwikkeling voor het beroepsonderwijs. In deze nota werden drie stappen benoemd voor het vaststellen van de eindtermen van het mbo. De sociale partners stelden om te beginnen beroepsprofielen op. Deze
13
beroepsprofielen werden vervolgens vertaald in landelijke profielen voor de beroepsopleidingen, zogenoemde beroepsopleidingprofielen, vergelijkbaar met totaalprogramma’s in het leerlingwezen. Dit was een gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Ten slotte werden deze opleidingprofielen vertaald in leerplannen. Dit was een verantwoordelijkheid van scholen, in samenwerking met leerbedrijven. Om aan de eindtermenprocedure vorm te geven werden 18 landelijke overlegorganen opgericht: de zogenoemde BOOB’s (branche- en bedrijfstakgewijs overleg). De eerste generatie eindtermen voor het mbo kwam echter moeizaam tot stand als gevolg van kinderziekten in deze achttien BOOB’s. De eindtermen zouden zelfs nooit vastgesteld worden. Dat gebeurde wel met de tweede generatie eindtermen, die van kracht zouden worden bij de invoering van de Sectorvorming en vernieuwing in het mbo6, de SVM-wet van 1993.
1990: Rauwenhoff Ondertussen verscheen in 1990 het advies van de commissie Rauwenhoff. De opstellers waren geen voorstander van de ontwikkeling van de landelijke kwalificatiestructuur en kwam daarom met een alternatief. In de ACOA-publicatie staat daarover: “Het schrikbeeld dat een in Friesland opgeleide loodgieter niet aan de slag zou kunnen in Limburg, was voldoende reden om het idee te prullemanderen”. Het advies van de commissie Rauwenhoff bracht echter een ontwikkeling op gang die het tegendeel bewerkstelligde van wat de commissie beoogde. Geen hechte, georganiseerde samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs op regionaal niveau, maar juist een landelijk vastgestelde kwalificatiestructuur. In diverse notities en convenanten werd geformuleerd dat de ontwikkeling van een landelijke
14
kwalificatiestructuur een belangrijke voorwaarde was om kwaliteit, herkenbaarheid en toegankelijkheid van het secundair beroepsonderwijs te verhogen en te waarborgen. De achttien BOOB’s verdwenen weer en hun taken werden overgenomen door destijds nog 31 landelijke organen van het beroepsonderwijs (LOB’s), die voorheen alleen voor het leerlingwezen werkzaam waren. Deze landelijke organen werden in 1968 ingesteld. De leerlingen die een opleiding in het leerlingwezen volgden (vier dagen werken en een dag naar school), waren ingeschreven bij een landelijk orgaan. Dat landelijk orgaan was verantwoordelijk voor de begeleiding van deze leerlingen en voor de examinering, een gevolg van het uitgangspunt dat er meer samenhang moest komen tussen het mbo en het leerlingwezen. Om versnippering te voorkomen vond er een schaalvergrotingsoperatie plaats bij de landelijke organen. Inmiddels is het aantal gehalveerd. De taak van kwalificatiestructuurontwikkeling voor de landelijke organen (lob’s) werd in 1996 wettelijk verankerd in de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB).
1991: SVM Met de SVM-operatie (de sectorvorming en vernieuwing in het mbo) werd een nieuwe stap gezet in het integreren van opleidingen. Als eerste werden de lange mbo-opleidingen en de proefprojecten kort-mbo in elkaar geschoven. Deeltijd-mbo en streekscholen die het leerlingwezen verzorgden waren ondergebracht bij de WCBO en werden pas later betrokken bij de sectorvorming. Met de SVMoperatie kwamen alle andere opleidingen, gericht op dezelfde arbeidsmarktsector maar van verschillende cursusduur en niveau, binnen één onderwijsinstelling samen. Een belangrijk doel van de SVM-operatie was om het geïntegreerde onderwijsaanbod te benutten voor verdere vernieuwing.
15
Met een flexibel onderwijsaanbod zouden scholen in kunnen spelen op de veranderende vragen en omstandigheden van de arbeidsmarkt. Een andere inhoudelijke doelstelling was de verbetering van het rendement van de lange mbo-opleidingen door nieuwe mogelijkheden voor studenten om over te stappen. Bijvoorbeeld van lang- naar kort-mbo en eventueel van voltijd- naar deeltijdvarianten. En uiteindelijk moest de SVM-operatie ook leiden tot een structurele besparing van 150 miljoen gulden. In 1992 kwam het Ministerie van OenW met de ‘Hoofdlijnennotitie ROC’s’. Hierin stond dat de ruim 500 instellingen en scholen op het gebied van door de overheid bekostigd beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, zouden moeten fuseren tot 50 regionale opleidingencentra (roc’s). Nu, anno 2008 zijn er 43 van deze instellingen.
1992: Wet op het Cursorisch Beroepsonderwijs (WCBO) In 1992 kwam het met de WCBO tot een integratie van het cursorisch beroepsonderwijs. Hieronder viel onder meer het leerlingwezen dat aan de streekscholen werd gegeven, het deeltijd-mbo bestemd voor jongeren vanaf 18 jaar en verder de specifieke scholing voor werkzoekenden en het cursorisch ondernemersonderwijs. De WCBO betekende voor het leerlingwezen dat de regeling van de school- en praktijkcomponenten in één wet werden ondergebracht. Verder legde de WCBO een verbinding tussen het leerlingwezen en voltijdberoepsonderwijs en tussen beroepsonderwijs en de scholingsactiviteiten van de arbeidsvoorzieningsorganisatie. Uiteindelijk leidde dat ertoe dat ook de opleidingen die onder de SVMoperatie en onder de WCBO vielen in een sectoraal, en liefst intersectoraal, mbo-college werden ondergebracht. Sectorale mbo-colleges bieden binnen één sector (zoals de uiterlijke verzorging) alle
16
varianten van het middelbaar beroepsonderwijs: verschillende niveaus en verschillende leerwegen. Intersectorale mbo-colleges hebben alle vormen van onderwijs uit verschillende sectoren in één college samengebracht.
1994: Praktijkleren Het tweede thema dat de commissie Wagner op de agenda plaatste was het praktijkleren, ook bekend als dualisering. Uiteindelijk was het de commissie Van Veen 1 die in haar advies ‘Recht doen aan verscheidenheid’ (1994) stelde dat het gesprek over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt op landelijk niveau kan worden afgerond. De commissie was van mening dat er al veel gedaan was om die relatie te verstevigen en dat het erop aankwam dit vervolgens regionaal verder te operationaliseren. Dualisering over de gehele linie van het secundair beroepsonderwijs, zoals door de commissieRauwenhoff voorgesteld, wordt door de commissie-Van Veen 1 onhaalbaar en zelfs onwenselijk geacht. Deze commissie noemde hiervoor drie argumenten: 1. Er was onvoldoende draagkracht bij zowel de branches als het beroepsonderwijs. Het zou gaan om een verzevenvoudiging van het aantal leerarbeidsplaatsen. 2. Dualisering over de volle breedte maakte het gehele beroepsonderwijs onnodig conjunctuurgevoelig. Het was beter te denken in leerwegvarianten, voltijd en duaal (destijds de leerlingwezenvariant), zodat een overloop tussen leerwegen kon plaatsvinden bij veranderingen in de conjunctuur. 3. Niet alle opleidingen leenden zich voor een duale leerweg. Voor opleidingen met veel theorie was dit minder wenselijk.
17
Wel adviseerde de commissie om de voltijdvariant een buitenschoolse component van minimaal 20%
WEB: modulen
van de studietijd te laten bevatten.
Ellen Mizee: “De introductie van het modulair onderwijs was niet zo gunstig. Het ambachte-
1996: WEB
lijke vak werd voor dat soort onderwijs
Al deze ideeën van de commissie Van Veen kwamen in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs van
opgeknipt in afzonderlijke en afgebakende
1996 terecht. Het ACAO schrijft daarover: “Met de komst van deze wet verandert er ook iets in de
handelingen en stukjes kennis waar een student
verhouding tussen de school en het landelijk orgaan. De school wordt hoofdverantwoordelijke voor
dan weken, maanden of zelfs een jaar mee aan
het gehele beroepsopleidende programma en de begeleiding daarbinnen, ook voor de praktijk-
de slag moest. Moet je je voorstellen: een student
component waarvoor de dagelijkse begeleiding de praktijkopleider verantwoordelijk is. De taak-
die een jaar lang leert hoe je een permanent
stelling van het landelijk orgaan wordt het zorgdragen voor voldoende leerbedrijven. Daarnaast dient
moet zetten! Dat is volstrekt een vergissing
deze organisatie de kwaliteit van leerwerkplekken buiten de school te bewaken en te bevorderen via
geweest. Sterker nog: het is de slechtste move
een systeem van ‘erkende leerbedrijven’. De sociaal-pedagogische begeleiding van leerlingwezen-
geweest die gemaakt is. De student kreeg
deelnemers was al eerder overgegaan in de handen van de school; voorheen waren de regionale
helemaal geen beeld van het werk in de volle
organen van het leerlingwezen op dit terrein actief.”
breedte.
De WEB regelde de herinrichting van het beroepsonderwijs. Daardoor ontstond er een landelijke
Daarom juich ik het competentiegericht leren
kwalificatiestructuur, een geordend geheel van kwalificaties, deelkwalificaties en bijbehorende
van harte toe. Daarin leren de studenten nu
diploma’s en certificaten waarvoor de eindtermen door de overheid waren vastgesteld. Voor het eerst
juist wel om het vak in de breedte te leren.
werd de systematiek van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs voor alle bedrijfstakken uniform.
Terwijl ze bezig zijn de ambachtelijke vaardig-
Niveaus in de kwalificatiestructuur werden eenduidig geformuleerd. Voor het middelbaar beroeps-
heden op te doen, leren ze gelijktijdig wat de
onderwijs zijn dat er vier. In de wet is vastgelegd dat de landelijke organen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de kwalificatiestructuur.
18
Ook regelde de WEB dat de beroepsopleidende leerweg (bol), het mbo, en de beroepsbegeleidende theorie is die eraan ten grondslag ligt en ze leren
leerweg (bbl), het vroegere leerlingwezen, hetzelfde civiel effect zouden hebben. Met andere woor-
iets over sociale vaardigheden en taalgebruik.
den: dezelfde maatschappelijke erkenning en dezelfde mogelijkheden tot doorstroming.
Precies zoals het in de praktijk ook gaat.
Een andere verandering die het gevolg was van de WEB was de modulaire opbouw van het onderwijs.
In 2010 moet het competentiegericht leren
De opleidingen bestonden voortaan uit een aantal deelkwalificaties die absolverend konden worden
volledig zijn ingevoerd. Dan zijn we definitief
getoetst. Dat betekent dat beoordelingen in de loop van de opleiding plaatsvinden op afzonderlijke
verlost van het modulair onderwijs en is het
onderdelen en niet op het grotere (integratieve) geheel.
beroepsonderwijs erop gericht de studenten alle
De invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur en het competentiegericht onderwijs
vakhandelingen geïntegreerd te laten uitvoeren.”
bracht met zich mee dat ook de examinering ingrijpend zou veranderen. Op dit moment, voorjaar 2008, is dit nog altijd onderwerp van discussie; ook op het Ministerie van OCW.
1996: Ontzuiling van MBO Toen in 1919 de Wet op het Nijverheidonderwijs werd ingevoerd ontstonden er scholen van verschillende denominatie. Via het ‘plan van scholen’ kon een aanvraag voor het stichten van een nieuwe school worden ingediend bij het ministerie. Vooral de bisdommen in het zuiden van het land dienden frequent aanvragen voor nieuwe, katholieke, scholen in. Ook andere schoolbesturen en besturenbonden maakten veel gebruik van de mogelijkheid om aanvragen in te dienen voor de stichting van scholen. De denominatie was eenvoudigweg een gegeven waarmee iedereen rekening hield; ook bij de aanwijzing van de scholen die het onderwijs in de uiterlijke verzorging mochten uitvoeren. Met de invoering van de WEB in 1996 maakte onderwijsminister Ritzen een eind aan de verzuiling in
19
het middelbaar beroepsonderwijs. In 1996 werden voortaan de scholen bij wet aangewezen. Dat maakte het proces van afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven een stuk inzichtelijker.
1999: Competentiegerichte kwalificatiestructuur In 1999 kwam de kritiek dat de kwalificatiestructuur achterhaald zou zijn. Een nieuwe kwalificatiestructuur was nodig. De functie van een kwalificatiestructuur is tweeledig. Ten eerste moet deze inhoudelijk richting geven aan opleidingen en ten tweede moet deze transparantie bieden, zodat de inhoudelijke samenhang tussen verschillende beroepen duidelijk wordt. De nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur moest daaraan bijdragen7. Het mbo kende in die tijd ruim 700 verschillende kwalificaties met strak omschreven eindtermen, was onvoldoende transparant en veel te rigide. Bedrijven klaagden dat het onderwijs te weinig inspeelde op de dynamiek op de arbeidsmarkt. Een jaar eerder al had de Advies Commissie Onderwijs Arbeid (ACOA) in haar nota ‘Een wending naar kerncompetenties’ geadviseerd om voor de versterking van de kwalificaties in het beroepsonderwijs het begrip kerncompetentie centraal te stellen. Het ministerie gaf opdracht om het aantal geregistreerde opleidingen terug te brengen naar zo’n 140 en daartoe een competentiegerichte kwalificatiestructuur te ontwikkelen. Het Centraal Orgaan van Landelijke Opleidingsorganen van het Bedrijfsleven (Colo) moest het initiatief nemen voor de nieuwe kwalificatiestructuur. Het Colo is de vereniging van de achttien landelijke organen die zich sinds 1992 kenniscentra beroeponderwijs bedrijfsleven noemen, en die elk bedrijfstakgewijs georganiseerd zijn. In deze jaren is heel wat afgepraat over competenties, wat competenties nu precies zijn en welke soorten competenties er bestaan.
20
2002: Kwalificatieprofielen Het Colo kwam in 2002 met een kadernotitie ‘Samen werken aan leren’, waarin werd aangegeven dat iedere deelnemer aan het eind van de opleiding moet beschikken over drie typen competenties. Het uitgangspunt daarbij was dat competenties in de specifieke context van het beroep worden ontwikkeld en toegepast. De praktijk stuurt dus het onderwijsproces. Het Colo noemde de volgende soorten competenties: r DPNQFUFOUJFTEJFUPFHBOHHFWFOUPUEFBSCFJETNBSLU r MFFSDPNQFUFOUJFTXBBSNFFFFOEFFMOFNFS[JDIWFSEFSLBOPOUXJLLFMFOJO[JKOMFFSFOBSCFJET loopbaan; r DPNQFUFOUJFTPNUFLVOOFOGVODUJPOFSFOBMTWPMXBBSEJHCVSHFS
De kwalificatiestructuur is een verzameling van vastgestelde kwalificatieprofielen. De kwalificatieprofielen werden door de sociale partners ontwikkeld op beroepscompetentieprofielen en beschreven op een gestandaardiseerde manier de competenties waarover een beginnend beroepsbeoefenaar moest beschikken. Waar dat mogelijk was, werden verwante beroepscompetentieprofielen geclusterd. Deze kwalificatieprofielen zijn beschreven aan de hand van een format: een beschrijvingsmodel. De LOB’s (die zich dus sinds 1992 kbb’s, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven noemen) waren verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de kwalificatiedossiers. Elke kbb liet zich daarbij adviseren door een paritaire commissie die was samengesteld uit vertegenwoordigers van de branche en het onderwijsveld. Deze paritaire commissies adviseerden het bestuur van het kbb, onder andere over het ontwikkelen en actualiseren van de kwalificatiestructuur op grond van ontwikkelingen, gesignaleerde
21
behoeftes en eventuele problemen.8 De kwalificatiedossiers werden op samenhang en juist gebruik van het format beoordeeld door het Coördinatiepunt Kwalificaties Beroepsonderwijs, ondergebracht bij het Colo. Het bestuur van het kbb droeg het kwalificatiedossier ter erkenning voor aan de minister, die het dossier vervolgens vaststelde.
2004: Warboel aan competenties In 2004 begonnen de eerste opleidingen te experimenteren met de nieuwe kwalificatiedossiers. Die experimenten werden begeleid door het procesmanagement herontwerp mbo, een speciaal hiertoe in het leven geroepen ondersteuningsorganisatie, gelieerd aan het gemeenschappelijk procesmanagement competentiegericht onderwijs. Opleidingen werden geclusterd en vertegenwoordigers van de opleidingen in die clusters werden vanuit deze ondersteuningsorganisatie begeleid bij de ontwikkeling van competentiegericht onderwijs. Via de Herontwerpschool werden trainingen en congressen georganiseerd. Het begrip competentie werd door de verschillende kbb’s verschillend gedefinieerd en ingevuld. Hierdoor ontstond niet de gewenste transparantie, maar een warboel aan competenties. Wat in het ene dossier een competentie was, bleek in een ander dossier een kerntaak en omgekeerd. Ondanks het feit dat sommige kwalificatiedossiers al een tweede versie kenden, werd besloten tot een zeer ingrijpende aanpassing van het beschrijvingsmodel; het format. Vanaf 2006 wordt er gewerkt met een vastgesteld aantal en voor alle kwalificatiedossiers gelijke competenties. Die competenties worden in de context van het beroep verder uitgewerkt.9
22
Niet iedereen is even gelukkig met deze ingreep, maar over het algemeen is het er wel overzichtelijker op geworden. Zo kan het dus gebeuren dat opleidingen in korte tijd met drie verschillende kwalificatiedossiers aan het werk zijn.
2010: Een nieuw procesmanagement Het bleek na een paar jaar allemaal wat tegen te vallen met de daadwerkelijke vormgeving van het competentiegerichte onderwijs. Er ontstond inhoudelijke kritiek op het ‘nieuwe leren’, waarmee competentiegericht onderwijs door velen – ten onrechte - wordt geassocieerd. De inmiddels nieuwe staatssecretaris Marga van Bijsterveldt nam haar verantwoordelijkheid. Ze stelde de integrale invoering van het competentiegericht leren uit naar 2010, liet een onderzoek uitvoeren door bureau Berenschot en besloot dat het Ministerie van OCW meer regie zou voeren op het proces. De tijd van pionieren was daarmee voorbij en de daadwerkelijke invoering van het competentiegericht leren nam nu echt een aanvang. De staatssecretaris gaf alle scholen opdracht om voor 1 oktober 2007 een invoeringsplan in te dienen. Hierin moest de onderwijsinstelling duidelijk beschrijven hoe ze het competentiegerichte onderwijs willen invoeren. Om de scholen bij het realiseren hiervan te ondersteunen is, in opdracht van het Ministerie van OCW, het Procesmanagement mbo 2010 gestart. Deze organisatie verving het Procesmanagement herontwerp mbo. OCW is nu de opdrachtgever van het nieuwe procesmanagement en heeft nu ook invloed op het proces. Dat blijkt onder meer uit de hernieuwde discussie over examinering. Die discussie sluit aan bij een van de uitkomsten van het parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen van de commissie
23
Dijsselbloem (2008). Dit onderzoek heeft niet direct betrekking op het mbo, maar er worden wel uitspraken gedaan die voor het mbo relevant kunnen zijn. Deze commissie bepleit “het opnieuw vaststellen van de verantwoordelijkheid van de overheid enerzijds en de scholen anderzijds. De overheid gaat over het ‘wat’, de onderwijsinhoud en stuurt daarop in de vorm van het kerncurriculum, examens en toezicht. Het onderwijs gaat over het ‘hoe’, de inrichting van het onderwijs, het pedagogisch didactisch klimaat.”10
24
25
Hoofdstuk 2
“De meeste meisjes trouwen na een jaar of vier” Een deel van de voorlopers van het
Kappers
onderwijs op het gebied van uiterlijke verzorging kwamen in 1983 samen in
Particulier initiatief
het mdgo UV. Tot die tijd hadden de
Aan het begin van de 20ste eeuw deed een kapper er zes jaar over om het diploma (dat later allround
drie branches elk hun beroeps-
kapper zou heten) te bemachtigen en een eigen kapperszaak te kunnen beginnen. De opleiding werd
onderwijs, dat zich elk op zijn eigen
in de avond aangeboden en het viel onder de Wet op het Nijverheidsonderwijs van 1919. Deze wet
manier ontwikkelde. De kappers
regelde het leerlingwezen dat door het bedrijfsleven georganiseerd werd. Van deze wet hebben de
probeerden één lijn te trekken, terwijl
kappers later ook gebruik gemaakt om hun opleidingen te organiseren.
de voetverzorgers voor elke opleiding
In 1946 werd de Nederlandse Vereniging Vakscholen voor Kappers opgericht, onder auspiciën van de
een eigen brancheorganisatie startten.
Vakraad voor het Kappersbedrijf. Deze vereniging verzorgde in dertig steden avondonderwijs bij
Het particulier onderwijs in de UV blijft
particuliere scholen die daar geen overheidssubsidie voor kregen.
overigens ook na 1983 bestaan.
De vereniging riep in 1946 een technische commissie in het leven die lesprogramma’s voor de
In dit hoofdstuk worden de ontwikke-
kappersopleiding moest samenstellen. In 1948 werd de vereniging een stichting: Stichting Neder-
lingen binnen de verschillende
landse Vakscholen voor Kappers. Er werd in die tijd ook al flink gefuseerd en dat bracht in 1959
branches geschetst, te beginnen bij het
opnieuw een naamswijziging met zich mee: de stichting heette voortaan Stichting Vakopleiding in
kappersonderwijs, dat een lange
het Kappersbedrijf (SVK).11
geschiedenis heeft, het meest
26
omvangrijk is en waarover ook de
De kappersbranche is altijd betrokken geweest bij de ontwikkelingen in het onderwijs, bij de
meeste bronnen bestaan. We maken
afstemming tussen de praktijk van het kappersvak en het onderwijs en bij de examinering. In 1950
voor een beschrijving van de
werd de Vakraad voor het Kappersbedrijf aangewezen als het orgaan dat de examens zou afnemen.
ontstaansgeschiedenis dankbaar
In datzelfde jaar kwam de branche met een aantal ingrijpende voorstellen:
gebruik van 40 jaar vakopleiding in het
r QSJPSJUFJUWPPSEBHPOEFSXJKT
kappersbedrijf, het jubileumboek van
r PSJÌOUBUJFJOIFUCVJUFOMBOE
de stichting vakopleiding in het
r TQFDJBMJTUFOPQMFJEJOHFOWPPSCFQBBMEFPOEFSEFMFOWBOIFULBQQFSTWBL
kappersbedrijf (SVK).
r FFOHFDPNCJOFFSEFEBNFTFOIFSFOPQMFJEJOH
Lerarenopleiding De technische commissie die in 1946 begon met de ontwikkeling van het lesprogramma kreeg ook de taak de mogelijkheden te onderzoeken voor een lerarenopleiding. Die opleiding kwam er in 1959 daadwerkelijk en heeft tot eind jaren `80 van de vorige eeuw bestaan. Het was een tweejarige deeltijdopleiding ten behoeve van het kappersdagonderwijs. In 1960 werd het kappersdagonderwijs ondergebracht in een naamloze vennootschap; de Kappersdagscholen NV. Kandidaten moesten een toelatingstest afleggen. Zo werd het niveau van de opleiding gegarandeerd. Door de dubbele taakstelling van de commissie was er in die periode een nauwe verwevenheid tussen het lesprogramma en de scholing van mensen die dit lesprogramma moesten uitvoeren. De leraren kregen scholing in de laatste trends. Zo waren er programma’s voor föhngolven en haarverven. Eind jaren ’60 werd ook haarwerk in het lesprogramma opgenomen. Voor leraren werden regelmatig bijscholingscursussen georganiseerd. Zo stonden in 1968-1969 bijvoorbeeld de volgende cursussen op het programma: de patroonsopleiding dames- en herenvak, de ondernemersopleiding, de bediendeopleiding, applicatiecursussen dames- en herenvak, lang haar kappen damesvak en bediendeopleiding voor 18- jarigen in het damesvak. Het waren veelal zevendaagse cursussen.
27
Avondonderwijs Differentiatie in docenten
Het kappersonderwijs is begonnen als avondonderwijs, twee-en-een-half uur per week. Aan kappers
Ellen Mizee: “Aan de huidige docenten. worden
met enige bekendheid werd gevraagd als docent op te treden. Rond 1950 werden er lessen op
andere eisen gesteld; dat houdt verband met
ongeveer 30 plaatsen verzorgd; niet alleen in Amsterdam en Utrecht, maar ook in Winterswijk en
veranderingen in het onderwijs, zoals het
Winschoten. Het aantal leerlingen groeide door de jaren gestaag en in 1958 waren het er 3.300.
competentiegericht leren. Naast het aanleren
Ondanks de start van het dagonderwijs, twee jaar later, bleef het avondonderwijs trekken. In 1963
van vaardigheden en het overbrengen van
volgden maar liefst 6.000 cursisten een avondopleiding.
kennis, moet een docent ook goed zijn in het ontwikkelen van lesmateriaal en het voeren van
Dagonderwijs
gesprekken voor de studieloopbaan van de
Het kappersdagonderwijs kwam daarentegen maar moeizaam van de grond. Een subsidieverzoek
student. De docent moet meer een coach zijn.
werd door het Ministerie van OCW afgewezen. De branche probeerde het verder op eigen kracht.
Met het competentiegericht leren werken we toe
De stuwende kracht achter de SVK was de brancheorganisatie ANKO (Algemene Nederlandse Kappers
naar het integreren van lesstof. Binnen het
Organisatie). Toen het gewenste resultaat, gesubsidieerd dagonderwijs, toch niet gerealiseerd werd,
Zadkine verzorgen we ook assessorentrainingen.
bracht de Stichting Vakopleiding in het Kappersbedrijf (SVK) het kappersdagonderwijs onder in een
Dat is een goede ontwikkeling.”
NV. De kappersdagscholen ontwikkelden zich vanaf 1960 voorspoedig. De eerste kappersdagschool werd in 1960 geopend in Den Haag en had leslokalen die afgestemd waren op de kapsalons van die tijd. In 1963 leek er een kink in de kabel te komen toen een aantal ondernemers het dagonderwijs als concurrent ging zien. Het dagonderwijs gebruikte modellen en rekende voor een bezoek minder dan het bedrijfsleven. De problemen werden opgelost, hoewel nu niet meer duidelijk is na te gaan hoe: “Bestuur en directie slagen er in na verloop van tijd deze kwestie in goed banen te leiden.”12
28
De dagopleiding raakte in trek, ook al waren de kosten niet gering. De leerlingen volgden een beroepsopleiding zonder dat ze deelnamen aan het arbeidsproces, ook konden ze al in één jaar het bediendediploma halen en na twee jaar het vakbekwaamheidsdiploma. Toch stond de financiële positie van de kappersdagscholen sterk onder druk. “De kosten van de opleiding rijzen de pan uit. Cursusgeld en modellengeld moeten worden opgetrokken door de salarisstijgingen en de bijkomende sociale lasten. Voor wat betreft het cursusgeld is dat geen probleem. De leerlingen blijven binnenstromen. Er ontstaan zelfs grote wachtlijsten omdat men niet afwijkt van het maximum aantal leerlingen dat per school is vastgesteld. Het modellengeld levert wel problemen op. De inkomsten slinken, doordat steeds minder modellen zich aanmelden. Een oplossing wordt op dat moment gevonden in de zogenoemde ‘modellenkaart’, een soort tariefsverlaging”.13 Nog altijd kwam er geen subsidie van de overheid; ook al waren de kappersdagscholen wel erkende onderwijsinstellingen. In de beleidsnota MHNO-MSPO nieuwe stijl (1976) kwamen de kappersdagscholen niet voor.
Wedstrijden De brancheorganisatie heeft altijd veel energie gestoken in wedstrijden. Deze bevorderen de kwaliteit van het kappersvak en, minstens zo belangrijk, vestigen er de aandacht op. Klanten zien wat een bezoek aan de kapper met hen kan doen. Kappers worden gestimuleerd om zich te ontwikkelen en profileren en toekomstige kappers worden uitgedaagd om een opleiding te gaan volgen. In 1962 waren er de wereldkampioenschappen in Amsterdam en in 2008 organiseert het Branche Platform Kappers, de opvolger van de Vakraad, nog steeds landelijke-, Europese- en wereldkampioenschappen.
29
Een uitstekende manier om het vak onder de aandacht te brengen van velen.
Leerlingstelsel Begin 1964 liet het Ministerie van Onderwijs weten dat in vier plaatsen (Eindhoven, Haarlem, Leiden en Utrecht) gestart mocht worden met het Leerlingstelsel Kappers. Er werd in die plaatsen samenwerking gezocht met andere onderwijsinstellingen, zoals de lts of de huishoudschool. Om overheidssubsidie te verkrijgen waren ook vakken verplicht die van belang waren voor de algemene vorming: Nederlands, maatschappijleer, tekenen, culturele vorming en lichamelijke oefening. De tweejarige opleiding van het Leerlingstelsel Kappers was bedoeld voor leerlingen van minimaal 15 jaar die inmiddels acht jaar onderwijs hadden genoten, waarvan één jaar voortgezet onderwijs. De leerling ging één werkdag per week naar school en, hoewel dat nog niet in de cao was opgenomen, ontving over die dag loon. De leerlingen in het leerlingwezen vielen onder verantwoordelijkheid van het landelijk orgaan dat voor de begeleiding en examinering zorgde. Het landelijk orgaan (LOB) voor de kappers was de SVK. De schoolcomponent werd in veel gevallen uitgevoerd door streekscholen. Het COBO, door de streekscholen opgericht, zorgde voor de inhoudelijke ontwikkeling en de vernieuwing van de schoolcomponent. Al in 1965 startten er opleidingen in Amsterdam, Breda, Den Bosch en Den Haag. Het aantal leerlingen groeide. In 1970 telde het leerlingwezen circa 3.000 leerlingen en in 1975 circa 5.000 leerlingen. Volgens de Wet op het Leerlingwezen die in 1966 werd ingevoerd, moest er een programmacommissie komen. Pas in 1972 werd die commissie aangesteld. De commissie bestond uit twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, twee uit het onderwijs en twee uit de SVK, het landelijk orgaan.
30
Het Leerlingstelsel Kappers kende de volgende opleidingen:
Jongens
r UXFFKBSJHFQSJNBJSFPQMFJEJOHEBNFTWBL JOEFWPMLTNPOECFEJFOEF
Ellen Mizee: “In 1964 werd de gemeentelijke
r UXFFKBSJHFQSJNBJSFPQMFJEJOHIFSFOWBL JOEFWPMLTNPOECFEJFOEF
Kappersschool in Rotterdam geopend. Het was
r UXFFKBSJHFWPPSUHF[FUUFPQMFJEJOHEBNFTWBL
toen de enige gesubsidieerde kappersopleiding in
r UXFFKBSJHFWPPSUHF[FUUFPQMFJEJOHIFSFOWBL
Nederland. We hadden twee klassen van elk 20 studenten. Met die subsidie hing samen dat
De helft van de leerlingen van de primaire opleiding stroomde door naar de voortgezette opleiding.
er ook een flink deel algemeen vormende vakken
Driekwart koos voor het damesvak. Zij konden ook kiezen voor de opleiding kapster-beautinette,
werd gegeven, zelfs aardrijkskunde en geschie-
waarin naast de opleiding damesvak ook gelaatsverzorging, make-up en manicuren gevolgd konden
denis, kan ik me herinneren. In 1970 betrokken
worden. De ANBOS (Algemene Nederlandse Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging) erkende het
wij de Mammoetschool, al het beroepsonder-
diploma echter niet. In 1991 werd deze aparte opleiding in het leerlingwezen gestaakt. Landelijk
wijs onder een dak. Koningin Juliana opende de
waren er in het voorafgaande jaar 40 leerlingen, waarvan slechts vier met een leerovereenkomst. Een
school, in het centrum van Rotterdam.
poging in 1982 om een gecombineerde opleiding dames-herenvak op te zetten mislukte.
We hebben in 1970 ook voor het eerst een klas
Tijdens de economische recessie in de jaren `70 waren er onvoldoende arbeidsplaatsen beschikbaar
gestart met het herenvak. Voordien konden
voor de leerlingen in het leerlingwezen. Leerlingen die niet in een salon aan de slag konden kregen
herenkappers alleen opgeleid worden op
werk aangeboden op de kappersdagscholen. Overigens zonder loon of andere vergoeding. Het minis-
particuliere opleidingen en bij de Stichting
terie bekostigde deze ‘pseudo-arbeidsplaatsen’. Jaarlijks besliste het ministerie of de constructie
Vakopleiding Kapper.”
gehandhaafd moest blijven. In 1977 kwam er een einde aan de regeling, maar het probleem was niet opgelost. In 1981 bleek dat 800 leerlingen geen werkgever hadden. In 1984 kwam de overheid met een subsidieregeling voor werkgevers van 4.000 gulden per leerovereenkomst, een verworvenheid die de commissie Wagner had gerealiseerd.
31
Voor de kappersdagscholen was de bekostiging van deze pseudo-arbeidsplaatsen een tijdelijke
Lessen voor eerstejaars
oplossing voor hun financiële probleem. De SVK heeft in dit verband lange tijd gepoogd het kappers-
Het Rotterdamsch Dagblad besteedt in 1969
dagonderwijs onder te brengen bij het mhno (middelbaar huishoud- en nijverheidsonderwijs), maar
aandacht aan het vijfjarig jubileum van de
deze pogingen werden door de overheid niet gehonoreerd.
Rotterdamse kappersschool en beschrijft de lessen van de eerstejaars: “haarwassen; hoofd-
Gemeentelijke kappersvakschool Rotterdam
massage en frictioneren; het wikkelen voor de
De Rotterdamse wethouder Van der Vlerk vond het begin jaren `60 een schande dat er in zijn stad een
permanent; fixeren en neutraliseren; het geven
veelheid aan kwalitatief ‘arme’ opleidingen bestond. Om daar verandering in te brengen startte hij in
van olie- en crèmebehandelingen; het verzorgen
1964 in Rotterdam de Gemeentelijke Kappersvakschool, een huishoud-nijverheidsopleiding voor kap-
van kleurspoelingen; het maken van platte
sters en kappers. Het was op dat moment de enige gesubsidieerde kappersdagschool in Nederland.
krullen en het slagleggen voor watergolven; het
De school, die gevestigd was in de Overijsselsestraat in Rotterdam, begon met veertig leerlingen,
uitkappen van een watergolf voor eenvoudige
twee klassen, en zes docenten. De leerlingen volgden er de tweejarige opleiding bediende damesvak.
modellen; de handelingen van het knippen,
Zij maakten gebruik van twee praktijklokalen die ingericht waren als een kapsalon.
effileren en theorie over het permanenten (…).
32
In het eerste begin wordt geoefend met een
De school bood niet alleen vaktechnisch onderwijs, maar ook brede algemene ontwikkeling.
plankje, waarop enig (echt) haar is bevestigd.
“De kapper of kapster moet, tijdens het vrij langdurige contact met de klant, ook over iets anders
Maar al gauw nemen de leerlingen de model-
kunnen praten dan over de weersgesteldheid en de op handen zijnde wedstrijd Feijenoord-Sparta ”
kop ter hand (…) Maar ten slotte gaat men
zo werd in de openingsrede gemeld.
echte mensen kappen. Er zijn heel wat dames,
In 1967 -1968 verzorgde de Rotterdamse school ook de primaire opleiding damesvak binnen het leer-
die als model willen fungeren: er is momenteel
lingwezen. De school breidde haar aanbod langzaam uit. Na de primaire opleiding herenvak volgden
zelfs een wachtlijst.”
beide voortgezette opleidingen. De docenten woonden de scholingsdagen bij die door de SVK wer-
den georganiseerd in een hotel aan de Loosdrechtse Plassen. Tijdens dezelfde scholingsdagen krijgen
Ze zal wel gaan trouwen
ook de docenten van het leerlingstelsel en de kappersdagscholen hun bij- en nascholing. De examens
Eind jaren `60 heeft men niet bepaald een
werden afgenomen door de SVK. Dat gebeurde in hotels die eigendom zijn van de heer Scheepmaker,
feministische beeld van kapsters. Het Rotter-
directeur van het SVK.
damsch Dagblad vermeldt in 1969: “De
Bij het vijfjarig bestaanin 1969 telde de Rotterdamse school 300 leerlingen; 150 van de dagschool en
belangstelling voor de opleiding tot dameskap-
150 van het leerlingstelsel. Nog voor het mdgo werd ingevoerd kwam de cursus schoonheids-
ster is groot maar daar staat tegenover dat ook
verzorging van de streekschool naar de gemeentelijke dagvakschool. Het ging om achttien leerlingen.
de vraag naar dameskapsters vooral behoorlijk
In aanloop naar het mdgo hadden de leerlingen op de gemeentelijke kappersvakschool de keus om
is. Omdat de meeste meisjes, die als dames-
de primaire opleiding damesvak te combineren met schoonheidsverzorging, de opleiding kapster-
kapster gaan werken, na zo’n jaar of vier wel
beautinette.
gaan trouwen. Wat ‘m natuurlijk ook hierin ligt, dat zo’n jong kapstertje er in de regel
Proefprojecten kort-mbo
alleraardigst en zeer verzorgd uitziet.”
In 1979 gingen, ook in het kappersonderwijs, de proefprojecten kort-mbo (kmbo) van start. Het kmbo was een tweejarige, praktijkgerichte variant, volgens de principes van participerend leren. Het waren voltijdopleidingen; in eerste instantie voor 16- tot 18-jarigen. Het eindniveau was vergelijkbaar met dat van het primaire leerlingwezen. De projecten hadden consequenties voor het leerlingwezen dat door de SVK werd verzorgd. De stichting zag stages als een aanval op de werkgelegenheid van de leerlingen uit het leerlingwezen. Omdat de examens niet bij de SVK werden ingekocht, maar door de scholen zelf werden georganiseerd, werden deze diploma’s niet door de branche erkend.
33
Voetverzorgers Puur Hollands Het vak van pedicure is zeer waarschijnlijk in Nederland opgekomen. Die veronderstelling onderbouwen we met het gegeven dat voetverzorgers al voorkwamen op tekeningen en schilderijen uit de Gouden Eeuw, bijvoorbeeld op werk van Rembrandt. Naast het verwijderen van likdoorns, trokken deze vaklui ook kiezen. Overigens bestaat er nog steeds een ambachtelijk verband tussen de voetverzorgers en de tandartsen: de wijze waarop eelt geslepen wordt, is vergelijkbaar met de handelingen van de tandarts. Ook zijn materialen en de attributen van de tandtechnicus herkenbaar in die van de voetverzorger. Tot op de dag van vandaag. In de jaren dertig van de vorige eeuw bestond er in Nederland een flink aantal organisaties voor voetverzorging. Dat kwam omdat veel pedicureopleidingen een eigen belangenorganisatie hadden opgezet, waar oud-leerlingen automatisch lid van werden. De opleiders zaten echter bepaald niet op één lijn wat de uitoefening van het vak betreft. Er was bijvoorbeeld verschil van mening over het voetenbadje voor de behandeling, een discussie die overigens in 2007 nog gevoerd werd door de paritaire commissie. De opleidingen verschilden verder aanmerkelijk qua lengte en diepgang. Door de jaren heen was er voldoende werkgelegenheid voor zelfstandige pedicures. Bovendien werkten deze dames, het waren allemaal dames die iets bij willen verdienen, in bijvoorbeeld schoenenwinkels. Schoenwinkels boden in die tijd vaak diensten van pedicures aan. Op het hoogtepunt, eind jaren ’70, werden ongeveer 2.000 pedicures per jaar particulier opgeleid. Met de teruglopende economie begin jaren ’80 nam dat aantal af.
34
Paramedische opleiding In 1970 bracht de Gezondheidsraad een advies uit over de opleiding tot voetverzorger. De raad was van mening dat er twee beroepen op dat vlak moesten komen: een verzorgend beroep en een paramedisch beroep. Dat advies werd pas tien jaar later opgevolgd, toen de Inspectie van de Gezondheidszorg een paramedische opleiding in het leven riep. In 1982 ging de opleiding podotherapie in Eindhoven van start.
Oprichting SRV Het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) onderzocht begin jaren `80 of de voetverzorgingbranche zich aan zou kunnen sluiten. Er kwam een subsidie van het Ministerie van Economische Zaken om de knelpunten binnen de voetverzorging in beeld te brengen en om landelijke exameneisen voor het vak van voetverzorger te maken. In 1984 werd de Stichting Regeling Voetverzorging (SRV) in het leven geroepen. De SRV moest ervoor zorgen dat de verschillende organisaties op één lijn kwamen; waarmee de weg bereid zou worden voor aansluiting bij het HBA. Een belangrijk initiatief van de stichting was het in gang zetten van de ontwikkeling van het Handboek voor de Professionele Voetverzorging.
Examinering De examens op grond van de vestigingswet werden voor voetverzorging, evenals voor de schoonheidsverzorging, afgenomen door de Stivas. De vakbekwaamheidexamens werden afgenomen door de SRV. Bij de opheffing van deze stichting in 1991 waren er van de zes organisaties in de voetverzorging nog vier over.
35
De gehele branche was betrokken bij de nieuwe Stichting Examens en Proeven in het Voetverzorgings-
Vrij?
bedrijf (SEPVO) dat de taak kreeg de vakbekwaamheid te examineren. Het ging dan om examens van
Dat de strijd om het gelijk bij de voetverzorgers
particuliere opleidingen en die van het mdgo. In 1996 werden de taken van SEPVO overgenomen
nog niet helemaal voorbij is, blijkt uit dit
door het KOC, het kennis- en ontwikkelingscentrum voor de uiterlijke verzorging.
berichtje uit “Voetvak”, het vakblad voor de
36
voetverzorging van 23 januari 2008:
Commissie Voetverzorging
“Al enige tijd is er discussie of voetverzorgers een
Toen in 1991 de SRV werd opgeheven, kwam daar de Commissie Voetverzorging binnen het HBA voor
ambachtelijk of een vrij beroep uitoefenen. Vol-
in de plaats. Deze commissie bestaat nog altijd. Provoet, de enig overgebleven brancheorganisatie,
gens de Kamer van Koophandel valt voetverzor-
levert mensen voor deze commissie.
ger niet onder de vrije beroepen. Diverse
De activiteiten van de Commissie Voetverzorging worden bekostigd uit de bestemmingsheffing die
gerechtelijke uitspraken hebben echter duidelijk
gevestigde voetverzorgers aan de Kamer van Koophandel betalen. De commissie richt zich op onder-
gemaakt dat voetverzorger wél als een vrij
zoek naar vakontwikkeling, verbetering van de kwaliteit en de ontwikkeling van de Code Voetverzorger.
beroep dient te gelden en niet als ambacht. De
Die laatste activiteit mag niet onderschat worden. Er zijn immers geen vaktechnische kwalificaties
kwestie is niet alleen van principieel belang,
voor docenten, en als docenten niet goed op de hoogte zijn van de code kan dat tot problemen
maar heeft ook financiële consequenties.
leiden. Overigens is er inmiddels wel veel veranderd. Het dédain van beleidsmakers ten opzichte van
De voetverzorgingsbranche valt sinds 1987 onder
voetverzorgers aan het eind van de vorige eeuw, bijvoorbeeld, is anno 2008 verdwenen.
het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA). Het
“De vraag naar voetverzorging neemt de laatste jaren toe. Voor een belangrijk deel (75%) gaat het om
HBA heeft tot wettelijke taak het gemeenschap-
vrouwelijke cliënten. “Zeventig procent van de totale clientèle is tussen de 40 en 80 jaar oud. Naar
pelijk belang van de aangesloten branches en het
mate de leeftijd toeneemt, bezoekt men vaker de voetverzorger/pedicure. Volgens recent onderzoek
algemeen belang te dienen. Alle voetverzorgers
(eind 2004) is het bezoek aan de voetverzorger/pedicure in vergelijking met 1999 aanzienlijk toegeno-
zijn ambachtelijke bedrijven en vallen daarom
men. In 1999 ging 31% wel eens naar een pedicure en in 2004 is dat 37%.
De meest voorkomende handelingen bij de pedicure/voetverzorger zijn het laten verwijderen van automatisch, van rechtswege, onder het HBA.
overmatig eelt en het knippen van nagels.
De belasting van het HBA is de verplichte
Verdere professionalisering van de uitoefening van het voetverzorgingsbedrijf is de voornaamste doel-
heffing, en dus moeten alle voetverzorgers die
stelling voor de branche. Zowel aan vakinhoudelijke nascholing als aan nascholing op het gebied van
zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel
bedrijfsvoering wordt door voetverzorgers aandacht besteed. Meer dan de helft van de ondernemers
aan het HBA jaarlijks de algemene heffing
heeft in de afgelopen twee jaar aan vakinhoudelijke nascholing deelgenomen. Nascholing op het
betalen (in 2007 85,50 euro). Voetverzorgers
gebied van diabetici scoort hierbij hoog. Door vergrijzing neemt het aantal chronisch ziektegevallen
betalen ook bestemmingsheffing à 32 euro, voor
(zoals reuma en diabetes) aanzienlijk toe. Hierdoor ontstaat er een grote maatschappelijke vraag naar
speciale activiteiten voor de branche. Verschil-
pedicures die bekwaam zijn voetbehandelingen te verrichten bij risicogroepen.“14
lende voetverzorgers willen die heffing niet langer betalen omdat zij zich niet vertegenwoordigd voelen door de Commissie Voetverzorging. Ook vinden zij dat ze onvoldoende profiteren van de collectieve promotie. Zij willen zich kunnen inschrijven als vrije beroepsbeoefenaar bij de Kamer van Koophandel. Als eerste stap tekenen zij bezwaar aan tegen de aanslag van het HBA. De nieuwe brancheorganisatie NOHV15 wil de bezwaarschriften bundelen en de kwestie eventueel via de juridische weg uitzoeken.“
37
Schoonheidsverzorgers Particulier onderwijs Het onderwijs in de schoonheidsverzorging werd tot de invoering van het mdgo in 1984 uitsluitend verzorgd door particuliere instellingen. Een belangrijke particuliere opleider was het Instituut Ria de Korte in Amsterdam, dat al in 1932 actief was. De brancheorganisatie ANBOS werd in 1949 opgericht en heeft zich sinds die tijd ingezet voor de kwaliteit van de opleidingen.
De examens van de particuliere instituten werden afgenomen door Stivas, opgericht rond 1950. Het Stivas-diploma A was het basisdiploma dat iedere schoonheidsspecialist destijds moest hebben. Het diploma B richtte zich op specifieke huidproblemen en gaf bovendien lesbevoegdheid. Toen schoonheidsverzorging deel ging uitmaken van het mdgo UV was het voor de branche belangrijk dat de nieuwe opleiding dezelfde vakinhoud kreeg als het particuliere onderwijs. De Stivas en de ANBOS hebben zich ervoor ingezet om dat voor elkaar te krijgen. De SLO heeft de Stivas en de ANBOS betrokken bij de totstandkoming van het leerplan. De Stivas zag wel mogelijkheden voor een brede basisopleiding UV met verschillende uitstroomrichtingen. Volgens de Stivas lag het niveau van de kappersopleiding lager dan dat van schoonheidsverzorging en voetverzorging. Een soort brugklas was volgens Stivas wel mogelijk. Ook de twee instroommogelijkheden anatomie en fysiologie van het menselijk lichaam in het vervolgtraject van schoonheidsverzorging en voetverzorging kwamen voor een deel overeen. Maar het bleek dat de kappers (en met name de SVK) niets zagen in een dergelijke
38
onderwijsinhoudelijke afstemming en samenwerking. Tot een dergelijke opzet is het dan ook nooit gekomen.
Examens Het mdgo wilde in eerste instantie de examinering van de schoonheidsverzorging zelf regelen, maar tegen dat voornemen kwam vanuit de ANBOS en Stivas veel verzet. Het mdgo ervaarde de Stivas als een keurslijf. Tot de invoering van de WEB heeft de Stivas echter wel de centrale examens in het mdgo afgenomen. Hiervoor kwamen de medewerkers van de Stivas naar de scholen. Net voor de invoering van het mdgo in 1979, werd de VAKOS opgericht (Vereniging Vakopleiding Schoonheidsverzorging). Dit was een koepel van particuliere opleidingsinstituten voor de erkende beroepsopleiding voor schoonheidsspecialist. De VAKOS heeft ten tijde van de invoering van het mdgo als een soort leerplanontwikkelaar gefunctioneerd. De instituten die bij de koepel waren aangesloten verzorgden erkende beroepsopleidingen voor de kwalificatie schoonheidsspecialist, voetverzorging, de Algemene Ondernemersvaardigheden (AOV) en diverse vervolgopleidingen zoals de Stivas-specialisaties. De VAKOS organiseerde ook eigen examens, zoals die voor Nagelspecialist. In 2006 is de VAKOS opgeheven. In Esthèticienne, het vakblad voor schoonheidsverzorging en cosmetica16 staat: “Er verandert de komende tijd nogal wat op het gebied van onderwijs en examinering binnen de schoonheidsverzorging. Stivas heeft haar deuren gesloten. Het KOC heeft de examinering voortgezet op de reguliere en particuliere scholen. Nieuwkomer is het Kwaliteitscentrum Examens (KCE)17, de overheidsinstantie die
39
de kwaliteit van de examinering door het Nederlandse middelbare beroepsonderwijs vanaf 1 augustus 2003 gaat bewaken, met als doel het bevorderen van de kwaliteit van de examinering van in het CREBO (Centraal Register voor Beroepsopleidingen) opgenomen beroepsonderwijs.” In het artikel wordt ook melding gemaakt van het feit dat in 2002 het TCI (Toets Centrum Intereducatief ) is opgericht. “Het TCI verzorgt als gelijkwaardige partner naast het KOC een nieuwe vorm van onderwijs en examinering. Hierbij conformeren zij zich aan de normen van het KCE.”
40
41
Hoofdstuk 3
Samenwerken en erkennen In 1984 is het onderwijs in de
Mdgo UV
uiterlijke verzorging opgenomen
Tijdens de voorbereidingen van de herstructurering van het mhno en het mspo tot het mdgo leek
in het publieke onderwijsbestel.
het erop dat daar geen plaats was voor de opleidingen in de UV. In de beleidsnota ‘MHNO-MSPO
Door de herstructurering van het
nieuwe stijl‘ (1976) kwamen de kappersdagscholen namelijk niet voor. Er bestond alleen de Gemeente-
mhno (middelbaar huishoud- en
lijke Kappersvakschool in Rotterdam in het huishoud- en nijverheidsonderwijs.
nijverheidsonderwijs) en het mspo
Toen bleek dat het onderwijs in de UV toch in het mdgo was opgenomen waren de branches verrast.
(middelbaar sociaal-pedagogisch
Het is een mysterie waarom uiteindelijk toch besloten is het UV-onderwijs in het mdgo op te nemen.
onderwijs) tot het mdgo (middelbaar
Op de vraag waarom de staatssecretaris uiteindelijk de beslissing heeft genomen om het mdgo-
dienstverlenings- en gezondheidszorg
onderwijs in de sector UV toch van de grond te tillen, kwamen vanuit verschillende richtingen
onderwijs) is overheidsfinanciering
verschillende antwoorden. De opleidingen op het gebied van uiterlijke verzorging waren populair en
een feit.
het was dus logisch dat deze in het mdgo werden opgenomen, was een van de antwoorden. Maar
Dit hoofdstuk gaat in op de verdere
vanuit de hoek van de kappers klonk gemopper: het feit dat zonder enige vorm van overleg kappers-
ontwikkeling van het UV-onderwijs
opleidingen in het mdgo werden ondergebracht, terwijl eerdere pogingen van de branche om deze
binnen de kaders van het publiek
onder te brengen bij het mhno waren stukgelopen, was aanleiding voor een langlopend conflict
bekostigde mbo.
tussen de SVK en het Ministerie van OenW. Wellicht wilde OenW ook meer eenheid in de UV-sector creëren. Dat is vanuit de verschillende opleidingen in de voetverzorging voor te stellen. Door het onderbrengen van de voetverzorging in het mdgo zou een eenduidig opleidingsprogramma ontstaan. Maar wellicht wilde OenW invloed hebben op het civiel effect van deze opleidingen door deze te subsidiëren. De branches bepaalden daarvoor namelijk eenzijdig het civiel effect van hun vakopleidingen. Het civiel effect heeft betrekking op de waarde van het diploma in het maatschappelijk verkeer. Het betreffende diploma heeft zijn
42
neerslag op onder meer de beloningsstructuur. Voor OenW was het daarnaast van belang dat de drie in de sector participerende branches (de kappers, de schoonheidsverzorgers en de voetverzorgers) het mdgo-diploma erkenden als vakbekwaamheids- en vestigingsdiploma. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad om de SVK zover te krijgen. De kappers hadden een stevige brancheorganisatie, de ANKO (Algemene Nederlandse Kappersorganisatie) met een grote achterban. Uiteindelijk werd er voor de kappersopleidingen in het mdgo een numerus fixus ingesteld; de scholen mochten niet meer dan 1100 kappers opleiden. De ANBOS en Stivas hadden er belang bij dat de opleidingen dezelfde inhoud en hetzelfde niveau hadden als het particuliere onderwijs. Voor de voetverzorgers, die in die tijd geen eenheid vormden, was het wellicht een mogelijkheid om tot wat meer uniformiteit te komen.
Log UV De Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) had de opdracht leerplannen te ontwikkelen voor de UV-opleidingen. Dit was geen wettelijke taak, maar een additionele opdracht van het Ministerie van OenW. In 1984 werd de landelijke ontwikkelgroep UV (log UV) geïnstalleerd. De log UV had zijn taak in drie jaar tijd volbracht en werd in 1987 weer opgeheven. Het leerplan dat de log UV had ontwikkeld bestond, zoals in alle opleidingen binnen het mdgo, uit verschillende examenonderdelen. De examenstof bij elk examenonderdeel vormde één geheel. De examenstof van ieder examenonderdeel was opgebouwd uit samenhangende vakken of onderdelen van vakken, zodat zo concreet mogelijk bij de beroepspraktijk kon worden aangesloten.18 De examenonderdelen waren te vergelijken met de latere deelkwalificaties. De vakken waren ondergebracht in
43
een basis(vakken)tabel die in het ‘Besluit mdgo’ was vastgelegd. In de log UV namen deskundigen plaats vanuit het hele land. In de beginperiode waren deze deskundigen min of meer op basis van persoonlijke kennis en betrokkenheid bij het beroep bijeengebracht. Er was niet voorgeschreven welke organisaties bij de ontwikkeling betrokken moesten worden. In de praktijk bleek dan ook dat de deskundigen niet altijd een relevante organisatie vertegenwoordigden. Zo werd bijvoorbeeld de SRV vertegenwoordigd door een bestuurslid van één van de zes particuliere organisaties die niet de belangen van de SRV, maar eerder die van de eigen organisatie behartigde. Dat het daardoor moeilijk was om met elkaar op één lijn te komen, werd pas later duidelijk. Ook de SVK maakte deel uit van de log UV. De minister vond dat alleen daar waar het mdgo gerealiseerd was samenwerking met het particulier dagonderwijs van de SVK kon plaatsvinden. Het bestuur van de SVK stemde met dit voorstel in, onder voorwaarde dat de invloed van de SVK bij de lesprogramma’s en eindtoetsen werd toegestaan. Naast de log’s startte er bij de vorming van het mdgo per opleiding ook landelijke opleidingsoverleggen (lao’s). Een lao is te beschouwen als een voorloper van de huidige bedrijfstakgroep (btg) binnen de MBO Raad.
Geen brede basisopleiding Staatssecretaris Nel Ginjaar-Maas wilde destijds een brede basisopleiding UV creëren met drie uitstroomdifferentiaties. Het voorgestelde cluster van opleidingen bleek echter niet haalbaar. Met name de SVK was van mening dat er geen overlap was tussen de opleidingen in de kappersbranche en de schoonheids- en voetverzorging. De opleidingen voor schoonheidsverzorging (SV) en voet-
44
verzorging (VV) werden wel gecombineerd. De overlap tussen de opleidingen in de SV en VV bleek in de praktijk groter te zijn dan de overlap met de kappersopleidingen. Naast haar- en schoonheidsverzorging kwam er met het ontstaan van het mdgo ook een aparte opleiding voetverzorging; een opleiding waarin voordien nog niet was voorzien en waar weinig belangstelling voor bestond. In het begin liep het bij de schoonheidsverzorging ook niet direct storm. Er waren vier tot vijf opleidingen en de klassen kwamen nauwelijks vol. De kappersopleiding liep het best. Het mdgo Haarverzorging was destijds een driejarige dagopleiding die opleidde tot en met het vestigingsdiploma. Bij de start van de opleiding was er sprake van een tweejarige studierichting kappen. Het ging om de opleidingen bediende dameskappen en bediende herenkappen. In 1986 werden de eerste examens afgenomen. In 1987 werden voor het eerst examens afgenomen van de driejarige opleidingen. Het gaat om: r IBBSWFS[PSHJOH r WBLCFLXBBBNIFJETDIPPOIFJETWFS[PSHJOHFOCFEJFOEFEBNFTLBQQFO r POEFSOFNFSTDIPPOIFJETWFS[PSHJOHTCFESJKGFOWPFUWFS[PSHJOHTCFESJKG19
Elf UV-scholen Bij de start van het mdgo heeft het ministerie bepaald dat elf scholen in Nederland een UV-opleiding mochten aanbieden, waarbij alle denominaties gelijkelijk vertegenwoordigd waren. In die tijd kende men er nog maar drie: protestant christelijk, katholiek en openbaar. De scholen, alle rechtsvoorgangers van de huidige roc’s, waren gevestigd in Arnhem, Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Maastricht,
45
Leeuwarden, Paterswolde, Goes, Veldhoven, Leiden en Nijmegen. De elf aangewezen UV-scholen richtten een eigen landelijk opleidingsoverleg (lao) op. Drie scholen trokken in die tijd de kar. Het waren de voorlopers van Zadkine, ROC Eindhoven en ROC Zeeland.
Lange tijd waren er slechts elf UV-scholen in Nederland. De Vakraad voor het Kappersbedrijf had bedongen dat zij toestemming moest geven voor nieuwe mdgo-kappersopleidingen. De Vakraad beoordeelde of er behoefte was aan een opleiding in de regio waar een aanvraag vandaan kwam. We kunnen constateren dat er geen uitbreiding van opleidingen heeft plaatsgevonden zolang de Vakraad zich hierover mocht uitspreken. De Vakraad bestaat inmiddels niet meer; deze is in 2004 omgevormd tot het Brancheplatform Kappers.
Examen vakbekwaamheid Een belangrijk thema, ook in die tijd, was de examinering. Het mdgo-examen viel in twee delen uiteen: een centraal examen dat in de regel in het laatste jaar van de opleiding werd afgenomen en de schoolbeoordeling. De schoolbeoordeling viel volledig onder de verantwoordelijkheid van de school. Er werden voor de verschillende opleidingen landelijke examencommissies (lec’s) opgericht. Deze kregen drie taken met betrekking tot het examen: organisatie, coördinatie en advisering aan de minister over het examenprogramma. In de lec UV waren de scholen en de werkvelden breed vertegenwoordigd. De lec werd voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter uit het onderwijsveld. De grootste zorg van de werkveldvertegen-
46
woordigers in de lec UV was er op toe te zien dat de examens afgestemd zouden worden op de eisen van het bedrijfsleven, zowel vaktechnisch als op het ondernemersvlak. Vanwege de ondernemerskwalificatie die behaald kon worden was ook het Ministerie van EZ betrokken. Gecommitteerden vanuit het kapperswerkveld hielden toezicht op de uitvoering en het niveau van de examens.
Voor de praktijkexamens was destijds fotomateriaal beschikbaar. De kandidaten moesten ervoor zorgen dat het kapsel van hun model na de behandeling overeenkwam met het kapsel op de foto. Voor dameskappen was watergolven in de jaren `70 erg belangrijk. Goed effileren was bij dergelijke kapsels van belang en touperen moest je zo min mogelijk doen. Dat wat niet op de foto stond, mocht naar eigen inzicht worden aangepast bij wat wel op de foto zichtbaar was. Een ander examenonderdeel was permanenten. Via loting trof de kandidaat een systeem dat moest worden uitgevoerd: steensgewijze wikkeling, oblongwikkeling of waaierwikkeling. En dat binnen 40 minuten.
Ook als de UV-opleiding in het mdgo was opgenomen, werd met dergelijke opdrachten gewerkt. Bij vakbekwaamheid herenkappen bepaalde het lot welk kapsel, foto 1, 2 of 3, de leerling bij het model moest vormgeven. Daarbij werden dan wel vakken gecombineerd: knippen van een verplicht modern kapsel, föhnen en haaropmaken van een verplicht modern kapsel, omwerken met een elektrisch krulijzer en haaropmaken.
47
Gastvrij onthaal bij examen De kappersbranche, of beter gezegd de Stichting Vakopleiding Kappersbedrijf (SVK), organiseerde de examens voor het leerlingwezen. Dat wilde de SVK ook doen voor de proefprojecten kort-mbo en het mdgo. De scholen wilden echter zelf de examens organiseren en afnemen. Dat was voor de branche echter ondenkbaar en de examens van het kort-mbo werden dan ook niet door de branche erkend. Dat was uiteraard nadelig voor de leerlingen. Een diploma dat niet wordt erkend, heeft gevolgen voor de inschaling van de gediplomeerden. Uiteindelijk werd de branche wel betrokken bij de mdgoexamens, namelijk via de Stichting Examens en Proeven kappersbedrijf (SEP). De SEP organiseerde al de examens voor het particulier onderwijs en voor ondernemers die niet aan de vestigingseisen voldeden. Deze examens werden afgenomen in Utrecht aan de Nevadadreef, in een gebouw met de naam Studio Creatief. De mdgo-examens werden door de SEP op de school zelf afgenomen. De SEP reisde met twee examinatoren en een rijksgecommitteerde van EZ (vanwege de vestigingswet) de scholen af. Het gezelschap werd overal gastvrij onthaald. Gecommitteerden keken uit naar deze uitstapjes naar de scholen in alle delen van het land; vooral naar het bourgondische Maastricht, maar ook Leeuwarden was in trek. De examens werden uit de ‘examenbank’ van de SEP samengesteld door de Commissie Produktie Opgaven (CPO). Uiteindelijk stelde de Commissie Vaststelling Opgaven (CVO) de examentoetsen officieel vast.20 De CVO had ook tot taak de examens te evalueren en de cesuur vast te stellen. Dat wil zeggen dat vastgesteld werd welk examenresultaat nog tot een voldoende leidde. De lec werd voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter, afkomstig uit het onderwijsveld. De algemeen coördinator examens mdgo werd door OenW aangesteld.
48
Leerplanontwikkeling Nadat het leerplan, zoals gezegd in examenonderdelen, door de SLO was ontwikkeld, werd vanaf 1988 met het Bedrijfstakgewijze Overleg Onderwijs-Bedrijfsleven (BOOB) gewerkt aan de eerste generatie eindtermen volgens het stappenplan dat het ministerie hiervoor had ontwikkeld en voorgeschreven. Het BOOB was verantwoordelijk voor: r PQMFWFSJOHWBOCFSPFQTQSPñFMFOFOCFSPFQTPQMFJEJOHTQSPñFMFO r BEWJFTBBOEFNJOJTUFSWBO08PWFSEFFJOEUFSNFOWBOEFWFSTDIJMMFOEFPQMFJEJOHFO r FWFOUVFMFWPPSTUFMMFOWPPSBGTUFNNJOHPQLXBOUJUBUJFWFPOUXJLLFMJOHFOJOEFCSBODIFTFOCFESJKGTtakken voor de equipering van het beroepsonderwijs en de praktijkcomponent van de opleidingen, inclusief de stages.21
Eerst werd een beroepsprofiel gemaakt, daarna een beroepsopleidingsprofiel dat vervolgens uitgewerkt werd in een leerplan. Het BOOB werd ondersteund door de SLO en het CIBB (de rechtsvoorganger van het Cinop). De samenstelling van het BOOB leverde in de verschillende sectoren de nodige problemen op. In het BOOB UV hadden vertegenwoordigers van de sociale partners en het onderwijs zitting. Ook het BOOB UV had een onafhankelijke voorzitter uit het onderwijsveld. Overigens is geen enkele sector zo ver gekomen dat het BOOB de eerste generatie eindtermen heeft opgeleverd. In 1989 bestond het mdgo-UV uit de volgende studierichtingen: 1. mdgo-UV/Bediende Dames en Herenkappen (BDH) 2. mdgo-UV/Haarverzoring (HV)
49
50
Differentiatie UV/HV/Vakbekwaamheid Dames en Herenkappen (VDH) Differentiatie UV/HV/Vakbekwaamheid Herenkappen (VH) Differentiatie UV/HV/Vakbekwaamheid Dameskappen (VD) 3. mdgo-UV/Vakbekwaamheid Schoonheidsverzorging (VS) – Bediende Dameskappen (BD) 4. mdgo-UV/Ondernemer Schoonheidsverzorging en Voetverzorging (OSV)
De SVK en de VAKOS waren nauw betrokken bij de ontwikkeling van de opleidingen.
UV in de SVM De SVM werd per 1 augustus 1991 ingevoerd, met als doel een vernieuwd mbo tot stand te brengen. Meer precies ging het om de volgende doelstellingen: r WFSHSPUJOHWBOEFBVUPOPNJFWBOEFTDIPMFO r TDIBBMWFSHSPUJOH JOTUFMMJOHFOIFCCFONJOJNBBMMFFSMJOHFOJOWPMMFEJHEBHPOEFSXJKT r WFSCSFEJOHJOEF[JOWBOWJFSTFDUPSFO OJFVXFBGEFMJOHFOFOJOUFHSBUJFWBOMBOHFFOLPSUF opleidingen; r óFYJCJMJTFSJOHJOEF[JOWBOóFYJCFMFWPSNHFWJOH WJBJOSJDIUJOHTWSJKIFJE NPEVMFSJOHFODFSUJñDFSJOH
Het gesubsidieerde kappersonderwijs bestond in de jaren ‘80 uit het voltijd-mdgo, het voltijd-kmbo en het leerlingwezen. Het leerlingwezen was gegroeid en werd niet meer verzorgd door huishoudscholen, want die waren inmiddels opgeheven. Het beroepsbegeleidend onderwijs (bbo) vond voortaan in streekscholen plaats. De arbeidsmarktpositie van de leerlingen uit het leerlingwezen was
51
beter dan die van de kmbo’ers. De branche erkende het kmbo-diploma niet en wel dat van het
Onvoldoende stageplaatsen
leerlingwezen, waarvoor de SVK immers de examens verzorgde.
Ellen Mizee: “De opleidingsrichting Uiterlijke
Ten tijde van de sectorvorming en vernieuwing in het mbo (SVM-operatie) werd gewerkt aan de
Verzorging is populair bij studenten. Dat heeft
tweede generatie eindtermen. SLO en CIBB zijn inmiddels uit het gezichtsveld verdwenen. SVK en
ook met de media te maken; kijk maar eens
VAKOS namen de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de opleidingen UV op zich.
hoeveel tv-programma’s er zijn die met schoon-
De taak van het BOOB werd overgenomen door de Landelijke Organen Beroepsonderwijs (LOB’s).
heid en uiterlijke verzorging te maken hebben.
Deze waren voorheen alleen voor het leerlingwezen werkzaam. Dit was een logisch gevolg van het
Niet alle studenten die zich aanmelden realise-
uitgangspunt dat er meer samenhang moest komen tussen het mbo en het leerlingwezen. Toen de
ren zich trouwens dat er bij de uitoefening van
taken van het BOOB in het begin van de jaren ‘90, mede onder invloed van de commissie-Rauwenhoff,
dat vak ook een theoretische basis hoort. Daar
bij de landelijke organen werden ondergebracht, zijn de statuten van de SVK daarop aangepast en is
besteden wij bij de voorlichting altijd zorgvuldig
de naam gewijzigd in Stichting Vakopleiding Uiterlijke Verzorging.
aandacht aan.
Om versnippering te voorkomen vond er een schaalvergrotingsoperatie plaats bij de landelijke
In 1996 ontstond er meer vrijheid voor instel-
organen. Inmiddels is het aantal ervan gehalveerd. De SVK zou ook graag een zelfstandige LOB blijven,
lingen om een CREBO-nummer voor UV-
maar het richtte zich slechts op een deel van het UV-onderwijs, niet op de schoonheidsverzorging en
onderwijs aan te vragen. Met zo’n nummer
voetverzorging. Om die reden werd de SVK via het ‘herstructureringsfonds’ aangemoedigd om te
erkent het Ministerie van OCW de opleiding en
fuseren met andere LOB’s. Dit fonds suggereerde dat de SVK zou fuseren met LOB’s in de gezond-
staat de weg naar financiering open. Ik vind dit
heidszorg en/of specifieke beroepen (de huidige SVGB, de SVGB is het kennis- en opleidingencentrum
jammer. Dat er keuzemogelijkheden bestaan
voor uniek vakmanschap). De SVGB ondersteunt anno 2008 zeventien beroepsgroepen die behoren
vind ik goed, maar het moet wel binnen rede-
tot de gezondheidstechnische, creatief-technische sector en ambachtelijk-technische sector. Deze
lijke verhoudingen blijven. Al die studenten
fusies zijn niet tot stand gekomen. Er bleken onvoldoende inhoudelijke overeenkomsten te zijn. Uiteindelijk besloot de Stichting Vakopleiding Uiterlijke Verzorging in de aanloop naar een nieuwe orga-
52
nisatie, die van het KOC (Kennis en Ontwikkelingscentrum) Nederland, de alom bekende naam SVK te zoeken stageplaatsen en die zijn er niet genoeg.
blijven gebruiken.
Dat is echt een groot probleem, want stagelopen is wel een voorwaarde om het mbo-diploma te
UV in WEB
halen. Er vissen te veel opleidingen in dezelfde
Met de tweede generatie eindtermen in 1996, gingen de opleidingen in de uiterlijke verzorging het
vijver van leerbedrijven.”
tijdperk van de WEB in. De opleidingen kregen ieder een eigen CREBO-code. Elke opleiding krijgt een unieke CREBO-code, een cijferaanduiding van het Centraal Register Beroepsopleidingen. De codes zijn te vinden op de website van de Centrale Financiën Instellingen (CFI), een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Een roc kan, als daar in de regio behoefte aan bestaat, bij het ministerie toestemming vragen om een specifieke opleiding te verzorgen. Zo breidde het aantal scholen met een UV-opleiding langzaam uit.
De kappersopleidingen worden gegeven als bol- of bbl-traject. In de schoonheids- en voetverzorgingsbranche kent men alleen bol-trajecten. De deelnemers lopen stage bij daarvoor erkende bedrijven en veel opleidingen hebben daarnaast ook een eigen (oefen)salon. De LOB’s (inmiddels kbb’s) kregen op grond van de WEB de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de kwalificatiestructuur. Ze werden ontheven van hun taak te zorgen voor de begeleiding van de leerlingen in de beroepspraktijk en van hun taak in de examinering. De kenniscentra werden in die periode wel van taken ontheven, maar niet op hun budget gekort. Hierdoor kregen zij de mogelijkheid zich toe te leggen op andere, financieel ‘lucratieve’ taken. Zo kon een min of meer commerciële poot ontstaan waarin andere taken dan de wettelijke tot ontwikkeling kwamen.
53
Het KOC, het kenniscentrum voor de UV-sector, heeft een drieledig bestuur dat bestaat uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en het onderwijsveld. Het KOC had destijds voor de wettelijke taak (het beheren van de kwalificatiestructuur) een Commissie Onderwijs Bedrijfsleven (COB) ingericht. Dit COB bestond voor de helft uit vertegenwoordigers van het onderwijsveld, de andere helft waren vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Het COB adviseerde het KOC over de eindtermen. De discussie over de kwaliteit van de eindtermen vond dus primair plaats tussen het onderwijsveld- en de werkveldgeledingen binnen het KOC.
Het KOC speelt een belangrijke rol bij de examinering. Die rol neemt het en krijgt het van de instellingen, maar heeft het dus niet meer in wettelijke zin. Het KOC ontwikkelt toetsen en zorgt voor scholing en inzet van examinatoren. Dat zijn andere taken dan de wettelijke.
54
55
Btg UV Het management van de UV-opleidingen kwam bijeen in de bedrijfstakgroep van de brancheorganisatie MBO Raad. De btg’en hebben verschillende functies: r Lobby: de brancheorganisatie kan meer bereiken dan individuele leden. r Onderhandeling: extern bindende afspraken die namens het collectief gemaakt worden pakken gunstiger uit voor de leden. r Intern bindende afspraken: de identiteit van de leden wordt geprofileerd en versterkt. r Dienstverlening: adviseren en informatie leveren. De diensten zijn branchespecifiek. r Netwerk en sociëteitsfunctie: via de brancheorganisatie komen mensen bijeen met eenzelfde referentiekader. Bij veranderingen, zoals de invoering van competentiegericht onderwijs in de UVopleidingen, is er veel behoefte aan onderlinge uitwisseling. Dat gebeurt onder andere in de werkgroep UV van de btg.
Nieuwe kwalificatiestructuur UV Het KOC is volgens de wet verantwoordelijk voor de nieuwe kwalificatiedossiers. In het schema22 hiernaast wordt duidelijk welke veranderingen in de kwalificatiestructuur zijn aangebracht.
De nieuwe kwalificatiestructuur is ontwikkeld onder verantwoordelijkheid van het KOC. De paritaire commissies adviseren het bestuur van het kbb onder andere over het ontwikkelen en actualiseren van de kwalificatiestructuur op grond van gesignaleerde behoeftes, problemen en ontwikkelingen.23 Ze hebben een belangrijke rol bij het tot stand komen van de kwalificatiedossiers. In eerste instantie
56
Kappersbranche
Huidig beroepsonderwijs
Competentiegericht beroepsonderwijs(2008)
Heeft nu vier kwalificaties:
Krijgt één kwalificatie Kapper met
t Kapper, niveau 2
vier uitstroomrichtingen:
t Afrokapper, niveau 2
t Junior Kapper, niveau 2
t Allround kapper, niveau 3
t Junior Afrokapper, niveau 2
t Allround Afrokapper, niveau 3
t Kapper, niveau 3 t Afrokapper, niveau 3
Schoonheids specialistenbranche
Heeft nu één kwalificatie:
Krijgt één kwalificatie Schoonheidsspecialist
t Schoonheidsspecialist, niveau 3
met twee uitstroomrichtingen: t Schoonheidsspecialist, niveau 3 t Allround Schoonheidsspecialist, niveau 4
Voetverzorgersbranche
Heeft nu één kwalificatie:
Krijgt één kwalificatie Pedicure* met
t Voetverzorger, niveau 3
twee uitstroomrichtingen: t Pedicure, niveau 3 t Specialistisch Pedicure, niveau 4 *Deze kwalificatie is nog in ontwikkeling.
Nieuw in de UV-branche:
Kwalificatie Allround Grimeur met één uitstroomrichting: t Allround Grimeur, niveau 4
57
werd geprobeerd te komen tot één paritaire commissie voor het UV-onderwijs. Vooral de onderwijsleden van de paritaire commissies waren daar voorstander van. Daarmee zou het gemakkelijker worden de structuur van de opleidingen in de onderwijspraktijk op elkaar af te stemmen. Uiteindelijk werden er twee paritaire commissies geformeerd: één voor de kappersopleidingen en de opleiding tot grimeur, en één voor de schoonheids- en voetverzorging.
Afro-kappen De bevolking van Nederland werd in de tweede helft van de vorige eeuw anders van samenstelling. Dat had vanzelfsprekend ook gevolgen voor de kapper. Zo startte in 1996 de ontwikkeling van de opleiding tot afro-kapper. De mbo-opleiding in Zaandam ging, in het kader van het Europese ontwikkelingsfonds Leonardo da Vinci, een samenwerkingsrelatie aan met scholen in Helsinki, Birmingham, Espino (Portugal) en het KOC om deze opleiding te ontwikkelen. In 1999 ging daadwerkelijk een bbl-opleiding afro-kappen en all-round afro-kappen van start. Het Ministerie van OCW gaf echter geen toestemming voor de invoering van een bol-variant omdat niet kon worden aangetoond dat er voldoende arbeidsplaatsen zouden zijn. Inmiddels verzorgen de roc’s in Amsterdam en Rotterdam ook opleidingen tot afro-kapper. Er blijkt een groot gebrek aan erkende leerbedrijven te zijn. Veel afro-salons voldoen namelijk niet aan de gestelde eisen, onder meer doordat zij niet voldoen aan de nieuwe vestigingsregels die in 2000 van kracht zijn geworden.
58
Grimeursopleiding Begin 2008 werden de dossiers die, in veel gevallen opnieuw, op basis van het nieuwe beschrijvingsmodel (format) waren beschreven goedgekeurd. Alleen het dossier voor de grimeursopleiding moet nog worden aangepast. Bijzonder daarbij is dat er, terwijl de overheid toe wil naar minder kwalificaties, op de valreep toestemming kwam voor de ontwikkeling van een nieuwe kwalificatie. Hoewel de branche, de VGN (Vereniging Grimeurs Nederland) aangaf dat er slechts twintig nieuwe grimeurs per jaar nodig zijn, blijkt het moeilijk de instroom landelijk tot twintig te beperken. Het is, zeker in combinatie met andere kwalificaties, een aantrekkelijke opleiding.
Competentiegericht examineren Competentiegericht onderwijs, in 2008, vraagt om competentiegericht examineren. Binnen de branches wordt hierover levendig gediscussieerd. De verantwoordelijkheid voor de examinering ligt bij de scholen, maar de branches hebben daar niet al te veel vertrouwen in. Over de examinering is tussen de branches, het onderwijs en het KOC veel gesproken. Een convenant dat in 2004 tussen de branches en het onderwijsveld werd gesloten leidde uiteindelijk tot niets. In 2007 hebben de ANBOS, Provoet en de btg UV (destijds btg KSV) van de MBO Raad het KOC de opdracht gegeven een examenmodel voor de schoonheids- en de voetverzorging te ontwikkelen. De kappersbranche doet niet mee met dit examenmodel. De ANKO heeft zelf een opdracht voor een model uitgezet bij het KOC. De verwachting is dat het model wel overeenkomsten vertoont met het model dat voor de andere branches is ontwikkeld. Maar over de vormgeving van het examen is, mede gezien de landelijke ontwikkelingen, het laatste woord nog niet gesproken.
59
Ontwikkeling KOC Het KOC, is voortgekomen uit de Stichting Vakopleiding in het Kappersbedrijf (SVK). De kenniscentra vormen nu anno 2008, de schakels tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. In het geval van het KOC gaat het bij het onderwijs over het bekostigde onderwijs, vertegenwoordigd door de MBO Raad en de btg UV en het niet bekostigde, particuliere onderwijs, vertegenwoordigd door Paepon. Het UV-onderwijs kent nog altijd veel particuliere instellingen. In het verleden werden de diploma’s van deze instellingen erkend op basis van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen (WEO). Deze particuliere instellingen vallen nu ook onder de WEB. Dit betekent dat hun diploma’s erkend worden wanneer zij zich houden aan de kwalificatiestructuur en aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de WEB. Deelnemers van die opleidingen hebben de mogelijkheid van studiefinanciering en krijgen een diploma met civiel effect. Voor het KOC heeft het georganiseerde bedrijfsleven betrekking op de brancheorganisaties ANKO, ANBOS, Provoet en VGN en de bonden FNV en CNV.
Als gevolg van nieuwe wetgeving, de ‘code good governance,’ heeft het KOC een organisatorische wijziging ondergaan. Het doel van de ‘code good governance” is de wettelijke taken en commerciële activiteiten van de kbb’s goed te scheiden. Sinds 1 januari 2008 zijn er daarom twee stichtingen: het KOC (Kennis- en Ontwikkelingscentrum) Nederland en het Philyra Instituut.
60
KOC Nederland is nu het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb) voor de branche uiterlijke verzorging. Het bestuur van het KOC is drieledig (tripartiet) samengesteld en heeft de wettelijke taak zich bezig te houden met: r MFFSCFESJKWFO r LXBMJñDBUJFTUSVDUVVS r JOUFSOBUJPOBMJTFSJOH r POEFSXJKTFOBSCFJETNBSLUHFHFWFOT De stichting Philyra Instituut (bestuurlijk onafhankelijk van de stichting KOC Nederland; het onderwijsveld is in deze stichting niet vertegenwoordigd) biedt educatieve producten en diensten gericht op professionele ontwikkeling van vakmensen in de branche uiterlijke verzorging: r FYBNFOTBGOFNFOJOIFULBEFSWBOEF8FOWPPSCSBODIFEJQMPNBT r VJUHFWFOWBOMFFSNJEEFMFOFOQVCMJDBUJFTUFOCFIPFWFWBOIFUCFSPFQTPOEFSXJKTJOEFVJUFSMJKLF verzorging; r HFWFOWBOUSBJOJOHFOBBOEPDFOUFOVJUFSMJKLFWFS[PSHJOH r WFS[PSHFOWBOCJKTDIPMJOHTUSBJOJOHFOWPPSCFSPFQTCFPFGFOBSFOJOEFVJUFSMJKLFWFS[PSHJOH r BEWJTFSJOHFODPOTVMUBODZ r PSHBOJTBUJFWBOQSPEVDUJFTFOFWFOFNFOUFO Het is begin 2008 voor de leden van de btg UV nog even wennen aan de nieuwe verhoudingen en aan de rollen van het KOC en van Philyra. In 2007 waren die rollen binnen het toenmalige KOC immers nog zeer nauw verweven.
61
Hoofdstuk 4
“… vertrouwen in de kwaliteit…” Het mbo maakt zich op voor de
Experimenteren met CGO
implementatie van het
Het is 2008. De roc’s maken zich op voor het competentiegerichte onderwijs. Dat onderwijs richt zich
competentiegericht onderwijs (CGO).
op het verwerven van competenties, met andere woorden van context gebonden kennis en vaardig-
De UV-opleidingen beschikken
heden. Dat de deelnemers praktisch toepasbare kennis verwerven en het vermogen om kennis
inmiddels over goedgekeurde
passend in te zetten, zijn cruciale doelstellingen van de huidige opleidingen. De bedoeling is dat in
kwalificatiedossiers, met uitzondering
2010 alle opleidingen die met een nieuwe groep deelnemers starten competentiegericht werken.
van de opleiding tot grimeur.
De meeste roc’s die opleidingen UV verzorgen, zijn aan het experimenteren. Dat kan op basis van de
Tijdens de implementatie van de
nieuwe kwalificatiedossiers. In de UV zijn echter pas in 2008 de laatste dossiers goedgekeurd.
nieuwe kwalificatiedossiers en het
Dat betekent dat er wel op hoofdlijnen gewerkt kan worden met de nieuwe dossiers, maar dat de
competentiegericht onderwijs
exacte invulling pas in 2008 voor de scholen die dat willen tot stand komt. Niet alle opleidingen
wordt stevig gediscussieerd met de
experimenteren en dat hoeft ook nog niet. Er zijn roc’s die wachten tot de dossiers in de definitieve
branche over, zoals we nu weten,
versie zijn goedgekeurd.
aloude thema’s.
Op dit moment zijn verschillende discussies gaande. Die gaan over de afstemming tussen de verschillende opleidingen in de UV en over de verschillende competenties op verschillende niveaus, waaronder bijvoorbeeld de ondernemersvaardigheden en examinering. Die discussies zijn, zoals uit het voorgaande blijkt, niet nieuw.
Afstemming Bij de vorming van het mdgo UV is gestreefd naar een brede basisopleiding voor haar-, schoonheidsen voetverzorging met drie uitstroomprofielen. Het is immers de tijd van harmonisatie. Dat is echter niet gelukt. Er zijn in die tijd (1984) wel mogelijkheden om schoonheidsverzorging en voetverzorging
62
op elkaar af te stemmen. En ook is er even sprake van geweest schoonheidsverzorging en bediende
Examinering: een overzicht
dameskappen te combineren. Het is niet gelukt om in de log UV een programma op te stellen waarin
van belangrijke mijlpalen
de verschillende opleidingen werden geïntegreerd. Ook lukte het niet om tot een basisopleiding te
Mammoetwet (1968)
komen, met uistroomdifferentiaties voor de verschillende vakgebieden (kappen, schoonheids- en
Voor het mbo (nu bol) en het leerlingwezen (nu
voetverzorging). Daardoor was het onmogelijk om de eerste generatie eindtemen vast te stellen. Door
bbl) gelden verschillende examensystematieken.
de aangepaste werkwijze via de BOOB’s en later de COB is de branche structureel betrokken bij het
Het mbo kent een centraal examen. In het leer-
opstellen van de kwalificatiedossiers.
lingwezen worden de examens ontwikkeld door
Toen de kwalificatiestructuur in 2002 werd herzien en er paritaire commissies moesten komen, lukte
de lob’s (nu kbb’s) en bestaan er in een aantal
het niet om één paritaire commissie UV samen te stellen. Zo’n commissie was de wens van het onder-
sectoren landelijke exameninstellingen. Rijksge-
wijsveld. De branches, met name de kappersbranches, is nog steeds van mening dat er te weinig
committeerden en Onderwijsinspectie houden
overlap tussen de verschillende vakgebieden is om een paritaire commissie UV te rechtvaardigen.
toezicht, zowel algemeen als per branche.
In de praktijk zijn er allerlei ontwikkelingen gaande om toch combinaties te maken en de uiterlijke verzorging te verbreden. Zo ontstaan er op roc’s afdelingen Wellness en worden onderdelen uit de
Proefproject kort-mbo (1979)
opleidingen UV waar mogelijk gecombineerd met andere opleidingen, zoals in de richting van mode
Iedere school heeft een plan van toetsing en
en, als het gaat om de grimeurs, met andere creatieve opleidingen.
afsluiting. Per school wordt een commissie ingesteld met daarin vertegenwoordigers van het
Examinering
relevante bedrijfsleven en het lob (nu kbb), bij de
Alle opleidingen zullen competentiegericht geëxamineerd gaan worden. Vakken die gegeven worden
kappersopleidingen is dit niet het geval. De
voor het verwerven van burgerschapscompetenties, zoals Nederlands, andere moderne talen,
diploma’s van de het kort-mbo worden dan ook
rekenen en wiskunde moeten afgerond worden. De vraag is hoe.
niet erkend.
Het bedrijfsleven wil invloed uitoefenen op de examinering. Dat is niet nieuw. De kappers hebben via
63
de SVK van oudsher een belangrijke stem gehad in de opzet van het opleidingsprogramma en de WCBO en SVM (1986)
examinering in het leerlingwezen. Ook bij de start van het mdgo is er de sep, die nauwe banden heeft
Een modulair systeem zou moeten leiden tot
met de SVK en zorg draagt voor examinering op de scholen. Daar waar scholen zelf de examinering
flexibiliteit en maatwerk. Dat betekent dat er
willen regelen komen ze in conflict met de branche. Dat was lang geleden al het geval, met negatieve
meerdere toetsmomenten per jaar moeten zijn.
gevolgen voor de deelnemers. Zo werd het diploma van de proefprojecten kort-mbo (1979) door de
Dit is niet te realiseren binnen de systematiek
branche niet erkend. Dat diploma komt dan ook niet voor in de Cao, met alle gevolgen van dien voor
van het centrale examen. Het zou zeer kostbaar
het salaris van een kapper met dat diploma. De dreiging van het niet erkennen van het diploma
worden. In eerste instantie zijn er schoolbeoor-
speelt ook nu. Als de ANKO niet op de juiste manier bij de examinering wordt betrokken en het dus
delingen en centrale examens. De centrale
niet eens is met de wijze van examinering dreigt die brancheorganisatie het diploma niet te erkennen.
examens worden in verschillende sectoren
Overigens vinden niet alleen de kappers het van belang betrokken te zijn bij de examinering, ook in de
afgeschaft. Maar niet bij de UV-opleidingen;
schoonheidsverzorging speelt dat. Destijds heeft de Stivas centrale examens afgenomen in de scholen.
daar zijn de praktische examens, centrale
De ANBOS en Provoet willen ook nu nauw betrokken zijn bij de uitvoering van de examinering. Temeer
examens, georganiseerd onder verantwoorde-
omdat bijvoorbeeld de verzekeringen eisen stellen aan de gediplomeerden uit de branches.
lijkheid van de landelijke organen. Het toezicht
Opleidingen in de schoonheids- en voetverzorging kunnen worden afgesloten op mbo-niveau 4.
door rijksgecommitteerden, mede van belang
Dat betekent dat deelnemers met een diploma op niveau 4 kunnen doorstomen naar een verwante
voor de eisen die aan de vestigingsvergunning
opleiding op hbo-niveau.
zijn verbonden, en de onderwijsinspectie blijft bestaan.
De standaard van het Kenniscentrum Examinering (KCE) over de betrokkenheid van het werkveld bij de examinering geeft enig houvast voor de branche. Deze luidt: “Het beroepenveld heeft vertrouwen in de kwaliteit van de examinering.” 24
64
Het KCE kijkt naar bewijzen waaruit het vertrouwen van het beroepenveld blijkt. Als het vertrouwen bij WEB (1996)
het beroepenveld niet aangetoond kan worden, hanteert KCE vertrouwen van leerbedrijven over
Er is behoefte aan landelijke borging van
betrokkenheid van het beroepenveld bij de examinering. Bewijzen beoordeelt KCE op actualiteit,
kwaliteit van examens. Tenminste 51% van de
representativiteit en authenticiteit. Indien bewijzen hier niet (volledig) aan voldoen, zijn aanvullende
deelkwalificaties (de helft plus 1) moet extern
bewijzen nodig. Het is de vraag of de wijze waarop de roc’s het werkveld bij de beoordeling van com-
worden gelegitimeerd door een Crebo-
petentiegericht onderwijs betrekken voor de branches acceptabel is. Als de brancheorganisaties er
geregistreerde exameninstelling, vaak de lob’s
weinig vertrouwen in hebben kunnen zij besluiten eigen opleidingen te starten. Nog altijd bestaan er
(nu kbb’s). De externe legitimering varieert van
particuliere opleidingen. We zien dat roc’s de examinering vaak vorm geven met bedrijven in de regio
het goedkeuren van toetsen tot het afnemen van
maar de betrokkenheid van het georganiseerde bedrijfsleven minder belangrijk vinden. Niets nieuws
examens in de exameninstelling. Het toezicht
onder de zon.
door rijksgecommitteerden en de Inspectie blijft gehandhaafd.
Lerarenopleiding In het verleden heeft de SVK voor de kappers ook een eigen lerarenopleiding georganiseerd. Het
KCE (2003)
Stivas B diploma geeft ook een lesbevoegdheid. De ontwikkeling van een lerarenopleiding zien we
De verschillende exameninstellingen geven het
weer terugkomen en wordt nu door de stichting Philyra Instituut opgepakt.
toezicht allemaal op een eigen manier vorm. Hierdoor ontstaan grote verschillen in kwaliteit
Stageplaatsen
van en toezicht op het examen, zowel tussen als
Een ander discussiepunt is: stageplaatsen. De kappersopleidingen in het mbo krijgen het verwijt dat
binnen sectoren. Onderwijsinstellingen kunnen
er te veel mensen worden opgeleid en dat er daarom onvoldoende stageplaatsen zijn. De branche is
moeilijk overweg met het gebrek aan samen-
bang dat er te veel mensen worden opgeleid en dat er een wildgroei gaat ontstaan aan ‘beunende kappers’. Destijds kon de Vakraad bepalen waar opleidingen gestart werden. Als het het mdgo betrof
65
hang. De onderwijsinspectie constateert dat de kwaliteit van de examinering achterblijft. Er wordt een instituut opgericht dat de taak krijgt te functioneren als een onafhankelijke toezichthouder. Deze toezichthouder moet landelijke standaarden voor het toezicht introduceren. Dit instituut, het KCE, neemt het toezicht van Inspectie en rijksgecommitteerden over en de externe legitimering door de exameninstellingen (voornamelijk kbb’s) wordt afgeschaft.
KCE van taak ontheven (2007) Voor de implementatie van competentiegericht onderwijs heeft het onderwijs behoefte aan mogelijkheden om maatwerk en flexibiliteit te bieden. De standaarden die het KCE heeft ontwikkeld zijn zodanig gedetailleerd en niet afgestemd op de ontwikkeling van competentiegericht onderwijs dat het toezicht veel problemen oplevert. In het najaar van 2007 wordt het
66
werden er dus geen nieuwe opleidingen gestart. Ten tijde van de WEB kan dat niet meer en het beleid van de roc’s staat vaak haaks op dat van de branche. De roc’s willen iedereen aannemen en een passende beroepsopleiding bieden. De problematiek van de stageplaatsen heeft altijd al gespeeld, zo blijkt uit de geschiedenis. En er is altijd naar oplossingen gezocht via eigen schoolsalons. Ook in het verleden waren de gevestigde kappers boos vanwege de valse concurrentie van de kappersdagscholen. Hoe die ruzie is bijgelegd staat niet beschreven. En toen er ook voor de leerlingen uit het leerlingwezen geen arbeidsplaatsen meer waren, werden die zelfs ingekocht bij de particuliere kappersdagscholen.
Huiverig voor oneerlijke concurrentie In de jaren ’60 stoppen veel meisjes met werken als ze trouwen. In deze tijd is dat anders. Vrouwen werken door in een salon of beginnen thuis voor zichzelf. Veel allochtone jongens starten een eigen onderneming. Allemaal goed voor hun economische zelfstandigheid. De branche staat er echter minder positief tegenover en is huiverig voor onprofessionele omstandigheden en oneerlijke concurrentie.
Open einde De UV-opleidingen staan, vanwege de verplichte invoering van competentiegericht onderwijs, aan de vooravond van veranderingen. De beschrijving van de ontwikkeling van het UV-onderwijs is dus niet af. Maar dat zal niemand ooit lukken. De wereld blijft voortdurend in beweging, de beroepspraktijk beweegt mee en ook de opleiding zal zich daaraan aan moeten passen. Een boek over het beroepsonderwijs zal altijd een open einde hebben.
KCE van haar wettelijke taak ontheven. Het
Vertrouwen
toezicht op de examens wordt aan de onder-
Ellen Mizee: “Als ik terugkijk op de afgelopen 40 jaar kan ik zeggen dat alle veranderingen zeer
wijsinspectie overgedragen.
enerverend zijn geweest. Ik ben een voorstander van vernieuwen, maar het was soms wat veel. Het viel niet mee om alle veranderingen vlekkeloos door te voeren.
Hoe verder (2008)
We zitten nu in een fase waarin ik wel vertrouwen heb. Ik ben er heilig van overtuigd dat het competen-
De transparantie van de examinering moet
tiegericht leren aan studenten volop kansen biedt om talenten te laten zien en te ontwikkelen. Dit is goed
voor alle betrokkenen worden vergroot. Voorge-
voor studenten én voor de branche waar zij straks hun carrière zullen vormgeven.
steld wordt te werken met een beschrijvingsmo-
Ook is er tegenwoordig meer ruimte in de vrije ruimte, waardoor er meer mogelijkheden zijn voor
del of format voor een examenprofiel. Dat heeft
studenten om zich verder te bekwamen als visagist of nagelstylist. Dit soort ontwikkelingen juich ik van
betrekking op een beknopt examenprofiel per
harte toe. Het maakt het beroepsonderwijs zo veel rijker en voor de studenten zo veel interessanter en
kwalificatiedossier, waarbij ten behoeve van de
aantrekkelijker.
samenhang en duurzaamheid gestreefd wordt
De constante factor in alle turbulentie is het ambacht. Knippen blijft gewoon knippen. Natuurlijk zijn er
naar hetzelfde profiel voor zoveel mogelijk
de modetrends, maar met alle veranderingen in de samenleving van de afgelopen 40 jaar is daar toch
kwalificatiedossiers en een examenregeling per
eigenlijk niet heel veel verandering in gekomen. Ik verwacht dat het over 40 jaar ook niet zo heel anders
onderwijsinstelling. Begin 2008 worden ook
zal zijn. Waar ik wel ontwikkelingen in voorzie, is de aandacht voor maatschappelijke thema’s, het
allerlei voorstellen gedaan om taal- en reken-
belang van dienstverlenende vaardigheden en van sociale vaardigheden.”
vaardigheid, van belang voor de burgerschapen doorstroomkwalificatie, centraal/digitaal te examineren.
67
Noten
1
Adviescommissie onderwijs-arbeidsmarkt (ACOA). Over “hamers” en “vasthouden” gesproken (2006). ’s Hertogenbosch.
2
Boekholt, P.T.F.M. en Booy, E.P. De geschiedenis van de school in Nederland (1987). Assen: Van Gorcum
3
Adviescommissie onderwijs-arbeidsmarkt (ACOA). Over “hamers” en “vasthouden” gesproken (2006). ’s Hertogenbosch.
4
Met maatschappelijke begeleiding wordt bedoeld: zorgen dat de deelnemers ook binnen de samenleving een plek verwerven.
5
Pas vanaf 1994 spreken we van OCW, dan komt “cultuur” erbij. Voor die tijd gaat het Ministerie over Onderwijs en Wetenschappen
6
Publicatie 23 mei 1990 Staatsblad 266.
7
Ministerie OCW. Beleidsreactie op stuurgroep Kwalificatiestructuur (2004). Aan voorzitter Tweede Kamer. Kamerstuk 57895/2004. Den Haag.
8
www.koc.nl
9
Er zijn 25 competenties, zoals: aansturen, begeleiden presenteren, vakdeskundigheid toepassen, analyseren, onderzoeken, leren, plannen en organiseren, creëren en innoveren.
10
Tweede kamer Staten generaal. Tijd voor Onderwijs (2008). Den Haag, (31007/6)
11, 12, 13 SVK. 40 jaar vakopleiding in het kappersbedrijf (1989). Maarssenbroek. 14
www.hba.nl
15
Nederlandse organisatie huid en voetverzorging
16
Nummer 8, 2003
17
Het KCE is in 2007 van haar taak ontheven. De taak wordt overgenomen door de onderwijsinspectie.
18, 19, 20 Ministerie OenW. Examens in het m.d.g.o. (1986). Den Haag.
68
21
Baars,W. ea. MBO almanak (1989). Alphen aan den Rijn: Samsom H.D.Tjeenk Willink
22, 23
www.koc.nl
24
Het KCE is van haar taak ontheven, maar deze standaard zal zeker overeind blijven
Lijst met gebruikte afkortingen
ACOA
Advies Commissie Onderwijs Arbeid
ANBOS
Algemene Nederlandse Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging
ANKO
Algemene Nederlandse Kappers Organisatie
BOOB
Bedrijfstakgewijs Overleg Onderwijs-Bedrijfsleven
Btg
Bedrijfstakgroep
COB
Commissie Onderwijs Bedrijfsleven
Colo
Centraal Orgaan van Landelijke Opleidingsorganen van het Bedrijfsleven
CPO
Commissie Produktie Opgaven
CVO
Commissie Vaststelling Opgaven
HBA
Hoofdbedrijfschap Ambachten
KCE
Kenniscentrum Examinering
kbb
kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven
KOC
Kennis- en ontwikkelingscentrum voor de uiterlijke verzorging
Ksv
Kappen, schoonheidsverzorging en voetverzorging
LEC
landelijke examencommissie
LOB
tegenwoordig: kbb
log UV
landelijke ontwikkelgroep Uiterlijke Verzorging (van SLO)
mbo
middelbaar beroepsonderwijs
MBO Raad
Branche organisatie van onderwijsinstellingen op het gebied van mbo en volwasseneneducatie
Mdgo
Middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs.
NOHV
Nederlandse organisatie huid en voetverzorging
Roc
Regionaal Opleidingscentrum
SLO
Stichting Leerplan Ontwikkeling
SEP
Stichting Examens en proeven kappersbedrijf
SEPVO
Stichting Examens en Proeven in het Voetverzorgingsbedrijf
SRV
Stichting Regeling Voetverzorging
SVK
Stichting Vakopleiding in het Kappersbedrijf
SVM
Sectorvorming en vernieuwing in het mbo
VAKOS
Vereniging Vakopleiding Schoonheidsverzorging
VGN
Vereniging Grimeurs Nederland
WCBO
Wet op het Cursorisch Beroepsonderwijs
WEO
Wet op de erkende onderwijsinstellingen
69
Literatuurlijst
Adviescommissie onderwijs-arbeidsmarkt (ACOA). Een wending naar kerncompetenties (2002). ’s Hertogenbosch. Adviescommissie onderwijs-arbeidsmarkt (ACOA). Over “hamers” en “vasthouden” gesproken (2006). ’s Hertogenbosch. Baars,W. ea. MBO almanak (1989) Alphen aan den Rijn: Samsom H.D.Tjeenk Willink Boekholt, P.T.F.M. en Booy, E.P. De geschiedenis van de school in Nederland (1987). Assen: Van Gorcum Colo. Samenwerken aan leren (2002). Zoetermeer. Jouret, M.D.M. Esthèticienne (2003/8). Amsterdam: Koggeschip Vakbladen Kemenade, Dr. J.A. van. Contourennota (1975). Den Haag. Ministerie OenW. Examens in het m.d.g.o.(1986). Den Haag. Ministerie OCW, Commissie MAVO/VBO – aansluitend onderwijs. Recht doen aan verscheidenheid. Opzet en ontwikkelingsperspectief van de afsluiting MAVO en VBO (1994). Den Haag. Ministerie OCW. Beleidsreactie op stuurgroep Kwalificatiestructuur (2004). Aan voorzitter Tweede Kamer. Kamerstuk 57895/2004. Den Haag. Rotterdamsch Dagblad. (1969). Datum onbekend SVK. 40 jaar vakopleiding in het kappersbedrijf (1989). Maarssenbroek. Tweede Kamer Staten Generaal. Tijd voor Onderwijs. Kamerstuk 31007/6 (2008). Den Haag.
70
71
72
Bijlage 1
ROC’s en UV
Roc
url
Kapper/Junior
Allround
Schoonheids-
Schoonheids-
Kapper 2
Kapper 3
specialist 3
specialist 4
X
X
Albeda College
www.albeda.nl
Alfa-College
www.alfa-college.nl
Amarantis Onderwijsgroep/
www.amarantis.nl
X
www.davinci.nl
X
Pedicure 3
Medisch
Allround
Pedicure 4
Grimeur 4
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Roc ASA Da Vinci College Deltion College
www.deltion.nl
Gilde Opleidingen
www.gildeopleidingen.nl
Graafschap College
www.graafschapcollege.nl
X
X
X
X
ID College
www.idcollege.nl
X
X
X
X
X
Koning Willem I College
www.kw1c.nl
X
X
Landstede
www.landstede.nl
X
X
X
X
X
Leeuwenborgh Opleidingen
www.leeuwenborgh.nl
X
X
X
X
X
Noorderpoort College
www.noorderpoort.nl
X
X
X
X
Regio College
www.regiocollege.nl
X
X
X
X
Rijn Ijssel
www.rijnijssel.nl
X
X
X
X
ROC A12
www.a12.nl
ROC Arcus College
www.arcuscollege.nl
X
X
ROC Aventus
www.aventus.nl
X
X
X X
X
X
X
X
X
ROC Eindhoven
www.roceindhoven.nl
X
X
X
ROC Flevoland
www.rocflevoland.nl
X
X
X
X
X
ROC Friese Poort
www.rocfriesepoort.nl
X
X
X
X
ROC Horzion College
www.horizoncollege.nl
X
X
ROC Kop van Noord-Holland
www.rockopnh.nl
X
X
ROC Midden Nederland
www.rocmiddennederland.nl
X
X
X
X
ROC Midden-Brabant
www.rocmb.nl
X
X
ROC Mondriaan
www.mon3aan.nl
X
X
X
ROC Nijmegen
www.roc-nijmegen.nl
X
X
X
ROC Nova College
www.novacollege.nl
X
X
X
ROC van Amsterdam
www.rocva.nl
X
X
X
X
ROC van Twente
www.rocvantwente.nl
X
X
X
X
ROC West-Brabant
www.rocwb.nl
X
X
X
X
ROC Westerschelde
www.rocwesterschelde.nl
X
X
ROC Zeeland
www.roczeeland.nl
X
X
X
X
Zadkine
www.zadkine.nl
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
X
73
Bijlage 2
Totaal aantal deelnemers 15000
12000
9000
6000
3000
0
74
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Aantal deelnemers in de verschillende opleidingen Som van deelnemers
JAAR
Opleiding 2
10508-Kapper
1998 4423
1999 5227
10753-Afro Kapper
2000
2001
2002
2003
2004
Eindtotaal
6814
7047
6704
6201
5444
4936
52738
46
41
50
23
26
19
9
214
7067-Dames- en Herenkapper
21
21
7566-K Dames- en Herenkapper
1
1 975
1532
91171-Kapper (Junior afrokapper)
29
29
91172-Kapper (Junior kapper)
151
151
Totaal 2
557
4445
5227
5988
6855
7097
6727
6227
6020
6100
54686
10505-Voetverzorger
76
283
653
685
355
159
238
223
201
2873
10506-Schoonheidsspecialist
2189
3017
3159
3183
3444
3725
3834
3640
3273
29464
10507-All-Round Kapper
2401
2912
2994
2991
3426
3628
3776
3430
3040
28598
5
4
10752-Allround Afro Kapper
5
14
7099-Dames- en Herenkapper
48
48
7531-L Haarverzorging
192
192
7532-L Schoonheidsverzorging
629
7536-L Voetverzorging
25
25
7565-L Dames- en Herenkapper
211
211
17
646
91180-Kapper 91190-Schoonheidsspecialist (Schoonheidsspecialiste)
Totaal 3 4
2006
5942
91170-Kapper
3
2005
5771
6229
6806
6859
7230
7516
7848
91200-Schoonheidsspecialist
154
355
509
257
734
991
7709 13
(Allround Schoonheidsspecialist) 91210-Allround Grimeur
Totaal 4 Eindtotaal
10216
11456
12794
13714
14327
14243
14075
7603
63571
261
274
52
52
13
313
326
13742
14016
118583
75
Bijlage 3
Aantal bedrijven en daaraan verbonden werknemers per 1 januari 2007 Onderneming
kappersbedrijf
schoonheidverzorging
17.004
10.368
7.978
1 werknemer
63%
91%
98%
2-4 werknemers
25%
07%
02%
5-9 werknemers
9%
02%
GEEN
10 > werknemers
3%
GEEN
GEEN
Aantal ondernemingen
Kappersbedrijf
Schoonheidsverzorging
Totaal 17.004
Totaal 10.368
Voetverzorging Totaal 7.978
2%
3%
voetverzorging
2%
7% 9%
25% 63%
91% 98%
>10 werknemers
5-9 werknemers
2-4 werknemers
1 werknemer
76
77
Met dank aan
Aart v.d.Sloot
Kerngroep btg ksv- Gemeentelijke kappersvakschool en Zadkine
Cor Swart
Kerngroep btg ksv en Regiocollege Zaandam
Jan Mistrate Haarhuis
SLO
Tine Oosterhoff-de Graaff
SLO
Hans v.d.Hoeven
Branche platform Kappers
Loek van Dorst
SVK
Ansgar v.d Haas
HBA
Gerard Roorda
HBA - SRV
Ellen Mizee
Gemeentelijke kappersvakschool en Zadkine
Ursula van Deelen
Stivas en ANBOS
Pieter Goedhart
OenW
Hans Kempers
MBO Raad
Nedal BV
www.nedaf.nl
ANBOS
www.anbos.nl
Gezamenlijke Nederlandse Kappers www.kappersite.nl
78
Colofon
Titel Van Kop tot Teen; De historische ontwikkeling van de opleiding Uiterlijke Verzorging in het mbo
Tekst Mieke de Haan, MBO Raad, De Bilt
Redactie Het Scriptorium, Niek Langeweg, Den Haag
Beeld Freddy Schinkel, fotopersbureau Freddy Schinkel, IJsselmuiden Gezamenlijke nederlandse Kappers, www.kapperssite.nl Dagmar Pot, MBO Raad, De Bilt
Vormgeving Drukkerij Libertas B.V., Bunnik
Drukwerk Drukkerij Libertas B.V., Bunnik
Traffic en Productie José van den Brink, MBO Raad, De Bilt
© 2008, MBO Raad www.mboraad.nl
79
80