‘Van kind tot grijsaard’ Het beoogde leespubliek van 19de-eeuwse bewerkingen van de sprookjes van Hans Christian Andersen in Nederland
Liselotte Campman Masterscriptie Boekwetenschap en Handschriftenkunde Studiepad kinderboeken, augustus 2014
Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10647961 | Begeleider: Lisa Kuitert | Tweede lezer: Rindert Jagersma
Inhoudsopgave Inleiding................................................................................................................................................................... 2 Hoofdstuk 1: Het sprookje als genre en de positie van sprookjes in de negentiende eeuw .................................. 6 1.1 Het sprookje als genre ...................................................................................................................................... 6 1.2 De negentiende-eeuwse context en de positie van het sprookje hierin .......................................................... 8 Hoofdstuk 2 De sprookjes van Andersen ............................................................................................................ 11 2.1 Hans Christian Andersen: biografische gegevens ........................................................................................... 11 2.2 Het werk van H.C. Andersen: voor kinderen en volwassenen? ...................................................................... 12 2.3 Bewerkingen van de sprookjes van Andersen in Nederland 1850-1950 ........................................................ 15 Hoofdstuk 3: Bewerking van C.E. van Koetsveld: Sprookjes in den trant van Andersen (1858)............................ 20 3.1 De auteur C.E. van Koetsveld .......................................................................................................................... 20 3.2 De uitgever: S.E. van Nooten .......................................................................................................................... 24 3.3 Analyse van Sprookjes in den trant van Andersen........................................................................................... 27 3.4 De sprookjes van Van Koetsveld in advertenties en prospectussen .............................................................. 32 3.5 Receptie van het werk ..................................................................................................................................... 36 Hoofdstuk 4: Bewerking van J.J.L. ten Kate: Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen (1868) .......................... 38 4.1 Over J.J.L. Ten Kate: dichter, predikant, vertaler ............................................................................................ 38 4.2 Uitgever van het werk: A.W. Sijthoff ............................................................................................................... 41 4.3 Analyse van Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen ................................................................................. 43 4.4 De bewerking van J.J.L. Ten Kate in advertenties en prospectussen .............................................................. 45 4.5 Receptie van het werk .................................................................................................................................... 48 Hoofdstuk 5: De bewerkingen van S.J. Andriessen en Titia van der Tuuk: Sprookjes van Andersen & Andersen’s Sproken en Vertellingen ........................................................................................................................................ 49 5.1 Over de auteur S.J. Andriessen ....................................................................................................................... 49 5.2 Uitgevers: J. Van Egmond Jr. te Arnhem, Van Egmond & Heuvelink te Arnhem en de Gebr. E. & M. Cohen te Nijmegen – Arnhem .............................................................................................................................................. 51 5.4 Analyse Sprookjes van Andersen ..................................................................................................................... 53 5.5 De bewerkingen van S.J. Andriessen en Titia van der Tuuk in advertenties en prospectussen ...................... 64 5.6 Receptie .......................................................................................................................................................... 66 Conclusie ............................................................................................................................................................... 69 Bibliografie ............................................................................................................................................................ 72 Bijlagen .................................................................................................................................................................. 77 1. Bibliografie sprookjes van Andersen in Nederland 1850-1950 ........................................................................ 77 2. Omslagen verzameluitgaven sprookjes van Andersen in Nederland 1850-1950.............................................. 81 3. Bibliografie kinderlectuur Van Koetsveld .......................................................................................................... 89 4. Fragmenten uit brieven ..................................................................................................................................... 91 5. Advertenties (Delpher) ...................................................................................................................................... 96
1
Inleiding
Net als de grootste auteurs vertalen de sterkste vertalers vertalen niet bewust voor kinderen, maar vanuit het kind in zichzelf, een kind dat vanzelfsprekend een andere taal spreekt en behoort tot een 1 andere cultuur.
Tussen 1850 en 1950 zijn er vierenzeventig vertalingen en bewerkingen van zowel verzamelde als afzonderlijke sprookjes van de Deense sprookjesschrijver Hans Christian Andersen in Nederland uitgegeven, waarvan verschillende werken ook een aantal herdrukken hebben beleefd.2 Deze vertalingen en bewerkingen verschillen van elkaar zowel wat vorm als wat inhoud betreft. Zo heeft C.E. van Koetsveld enkele sprookjes van Andersen vertaald en daarbij ook eigen sprookjes ‘in den trant van Andersen’ toegevoegd, J.J.L. ten Kate zette de sprookjes in 1868 op rijm en ook S.J. Andriessen, de minder bekende broer van kinderboekenschrijver P.J. Andriessen, heeft de sprookjes bewerkt. Wat ik mij in het kader van deze bewerkingen afvraag, is waar de keuzes van deze bewerkers op gebaseerd zijn. In hoeverre hebben zij zich gericht op een specifieke doelgroep? Van Coillie heeft zich beziggehouden met vertalen voor kinderen en onderscheidt hierbij drie soorten aanpassingen: aanpassingen van culturele verwijzingen, aanpassingen van verwoording en plot en aanpassingen aan waarden en normen.3 Aanpassingen aan de cultuur hebben vooral te maken met herkenbaarheid en identificatie. Kinderen moeten zich kunnen inleven in het verhaal en te veel vreemde elementen zouden dit tegen kunnen gaan. Een voorbeeld hiervan is het veranderen van een naam om foutieve uitspraak te vermijden.4 Aanpassingen van verwoording en plot hebben te maken met leesbaarheid en voorleesbaarheid. Teksten voor kinderen vaak liever, kleiner, eenvoudiger, korter en duidelijker. Ook wordt er veel gebruik gemaakt van de directe rede en worden er toevoegingen gedaan die iets concretiseren of expliciteren.5 Tot slot hebben aanpassingen aan waarden en normen te maken met taalkundige en opvoedkundige normen.6 In Pippi Langkous werd in Amerika bijvoorbeeld een scheldpartij geschrapt, omdat dit niet zou passen bij het gedrag van jonge meisjes.7 Een andere uitspraak in het onderzoek is de volgende: ‘Een boeiend onderzoeksgebied vormen boeken die geschreven zijn voor en/of gelezen worden door zowel jonge als volwassen lezers.’8 Deze boeken worden ook wel ‘ambivalent texts’ genoemd, omdat ze een dubbele gerichtheid hebben. Onder ‘ambivalent texts’ vallen veel klassieke kinderboeken, waarbij twee soorten te onderscheiden zijn: boeken die voor volwassenen geschreven zijn en later voor de jeugd bewerkt werden, bijvoorbeeld Robinson Crusoe van Daniel Defoe en boeken die geschreven werden voor kinderen, maar ook bij volwassenen bleken aan te slaan, zoals Alice in Wonderland van Lewis 1
Van Coillie, J.,‘Vertalen voor kinderen: hoe anders?’ In: Literatuur zonder leeftijd 19 (2005), no. 67, p. 37. Dit aantal betreft 40 uitgaven van verzamelde werken en 34 uitgaven van afzonderlijke sprookjes. De bibliografie staat in de bijlage. 3 Van Coillie 2005, p. 16. 4 Van Coillie 2005, p. 19. 5 Van Coillie 2005, p. 25. 6 Van Coillie 2005, p. 18-31. 7 Van Coillie 2005, p. 29. 8 Van Coillie 2005, p. 31. 2
2
Carroll.9 Bij de sprookjes van Andersen is ook sprake van dubbele gerichtheid: ‘Hoewel Hans Christian Andersen zijn sprookjes schreef voor kinderen, was hij zich wel degelijk bewust van zijn volwassen publiek.’10 Zo schreef Andersen aan zijn Amerikaanse uitgever: ‘I know that my tales are read by young and old, and that the former enjoy what I would call the exterior, the latter the inner part.’11 Van Coillie vraagt zich tot slot af of een vertaler zich moet aanpassen aan zijn jonge lezers. Hij denkt zelf dat dit niet nodig is en heeft de indruk dat de sterkste vertalers niet voor kinderen vertalen, maar vanuit het kind in henzelf.12 Een bruikbaar theoretisch kader voor het bestuderen van sprookjesvertalingen en -bewerkingen is te vinden bij literatuur- en cultuurwetenschapper Aleida Assmann, die zich veel heeft bezig gehouden met de begrippen cultureel geheugen en herinnering.13 Zij verwijst naar het concept ‘schriftelijke folklore’.14 Wat met schriftelijke folklore bedoeld wordt, is geschreven tekst die op folkloristische wijze wordt overgeleverd.15 Volgens Assmann kent de schriftelijke folklore vijf kenmerken: 1. Het werk is een open eenheid; uit verschillende teksten wordt een compilatie gemaakt. Een voorbeeld: De gebroeders Grimm kwamen na hun oorspronkelijke uitgave met een kleine uitgave, die bestond uit kindvriendelijke sprookjes. 2. Teksten hebben een ‘Variantenstatus’; dat wil zeggen dat ze geen canonieke status hebben, maar wel een grote flexibiliteit, waardoor ze gemakkelijk zijn aan te passen aan cultuur en tijd. 3. ‘Autör und Autorität’: de vermelding van de naam van een auteur heeft te maken met de geloofwaardigheid van een overlevering, niet om een individuele creatie te claimen. Bij literatuur is er sprake van één auteur die met het de totstandkoming van het werk verbonden is, bij schriftelijke folklore is sprake van meerdere scheppers, die de stof op hun eigen manier overbrengen.16 4. De wijze waarop het werk wordt overgedragen; verschillende versies volgen elkaar op.17 5. Het gebruikskarakter van de teksten; bewerkingen zijn vaak gekoppeld aan ideeën over opvoeding.18 Wat afgeleid kan worden uit het eerste en tweede kenmerk is dat sprookjes op een bepaalde manier geselecteerd en bewerkt worden ten aanzien van een doelgroep of cultuur. Aangezien Assmann niet 9
Van Coillie 2005, p. 31. Van Coillie 2005, p. 34. 11 Lanes, S.G., ‘A Literary Correspondence between H.E. Scudder and H.C. Andersen.’ In: The Horn Book Magazine, 38 (1989), afl. 1, p. 43. 12 Van Coillie 2005, p. 37. 13 Encke, N., Goethe-institut, december 2007 http://www.goethe.de/ins/gb/lp/prj/mtg/men/tie/kul/nl2873780.htm 14 Assmann, A., ‘Schriftliche Folklore. Zur Entstehung und Funktion eines Überlieferungstyps’. In: Assmann, A. en J. en C. Hardmeier, Schrift und Gedächtnis. Beitrage zur Archäologie der literarischen Kommunikation. München: Wilhelm Fink Verlag, 1983, p. 175-193. De term wordt ook toegelicht in: Joosen, V., Wit als sneeuw, zwart als inkt. De sprookjes van Grimm in de Nederlandstalige literatuur, Leuven: LannooCampus, 2012, p. 11 14 en Parlevliet, S., Meesterwerken met ezelsoren. Bewerkingen van literaire klassiekers voor kinderen 18501950, Hilversum: Verloren, 2009, p. 36-39. 15 Parlevliet 2009, p. 36. 16 Parlevliet 2009, p. 37. 17 Parlevliet 2009, p. 37. 18 Joosen 2012, p. 11-14. 10
3
expliciet het kenmerk ‘afgestemd op de doelgroep’ noemt, zou ik willen onderzoeken of ik dit kenmerk aan het rijtje kan toevoegen. Voor mijn onderzoek naar bewerkingen van de sprookjes van Andersen heb ik gekozen voor bewerkingen in Nederland in de negentiende eeuw, namelijk Sprookjes in den trant van Andersen uit 1858 van C.E. Van Koetsveld, Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, in dichtmaat naverteld door Ten Kate uit 1868 en een combinatie van twee bewerkingen, namelijk Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen uit 1871-1873 en de bewerking hiervan door Titia van der Tuuk uit 1895, Andersens sproken en vertellingen. Deze keuzes zijn enerzijds gebaseerd op willekeur, maar ook heb ik gekeken naar bijzonderheden. Zo is de bewerking van Ten Kate op rijm gezet en heeft Van Koetsveld Andersen nagevolgd en niet zo zeer letterlijk vertaald. De drie heren hadden iets met elkaar gemeen: ze waren alle drie predikant. Ook de vader van Titia van der Tuuk oefende dit beroep uit. Blijkbaar was er iets in de sprookjes van Andersen waar predikanten zich tot aangetrokken voelden. Aangezien vaak niet duidelijk is of bepaalde bewerkingen van de sprookjes van Andersen voor kinderen, volwassenen of meer voor een algemeen publiek bedoeld zijn, vraag ik mij ten aanzien van de door mij geselecteerde bewerkingen het volgende af: In hoeverre kan het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ worden gezien als een kenmerk van schriftelijke folklore? EN: Op welke manier wordt het kenmerk ‘aangepast aan de doelgroep’ zichtbaar in de bewerkingen van de sprookjes van Andersen van C.E. van Koetsveld, J.J.L. ten Kate, S.J. Andriessen en Titia van der Tuuk? Om het antwoord op deze tweeledige hoofdvraag te kunnen formuleren, heb ik enkele subvragen opgesteld die in mijn ogen van belang zijn ten aanzien van het onderwerp: Wat was de positie van het genre sprookjes binnen de (jeugd)literatuur in de negentiende eeuw met betrekking tot het doelpubliek? Wie was Hans Christian Andersen en hoe kunnen zijn sprookjes omschreven worden? Wat kan gezegd worden over de vertalingen en bewerkingen van de sprookjes van Andersen in Nederland in de negentiende eeuw? Wie waren Van Koetsveld, Ten Kate, Andriessen en Van der Tuuk en voor welk publiek waren hun vertalingen en bewerkingen bedoeld? Hoe werden de vertalingen en bewerkingen van de sprookjes van Andersen – en dan met name van Van Koetsveld, Ten Kate en Andriessen/Van der Tuuk in Nederland in de markt gezet? Aanpak en theorie Bij mijn zoektocht naar antwoorden heb ik gebruik gemaakt van relevante theorieën, bibliografische zoeksystemen, zoals het Centraal Bestand Kinderboeken en Picarta. Verder heb ik boeken en teksten bestudeerd en vooral gekeken naar belangrijke aanwijzingen met betrekking tot de doelgroep. Een theorie die van belang is bij mijn onderzoek, is de theorie van Genette over paratekst. Paratekst is volgens Genette hetgeen dat een tekst tot een boek maakt om aangeboden te worden aan lezers.19
19
Genette, G., ‘Introduction’. In: Paratexts. Thresholds of interpretation, Cambrige 1997, p. 1.
4
Het is als het ware een soort drempel die het mogelijk maakt om de binnenkant met de buitenkant te verbinden. Paratekst bestaat enerzijds uit elementen in het boek, zoals de omslag, de titel, het voorwoord en illustraties, ook wel peritekst genoemd. Daarnaast zijn er ook nog elementen buiten het boek, zoals interviews, recensies en brieven, oftewel de epitekst.20 Ook kan gekeken worden naar ‘prior paratext’, dit zijn elementen die afkomstig zijn uit de periode voordat het boek gepubliceerd is, zoals prospectussen en advertenties in kranten en tijdschriften.21 In dit onderzoek zal ik zowel kijken naar peritekst als epitekst om meer informatie te achterhalen over de beoogde doelgroep van de door mij gekozen bewerkingen van de sprookjes van Andersen. Daarbij zal ik ook kijken naar prospectussen van uitgevers en advertenties van de bewerkingen in historische kranten en tijdschriften. Bronnen Bij dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Hieronder een overzicht van de belangrijkste: Secundaire literatuur Archieven: het archief van Sijthoff (UB Leiden) en het archief van Van Koetsveld (Historisch Documentatiecentrum, VU Amsterdam) Bedrijfsdocumentatie van uitgeverijen, Bijzondere Collecties KVB, Amsterdam Delpher, database van gedigitaliseerde historische kranten en tijdschriften Brinkman’s catalogus22 Definities en afbakening Een belangrijk begrip in deze scriptie is ‘bewerking’. Bewerken betekent volgens Van Dale ‘werk aan iets verrichten om het voor een zeker doel geschikt te maken’.23 In het geval van het bewerken van sprookjes kan het doel dus zijn om de sprookjes geschikt te maken voor kinderen. Vertalen kan verder gaan dan een tekst omzetten in een andere taal. Van Gorp zegt het volgende over ‘vertalen’: ‘elke omzetting van een tekst in een andere ‘tekst’ uit eenzelfde of een verschillend semiotisch systeem.’ Het verschil tussen bewerken en vertalen berust op de mate van vrijheid waarmee er met de oorspronkelijke tekst wordt omgegaan.24 Brontekstgerichte vertalingen proberen zo dicht bij het origineel te blijven. Doelsysteemgerichte vertalingen passen de tekst aan de nieuwe context aan waarin deze zal functioneren, bijvoorbeeld als de tekst voor kinderen bedoeld is. Belangrijk bij onderzoek naar de opvattingen over ‘navertellen’ van verhalen voor kinderen zijn contemporaine beschouwingen over lectuur voor kinderen, opvattingen over ‘klassiekers voor kinderen’, beoordelingen van bewerkingen en intentieverklaringen van bewerkers en uitgevers in voor- en nawoorden. De poëtica van de jeugdliteraire bewerking heeft vijf functies; een literair-historische, een esthetische, een morele, een maatschappelijke en een ontspannende functie.25 De periode die in mijn scriptie centraal staat is de negentiende eeuw. De bibliografie die ik heb opgesteld loopt van 1850 tot 1950, omdat ik zo een beeld hoopte te krijgen van de overgang naar de twintigste eeuw.
20
Genette 1997, p. 4-5. Genette 1997, p. 5. 22 De digitale editie op DBNL. 23 Den Boon, T., D. Geeraerts, Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, veertiende, herziene uitgave, Utrecht / Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 2005, p. 403 24 Parlevliet 2009, 14-15. 25 Parlevliet 2009, p. 43. 21
5
Hoofdstuk 1: Het sprookje als genre en de positie van sprookjes in de negentiende eeuw Wat in het komende hoofdstuk aan de orde zal komen, is allereerst een omschrijving van het genre dat hier centraal staat: het sprookje. Ook zal aandacht worden besteed aan de doelgroep van sprookjes en het verschil tussen volkssprookjes en kunstsprookjes. Vervolgens zal de negentiendeeeuwse context worden beschreven en zal blijken hoe er in de negentiende eeuw over sprookjes gedacht werd, vooral ten aanzien van kinderen.
1.1 Het sprookje als genre Als er één genre is waarbij het onduidelijk is voor wie het geschreven en geschikt is, kind of volwassene, dan is het het sprookje. De dubbele bodem, de onderlaag van het verhaal, de symbolen en verwijzingen 26 kunnen het mooi en interessant maken, voor alle leeftijden.
Een sprookje kan worden gedefinieerd als ‘een mondeling overgeleverde vertelling, waarvan de inhoud, in tegenstelling tot sage of legende, niet gekoppeld is aan historische gebeurtenissen of personen maar geheel op fantasie berust.’27 Het bijzondere aan sprookjes is dat het wonderbaarlijke er als vanzelfsprekend en waarheidsgetrouw wordt voorgesteld. Het hoofdthema is meestal de strijd tussen goed en kwaad, waarbij het goede overwint. De interesse voor sprookjes onder de gewone man zou verklaard kunnen worden door het feit dat mensen veel te lijden hadden van de boze buitenwereld.28 Een sprookje voldoet idealiter aan de volgende kenmerken:
Het wordt mondeling doorverteld en is anoniem Het speelt in het verleden, in een meestal onbestemde tijd en ruimte Het eindigt goed (‘en ze leefden nog lang en gelukkig’) Het verhaal begint altijd met een probleem, een noodsituatie of een opdracht De held/heldin is een jonge man of vrouw op de drempel van volwassenheid Slechte tegenstanders (mensen, dieren, demonen) proberen de held tegen te houden het doel te bereiken De basisstructuur van het sprookje is drieledig (de held is afkomstig uit een drietal, er zijn drie opdrachten) Het is een wonderverhaal Er is nauwelijks sprake van karakterontwikkeling Stijl en vertelwijze kennen een vaste structuur29
Volgens Buijnsters en Buijnsters-Smets verscheen in 1697 te Parijs het eerste sprookjesboek, Histoires ou Contes du Temps passé. Avec des Moralités, beter bekend als ‘Moeder de Gans’.30 Over 26
Bekkering, H. (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden, Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverij, 1989, p 428-431. 27 ‘In de ban van de romantiek’, in: Buijnsters, P.L. en L. Buijnsters-Smets, Lust en leering: geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw, Zwolle: Waanders, 2001, p. 98. 28 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 98. 29 Dekker, T., J. van der Kooi en T. Meder, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties, Nijmegen: Uitgeverij SUN, 1997, p. 8-10. 30 Naar: Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 98. (Gilbert Rouger’s editie van de Contes de Perrault in de serie ‘Classiques Garnier’, Paris 1980; Albers; BNK 1567-1577.
6
dit vaderschap bestaan echter verschillende opvattingen. Raynard wijst Straparola aan als degene die als eerste sprookjes publiceerde: ‘Before Giovanni Francesco Straparola published the two volumes of Le Piacevoli Notti in 1551 and 1553, there was no evidence of fairy tales as we know them in the modern world.’31 De sprookjes van Moeder de Gans waren waarschijnlijk afkomstig van de Franse auteur Charles Perrault (1628-1703). Het werk bevatte sprookjes als ‘Doornroosje’, ‘Roodkapje’ en ‘Assepoester’. Het beoogde publiek was eerst niet helemaal duidelijk: was het bedoeld voor kinderen of volwassenen? Pas vanaf ongeveer 1770 was Moeder de Gans een echt kinderboek.32 De gebroeders Jacob (1785-1863) en Wilhelm Grimm (1786-1859) hebben bijgedragen aan de veranderde waardering voor sprookjes. Zij beschouwden sprookjes als ‘restanten van germaanse mythen en daarmee als de oervertelsels van het Duitse volk.’33 Jacob Grimm was rond 1810 bezig met het verzamelen van volksboeken en volkssprookjes. Hij zocht aansluiting in Nederland, maar dit lukte nog niet, omdat het literaire erfgoed in Nederland in het begin van de negentiende eeuw nog geen belangstelling genoot in brede kring.34 De sprookjes van Grimm, uitgegeven als Kinder- und Hausmärchen, waren eigenlijk niet voor kinderen bedoeld. Ze heetten zo omdat het kind werd gezien als ‘een wezen dat dichtbij de natuur stond: de sprookjes waren niet vóór kinderen, maar puur áls het kind.’35 Ze zaten vol met gruwelijkheden, omdat sprookjes zijn ontstaan in primitieve culturen, ‘bij de minst met macht bedeelde groepen’, waar men te maken had met economische en politieke onderdrukking.36 Jakob en Wilhelm Grimm vonden dat kinderen kennis moesten kunnen nemen van wreedheid, omdat die nu eenmaal bestond.37 Het aanvankelijke doel van de Grimms was om een wetenschappelijke sprookjesverzameling te publiceren. Na de eerste druk wilden ze echter een breder publiek bereiken, dus kwamen er per editie verschillende aanpassingen, afgestemd op de pedagogische denkbeelden en het kindbeeld uit de tijd: ‘Vooral erotische passages sneuvelden, maar de Grimms hadden minder problemen met gewelddadige scènes, die niet zelden werden aangedikt of toegevoegd.’38In 1825 verscheen er een ‘kleine Ausgabe’, speciaal voor kinderen.39 De oorsprong van volkssprookjes, zoals die van de sprookjes van Perrault en Grimm, is meestal onduidelijk. Volkssprookjes zijn verhalen die meestal mondeling worden overgeleverd.40 Naast volkssprookjes bestaan er ook cultuursprookjes, die sinds de Romantiek door schrijvers als E.T.A. Hoffmann, Wilhelm Hauff, Hans Christian Andersen en Lewis Carrol zijn verzonnen. Een cultuursprookje is ‘een sprookje dat niet uit de mondelinge overlevering stamt, maar speciaal – vooral sinds de romantiek – uit bewondering voor en in navolging van het naïeve volkssprookje is geschreven.’41 Het wordt ook wel een kunstsprookje of literair sprookje genoemd.
31
Raynard, S., The Teller’s Tale. Lives of the Classic Fairy Tale Writers, Albany: State University of New York Press, 2012, p. 7. 32 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 98-99. 33 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 102. 34 Kuitert, L., ‘Literair erfgoed: van oude vodden en klassieken’. In: Grijzenhout, F., Literair erfgoed: de geschiedenis van een begrip, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007, p. 211. 35 Parlevliet 2009, p. 44. 36 Freeman-Smulders, A., ‘Twee bibliothecarissen van naam. Deel 2: De gedaantewisseling van de Kinder-und Hausmärchen.’ In: En nu over jeugdliteratuur vol. 13 (1986), afl. 5, p. 201 37 Hulsens, E., Waarom lusten kinderen nog reuzen? Een kennismaking met het volkssprookje en zijn opname in de kinderliteratuur, Leuven: Infodok, 1980, p. 72. 38 Sterck, M. de, Beest in bed. Negen echte volkssprookjes, Antwerpen: De Bezige Bij, 2012, p. 14. 39 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 102-103. 40 Dekker, Van der Kooi en Meder 1997, p. 7. 41 Bork, G.J. van, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis, Algemeen letterkundig lexicon
7
1.2 De negentiende-eeuwse context en de positie van het sprookje hierin Een belangrijk kenmerk van negentiende-eeuwse kinderliteratuur was dat deze moralistisch was. In deze tijd stond de morele vorming van het kind erg in de belangstelling. Men was bezig met wat goed en slecht was en in verhaalvorm werd dit geïllustreerd met een beloning voor een deugdzaam persoon en straf voor de slechterik.42 Ook het onderwijs speelde een rol in de opvoeding: ‘De hele negentiende eeuw bleef het bijbrengen van deugden de voornaamste doelstelling van de leesboekjes voor de lagere school.’43Deugden waaraan men veel waarde toekende, waren dankbaarheid, voorkomendheid, vlijt en godsdienstzin.44 Een belangrijke ontwikkeling die bijdroeg aan de maatschappelijke opvoeding was de oprichting van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen in 1784. Het doel hiervan was de vorming van een betere maatschappij, die bereikt kon worden als meer mensen een goede ontwikkeling kregen.45 Lezen werd belangrijk gevonden door de Maatschappij, maar alleen ‘goede en degelijke volkslectuur’ was toegestaan. Sensatieromans, prikkelende lectuur en detectives werden geweerd.46 Kerk en overheid steunden elkaar in de verspreiding van boeken met een goede inhoud; boeken waarin deugdzaamheid, vaderlandsliefde en godsdienstzin werden aangeleerd.47 Vooral het godsdienstige element was sterk aanwezig.48 Gebeurtenissen stonden in de negentiende-eeuwse samenleving dan ook vaak in het teken van godsdienst; de goede geboorte van een kind was het werk van God en als een kind overleed, had God dit gewild.49 Rond 1870 begint men het geloof te bekritiseren. Dit heeft allereerst te maken met de natuurwetenschappen, die de rol van godsdienst over leek te nemen wat betreft het verklaren van onbegrijpelijkheden. Daarnaast ontstond er een nieuwe stroming in de godsdienst: het modernisme. Het modernisme ging ervan uit dat de bijbel een gewoon geschiedenisverhaal was dat geverifieerd kon worden.50 Een andere factor die invloed had op de veranderingen binnen het geloof was de universitaire opleiding van dominees. Veel mannen kozen voor theologie, omdat deze opleiding gecombineerd kon worden met colleges in de letterkunde. Hierdoor werd het geloof niet meer iets dat onbespreekbaar was; in een preek kwamen verschillen van mening over het geloof aan de orde.51 Ondanks deze kritische geluiden was de godsdienstbeleving aan het eind van de negentiende eeuw over het algemeen even intens als aan het begin van de eeuw.52 Sommige auteurs vonden dat de moraal te sterk aanwezig was in de kinderlectuur, zoals de dichter De Génestet. Hij pleitte voor sprookjesachtige kinderliteratuur.53 Eind negentiende eeuw vond er een verandering plaats. Men was van mening dat er meer vanuit de gedachtewereld van het kind moest worden geschreven, kinderen moeten met mooie zaken geconfronteerd worden in plaats van met negatieve dingen. Een positief einde en een idyllische omgeving werden belangrijke elementen. De moraal ging steeds minder een rol spelen.54 42
Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 21. Mathijsen, M., Het literaire leven in de negentiende eeuw, Culemborg: Educaboek, 1987, p. 12. 44 Mathijsen 1987, p. 12. 45 Mathijsen 1987, p. 16. 46 Mathijsen 1987, p. 18. 47 Mathijsen 1987, p. 22. 48 Mathijsen 1987, p. 36. 49 Mathijsen, M., De gemaskerde eeuw, Amsterdam: Querido, 2002, p. 242. 50 Mathijsen 2002, p. 238. 51 Mathijsen 2002, p. 240. 52 Mathijsen 2002, p. 242. 53 Mathijsen 1987, p. 36. 54 Mathijsen 1987, p. 38. 43
8
Sprookjes worden in het algemeen vaak gerelateerd aan kinderen, terwijl ze oorspronkelijk niet voor kinderen bedoeld waren. Pas vanaf de negentiende eeuw werd het sprookje door de gebroeders Grimm en Andersen gekuist.55 De pedagogische werking van sprookjes speelde een grote rol in de negentiende eeuw. Sinds het werk van de gebroeders Grimm worden oorspronkelijke versies van sprookjes vaak ‘gezuiverd van de gruwelijkheden en seksuele toespelingen die tere kinderzieltjes, waarom velen zich bekommerden, zouden schaden.’56 Een voorbeeld van een gruwelijk element is te vinden bij een scène uit Assepoester, waarin de stiefzusters van Assepoester in opdracht van hun moeder, een teen en een deel van de hiel van hun voet snijden om in het glazen muiltje te passen.57 In een negentiende-eeuwse versie van het sprookje werd dezelfde scène als volgt beschreven door Goeverneur, die het blijkbaar nodig vond het gruwelijke element weg te laten: Men liet eerst de prinsessen, toen de hertogsdochters, toen de gravinnen, baronessen en verdere hofdames de maat nemen; maar ’t glazen muiltje was voor allen te klein. Men bragt dat ook bij Asschepoesters zusters, die allen bedenkelijke moeite deden, doch er ook maar niet in konden 58 komen.
Verschillende pedagogen van de Verlichting immers hadden voordien een hekel aan sprookjes en hebben geprobeerd ze uit het collectief geheugen te verdrijven door in hun geschriften te waarschuwen voor sprookjes. Volgens John Locke waren sprookjes net zo nutteloos als andere fantasieverhalen en leidden ze kinderen af bij hun ontwikkeling tot een rationeel subject.59 Justus van Effen omschreef de uitvinders van sprookjes als ‘schrijvers die zich alleen op leugens toeleggen.’60 Ook Betje Wolff was negatief, zij noemde in haar Proeve over de opvoeding (1779) het sprookje ‘zot’.61 Toch is het sprookje populair gebleven, omdat het voorzag in een kennelijke behoefte aan ontspanningslectuur, al werd het zoals gezegd wel in een gekuiste versie gelezen in de negentiende eeuw. Pedagoge en kinderboekenschrijfster Nellie van Kol (1851-1930) was geen voorstander van ‘sprookjes waarin list en vleierij den held tot eere brengen, waarin prachtliefde en zucht tot gewin worden gevoed’ en ‘waarin lompe, plompe loondeugd wordt gepredikt.’62 Maar ze wilde ook niet dat het sprookje verdween, want het zou volgens haar voortkomen uit de ontwikkelingstoestand van het kind.63 Van Kol had moeite met de sprookjes van Grimm, maar was wel enthousiast over de sprookjes van Andersen, omdat deze gekenmerkt worden door een animistisch perspectief. Door een bezield wereldbeeld, met levende bloemen, dieren en feeën, konden kinderen volgens haar genieten van verhalen die aansluiten bij hun ervaring van de wereld.64 Naast pedagogische bezwaren, was er ook 55
Bakker 2006, p. 57. De Bodt, S. en J. Kapelle, Prentenboeken. Ideologie en illustratie 1890-1950, Amsterdam: Ludion, 2003, p. 210-211. 57 De sprookjes van Grimm, volledige uitgave, vertaald door M.M. de Vries-Vogel, met medewerking van en ingeleid door prof. dr. Jan de Vries, geïllustreerd door Anton Pieck, Utrecht: Uitgeversmaatschappij W. de Haan, 1942, p. 64. 58 ‘Asschepoester’. In: Oude sprookjes, op nieuw verteld door J.J.A. Goeverneur, Schiedam: H.A.M. Roelants,1861. 59 Wordt genoemd in Joosen, V. en K. Vloeberghs, Uitgelezen jeugdliteratuur : een ontmoeting met traditie en vernieuwing, Leuven: LannooCampus, 2008, p. 63. 60 Van Effen, J. in: De Misantrope, dl. 3, Amsterdam 1745, p. 282 61 Wolff, B., Proeve over de opvoeding, Amsterdam 1779, p. 57 62 Kol, N. van, Richtingslijnen, Amsterdam: Querido, 1931, p. 34. 63 Idem, p. 34. 64 Joosen, V., Wit als sneeuw, zwart als inkt: de sprookjes van Grimm in de Nederlandstalige literatuur, Leuven: LannooCampus, 2012, p. 77. 56
9
sprake van een doorwerking van het rationalisme uit de achttiende eeuw, waardoor veel mensen afwijzend stonden tegenover het genre, dat elementen van angst, bijgeloof en onwaarheid bevatte.65 Ondanks de bezwaren werden er in de negentiende eeuw vrij veel sprookjes uitgegeven. We zien tussen 1850 en 1900 negen bundelingen van de sprookjes van Andersen en vijf bundelingen van de sprookjes van Grimm.66 Een opvallend gegeven is dat in Brinkman’s repertorium sprookjes niet als aparte categorie werden gezien, maar werden ingedeeld onder de ‘Kinderwerkjes’: ‘Vertellingen, Sprookjes, Gedichtjes, enz.’67Sprookjes werden in de negentiende eeuw kennelijk gezien als een genre dat vergelijkbaar was met ‘vertellingen’ of ‘gedichten’ en daarbij werden sprookjes gezien als kinderwerkjes. Tussen 1850 en 1882 zijn er 3118 kinderwerkjes uitgegeven, waarvan er 85 als sprookje beschouwd kunnen worden.68 Dit betekent dat sprookjes eigenlijk maar een klein gedeelte van het gehele aanbod van kinderlectuur innamen. In de komende hoofdstukken zal onderzocht worden of de bewerkingen van de sprookjes van Andersen in de negentiende eeuw daadwerkelijk voor kinderen waren bedoeld.
65
Reeser, H., Andersen op reis door Nederland, Zutphen: De Walburg Pers, 1976, p. 10. Bundelingen Andersen: zie bijlage. Bundelingen Grimm: Sprookjes en vertellingen. Naar de 10de volledige uitg. uit het Hoogd. door A. van de Velde Azn., 1873-1875, Volkssprookjes (Rotterdam: H. Nijgh, 1866), Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans door de Gebr. Grimm, 1870, Grimm’s sprookjes, naverteld door J.J.A. Goeverneur, 1894, Sprookjes en vertellingen, 1893-1895 67 Repertorium op Brinkman’s Catalogussen 1850-1882, p. 174. 68 ‘Kinderwerkjes’, Repertorium op Brinkman’s 1850-1882. Onder sprookjes heb ik alle verzamelingen van sprookjes en afzonderlijke sprookjes gerekend, dus titels met het woord ‘sprookjes’ en afzonderlijke sprookjes die bij mij bekend zijn, waarbij ik twijfelde over ‘Willem Tell’ en ‘De Indische Tooververtellingen.’ 66
10
Hoofdstuk 2 De sprookjes van Andersen In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op het leven van Hans Christian Andersen, zijn werk en in het bijzonder zijn sprookjes. Ten aanzien van zijn sprookjes vraag ik mij af of Andersen zelf een bepaalde doelgroep voor ogen had.
2.1 Hans Christian Andersen: biografische gegevens Het doet er niet toe, door een eend uitgebroed te worden, als men maar uit een zwanenei gekomen is! -
H.C. Andersen, ‘Het lelijke jonge eendje’
69
Hans Christian Andersen werd geboren op 2 april 1805 te Odense, op het eiland Fünen, in Denemarken. Zijn ouders waren arm: zijn vader, Hans Andersen, was schoenmaker en zijn moeder was Anne Marie Andersdatter, een wasvrouw die voeger nog gebedeld had.70 Andersen omschreef zijn vader als ‘een wonderlijk begaafd mensch en echt poëtische natuur’ en zijn moeder als ‘wereldonkundig en zonder levenservaring, maar een hartelijke vrouw’.71 Zijn vader vertelde hem verhalen en sprookjes. Hij stierf toen Andersen nog jong was, waardoor hij op zoek ging naar werk.72 Hij ging op elfjarige leeftijd weken bij een Afb. 1 Portret Hans Christian Andersen. In: confectiefabriek. Andersen ontdekte dat hij goed kon zingen en Verzamelde vertellingen en sproken van H.C. 73 toneelspelen en mocht tijdens het werk optreden. Andersen was snel Andersen ; met 16 platen en portret ; [portret van begrip en had een goed geheugen, ‘maar hij miste vlijt en aanleg voor van C.L. van Kesteren], 2e dr., Utrecht : B. Dekema, 1859. systematisch werken’.74 Hij las veel, waaronder toneelspelen, verzen en romans. Op veertienjarige leeftijd vertrok Andersen naar Kopenhagen, omdat hij beroemd wilde worden. Hij was in de veronderstelling dat je eerst dwars door iets verschrikkelijks moet gaan en daarna beroemd zou worden.75 Het liefst zou hij dansen, zingen en toneelspelen, maar hij werd nergens aangenomen, omdat hij te mager zou zijn en zijn uiterlijk niet mee had.76 Door zijn vastberadenheid kreeg hij hulp van theaterdirecteur en aristocraat Jonas Collin, zodat hij naar de Latijnse school kon.77 Ondanks negatieve opmerkingen over zijn uiterlijk, was Andersen vrij ijdel. Zo zijn er ongeveer evenveel fotografische portretten van hem bekend als het aantal sprookjes dat hij scheef; honderdzesenvijftig. Daarmee is hij misschien wel een van de meest
69
de
Sproken en Vertellingen naverteld door S.J. Andriessen, 3 geheel herziene en veel veranderde druk, deel 1, Nijmegen – Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1884, p. 8. 70 Soerensen, P.E., in: Raynard 2012, p. 166. 71 Böök, F., Hans Christiaan Andersen. Het leven van een sprookjesdichter, [vert. door W. Meyer Cluwen] Amsterdam: Holland, 1949, p. 8 72 Tichelaar, H., Een kijkje in de brieven en het leven van H.C. Andersen, Antwerpen: De Sikkel, 1931, p. 8 73 Böök 1949, p. 34. 74 Böök 1949, p. 35. 75 Böök 1949, p. 38. 76 Böök 1949, p. 45-47. 77 Coillie, J. van, ‘Hans Christian Andersen’. In: Lexicon van de jeugdliteratuur (2006), afl. 71, p. 1.
11
gefotografeerde persoonlijkheden uit de negentiende eeuw.78 Andersen is vrijgezel gebleven, maar is wel verschillende keren verliefd geweest, zo blijkt uit zijn dagboeken. Hij heeft vooral veel aandacht besteed aan zijn liefde voor de Zweedse zangeres Jenny Lind.79 Hoewel Andersen vooral bekend is geworden als schrijver voor kinderen, heeft hij zelf nooit kinderen gekregen.80 De vraag is dan ook in hoeverre hij van plan was kinderboekenschrijver te worden. Hij is namelijk begonnen met het schrijven van werk voor volwassenen. Hierover zal ik verder uitweiden in de volgende paragraaf. Andersen heeft vele reizen door Europa gemaakt, zo heeft hij zelfs drie keer Nederland bezocht, namelijk in 1847, 1866 en 1868.81 Zijn eerste bezoek is geïnitieerd door de Haagse uitgever Jacobus Leunis van Vliet, die het werk van Andersen bewonderde en met hem heeft gecorrespondeerd.82Vermoedelijk was het doel van het bezoek van Andersen aan Nederland om meer publiciteit te krijgen rond het werk van Andersen. Andersen combineerde zijn bezoek aan Nederland met een bezoek aan andere landen. In zijn dagboek is te lezen wat zijn eerste indruk was van Nederland: ‘Holland, een bijzonder vriendelijke en propere indruk: alle stadjes zien er zeer welvarend uit’.83 Het leven van Andersen lijkt haast wel een sprookje: ‘In wezen vertelt ‘Het lelijke jonge eendje’ zijn eigen leven (…) Het sprookje toont het levensoptimisme van de arme jongen die de beroemdste schrijver van het land werd.’84 Hans Christian Andersen is gestorven op 2 augustus 1875, op zeventigjarig leeftijd.85 2.2 Het werk van H.C. Andersen: voor kinderen en volwassenen? Hans Christian Andersen schreef romans, toneelstukken, reisverhalen, gedichten, sprookjes, autobiografische geschriften en artikelen en ook tekende hij en maakte collages.86 Hij zag zichzelf als een romanschrijver en toneelschrijver.87 Zo schreef hij de roman De Improvisator (1835), die bedoeld was voor volwassenen. Zijn bekendheid heeft hij echter te danken aan zijn sprookjes. Andersen wordt vaak gezien als de vader van de moderne sprookjes.88 De sprookjes van Hans Christian Andersen waren volgens Buijnsters en Buijnsters-Smets even beroemd als de sprookjes van Grimm en die van Moeder de Gans.89 In 1835 verscheen het eerste bundeltje, Eventyr fortalte for Børn (‘Sprookjes verteld voor kinderen’). Andersen heeft in totaal honderdzesenvijftig sprookjes gepubliceerd, waaronder ‘De prinses op de erwt’, ‘De nieuwe kleren van de keizer’, ‘De nachtegaal’ en ‘Het lelijke jonge eendje’.90 Het kenmerkende van zijn sprookjes was dat er vaak een persoonlijke
78
‘Andersen geillustreerd in Nederlandse uitgaven’, in: Woelderen, H.W. van, Wie anders dan Andersen? Baarn: W. van Hoeve, Glastonbury, Somerset: Real Israel Press, 1975, p. 196. 79 Coolen, A., ‘Hans Christiaan Andersen’. In: Streven. Jaargang 8. De Vlijt, Antwerpen (1940-1941), p. 239. 80 Yolen, J., ‘From Andersen on: Fairy tales tell our lives. In: Marvels & Tales, vol. 20, no. 2 (2006), p. 241 81 Reeser 1976, p. 17-18. 82 Reeser 1976, p. 12. 83 Reeser 1976, p. 19. 84 Van Coillie 2006, p. 4. 85 Van Coillie 2006, p. 3. 86 Soerensen, P.E., in: Raynard, S., The Teller’s Tale. Lives of the Classic Fairy Tale Writers, Albany: State University of New York Press, 2012, p. 165. 87 Zipes, J., The Oxford Companion to Fairy Tales, Oxford University Press, 2000, p. 13 88 Zipes 2000, p. 13. 89 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 108. 90 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 108.
12
wending aan werd gegeven, door alledaags taalgebruik, een expliciete verteller en ironie.91 Ook bezat Andersen het kinderlijke vermogen om levenloze dingen, zoals een stopnaald, als menselijke figuren voor te stellen.92 De bronnen van zijn verhalen waren meestal Deense volksverhalen, maar soms baseerde hij zijn sprookjes op antieke poëzie of middeleeuwse Europese literatuur.93 Hierdoor zou men kunnen denken dat hij ook volkssprookjes heeft opgeschreven, maar hij nam vaak een bestaand verhaal als uitgangspunt en distantieerde zich hiervan door het verhaal literair te maken; zelf heeft hij gezegd dat hij zijn verbeelding toestond vervaagde kleuren helderder te maken.94 Verder spelen veel sprookjes zich af in de natuur en is God vaak op de achtergrond aanwezig.95 Een belangrijke boodschap in Andersens werk is dat de jeugd nooit eindigt. Andersen geloofde niet in de scheiding tussen het kind zijn en het volwassen zijn.96 Opvallend is wel dat in Andersens sprookjes veel personages doodgaan. Zo wordt in ‘Het kleine meisje met de zwavelstokjes’ de hoofdpersoon door de dood verlost uit haar ellendige bestaan.97 Volgens Andersen komt de dood als een verlichting, de lichamelijke dood is ‘een verbranding die het voortduren van de mens het blijvend karakter van het leven verzekert.’98 Onderzoeker De Mylius heeft met enige verwondering, aangezien de verhalen voor kinderen zouden zijn geschreven, geconstateerd dat tien van de negentien verhalen uit de eerste verzameling sprookjes van Andersen over de dood gaan: Considering the fact that Hans Christian Andersen’s fairy tales and stories from the first six years (1835-41) were by himself explicitly published as children’s literature […] it is quite remarkable that most of these stories apparently aiming at amusement for the minors or even at bedtime reading deal with death as an important feature of the story or even find 99 their climax in the death of the protagonist
Men zou hieruit kunnen opmaken dat de dood geen taboe was in de tijd van Andersen, zelfs niet in de jeugdliteratuur. In deze tijd was kindersterfte een veelvoorkomend verschijnsel, waardoor de dood van een kind inderdaad niet als iets vreemds werd gezien. Andersen vatte de dood op als een moment, net als het leven.100
91
Afb. 2. E. Stuart Hardy, ‘Het kleine meisje met de zwavelstokjes’. In: Sprookjes van Hans Andersen, Deel 2, vert. door Christine Doorman, Utrecht: W. de Haan, 1900.
Zipes 2000, p. 437. Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 108. 93 Zipes 2000, p. 14. 94 Gebaseerd op de Engelse vertaling van een citaat naar Andersen, vertaald door A. Øster (2007,‘Hans Christian Andersen’s Fairy Tales – Children’s Literature?’,p. 402) uit: Andersen, H.C., H.C. Andersens eventyr. Kritisk udgave efter de originale Eventyrhaefter med varianter/ ved Erik Dal og kommentar ved Erling Nielsen, Hans Reitzel, 1963-1990. 95 De Bodt, S., Getekend, Hans Christian Andersen: zijn geïllustreerde sprookjes in de Lage Landen, Warnsveld: Terra, Den Haag: Koninklijke Bibliotheek , 2005, p. 10. 96 Jan, I., ‘Andersen of de werkelijkheid’. In: Buiten het boekje, 13, Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1978, p. 25-26. 97 Linders, J. et al., Het ABC van de jeugdliteratuur, Groningen: Nijhoff, 1995, p. 19. 98 Jan 1978, p. 27. 99 De Mylius, J., ‘Death and the Child’. In: De Mylius, J., Jørgensen, V.H. Pedersen, Hans Christian Andersen: Between children’s literature and adult literature. Papers from the Fourth Inernational Hans Christian Andersen Conference 1 to 5 August 2005, University Press of Southern Denmark, 2007, p. 52. 100 De Mylius 2007, p. 68. 92
13
Andersen schreef zijn sprookjes aanvankelijk voor kinderen, wat ook is op te maken uit de ondertitel ‘verteld voor kinderen’, die tot 1842 in de oorspronkelijke uitgaven werd gehanteerd. Daarnaast werden veel sprookjes voor het eerst in Deense jeugdtijdschriften gepubliceerd, zoals Maanedsskrift for Børn.101 Opvallend genoeg is de ondertitel niet doorgedrongen bij de meeste Nederlandse bewerkingen in de negentiende eeuw. Een verklaring hiervoor kan zijn dat sprookjes vanzelfsprekend al werden beschouwd als verhalen voor kinderen. In een brief aan B.S. Ingemann in 1835 schreef Andersen dat zijn sprookjes voor kinderen bedoeld waren: ‘I have written them in the way I myself would tell them to a child.’102 Andersen was zich er wel van bewust dat zijn sprookjes ook door volwassenen gelezen werden, zoals blijkt uit een brief aan B.S. Ingemann uit 1843, waarin hij opmerkte dat vaders en moeders vaak mee lezen en dat hij dus iets moet meegeven waar zij over na moeten denken.103 Andersen zegt in zijn biografie dat kinderen volgens hem het meest zouden genieten van de versiering van het verhaal en volwassenen van de diepere bedoeling. Hij was van mening dat het in zijn tijd de taak van de sprookjesschrijver was om te schrijven voor zowel kinderen als volwassenen. Vanaf 1843 heeft hij de toevoeging ‘verteld voor kinderen’ weggelaten.104 Om te beoordelen of de sprookjes van Andersen wel voor kinderen bedoeld waren, is er ook gekeken naar het taalgebruik. Zo merkt Lundskær-Nielsen op dat er in de verhalen van Andersen allereerst regelmatig gebruik wordt gemaakt van de onomatopee, oftewel een klanknabootsing. Deze klanknabootsingen ben ik ook tegengekomen in bewerkingen, zoals ‘Kwak! Kwak!’ in ‘Het leelijke jonge eendje’.105 Verder wordt de lezer direct aangesproken door de verteller: ‘Hebt ge ooit de geschiedenis van de oude straatlantaarn gehoord?’ (‘De oude straatlantaarn’)106. Ook wordt gedrag van de personages door commentaar voorzien. Verder komt er veel herhaling in de sprookjes voor.107 Tot slot worden dieren, bomen en levenloze objecten door Andersen gepersonifieerd. Naast deze elementen die kinderen zouden aanspreken, concludeert de onderzoeker dat de taal van Andersen vooral gekenmerkt wordt door: 1. Vrij gebruik van de directe rede 2. Een nevenschikkende stijl, die zich kenmerkt door lange zinnen Het gebruik van de directe rede werd overigens door Van Coillie omschreven als een typisch kenmerk bij het vertalen voor kinderen. Lange zinnen lijken echter minder geschikt voor kinderen. Dus ook al zitten er volop kindgerichte taaluitingen in de sprookjes van Andersen gekenmerkt, het lijkt alsof ze in het algemeen geschreven zijn voor een dubbel publiek; namelijk kinderen en volwassenen.108 Onderzoeker De Mylius vraagt zich af of het beeld van Andersen als kinderboekenschrijver wel correct is. Andersen was namelijk niet van plan kinderboekenschrijver te worden. Zoals ik al eerder aangaf, had hij voor de publicatie van zijn sprookjes al gedichten, toneelstukken en een 101
Øster, A., ‘Hans Christian Andersen’s Fairy Tales – Children’s Literature?’ In: De Mylius et al, 2007, p. 398. Brief Hans Christian Andersen aan B.S. Ingemann, 10 februari 1835, naar citaat vertaald in het Engels door A. Øster 2007, p. 399. 103 Brief Hans Chrisitan Andersen aan B.S. Ingemann, 1843, naar citaat vertaald in het Engels door A. Øster 2007, p. 399. 104 Mit Livs Eventyr, ed, H. Topsøe-Jensen, Kopenhagen: Gyldendal, 1951, p. 290, vertaald in het Engels door T. Lundskær-Nielsen, ‘Language for Children? An Examination of the Language and Intended Readership of the Fairy Tales. In: De Mylius et al. 2007, p. 467-467. 105 de ‘Het leelijke jonge eendje’. In: Andersen, H.C., Sproken en vertellingen, naverteld door S.J. Andriessen, 3 druk, Nijmegen – Arnhem: Gebr, E & M. Cohen, 1884, p. 1. 106 ‘De oude straatlantaarn’. In: Andersen (naverteld door Andriessen) 1884, p. 8. 107 Lundskær-Nielsen 2007, p. 468-472. 108 Lundskær-Nielsen 2007, p. 475. 102
14
reisverhaal geschreven. Om economische redenen heeft hij ervoor gekozen voor kinderen te gaan schrijven, want jeugdliteratuur scheen een goede manier te zijn om geld te verdienen.109 Andersen had zelf geen kinderen en ook kende hij maar weinig kinderen persoonlijk, waardoor het schrijven voor kinderen niet direct bij hem leek te passen.110 Het antwoord op de vraag of Andersen kinderboekenschrijver genoemd kan worden, is dubbel. Aan de ene kant heeft hij namelijk een wereldwijde reputatie opgebouwd als kinderboekenschrijver en hierdoor andere kinderboekenschrijvers geïnspireerd, maar aan de andere kant lagen zijn ambities ergens anders en bevatten zijn verhalen vaak ironie. Andersen was volgens eigenlijk een schrijver voor volwassenen, die zich als het ware verborg achter het masker van een kinderboekenschrijver.111 Een andere waarneming die deze veronderstelling ondersteunt, is dat de sprookjes van Andersen duidelijk verschillen van andere sprookjes. Zo hebben ze vaak geen ‘happy end’, zo pleegt de zeemeermin in ‘De Kleine Zeemeermin’ aan het eind zelfmoord, waardoor men zich kan afvragen of het wel echte sprookjes zijn. Wat De Mylius hierover concludeert is het volgende: So even where Andersen’s fairy tales have the appearance of being true fairy tales, they often place themselves in a different literary context, miming the fairy tale and imitating the gestures of children’s 112 literature, but behind this surface they are far beyond both.
Andersen leek dus te experimenteren met de regels van verschillende genres, wat verklaard kan worden door het gegeven dat hij eigenlijk niet voor kinderen wilde schrijven, maar voor volwassenen.113
2.3 Bewerkingen van de sprookjes van Andersen in Nederland 1850-1950 Hoeveel bewerkingen van de sprookjes van Andersen zijn er eigenlijk in Nederland uitgegeven tussen 1850 en 1950? Om deze vraag te beantwoorden, heb ik gezocht in verschillende databases, namelijk Picarta, het Centraal Bestand Kinderboeken (CBK) en Brinkman’s Catalogus.114 De bibliografie die hieruit is voortgekomen is te vinden in de bijlage. Ook staat hier een overzicht van de omslagen van de verzameluitgaven.115 Het blijkt dat de sprookjes van Andersen tussen 1850 en 1950 veertig keer als verzameld werk in Nederland zijn uitgegeven. Daarnaast zijn er vierendertig bewerkingen van afzonderlijke sprookjes verschenen. Saskia de Bodt heeft naar aanleiding van de 200ste geboortedag van Hans Christian Andersen een overzicht van de illustraties van de sprookjes van Andersen gepubliceerd, afkomstig uit uitgaven tussen 1846 en 2003.116 Zij noemt hier echter niet de uitgave van Goeverneur uit 1891, de uitgave van C. Broers-de Jonge uit 1906 en de vertaling van Netty Weetjen uit 1909. Haar uitgangspunt was dan ook niet om een volledig overzicht te geven, maar om
109
Mylius, J. de, ‘ “Our time is the time of the fairy tale”: Hans Christian Andersen between Traditional Craft and Literary Modernism’. In: Marvels & Tales, vol. 20 (2006), no. 2, p. 167-168. 110 Yolen 2006 , p. 241. 111 De Mylius 2006, p. 169-170. 112 De Mylius 2006, p. 172. 113 De Mylius 2006, p. 173. 114 De digitale editie van Brinkman’s catalogus via DBNL. 115 Dit overzicht is echter niet compleet, omdat sommige werken onvindbaar of niet beschikbaar bleken. 116 De Bodt, S., Getekend, Hans Christian Andersen. Zijn geïllustreerde sprookjes in de Lage Landen, Warnsveld: Uitgeverij Terra Lannoo, Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 2005
15
een overzicht te bieden van de meest karakteristieke illustraties uit de Nederlandse edities van de sprookjes van Andersen.117 Het eerste sprookje dat in het Nederlands vertaald is, was vermoedelijk ‘Des Keizers nieuwe klêeren’ in 1841, verschenen in het maandblad Het leeskabinet.118 De eerste Nederlandse boekuitgave van een verzameling sprookjes van Andersen verscheen in 1846 bij uitgever M.H. Binger te Amsterdam: Sprookjes, naar het Deensch ; met platen.119 Bewerkingen en bewerkers tussen 1850 en 1900 Omdat in deze scriptie de negentiende eeuw centraal staat, volgt nu een overzicht van de bewerkingen die tussen 1850 en 1900 in Nederland zijn verschenen, waarna ik vervolgens wat dieper in zal gaan op de bewerkers. Ook zal ik nader ingaan op drie ‘navolgers’ van Andersen in Nederland.
Verzamelde vertellingen en sproken, volledige uitg. door den schrijver zelven bezorgd ; naar de negende Hoogduitsche uitgave door Corstiaan de Jong, Utrecht: Dekema, 1857. Bevat een voorwoord en platen. Sprookjes in den trant van Andersen, C.E. van Koetsveld, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858. Bevat een voorwoord en platen. Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, in dichtmaat naverteld door J.J.L. ten Kate, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868. Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, Arnhem: J. Van Egmond Jr., ca. 18711873 [serie 2 Van Egmond & Heuvelink, 1873], [ serie 5 idem, 1873] bevat platen. Nieuwe sprookjes en vertellingen van H.C. Andersen, vert. uit het Deensch door W. Lingbeek, Nijmegen: AE. Timmerman,1873. Sprookjes van Andersen, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 188X Andersen’s sprookjes, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1891 Sprookjes van Hans Andersen, uit het Deensch vert. door Christine Doorman, Utrecht: De Haan, 1899-1900. [ill. van E. Stuart Hardy en E. Nister] 2 delen. Bevat een voorwoord. Sprookjes van H.C. Andersen : werelduitgave, uit het Deensch vertaald door M. van Eedenvan Vloten, Amsterdam: Scheltema & Holkema’s Boekhandel, 1899-1900. [illustraties door Hans Tegner, bandontwerp Theo Nieuwenhuis]
Vaak zijn de vertalingen en bewerkingen via het Duits in het Nederlands omgezet, maar er waren ook auteurs die de sprookjes direct vanuit het Deens bewerkt hebben, bijvoorbeeld W. Lingbeek in 1873 en Christine Doorman (1899-1900). Dit kan ik opmaken uit de titelpagina’s. Corstiaan (of Christiaan) de Jong (1832-1868) schreef voornamelijk werken op natuur-, schei-, en taalkundig gebied, zoals het Handwoordenboek der Natuurkundige wetenschappen (1859-1861), Onze tijdgenooten, Levensschetsen van voorname mannen en vrouwen uit alle landen der aarde (1859-1861) en De martelaars onder de natuuronderzoekers (1860).120 Daarnaast heeft hij ook de sprookjes van Andersen vertaald. In het voorwoord van de uitgave Verzamelde vertellingen en sproken van Corstiaan de Jong is het volgende te lezen: 117
De Bodt 2005, p. 11. Van Coillie 2006, p. 7; Het Leeskabinet, mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1841, tweede deel, p. 55-60. 119 Bron: Picarta 120 Van der Aa, A.J., Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel, Haarlem: J.J. van Brederode, 1878. 118
16
Voor beider geslacht en op elken leeftijd is dit een werk dat zijn gelijken niet heeft. Een schat van levenswijsheid ligt hierin opgesloten, die, door de boeijende vertellingen, de jeugd zich onwillekeurig toeeigent en op lateren leeftijd ruime stof tot overdenking en toepassing op het maatschappelijk leven 121 geeft. […] oud en jong zijn even begeerig het telkens weer op nieuw ter hand te nemen.
Uit deze beschrijving kan ik opmaken dat het werk volgens de auteur voor kinderen en volwassenen bedoeld was, omdat wordt aangegeven dat de sprookjes voor de jeugd boeiende vertellingen zijn en op latere leeftijd ‘stof tot overdenking en toepassing op het maatschappelijk leven’ geven. Hiermee wordt gedoeld op de aanname dat het werk vermakelijk is voor kinderen, maar ook geschikt voor volwassenen, omdat zij begrijpen wat er precies bedoeld wordt. W. Lingbeek was waarschijnlijk leraar Frans en Engels op een gymnasium.122 In een artikel over de sprookjes van Andersen, staat vermeld dat hij leraar was aan de Hoogere Burgerschool in Veendam.123 Over Lingbeek heb ik nauwelijks iets kunnen vinden, waarschijnlijk omdat hij verder geen publicaties op zijn naam heeft staan. J.J.A. Goeverneur (1809-1889) was dichter en prozaschrijver en leverde voornamelijk bijdragen voor de kinder- en jeugdliteratuur. Zo bewerkte en vertaalde hij Robinson Crusoë (1871), Gullivers reizen (1872), Tijl Uilenspiegel (1872), De negerhut van oom Tom (1881) en De sprookjes van Andersen (1882) voor kinderen. Hij was een van de eerste schrijvers die kinderen op hun niveau aansprak en hen een wereld van humor en spanning bood.124 In een prospectus van A.W. Sijthoff met daarin een aanbieding van de derde druk van Andersen’s Sprookjes, naverteld door J.J.A. Goeverneur, staat een beschrijving van het werk van Andersen met uitspraken van Goeverneur, zoals: ‘Wie Andersen wil leren kennen, die leze vooral zijne Sprookjes, welke zich onderscheiden door diep en fijn gevoel en door ongemeene gemoedelijkheid.’125 Verder zouden de sprookjes worden gekenmerkt door een ‘jeugdigde frischheid’, wat een aanwijzing kan zijn voor de doelgroep van het werk. De uitgever spreekt ook een wens uit: ‘Mogen de sprookjes van Andersen menige boekenplank, menige kinderkamer sieren!’ Het zou kunnen dat hier zowel kinderen als volwassen als doelgroep werden gezien, aangezien hij boekenplank en kinderkamer noemt. Maar het zou ook opgevat kunnen worden als de boekenplank van de kinderkamer. In 1899-1900 zijn er twee uitgaven van de sprookjes van Andersen verschenen: de werelduitgave van M. van Eeden-Van Vloten en een uitgave van Christine Doorman. M. van Eedenvan Vloten (1857-1943) was de dochter van literair-historicus Johannes van Vloten en was zelf zeer geïnteresseerd in literatuur. Zij is getrouwd geweest met de schrijver Frederik van Eeden.126 Van Eeden-van Vloten heeft verschillende sprookjesverzamelingen vertaald en bewerkt, zoals de sprookjes van Grimm, Andersen en De waterkindertjes: een sprookje voor een landkind (1905), een sprookje van de Engelse schrijver Charles Kingsley.127
121
De Jong, Verzamelde vertellingen en sproken van H.C. Andersen, derde druk, 1859. Geraadpleegd via Google Books 122 Naamlijst der leeraren aan de Nederlandsche Gymnasien, Latijnsche scholen, Hoogere Burgerscholen en Burgerscholen, 1876 123 ‘Nieuwe sprookjes van Andersen’. In: Onze tolk (1873), vijfde jaargang, nummer 8. 124 Bork, G.J. van, Schrijvers en dichters 125 Bedrijfsdocumentatie KVB, A.W. Sijthoff 1850-2007, Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam. 126 Uuden, C. van en P. Stokvis, De gezusters Van Vloten: De vrouwen achter Frederik van Eeden, Willem Witsen en Albert Verwey. Amsterdam: Bert Bakker, 2008, p. 20, 117 en 256. 127 Bron: Picarta en Van Uuden en Stokvis 2008, p. 256.
17
Christine Doorman (1858-1941) werd gezien als een ‘bekende sprookjesschrijfster en de vertaalster van Selma Lagerlöf’.128 Ze voelde zich op jonge leeftijd aangetrokken tot het sprookje en heeft ook geschreven over ‘De innerlijke beteekenis der sprookjes’. Ze schreef kinderboeken, waarvan er enkele in het Duits en het Zweeds werden vertaald. Ook heeft ze veel gedaan om Selma Lagerlöf bij het Nederlandse publiek bekend te maken.129 Daarnaast schreef zij Uren met Andersen, waarin het leven van Andersen geschetst wordt en daarnaast fragmenten uit zijn werk worden besproken. Doorman uit in het voorwoord van Sprookjes van Hans Andersen haar bewondering voor Andersen: ‘Weinigen hebben geschreven voor de eeuwigheid. Tot die enkelen behoort Andersen.’130 Daarna zegt ze iets over zijn stijl: ‘Zijn sprookjes zijn eenig van natuurlijk, diep, innig gevoel, van eenvoud, naïviteit bijkans, van fijnen geest. Hoe sober is zijn taal, hoe volmaakt natuurlijk zijn stijl!’131 Hollandse predikanten hebben zich in het algemeen aangetrokken gevoeld tot Andersen’s morele diepte, zoals Van Koetsveld, die de diepte van het gevoel van Andersen prijst.132 C.E. van Koetsveld, J.J.L. ten Kate en S.J. Andriessen waren allen predikant van beroep en zullen zich ieder op hun eigen manier verbonden hebben gevoeld met de sprookjes van Andersen. Ik zal me in de volgende hoofdstukken gaan richten op de bewerkingen van deze drie heren en de bewerking van Titia van der Tuuk. Navolging Van Koetsveld heeft de sprookjes niet letterlijk naverteld, maar allerlei eigen wendingen toegevoegd, waardoor er eerder sprake is van navolging.133 Volgens Ramondt zijn er in Nederland drie navolgers van Andersen geweest, die hij zou kunnen waarderen, namelijk Elise van Calcar, Johannes Kneppelhout en Geka (G. Knützen). Elise van Calcar schreef in 1855 de verhalenbundel Fantasmagoriën, waarin zij in het voorwoord beweert bij het schrijven van het boek niet aan schrijvers, zoals Andersen, gedacht te hebben: ‘Ik heb niet gedacht aan Jean Paul den scherpzinnige, noch aan Claudius den gemoedelijke, noch aan Andersen den onvergelijkbare noch aan Dickens den voortreffelijke – niet eens aan moeder de Gans…’134 In het verhaal ‘Visioen; of het hoofd eens auteur van binnen’ kan het hoofd van Andersen van binnen bekeken worden op de kermis in Kopenhagen. De mensen die gaan kijken zien er niets in, alleen een klein meisje is in staat de wereld van Andersen te zien. Zij was in staat het ware beeld te zien, omdat ze zichzelf en Andersen kon vergeten. Elise van Calcar is Andersen bij het schrijven ook vergeten en is daardoor een discipel van Andersen. Kneppelhout voorzag zijn sprookjes, net als Andersen, van een wrange grondtoon. Een voorbeeld hiervan is ‘De Muschjes en de Bloedzuigers’, waarin de musjes geloven in de goedheid van de mensen, maar aan het eind van het verhaal sterven door toedoen van de mens. Tot slot schreef Geka gedichten die onder invloed staan van Andersens sprookjes.135 Het gedicht ‘De sneeuw en de zonnestraal’ gaat over een sneeuwvorstin, wat een verwijzing lijkt te zijn naar ‘De sneeuwkoningin’ 128
Zaans volksblad : sociaal-democratisch dagblad, 01-06-1938 Arnhemsche courant, 20-11-1941 130 ‘Voorwoord’. In: Sprookjes van Hans Andersen, uit het Deensch vertaald door Christine Doorman, Utrecht: W. de Haan, 1899-1900. 131 Idem 132 Ramondt, M., Sprookjesvertellers en hun wereld, Groningen: J.B. Wolters’ Uitgeversmaatschappij N.V., 1948, p. 137. 133 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 109 (n.b.: Waar B. en B-S. Suze Andriessen vermelden, moet Simon Jacobus Andriessen staan) 134 Van Calcar, E. geb. Schiotling, Fantasmagoriën, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1855, p. VII. 135 Ramondt 1948, p. 140-142. 129
18
van Andersen. Ook lijkt het gedicht ‘Twee hagelsteenen’ een verwijzing naar Andersen, vanwege de menselijke voorstelling van de hagelstenen: ‘Hoe bekoorlijk glanst gij! riep een Hagelsteen.’136 In het volgende hoofdstuk zal de bewerking van C.E. van Koetsveld, die dus eigenlijk ook een navolger van Andersen was, besproken worden.
136
e
Geka, Gezangen van Geka, in ’t licht gegeven door Nicolaas Beets, 2 druk, Utrecht: Bijleveld, 1872.
19
Hoofdstuk 3: Bewerking van C.E. van Koetsveld: Sprookjes in den trant van Andersen (1858) In het komende hoofdstuk staat de bewerking van de sprookjes van Andersen door C.E. van Koetsveld centraal, namelijk Sprookjes in den trant van Andersen. Van Koetsveld heeft de sprookjes op een eigen manier bewerkt, vooral door beschrijvingen toe te voegen aan bestaande sprookjes van Andersen, maar ook door nieuwe sprookjes, in de stijl van Andersen, te verzinnen. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat, is voor welk publiek de bewerking van Van Koetsveld bedoeld was. Sprookjes in den trant van Andersen verscheen in 1858 bij S.E. van Nooten te Schoonhoven en beleefde in 1882 een herdruk. Wat hier aan bod zal komen, is allereerst iets over het leven en het werk van de auteur C.E. van Koetsveld, waarbij ik dieper in zal gaan op zijn positie als kinderboekenschrijver. Vervolgens vertel ik iets over de uitgever van de bewerking, S.E. van Nooten, waarbij ik vooral bekijk in hoeverre deze een bepaalde doelgroep bediende. Daarna zal het werk in advertenties en prospectussen aan de orde komen en tot slot zal er nog iets gezegd worden over de receptie van de bewerking.
3.1 De auteur C.E. van Koetsveld ‘Romanschrijver ben ik niet, noch dichter, noch schilder; een eenvoudige predikant, meer niet.’ - C.E. van Koetsveld in: Schetsen uit de pastorij te Mastland, 1843
Biografische gegevens Cornelis Elisa (of Eliza) van Koetsveld werd geboren op 24 mei 1807 te Rotterdam. Zijn vader, Cornelis van Koetsveld, stamde af van een oud regentengeslacht en was vrederechter en wijnkoper in Rotterdam. Zijn moeder, Alida Kolff, was de dochter van de baljuw te Middelharnis.137 Na het gymnasium in Rotterdam ging Van Koetsveld in 1825 naar de Universiteit van Leiden om Letteren en Theologie te studeren. In 1830 trouwde hij met Anna Maria Croes (1808-1873) met wie hij twee zonen en een dochter kreeg.138 Hij was predikant in Westmaas, Berkel en Rodenrijs, Schoonhoven en Den Haag, waar hij op 4 november 1893 is overleden.139
Afb. 3 C.E. van Koetsveld, door D.J. Sluyter
137
Baljuw: Benaming van den rechterlijken ambtenaar, die in een bepaald rechtsgebied als vertegenwoordiger van den landsheer optreedt (WNT) Onstenk, Dr. A.J., ‘Cornelis Elisa van Koetsveld: oorspronkelijk en onafhankelijk’. In: Zwart, D. (red.), ,,Schrijven moeten wij’’. Over C.E. van Koetsveld (1807-1893),uitgave van Bloknoot, christelijk literair tijdschrift, nr. 6, oktober 1993, p. 5. 138 Brink, J. ten, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 1. Tj. van Holkema, Amsterdam 1888, p. 252. Geraadpleegd via DBNL. 139 Molhuysen, P.C. en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3, Leiden: A.W. Sijthoff, 1914, p. 711.
20
Werk Naast zijn werk als predikant, heeft Van Koetsveld veel geschreven. Hij debuteerde in 1838 met De Vriend der Kranken, ‘een bijbels handboek voor de ziekenkamer’.140 Het werk werd op prijs gesteld door de lezers; het werd vier keer herdrukt. Veel van zijn werk, namelijk drie kwart van zijn oeuvre, is uitgegeven door Sebastiaan Elisa van Nooten, die zich sinds 1835 in Schoonhoven als uitgever en drukker gevestigd had.141 Een belangrijk werk van Van Koetsveld is Schetsen uit de pastorij te Mastland: ernst en luim van den Nederlandschen dorpsleeraar (1843). Dit werk is anoniem uitgegeven, beleefde maar liefst vijftien drukken en is in het Engels en Duits vertaald.142 Het doel van het werk was een juister beeld te geven van het bestaan van een dorpspredikant.143 Het werk werd wel vergeleken met Camera Obscura (1839) van Nicolaas Beets. Maar anders dan Beets, die de hogere klassen in beeld bracht, kaartte Van Koetsveld de armoede en sociale achterstand aan en liet zich soms negatief uit over hogere klassen. In die zin zat hij meer op één lijn met de Engelse schrijver Charles Dickens (1812-1870), die ook vaak de hogere stand aanviel.144 In Schoonhoven was Van Koetsveld vooral actief op onderwijsgebied, zo schreef hij bijvoorbeeld De kleine Bijbelse Historievragen (1847), een vragenboekje voor jonge kinderen. Ook hield hij speciale kinderdiensten, waaruit zijn liefde voor kinderen mocht blijken.145 Vanaf 1849 was Van Koetsveld predikant in Den Haag, waar hij zijn schrijfcarrière voortzette. Hij heeft zich ook ingezet voor het geestelijk gehandicapte kind; onder zijn toedoen werd in Den Haag in 1853 de eerste ‘Idiotenschool’ opgericht.146 In 1878 werd Van Koetsveld aangesteld door Koning Willem III als hofprediker. Op 12 oktober 1880 heeft hij de toenmalige kroonprinses Wilhelmina gedoopt.147 Van Koetsveld als kinderboekenschrijver ‘Wie Van Koetsveld wil leren kennen kan niet om zijn kinderboeken heen’, aldus Schram.148 Van Koetsveld heeft in totaal honderd zelfstandige werken uitgegeven, waarvan ruim een kwart onder de noemer ‘kinderlectuur’ kan worden ingedeeld.149Een overzicht van zijn kinderlectuur is in de bijlage te vinden. Daarnaast zijn er nog enkele uitgaven van Van Koetsveld in samenwerking met anderen voor kinderen verschenen, zoals Godsdienstige traktaatjes voor jonge lieden uit den beschaafden stand (1841-1853), onder anderen met Cats, De kinderkerk. Verzameling van kinderpreken. Ter aankweking van kennis en godsvrucht onder de jeugd (1858) met N.A. van Charante en Na leeren volgt uitspanning. Geschenk voor de kinderen (1869) met J.M.H. Bosman en anderen.150
140
Visscher, M., Ds. C.E. van Koetsveld. Levensbeschrijving: Van dorpsdominee tot hofpredikant, Deboektant, 2005, p. 98. 141 Onstenk, A.J., “Ik behoor bij mezelf”. Cornelis Elisa van Koetsveld 1807-1893, Assen: Van Gorcum & Comp. B.V., 1973, p. 28. 142 Bie, J.P. de, J. Lindeboom en G.P. van Itterzon, Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1943, p. 117-118. 143 Onstenk 1993, p. 8. 144 Visscher 2005, p. 98. 145 Onstenk 1993, p. 9. 146 De Bie, Lindeboom en Van Itterzon 1943, p. 119. 147 Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1893-1894. Leiden: E.J. Brill,1894, p. 108. 148 Schram, P.J., ‘Van Koetsveld en de kinderen’. In: Zwart, D. (red.), ,,Schrijven moeten wij’’. Over C.E. van Koetsveld (1807-1893),uitgave van Bloknoot, christelijk literair tijdschrift, nr. 6, oktober 1993, p. 63. 149 Bibliografie kinderlectuur Van Koetsveld staat in de bijlage. Voor totale bibliografie Van Koetsveld zie Onstenk 1973, p. 144-148. 150 Onstenk 1973, p. 149-151.
21
De kinderlectuur van Van Koetsveld zou als volgt gecategoriseerd kunnen worden: catechisatieboekjes, kinderpreken, gebeden, verhalen, sprookjes, leesboekjes en verzen.151 Volgens het Reportorium op Brinkman’s Catalogussen heeft Van Koetsveld tussen 1850 en 1900 tien kinderwerkjes uitgegeven, maar dit aantal is beduidend groter, zoals te zien is in de bibliografie.152 In 1855 schreef Van Koetsveld in de voorrede van Verspreide kinderverhalen: Menig boek en boekje heb ik voor bejaarden geschreven, en ben altijd nog al wel ontvangen, wanneer ik hun wat te verhalen had; zoo dat ik toch ook eens mijne lievelingen, de kinderen, - die mij altijd doen denken aan den Heere Jezus en zijnen zegen, - een en ander boekske van mij wilde in handen geven [….]Door hartelijke liefde tot de kleinen, - die bij mij meer natuur dan deugd is, - en door langdurigen omgang in en met de kinderwereld, hoopte ik mij daarin te kunnen verplaatsen […]En wat ik ook hoopte? Dat ik mijne kleine vrienden tot een’ ruimer’ levenskring en hoogere wereld, 153 hier en hier namaals, zou kunnen opleiden, - althans er iets toe bijdragen.
Wat duidelijk naar voren komt in dit voorwoord, is dat Van Koetsveld veel van kinderen hield en dat hij ze graag iets wilde leren. In de verhalen wordt duidelijk dat Van Koetsveld belang hechtte aan moraliteit, iets wat ook terugkomt in zijn andere werken. Op een gegeven moment stelt de schrijver aan het eind van een verhaal dan ook de vraag: ‘Zie daar mijn verhaal, lieve kinderen! Denkt nu zelve eens na: wat is de zedeles, die er in ligt opgesloten?’154 Ook al lijkt het boek aan kinderen gericht, uit het taalgebruik maak ik op dat het in ieder geval niet voor jonge kinderen geschikt is: ‘Het kwaad loont zijnen meester, kinderen! Al is ’t niet altijd zoo spoedig; en de zonde brandt en knaagt van binnen, als ongebluschte kalk, al zien wij ’t zoo niet. Doe dan toch nooit, wat gij voor God en de menschen verbergen moet, en toch het laatste niet verbergen kunt.’155 Wat verder nog opvallend is, is dat Van Koetsveld zijn mening – of in ieder geval die van de ik-verteller- zo nu en dan laat doorschemeren: ‘Ik hoû niets van eigenwijze jongens, vooral niet wanneer zij dom zijn.’156 En: ‘Ik hoû niet van dat verstoppen en wegmoffelen. Kinderen, die altijd wat te fluisteren en altoos wat te verbergen hebben, zijn niet opregt.’157 Het lijkt alsof hij zijn mening hier probeert op te dringen aan de lezer en daarmee een soort opvoedende rol op zich neemt. In het voorwoord van Op de wandeling en bij den haard, met als titel ‘Aan mijn kleine lezers’, is het volgende te lezen: Wat is het lang geleden, dat ik een boekje als dit voor u schreef! Laat eens zien: - meer dan twaalf jaren zijn zij oud, de Nieuwe Kinderverhalen, en dus nu al lang niet nieuw meer. Die ze vrolijk in handen namen, en bij ’t lezen lachten of weenden, zijn nu geen kinderen meer, en zij lezen andere boeken, en ook mij zijn de haren al wat grijs geworden in dien tijd. Zoo gaat ‘t, kinderen! En zoo zal het ook met u gaan: Voort, en altijd voort! […] Daarom hoop ik, dat gij er ook veel uit leeren zult: want158 boeken zijn meer dan speelgoed! 151
Schram 1993, p. 63. Meulen, R. van der, Repertorium op Brinkman’s Catalogussen 1850-1882 en 1891-1900, Amsterdam: C.L. Brinkman, p. 187. 153 Van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen, Schoonhoven, S.E. van Nooten, 1858, voorrede. 154 Van Koetsveld, ‘Brand! Brand!’ In: Verspreide kinderverhalen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1855, p. 30. (Signatuur: UBM: NOK 09-390, Bijzondere Collecties UvA) 155 Van Koetsveld 1855, ‘Het kwaad loont zijn’ meester’, p. 26. 156 Van Koetsveld 1855, ‘Bij het pond’, p. 18. 157 Van Koetsveld 1855, ‘Ongezien, en toch gezien’, p. 108. 158 Van Koetsveld, ‘Aan mijn kleine lezers’. In: Op de wandeling en bij den haard, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1870. 152
22
Hier spreekt Van Koetsveld over ouder worden, dat de tijd maar doorgaat. Daarnaast hoopt hij dat de kinderen veel zullen leren uit het boek. De boekjes van Van Koetsveld waren niet alleen voor een welgesteld publiek geschreven, maar ook bereikbaar voor lagere standen: ‘Van Koetsvelds boekjes verschenen in een handig formaat, gemakkelijk mee te nemen in zak of tas. Kleine geschriften hoorden bij kleine mensen.’159 Het is niet echt duidelijk of de werkjes, waaronder de sprookjes, van Van Koetsveld wel uitsluitend voor kinderen waren bedoeld. Het lijkt aannemelijk dat de schrijver een breed publiek wilde bereiken, wat zou kunnen samenhangen met zijn werk als predikant, waarbij hij voor jong en oud predikte. Ook had het te maken met de Bijbel, ‘Want alle boeken worden oud, maar de Bijbel blijft altijd jong’.160 Van Koetsveld was in de veronderstelling dat kinderen en volwassenen bij elkaar hoorden, zoals vermeld wordt in de Bijbel: ‘Ouderen moeten, naar bijbels getuigenis, als een kind worden om het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan.’161 Van Koetsveld heeft dus ook de sprookjes van Andersen bewerkt, maar het is de vraag waar deze sprookjes thuishoren binnen het oeuvre van Van Koetsveld; waren ze wel echt voor kinderen bedoeld? 162 Wat wel duidelijk is, is dat Van Koetsveld onder de indruk was van Hans Christian Andersen. Van Koetsveld zag sprookjes als verwijzingen naar het paradijs, waarin veel moois kon gebeuren, ‘zoals van de goede God verwacht mag worden’.163 Volgens Van Koetsveld verenigde een goed sprookje in zich het geloof van een kind, de ondervinding van een man en de hoop van een christen. Zijn plan om vanuit die gedachte een soort christelijke sprookjes te gaan schrijven is blijven steken in één mislukte poging: Het jaar 1900. Een Kerstsprookje 164 (1877)
Van Koetsveld heeft echter nog meer kerstsprookjes uitgegeven na Het jaar 1900, maar deze sloegen niet echt aan bij het publiek. Hierover zal ik in de volgende paragraaf meer vertellen. Wanneer we Van Koetsveld beschouwen als schrijver van protestants-christelijke jeugdliteratuur kan gezegd worden dat hij in zijn latere kinderboeken vaak de vertelhouding aannam van de ‘bejaarde wijze, die vanuit zijn leunstoel de onbedachtzame jeugd op gevaren wijst.’165Ook plaatsen Buijnsters en Buijnsters-Smets (2001) de sprookjes Van Koetsveld in zijn gehele oeuvre en zeggen hierover het volgende: ‘Hoewel Van Koetsveld blijkens zijn Sprookjes in den trant van Andersen (1858) niet ongevoelig was voor verbeeldingskunst, ligt zijn kracht juist in de werkelijkheids-waarneming die ook zijn werk voor volwassenen kenmerkt.’166 Uit deze uitspraak lijkt te worden geconstateerd Van Koetsveld in het algemeen meer voor volwassenen – of een breder publiek – schreef in plaats van specifiek voor kinderen.
159
Schram 1993, p. 64. De kinderen in den Bijbel, voor onze kinderen geschetst door C.E. van Koetsveld. Opgedragen aan H.K.H. Prinses Wilhelmina der Nederlanden. Tweede, geïllustreerde druk, 1889, p. VII. 161 Schram 1993, p. 64. 162 Schram 1993, p. 64. 163 Schram 1993, p. 72. 164 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 109. 165 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 353. 166 Buijnsters en Buijnsters-Smets 2001, p. 353. 160
23
Om een indruk te geven van de aard van het werk van Van Koetsveld, hieronder een beperkt overzicht:
De oudejaarsavond (1840) Schetsen uit de pastorij te Mastland (1843) Godsdienstige en zedelijke novellen (1847-1853) Schetsen uit de pastorie te Mastland (1848) De begrafenis. Twee laatste schetsen uit de pastorij te Mastland (1849) Snippers van de schrijftafel (1852) Snippers van de schrijftafel (1853) Verspreide kinderverhalen (1855) De portefeuille met platen van grootvader Sprankhof (1856) Nieuwe kinderverhalen (1857) Sprookjes in den trant van Andersen (1858) Hollandsche jongens en Hollandsche harten (ca. 1860-1870) Fantasie en waarheid (2 delen) (1863) Ideaal en werkelijkheid (1868) Op de wandeling en bij den haard (1870) Uit de kinderwereld (1884) Nalezing van een tachtigjarige (1887) Bij de graven van Oranje-Nassau (1891) Losse bladen uit mijn pastoraalboek (1894)
Schetsen uit de pastorie te Maasland (1917)
167
Zeven titels uit deze lijst kunnen omschreven worden als werken voor kinderen, zoals blijkt uit de ondertitel of de titelpagina. De overige dertien werken lijken bedoeld te zijn voor volwassenen.168 Hieruit en gebaseerd op het feit dat een kwart van zijn oeuvre uit kinderboeken bestond, kan worden aangenomen dat Van Koetsveld inderdaad meer bekend stond om zijn werk voor volwassenen dan om zijn kinderboeken. Dus ook al lijkt Van Koetsveld veel aandacht te hebben gehad voor kinderen en wilde hij hen via zijn werk iets meegeven, over het algemeen heeft hij meer voor volwassenen geschreven of een toon gebruikt die meer geschikt is voor de wat oudere lezer.
3.2 De uitgever: S.E. van Nooten De uitgever speelde ongetwijfeld een belangrijke rol in de wijze waarop Sprookjes in den trant van Andersen in de markt werd gezet. Was het werk volgens de uitgever uitsluitend voor kinderen bedoeld of ook voor volwassenen? Om dit uit te zoeken zal ik hier een beeld zal schetsen van de uitgever, waarbij ik zal letten op aanwijzingen ten aanzien van het leespubliek. De uitgever van de Sprookjes, Sebastiaan Elisa van Nooten (1812-1896), vestigde zich in 1835 als drukker en uitgever in Schoonhoven. Hij raakte bevriend met de predikant en schrijver C.E. van Koetsveld en gaf een groot deel van zijn werk uit, waaronder Schetsen uit de Pastorie van Mastland (1843), zoals eerder gezegd één van zijn bekendste en meest gedrukte werken. Andere werken van Van Koetsveld die hij heeft uitgegeven waren onder meer Gelijkenissen van den Zaligmaker in 2 dln.; 167 168
Bron: Auteurspagina C.E. Van Koetsveld op DBNL. Dit heb ik gevonden via Picarta.
24
de Oudejaarsavond, Godsdienstige en zedelijke Novellen en Snippers van de Schrijftafel.169 Van Nooten wist een aanzienlijke fondslijst op te bouwen op allerlei gebieden: rechtskunde, genees- en natuurkunde, godsdienst en letterkunde, maar ‘vooral op het gebied van onderwijs en kinderlektuur heeft Van Nooten zich een fonds verzameld zoo uitgebreid, dat het weinig mededinging heeft.’170 Naast onderwijs en wetenschap in hoog aanzien, werd er ook aandacht besteed aan "verheffing" en sociale zorg. Publicaties daarover van de predikant en oprichter van een ‘idiotenschool’ Van Koetsveld, verschenen bij Van Nooten.171 Van Nooten had ook een boekwinkel, was lid van de Vereeniging ter bevordering des Boekhandels, zat in het bestuur van de Nutsspaarbank en de Compagnie tot plaatselijk Schooltoezicht. In 1865 namen de zonen van S.E. van Nooten, Sebastiaan en Willem Nicolaas, de boekhandel en drukkerij van hun vader over. Vanaf toen heeft Van Nooten zich alleen nog op het uitgeven gericht.172 Naar aanleiding van plannen voor de tweede druk van Sprookjes in den trant van Andersen, schreef Van Koetsveld het volgende aan zijn uitgever: De sprookjes, waar ik altoos meer waarde aan gehecht heb dan ‟t publiek, heb ik nog eens goed nagelezen. Zonderling, dat ik mij die van Andersen zoo goed herinner, en de mijne van voor 20 jaar in ‟t geheel niet. Zij kunnen zoo blijven; alleen wordt de Commune er bij gevoegd, die grootere kinderen ook wel eens mogen lezen. Kleine verbeteringen – zeer weinig – kunnen bij de correctie worden 173 aangebragt. Ook de plaatjes blijven zoo.
Van Koetsveld doet hier een uitspraak over hoe het werk destijds ontvangen is. Aangezien hij zegt dat hij er meer waarde aan heeft gehecht dan het publiek, kan ik aannemen dat het publiek niet zo enthousiast was over de sprookjes. Verder meldt hij dat hij een nieuw sprookje heeft toegevoegd, dat geschikt is voor ‘grootere kinderen’, namelijk ‘De Commune’, een sprookje met duidelijke verwijzingen naar de Franse Revolutie.174 Wat hier bedoeld wordt, is mij niet helemaal duidelijk. Waren de overige sprookjes volgens de schrijver ook voor kleine kinderen bedoeld of waren alle sprookjes eigenlijk voor een breder publiek bedoeld? Naast de uitgave van Sprookjes in den trant van Andersen, was Van Nooten ook verantwoordelijk voor een ander werk van Van Koetsveld met betrekking tot sprookjes, namelijk: Het jaar 1900: Een kerstsprookje (1877). Het jaar 1900 was een cultuurkritisch sprookje met als onderwerp ‘een fantasie over de emancipatie en de mislukking daarvan.’175 Van Koetsveld was het niet eens met de manier waarop dit werk aanvankelijk door Van Nooten in de markt werd gezet. Hij schreef hierover het volgende aan zijn uitgever: ‘Wat het jaar 1900 betreft, het is noodig, dat ge bij
169
Molhuysen, P.C. en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2. A.W. Sijthoff, Leiden 1912, p. 1005. Geraadpleegd via DBNL. 170 Kruseman, A.C., Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880, Amsterdam: P.N. van Kampen en zoon, 1886-1887, p. 635-638. 171 Waaronder: Van Koetsveld, C.E., Het idiotisme en de idioten-school : eene eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en christelijke philanthropie, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1856. 172 ‘Het 50-jarig jublilaeum van S.E. van Nooten 1835-1 novemer-1885’, In: Bedrijfsdocumentatie S.E. van Nooten, OTM: KVB PPA 638:12-13. 173 Brief 74, 19-3-1881 174 e Van Koetsveld, ‘De Commune’. In: Sprookjes in den trant van Andersen, 2 druk, Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1882, p. 153-164. 175 Onstenk 1973, p. 125.
25
de volgende annonce met duidelijke letters er bijvoegt: “Niet voor kinderen geschreven”’.176 In een prospectus van Van Nooten uit 1877, het jaar van verschijnen, is inderdaad vrij onopvallend aangegeven dat het werkje niet voor kinderen bedoeld is: ‘De verzending van dit populair en geestig werkje (geen kinderboekje) zal 15 november e.k. plaats hebben.’177 Van Nooten wilde het werk aan kinderen richten, maar Van Koetsveld vond zelf dat zijn sprookjes voor volwassenen bestemd waren en probeerde zijn lezers te overtuigen van de waarde ervan: ‘Er schuilt meer geest in, dan in de grootste helft mijner Novellen: in ‟t jaar 1900 niet ‟t minst.’178 In het voorwoord van Het jaar 1900 is duidelijk te zien aan de woordkeuze dat het werk niet voor kinderen bedoeld was: Ik beproefde daarom, om zoo ver vooruit te zien, tot ’t jaar, dat mij te meer interesseert, naar mate ik minder kans heb van ’t zelf te beleven; en de beelden, die ik na lang turen en staren zag, die geef ik 179 voor ’t geen ze zijn.
Na Het jaar 1900 heeft Van Koetsveld nog drie andere kerstsprookjes geschreven, namelijk Overburen (1878), Zonder schaduw (1879) en Nemesis (1880). Een kerstsprookje kan worden gedefinieerd als ‘sprookjesachtige kerstvertelling, of vertelsel uit de sprookjeswereld op den Kerstavond’180 Een schrijver die bekend stond om zijn kerstvertellingen was Charles Dickens.181 De kerstsprookjes hadden waarschijnlijk weinig succes, wat ik kan opmaken uit een brief van Van Koetsveld aan zijn uitgever Van Nooten, waarin hij ook verwijst naar Dickens: En nu de kerstsprookjes. Hier vond men het laatste het beste, maar buiten af worden ze eenvoudig geïgnoreerd, al zijn die van Dickens en Andersen wereldberoemd […] Enfin, men kan ‟t publiek niet 182 dwingen; ik zal er dus u niet verder mede plagen.
Van Koetsveld legt zich hierbij min of meer neer bij het geringe succes van zijn kerstsprookjes, maar laat nog even weten dat hij het opmerkelijk vindt, aangezien de sprookjes van Dickens en Andersen wel succesvol waren. Van Koetsveld zou graag zien dat zijn sprookjes alsnog als bundel zou worden uitgegeven, ‘als het maar niet bij Bolle of Koster is’.183 Blijkbaar had Van Koetsveld hier moeite mee, wat blijkt op zijn commentaar op de ‘triviale’ manier van aanprijzen in advertenties van deze ramsjhandelaren.184 Later heeft hij Van Nooten nog om toestemming gevraagd de werkjes aan een andere uitgever over te dragen: ‘Gij weet dat ik nog al op had met mijne Kerstsprookjes, maar gij en 176
Brief 39, Van Koetsveld aan Van Nooten, 13-12-1877. N.B.: De nummering is gebaseerd op De Jong-Slagman, J., ‘Werken zoo lang het dag is’. Brieven van C.E. van Koetsveld aan zijn uitgever, Doctoraalscriptie Moderne Nederlandse Letterkunde, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2004. Zij heeft 167 brieven getranscribeerd van Van Koetsveld aan Van Nooten (1863-1893). De brieven zijn afkomstig uit het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Vrije Universiteit te Amsterdam. http://www.hdc.vu.nl/nl/Images/Scriptie%20De%20Jong%20Slagman_tcm99-127087.pdf 177 Bedrijfsdocumentatie Van Nooten, PPA 638:11 178 De Jong-Slagman 2004, p. 14. Zie voor uitspraak Van Koetsveld: Brief 137, 30-05-1888. 179 Van Koetsveld, Het jaar 1900: een kerstsprookje, Schoonhoven: Van Nooten, 1877, p. 2. 180 WNT: ‘Kerstsprookjes’ 181 WNT; verwijzing naar de kerstsprookjes van Dickens. Zie verder: Dickens, C., Kerstvertellingen, Amsterdam: Hollandsh Uitgeversfonds, ca. 1925. 182 Brief 77, Van Koetsveld aan Van Nooten, 3-8-1881. 183 Brief 77, 3-8-1881. 184 Brief 115, 6-1-1886.
26
‟t publiek minder. Ik zou wel eens aan Cremer willen vragen, of hij ze te zamen (misschien nog met een nieuwe) wilde uitgeven; maar doe dit niet zonder uwe goedkeuring natuurlijk.’185Met ‘Cremer’ doelde Van Koetsveld vermoedelijk op uitgeverij Cremer & Co, die van 1886 tot 1892 gevestigd zat in Den Haag.186 In Onstenks bibliografie van Van Koetsveld wordt een uitgave van vier kerstvertellingen in één band vermeld.187 Dat zou betekenen dat Van Koetsvelds wens wel door Cremer gehonoreerd is, maar het is niet bekend wie de uitgever was. 188
3.3 Analyse van Sprookjes in den trant van Andersen In het voorgaande hebben we gezien dat Van Koetsveld vrij veel kinderboeken heeft geschreven, maar dat het niet altijd duidelijk was of deze boeken enkel aan kinderen waren gericht. Nu zal ik het werk Sprookjes in den trant van Andersen van C.E. Van Koetsveld analyseren om te achterhalen of ik in het boek zelf aanwijzingen kan vinden over de doelgroep. Dit zal ik doen door te kijken naar de paratekst, zoals de omslag, titelpagina, het voorwoord en illustraties. Daarnaast kijk ik naar gebruikerssporen en ook zal ik enigszins letten op de inhoud van het werk. Het exemplaar dat ik heb geraadpleegd is het volgende:
Koetsveld, C.E. van, Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, ca. 1858. Signatuur: UBM: 674 E 25, U.B. Amsterdam.189
Voor een vergelijking tussen eerste en tweede druk heb ik ook de tweede druk bekeken:
Koetsveld, C.E. van, Sprookjes in den trant van Andersen, tweede, vermeerderde druk, Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1882. Signatuur: KW BJ 26567, Koninklijke Bibliotheek (KB) te Den Haag.
Omslag Het boekje is gebonden in een bruine stempelband, dit is een boekband met ingedrukte versiering, ook wel preeg genoemd (afb. 4). De versiering staat op het midden van de band en bestaat uit een goudopdruk van drie engeltjes, bloempatronen en de titel van het werk. De omslag van de tweede druk is rood en rijkelijk versierd met gouden bloempatronen. In tegenstelling tot de eerste druk staat nu de naam van de auteur vermeld en in plaats van de titel staat er alleen ‘sprookjes’. Hier kan ik uit opmaken dat Van Koetsveld rond 1882 inmiddels naamsbekendheid heeft verworven en wat betreft de titel zou ik kunnen opmerken dat Van Koetsveld rond deze tijd bekend genoeg was, waardoor vermelding van de naam van Andersen minder noodzakelijk was.
185
Afb. 4. Omslag Sprookjes in den trant van Andersen door C.E. van Koetsveld, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858 Signatuur: UBM: 674 E 25, UvA.
Brief 151, 10-3-1890 Bibliopolis 187 Onstenk 1973, p. 148. 188 Het werk waar hier op gedoeld wordt heb ik in geen enkele database kunnen vinden. 189 Ook heb ik ten aanzien van de inhoud gebruikgemaakt van het digitale exemplaar op DBNL. 186
27
Titelpagina Op de titelpagina staat het volgende: ‘Sprookjes in den trant van Andersen, door C.E. van Koetsveld. Met plaatjes. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten.’ Ook staat er een frontispice, een illustratie tegenover het titelblad. De illustratie hoort bij het eerste sprookje, ‘Het kantenmeisje’. Ik zal verderop ingaan op de illustraties van dit werk. Voorwoord In het ‘voorberigt’ veronderstelt Van Koetsveld dat kinderen soms betere recensenten zijn dan volwassenen, omdat zij geen verdere uitleg nodig hebben bij het boek. Vervolgens gaat hij in op de sprookjes van Andersen, waarbij hij een tegenstelling schetst met betrekking tot de ‘Hollandsche nugterheid’, die soms in strijd is met de tovenaars en feeën is sprookjes, maar ‘zij noodigen toch weêr telkens, die sprookjes, tot droomen en tot denken beide.’190 Van Koetsveld verwacht hier van de lezer dat ze de sprookjes van Andersen kennen, maar geeft wel aan dat het misschien niet mogelijk is de sprookjes helemaal te begrijpen. Van Koetsveld laat doorschemeren dat hij zelf niet alle verhalen van Andersen even goed vindt. Vandaar dat hij eigen sprookjes, in de trant van Andersen, heeft toegevoegd. De auteur geeft in zijn voorwoord aan dat hij de verhalen niet letterlijk vertaald heeft, ‘want liever dan het elders gegroeide over te planten, leende hij ,,ent, zaad en stekken’’.191 Van Koetsveld voegde veel beschrijvingen toe aan de sprookjes. Hierdoor leek het sprookje volgens de auteur op de novelle. Een voorbeeld hiervan is te zien bij ‘Vijf in ééne Peul’, waarbij Van Koetsveld de lotgevallen van de erwtjes koppelt aan die van de ondeugende Willem. En in ‘Het Spaarvarken’ staat in het begin een zeer uitgebreide beschrijving over arme kinderen die alleen maar in hun droom kunnen spelen, omdat ze geen speelgoed hebben.192 Wat Van Koetsveld helemaal in het midden laat, is of het werk voor kinderen of volwassenen bedoeld is: ‘Mogelijk ook vindt men, even als bij ANDERSEN, het niet altijd helder, of ik voor kinderen schreef of voor volwassenen.’193 Hier is dus een aanwijzing te vinden voor de aanname dat zijn werk voor een breed publiek geschreven is. Hij eindigt met de mededeling dat dit werk een proeve is en dat hij het waarschijnlijk niet nog eens zal proberen. In de tweede druk heet het voorwoord ‘Een woord vooraf tot inleiding’ en is de structuur enigszins aangepast. Illustraties Het boekje bevat vier zwart-wit illustraties, behorend bij vier verschillende sprookjes, namelijk ‘Het kantenmeisje’(pl.I), ‘Het ezeltje’(pl.II), ‘De kleine dennenboom’(pl.III) en ‘Het vlas’(pl.IV). De illustraties bij ‘Het kantenmeisje’ en ‘De kleine dennenboom’ zijn composiete afbeeldingen; afbeeldingen waarop twee verschillende momenten in één plaat zijn samengebracht.194 De
190
Van Koetsveld, C.E., Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858, p. V. (Zie ook DBNL) 191 Ramondt 1948, p. 137. Zie verder: Van Koetsveld 1858, p. VI 192 Ramondt 1948, p. 137. 193 Van Koetsveld 1858, p. VI. 194 Helm, H. van den en J. Kok, Kinderboeken, de buitenkant en de binnenkant: Een termenlijst voor prentenboeken & geïllustreerde kinderboeken, uitgave van Uitgelezen Boeken, jrg. 16, nummer 1, jan. 2013, p. 16.
28
illustraties zijn etsen van d’Arnaud Gerkens.195 Johannes Christiaan d’Arnaud Gerkens (1823-1892) was leerling aan de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag (1841-42). Hij gaf tekenlessen, tekende meestal portretten, maar schilderde, etste en lithografeerde ook.196 De afbeeldingen hebben een Engelse stijl zoals men dit zag in de eerste helft in de negentiende eeuw en kunnen worden omschreven als ‘verfijnd en intiem’.197 Wat mij opvalt aan de illustraties is dat er veel te zien is, alsof de illustrator zoveel mogelijk van het verhaal in de illustraties wilde weergeven. Verder zijn er op drie van de vier afbeeldingen kinderen te zien en er staan ook verschillende dieren afgebeeld. De Bodt heeft de illustratie behorend bij ‘Het vlas’ (Zie bijlage, pl. I) nader besproken. Zij zegt hierover dat het moment van de scène vrij dramatisch is, omdat het vlas, dat in het verhaal een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt, hier in rook opgaat. Hierbij kan de vraag worden gesteld of dit het definitieve einde is, maar volgens De Bodt zorgen de huiselijke details, zoals de geruite omslagdoek en de klompjes, voor de aanvaardbaarheid van ‘de onvermijdelijke cyclus van het bestaan.’198 Ten aanzien van de illustraties wil ik een vergelijking maken met de tweede druk (1882). In de tweede druk staat onder de illustraties het volgende vermeld: ‘Lith. Emrik & Binger’. Hiermee wordt bedoeld dat de afbeeldingen lithografieën zijn van Emrik & Binger, een steendrukkerij te Haarlem. Er wordt geen andere illustrator genoemd, dus ik kan aannemen dat de illustraties van de eerste druk zijn overgetekend. Verder zijn in de eerste druk de illustraties zwart-wit, in de tweede druk zijn ze gekleurd. Ook zijn de illustraties in de eerste druk niet voorzien van een bijschrift, maar enkel van een nummer, in de tweede druk staat een regel of uitspraak uit het verhaal onder de afbeelding. Hierdoor is het duidelijker hoe de illustratie in verhouding staat tot de tekst.
Afb. 5 d’Arnaud Gerkens, ‘Het vlas’, 1858.
Afb. 6 Lithografie van ets van d’Arnaud Gerkens, 1882
195
Kuik, W.D., Andersen verbeeld. De geïllustreerde Andersen-uitgave in Nederland, Den Haag: Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 1975, p. 18. 196 Scheen, P., Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1880, ’s-Gravenhage: Scheen, 1981, p. 163. 197 Kuik 1975, p. 18. 198 Bodt, S. de, Getekend, Hans Christian Andersen: zijn geïllustreerde sprookjes in de Lage Landen, Warnsveld: Terra, Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 2005, p. 14-16.
29
Sporen van bezit Voorin het boekje staat een stempel met de tekst ‘Paedagogische bibliotheek van het N.O.G’.199 Het N.O.G. staat voor het Nederlands Onderwijzers Genootschap, opgericht in 1842. De bibliotheek van het genootschap bestaat sinds 1867. Men beoogde een zo volledig mogelijke bibliotheek van werken over opvoeding en onderwijs. Het voorstel voor de bibliotheek kwam van D. Buddingh.200 De aanwezigheid van deze stempel in Sprookjes in den trant van Andersen geeft aan dat het werk door leden het genootschap kon worden ingezien. Inhoud Het werk van Van Koetsveld bevat dertien sprookjes. Uit het voorwoord maak ik op dat er in ieder geval drie vertaalde sprookjes van Hans Christian Andersen in het werk zijn opgenomen, namelijk ‘De Nachtegaal’, ‘De kleine Dennenboom’ en ‘Het Vlas’, waarvan ‘Het Vlas’ volgens Van Koetsveld een nogal vrije vertaling zou zijn. Daarnaast bevat het boek nog tien sprookjes, waarvan er vier afkomstig lijken te zijn van Andersen, dus in totaal zou het werk zeven sprookjes van Andersen bevatten. De overige zes zijn dan zeer waarschijnlijk verzonnen door Van Koetsveld. Onstenk geeft echter aan dat Van Koetsveld ‘Het Kantenmeisje’ en ‘Het ezeltje’ zelf heeft toegevoegd, waarbij ik aanneem dat Onstenk de andere sprookjes aan Andersen zou toeschrijven.201 Bij de tweede druk heeft Van Koetsveld het sprookje ‘De Commune’ toegevoegd. Dit verhaal bevat duidelijke verwijzingen naar de Franse revolutie. Het gaat over een eiland dat bewoond wordt door dieren en wanneer er mensen komen ontstaat er een soort revolutie, waarbij leuzen als ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap. Leve de republiek!’ en ‘Alles voor allen door allen. Leve de Communie’ verkondigd worden.202 Overigens vond ik in de tweede druk aantekeningen in de inhoudsopgave. Wat ik hieruit afleid, is dat de lezer belang hechtte aan de lessen die men uit de sprookjes kon trekken. Het zou een leraar of lerares kunnen zijn geweest, die de belangrijkste boodschap wilde aanstippen. Hieronder volgt een overzicht van de sprookjes die in het werk zijn opgenomen en de herkomst ervan. Ook zal ik de aantekeningen uit de tweede druk vermelden.203
Het Kantenmeisje – Sprookje van Van Koetsveld De Nachtegaal – Sprookje van Andersen Het Ezeltje – Sprookje van Van Koetsveld Aantekening in tweede druk: ‘ontevredenheid, of men kan niet krijgen wat men niet is’ Eene vreeselijke geschiedenis – Sprookje van Andersen204 Aantekening in de tweede druk: ‘hoe de praatjes in de wereld komen, babbelen’ De poppenkast – Sprookje van Van Koetsveld 205 De slapende op de heide – Sprookje van Van Koetsveld 206
199
Exemplaar in de Bijzondere Collecties aan de Universiteit van Amsterdam. http://cf.uba.uva.nl/nl/collecties/pedagogiek/nog.html 201 Onstenk 1973, p. 125 en noot 43, p. 191. 202 e Van Koetsveld, ‘De commune’. In: Van Koetsveld, Sprookjes in den trant van Andersen, 2 vermeerderde druk, Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1882, p. 159-160. 203 Een foto van deze inhoudsopgave staat in de bijlage. 204 Dit sprookje heeft bij de bewerking van Andriessen de titel ‘Het is stellig waar’. 205 De titel vertoont wel overeenkomsten met de titel van een sprookje van Andersen, ‘De man met de poppenkast’. 206 Dit sprookje ben ik niet tegengekomen bij de andere bewerkingen van de sprookjes van Andersen. 200
30
Aantekening in de tweede druk: ‘ontevredenheid, boontje komt om zijn loontje’ De kleine dennenboom – Sprookje van Andersen Het spaarvarken – Sprookje van Andersen207 Aantekening in de tweede druk: ‘Hoogmoed komt voor den val’ Vijf in ééne peul – Sprookje van Andersen208 De Camelia’s – Sprookje van Van Koetsveld Aantekening in de tweede druk: ‘Hoogmoed, allen gelijk voor God’ Het vlas – Sprookje van Andersen De ooijevaars – Sprookje van Andersen Aantekening in de tweede druk: ‘Kwaad met goed vergelden’ Rekkekkekkek…. Koaks! Koaks!! – Sprookje van Van Koetsveld209 De Commune (Alleen in tweede druk, 1882) – Sprookje van Van Koetsveld
De sprookjes van Van Koetsveld zijn, net als de sprookjes van Andersen, geen typische sprookjes. Zo beginnen ze vaak niet met ‘Er was eens’. Verhalen spelen zich geregeld af op een bekende plaats (Brussel, China) in plaats van op een onbestemde plek. Ook is het eind dikwijls tragisch (‘Het kantenmeisje’), wat niet meteen aan een kinderverhaal doet denken. Wel zitten er magische elementen in de verhalen, bijvoorbeeld een meisje dat kan praten met dieren (‘Het kantenmeisje’) of een spaarvarken dat kan praten (‘Het spaarvarken’). Zoals ik al eerder heb genoemd, bevatten de verhalen van Van Koetsveld vaak een moraal, bijvoorbeeld: ‘Hij, die een ezel geboren is, Hij wordt toch nooit een paard!’ (‘Het Ezeltje’) De sprookjes in Sprookjes in den trant van Andersen vallen vanwege twee redenen onder het genre ‘cultuursprookjes’. Allereerst worden de sprookjes van Andersen al onder dit genre geplaatst en daarnaast heeft Van Koetsveld zelf sprookjes verzonnen. Wat Van Koetsveld heeft gedaan, is ‘voortgefantaseerd op de sprookjes van een ander’, waardoor ze soms eerder de novelle naderen. Hij heeft de oorspronkelijke denkbeelden wel in stand gehouden.210 Het taalgebruik in de sprookjes lijkt vrij complex en is zeker niet geschikt voor jonge kinderen, vanwege de lange zinnen en vergelijkingen. ’Als men dat kleine hoopje mensch zag, opgehangen op twee breede krukjes, merkte haast niemand op, welk een lief hoofdje er op dat mismaakte ligchaam stond en wat nette handjes er uit staken.’211 En: ‘De perenboom vóór het venster scheen het luchtig sneeuwkleed aangetrokken te hebben; zoo vol bloesems stond hij; en de appel langs den muur was wàt grootsch op de blozende knopjes.’212 Deze lange zinnen met veel nevenschikkingen werden ook vaak gebruikt door Andersen. Van Koetsveld heeft echter niet zo vaak gebruik gemaakt van de directe rede, wat ook een typisch kenmerk van Andersen zou zijn, zoals al eerder gezegd. Ter illustratie van het toevoegen van een moraal, wat zowel Andersen als Van Koetsveld deden, zal ik hier een moraal uit een van de sprookjes verder toelichten en bekijken of zowel kinderen als volwassenen zich zouden kunnen vinden in deze les. In ‘De kleine dennenboom’ wil een
207
Vermoedelijk afkomstig van Andersen. Bij Andriessen heet dit sprookje ‘Het metalen varken’. Dit sprookje komt ook voor in de bewerkingen van Ten Kate en Andriessen, waardoor ik aanneem dat het afkomstig is van Andersen. 209 Andersen heeft wel een sprookje dat ‘De pad heet’. 210 Ramondt, M., Sprookjesvertellers en hun wereld, Groningen: J.B. Wolters’ Uitgeversmaatschappij N.V., 1948, p. 137-138. 211 ‘Het kantenmeisje’. In: Van Koetsveld 1858, p. 1. 212 Van Koetsveld 1858, p. 8. 208
31
dennenboompje graag groot worden, maar als het zover is, valt het behoorlijk tegen. In dit sprookje zit een duidelijke les, waarbij de schrijver zich direct tot de kinderen richt: Verlangt dus ook maar niet te veel, lieve kinderen! Om te groeijen, en groot en oud te worden, en ver van huis te komen, de wijde wereld in. Verlangt vooral niet naar al die lichtjes en die pracht. Want och! Zij volgen elkander toch zoo spoedig op: de jeugd en de ouderdom; en nog spoediger, op al die 213 glans en heerlijkheid, - armoede en vergetelheid, en ten laatste de dood.
De moraal van dit sprookje is dat je maar beter van je jeugd kunt genieten, want deze gaat spoedig voorbij. Deze boodschap lijkt op het eerste gezicht vooral voor kinderen van toepassing, omdat ze door de auteur direct worden aangesproken en omdat zij nog jong zijn. Maar ook volwassenen zouden zich kunnen vinden in deze moraal, omdat zij weten hoe het is om ouder te zijn en daardoor kunnen terugverlangen naar hun jeugd en zich realiseren dat ze er meer van hadden moeten genieten. Opmerkingen na analyse Na aandacht besteed te hebben aan de paratekst en de inhoud van Sprookjes in den trant van Andersen, kan ik een aantal opmerkingen maken over de mogelijke doelgroep van het werk. Van Koetsveld geeft in het voorwoord aan dat zijn sprookjes mogelijk voor kinderen en volwassenen geschikt zijn, net als bij Andersen. Dit is op zich al een belangrijke aanwijzing. Verder lijkt de aanwezigheid van illustraties aan te duiden dat het werk voor kinderen bedoeld is. Wat betreft de inhoud van het werk, lijken de sprookjes soms geen echte sprookjes. Zo hebben ze dikwijls een tragisch einde, wat niet typisch kinderlijk aandoet. Maar zoals we eerder hebben gezien, moet dit ook gezien worden in de tijd waarin Andersen en Van Koetsveld leefden. Een ander kenmerk dat niet echt bij jeugdliteratuur hoort, is de complexiteit van het taalgebruik, vanwege lange zinnen en vergelijkingen. Ook zou de moraal uit een van de verhalen zowel voor kinderen als voor volwassenen bedoeld kunnen zijn. Tot slot heeft Van Koetsveld bij de tweede druk een sprookje toegevoegd, ‘De Commune’, wat volgens hem door oudere kinderen gelezen kan worden. Kortom: ten aanzien van de sprookjes van Van Koetsveld lijkt er sprake te zijn van een publiek dat bestond uit wat oudere kinderen en volwassenen.
3.4 De sprookjes van Van Koetsveld in advertenties en prospectussen Omdat ik geïnteresseerd ben aan welk publiek Sprookjes in den trant van Andersen oorspronkelijk werd gericht, heb ik historische kranten, tijdschriften en prospectussen geraadpleegd om te kijken of hier aanwijzingen te vinden zijn.214 In advertenties, verschenen tussen 1858 en 1899, werd het werk van Van Koetsveld op verschillende manieren aangeboden.215 Allereerst zal ik iets zeggen over de prijs van het werk en vervolgens zal ik deze manieren van adverteren beschrijven.
213
Van Koetsveld, Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858, p. 91. de Om mijn onderzoek in te perken, heb ik in Delpher alleen gekeken naar resultaten uit de 19 eeuw. 215 De zoekvraag ‘Koetsveld, Sprookjes in den trant van Andersen in Delpher’ leverde 81 relevante bijdragen op in kranten, waarvan 77 advertenties en 4 artikelen en 6 bijdragen in tijdschriften. Een selectie is te vinden in de bijlage. 214
32
Prijs Een gebonden exemplaar van het werk kostte f 1,50, wat overeenkomt met vergelijkbare werken van andere schrijvers, zoals N.A. de Charente.216 Hieruit kan ik opmaken dat het in die tijd een normale prijs van een kinderboek van dat formaat was. Sinds de tweede druk was het werkje ook verkrijgbaar zonder band en werd dan aangeboden (‘met platen’) voor f 1,-. In 1897 werd het werk voor de helft van de prijs aangeboden door ramsjhandelaar D. Bolle, ‘bazaar van goedkoope boeken te Rotterdam’.217 Van Nooten heeft de boekjes dus wel bij Bolle verkocht, tegen de wens van Van Koetsveld in. Bolle kocht restanten van boeken op en verkocht ze door aan het publiek. Door de lage prijs werd het boek toegankelijk voor een groter publiek.218 Het werk in advertenties als ‘kinderwerkje’ De eerste druk in 1858 werd aangeboden als zesde deel van ‘Van Koetsveld’s Kinder-bibliotheek’219. Deze collectie werd als volgt aangeprezen: I. Sprookjes in den trant van ANDERSEN, met staalpl., II. III. IV.
keurig gebonden ƒ 1,50. Verspreide Kinderverhalen, idem . . f 1,50. Nieuwe Kinderverhalen, idem . . . f 1,50. De Portefeuille van Grootvader Sprankhof, id. f
V. VI.
1,50. Kinderpreken uit het O. T., met Vign., idem f 1,50. 220 Kinderpreken uit het N. T., idem. . . f 1,50
Afb.7 Advertentie in de Rotterdamsche courant, 11-11-1858
Blijkbaar had Van Koetsveld voor het verschijnen van dit werk al meer werk voor kinderen geschreven die bij elkaar werden gevoegd tot een ‘Kinder-bibliotheek’. Sprookjes in den trant van Andersen staat op de eerste plaats in het lijstje, hoewel het werk in een advertentie uit de Rotterdamsche courant (afb. 7) echter omschreven wordt als het zesde deel van de Kinderbibliotheek. Hieruit maak ik op dat men probeerde aandacht te trekken met de sprookjes van Andersen, die op dat moment waarschijnlijk wel bekend waren onder een groot publiek. Wat opvallend is, is dat vermeld wordt dat de uitgever hoopt ‘dat de gewone Lezers van Van Koetsveld’s Werken deze Sprookjes niet, als een Kinderboekje, ongelezen zullen ter zijde leggen.’221 Hieruit kan ik opmaken dat de uitgever niet alleen kinderen als doelgroep voor ogen had. Hierover zal ik later meer uitweiden. In een prospectus van de Boekhandel van S.E. van Nooten uit 1870 werd het werk als ‘kinderwerkje’ aangeboden, in een rijtje met meer kinderlectuur van Van Koetsveld.222 In een andere
216
Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 21-11-1863. Het nieuws van den dag : kleine courant, 24-11-1897 218 Kuitert, L., ‘De second-hand handel. Een doorbraak op het gebied van goedkope literatuur.’ In: De negentiende eeuw15 (1991)nr. 4, p. 190-191. 219 Opregte Haarlemsche Courant, 01-12-1858 220 idem 221 Zie afb. 4 222 Bedrijfsdocumentatie S.E. Van Nooten, PPA 638:12, Bijzondere Collecties UvA 217
33
prospectus werd het werk in de categorie ‘Voor de jeugd’ geplaatst.223 Het werk werd ook aangeprezen onder het kopje ‘Gelegenheids-Geschenken’, waarbij het werk van Van Koetsveld in twee categorieën is opgedeeld, namelijk ‘belletrische werken’ en ‘kinderlectuur’, waarbij Sprookjes in den trant van Andersen onder de laatste categorie staat ingedeeld. De kinderboeken van Van Koetsveld werden geprezen vanwege de ‘voortreffelijkheid van den inhoud, en de echte kindertoon dien de Schrijver met zeldzaam talent heeft weten te treffen’.224 Door de aandacht voor de kinderwerkjes van Van Koetsveld kan ik aannemen dat hij redelijk bekend stond als kinderboekenschrijver, hoewel uit andere bronnen is gebleken dat hij meer voor volwassenen schreef. Het werk als aanbeveling voor schoolbibliotheken Het boekje werd beschouwd als een geschikt werk voor de schoolgaande jeugd, aangezien het werd aanbevolen voor schoolbibliotheken.225 Een advertentie uit 1880 geeft de volgende omschrijving van Sprookjes in den trant van Andersen: ‘Gezonde, echte Kinderlectuur, die het hart rein houdt en het verstand opwekt.’226 Deze omschrijving past goed bij de opvatting dat het boek geschikt zou zijn voor de schoolbibliotheek. De pedagoog Jan Geluk zag de schoolbibliotheek als van beslissende invloed op het leven van leerlingen en vond dat kinderlectuur zowel onderricht als ontspanning moest geven.227 In het tijdschrift De wekker; nieuw bijdragen voor het onderwijs trof ik een advertentie aan met de titel ‘Voor schoolbibliotheken en prijsuitdeelingen’. Prijsuitdelingen werden op school gehouden ter bevordering van de schoolprestaties. Een prijs was vaak een boek.228Uit de kop van de advertentie maak ik dan ook op dat het werk van Van Koetsveld als een geschikte prijs werd gezien. In de advertentie wordt een serie van acht werken van Van Koetsveld aangeboden als ‘uitmuntende kinderwerkjes’, waarbij er een tijdelijke aanbieding gold: alle werkjes voor f 7,- in plaats van f 8,-. Sprookjes in den trant van Andersen staat op de zesde plaats in het rijtje. Ook is de aanbieding voorzien van een omschrijving van het werk van Van Koetsveld:
Afb. 8 Fragment uit advertentie ‘Voor schoolbibliotheken en prijsuitdeelingen’ In: De wekker; nieuwe bijdragen voor het onderwijs jrg 42, 1885, no 91, 14-11-1885. 223
Idem Utrechtsche provinciale en stads-courant : algemeen advertentieblad, 23-11-1859. 225 Leeuwarder courant, 20-10-1882. 226 Leeuwarder courant, 19-11-1883. 227 Dane, J., ‘ ‘Nuttige kennis en goede gezindheden aan te kweeken’: Schoolbibliotheken in de negentiende eeuw’. In: Lezen in rangen en standen : negentiende-eeuwse bibliotheken opnieuw bezocht; [met bijdragen van H. van Goinga ... et al.]. Speciaal nr. van: De negentiende eeuw, vol. 24 (dec 2000), afl. 3-4, p. 231-232. 228 Visser, H.W.C.A., De voor- en nadeelen der middelen ter opwekking van den naijver overwogen; de voordeelen den eersten betoogd, en derzelver juiste grenzen aangewezen, C de Vries, H. van Munster en J. van der Heij, 1806. 224
34
Wat hier wordt benadrukt, is dat de sprookjes van Van Koetsveld zeer geschikt waren voor de schoolbibliotheek, omdat de verhalen voorzien zouden zijn van een ‘reine zedelijke strekking’, iets dat in de negentiende eeuw werd gewaardeerd in kinderboeken. Ook was er blijkbaar een trend gaande in de jeugdlectuur, waarbij er volgens de schrijver van deze advertentie steeds meer sprake zou zijn van ‘verderfelijke, zenuwprikkelende opwinding’. Er wordt duidelijk gemaakt dat bij de lectuur van Van Koetsveld hier geen sprake van is. Daarbij wordt nog vermeld dat volwassenen met dezelfde belangstelling zullen luisteren als ‘één der jongelui’ het voorleest. Wel zouden de verhalen bestemd zijn voor ‘de jongelui’. Het feit dat deze advertentie in een tijdschrift voor het onderwijs stond, lijkt ook een aanwijzing te zijn voor de gedachte dat het werk geschikt werd geacht voor gebruik in het onderwijs. Het werk van Van Koetsveld naast het werk van andere schrijvers De uitgever van het werk, Van Nooten, adverteerde ook met verzameladvertenties van ‘keurige en degelijke werkjes voor de jeugd’, waarin verschillende bijdragen van N.A. van Charante en C.E. van Koetsveld onder elkaar staan.229 Nicolaas Antonie van Charante (1811-1873) was predikant en schreef veel voor kinderen, waaronder gedichten, de kinderbijbel en een bewerking van De Levensgeschiedenis van Robinson Crusoë (1863).230 Van Charante heeft ook sprookjes gepubliceerd, namelijk Sprookjes uit den ouden tijd (1863). Een andere schrijver die naast het werk van Van Koetsveld werd geplaatst is Francijntje de Boer (1784-1852), schrijfster van onder andere kindergedichten, die bekend stond om haar morele lessen.231 Hieruit zou ik kunnen opmaken dat het werk van Van Koetsveld bekend stond om de keurigheid en degelijkheid en dat hij goed in het rijtje van andere ‘morele’ schrijvers paste. Geschikt voor kinderen én volwassenen? Naast het gegeven dat het werk vaak als kinderboek werd aangeprezen, hadden verschillende advertenties ook als doel de ‘gewone Lezers van Koetsveld’s werken’, zoals zij genoemd worden in een advertentie, te bereiken.232 Hiermee werd waarschijnlijk gedoeld op volwassenen. Het werk zou namelijk ‘schijnbaar kinderlijk’ zijn en er wordt gezinspeeld op de gedachte dat er, net als bij de sprookjes van Andersen, meer verborgen zit achter deze kinderlijkheid.233 Wat ik uit verschillende advertenties en prospectussen kan afleiden, is dat het werk aan de ene kant werd aangeprezen als ‘kinderwerkje’ en van harte werd aanbevolen voor schoolbibliotheken, maar aan de andere kant schemerde er ook een boodschap door waaruit ik kan opmaken dat het boek voor een breder publiek geschikt was, dus ook voor volwassenen. Hier lijkt dus sprake te zijn van een dubbele gerichtheid, net als bij de sprookjes van Andersen.
229
Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 21-11-1863. Molhuysen, P.C. en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4. A.W. Sijthoff, Leiden 1918. Geraadpleegd via DBNL. 231 Jensen, Lotte, ‘Boer, Francijntje de’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Boer 232 Rotterdamsche courant, 11-11-1858. 233 Rotterdamsche courant, 19-11-1858. 230
35
3.5 Receptie van het werk In historische kranten heb ik drie relevante artikelen gevonden die het werk bespreken met betrekking tot de beoogde lezers.234
Afb. 9. Artikel in: Leeuwarder courant, 26-11-1858
Uit bovenstaand artikel kan worden opgemaakt dat Sprookjes in den trant van Andersen niet alleen voor kinderen bedoeld is, ‘maar wordt ook alle volwassenen, en vooral de beminnaars van den zóó eigenaardigen schrijftrant van Andersen, tot lezing aanbevolen.’ Hier wordt dus verwezen naar volwassenen in het algemeen, maar ook een specifieke doelgroep, namelijk volwassenen die de stijl van Andersen waarderen. Volgens deze bron zijn de sprookjes wel eenvoudig, maar schuilt er meer achter en men vindt er ‘ruime stof tot nadenken.’ Het werk kan gezien worden als nuttig en aangenaam, een gedachte die erg past bij het verlichte denken.
Afb. 10. Artikel in: Leydse courant, 15-11-1858
Het artikel uit de Leydse courant legt eveneens de nadruk op de gedachte dat het boek niet alleen voor kinderen bedoeld is, maar hierbij gaat de schrijver van het artikel meer terug op de bron, namelijk de sprookjes van Andersen, die zowel voor kinderen als ‘voor volwassenen, die nog eens 234
In totaal vond ik zes artikelen, maar een daarvan was identiek aan een van de anderen en de overige berichten gingen niet zozeer over de doelgroep.
36
kinderen worden willen’ geschreven zijn. Verder bevatten de sprookjes ‘menigen nuttigen wenk’, ‘die den opmerkzamen lezer niet ontgaan kan.’ Deze opmerking lijkt ook betrekking te hebben op de volwassen lezer.
Afb. 11. Artikel in: Utrechtsche provinciale en stads-courant : algemeen advertentieblad, 18-11-1858
Ook het laatste artikel gaat in op de doelgroep: ‘niet alleen voor kinderen […], maar ook voor jongelingen, zelfs voor gevorderden in leeftijd.’ Dit wordt nader verklaard door de toelichting dat de sprookjes door hun eenvoud geschikt en leerzaam zijn voor kinderen, maar ook gelegenheid bieden tot ‘ernstig nadenken’. Wat ik uit deze drie artikelen kan opmaken, is dat het werk van Van Koetsveld positief werd beoordeeld. Wel wordt in elk artikel duidelijk de nadruk gelegd op het gegeven dat het werk zowel voor kinderen als voor volwassenen geschikt zou zijn. Deze overeenkomstigheid in de besprekingen zou te maken kunnen hebben met de gewoonte om citaten uit advertenties over te nemen voor in recensies en vice versa.235 Conclusie Na het analyseren van advertenties, prospectussen en artikelen met betrekking tot Sprookjes in den trant van Andersen, kan ik opmerken dat er vrij veel nadruk werd gelegd op de zogenaamde dubbele gerichtheid van het werk. Aan de ene kant was het werk zedig en eenvoudig en daardoor geschikt voor kinderen en schoolbibliotheken, maar aan de andere kant zat er een diepere boodschap achter deze eenvoudige vorm verscholen, waardoor het ook volwassenen zou aanspreken. Er lijkt onenigheid te zijn geweest tussen auteur en uitgever, waarbij de auteur zijn sprookjes wilde richten op zowel volwassenen als kinderen, terwijl de uitgever het meer in de markt wilde zetten als ‘kinderwerkje’. Er is geen helder antwoord te geven op de vraag voor wie het werk bedoeld was, behalve dat de schrijver het wellicht geschikt vond voor zowel kinderen als volwassenen en dat de uitgever het op verschillende manieren in de markt heeft gezet. 235
Kuitert, L., Het ene boek in vele delen. De Uitgave van Literaire Series in Nederland 1850-1900, Amsterdam: De Buitenkant, 1993, p. 95.
37
Hoofdstuk 4: Bewerking van J.J.L. ten Kate: Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen (1868) In 1868 verscheen bij A.W. Sijthoff te Leiden het werk Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen.236 Het is vanuit het Duits op rijm gezet door J.J.L. ten Kate. Het gegeven dat de sprookjes in dichtmaat zijn naverteld, was ‘een unicum ter wereld’.237 In 1882 is er een tweede druk van het werk uitgegeven. In dit hoofdstuk zal ik eerst iets vertellen over het leven en het werk van de auteur J.J.L ten Kate, waarbij ik ook stil zal staan bij zijn ontmoeting en correspondentie met Hans Christian Andersen. Dan zal ik iets zeggen over de uitgever van het werk, A.W. Sijthoff. Vervolgens komt de analyse van de bewerking van Ten Kate van de sprookjes van Andersen aan bod, met aandacht voor elementen die aanwijzingen kunnen geven over de doelgroep van het werk. Daarna zal besproken worden hoe het werk in advertenties en prospectussen werd aangeboden en tot slot zal er iets gezegd worden over de receptie. Dit alles met als doel iets te weten te komen over de doelgroep die de schrijver en uitgever voor ogen hadden.
4.1 Over J.J.L. Ten Kate: dichter, predikant, vertaler Biografische gegevens Jan Jacob Lodewijk ten Kate werd geboren op 23 december 1819 te Den Haag. Zijn vader, Jan Herman Ten Kate, was hoofdcommies bij het Ministerie van Marine en beoefende in zijn vrije tijd de reciteerkunst. De moeder van Ten Kate, Johanna Henriëtta Adriana de Witte van Haemstede, schreef gedichten.238 Ten Kate had twee broers: Herman (Frederik Carel) en Mari (Henri) Ten Kate, die later bekende schilders zijn geworden. Ook had hij een zus, Louise.239 J.J.L. ten Kate was ‘bijna een wonderkind’.240 Op zijn veertiende werd er al een gedicht van zijn hand, ‘Roosjen. Eene parabel’, in het tijdschrift Boekzaal der geleerde Wereld geplaatst.241 Een jaar later werd Ten Kate lid van het Haagse genootschap “Oefening kweekt kennis”, opgericht in 1834. Hier werd hij aangemoedigd door schrijvers als S.J. van den Bergh en W.J. van Afb. 12 J.J.L. ten Kate door D.J. Zeggelen. Zij brachten hun liefde voor de grote meesters van de Romantiek op Sluyter (Bron: DBNL) hem over, zoals Byron, Shelly en Scott.242 Op zijn zestiende verscheen zijn eerste dichtbundel, bij W.P. van Stockum te Den Haag.243 Hij heeft zich voorbereid op zijn toelating aan de Universiteit van Utrecht bij Ds. O.G. Heldring in Hemmen. In Utrecht heeft hij theologie
236
De titel wordt ook wel gespeld als ‘Sprookjes en verhalen van H.C. Andersen’ ‘Andersen geillustreerd in Nederlandse uitgaven’, in: Woelderen, H.W. van, Wie anders dan Andersen? Baarn: W. van Hoeve, Glastonbury, Somerset: Real Israel Press, 1975, p. 255. 238 Kruizinga, J.H., ‘J.J.L. ten Kate. Predikant, dichter, schrijver en vertaler’ in: Ons Amsterdam, vol. 21 (1969), afl. 4 (december), p. 369. 239 Laurillard, E., Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij der Nederlansche Letterkunde, te Leiden, over het jaar 1889-1890, in het gebouw van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Leiden: E.J. Brill, 1890, p. 111 240 ‘Zestig jaar geleden stierf J.J.L. ten Kate’ in: Buitendijk, Dr. W.J.C., Op de keper beschouwd: essays, Kampen: J.H. Kok N.V., 1951, p. 174. 241 Bie, J.P. de en J. Loosjes, Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4, ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1931, p. 671-672. 242 Kruizinga 1969, p. 371. 243 Kruizinga 1969, p. 369-371. 237
38
gestudeerd. In 1845 werd Ten Kate beroepen op het eiland Marken. In hetzelfde jaar trouwde hij met Johanna Sophia Waldorp, dochter van de zeeschilder Anthonie Waldorp.244 Samen kregen zij acht kinderen: drie zonen en vijf dochters, onder wie de latere dichteres Louise Eickhoff-Ten Kate. Drie dochters en twee zonen zijn jong gestorven.245 In 1850 ging Ten Kate naar Middelburg en in 1860 werd hij beroepen in Amsterdam, waar hij ging prediken in de gematigd-orthodoxe richting.246 Volgens Korteweg en Idema behoorde Ten Kate tot de zogenaamde ‘dominee-dichters’, net als Nicolaas Beets, J.P. Hasebroek, Bernard ter Haar en Eliza Laurillard. Zij zagen Van Koetsveld niet als dominee-dichter, omdat hij voornamelijk proza schreef.247 Van Koetsveld werd door Conrad Busken Huet wel omschreven als ‘predikant-novellist’.248 Op zeventigjarige leeftijd werd Ten Kate gehuldigd, waarbij Hasebroek dichtte: ‘Laat ’s Dichters levenszon bij ’t zinken helder glansen.’249 Op 26 december 1889 is J.J.L. ten Kate in Amsterdam overleden.250 Zijn werk J.J.L. ten Kate was een veelschrijver: ‘De omvang van zijn oeuvre was verbazingwekkend: het aantal uitgaven, onder zijn naam tijdens zijn leven verschenen, loopt tegen de tweehonderd.’251 Omdat hij zo veel schreef, kon volgens Buitendijk van diepgang niet echt sprake zijn. Belangrijke werken van Ten Kate waren het humoristische en satirische Braga, een tijdschrift op rijm en het serieuze gedicht De Schepping (1866). Braga verscheen van 1842 tot 1844 op geheimzinnige wijze; de redacteuren en medewerkers waren onbekend. Veertig jaar later werd duidelijk dat Ten Kate, J.G. de Hoop Scheffer, P. Leendertz, A. Winkler Prins, H. Kretscher en anderen eraan bijdroegen. Het tijdschrift keerde zich tegen ‘alles wat onecht of overdreven was’.252 In het gedicht De Schepping deed Ten Kate een poging om moderne wetenschappelijke inzichten te verzoenen met het Bijbelverhaal. Hij liet zich voor dit gedicht inspireren door The Mosaic Vision of Creation (1858) van Hugh Miller.253 Met de voordracht van De Schepping trok Ten Kate rond 1870 volle zalen door het hele land.254 Blijkbaar had Ten Kate twee gezichten: aan de ene kant schreef hij humoristisch, maar aan de andere kant schreef hij ook over serieuze zaken. Ten Kate schreef niet alleen zelf poëzie, hij vertaalde ook werk van anderen, waaronder gedichten van John Milton en Lord Byron, Goethes Faust, de fabels van Jean de la Fontaine en de sprookjes van Andersen, die hij op rijm heeft gezet.255 Ook heeft Ten Kate veel
244
Molhuysen en Blok 1912, p. 650. Laurillard 1890, p. 123. 246 Vooys, C.G.N. de, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 7, 's-Hertogenbosch: Teulings' Uitgeversmaatschappij; L.C.G. Malmberg, 1948, p. 266. 247 Bos, D.J.,‘“Dienaren des Woords”. Godgeleerden in de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde.’ In: De Negentiende Eeuw 21 (1997) 3, p. 153. 248 Bos 1997, p. 154. 249 Korteweg, A. en W. Idema, Vinger Gods, wat zijt gij groot. Een bloemlezing uit het werk van de domineedichters Nicolaas Beets, J.P. Hasebroek, Bernard ter Haar, J.J.L. ten Kate, Eliza Laurillard, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1978, p. 196-197. 250 Molhuysen, P.C. en P.J. Blok 1912, p. 650. 251 Buitendijk 1951, p. 175. 252 Leeuwen, W.L.M.E van (red.), Dichterschap en werkelijkheid, geillustreerde literatuurgeschiedenis van noord- en zuid-Nederland en zuid-afrika, Utrecht: s.n., 1938, p. 163. 253 Kuiper, G., ‘Kate, Jan Jacob Lodewijk ten’, in: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs, Weesp: De Haan, 1985 254 Kruizinga 1969, p. 369. 255 Kruizinga 1969, p. 372. 245
39
liederen geschreven, bewerkt en vertaald voor kerkelijk gebruik.256Blijkbaar was Ten Kate het Deens machtig, aangezien Andersen hem een brief in het Deens heeft geschreven, waarin hij Ten Kate prees dat hij zijn moedertaal zo goed begreep.257 Ten Kate schreef niet specifiek voor kinderen, maar er zijn wel enige bijdragen te vinden in zijn oeuvre die voor de jeugd zijn bedoeld. In het Repertorium op Brinkman’s Catalogussen van 1850 tot 1882 staan acht ‘kinderwerkjes’ van Ten Kate vermeld: Bijbelsch alphabet De ballade van lady Ouncebel De historie v. Assepoester Eene belooning Geschiedenis v. Jozef Geschiedenis v. Mozes Nieuwe belooning.258 Naast de sprookjes van Andersen heeft Ten Kate dus ook het sprookje ‘Assepoester’, dat waarschijnlijk afkomstig is van Perrault, bewerkt. Verder heeft hij meegewerkt aan Het Nachtegaaltje (1851) en het vervolg De Nachtegaal en het Lijstertje (1854), dat hij in samenwerking met S.J. van den Bergh en Jacob van Lennep schreef. Een ander werk voor kinderen van Ten Kate was het Bijbelsch prentenboek voor de jeugd, met dichterlijke bijschriften (1860).259 Ook kwam ik in Brinkman’s een boek tegen waarbij Ten Kate samen met B.T. Lublink Weddik, C. Leendertz en B. ter Haar heeft samengewerkt: Bemint elkander, verhalen en gedichtjes.260 Ten Kate en Andersen Ten Kate had al eerder werk van Andersen vertaald. Enkele vertalingen zijn terug te vinden in de bundel Panpoëticon : Bloemlezing uit de werken der voornaamste Europesche dichters (1860).261 Dit werk bevat vertalingen van verschillende bekende dichters, namelijk Shakespeare, Goethe, Racine, Schiller, Andersen en Milton. Van Andersen vertaalde Ten Kate verschillende proeven, namelijk ‘Proeven uit de “Winteravond-vertellingen” ’, ‘Proeven uit de “verzamelde gedichten” ’ en ‘Proeven uit het “Prentenboek zonder prenten” ’.262 Ten Kate heeft Andersen ontmoet in 1866 in Amsterdam, alwaar Ten Kate toen een bekend Amsterdams Hervormd predikant was.263 De reden van zijn bezoek was een reis naar Portugal,
256
Bos, D.J., ‘“Dienaren des Woords”. Godgeleerden in de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde.’ In: De Negentiende Eeuw 21 (1997) 3, p. 175. 257 Brief van Andersen aan Ten Kate, 22-1-1869, In: Andersen, H.C., Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd: een keuze uit zijn dagboeken en brieven (vert. uit het Deens door E. Koenders), Amsterdam: De Arbeiderspers 1998, p. 222 258 Meulen, R. van der, Repertorium op Brinkman’s Catalogussen 1850-1882, Amsterdam: C.L. Brinkman, p. 185. 259 Auteurspagina J.J.L. ten Kate DBNL 260 Brinkman’s catalogus 1850-1882, p. 96. 261 Eeden, W. van, ‘Onuitgegeven brieven aan H.C. Andersen’. In: Neophilologus: driemaandelijks tijdschrift voor de wetenschappelijke beoefening van levende vreemde talen en van haar letterkunde, vol. 29 (1944), no.2, p. 91. 262 Ten Kate, J.J.L., Panpoëticon: Bloemlezing uit de werken der voornaamste Europesche dichters, in Nederduitsche vaerzen, Haarlem: A.C. Kruseman, 1860. Geraadpleegd via Google Books: http://books.google.nl/books/about/Panpo%C3%ABticon.html?id=OadBAAAAcAAJ&redir_esc=y 263 Van Woelderen 1975, p. 119.
40
waarbij Andersen werd aangeraden onderweg in Amsterdam te logeren.264 In zijn dagboek beschrijft Andersen hoe goed hij ontvangen is in het huis van de schoonzoon van Ten Kate, de heer Van Hengel. Ook wordt beschreven hoe Ten Kate proostte op hem en op Denemarken, want ‘evenals Nederland was het een klein land, evenals Nederland had het onderdrukking door een overmacht moeten ondervinden, maar het zou leven en bloeien.’265 Andersen was ontroerd door de woorden van Ten Kate.266 Ten Kate en Andersen hebben ook gedichten aan elkaar voorgedragen.267 In 1868 hebben de twee elkaar weer ontmoet. Deze keer improviseerde Ten Kate een gedicht op Andersen. Andersen heeft Ten Kate later nog geschreven dat hij het zeer verbazend vond ‘hoe zijn vereerde vriend het originele Deens op rijm wist te zetten.’268 Andersen achtte Ten Kate als dichter zeer hoog, namelijk als een der grootste Nederlandse dichters, maar Andersen had over het algemeen geen belangstelling voor de Nederlandse taal- en letterkunde, dus het oordeel is niet erg betrouwbaar.269 Waarschijnlijk heeft Ten Kate Andersen gesproken over zijn uitgave van sprookjes, in ieder geval berichtte hij zijn uitgever dat hij naar Andersen heeft geschreven en dat Andersen hem zijn foto heeft toegestuurd. 270 Ten Kate wilde graag een voorrede van Andersen in zijn boek, maar er heerste blijkbaar onbegrip bij Andersen over welk werk het ging. Hij zou wel dankwoorden in briefvorm willen toevoegen, maar dit is uiteindelijk niet gebeurd. Andersen was echter bijzonder tevreden over het werk.271
4.2 Uitgever van het werk: A.W. Sijthoff Wat ik mij afvraag ten aanzien van de uitgever, is in hoeverre deze een rol heeft gespeeld in het bepalen van de doelgroep van het werk. Eerst kort iets over de uitgever in het algemeen, daarna zal ik ingaan op interessante bevindingen ten aanzien van de uitgave van de bewerking van Ten Kate. Sprookjens en Verhalen is in 1868 en in 1882 uitgegeven door A.W. Sijthoff te Leiden. Albertus Willem Sijthoff werd geboren op 30 juni 1829 te Leiden. Op jonge leeftijd wilde hij al boekdrukker worden, omdat hij van ‘mooie, verfijnd gedrukte boeken’ hield.272 Na in de leer te zijn geweest bij mr. J.G.la Lau en D.J. Couvée te Leiden en K. Fuhri te Den Haag, opende hij in 1850 zijn eigen drukkerij in Leiden. Hij werd lid van de vrijmetselarij en ook van het bestuur van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Ook richtte hij een eigen Houtgraveerschool op. Hij werd uitgever van belangrijke auteurs, zoals J.J. Cremer, Bernard ter Haar, J.J.L. ten Kate en Jacob van Lennep.273 Sijthoff gaf zowel prestigieuze werken als goedkope series uit: ‘van luxe edities met
264
Reeser, H., Andersen op reis door Nederland, Zutphen: De Walburg Pers, 1976, p. 42. Reeser 1976, p. 51. 266 Brink, J. ten, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 2., Amsterdam: Tj. van Holkema, 1888 267 Reeser 1976, p. 51. 268 Brief van Andersen aan Ten Kate, 22-1-1869. In: Andersen, H.C., Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd: een keuze uit zijn dagboeken en brieven (vert. uit het Deens door E. Koenders), Amsterdam: De Arbeiderspers, 1998, p. 222-223. 269 Van Eeden 1944, p. 91. 270 Brief van Ten Kate aan Sijthoff, 16-01-1868, SYT A 1868. 271 Wolterson, B., ‘H.C. Andersen in Amsterdam’. In: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 39 (1942), p. 161-162. 272 Kuitert, L., ‘Familie Sijthoff’ In: Visser, J., Dicke, M. en, A. Van der Zouwen, Nederlandse Ondernemers 18501950. Noord-Holland en Zuid-Holland, Rotterdam: Stad en Bedrijf, Zutphen: Walburg Pers, 2013, p. 337. 273 Kuitert 2013, p. 338. 265
41
goud op snee, tot volksuitgaven op goedkoop papier’.274 Hij was ook uitgever van reeksen kinderwerkjes en schoolboeken.275Op het gebied van kinderlectuur en prentenboeken gaf Sijthoff vele werken uit, voornamelijk van de volgende auteurs: J. Schenkman, T. van Westrheene Wzn., L. van den Broek, Evangeline, E. Gerdes, R. Koopmans van Boekeren, J.J.A. Goeverneur (ook een uitgave van Andersens sprookjes), Agatha, J. Schmid, Frans Hoffmann, P.J. Andriessen, P. Louwerse , enz.276 Een opvallend gegeven is dat Sijthoff zich al vroeg lijkt te ontwikkelen tot een moderne zakenman, door verschillende reclameactiviteiten. Zo verlootte hij premieboeken en –prenten onder de abonnees van het tijdschrift Kunstkronijk en daarnaast gaf hij geschenken bij intekening op uitgave, wat toen heel nieuw was.277 Ten aanzien van de relatie tussen Sijthoff en Ten Kate wordt er door Van der Meulen het volgende gezegd: ‘Neerlands vruchtbaarste dichter van de 2e helft der 19e eeuw, J. J. L. ten Kate, riep voor de vermenigvuldiging en uitgaaf zijner meesterstukken bij herhaling S.'s tusschenkomst in en deze van zijn kant zag eveneens gaarne de rijke dichtader vloeien.’278 A.W. Sijthoff kwam in 1861 op het idee om het complete werk van Ten Kate in een verzameld werk uit te geven.279 Tussen 1861 en 1883 heeft Sijthoff elf werken van Ten Kate uitgegeven, waaronder ‘Andersen’s Sprookjens en verhalen in dichtmaat naverteld’(1868) en ‘Poëzy. Bloemlezing uit de Kompleete gedichten’(1874).280 Ten Kate heeft gecorrespondeerd met zijn uitgever over de opbouw van zijn bundel met sprookjes en verhalen van Andersen. Hij heeft aangegeven te willen openen met Het leelijke eendje en dit is ook inderdaad het eerste sprookje in de bundel. 281 Uit het archief van Sijthoff van de Universiteit Leiden blijkt dat er in 1880 vijftien exemplaren van de sprookjes van Ten Kate a f 0.60 op voorraad waren.282 In 1881 zijn er nog vier exemplaren van de sprookjes op voorraad en in 1882 zijn de sprookjes van Ten Kate niet meer aanwezig in de catalogus. Kennelijk werd het werk goed verkocht, gezien deze geringe voorraad. In de fondscatalogus van 1850-1885 staan de sprookjes van Ten Kate onder de naam van Andersen, waar ook twee verzamelingen van de sprookjes van Andersen van J.J.A. Goeverneur staan. Blijkbaar was de naam van Andersen in deze tijd meer in trek dan de naam Ten Kate. In de fondscatalogus van 1851-1899 staan onder Andersen’s naam zes uitgaven, waaronder twee van Ten Kate; naast zijn sprookjes wordt melding gemaakt van Prentenboek zonder prenten (1870). Dit werk kostte slechts f 0.15, maar had dan ook een klein formaat. In een catalogus met leer-en vakboeken, pracht- en feestgeschenken, letterkundige werken en werken voor de jeugd, wordt de bewerking van Ten Kate niet genoemd. Ik zou hieruit kunnen opmaken dat de bewerking van Ten Kate niet voor de jeugd bedoeld was. Een uitgave die wel bij ‘werken voor de jeugd’ wordt genoemd, is de derde druk van Andersen’s sprookjes van Goeverneur.283
274
Kuitert 2013, p. 339. Kruseman 1886-1887, p. 634. 276 Meulen, R. van der, Een veertigjarige uitgeversloopbaan. A.W. Sijthoff te Leiden 1851 - 1 Januari – 1891, Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon, 1891, p. 157. 277 Kuitert 2013, p. 339. 278 Van der Meulen 1891, p. 102. (S.=Sijthoff) 279 Van der Meulen 1891, p. 102. 280 Van der Meulen 1891, p. 109-110. 281 Brief Ten Kate – Sijthoff, SYT A 1868, 30-01-1868. Zie bijlage. 282 Archief Sijthoff SYT B1 1867; 1871-1888. 283 Het jaartal van deze catalogus heb ik niet kunnen vinden, maar het zal liggen rond 1899, aangezien in dit jaar de derde druk van Andersen’s sprookjes van Goeverneur is verschenen. 275
42
4.3 Analyse van Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen Wat hier aan bod zal komen, is de analyse van verschillende elementen met betrekking tot het werk van Ten Kate. Het werk bevat geen voorwoord, waardoor een eventuele bron met informatie over de doelgroep ontbreekt. Tevens staan er geen illustraties in het boek, dit kan een aanwijzing zijn voor de gedachte dat het werk niet voor kinderen bedoeld was, maar het ontbreken van illustraties kan ook een financiële reden hebben gehad. Het exemplaar dat ik geraadpleegd heb, is:
Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, in dichtmaat naverteld door J.J.L. ten Kate, 1e volledige uitgaaf, met photografisch afbeeldsel van Andersen, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868. Signatuur: KW BJ 25573, KB Den Haag.
Omslag Het werk is voorzien van een bruine stempelband met ingedrukte versiering, een zogenaamde preeg, omgeven door gouden decoraties van bloemmotieven. In het midden van de versiering staan de naam van de auteur (‘Ten Kate’) en de titel. Titelpagina Het volgende staat op de titelpagina vermeld: ‘Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen. In dichtmaat naverteld door J.J.L. ten Kate. Eerste volledige uitgaaf, met photographisch afbeeldsel van Andersen. Te Leiden, bij A.W. Sijthoff.’284 Hieruit kan worden opgemerkt dat er niet alleen sprookjes aan bod komen. Op de pagina tegenover de titelpagina staat een foto van Hans Christian Andersen, daterend uit 1868, het jaar waarin het werk verscheen. Hier dus sprake van een zeer recente foto.285 Volgens Van Woelderen gebeurde het in deze tijd niet vaak dat er een foto van de schrijver werd Afb. 13 Omslag Sprookjens en verhalen toegevoegd: ‘Het werd, voor die tijd zeer modern, verlucht met “het van H.C. Andersen (1868) uit de photographisch afbeeldsel” van de schrijver Andersen zelf, dat bij ieder boek Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Signatuur: KW BJ 25573 apart voorin werd geplakt.’286 Andersen was hierin blijkbaar een voorloper van zijn tijd, waarin het plaatsen van een foto aan een werk door velen, onder meer door Potgieter, als ‘ijdelheid’ werd gezien.287 Rond 1860-1870 is er een trend ontstaan waarbij foto’s in boeken werden geplakt. Een klant kon soms kiezen of hij een boek zonder of met fotografisch portret van de schrijver wilde hebben.288 Blijkbaar werd het portret van Andersen ook los verkocht, vanwege een geschetste anekdote over Andersen: Iemand van het Koninklijk Huis beweerde dat er meer dan 9.000 portretten van prinses Dagmar door Europa waren verspreid. Andersen zou hier nogal lacherig op gereageerd hebben: „Negenduizend! Dat beteekent nog niet
284
Een foto van de titelpagina staat in de bijlage Van Woelderen 1975, p. 255. 286 Van Woelderen 1975, p. 255. 287 Van Woelderen 1975, p. 255. 288 Kuitert, ‘ “Reading the body”: Authors’ portraits and their significance for the nineteenth-century reading public’. In: Baggerman, A., R. Dekker en M. Mascuch, Controlling Time and Shaping the Self. Devolepments in Autobiographical Writing since the Sixteenth Century, Leiden: Brill, 2011, p. 365. 285
43
veel! Van mijn portret zijn al twintigduizend afdrukken verkocht."289 Waarschijnlijk had deze uitspraak geen betrekking op Nederland. Een mogelijke verklaring voor het niet opnemen van illustraties in het werk, is dat het fotografische portret van Andersen al te veel geld had gekost. Inhoud Zoals de titel al zegt, bestaat het boek van Ten Kate uit sprookjes én verhalen van Andersen. Het werk is opgedeeld in drie delen: het eerste deel bestaat uit zestien sprookjes, het tweede deel omvat het werk ‘Prentenboek zonder prenten: vertellingen van de maan’ en het derde deel bestaat uit acht ‘mengeldichten’. Deze vertellingen en mengeldichten lijken niet direct voor kinderen bedoeld. De inhoud wat betreft de ‘sprookjens’ is als volgt: Het lelijke jonge eendtjen Het verloren paradijs De engel Andere lezing van het voorgaande sprookje De schoonste roos ter waereld Grootmoeder De historie van den tol en de bal Vijf uit eene peul
Een blik van den vestingswal De jongste dag De vlinder Aan ’t uiterste der zee Het kind in ’t graf De laatste paerel Het lucifers-meisjen De vogel feniks
Ten Kate volgt Andersen trouw, maar is in sommige gevallen afgeweken van een letterlijke vertaling, omdat verschillende elementen niet christelijk zouden zijn, bijvoorbeeld in het sprookje ‘Het verloren paradijs’, waarin de Oostenwind een prins naar het Paradijs voert: ‘Dit heidens thema werd niet aanvaard, en de Wind werd een engel en de prins een brave burgerzoon, die Alfred heette’.290 Verder kan de stijl van Ten Kate als sober worden omschreven.291 Vergelijking met Van Koetsveld Als ik de titels van de sprookjes vergelijk met die uit Sprookjes in den trant van Andersen van Van Koetsveld, kan ik opmerken dat er maar één titel in beide werken voorkomt, namelijk ‘Vijf uit eene peul’. Het taalgebruik dat door Ten Kate gehanteerd wordt, lijkt op het eerste gezicht redelijk eenvoudig en geschikt voor kinderen, vanwege de korte zinnen en het redelijk eenvoudige woordgebruik: ’t Was buiten zoo lief, ’t was een zomersche noen: 292 Het koren stond geel en de haver stond groen
Wanneer ik het taalgebruik van Ten Kate vergelijk met dat van Van Koetsveld, valt op dat Van Koetsveld meer beschrijvingen heeft toegevoegd, waar Ten Kate meer gebruik heeft gemaakt van de directe rede. Het verhaal is wel enigszins hetzelfde, maar Van Koetsveld heeft twee personages een naam gegeven, zodat het meer een roman lijkt dan een sprookje. In tegenstelling tot Van Koetsveld heeft Ten Kate de sprookjes op rijm gezet.
289
Geciteerd door Jan ten Brink, ‘H.C. Andersen’, in Litterarische schetsen en kritieken, Leiden: Sijthoff, 1884, p. 77. 290 Ramondt 1948, p. 138. 291 Ramondt 1948, p. 138. 292 Ten Kate, J.J.L., ‘Het lelijke jonge eendtjen’, in: Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868, p. 3.
44
Opmerkingen na analyse Wanneer ik kijk naar de paratekst van het werk van Ten Kate, valt op dat het geen illustraties bevat, waardoor het niet gelijk de uitstraling van een kinderboek heeft. Wel is het taalgebruik, waarschijnlijk omdat het op rijm moest worden gezet, vrij eenvoudig, wat wel een kenmerk voor kinderboeken is. Aangezien het werk geen voorwoord bevat, heb ik geen verdere aanwijzingen over de beoogde doelgroep van Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen.
4.4 De bewerking van J.J.L. Ten Kate in advertenties en prospectussen Uit de voorgaande bevindingen heb ik weinig informatie kunnen halen met betrekking de doelgroep, waardoor ik benieuwd ben naar hoe Sprookjens en verhalen van Ten Kate in prospectussen en advertenties werd aangeprezen . Met andere woorden: hoe werd de bewerking van Ten Kate door de uitgever in de markt gezet? Prospectussen In prospectussen van uitgeverij A.W. Sijthoff ben ik verschillende aanbiedingen van Sprookjens en verhalen tegengekomen. In een aanbieding uit 1873 lijkt het werk te vallen onder de categorie ‘Boeken voor de jeugd’. Bij de naam van J.J.L. ten Kate staan de volgende titels: ‘Stichtelijk Huisboek Sprookjens en Verhalen van H.C. Andersen - De Jobeïde – Gedichten van Lord Byron. De gedichten van Byron zijn echter niet zozeer bedoeld voor de jeugd, waardoor ik mij afvraag of al deze werken wel echt voor de jeugd bedoeld waren. Het werk kostte ingenaaid f 1,40 voor boekverkopers en werd verkocht voor f 1,80. Gebonden en verguld op snede konden boekhandelaren het voor f 2,15 kopen en verkopen voor f 2,70.’293 In een aanbieding uit 1874 werden de sprookjes van Ten Kate aangeboden onder de noemer ‘Diverse artikelen’ en naast twee andere bundels, namelijk alweer ‘De Jobeïde’ en de ‘Gedichten van Lord Byron’. De bundel Sprookjens en Verhalen van H.C. Andersen kostte in 1874 f 1,25, ingebonden f 1,80. De drie bundels werden samen voor f 3,50 aangeboden aan boekhandelaren en verkocht voor f 5,40.294 Advertenties Er staan verschillende advertenties in kranten met betrekking tot de Sprookjens en verhalen van Ten Kate, voornamelijk daterend uit de periode 1872-1883.295 In 1868, het jaar waarin het werd uitgegeven, kostte het werk volgens Het Nieuwsblad voor den boekhandel, ‘in linnen prachtband en verguld op snee’, f 2,70.296 Het werk was dus duurder dan de sprookjesbewerking van Van Koetsveld, maar het was ook groter van omvang. In een advertentie uit 1872 werd het werk aangeboden voor f 1,80. Aangezien niet vermeld wordt of het om een gebonden uitgave gaat en bij de andere titels in het lijstje wel, kan ik aannemen dat het hier ging om een niet gebonden editie.297 Het grootste deel van de advertenties betreft aanbiedingen van ramsjhandelaar D. Bolle uit Rotterdam, waarbij een bon of cadeau werd aangeboden bij besteding vanaf een bepaald bedrag. 293
Bedrijfsdocumentatie A.W. Sijthoff PPA 612:13 Bedrijfsdocumentatie A.W. Sijthoff PPA 612:13 295 In totaal 44 relevante advertenties (geen artikelen) in kranten en 2 bijdragen in tijdschriften. Overigens heb ik ook gezocht op ‘Sprookjes en verhalen van H.C. Andersen’ (oorspronkelijk werd het gespeld als ‘Sprookjens’) Een selectie van de advertenties staat in de bijlage. 296 Nieuwsblad voor den boekhandel jrg 35, 1868, no 50, 10-12-1868, ‘Nieuwste uitgaven in Nederland’. 297 De standaard, 14-12-1872 294
45
Een bon kon men inwisselen voor verschillende cadeaus, zoals een speeldoos, een zilveren of gouden horloge of een kinderboek van Goeverneur.298 Verder kon een bon ook een lot zijn, waarmee je kans maakte op een prijs uit de Staatsloterij.299 Ook wordt het werk in veel advertenties sterk afgeprijsd: ‘De Voordeeligste van alle Voordeelige Aanbiedingen!’300 En: ‘Voor spotprijzen! Opruiming van prachtwerken’.301 Kennelijk werd het werk van Ten Kate beschouwd als prachtwerk. Het werd afgeprijsd van f 2,50 voor f 1,25, van f2,90 voor f 1,90 en van f 3 voor f 1,90. Restpartijen werden doorgaans opgekocht door ramsjhandelaren, zoals D. Bolle, die probeerden om er nog wat mee te verdienen. De advertenties van ramsjhandelaren waren vaak groot en voorzien van lokkende, schreeuwende teksten met kapitalen en uitroeptekens, vaak ook in spreektaal, waardoor ze een groot deel van de bevolking aanspraken.302 Niet iedereen was hiervan gecharmeerd. Men vond de advertenties waarin een cadeau bij een boek werd aangeboden onwaardig, omdat boeken volgens sommigen bestemd voor een hoger publiek.303 Maar al met al leverde deze verkoop van restpartijen de samenleving toch voordeel op, omdat het werk dan tenminste nog gelezen werd.304 In een advertentie van Bolle uit 1883 werd geadverteerd met ‘De aanbieding van fraaie werken’. Hierin lokte Bolle het publiek om boeken te kopen, waarbij men een ‘bon’ kreeg en kans maakte op een landgoed: ‘Men wachte nu niet, maar profiteer van deze eenige gelegenheid om uwe Bibliotheek met kostbare werken te verrijken, en als Premie een Landgoed op den koop toe te ontvangen.’ (afb. 14) Afb. 14. Advertentie van D. Bolle in Het nieuws van den dag : kleine courant, 12-011883
298
Het nieuws van den dag : kleine courant, 03-09-1878 Het nieuws van den dag : kleine courant, 12-01-1883 300 Het nieuws van den dag: kleine courant, 24-11-1882 301 Het nieuws van den dag : kleine courant, 12-01-1883 302 Kuitert 1991, p. 191. 303 Kuitert 1991, p. 199. 304 Kuitert 1991, p. 200. 299
46
In een advertentie in het Algemeen Handelsblad uit 1878 staat het werk van Ten Kate als enige in een kader met zijn naam dikgedrukt in de kantlijn. Hieruit kan worden opgemaakt dat de dichter al een reputatie had opgebouwd.
Afb. 15. Advertentie in: Algemeen Handelsblad, 28-05-1878
Deze aanname kan worden bevestigd door een inleidende tekst uit een andere artikel uit hetzelfde jaar: ‘Wat zullen wij nu kiezen??? Gedichten van J.J.L ten Kate of een paar werken van Eliot […]’305 In een advertentie uit 1879 wordt gezegd dat het werk van Ten Kate geschikt is als cadeau voor ‘Sint-Nicolaas’ waarbij wordt vermeld dat het een cadeau kan zijn voor ‘familie, vrienden, kennissen of zich zelf’.306 Wat ook noemenswaardig is, is dat Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen blijkbaar een prijs was die men kon winnen bij de loterij van het tijdschrift Kunstkronijk van uitgeverij Sijthoff, zoals eerder genoemd.307 Aangezien ik vooral advertenties ben tegengekomen waarin de sprookjes en verhalen van Ten Kate samen met andere werken werd aangeboden en niet van het werk afzonderlijk, kan ik niet echt uitspraken doen over de wijze waarop het in de markt werd gezet. Wel valt op dat het werk onder de noemer ‘de mooiste werken’ werd aangeprezen en dat Ten Kate vaak met meerdere werken vertegenwoordigd was. Ook werd zijn naam soms in de kantlijn vermeld. Waarschijnlijk waren de namen van Ten Kate en Andersen al veelzeggend genoeg en was er geen verdere aanprijzing van het werk nodig. Een enkele uitspraak over het werk kwam ik tegen in een advertentie uit 1883: ‘J.J.L. Ten Kate, De Sprookjes van H.C. Andersen, in dichtmaat overgebracht, uiterst keurige poëzy, in prachtband.’308 Zoals ik hiervoor al aangaf, kan ik uit de advertenties en prospectussen niet duidelijk opmaken voor welk publiek het werk bedoeld was. Wel ben ik één prospectus tegengekomen waarin 305
Het nieuws van den dag : kleine courant, 13-06-1878 Algemeen Handelsblad, 26-11-1879 307 Algemeen Handelsblad, 02-02-1874 308 Het nieuws van den dag : kleine courant, 12-01-1883 306
47
het werk onder ‘Boeken voor de jeugd’ leek te worden gecategoriseerd, maar deze indeling leek niet helemaal te kloppen, omdat er ook gedichten van Byron werden genoemd. Daarnaast zou het werk van Ten Kate geschikt zijn als St.-Nicolaasgeschenk, maar er wordt niet specifiek geadverteerd met een cadeau voor kinderen. Omdat in het merendeel van de advertenties niet expliciet ‘voor kinderen’ in de advertenties staat, kan ik voorzichtig aannemen dat Sprookjes en verhalen van H.C. Andersen meer voor een algemene doelgroep bedoeld was. Ook was het werk vaak flink afgeprijsd bij Bolle, wat betekende dat ook door mensen in lagere standen kon worden aangeschaft.
4.5 Receptie van het werk In historische kranten en tijdschriften op Delpher heb ik geen besprekingen gevonden van de bewerking van Ten Kate, maar toch ben ik enkele uitspraken over het werk tegengekomen in andere, meer recente bronnen. Volgens Korteweg en Idema heeft J.J.L. ten Kate de sprookjes van Andersen in Nederland geïntroduceerd door ze ‘vaak zeer geestig, in dichtmaat na te vertellen.’309 Blok beschrijft dat Ten Kate ‘den eenvoudigen, kinderlijke toon van Andersen’s sprookjes’ heeft weten te treffen.310 Ook was het blijkbaar uniek dat Ten Kate de sprookjes op rijm heeft gezet en is dit internationaal nooit geëvenaard. Volgens Van Eeden heeft het werk ‘Sprookjens en verhalen’ door Ten Kate’s gezag als dichter en vertaler in brede kringen de aandacht getrokken.311 Uit deze oordelen over het werk van Ten Kate kan ik opmaken dat het een vrij populaire uitgave is geweest, maar onder welk publiek is mij niet helemaal duidelijk. Blok geeft wel aan dat Ten Kate de kinderlijke toon van Andersen’s sprookjes heeft weten te treffen, waarbij ik kan aannemen dat het werk geschikt was voor kinderen, maar het hoeft niet te betekenen dat het daadwerkelijk voor kinderen bedoeld was. Conclusie Sprookjens en Verhalen van H.C. Andersen door J.J.L. Ten Kate zou zowel voor kinderen als volwassenen geschreven kunnen zijn. Ten Kate was geen echte kinderboekenschrijver, maar heeft wel enkele bijdragen geleverd voor de jeugd. Aangezien het werk geen voorwoord bevat, heb ik geen extra informatie over de doelgroep die de auteur voor ogen had. De bewerking bevat geen illustraties, wat voor mij een aanwijzing is dat deze niet specifiek voor kinderen bedoeld was. Maar zoals ik al eerder speculeerde, kan de afwezigheid van illustraties ook te maken hebben met financiële overwegingen. Het taalgebruik is eenvoudig, wat gezien kan worden als een typisch kenmerk van een kinderboek, maar het kan ook samenhangen met het feit dat de sprookjes op rijm zijn gezet. Uit advertenties en prospectussen kan ik niet direct afleiden voor welk publiek het werk bedoeld was. Ook de receptie weidt niet echt uit over de doelgroep, op een uitspraak over de kinderlijke toon van de schrijver na. Uit deze bevindingen maak ik voorzichtig op dat de bewerking van de sprookjes van Andersen door Ten Kate bedoeld was voor kinderen, maar ook gelezen kon worden door een algemeen publiek.
309
Korteweg en Idema 1978, p. 193. Blok, J. Ch., J.J.L. Ten Kate, een levensschets, Amsterdam: Mari J. Ternooij Apèl, 1889, p. 33. 311 Van Eeden 1944, p. 91. 310
48
Hoofdstuk 5: De bewerkingen van S.J. Andriessen en Titia van der Tuuk: Sprookjes van Andersen & Andersen’s Sproken en Vertellingen Rond 1871-1873 verscheen de bundel Sprookjes van Andersen, naverteld door Simon Jacob Andriessen bij Van Egmond jr. te Arnhem, later bij Van Egmond & Heuvelink. Het is in vijf afzonderlijke delen uitgegeven en ook als complete uitgave in een band. Het werk is als derde druk verschenen bij Cohen, eerst in Arnhem, later in Nijmegen. Deze sprookjes van Andriessen werden later gepubliceerd in verschillende volksuitgaven, waaronder de bewerking van Titia van der Tuuk in 1895.312 In dit hoofdstuk zal eerst het leven en het werk van de auteur S.J. Andriessen aan bod komen. Vervolgens iets over Titia van der Tuuk, die de bewerking van Andriessen heeft herzien. Daarna komen de uitgevers van de bewerkingen aan bod. Dan zal het werk in advertenties en prospectussen aan de orde komen en tot slot zal de receptie van het werk van Andriessen en Van der Tuuk besproken worden. Wat ik in dit hoofdstuk voornamelijk wil achterhalen, is voor welk publiek de bewerking van S.J. Andriessen bedoeld was. En was de herbewerking van Titia van der Tuuk voor hetzelfde publiek bedoeld? 5.1
Over de auteur S.J. Andriessen
Biografische gegevens Simon Jacobus (S.J.) Andriessen, zoon van hoofdonderwijzer en letterkundige Jacob Andriessen, werd geboren in Den Haag op 2 april 1831. Hij werd predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Zuid-Zijpe in 1857, Den Ilp in 1865 en Oost- en West-Graftdijk in 1868.313 In 1859 trouwde hij met Catharina Maria Lansdorp. Ze kregen twee zonen en een dochter.314 In 1882 werd Andriessen beroepen te Krommeniedijk en in 1889 ging hij naar Woudsend in Friesland. In 1897 werd hij, na veertig jaar werkzaam te zijn geweest als predikant, emeritus.315 Zijn broer, P.J. Andriessen (1815-1877), was een bekende kinderboekenschrijver en een pionier ten aanzien van de historische roman voor de jeugd.316 In 1901 is S.J. Andriessen op 69-jarige leeftijd te Bussum overleden.317
Afb. 16 S.J. Andriessen (familiearchief Andriessen)
Zijn werk Volgens Brinkman’s repertorium heeft S.J. Andriessen tussen 1850 en 1891 in totaal tien kinderwerkjes uitgegeven, namelijk:
Asschepoetster De drie witte poesjes
312
Van Woelderen 1975, p. 258. Frederiks, J.G. en F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. L.J. Veen, Amsterdam 1888-1891 314 Familieadvertenties Andriessen tot 1970, Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag. 315 Het nieuws van den dag : kleine courant, 05-02-1901 316 Molhuysen en Blok 1911, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1 317 Familiearchief Andriessen. Ziek ook Nieuw advertentieblad, 30-01-1901 313
49
De ontmoetingen van Vingerlang Het leven en de lotgevallen van Robinson Crusoë Onze viervoetige lievelingen Regina Reintje de Vos Roodkapje Wat St. Nicolaas brengt Eduard en Marietje, een prentenboek voor kinderen
Verder geeft Brinkman’s een opsomming van auteurs wier werk Andriessen vertaald heeft, zoals Aimard, Ainsworth en Reade.318 Naast oorspronkelijke kinderboekjes, zoals Regina (1877) heeft S.J. Andriessen namelijk ook Nederlandse bewerkingen van buitenlandse werken uitgegeven, zowel voor volwassenen als kinderen. Om enkele voorbeelden te geven: Brachvogel's Hamlet, een historische roman (1868), Andersens Sprookjes (1873), De kleine vossen van Mrs. Beecher-Stowe (1866) en Eene ziel gered van Mevr. Von Hillern-Birch (1871).319 Ook heeft Andriessen het werk van Charles Dickens ‘voor jonge lezers bewerkt’. In het voorwoord van David Copperfield geeft Andriessen aan dat de romans van Dickens aangenaam en nuttig zijn voor volwassenen, maar dat ‘daarin ook veel voorkomt, wat bij uitnemendheid geschikt is voor de jeugd.’320 Iets soortgelijks is te zien in het voorwoord bij De paria’s van Mexico door Bénédict Henry Révoil. Andriessen meent dat het ‘een aangename en niet geheel nutteloze lectuur voor de jeugd’ zal zijn, maar ‘ook volwassenen zal het eenige aangename oogenblikken verschaffen.’321 S.J. Andriessen heeft ook een Latijnse scheurkalender uitgegeven en daarnaast schreef hij essays voor de Zondagsbode.322 Op het gebied van sprookjes heeft Andriessen, naast de sprookjes van Andersen, ook bewerkingen van andere sprookjes uitgegeven, zoals De schoone slaapster in het bosch (ca. 1871), Asschepoester, of nederigheid beloond (1875), De Gelaarsde Kat (1875), later verschenen in Zes vertellingen van Moeder de Gans in de reeks ‘Nederlandsche prentenboeken voor de jeugd’.323 In Vergeten avontuur: overzicht van de vertaalde 19e eeuwse avonturenromans wordt melding gemaakt van S.J. Andriessen als bewerker/vertaler van verschillende avonturenromans.324 Deze zijn verschenen tussen 1867 en 1894.325 Het gaat om dezelfde bewerkingen die ik al eerder ben tegengekomen bij Brinkman’s. Uit de titels en voorwoorden maak ik op dat S.J. Andriessen een voorliefde had voor historische avonturenromans. Dit is vrij merkwaardig, aangezien hij ook predikant was, waardoor je toch een meer moralistische onderwerpkeuze zou verwachten. Blijkbaar deelde hij deze passie voor historische avonturenromans met zijn broer, P.J. Andriessen. Misschien is hij zelfs wel door hem in aanraking gekomen met dit genre. De twee broers hebben overigens jeugdboeken van dezelfde schrijver vertaald; zo blijkt uit reclame van de uitgever Jan Leendertz. Zo 318
‘Andriessen, S.J.’,Brinkman’s catalogus 1882-1891 Frederiks en F.J. van den Branden 1888-1891 320 ‘Een woord vooraf’. In: David Copperfield, door Charles Dickens, voor jonge lezers bewerkt door S.J. Andriessen, met twaalf platen, Schiedam: H.A.M. Roelofs, 188X. Signatuur KW BJ 48193, KB Den Haag. 321 ‘Een woord vooraf’. In: De paria’s van Mexico door Bénédict Henry Révoil, naar het Fransch door S.J. Andriessen, Amsterdam: Jan Leendertz, 1866, signatuur KW BJ 48541. 322 Het nieuws van den dag : kleine courant, 05-02-1901 323 Gevonden via Picarta. 324 Roest, F. en C. Feij, Vergeten avontuur. Overzicht van de vertaalde negentiende eeuwse avonturenromans 325 Roest, F. en C. Feij, Schrijvers van Vergeten Avontuur. Korte biografische notities, Steenbergen: De Karl May vereniging, 2008, p. 60. 319
50
vertaalde P.J. Andriessen De engel der prairiën van Révoil en S.J. Andriessen vertaalde De paria’s van Mexico van dezelfde auteur.326 Ook hebben de broers meegewerkt aan Bato: tijdschrift voor jongens (1864-1883).327 S.J. Andriessen bewerkte soms specifiek voor jongens (De kleine soldaat en andere verhalen voor jongens), en ook heeft hij boeken voor meisjes geschreven (De arme verschoppelinge en andere verhalen voor meisjes, ca. 1873 en Moedertje spelen: een prachtig prentenboek voor leerzame meisjes, 187-?).328 Tot slot heeft Andriessen verschillende essays geschreven, bijvoorbeeld over zijn mening over de samenstelling van de kerkliederen in de Groote Bundel. De liederen hoefden volgens hem niet allemaal te verdwijnen, maar hij was wel voorstander van het aanpassen van de liederen.329 5.2 Uitgevers: J. Van Egmond Jr. te Arnhem, Van Egmond & Heuvelink te Arnhem en de Gebr. E. & M. Cohen te Nijmegen – Arnhem Naast de bewerking van de sprookjes van Andersen, was Jan van Egmond jr. ook verantwoordelijk voor de uitgave van Dwaallichtjes, eene vertelling in den trant van Andersen (1865) van Cornelia.330 Verder heeft Van Egmond jr. blijkbaar vaker samengewerkt met S. J. Andriessen, aangezien hij De reizen van Gulliver ;’ verkort en voor de jeugd bewerkt door S . J .Andriessen’, heeft uitgegeven.331 Ook gaf hij het tijdschrift Het Buitenland. Romantische lectuur voor iedereen uit, dat onder redactie stond van S.J. Andriessen en C. Eykman.332Verder is er een aanwijzing te vinden dat Van Egmond Jr. ook werken voor kinderen uitgaf, zoals Iconomanie of zoo maken de kinderen een prentenboek (1869)333 en De geschiedenis van Robinson Crusoe door Gerard Keller.334 De uitgevers Van Egmond & Heuvelink waren in het bezit van een boekhandel, muziekhandel, plaathandel, papierhandel, magazijn van kantoorboeken, ‘bureau tot plaatsing van advertentien’, uitgevers van de Batauwer, weekblad voor de Betuwe, Arnhem en omstreken. Ook waren ze eigenaren van de ‘Arnhemsche leesbibliotheek en Leesinrigting’.335 Deze leesbibliotheek bestond uit de volgende werken: -
‘Hollandsche werken’ ‘Livres Français’ ‘English works’ ‘Deutsche Bucher’ ‘Tooneelstukken’ ‘Pièces théatre’
326
Hein Versteeg, of eb en vloed in ’t leven. Een volksboek voor jongens, naverteld door P.J. Andriessen. Achterin dit boek staat reclame van de uitgever. 327 Westerman, W.M., Bato: tijdschrift voor jongens, vol. 6 (1867), deel 1. 328 Jaartal van Moedertje spelen is onbekend, staat niet in Brinkman. 329 Andriessen, S.J., ‘De groote bundel als gezangboek voor onze gemeenten’ In:Doopsgezinde Bijdragen, 36ste Jaargang, Verzameld en uitgegeven door Dr. S. Crame, p. 108-134. Naar: Post, P., Geschiedenis van het doopsgezinde kerklied (1793-1973): van particularisme naar oecumeniciteit, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2010, p. 288-289. 330 Brinkman’s Catalogus 1850-1882, p. 264. 331 Brinkman’s Catalogus 1850-1882, p. 1138. 332 Brinkman’s Catalogus 1850-1882, p. 212. 333 Brinkman’s Catalogus 1850-1882, p. 570. 334 Brinkman’s Catalogus 1850-1882, p. 624. 335 Eerste catalogus van de Arnhemsche leesbibliotheek, ca. 1865, Bijzondere Collecties UvA.
51
Een van de buitenlandse romans die Van Egmond & Heuvelink hebben uitgegeven, was De wandelende jood van E. Sue in 1872.336 Voorafgaand aan zijn werkzaamheden bij Van Egmond & Heuvelink had S.J. Andriessen ook contact met de uitgever De Erven F. Bohn. In een brief uit 1864 vraagt hij om werk, waaruit zijn talenkennis mag blijken: Bij dezen neem ik de vrijheidheid om eenige letteren tot u te rigten, teneinde mij aan te bieden tot het vertalen van het een of ander werk (hetzij van wetenschappelijke, hetzij van romantischen aard) uit het Fransch, Hoogduitsch of Engelsch.
337
De uitgeverij Gebr. E. & M. Cohen is voortgekomen uit de Nijmeegse leesbibliotheek van Godert Ezechiël Cohen II (1803-1876) en heeft zich voornamelijk toegelegd op het brengen van goede Nederlandse en vertaalde literatuur. In 1878 richtten zijn zoons, de broers Cohen, de firma E.& M. Cohen op, gevestigd in Arnhem en Nijmegen. Ze hadden begrepen dat er bij het Nederlandse publiek een vraag was naar goede, voordelige boeken. Naast Bolle en Koster is zijn de gebroeders Cohen de stichters van de eerder genoemde tweedehands boekhandel. Zij hebben hiermee de Nederlandse boekenwereld compleet veranderd.338 De uitgave van de sprookjes van Andersen verscheen vanaf de tweede druk, in 1880, bij de Gebr. Cohen. Bij de liquidatie van Van Egmond & Heuvelink in 1881 zijn de resterende afleveringen waarschijnlijk in handen gekomen van de Gebr. E. & M. Cohen, die onmiddellijk een uitgave met eigen impressum lieten verschijnen.339 Blijkbaar was de uitgave succesvol; deze verscheen nog jaren bij de Gebr. Cohen, terwijl er inmiddels ook een vertaling van Andersens sprookjes door Goeverneur bij Sijthoff in omloop was.340 Na de derde druk, verscheen er in 1895 een vierde, herziene en vermeerderde druk, eveneens bij Cohen. Deze uitgave is bewerkt door Titia van der Tuuk. 5.3 Over Titia van der Tuuk: schrijfster, vertaalster en onderwijzeres Biografische gegevens Titia Klasina Elisabeth van der Tuuk (1854-1939) groeide op in een predikantengezin te Groningen. Haar vader, Nicolaas van der Tuuk, was predikant te Hellum, ’t Zandt en Nieuwolda en schreef ook enkele werken ten aanzien van zijn geloof, zoals Beeldenschat of aanwijzing en verklaring van de voornaamste beelden, welke in de schriften des N. Verbonds worden gevonden (1855) en Maria's droom. Naar aanleiding van A.L. Poelman's Maria boodschap (1864).341 Haar moeder, Petronella Helene Clasina Lenting, schreef kinderverhalen en bewerkte sprookjes, waaronder Eenige sprookjes uit den vreemde (1870).342 Titia van der Tuuk volgde een opleiding tot onderwijzeres
336
Afb. 17 Titia van der Tuuk (Bron: Geheugen van Nederland)
Brinkman’s catalogus 1850-1882, p. 1133. Leiden, UB: BOH C 64, Brieven van Simon Jacobus Andriessen (1831-)aan De Erven F. Bohn Haarlem 338 Cohen et al. 2001, p. 39. 339 Cohen et al. 2001, p. 44-45. Zie ook: bedrijfsdocumentatie Van Egmond & Heuvelink, OTM: KVB PPA 612:13. 340 Cohen et al. 2001, p. 45. Uitgave Goeverneur bij Sijthoff: Andersen’s sprookjes, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: Sijthoff, 1882. 341 Blok en Molhuysen 1937, deel 10. 342 Frederiks en Van den Branden 1888-1891 337
52
en werkte bijna tien jaar in het onderwijs. Ze moest stoppen in 1882 vanwege toenemende doofheid en onenigheid met haar werkgevers door haar atheïstische en vrijdenkers-overtuigingen. Vanaf 1885 hield zij zich bezig met schrijven en vertalen; ‘activiteiten die haar ook volop gelegenheid boden haar ideeën over opvoeding te tonen en de jeugd direct aan te spreken.’343 Hoe deze ideeën over opvoeding er precies uitzagen, is niet duidelijk, maar waarschijnlijk was Van der Tuuk voorstander van een vrije opvoeding. Werk Volgens Brinkman’s Catalogus heeft Titia van der Tuuk tussen 1882 en 1900 zesentwintig kinderboeken geschreven.344 Verder leverde ze bijdragen aan ten minste acht kinder- en jeugdtijdschriften, zoals De nieuwe kinderbibliotheek, Jong Nederland en Ons blaadje. Ze heeft vooral veel kinderboeken vertaald, maar naast het vertalen en bewerken van kinderliteratuur, waaronder de sprookjes van Andersen, schreef zij ook zelf verhalen voor kinderen.345 Verder gaf Van der Tuuk ook lezingen, was ze lid van het vrijdenkersorgaan De Dageraad, ijverde ze voor vrouwenkiesrecht en schreef ze opvoedkundige boeken.346 Ze heeft op een gegeven moment een eigen bibliotheek ingesteld, omdat haar in het Arnhemse leesmuseum boeken werden geweigerd die voor vrouwen minder geschikt zouden zijn.347 Op het gebied van sprookjes zijn er, naast de bewerking van de sprookjes van Andersen, verschillende uitgaven van Van der Tuuk verschenen, zoals In het schemeruurtje. Sprookjes (tweede druk, 1883), Uit het tooverland. Sprookjes (1889) en De wonderbaarlijke sluier. Sprookjes en vertellingen (1900). 5.4 Analyse Sprookjes van Andersen Nu ben ik toegekomen aan de analyse van de bewerking van S.J. Andriessen en de latere bewerking van Titia van der Tuuk. Allereerst zal ik de bewerking van S.J. Andriessen bespreken. Aangezien ik in de derde en vierde druk een voorwoord aantrof, heb ik deze uitgaven ook bij de analyse betrokken. Vervolgens komt de bewerking van Titia van der Tuuk aan bod. Hieronder een overzicht van de uitgaven die ik heb geraadpleegd:
Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, verschenen in een band en in vijf losse delen, Arnhem, J. van Egmond jr. [later Van Egmond & Heuvelink], 1871-1873, deel 2: signatuur KW XKR 0318, KB Den Haag, deel 3, deel 5 Andersen’s Sproken en vertellingen, derde, geheel herziene en veel veranderde druk, naverteld door S.J. Andriessen, met gekleurde platen, Nijmegen-Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1883-1884 (Geraadpleegd via DBNL) Andersen’s Sproken en vertellingen, vierde geheel herziene en vermeerderde druk, naverteld door S.J. Andriessen, bewerkt door Titia van der Tuuk, verschenen in een band met drie delen: I Morgenrood, II Lenteleven, III Zonneschijn, Nijmegen: Cohen, 1895, signatuur: KW BJ 26575, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
343
Levie, S., ‘Een vergeten vertaalster: Titia van der Tuuk’. In: Filter: tijdschrift over vertalen, jaargang 14, nr. 3 (oktober 2007), p. 17 344 Brinkman’s Catalogus 1882-1891, 1891-1900. 345 Levie 2007, p. 18. 346 Levie 2007, p. 18. 347 Levie 2007, p. 19.
53
De oorspronkelijke complete uitgave van de eerste druk was helaas niet te achterhalen. Wel heb ik drie afzonderlijke delen bekeken en de tweede druk van de complete uitgave. De Gebroeders Cohen waren verantwoordelijk voor de derde druk van het werk en hebben ook een en ander aangepast, waar ze melding van hebben gemaakt in het voorwoord. Omdat de vierde druk van het werk opnieuw bewerkt is en voorzien van een voorwoord door Titia van der Tuuk, zal ik haar bewerking ook behandelen. Waar ik vooral benieuwd naar ben, is in hoeverre Andriessen, de gebroeders Cohen en Van der Tuuk een bepaald publiek voor ogen hadden en of het leespubliek voor deze uitgaven hetzelfde was. Uitgave 1: Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, Arnhem: Van Egmond & Heuvelink, vijf delen, 1871-73, Signatuur deel 2: KW XKR 0318, deel 3: KW NOM V 29 en deel 5: KW BJ 48055, Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Omslag Aangezien ik de eerste druk van de complete uitgave niet heb kunnen vinden, zal ik hier ingaan op de omslagen van enkele afzonderlijke delen, namelijk deel 2, deel 3 en deel 5.348 De omslag van deel 2 is paars van kleur en bevat de tekst ‘Sprookjes van Andersen’. Op de rug staat ‘Sprookjes’ (afb. 18). De naam van de bewerker staat niet vermeld. Op de omslagen van deel 3 en 5 staat de naam van de bewerker wel vermeld. Hieruit maak ik op dat S.J. Andriessen inmiddels een bekendere naam was geworden. Eind achttiende eeuw ging de naam van de schrijver dan ook steeds meer fungeren als een herkenningsteken voor het leespubliek, ‘dat zich een weg zocht in het almaar uitdijende boekenaanbod.’349 Titelpagina Op de titelpagina van deel 2 staat de volgende informatie: ‘Sprookjes van Andersen. Naverteld door S.J. Andriessen. Arnhem, J. van Egmond jr.’ Zowel bij deel 2 als deel 5 is sprake van een frontispice, waarbij de illustratie hoort bij het eerste sprookje dat in het boek staat.
Afb. 18 Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, deel 2, 1871.
Illustraties Elk afzonderlijk deel bevat vijf litho’s die zijn gedrukt bij Emrik & Binger (afb. 19). De litho's zijn gemaakt naar houtgravures van de Duitse illustrator Louis Hutschenreuter en lithograaf Otto Speckter.350 Het complete werk zou dus vijfentwintig illustraties bevatten.
348
Deel 1 en 4 waren niet beschikbaar. Kuitert, L., ‘In Den Beginne Was De Schrijver. Maar dan? De beroepsauteur in boekhistorisch onderzoek’. In: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 1. Leiden: Nederlandse Boekhistorische Vereniging, 1994, p. 95. 350 Kuik 1975, p. 14. 349
54
Afb. 19. Hutschenreuter, ‘De Nachtegaal’, 1871
Inhoud Deel 2 bestaat uit zestien sprookjes: De nachtegaal (met plaat) De schim De vliegende koffer Het kind in het graf (met plaat) De geschiedenis van het jaar Het oude huis De pad Vliermoedertje (met plaat)
De burinnetjes Ib en Christientje De overschoenen des geluks (met plaat) De laatste parel De ooievaars (met plaat) Het metalen varken Het vriendschapsverbond De gelukkige familie
In dit rijtje zie ik een titel terugkomen die ik ook bij Van Koetsveld zag, namelijk ‘De nachtegaal.’ Ook staat er een titel die bij Ten Kate ook voorkomt, namelijk ‘De laatste parel’. Deel 3 bevat eenentwintig sprookjes: De sneeuwkoningin
De denneboom
De psyche
De rozenelft
Het vlas
“Iets’’
De ondeugende knaap
Het doornenpad der eer
Het meisje, dat op het brood trapte
Twee hanen
Het zwanennest
De klok
Ole Luk-oie
De mistkever
Eene geschiedenis
Holger Danske
Twaalf met de diligence
De Elfenheuvel
Domme Hans
Een harteleed
De stopnaald
In deel 3 zie ik twee sprookjes die ook terugkomen in Sprookjes in den trant van Andersen, namelijk ‘Het vlas’ en ‘De denneboom’.
55
Deel 5 bevat achtentwintig sprookjes: De zwijnenhoeder (met een plaat) Over duizend jaren De sneeuwman De gouden Schat De droom van de ouden Eik Het beeld van de vestingwal De reiskameraad (met een plaat) De flesschehals Alles op de rechte plaats (met een plaat) Zij deugde niet In de eendenkooi De eigenaar van het marionetttenspel Aan het uiterste der zee De liefelijkste roos van de wereld (met een plaat)
De dochter van den slijkkoning Een goede luim (met een plaat) De vogel van het volkslied De storm verwisseld de uithangborden De slak en de roseboom De hardloopers Grootmoeder Soep op de worstepen Zooals manlief doet, is het altijd goed De wijnen De klokkedoepte De kobold en de winkelier Twee juffers De oude serk
In dit deel zie ik geen overeenkomsten met de sprookjes Van Koetsveld, maar wel vier dezelfde sprookjes als Ten Kate: ‘Het beeld van de vestingwal’, ‘Aan het uiterste der zee’, ‘De liefelijkste roos van de wereld’ en ‘Grootmoeder’. Uitgave 2: Sproken en Vertellingen, derde geheel herziene en veel veranderde druk, Nijmegen; Arnhem: Cohen,1883351 Omslag Op de omslag van deel 1 staat: ‘Andersen. Sproken en Vertellingen’. De naam S.J. Andriessen wordt niet genoemd. Titelpagina Op de titelpagina wordt de naam van de bewerker (Andriessen) wel genoemd en ook staat vermeld dat het gaat om de derde , geheel herziene en veel veranderde druk. Tot slot is het volgende toegevoegd: ‘Met 12 keurig gekleurde platen’. Voorwoord In het voorwoord van de gebroeders Cohen wordt allereerst een uitspraak gedaan over het talent van Andersen: Ondervinding van een honderdjarigen leeftijd; kracht van een dertigjarig man en kinderlijken eenvoud is er toe noodig, om zóó te vertellen en zulke beeldige, leerrijke sproken zaâm te stellen; dit alles moet 352 zich in Andersen verenigd hebben […]
Hier wordt bedoeld dat Andersen zich blijkbaar kon inleven in alle leeftijden, waardoor zijn sprookjes voor een breed publiek geschikt zijn. De gebroeders Cohen schrijven daarnaast dat de sprookjes aangepast zijn en ze hebben hierbij ‘steeds getracht in het oog te houden, dat ze zoowel door kinderen als menschen op leeftijd, met voldoening gelezen kunnen worden.’ De gebroeders Cohen
351
Deze uitgave was verkrijgbaar in één band, maar ook als twee losse delen. Andersen’s sproken en vertellingen, naverteld door S.J. Andriessen, derde geheel herziene en veel veranderde druk, Nijmegen-Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1883, p. V. 352
56
hadden ten aanzien van hun uitgave dus een breed publiek, van kinderen tot volwassenen, voor ogen. Illustraties De illustraties betreffen dezelfde litho’s als de eerste druk, maar ze zijn nu ingekleurd met bruinoranje en lichtblauwe tinten (afb. 20).
Afb. 20 Hutschenreuter, ‘De sneeuwkoningin’, 1883
Inhoud van het eerste deel Het leelijke jonge eendje De oude straatlantaarn De ooievaars Zooals manlief doet, is het altijd goed De groote Klaas en de kleine Klaas De vliegende koffer Vijf uit één schil De tondeldoos Het meisje dat op het brood trapte De bloemen der kleine Ida De onwrikbare tinnen soldaat De gouden schat De droom van den ouden eik Zij deugde niet De herderin en de schoorsteenveger De flesschehals Het minnende paar De prinses op de erwt Ole Luk-Oie Het oude huis De gelukkige familie Twee juffers De wilde zwanen Het madeliefje
Kinderpraat De stopnaald De oude torenklok Het metalen varken Het vriendschapsverbond Het lucifersmeisje De sneeuwman De vogel Phoenix De rozenelf Iets Het doornenpad der eer De goddelooze koning Twee hanen Er bestaat een onderscheid Het is bepaald zeker De elfenheuvel De engel De nieuwe kleeren van den keizer De mestkever De ijsmaagd De nachtegaal Eene geschiedenis Twaalf met de diligence Domme Hans
57
De geschiedenis van eene moeder Uitstel is geen afstel De tuin van het Paradijs
Drie springers De waterdroppel Een blad van den hemel De pad
In het eerste deel zie ik een titel die ook voorkomt bij Ten Kate en Van Koetsveld, namelijk ‘Vijf uit één schil’. Andere titels uit dit deel die ik ook heb gezien bij Van Koetsveld zijn ‘De ooievaars’en ‘De nachtegaal’. Wanneer ik de titels vergelijk met die van Ten Kate, zie ik de volgende overeenkomsten: ‘Het lucifersmeisje’, ‘De engel’ en in zekere zin ‘De tuin van het Paradijs.’353 Inhoud van het tweede deel De laatste parel De overschoenen der fortuin Ib en Christientje De Psyche De ondeugende knaap Een harteleed De zilveren schelling De boekweit Het geldvarken De windmolen Het stomme boek Voor het gasthuisraam Onder den wilgenboom Een goede luim De slak en de rozeboom De hardloopers De zwijnen De denneboom Over duizenden jaren In de eendenkooi De eigenaar van het marionettenspel Aan het uiterste der zee De vogel van het volkslied De kobold en de winkelier De halskraag De oude zerk De zwijnenhoeder De klok
De vlinder Duimelingetje Een roos van het graf van Homerus De kleine zeemeermin Het kind in het graf Pen en inktkoker De sneeuwkoningin De geschiedenis van het jaar Het zwanennest Holger Danske Het sneeuwklokje Alles op de rechte plaats Een beeld van den vestingwal De storm verwisselt de uithangborden De klokkediepte De reiskameraad Soep op een worstepen Twee broeders De steen der wijzen Vliermoedertje Wonderschoon! Eene geschiedenis uit de duinen De torenwachter Ole De roode schoenen Mijne tante De bisschop van Boeglam en zijne mannen De portierszoon De dryade, vertaald uit het Deensch door Mr. C.J.N. Nieuwenhuis
In dit deel heb ik alleen titels gevonden die overeenkomen met titels van Ten Kate, namelijk ‘De laatste parel’, ‘Aan het uiterste der zee’, ‘De vlinder’, ‘Het kind in het graf’ en ‘Een beeld van den vestingwal’. Uitgave 3: Andersens sproken en vertellingen, naverteld door S.J. Andriessen, 4e geheel herziene en veel verm. dr., geillustreerde uitgave bewerkt door Titia van der Tuuk: Nijmegen ; Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1895354
353
De bewerking van Ten Kate bevat een sprookje met de titel ‘Het verloren Paradijs’. De tekst van deze uitgave heb ik geraadpleegd via The Project Gutenberg, EBook of Andersens Sproken en vertellingen, by Hans Christian Andersen. 354
58
Deze bewerking van Titia van der Tuuk is verschenen in één band met meerdere delen, maar werd ook uitgegeven in drie losse delen: Deel I: Morgenrood
Deel II: Lenteleven
Deel III: Zonneschijn
Afb. 21. Omslagen van de drie delen van Andersen’s sprookjes, naverteld door Andriessen, bewerkt door Titia van der Tuuk, 1895
Omslag De omslag van de band met alle delen is groen en bevat geen illustratie of tekst.355 Op de rug staat: ‘Andersens sproken en vertellingen – S.J. Andriessen.’ Ieder afzonderlijk deel heeft een grijze omslag die is voorzien van een illustratie, namelijk een lezende kabouter. Ook bevat de omslag een sierrand met afbeelding van dieren.(zie afb. 19). Op de omslag staat in rode letters: ‘Andersen’s sprookjes (naverteld door) Andriessen’. Daaronder staat de titel van het betreffende deel en ook wordt vermeld dat het werk geïllustreerd is. De naam van Titia van der Tuuk ontbreekt. Titelpagina Op de titelpagina staat allereerst de titel, vervolgens: ‘naverteld door S.J. Andriessen.’ Dan staat vermeld dat het om de ‘4de geheel herziene en veel vermeerderde druk’ gaat. Verder is het een ‘geïllustreerde uitgave’. Daaronder staat dat het werk bewerkt is door Titia van der Tuuk. Tot slot staat de naam van de uitgever vermeld: Gebr. E. & M. Cohen. Voorwoord Titia van der Tuuk begint haar voorwoord met een verwijzing naar de diversiteit onder het leespubliek van sprookjes: ‘Arm en rijk, aanzienlijken en geringen, ontwikkelden en eenvoudigen van geest raken even gemakkelijk onder de bekoring, die er van het sprookje uitgaat, en ofschoon allen het lezen in dezelfde woorden, ziet ieder er wat anders in.’356 Ten aanzien van kinderen en sprookjes zegt ze het volgende: ‘Het sprookje leeft in het hart van het kind, en het blijft leven en zijn invloed 355
Het kan zijn dat dit niet de originele band was. ‘Voorwoord’. In: Andersen’s sproken en vertellingen, naverteld door S.J. Andriessen, 4de geheel herziene en veel vermeerderde druk, bewerkt door T. Van der Tuuk 1895. Digitale editie geraadpleegd via http://www.gutenberg.org/files/25580/25580-h/25580-h.htm 356
59
uitoefenen, lang nadat de jeugd is voorbijgegaan.’ Verder volgt er nog een soort instruerende boodschap over dat ouders ook mee kunnen kijken: ‘Zijn de vaders en de moeders er dan niet, om de kinderen terecht te wijzen en te onderrichten?’ Vervolgens meent Van der Tuuk dat een kind iets van de sprookjes van Andersen zou kunnen leren: ‘En is het zelfs geen voordeel, dat het kind al vroeg een weinig tot kritisch nadenken wordt geprikkeld? Het bevordert stellig de zelfstandigheid van zijn oordeel.’ Van der Tuuk verwijst hier in zekere zin dus naar een dubbel publiek, omdat de sprookjes lang nadat de jeugd voorbij is gegaan nog invloed zou blijven uitoefenen, omdat de kinderen de boodschap eerst anders interpreteren en later pas snappen wat er echt werd bedoeld. Illustraties De bewerking bevat houtgravures, deze keer uitgevoerd bij de Dalziel Brothers te Londen. De zwartwit tekeningen zijn gemaakt door Alfred Walter Bayes (1830-1909). Bayes werd geboren in Frankrijk, maar het grootste deel van zijn leven heeft hij in Londen gewoond. Hij was schilder, aquarellist en graveur en maakte vooral genretaferelen.357 Bayes heeft zich gespecialiseerd in het illustreren van kinderboeken.358 De illustraties van Bayes bij de sprookjes van Andersen ogen sober en eenvoudig (afb. 22). Wel zijn er soms meerdere afbeeldingen per sprookje toegevoegd in vergelijking met de voorgaande drukken. Afb. 22. Bayes, ‘Het leelijke jonge eendje’, 1895
Inhoud Inhoud van het eerste deel: ‘Morgenrood’ Het leelijke jonge eendje De oude straatlantaarn De ooievaars Zooals manlief doet, is het altijd goed De groote Klaas en de kleine Klaas De vliegende koffer Vijf uit één schil De tondeldoos Het meisje dat op het brood trapte De bloemen van de kleine Ida De onwrikbare tinnen soldaat De gouden schat De droom van den ouden eik Zij deugde niet De herderin en de schoorsteenveger De flesschehals Het minnende paar
De kleine Tuk Grootmoeder De schim Het vlas Het metalen varken Het vriendschapsverbond Het lucifersmeisje De sneeuwman De vogel Phoenix De rozenelf Iets Het doornenpad der eer De goddelooze koning Twee hanen Er bestaat een onderscheid Het is stellig waar De elfenheuvel
357
Benezit Dictionary of British Graphic Artists and Illustrators, Volume 1, Oxford University Press, 2012, p. 96 Blom, M. H. en T. E. Blom (red.), Canada Home: Juliana Horatia Ewing's Fredericton Letters, 1867-1869, University of British Colombia, 1983, p. 406. 358
60
De prinses op de erwt Ole Luk-Oie Het oude huis De gelukkige familie Twee juffers De wilde zwanen Het madeliefje De geschiedenis van eene moeder Uitstel is geen afstel De tuin van het Paradijs
De engel De nieuwe kleeren van den keizer De mestkever De ijsjonkvrouw De nachtegaal Een geschiedenis Twaalf met de diligence Domme Hans Drie springers De waterdroppel Een blad van den hemel
Inhoud van het tweede deel: ‘Lenteleven’ De pad De laatste parel De overschoenen der fortuin Ib en Christientje De Psyche De ondeugende knaap Een harteleed De zilveren schelling De boekweit Het geldvarken De windmolen Het stomme boek Voor het gasthuisraam Onder den wilgenboom Een goede luim De slak en de rozeboom De hardloopers De zwijnen De denneboom Over duizenden jaren In de eendenkooi De eigenaar van het marionettenspel Aan het uiterste der zee De vogel van het volkslied De kobold en de winkelier De halsboord De oude zerk De zwijnenhoeder
De klok De vlinder Duimelingetje Een roos van het graf van Homerus De kleine zeemeermin Het kind in het graf Pen en inktkoker De sneeuwkoningin De geschiedenis van het jaar Het zwanennest Holger Danske Het sneeuwklokje Alles op de rechte plaats Een beeld van den vestingswal De storm verwisselt de uithangborden De klokkediepte De reiskameraad Soep op een worstepen Twee broeders De steen der wijzen Vliermoedertje Wonderschoon! Eene geschiedenis uit de duinen De torenwachter Ole De roode schoenen Mijn tante
Inhoud van het derde deel:’ Zonneschijn’ De bisschop van Börglum en zijn mannen De portierszoon De dryade, een sprookje uit den tijd der Parijsche tentoonstelling in 1867. Uit het Deensch door Mr. C. J. N. Nieuwenhuis De dochter van den sompkoning De slaapmuts van den ouden vrijer Anne Lijsbeth De wind vertelt de geschiedenis van Waldemar Daa en zijn dochters De legende van het kasteel van Neurenberg
Wadstena De kaarsen “Dans nu, dans nu, Poppemijn!”
Het Zäther-dal Het ongelooflijkste Wat de heele familie zeide Het Sint-Jansfeest in Lacksand De groote zeeslang
61
Een nacht in de Apennijnen Het carnaval te Rome Een paar dagen op de Middellandsche Zee Athene De begraafplaats bij Scutari Mohammeds geboortefeest De Bosporus Wat de maan zag ’t Geluk kan liggen in een takje De komeet In Zweden De dagen der week Verhalen van den zonneschijn De cellulaire gevangenis Bedeljongens Bestevaar Wie was de gelukkigste?
De tuinman en zijn heer Het zinnebeeld van den dichter Wat de oude Johanna vertelde De Dal-elf De huissleutel Krepel Tante Tandpijn Het Californië der dichtkunst Kinnakulla De Skjärgaards Stockholm Diurgarden Upsala Sala Danemora
Vergelijking met de voorgaande druk Ten aanzien van de derde druk zijn enkele sprookjes uit het eerste deel verdwenen, namelijk ‘Kinderpraat’, ‘De stopnaald’ en ‘De oude torenklok’. In het tweede deel gaat het om ‘De bisschop van Boeglam en zijne mannen’, ‘De portierszoon’ en ‘De dryade’. ‘De pad’ is bij Titia van der Tuuk in het tweede deel opgenomen in plaats van het eerste deel. Wat betreft het taalgebruik in deze bewerking ten opzichte van de voorgaande druk kan worden opgemerkt dat Titia van der Tuuk enige aanpassingen heeft gedaan wat betreft het taalgebruik. Ze heeft de taal hier en daar gemoderniseerd. ‘Ge’ heeft ze bijvoorbeeld vervangen door ‘je’. e
[Andriessen, 1e en 3 druk] Zooals ge wel weet, is de keizer van China een Chinees, en allen, die hij om zich heen heeft, zijn ook Chineezen. [Van der Tuuk] In China, moet je weten, is de keizer een Chinees en allen, die hij om zich heen heeft, zijn ook Chineezen.
Vergelijking van ‘Het vlas’ door Van Koetsveld en Titia van der Tuuk. Hoewel het begin van ‘Het vlas’ in beide bewerking vrijwel hetzelfde verloopt, zijn er duidelijke verschillen aan te wijzen. Zo maakt Van der Tuuk meer gebruik van de directe rede, waar Van Koetsveld heeft gekozen voor beschrijvingen. Ook heeft Van der Tuuk eenvoudiger taalgebruik gehanteerd door korte zinnen en begrijpbare woordkeuze. Van Koetsveld heeft meer lange zinnen gebruikt en lijkt poëtisch taalgebruik te hebben gehanteerd. Aan het eind weidt Van Koetsveld ook verder uit. Waar Van der Tuuk ophoudt, lijkt het alsof Van Koetsveld een boodschap op het hart wil drukken van de lezer. Vergelijking van de bewerking van hetzelfde sprookje door Van Koetsveld, Ten Kate en Andriessen Er is één sprookje dat bij alle bewerkingen is terug te vinden, namelijk het sprookje ‘Vijf in eene peul’. Ik zal hier bespreken wat kenmerkend is aan elke bewerking, wat de verschillen zijn en voor welke doelgroep de bewerkingen mij op basis van dit fragment geschikt lijken.
62
Van Koetsveld ‘Vijf in ééne peul’(1858) Daar zaten vijf erwten in ééne peul. De erwten waren groen, en haar peul was groen; zoo verbeeldden zij zich, dat de geheele wereld groen was; en daar hadden zij alle regt toe. Ieder dunkt de wereld, zoo als hij zelf is: jong, als wij jong, en oud, als wij oud zijn. De peul groeide en de erwten groeiden ook: eerst waren zij nog geen speldenknopje groot, toen zij pas uit den bloesem sprongen; daarop als de knop van een bakerspeld, of als suikermuisjes; en ten laatste 359 als een erwt. –
Ten Kate ‘Vijf uit eene peul’ (1868) Vijf erten zaten in een peul, Vijf erten van fatsoen; Zij waren groen, de peul was groen –Zoo scheen haar alles groen De peul werd groot, en de erten ook zij hokten dicht bij één: ’t Was nauwtjens, maar zij schikten zich Toch in de omstandigheên En buiten scheen het zonnetjen Met liefelijken gloor, En koesterde de peulenschil en drong tot binnen door: Dáár was het lief en huisselijk, Gelijk het wezen moet, Zoo klaar bij dag, zoo stil bij nacht; En de erten hadden ’t goed: Zij hadden ’t goed, zij groeiden goed, 360 Onze erten alle vijf;
Andriessen e
‘Vijf uit ééne schil’ (1883, 3 druk) Er zaten vijf erwten in ééne schil; zij en de schil waren groen, daarom dachten zij, dat de heele wereld groen was, - en dat was niet meer dan natuurlijk! De schil groeide, en de erwten ook; zij maakten het zich zoo gemakkelijk mogelijk; zij zaten op een rijtje.– De zon scheen van buiten en koesterde de schil, de regen maakte haar helder en doorzichtig; het was er overdag licht en ’s nachts donker in, zooals het wezen moet. De erwten werden, nu zij daar eenmaal zoo zaten, grooter en begonnen gedurig meer na te denken; want 361 iets moesten zij toch doen.
Bij Van Koetsveld valt op dat hij vaak uitweidt en daarbij gebruikt hij vergelijkingen, waardoor de zinnen vrij lang worden. Zo verbindt hij de waarneming van de erwten aan de waarneming van mensen: ‘Ieder dunkt de wereld zoo als hij zelf is: jong, als wij jong, en oud, als wij oud zijn.’ Het lijkt een filosofische overpeinzing en een verwijzing naar het leespubliek, namelijk jong en oud. Vervolgens maakt hij een vergelijking met kleine objecten om de groei van de erwten te omschrijven: ‘speldenknopje’, ‘knop van een bakerspeld’ en ‘suikermuisjes’. Wat ik hierover kan zeggen, is dat Van Koetsveld zoveel mogelijk beeldend wilde beschrijven, zodat men zich een voorstelling kon maken. Ten Kate’s versie wijkt uiteraard al af doordat het op rijm is gezet. De zinnen zijn vrij kort en eenvoudig, waardoor het voor kinderen makkelijk te begrijpen is. Maar dat is niet het enige, het taalgebruik heeft ook iets lieflijks door de verkleinwoorden: ‘ ’t was nauwtjens’ en ‘buiten scheen het zonnetjen’. Zoals ik al eerder aangaf, is het gebruik van verkleinwoorden ook typisch voor kinderboeken. Tot slot zal ik de inleiding van dit sprookje van Andriessen bespreken. Het taalgebruik lijkt op het eerste gezicht helder en eenvoudig. Wel bevat deze inleiding veel nevenschikkingen, zoals ‘en dat was niet meer dan natuurlijk’ en ‘nu zij daar eenmaal zoo zaten’. Er is echter niet veel ruimte voor beschrijvingen, zoals bij Van Koetsveld, Andriessen somt alles vrij direct op. Op basis van mijn observaties van deze drie inleidingen van hetzelfde sprookje zou ik kunnen concluderen dat de bewerkingen van Ten Kate en Andriessen meer voor kinderen geschikt zijn door de eenvoudige zinnen en de lieflijke omschrijvingen en de bewerking van Van Koetsveld zou ik meer geschikt achten voor volwassenen of oudere kinderen, vanwege de woordkeuze en de filosofische vergelijkingen, die jonge kinderen waarschijnlijk niet snappen.
359
‘Vijf in ééne peul’. In: Van Koetsveld, C.E., Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858, p. 100. 360 ‘Vijf uit eene peul’. In: Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, in dichtmaat naverteld door J.J.L. ten Kate, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868, p. 70. 361 ‘Vijf uit ééne schil’. In: Andersen’s sproken en vertellingen, naverteld door S.J. Andriessen, derde geheel herziene en veel veranderde druk, eerste deel, Nijmegen-Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1883, p. 37.
63
Opmerkingen na analyse Na de paratekst en de inhoud van de bewerking van Andriessen en de herziene uitgave van Titia van der Tuuk te hebben geanalyseerd, heb ik de indruk gekregen dat de bewerkingen voor kinderen en volwassenen bedoeld waren, vooral omdat de Gebr. Cohen en Titia van der Tuuk dit ook aangaven in het voorwoord. Bij de eerst e uitgave van Andriessen heb ik hier echter geen sterke argumenten voor, maar het zou best kunnen dat deze uitgave voor kinderen bedoeld was, omdat Andriessen wel vaker voor kinderen heeft bewerkt. De bewerkingen bevatten illustraties, wat doet vermoeden dat ze wel enigszins voor kinderen bedoeld waren. In de volgende paragrafen zal onderzocht worden hoe de bewerkingen in de markt werden gezet en hoe ze ontvangen werden.
5.5 De bewerkingen van S.J. Andriessen en Titia van der Tuuk in advertenties en prospectussen Bij mijn zoektocht naar advertenties met betrekking tot het werk van Andriessen, kwam ik veel krantenadvertenties tegen uit de periode 1881-1888.362 Daarnaast vond ik enkele prospectussen in de bedrijfsdocumentatie van uitgeverij Van Egmond & Van Heuvelink. In een prospectus met als titel ‘Vooruitbestelling en aanbieding’ van Van Egmond & Van Heuvelink uit 1873 staat dat Sprookjes van Andersen, vertaald door Andriessen, in linnen band met 25 plaatjes f 7,90 kostte. Een afzonderlijk deel met 5 plaatjes, ‘in diverse kleuren gebonden’ kostte f 1,90.363 Verder heb ik geen advertenties gevonden van de eerste druk. In het Rotterdamsch nieuwsblad van 02-12-1884 (afb. 22) wordt door middel van uitroeptekens duidelijk gemaakt dat men in de advertentie kinderboeken aanbiedt: ‘Voor de kinderen!!!’ en ‘De mooiste, beste Kinderboeken worden nu voor spotprijzen opgeruimd’. De advertentie is afkomstig van de Gebroeders Cohen, die verantwoordelijk waren voor de tweede druk. De gebr. Cohen waren ook ramsjhandelaren, die, zoals al eerder gezegd, een groter publiek wilden aanspreken en daardoor vaak spreektaal en schreeuwerige teksten gebruikten in hun advertenties. Ook wordt de naam ‘Andriessen’ als tweede in het rijtje van schrijvers genoemd, waaruit ik kan opmaken dat hij al enige faam heeft geworven als schrijver.
Afb. 23 Gedeelte van advertentie van Gebr. Cohen. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 02-12-1884
362
In totaal 181 advertenties, waarvan veel gelijksoortige advertenties, afkomstig van de Gebrs. Cohen. Vanwege dit grote aantal heb ik een selectie gemaakt en de bijdragen in tijdschriften, 116 bijdragen, enigszins buiten beschouwing gelaten. Een selectie van de advertenties is te vinden in de bijlage. 363 Bedrijfsdocumentatie Van Egmond & Heuvelink – Arnhem 1871-1915, OTM: KVB PPA 612:13
64
In De Tijd heb ik een gelijkwaardige advertentie gevonden met als kop: ‘Hé! Heb-je er van gehoord?’. Hier wordt het werk naast 1001-en-1 nacht aangeboden, Arabische sprookjes en vertellingen. In het Algemeen Handelsblad van 12-09-1883 staat een heel ander soort advertentie met als kopje: ‘Onze prachtige boeken nader omschreven’. De tekst in de advertentie luidt als volgt: Als keurige vertellingen, vol geest en leven zijn de sproken van Andersen leerrijk en boeiend, voor allen: van kind tot grijsaard. Sierlijk uitgegeven als ze zijn, zijn deze 2 fraaie banden een pronkje waar ze staan of liggen en de bezitter heeft ze steeds in handen om ze te lezen en te herlezen. Prachtig gebonden slechts f 1,90.
De toon van deze advertentie lijkt van een hoger niveau, terwijl de advertentie ook van de Gebr. Cohen afkomstig is. De strekking van deze advertentie is dat de sprookjes door de uitgever geschikt werden geacht voor jong en oud. In het Rotterdamsch nieuwsblad van 11-06-1886 is het volgende te lezen: Dat is iets extra's. Andersen's complete Sprookjes. Altijd fraai en altijd goed! Wie kent ze niet de keurige, lieve, boeiende en aangename Sprookjes van ANDERSEN! Wie zou niet met ons ten volle willen instemmen, dat deze Sprookjes verreweg de beste zijn, die ooit werden geschreven; altijd nieuw en meesleepend, in handen van Kinderen.. onuitputtelijk mooi. Volwassenen dweepen er mee, ouderen van jaren- vinden ze verrukkelijk; en dan, deze Editie vooral heeft bijzondere waarde omdat ze naverteld zijn door ANDRIESSEN, den bekwamen en geachten Schrijver.
Ook hier wordt duidelijk gemaakt dat de sprookjes door kinderen en volwassenen gelezen kunnen worden. S.J. Andriessen wordt omschreven als ‘den bekwamen en geachten Schrijver’, waardoor ik mag aannemen dat hij in het algemeen wel bekend was bij het publiek. Een advertentie die ik vaak ben tegengekomen, bijvoorbeeld in het Rotterdamsch nieuwsblad (24-02-1881)is de volgende: ‘Andersen, Andersen. Buitengewoon koopje. De Sprookjes van Andersen franco voor slechts vijf en twintig stuivers.’ De tekst doet denken aan een uitroep van een marktkoopman waarmee hij het publiek wil lokken. In sommige advertenties, zoals deze uit het Rotterdamsch Nieuwsblad was naast aandacht voor leeftijd ook aandacht voor de sociale klasse van het leespubliek: ‘Voor oud en jong, voor rijk en arm lief en lezenswaardig.’ In de Leeuwarder courant is het volgende te lezen: ‘Kindervrienden! Geeft en leest de Sprookjes van Andersen.’364 Hier lijken volwassenen (kindervrienden) te worden aangesproken om de sprookjes van Andersen zowel cadeau te geven als zelf te lezen. Wat opvallend kan worden genoemd, is een specifieke aanwijzing in een advertentie waar Andersen’s sprookjes staan ingedeeld bij ‘Boeken voor de rijpere jeugd’.365 De andere categorieën waren ‘keurige kinderboeken voor kinderen van 5 tot 9 jaar’ en ‘nuttige kinderboeken voor kinderen van 7 tot 12 jaar’.
364 365
Leeuwarder courant, 18-06-1881 Het nieuws van den dag : kleine courant, 04-11-1881
65
In een advertentie uit De Tijd wordt de uitgave van Andriessen, bewerkt door Titia van der Tuuk, vol lof omschreven. De sprookjes zouden geschikt zijn voor jong en oud: ‘Den kleinen leest men ze voor, de grooten genieten dan dubbel.’ De aanbieding wordt extra aantrekkelijk gemaakt door eerst te zeggen wat de waarde is, namelijk f 7,50. Vervolgens wordt de huidige prijs genoemd: f 2,90, wat dus nog minder dan de helft van het oorspronkelijke bedrag betreft.366 Tot slot nog een advertentie over de bewerking van Titia van der Tuuk, waarin wordt verwezen naar de ‘gunstige beoordeelingen’ in verschillende bladen:
Afb. 24. Advertentie Gebrs. E. & M. Cohen. In: Nieuwsblad voor den boekhandel jrg 62, 1895, no 44, 31-05-1895.
5.6 Receptie De bewerking van de sprookjes van Andersen door S.J. Andriessen heeft meerdere drukken beleefd en lijkt een populaire uitgave te zijn geweest, maar er zijn niet veel besprekingen te vinden in kranten en tijdschriften op Delpher, in totaal slechts zes, waarvan vier resultaten geen besprekingen waren, maar slechts vermeldingen betroffen of betrekking hadden op een andere Andriessen. In een ingezonden stuk in De Tijd, een katholiek dagblad, is een fel commentaar van W.G.A. J. Röring over de uitgave van S.J. Andriessen te lezen: Na kennismaking meen ik verplicht te zijn, ouders en onderwijzers ten ernstigste te waarschuwen tegen de werkjes van Andersen, door Andriessen vertaald. De lectuur is voor kinderen, voor volwassenen zelfs uit, het oogpunt van zedelijkheid, totaal ongeschikt. Bij de lezing van enkele hoofdstukken vraagt men zich onwillekeurig af: Hoe is het mogelijk dat zoo iets als kinderlectuur kan 367 aanbevolen worden.
366
De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 26-05-1898. Röring, W.G.A. J., ‘Ingezonden stukken, kinderlectuur’. In: De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 11-081884. 367
66
De schrijver van dit bericht is het duidelijk niet eens met de indeling van de bewerking van Andriessen in de categorie kinderlectuur. Wat deze persoon er niet geschikt aan vindt, wordt niet precies duidelijk uit het artikel, maar het heeft te maken met zedelijkheid, wat niet vreemd is voor een streng katholiek blad. In een ‘boekbeoordeeling’ uit 1883 (afb. 24) , die betrekking heeft op de derde druk, staat wederom vermeld dat Andersen’s sproken en vertellingen van Andriessen eigenlijk geen kinderboeken zijn: Andersen’s sproken en vertellingen zijn dan ook eigenlijk geen kinderboeken in dien zin, dat wij ze knapen en meisjes op den leeftijd, waarop zij zich nog niet te groot achten, om in sprookjes behagen te scheppen, zelven in handen zouden geven. Het is een boek voor ouders, die gewoon zijn zich zelven veel met hun kroost bezig te houden, om er uit te vertellen of uit voor te 368 lezen.
Het boek wordt in dit artikel niet aan kinderen zelf aangeraden, maar aan de hand van een soort instructie aan ouders geadviseerd, die het op de juiste manier dienen voor te lezen aan hun kinderen. Over de bewerking van Titia van der Tuuk heb ik twee positieve artikelen gevonden. Het meeste uitgebreide artikel is afkomstig uit De Nederlandsche Spectator en opent met een beschrijving van de dichter Andersen, die een groot vermogen zou hebben gehad om mensen lief te hebben, ‘de eenvoudigen en kinderlijken misschien wel het meest’. Ook zou Andersen beschikken over een ‘zeldzaam reine kinderlijke verbeeldingskracht’ en een grote sympathie voor alle menselijke aandoeningen. Die bizondere gaven maken zijn sprookjes zoo eenig; als kinderen dweepten wij reeds met onzen Andersen; als groote menschen, die al zooveel gelezen hebben, komen wij nog onder de bekoring van zooveel innigheid en poëzie en wenschen wij onze kinderen 369 op hun beurt die wonderwereld binnen te leiden.
Uit dit citaat blijkt dat zowel kinderen als volwassenen plezier kunnen beleven aan de sprookjes van Andersen. De schrijver van deze bespreking sluit af met de wens dat zowel kinderen als ouders Afb. 25 ‘Boekbeoordeling’. In: De Tijd : godsdienstigplezier beleven bij het lezen van deze uitgave, waarbij gesuggereerd staatkundig dagblad, 03-08-1883 wordt dat er een diepere betekenis in de verhalen te vinden is, die kinderen misschien nog niet begrijpen, maar later wel: ‘Moge zij menig kind genot brengen, terwijl de ouders bij het doorbladeren nog eens doormaken de liefelijke aandoeningen uit eigen kindsheid en met de verrassing verklaren: “ik vond het zoo mooi; nu begrijp ik waarom ik het zoo mooi vond”.’370
368
De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 03-08-1883 De Nederlandsche Spectator, 25 mei 1895, p. 166. 370 De Nederlandsche Spectator, 25 mei 1895, p. 166. 369
67
In een advertentie uit Het nieuws van den dag is ook een aanbeveling voor zowel kinderen als ouders te vinden: Gij, die ze kent, geef ze uwen kinderen ; gij, die ze niet kent, lees ze zelf, want niet alleen voor jongen, maar ook voor ouderen is ANDERSEN een bron van rein genot. De bewerking is van ANDRIESSEN. Wie zou er beter zijn om ANDERSEN voor Nederlanders te vertolken? En wat ontbrak, vulde TITIA v. d. TUUK aan. ANDERSEN — ANDRIESSEN -VAN DER TUUK, ziedaar een drietal namen, die geen aanbeveling behoeven. Leerrijk, boeiend, ontwikkelend en onderhoudend zijn de Sprookjes van 371 ANDERSEN voor elken leeftijd.
Door de schrijver van dit artikel wordt benadrukt dat de sprookjes van Andersen, bewerkt door Andriessen en Van der Tuuk, voor jong en oud zijn aan te bevelen. Titia van der Tuuk zou de bewerking van Andriessen hebben aangevuld waar dit nodig was. De namen Andersen, Andriessen en Van der Tuuk waren, als we de schrijver van dit stukje moeten geloven, bekend bij het publiek. Conclusie De bewerking van de sprookjes door S.J. Andriessen, Sprookjes van Andersen, in latere drukken verschenen als Andersen’s sproken en vertellingen, werd in advertenties hoofdzakelijk als kinderlectuur aangeprezen. Van de eerste druk zijn nauwelijks advertenties te vinden, dus deze observaties zijn grotendeels gebaseerd op latere drukken. Uit de receptie is gebleken dat niet iedereen voorstander was van het idee om de sprookjes aan kinderen te laten lezen, vooral vanuit zedelijk oogpunt. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hier ging om een oordeel vanuit katholieke kringen, dus het is een redelijk gekleurd beeld. Daarnaast werd de bewerking door Andriessen min of meer aanbevolen voor een dubbel publiek. Hierbij hebben de uitgevers, E. & M. Cohen, en de bewerkster Titia van der Tuuk ook een rol gespeeld door in hun voorwoord aan te geven dat het werk zowel voor jongere als oudere mensen geschikt was. De bewerking van Titia van der Tuuk werd vrij positief beoordeeld. Dit zou te maken kunnen hebben met de inmiddels veranderde waardering van sprookjes of met de aanpassingen die Van der Tuuk heeft gedaan. Vooral de bespreking in De Nederlandsche Spectator geeft een vrij positieve en uitgebreide beoordeling. Het zou voor kinderen en ouders een genot zijn om de verhalen te lezen. Wat ik nog kan opmerken over de uitgave van de bewerking vanaf de tweede druk bij Cohen, is dat deze gericht leek op te zijn op een zeer groot publiek, ook op mensen met een kleinere portemonnee, vanwege de vele aanbiedingen in advertenties. Ten aanzien van de doelgroep lijkt de bewerking van S.J. Andriessen geschikt te zijn voor alle leeftijden en voor alle standen in de maatschappij.
371
Het nieuws van den dag : kleine courant, 07-01-1896
68
Conclusie Na een rondreis door de wereld van Hans Christian Andersen, zijn sprookjes en de bewerkingen van deze sprookjes in Nederland in de negentiende eeuw, kan ik een aantal zaken op een rijtje zetten. Wat duidelijk naar voren komt, is dat men in de negentiende belang hechtte aan kinderliteratuur met een opvoedende rol, waarbij de aandacht uitging naar de moraal. Ook het geloof speelde een grote rol. Sprookjes waren niet bij iedereen geliefd, zo waren verschillende pedagogen tegenstanders van bijvoorbeeld de sprookjes van Grimm, vanwege gruwelijke elementen en seksuele toespelingen. Toch zijn er vrij veel uitgaven van sprookjes verschenen in de negentiende eeuw, soms in een gekuiste uitgave. De sprookjes van Andersen leken wel geschikt voor kinderen in de negentiende eeuw, omdat ze vaak een moraal bevatten en omdat het geloof op de achtergrond aanwezig was, elementen die in de negentiende eeuw op prijs werden gesteld. De sprookjes waren door Andersen aanvankelijk voor kinderen geschreven, maar ze zouden een diepere lading bevatten die meer voor volwassenen bedoeld was. Andersen schreef dan ook voor meelezende ouders, die de achterliggende boodschap beter zouden begrijpen. Dus ook al leken de sprookjes voor kinderen geschreven, ze bevatten wel degelijk elementen die niet als typisch kinderlijk omschreven zouden worden. Zo zat er veel tragiek en ironie in de sprookjes, kwamen er lange zinnen vol nevenschikkingen in voor en was het eind lang niet altijd gelukkig. Tegenwoordig kennen wij dankzij Walt Disney de romantische versie van ‘De Kleine Zeemeermin’, waarin de zeemeermin Ariël met de prins trouwt. Andersen had hier echter een ander eind voor ogen: de zeemeermin maakt een eind aan haar leven, omdat ze het niet over haar hart verkrijgt de prins te doden. Op basis van mijn analyse van enkele bewerkingen van de sprookjes van Andersen in Nederland in de negentiende eeuw, zal ik nu eerst per bewerking mijn bevindingen ten aanzien van de beoogde doelgroep formuleren, om uiteindelijk antwoord te geven op mijn tweeledige hoofdvraag, die luidde: In hoeverre kan het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ worden gezien als een kenmerk van schriftelijke folklore? EN: Op welke manier wordt het kenmerk ‘aangepast aan de doelgroep’ zichtbaar in de bewerkingen en vertalingen van de sprookjes van Andersen van C.E. van Koetsveld, J.J.L. ten Kate en S.J. Andriessen/Titia van der Tuuk? Bewerking 1: C.E. Van Koetsveld, Sprookjes in den trant van Andersen (1858) De bewerking Sprookjes in den trant van Andersen van Van Koetsveld zou ik omschrijven als een werk dat bedoeld was voor oudere kinderen en volwassenen. Deze aanname heb ik gebaseerd op gegevens uit het voorwoord, de inhoud, de advertenties en de receptie. In het voorwoord gaf Van Koetsveld aan dat het bij zijn werk, net als bij het werk van Andersen, niet duidelijk was of het voor kinderen of voor volwassenen is geschreven. Hij geeft hierbij geen mening over de doelgroep van zijn werk, maar laat het aan de lezer over om dit te beoordelen. Wat mij opviel bij het bestuderen van de inhoud, waren de lange beschrijvingen en de vergelijkingen, kenmerken die niet echt typisch zijn voor teksten voor jonge kinderen. De aanwezigheid van platen lijkt wel een aanwijzing te zijn voor de opvatting dat het werk voor kinderen bedoeld was. De bewerking werd op verschillende manieren aangeboden in advertenties: als werkje voor kinderen, als aanbeveling voor schoolbibliotheken en als 69
werk voor volwassenen, waaruit de dubbele gerichtheid van het werk dus duidelijk zichtbaar wordt. Hierin heeft de uitgever waarschijnlijk een grote rol gespeeld. Uit de receptie kan ik opmaken dat men veel aandacht schonk aan de gedachte dat het werk zowel voor kinderen als voor volwassenen geschikt was.
Bewerking 2: J.J.L. ten Kate, Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen (1868) De bewerking van Ten Kate wijkt af van de andere bewerkingen, omdat de sprookjes van Andersen in dichtmaat zijn naverteld. De aanwijzingen omtrent de doelgroep van deze bewerking heb ik vooral gehaald uit de inhoud, aangezien andere paratekstuele elementen geen duidelijk beeld gaven over het leespubliek. Het taalgebruik van Ten Kate oogt eenvoudig, waarschijnlijk deels vanwege de rijm, waardoor het werk geschikt lijkt voor kinderen. Verder bevat het werk geen illustraties, wat lijkt aan te duiden dat het werk meer bedoeld was voor een algemeen publiek, maar het zou te maken hebben met de kosten voor de fotografische afbeelding van Andersen. Ook bevat het werk naast de sprookjes nog andere vertellingen, die meer bedoeld lijken te zijn voor volwassenen. Uit de advertenties en de receptie kan ik weinig specifieke informatie halen over de doelgroep, waardoor ik voorzichtig concludeer dat deze bewerking bedoeld was voor kinderen, maar ook gelezen kan worden door een breed publiek van zowel kinderen als volwassenen. Bewerking 3: S.J. Andriessen, Sprookjes van Andersen (1871-1873) & bewerking 4: Titia van der Tuuk, Sproken en vertellingen, (1895) Tot slot komen hier de bewerking van Andriessen en de latere bewerking van Titia van der Tuuk aan bod. Informatie over de doelgroep heb ik gehaald uit de voorwoorden van de Gebr. Cohen bij de derde druk en Titia van der Tuuk bij de vierde druk, de inhoud, de advertenties en de receptie. Daarnaast bevatten de bewerkingen vrij veel illustraties, waardoor ik geneigd ben te denken dat het voor kinderen bedoeld was. Wat in de voorwoorden naar voren komt, is dat het werk zowel aan kinderen als volwassenen wordt aangeraden. Wanneer ik kijk naar de inhoud, kan ik opmerken dat het taalgebruik in zowel de bewerking van Andriessen als de bewerking van Van der Tuuk redelijk eenvoudig is. Naar mijn idee komen er geen of weinig moeilijke woorden in voor. Ook is er vrij veel gebruik gemaakt van de directe rede, een element dat al eerder als typisch kenmerk voor Amdersen’s sprookjes werd omschreven. De receptie van de bewerking van Andriessen is wisselend, maar vanuit katholieke hoek vond men dat het werk uit zedelijk oogpunt niet geschikt was of vanwege de moeilijkheidsgraad niet geschikt werd geacht voor kinderen alleen; het zou door ouders voorgelezen moeten worden. Toch lijkt het werk in het algemeen voor kinderen –en wellicht ook voor ouders- bedoeld. Uit de receptie van de bewerking van Titia van der Tuuk maak ik op dat deze zowel geschikt werd geacht voor kinderen als volwassenen. Voordat ik inga op het tweede gedeelte van mijn hoofvraag, zal ik eerst het eerste gedeelte van mijn hoofdvraag beantwoorden: In hoeverre kan het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ worden gezien als een kenmerk van schriftelijke folklore? Het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ zou wat mij betreft toegevoegd kunnen worden aan het rijtje kenmerken van schriftelijke folklore, aangezien het vrij belangrijk is voor welke doelgroep een bepaald werk is geschreven. Dit is van belang voor de uitgever, de schrijver en het leespubliek. Allereerst voor de uitgever omdat deze het werk op een bepaalde manier in de markt moet zetten. Hierbij zou ik kunnen opmerken dat het belang van de 70
uitgever is om zoveel mogelijk boeken te verkopen, waardoor deze geneigd zou zijn te verkondigen dat het voor een zo breed mogelijk publiek bedoeld is. Het belang van de schrijver zou kunnen zijn dat hij of zij een bepaalde boodschap wil overbrengen aan een bepaalde doelgroep. Tot slot is duidelijkheid over de doelgroep voor het leespubliek zelf belangrijk, omdat de lezer zeer waarschijnlijk iets wil leren uit het boek en de inhoud wil begrijpen. In de negentiende eeuw leek er vrij veel aandacht te bestaan voor de doelgroep, wat te zien was in advertenties en artikelen. Hieruit valt op te maken dat het een belangrijke kwestie was. Nu zijn we aangekomen bij het tweede gedeelte van mijn hoofdvraag: Op welke manier wordt het kenmerk ‘aangepast aan de doelgroep’ zichtbaar in de bewerkingen en vertalingen van de sprookjes van Andersen van C.E. van Koetsveld, J.J.L. ten Kate en S.J. Andriessen/Titia van der Tuuk? De bewerkingen waren voor zover ik kan beoordelen geen van allen voor een eenduidige doelgroep bedoeld, omdat ze zowel voor kinderen als volwassenen werden aangeprezen. Allereerst lijkt de bewerking van Van Koetsveld het minst gericht aan kinderen, maar deze lijkt door de inhoud, door aanwijzingen uit het voorwoord en brieven, meer geschreven te zijn voor een publiek dat bestaat uit oudere kinderen en volwassenen. Hierin speelde de uitgever ook een rol, door het werk op een bepaalde manier in de markt te zitten. Vervolgens zou de bewerking van Ten Kate op het eerste gezicht voor kinderen bedoeld kunnen zijn, vanwege het eenvoudige taalgebruik, maar door het ontbreken van illustraties zet ik hier vraagtekens bij. Daarnaast bevat het werk ook andere vertellingen en gedichten van Andersen, die waarschijnlijk niet voor kinderen waren bedoeld. De bewerkingen van Andriessen en Van der Tuuk lijken nog het meest gericht te zijn op kinderen, vanwege het eenvoudige taalgebruik en de aanwezigheid van vele illustraties. Toch lijkt het werk ook geschreven te zijn voor kinderen en volwassenen, zo blijkt uit de advertenties en besprekingen. Ook hebben de gebroeders Cohen en Titia van der Tuuk in hun voorwoorden laten doorschemeren dat het werk voor een dubbel publiek bedoeld was. De bevindingen wat betreft het leespubliek van de door mij onderzochte bewerkingen sluiten goed aan bij de informatie die ik heb gevonden over Hans Christian Andersen en zijn sprookjes. Andersen had namelijk een soort dubbele positie binnen de literatuur; hij was zowel een schrijver voor kinderen als voor volwassenen. Zijn sprookjes hebben Andersen de meeste roem opgeleverd, waardoor hij nu wereldwijd bekend staat als kinderboekenschrijver. Al kan er, zoals we eerder hebben gezien, getwijfeld worden aan de gedachte dat hij zijn sprookjes alleen voor kinderen heeft geschreven. Andersen schreef zijn sprookjes naar alle waarschijnlijkheid voor een dubbel publiek, namelijk voor kinderen en volwassenen. Wat nog interessant zou kunnen zijn voor vervolgonderzoek, is om uit te zoeken voor welk leespubliek de bewerkingen van de sprookjes van Andersen in de twintigste eeuw bedoeld waren en een vergelijking maken met de negentiende eeuw. Ook is het wellicht nuttig om een soort checklist te ontwerpen voor typische kenmerken voor kinderboeken en boeken voor volwassenen. Wat ik heb gedaan, is vooral gekeken naar de paratekst van de bewerkingen, zoals omslag, titelpagina, illustraties. Hierbij ik ook wel enigszins gelet op taalgebruik, maar er zou nog meer naar de inhoud van de sprookjes gekeken kunnen worden, om te ontdekken of er specifieke elementen voor kinderen of volwassenen te vinden zijn.
71
Bibliografie
Bewerkingen sprookjes van Andersen
Kate, J.J.L. ten, Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868. Koetsveld, C.E. van, Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858 (en tweede druk, 1882) Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, verschenen in een band en in vijf losse delen, Arnhem, J. van Egmond jr. [later Van Egmond & Heuvelink], 1871-1873, deel 2, signatuur KW XKR 0318, KB Den Haag, deel 3 en deel 5. Andersen’s Sproken en vertellingen, derde, geheel herziene en veel veranderde druk, naverteld door S.J. Andriessen, met gekleurde platen, Nijmegen-Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1883-1884 (Geraadpleegd via DBNL) Andersen’s Sproken en vertellingen, vierde geheel herziene en vermeerderde druk, naverteld door S.J. Andriessen, bewerkt door Titia van der Tuuk, verschenen in een band met drie delen: I Morgenrood, II Lenteleven, III Zonneschijn, Nijmegen: Cohen, 1895, signatuur: KW BJ 26575, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Geraadpleegde literatuur
Andersen, H.C., Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd: een keuze uit zijn dagboeken en brieven (vert. uit het Deens door E. Koenders), Amsterdam: De Arbeiderspers, 1998. Andriessen, S.J., ‘De groote bundel als gezangboek voor onze gemeenten’ In: Doopsgezinde Bijdragen, 36ste Jaargang, Verzameld en uitgegeven door Dr. S. Crame, p. 108-134. Naar: Post, P., Geschiedenis van het doopsgezinde kerklied (1793-1973): van particularisme naar oecumeniciteit, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2010, p. 288-289. Assmann, A., ‘Schriftliche Folklore. Zur Entstehung und Funktion eines Überlieferungstyps’. In: Assmann, A. en J. en C. Hardmeier, Schrift und Gedächtnis. Beitrage zur Archäologie der literarischen Kommunikation. München: Wilhelm Fink Verlag, 1983, p. 175-193. Bekkering, H. (red.), De hele Bibelontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden, Amsterdam: Querido, 1989. Benezit Dictionary of British Graphic Artists and Illustrators, Volume 1, Oxford University Press, 2012. Bie, J.P. de, J. Lindeboom en G.P. van Itterzon, Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage , 1943. Blok, J. Ch., J.J.L. Ten Kate, een levensschets, Amsterdam: Mari J. Ternooij Apèl, 1889. Blom, M. H. en T. E. Blom (red.), Canada Home: Juliana Horatia Ewing's Fredericton Letters, 1867-1869, University of British Colombia, 1983. Bodt, S. de en J. Kapelle, Prentenboeken. Ideologie en illustratie 1890-1950, Amsterdam: Ludion, 2003. Bodt, S. de, Getekend, Hans Christian Andersen: zijn geïllustreerde sprookjes in de Lage Landen, Warnsveld: Terra, Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 2005. Böök, F., Hans Christiaan Andersen. Het leven van een sprookjesdichter, [vert. door W. Meyer Cluwen] Amsterdam: Holland, 1949. 72
Boon, T. den, D. Geeraerts, Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, veertiende, herziene uitgave, Utrecht / Antwerpen: Van Dale Lexicografie, 2005, p. 403 Bork, G.J. van, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis, Algemeen letterkundig lexicon. Bos, D.J., ‘“Dienaren des Woords”. Godgeleerden in de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde.’ In: De Negentiende Eeuw 21 (1997) 3, p. 153-182. Brink, J. ten, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 1. Tj. van Holkema, Amsterdam, 1888. Buijnsters, P.L. en L. Buijnsters-Smets, Lust en leering: geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw, Zwolle: Waanders, 2001. Buitendijk, Dr. W.J.C., Op de keper beschouwd: essays, Kampen: J.H. Kok N.V., 1951. Calcar, E. van geb. Schiotling, Fantasmagoriën, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1855 Cohen, E.Z.R., M.C. Keyser, F.J. Hoogewoud et al., De zolders kraken! : de uitgeversfamilie Cohen te Nijmegen, Arnhem en Amsterdam, 1824-1951 , Amsterdam: Universiteitsbibliotheek Amsterdam, 2001. Coillie, J. van, ‘Vertalen voor kinderen: hoe anders?’ In: Literatuur zonder leeftijd 19 (2005), no. 67, p. 16-39. Coillie, J. van, ‘Hans Christian Andersen’. In: Lexicon van de jeugdliteratuur (2006), afl. 71, p. 1-10. Coolen, A., ‘Hans Christiaan Andersen’. In: Streven. Jaargang 8. De Vlijt, Antwerpen (19401941), p. 219-243. Dane, J., ‘ ‘Nuttige kennis en goede gezindheden aan te kweeken’: Schoolbibliotheken in de negentiende eeuw’. In: Lezen in rangen en standen : negentiende-eeuwse bibliotheken opnieuw bezocht; [met bijdragen van H. van Goinga ... et al.]. Speciaal nr. van: De negentiende eeuw, vol. 24 (dec 2000), afl. 3-4, p. 228-246. Dekker, T., J. van der Kooi en T. Meder, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties, Nijmegen: Uitgeverij SUN, 1997. Eeden, W. van, ‘Onuitgegeven brieven aan H.C. Andersen’. In: Neophilologus: driemaandelijks tijdschrift voor de wetenschappelijke beoefening van levende vreemde talen en van haar letterkunde, vol. 29 (1944), no.2, p. 87-93. Effen, J. van, in: De Misantrope, dl. 3, Amsterdam 1745, p. 282. Freeman-Smulders, A., ‘Twee bibliothecarissen van naam. Deel 2: De gedaantewisseling van de Kinder-und Hausmärchen.’ In: En nu over jeugdliteratuur vol. 13 (1986), afl. 5, p. 23-28. Geka, Gezangen van Geka, in ’t licht gegeven door Nicolaas Beets, 2e druk, Utrecht: Bijleveld, 1872 Genette, G., Paratexts. Thresholds of interpretation, Cambridge University Press, 1997. Helm, H. van den en J. Kok, Kinderboeken, de buitenkant en de binnenkant: Een termenlijst voor prentenboeken & geïllustreerde kinderboeken, uitgave van Uitgelezen Boeken, jrg. 16, nummer 1, jan. 2013. Hulsens, E., Waarom lusten kinderen nog reuzen? Een kennismaking met het volkssprookje en zijn opname in de kinderliteratuur, Leuven: Infodok, 1980. Jan, I., ‘Andersen of de werkelijkheid’. In: Buiten het boekje, 13, Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1978.
73
De Jong-Slagman, J., ‘Werken zoo lang het dag is’. Brieven van C.E. van Koetsveld aan zijn uitgever, Doctoraalscriptie Moderne Nederlandse Letterkunde, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2004. Joosen, V., Wit als sneeuw, zwart als inkt. De sprookjes van Grimm in de Nederlandstalige literatuur, Leuven: LannooCampus, 2012. Joosen, V. en K. Vloeberghs, Uitgelezen jeugdliteratuur : een ontmoeting met traditie en vernieuwing, Leuven: LannooCampus, 2008. Koetsveld, C.E. van, Verspreide kinderverhalen, Schoonhoven, S.E. van Nooten, 1858. Koetsveld, C.E. van, Op de wandeling en bij den haard, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1870. Koetsveld, C.E. van, Het jaar 1900: een kerstsprookje, Schoonhoven: Van Nooten, 1877 De kinderen in den Bijbel, voor onze kinderen geschetst door C.E. van Koetsveld. Opgedragen aan H.K.H. Prinses Wilhelmina der Nederlanden. Tweede, geïllustreerde druk, 1889. Kol, N. van, Richtingslijnen, Amsterdam: Querido, 1931. Korteweg, A. en W. Idema, Vinger Gods, wat zijt gij groot. Een bloemlezing uit het werk van de dominee-dichters Nicolaas Beets, J.P. Hasebroek, Bernard ter Haar, J.J.L. ten Kate, Eliza Laurillard, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1978. Kruizinga, J.H., ‘J.J.L. ten Kate. Predikant, dichter, schrijver en vertaler’ in: Ons Amsterdam, vol. 21 (1969), afl. 4 (december), 369-373. Kruseman, A.C., Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880, Amsterdam: P.N. van Kampen en zoon, 1886-1887. Kuik, W.D., Andersen verbeeld. De geïllustreerde Andersen-uitgave in Nederland, Den Haag: Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, 1975. Kuitert, L., ‘In Den Beginne Was De Schrijver. Maar dan? De beroepsauteur in boekhistorisch onderzoek’. In: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 1. Leiden: Nederlandse Boekhistorische Vereniging, 1994, p. 89-106. Kuitert, L., ‘Literair erfgoed: van oude vodden en klassieken’. In: Grijzenhout, F., Literair erfgoed: de geschiedenis van een begrip, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007, p. 205-230. Kuitert, L.,‘ “Reading the body”: Authors’ portraits and their significance for the nineteenthcentury reading public’. In: Baggerman, A., R. Dekker en M. Mascuch, Controlling Time and Shaping the Self. Developments in Autobiographical Writing since the Sixteenth Century, Leiden: Brill, 2011, p. 355-371. Lanes, S.G., ‘A Literary Correspondence between H.E. Scudder and H.C. Andersen.’ In: The Horn Book Magazine, 38 (1989), afl. 1, p. 39-47. Laurillard, E., Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij der Nederlansche Letterkunde, te Leiden, over het jaar 1889-1890, in het gebouw van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Leiden: E.J. Brill, 1890. Het Leeskabinet, mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1841, tweede deel, p. 55-60. Leeuwen, W.L. M.E van (red.), Dichterschap en werkelijkheid, geillustreerde literatuurgeschiedenis van noord- en zuid-Nederland en zuid-afrika, Utrecht: s.n., 1938. Levie, S., ‘Een vergeten vertaalster: Titia van der Tuuk’. In: Filter: tijdschrift over vertalen, jaargang 14, nr. 3 (oktober 2007), p. 13-21. Linders, J. et al., Het ABC van de jeugdliteratuur, Groningen: Nijhoff, 1995. 74
Mathijsen, M., Het literaire leven in de negentiende eeuw, Culemborg: Educaboek, 1987. Mathijsen, M., De gemaskerde eeuw, Amsterdam: Querido, 2002. Meulen, R. van der, Repertorium op Brinkman’s Catalogussen 1850-1882 en 1891-1900, Amsterdam: C.L. Brinkman Meulen, R. van der, Een veertigjarige uitgeversloopbaan. A.W. Sijthoff te Leiden 1851 - 1 Januari – 1891, Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon, 1891. Molhuysen, P.C. en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3, Leiden: A.W. Sijthoff, 1914. Mylius, J., Jørgensen, V.H. Pedersen, Hans Christian Andersen: Between children’s literature and adult literature. Papers from the Fourth Inernational Hans Christian Andersen Conference 1 to 5 August 2005, University Press of Southern Denmark, 2007. De Nederlandsche Spectator, 25 mei 1895 Onstenk, A.J., “Ik behoor bij mezelf”. Cornelis Elisa van Koetsveld 1807-1893, Assen: Van Gorcum & Comp. B.V., 1973. Parlevliet, S., Meesterwerken met ezelsoren. Bewerkingen van literaire klassiekers voor kinderen 1850-1950, Hilversum: Verloren, 2009. Ramondt, M., Sprookjesvertellers en hun wereld, Groningen: J.B. Wolters’ Uitgeversmaatschappij N.V., 1948. Raynard, S., The Teller’s Tale. Lives of the Classic Fairy Tale Writers, Albany: State University of New York Press, 2012. Reeser, H., Andersen op reis door Nederland, Zutphen: De Walburg Pers, 1976. Roest, F. en C. Feij, Vergeten avontuur. Overzicht van de vertaalde negentiende eeuwse avonturenromans, De Karl May vereniging, 2008. Roest, F. en C. Feij, Schrijvers van Vergeten Avontuur. Korte biografische notities, Steenbergen: De Karl May vereniging, 2008. Scheen, P., Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1880, ’s-Gravenhage: Scheen, 1981. De sprookjes van Grimm, volledige uitgave, vertaald door M.M. de Vries-Vogel, met medewerking van en ingeleid door prof. dr. Jan de Vries, geïllustreerd door Anton Pieck, Utrecht: Uitgeversmaatschappij W. de Haan, 1942. Sterck, M. de, Beest in bed. Negen echte volkssprookjes, Antwerpen: De Bezige Bij, 2012. Tichelaar, H., Een kijkje in de brieven en het leven van H.C. Andersen, Antwerpen: De Sikkel, 1931. Visscher, M., Ds. C.E. van Koetsveld. Levensbeschrijving: Van dorpsdominee tot hofpredikant, Deboektant, 2005. Visser, H.W.C.A., De voor- en nadeelen der middelen ter opwekking van den naijver overwogen; de voordeelen den eersten betoogd, en derzelver juiste grenzen aangewezen, C de Vries, H. van Munster en J. van der Heij, 1806. Visser, J., Dicke, M. en, A. Van der Zouwen, Nederlandse Ondernemers 1850-1950. NoordHolland en Zuid-Holland, Rotterdam: Stad en Bedrijf, Zutphen: Walburg Pers, 2013. Woelderen, H.W. van, Wie anders dan Andersen? Baarn: W. van Hoeve, Glastonbury, Somerset: Real Israel Press, 1975. Wolff, B., Proeve over de opvoeding, Amsterdam, 1779.
75
Yolen, J., ‘From Andersen on: Fairy tales tell our lives’. In: Marvels & Tales, vol. 20, no. 2 (2006), p. 238-248. Zipes, J., The Oxford Companion to Fairy Tales, Oxford University Press, 2000. Zwart, D. (red.), ,,Schrijven moeten wij’’. Over C.E. van Koetsveld (1807-1893),uitgave van Bloknoot, christelijk literair tijdschrift, nr. 6, oktober 1993.
Bronnenlijst UB Amsterdam, Bijzondere Collecties Bedrijfsdocumentatie KVB, Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam - A.W. Sijthoff 1850-2007, OTM: KVB PPA 523-528 - J. van Egmond en Van Egmond & Heuvelink – Arnhem 1871-1915, OTM: KVB PPA 612:13 - S.E. van Nooten – S.E. van Nooten & Zoon, OTM: KVB PPA 638:12-13. VU Amsterdam, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme 1800-heden Archief C.E. van Koetsveld, collectienummer 503 UB Leiden, Bijzondere Collecties Archief Sijthoff - Brieven van J.J.L. ten Kate aan A.W. Sijthoff, SYT A 1850 – 1910 - Balansboekjes- en lijsten, SYT B 1 - Fondscatalogi van A.W. Sijthoff 1850-1885, 1851-1891 SYT E 1, SYT E 3, SYT E 4 Archief De Erven Bohn, UB Leiden: brief van S.J. Andriessen aan De Erven F. Bohn, BOH C 64 Koninklijke Bibliotheek Den Haag, Bijzondere Collecties Oude drukken uit de collectie kinderboeken Centraal Bureau voor Genealogie Den Haag Familieadvertenties Andriessen tot 1970 Historische kranten en tijdschriften via Delpher
Algemeen Handelsblad, 26-11-1879 Arnhemsche courant, 20-11-1941 Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 21-11-1863 Leeuwarder courant, 18-06-1881, 20-10-1882, 19-11-1883 Nieuwsblad voor den boekhandel jrg 35, 1868, no 50, 10-12-1868 Het nieuws van den dag : kleine courant, 13-06-1878, 3-09-1878, 04-11-1881, 24-11-1882, 12-01-1883, 07-01-1896, 24-11-1897 Opregte Haarlemsche Courant, 01-12-1858 Rotterdamsche courant, 11-11-1858, 19-11-1858 De standaard, 14-12-1872 De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 03-08-1883, 11-08-1884, 26-05-1898 Utrechtsche provinciale en stads-courant : algemeen advertentieblad, 23-11-1859. Zaans volksblad : sociaal-democratisch dagblad, 01-06-1938
76
Bijlagen 1. Bibliografie sprookjes van Andersen in Nederland 1850-1950372
Verzameluitgaven van de sprookjes van Andersen373 1. Verzamelde vertellingen en sproken, volledige uitg. door den schrijver zelven bezorgd ; naar de zesde Hoogduitsche uitgave door Corstiaan de Jong, Utrecht: Dekema, 1857 2. Sprookjes in den trant van Andersen, C.E. van Koetsveld, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858 3. Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, in dichtmaat naverteld door J.J.L. ten Kate, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868 4. Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, Arnhem: J. Van Egmond Jr.-Van Egmond & Heuvelink, ca. 1871-1873 5. Nieuwe sprookjes en vertellingen van H.C. Andersen, vert. uit het Deensch door W. Lingbeek, Nijmegen: AE. Timmerman, 1873 6. Sprookjes van Andersen, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1882 7. Andersen’s sprookjes, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1891 8. Sprookjes van Hans Andersen, uit het Deensch vert. door Christine Doorman, Utrecht: De Haan, 1899-1900. [ill. van E. Stuart Hardy en E. Nister], 2 delen. 9. Sprookjes van H.C. Andersen : werelduitgave, uit het Deensch vertaald door M. van Eedenvan Vloten, Amsterdam: Scheltema & Holkema’s Boekhandel, 1899-1900. [illustraties door Hans Tegner, bandontwerp Theo Nieuwenhuis] 10. Het leelijke jonge eendje en andere verhalen, opnieuw uit het Deensch vert. naar Hans Andersen, Heerenveen: Hepkema, 1903 [Boeken voor jongens en meisjes] 11. De sprookjes van H.C. Andersen, opnieuw uit het Deensch vert. door G. Velderman, Doetinchem: Misset, 1903 [Met illustraties gesigneerd LH (= Louis Hutschenreuter)] 12. Er was eens ... : sprookjes van Andersen ; naverteld door C. Broers-de Jonge ; met fraaie plaatjes, Groningen: B. Jacobs, 1906 13. Sprookjes van Andersen, vertaling van Netty Weetjen, Zaltbommel: Van de Garde, 1909 [reeks: De mooiste verhalen] Met 8 paginagrote kleurenplaten gesigneerd O.A. (= Olive Allen) Vert. van: Fairy Tales from Hans Andersen, told to the children by Mary [= Mary MacGregor] 14. Eene verzameling schoone sprookjes , Andersen, met drie gekleurde plaatjes, s.n.: 191-? 15. De gouden schat en andere verhalen, uit het Deensch naar Hans Andersen, Heerenveen: Hepkema, 1912 [Boeken voor jongens en meisjes] 16. Ole-Oogensluiter en andere verhalen, uit het Deensch vertaald naar Hans Andersen ; geïllustreerd door B. le Fanu e.a., Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, 1912 [Boeken voor jongens en meisjes] 17. De vliegende koffer en andere sprookjes, uit het Deensch naar Hans Andersen, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, 1912 [Boeken voor jongens en meisjes]
372
Bronnen: Picarta, Centraal Bestand Kinderboeken, Brinkman’s Catalogus. Hierbij heb ik enkel de uitgaven gekozen met alleen verzamelde sprookjes van Andersen, dus geen verzamelingen met andere sprookjes, zoals Grimm. 373
77
18. De wilde zwanen : en andere sprookjes, uit het Deensch, naar Hans Andersen, geïllustreerd door B. le Fanu, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, 1912 [Boeken voor jongens en meisjes] 19. De reiskameraad en andere verhalen, uit het Deensch naar Andersen, Heerenveen: Hepkema, ca. 1913 [Boeken voor jongens en meisjes] 20. Het vliermoedertje en andere verhalen, uit het Deensch naar Hans Andersen, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, ca. 1913 [Boeken voor jongens en meisjes] 21. Sprookjes, opnieuw verteld door Jan van der Moer ; platen van Edmund Dulac, Alkmaar: Gebr. Kluitman, 1914 22. Sprookjes, vertaald door E. Dopheide-Witte (Tante Lize) ; geïllustreerd door Jan Wiegman, Amsterdam: H. Meulenhoff, 1915 [Reeks: Ons schemeruurtje] 23. Sprookjes van Hans Andersen, uit het Deensch vert. door Christine Doorman ; geïll. door Rie Cramer, Utrecht: De Haan, ca. 1920 24. De mooiste sprookjes, uit het Deensch vert. door C.J.E.E. Knoest, ’s-Gravenhage: Kruseman, 1921-1922 [reeks: Zonneschijn bibliotheek] 25. De sprookjes van Andersen, naar het Deensch bewerkt door Ph.R.F.C. de Bruijn ; met twaalf gekleurde platen van Wanda Zeigner-Ebel, Zutphen: W.J. Thieme & Cie., 1922 26. Sprookjes voor volwassenen, vertaald uit het Deensch door J.C. de Cock ; met teekeningen van I.D. Reisser, Amsterdam: Meulenhoff, 1922 27. Bij grootmoeder op bezoek : een schat van mooie sprookjes naar Andersen opnieuw verz. door tante Nelly ; geïll. door D. Stemmer, s.n., ca. 1928 28. De wilde zwanen door H.C. Andersen en andere verhalen voor kinderen van tien tot veertien jaar, verz. en bew. door H.H. Crevels en T. van Buul ; geill. door Tjeerd Bottema en Albert Geudens, Bussum: Van Dishoeck, ca. 1930 29. Sprookjes en verhalen, uit het Deensch vertaald door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren; met prenten van Dirk Nijland, Leiden: Nieuwenhuizen Segaar, 1931 30. Sprookjes en vertellingen : volledige uitgave, vertaald uit het Deensch door W. van Eeden; illustraties door Rie Cramer, Utrecht: W. de Haan, 1931-1932 [prachtuitgave] 31. Hans Andersen vertelt, voor jonge kinderen naverteld [naar het Deens] door M.C. van Ovenvan Doorn ; met 4 gekleurde platen, 3 delen, ’s-Gravenhage: Van Goor, 1934 32. De sprookjes van Andersen, naar het Deens bewerkt door Ph.R.F.C. de Bruijn ; met acht gekleurde platen van Monro S. Orr, Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1936 33. Sprookjes van Andersen, Nederlandse tekst van P.J. De Ridder (Nieuwe Spelling), s.n., ca. 1938 34. Dierensprookjes van Andersen, vertaald door L.N. van Groen, Amsterdam: De Patriot, 194-? 35. De dochter van de moeraskoning en andere verhalen ; De sprookjes van Andersen, naar het Deens door W. van Eeden ; geïllustreerd door Rie Cramer, Utrecht: W. de Haan, 194-? 36. H. C. Andersen, sprookjes, vertellingen en reisverhalen, verz. en ingel. door Antoon Coolen ; verlucht met houtgravures van Thys Mauve, Amsterdam: Contact, 1941 37. Sprookjes, Hans Christian Andersen ; vertaald uit het Deensch door Marie W. Vos ; verlucht met teekeningen van Pam G. Rueter. - Amsterdam: Contact, 1943 38. Sprookjes naar Andersen, s.n., ca. 1943 39. Sprookjes van Andersen, geïllustreerd met 8 platen, s.n., ca. 1943 40. Sprookjes van H.C. Andersen ; geïllustreerd door Hetty Kluytmans, ’s-Gravenhage: Batavia: G.B. van Goor, 1948 78
Uitgaven van afzonderlijke sprookjes van Andersen 1. De dryade : een sprookje uit den tijd der Parijsche Tentoonstelling in 1867, naar het Deensch van H.C. Andersen, door Mr. C.J.N. Nieuwenhuis, Utrecht : Boek-, plaat- en Steendrukkerij "De Industrie"(K.A. Manssen), 1869 2. Lamme Pieter, naar een sprookje van Andersen, Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1871 3. De geschiedenis van een zwaan [Hans Christian Andersen], Amsterdam: J. Vlieger, ca. 1885 4. De sneeuwkoningin : een sprookje in zeven geschiedenissen, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1885 5. De tuin van het paradijs, H.C. Andersen, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1885 6. Twee hanen : sprookje van H.C. Andersen, op steen geteekend door T. van Hoytema, Amsterdam: C.M. van Gogh, 1898 7. Het lelijke eendje, door Hans Andersen, s.n.: 19--? 8. Duimelijntje: Sprookjes van H.C. Andersen, met platen van Elsa Beskow, Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1909 9. De kleine zeemeermin, uit het Deensch vert. naar Hans Andersen, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, ca. 1912 10. Duimelijntje, N. van Hichtum, naar het Deens van Hans Christiaan Andersen, ill. van Daan Hoeksema, Amsterdam: Van Campen, 1917 11. Twaalf reizigers met den postwagen : een Nieuwjaarssprookje, door Hans Christian Andersen, illustraties van André Vlaanderen, s.n., 1921 12. De varkenshoeder : sprookje, van Hans Andersen, vrij bewerkt door Tante Lize, ill. Einar Nerman, 1923 13. De nieuwe kleeren van den keizer, naar het sprookje van H.C. Andersen door P.H. Schröder, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1929 14. De prinses op de erwt, een sprookje naverteld [uit het Deens] door N. van Hichtum, teekeningen in kleuren van Hedvig Collin, Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1930 15. De familie van Grethe het kippenvrouwtje, H.C. Andersen, uit het Deensch vert. door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren, geïll. door Charley Toorop, Amsterdam: De Spieghel, 1938 16. Het oude huis, H.C. Andersen, uit het Deensch vert. door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren, geïll. door Dirk Nijland, Amsterdam: De Spieghel, 1938 17. De wind vertelt van Valdemar Daae en zijn dochters , H.C. Andersen, uit het Deensch vert. door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren, geïll. door John Rädecker, Amstedam: De Spieghel, 1938 18. Het lelijke jonge eendje, naverteld naar H.C. Andersen door Nel Wiebenga , tekeningen van Ab Koning en Nel Wiebenga, Amsterdam: Scheltens & Giltay, 1941 19. De schaduw, H.C. Andersen, uit het Deensch vertaald door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren, geïllustreerd door Cornelis Veth, Amsterdam: De Spieghel, 1942 20. De spar, H.C. Andersen, uit het Deensch vert. door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren, geïllustreerd door S. Moulijn, Amsterdam: De Spieghel, 1942 21. De varkenshoeder (Andersen), naverteld door A.D. Hildebrand, met tekeningen en platen van Wim van Nieuwenhoven, Naarden: A. Rutgers, 1942
79
22. Het vlas, H.C. Andersen, uit het Deensch vert. door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren, geteekend en gekleurd door B. v.d. Leck, Amsterdam: De Spieghel, 1942 23. De Chinese nachtegaal, door H.C. Andersen, naverteld door A.D. Hildebrand, met tekeningen en platen van Wim van Nieuwenhoven, Naarden, A. Rutgers, 1943 24. De kleine zeemeermin (Andersen), naverteld door A.D. Hildebrand, met tek. en pl. van J.F. van den Broecke, Naarden: Rutgers, 1943 25. De vuurslag (Andersen), naverteld door A.D. Hildebrand, met tekeningen en platen van Jan Lutz, Naarden: A. Rutgers, 1943 26. De nieuwe kleren van den keizer, door H.C. Andersen, naverteld door A.D. Hildebrand ; met tekeningen en platen van J.F. van den Broecke, Naarden: A. Rutgers, 1945 27. De sneeuwkoningin : sprookje , geschreven door Hans Andersen, hier opnieuw verteld en getekend door Froukje van der Meer, Arnhem : S. Gouda Quint, D. Brouwer en Zoon, 1946 28. Het lelijke jonge eendje, door H.C. Andersen, naverteld door Wil de Wingerd, tekeningen van Sary Heykoop, Den Haag: Omnium, ca. 1947 29. De sneeuwkoningin : een sprookje in zeven vertellingen, uit het Deens vertaald door Annie Winkler-Vonk, Amsterdam: Kuurstra, 1949 30. De rode schoentjes, vertaald en van een biografie voorzien door Mevr. Dr. P.M. Boer-den Hoed, illustratieve verzorging Fiep Westendorp, Amsterdam: Jacob van Campen, 1949 31. Duimeliesje, H.C. Andersen, verteld door Gallie Åkerhielm ; geïllustr. door Elinor Askvold ; vert. [uit het Zweeds] door Dora Steffelaar, ’s-Gravenhage: Alga, ca. 1950 32. Duimelijntje, naar het verhaal van Hans Christian Andersen, door Angenita C. Klooster, geïllustreerd door Nans van Leeuwen, Alkmaar: Kluitman, 1950 33. Duimelijntje : er was eens..., naar Hans Christiaan Andersen, ’s-Gravenhage: Van der Horst, 195-? 34. De sneeuwkoningin, naar een verhaal van Hans Christian Andersen, door Angenita C. Klooster, geïllustreerd door Nans van Leeuwen, Alkmaar: Kluitman, 1950
80
2. Omslagen verzameluitgaven sprookjes van Andersen in Nederland 1850-1950
Sprookjes in den trant van Andersen, C.E. van Koetsveld, Schoonhoven: S.E. van Nooten,1858
Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, in dichtmaat naverteld door J.J.L. ten Kate, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868
Nieuwe sprookjes en vertellingen van H.C. Andersen, vert. uit het Deensch door W. Lingbeek, Nijmegen: AE. Timmerman, 1873 (titelpagina)
Sprookjes van Andersen door S.J. Andriessen, deel 3, Arnhem: Van Egmond & Heuvelink, 1873
81
Andersen’s sprookjes, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1891
Sprookjes van H.C. Andersen : werelduitgave, uit het Deensch vertaald door M. van Eeden- van Vloten, Amsterdam: Scheltema & Holkema’s Boekhandel, 1899-1900. [illustraties door Hans Tegner, bandontwerp Theo Nieuwenhuis]
Sprookjes van Hans Andersen, uit het Deensch vert. door Christine Doorman, Utrecht: De Haan, 1899-1900. [ill. van E. Stuart Hardy en E. Nister
Het leelijke jonge eendje en andere verhalen, opnieuw uit het Deensch vert. naar Hans Andersen, Heerenveen: Hepkema, 1903 [Boeken voor jongens en meisjes]
82
De sprookjes van H.C. Andersen, opnieuw uit het Deensch vert. door G. Velderman, Doetinchem: Misset, 1903 [Met illustraties gesigneerd LH (= Louis Hutschenreuter)]
Er was eens ... : sprookjes van Andersen ; naverteld door C. Broers-de Jonge ; met fraaie plaatjes, Groningen: B. Jacobs, 1906
Sprookjes van Andersen, vertaling van Netty Weetjen, met 8 paginagrote kleurplaten van Olive Allen, Zaltbommel: Van de Garde, 1909 [reeks: De mooiste verhalen] Vert. van: Fairy Tales from Hans Andersen, told to the children by Mary [MacGregor]
De gouden schat en andere verhalen, uit het Deensch naar Hans Andersen, Heerenveen: Hepkema, 1912
83
Sprookjes, opnieuw verteld door Jan van der Moer ; platen van Edmund Dulac, Alkmaar: Gebr. Kluitman, 1914
Sprookjes, vertaald door E. Dopheide-Witte (Tante Lize) ; geïllustreerd door Jan Wiegman, Amsterdam: H. Meulenhoff, 1915 [Reeks: Ons schemeruurtje]
Sprookjes van Hans Andersen, uit het Deensch vert. door Christine Doorman ; geïll. door Rie Cramer, Utrecht: De Haan, ca. 1920
De mooiste sprookjes, uit het Deensch vert. door C.J.E.E. Knoest, ’s-Gravenhage: Kruseman, 1921-1922 [reeks: Zonneschijn bibliotheek]
84
De sprookjes van Andersen, naar het Deensch bewerkt door Ph.R.F.C. de Bruijn ; met twaalf gekleurde platen van Wanda Zeigner-Ebel, Zutphen: W.J. Thieme & Cie., 1922
De wilde zwanen door H.C. Andersen en andere verhalen voor kinderen van tien tot veertien jaar, verz. en bew. door H.H. Crevels en T. van Buul, geïllustreerd door Tjeerd Bottema en Albert Geudens, Bussum: Van Dishoeck, ca. 1930.
Sprookjes en verhalen, uit het Deensch vertaald door Marie Nijland-van der Meer de Walcheren; met prenten van Dirk Nijland, Leiden: Nieuwenhuizen Segaar, 1931
Sprookjes en vertellingen : volledige uitgave, vertaald uit het Deensch door W. van Eeden-van Vloten ; illustraties door Rie Cramer, Utrecht: W. de Haan, 1931-1932 [prachtuitgave]
85
Hans Andersen vertelt, voor jonge kinderen naverteld [naar het Deens] door M.C. van Ovenvan Doorn ; met 4 gekleurde platen, 3 delen, ’sGravenhage: Van Goor, 1934
De sprookjes van Andersen, naar het Deens bewerkt door Ph.R.F.C. de Bruijn ; met acht gekleurde platen van Monro S. Orr, Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1936
Sprookjes van Andersen, Nederlandse tekst van P.J. De Ridder (Nieuwe Spelling), s.n., ca. 1938
Dierensprookjes van Andersen, vertaald door L.N. van Groen, Amsterdam: De Patriot, 194-?
86
De dochter van de moeraskoning en andere verhalen ; De sprookjes van Andersen, naar het Deens door W. van Eeden ; geïllustreerd door Rie Cramer, Utrecht: W. de Haan, 194-?
H. C. Andersen, sprookjes, vertellingen en reisverhalen, verz. en ingel. door Antoon Coolen ; verlucht met houtgravures van Thys Mauve, Amsterdam: Contact, 1941
Sprookjes, Hans Christian Andersen ; vertaald uit het Deensch door Marie W. Vos ; verlucht met teekeningen van Pam G. Rueter. - Amsterdam : Contact, 1943 (titelpagina)
Sprookjes naar Andersen, s.n., ca. 1943
87
Sprookjes van Andersen, geïllustreerd met 8 platen, s.n., ca. 1943
Sprookjes van H.C. Andersen ; geïllustreerd door Hetty Kluytmans [gedurende de jaren 1937-1946], ’s374 Gravenhage: Batavia: G.B. van Goor, 1948
374
Helaas is het mij niet gelukt alle omslagen te fotograferen, omdat sommige werken niet beschikbaar waren of geen omslag hadden. Ontbrekende omslagen: Verzamelde vertellingen en sproken door Corstiaan de Jong, Utrecht: Dekema, 1857, Sprookjes van Andersen, naverteld door J.J.A. Goeverneur, Leiden: A.W. Sijthoff, 1882, 14, Eene verzameling schoone sprookjes , Andersen, met drie gekleurde plaatjes, s.n.: 191-?, Ole-Oogensluiter en andere verhalen, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, 1912, De vliegende koffer en andere sprookjes, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, 1912, De wilde zwanen en andere sprookjes, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, 1912, De reiskameraad en andere verhalen, Heerenveen: Hepkema, ca. 1913, Het vliermoedertje en andere verhalen, Leeuwarden: Hepkema & Van der Velde, ca. 1913, Sprookjes voor volwassenen, vertaald uit het Deensch door J.C. de Cock ; met teekeningen van I.D. Reisser, Amsterdam: Meulenhoff, 1922, Bij grootmoeder op bezoek : een schat van mooie sprookjes naar Andersen opnieuw verz. door tante Nelly, s.n., ca. 1928.
88
3. Bibliografie kinderlectuur Van Koetsveld375
Noodig onderrigt voor mijne leerlingen: een hulpboekje bij het godsdienstige onderwijs, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1839 De kleine Bijbelsche Historievragen. Een vraagboekje voor jonge kinderen, Arnhem: I.A. Nijhoff, 1847 Afscheidspreek aan de kinderen mijner gemeente, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1849 Gebeden voor kinderen en jonge lieden in het diakoniegesticht der Ned. Herv. Gemeente te ’sGravenhave, ’s-Gravenhage, 1852 Tiental kinderpreken uit het Oude Testament, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1855 Verspreide kinderverhalen. Met gekleurde platen. Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1855 De portefeuille met platen van grootvader Sprankhof. Met platen. Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1856 Tiental kinderpreken uit het Nieuwe Testament, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1856 Nieuwe kinderverhalen. Met Platen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1857 Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858 De goede grootmoeder. Vertellingen voor kleine kinderen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1860 Uit ons land en uit den vreemde. Eerste leesboekje voor de hoogere klassen der alg. volksschool, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1861 Kunt gij al tien tellen? Eerste leesboekje voor de lagere klassen der alg. volksscholen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1862 Leeringen wekken, voorbeelden trekken. Zeven voorbeelden van kinderlijke gebreken en rampen. Eerste leesboekje voor de middelklassen der alg. volksschool, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1862 Op de school en uit het leven. Tweede leesboekje voor de middelklassen der alg. volksschool, Schoonhoven, 1862 Op de wandeling en bij den haard. Vertellingen aan mijne jeugdige vrienden. Met vier platen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1870 Tot Wien, Heer? Een geschenk aan jeugdige lidmaten, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1870 De Almanak. Een leesboekje voor de hoogste klassen bij het lager onderwijs, Schoonhoven: Van Nooten, 1873 De kleine Eduard. Derde leesboekje voor de lagere klassen der alg. volksschool, Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon 1876 Het jaar 1900. Een kerstsprookje. Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1877376 Evangelisch onderwijs voor meer ontwikkelde leerlingen. Deel 1 Geschiedkundig gedeelte, deel 2 Geloof en Leven, Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1878/9 Het schrijftafeltje van Zacharias. Eene kinderpreek gehouden 24 febr. 1878 (Ten voordeele der drie schoolen van onze Herv. Gemeente), ’s-Gravenhage: Van Hoogstraten, 1878
375
Gebaseerd op Onstenk 1973, p. 144-148 en met behulp van Picarta heb ik missende gegevens aangevuld, zoals de vermelding van de uitgevers. 376 Werd door Van Koetsveld niet gezien als kinderwerkje.
89
Op de wandeling. Vertellingen aan mijn jeugdige vrienden. Met plaatjes, Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1881 Bij den haard. Vertellingen aan mijne jeugdige vrienden. Met plaatjes. Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1881 Uren van uitspanning. Nieuwe kinderverhalen. Schoonhoven: S.E. van Nooten & Zoon, 1883 Gezellig onderhoud voor mijne jeugdige (of jonge) vrienden. Korte kinderverhalen. Schoonhoven, 1884 (Volgens Brinkman 1886, volgens Picarta: 1844!) De kinderen in den Bijbel, voor onze kinderen geschetst. Opgedragen aan H.K.H. prinses Wilhelmina der Nederlanden, 2 delen, ’s-Gravenhage: Cremer & Co, 1889 Dieren in den Bijbel. Toespraken in de kinderkerk door wijlen Ds. C.E. van Koetsveld, Utrecht, 1896
90
4. Fragmenten uit brieven
C.E. Van Koetsveld aan S.E. van Nooten377 39) 13-12-1877 ‟s Hage 13 Decb. 1877 Geachte vriend! (…) Wat het jaar 1900 betreft, het is noodig, dat ge bij de volgende annonce met duidelijke letters er bijvoegt: ”Niet voor kinderen geschreven .” Wilt ge soms: “ Elk die belang stelt in de toekomst onzer maatschappij, in zonderheid in het lot der vrouw, zal deze schets, natuurlijk niet voor kinderen geschreven, met belangstelling lezen.” – Of wilt gij liever: “Ieder, die de kerstsprookjes van Dickens kent, zal van zelf begrijpen, dat ook “‟t Jaar 1900” – een blik in de toekomst onzer maatschappij, niet voor kinderen geschreven is.” (…) Vele groeten Uw vriend, C.E. van Koetsveld 74) 19-3-1881 ‟s Hage 19 Maart 1881 Waarde vriend! (…)De sprookjes, waar ik altoos meer waarde aan gehecht heb dan ‟t publiek, heb ik nog eens goed nagelezen. Zonderling, dat ik mij die van Andersen zoo goed herinner, en de mijne van voor 20 jaar in ‟t geheel niet. Zij kunnen zoo blijven; alleen wordt de Commune er bij gevoegd, die grootere kinderen ook wel eens mogen lezen. Kleine verbeteringen – zeer weinig – kunnen bij de correctie worden aangebragt. Ook de plaatjes blijven zoo. Gij zult wel drie exemplaren proef bestellen als altijd.
77) 3-8-1881 ‟s Gravenhage 3 Aug 81. Waarde vriend! (…) En nu de kerstsprookjes. Hier vond men het laatste het beste, maar buiten af worden ze eenvoudig geïgnoreerd, al zijn die van Dickens en Andersen wereldberoemd, en dus ‟t genre in eere. Enfin, men kan ‟t publiek niet dwingen; ik zal er dus u niet verder mede plagen. Gij kunt nu de vier eens te zamen inbinden en ze zoo slijten; als het maar niet bij Bolle of Koster is. En dat zal wel niet, zoo lang 377
Fragmenten zijn afkomstig uit de scriptie van De Jong-Slagman (2004).
91
gij leeft. (…..) Ik zit nog te wachten naar een oponthoud voor ‟t Loo. Daarna, of zoo dit niet komt, ga ik naar Vreeland en Zaandam, belast met verhandelingen van ‟t Haagsch Genootschap. Geen vrolijke vacantie! Mijn broeder, wiens gang moeyelijk en pijnlijk blijft, kan door Mezger niet geholpen worden, maar gaat morgen op zijn raad naar Bentheim, om daar zijn 76sten verjaardag te vieren in een stinkend modderbad. Het doet mij genoegen, dat de scholen u voordeel geven. Had de jonge Mensing dat ook maar zoo goed als zijn vader begrepen! Hoogmoed komt vóór den val, en er in! De mijne schijnen aan verval van krachten te lijden. De minimum-lijders maken ze liever zelf. (…..) En nu niets meer dan vele groeten. Als altoos Uw vriend C.E. van Koetsveld
115) 6-1-1886 ‟s Gravenhage 6 Jan. 86 Waarde Vriend! Eindelijk laat de nieuwjaarsdrukte mij tijd om U te antwoorden. Moge ‟t jaar voor u en de uwen zoo goed voortgaan als ‟t begon. Ik maak ten minste uit uwe briefkaart op, dat de bezwaren zijn geweken. Ik schreef u reeds, dat er geen bezwaar zal zijn, om bij leven en gezondheid ‟t werk dit jaar tijdig gereed te hebben. Sedert schreef ik weder twee Gelijkenissen (tot blz 626), zoodat er nog maar overblijven. Deze zullen wel tot de volgende maand moeten wachten, daar 888 blz. Duitsch vóór die tijd moeten gelezen en beoordeeld worden. Ook begin ik de dubbele catechisaties nog met ongeveer 45 leerlingen-aannemelingen. Denk niet, dat ik van deze uitgave schitterende verwachtingen heb. Ik weet nu eenmaal, dat de orthodoxen mij wantrouwen en de modernen mij achterlijk vinden. Ook zouden er voor zulke werken goede colporteurs moeten zijn. Het is onbegrijpelijk, hoe mij menig maal gevraagd wordt: of een boek nog te koop is? Of zij dezen dan aan u schrijven moeten? Enz. De magt van Bolle en Koster zit in hunne triviale advertenties. (….) Ik moet uit, en groet u en de uwen hartelijk. Uw oude vriend, C.E. van Koetsveld 151) 10-3-1890 ‟s Hage, 10 Mt 90 Waarde vriend! (…) Gij weet dat ik nog al op had met mijne Kerstsprookjes, maar gij en ‟t publiek minder. Ik zou wel eens aan Cremer willen vragen, of hij ze te zamen (misschien nog met een nieuwe) wilde uitgeven; maar
92
doe dit niet zonder uwe goedkeuring natuurlijk. Wat ‟t maken van nieuwe vertellingen betreft, het is zonderling, dat ik er niet meer toe komen kan. (…) Van harte gegroet van uw ouden vriend C.E. van Koetsveld. J.J.L ten Kate aan A.W. Sijthoff Brief van Ten Kate aan Sijthoff, SYT A 1868 (UB Leiden)378 Amsterdam, 16 januari 1868, …. Heer, Allerlei drukten hebben mij nog belet uwe letteren van den 23 december p.o. te beantwoorden. Thans wilde ik ik Ued melden dat ik uwe propositie van f 150 voor ieder deeltje uit de compl. Werken te composeeren, goedvind, met name allebest in het bundeltje uit Andersen. Ik heb hem zelven erover geschreven en hij zeer mee ingenomen ik wacht van hem een voorwoordje; reeds zond hij m voorliggende uitmuntende photographie (de laatste te Kopenhagen vervaardigd), waarnaar ik u wilde proposeeren eene Gravure te doen vervaardigen….. Mag ik na gemaakt gebruik het portret terug? Als ik weet wanneer met het drukken van den Andersen een begin kan worden gemaakt, zet ik mij terstond tot het redigeren van het boeksken. Waneer verschijnen. de gedichten van de Zwedens koning? Mag ik uwen proef verwachten? Brief van Ten Kate aan Sijthoff, SYT A 1868 Amsterdam, 30 januari 1868 Weledele heer, Hiernevens in de eerste plaats, de proef terug van het photographisch portret van Andersen. Ook bij mij wel eens het denkbeeld opgekomen het afbeeldsel in dezen vorm te geven. Mij dunkt, de afdruk is zeer goed en zal voldoen. Ik ontvang het oorspronkelijk portret na gebruik wel terug, niet waar? Want om het opschrift stel ik daar prijs op. Evenzoo eer ik het vergeet, verzoek ik vriendelijk het zweedsche dichtbundeltje terug, dat ik u in der tijd, tegelijk met de kopij mijner vertelling toezond. om den vorm van uitgave, vooral het titelvignetje aan uw oordeel te onderwerpen. Dat dit bundeltje de niet-prijs voor de Kunstkronijk wordt, was mij nog niet door u medegedeeld: ik vind dit denkbeeld prachtig en goed en verlang naar de proeven, mij door u toegezegd, het vaderlijk verlangen! Zo …. de titel van het bundeltje van Andersen. Vindt ge ’t zoo niet goed? Voorts de lijst der volgorde van het eerste gedeelte Sprookjes: zet de kopij van het Lelijke Eendje, waarmee ik wensch te openen. De kopij van dit stukje was tot hiertoe zijn eigendom en heeft alleen in een Jaarboekje gestaan zonder nog in en bundel van mij te zijn opgenomen geweest. (…) Dan volgt de tweede afdeeling: Prentenboek zonderprenten en een derde : Losse gedichten, waaronder ook eenige nieuwe zullen verschijnen. Zoo zie ik dat het boekje ongeveer 11à 12 à 13 vel zal uitloopen. Mag ik de proeven spoedig wachtten? (…) 378
Deze transcriptie is een interpretatie, dus niet volledig betrouwbaar.
93
Brief S.J. Andriessen aan de heer Erven F. Bohn (Microfiche, UB Leiden)
94
95
5. Advertenties op Delpher – Van Koetsveld379
379
Zoekterm: Koetsveld, Sprookjes in den trant van Andersen. Selectie uit het aanbod van 77 advertenties.
96
97
Advertenties Ten Kate, Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen
380
380
Zoekterm: Kate, J.J.L. ten, Sprookje(n)s en verhalen van H.C. Andersen. In totaal 44 advertenties.
98
99
Advertenties op Delpher van Andriessen en Van der Tuuk, Andersen’s sproken en vertellingen381
381
Zoektermen: ‘Andriessen, Sprookjes van Andersen’ en ‘Tuuk, Andersen’s sproken en vertellingen’.In totaal 181 advertenties.
100
101