Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
ICT in de zorg Van Elektronisch Medicatie Dossier naar Elektronisch Patiënten Dossier Plan van aanpak, 1 maart 2005
Inhoudsopgave § 1. Inleiding § 2. Wat er aan vooraf ging § 3. Uitgangpunten zorg ICT § 4. De basisinfrastructuur en toepassingen § 5. Implementatie EMD en ontwikkeling EPD: actielijnen
p. p. p. p. p.
2 2 3 6 7
§ 1.
Inleiding
De kwaliteit, de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zorg moeten verbeterd worden. Eén van de aandachtspunten daarbij is het tijdig en op eenduidige wijze beschikken over de gegevens van een patiënt. Helaas blijkt dat door gebrek aan informatie of door onjuiste informatie niet altijd optimale zorg verleend wordt. Bekende voorbeelden zijn de problemen met het verstrekken van niet op elkaar afgestemde medicijnen door meerdere artsen of verschillende apotheken en de problemen met het 1 stellen van een correcte diagnose door waarnemend huisartsen. Onderzoeken van TNS NIPO en de Inspectie voor de gezondheidszorg wijzen op onnodige ziekenhuisopnames en behandelingen door het ontbreken van adequate informatie bij een zorgverlener tijdens het zorgproces. Ook fouten in de afhandeling van declaratieverkeer kosten de zorgaanbieders en zorgverzekeraars onnodig veel tijd en geld door het ontbreken van de juiste persoonsgegevens en door niet op elkaar afgestemde processen van gegevens verwerking. Het is duidelijk dat deze situatie niet langer kan voortbestaan. Door onder meer de inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) moeten deze knelpunten aangepakt worden. Ontwikkelingen op het terrein van ICT hebben een grote vlucht genomen. Ten behoeve van het verwerken van gegevens wordt in de zorgsector dan ook steeds meer gebruik gemaakt van ICT. Een groot deel van de zorg, vrijwel alle huisartsen en apothekers en een toenemend aantal medisch specialisten, maakt gebruik van informatiesystemen. Groot knelpunt is echter dat de lopende ICTinitiatieven niet optimaal benut worden. Door technologische en organisatorische fragmentarisatie en versnippering blijft de gewenste versnelling en verbreding tot dusverre achterwege. Er moet daarom voor worden gezorgd dat de initiatieven van het lokale niveau ‘opgeschaald’ worden naar een landelijk niveau. De mobiliteit van de patiënt neemt immers ook toe. Zorg wordt niet alleen meer betrokken in de woonplaats van de patiënt zelf. Dit vergt – behalve de doorontwikkeling op lokaal en regionaal niveau - sturing op de ICT vanuit een centrale rol. Vanaf 1 januari 2006 zal het landelijk elektronisch medicatiedossier en het e-waarneemdossier huisartseninformatie ingevoerd worden. De invoering van het elektronisch medicatiedossier moet een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van de patiëntveiligheid. In dit plan van aanpak worden de achtergrond, de architectuur en de implementatiestappen om te komen tot een landelijk elektronisch medicatiedossier uiteengezet. Het plan van aanpak gaat verder dan alleen de invoering van het medicatiedossier. Het uiteindelijke doel is de realisatie van een landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD). Dit bevat niet alleen gegevens over medicatiegebruik, maar bevat alle relevante medische gegevens van een patiënt. Het medicatiedossier is als het ware een onderdeel, of een hoofdstuk, uit het EPD. Om tot dat EPD te komen worden in paragraaf 5 de actielijnen aangegeven.
§ 2.
Wat er aan vooraf ging
Om te komen tot het elektronische medicatiedossier is de afgelopen jaren al veel gebeurd. In 2003 is gewerkt aan de realisatie van regionale medicatiedossiers op basis van bestaande standaarden. In 2004 heeft NICTIZ een basisinfrastructuur ontwikkeld gericht op een toekomstvaste zorgICT. Tevens zijn er in 2004 in 5 versnellingsregio's projecten opgestart. Deze projecten hadden als doel ervaring op te doen met de organisatorische consequenties van het elektronisch medicatiedossier. Bij het ontwerp van de basisinfrastructuur ICT in de zorg is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten: • autonomie van zorgverlener; de zorgverlener is zelf verantwoordelijk voor zijn informatie en moet deze desgevraagd aan andere zorgverleners ter beschikking stellen, 1
“Fouten worden duur betaald” uit 2004 TNS NIPO in opdracht van NICTIZ en NPCF en het rapport “ICT in de ziekenhuizen” IGZ augustus 2004.
2
• •
• •
• •
decentrale opslag van gegevens met een centrale verwijsindex (in plaats van een centrale database met medische gegevens), balans tussen regie van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van het veld; de overheid draagt zorg voor de invulling van de randvoorwaarden voor betrouwbare communicatie en de daarvoor benodigde (initiëring van de) centrale voorzieningen. Het zorgveld houdt zelf de verantwoordelijkheid voor de financiering, de implementatie en uitvoering van de zorgICT op lokaal en decentraal niveau, ruimte voor de markt, stapsgewijze aanpak met mogelijkheden voor ‘doorontwikkeling’ naar een EPD uitgaande van bestaande informatiesystemen, waarbij gestart wordt met het landelijk elektronische medicatiedossier en het Waarneemdossier Huisartsen, rekening is gehouden met de installed base van bestaande zorgsystemen, bestaande wet- en regelgeving (bv WGBO, WBP, enz).
Als onderdeel van de infrastructuur is een identificerend stelsel ontwikkeld; een belangrijke randvoorwaarde voor betrouwbare en veilige communicatie. Een identificatieregister van zorgverleners en bijbehorende authenticatiemiddelen (UZI-register en UZI-pas) is ontwikkeld voor betrouwbare communicatie en beveiligde toegang tot zorggegevens. De UZI-pas - waarmee door zorgverleners ook een (juridisch gedekte) elektronische handtekening gezet kan worden - kan nu reeds uitgegeven worden. Ook voor verzekeraars komt er een register met bijbehorende authenticatiemiddelen. Ten behoeve van de identificatie van patiënten is gekozen voor het burgerservicenummer (BSN). Een wetsvoorstel gericht op het gebruik van het BSN in de zorg per 1 januari 2006 is in voorbereiding. Om vooruitlopend op de invoering van het BSN in 2005 te kunnen experimenteren met de ICT toepassingen is tevens een AMvB voorbereid die het tijdelijk gebruik van het sofi-nummer mogelijk maakt. Ten behoeve van de beveiliging van informatie – een belangrijke randvoorwaarde voor het gebruik van ICT in de zorg – is afgelopen jaar in opdracht van VWS de NEN-7510 norm voor informatiebeveiliging ontwikkeld. De norm wordt nu met financiële middelen van VWS toetsbaar gemaakt door het NEN. Internationale ontwikkelingen Ook in andere landen staat de ontwikkeling van een landelijk EPD op de agenda. In de Verenigde Staten is door Bush in 2004 een National Health Coordinator aangesteld voor de realisatie van een EPD. De inschatting is dat de invoering circa 10 jaar zal gaan duren. Op dit moment wordt nog bezien welke architectuur gekozen moet worden. Daarbij lijkt het National Healthcare Information Infrastructure programma uit te gaan van een architectuur die in lijn is met de NICTIZ-architectuur. Groot knelpunt waar men in de VS tegen aanloopt, is de standaardisatie gericht op interoperabiliteit van systemen en het ontbreken van een uniek patiëntnummer met betrekking tot patiëntidenitificatie. In Groot -Brittannië is gekozen voor een architectuur die op elementen overeenkomt met de NICTIZ-architectuur met één belangrijk verschil: er wordt uitgegaan van een centrale database met samenvattingen van EPD’s (gecombineerd met decentrale gegevens). De opzet en benadering is in hoge mate topdown en centraal gestuurd (inclusief de € 8,8 miljard kostende aanbesteding van het systeem). Groot probleem in Groot-Brittannië is het ontbreken van vertrouwen in het centraal opgelegde systeem op de werkvloer, dus bij de artsen en verpleegkundigen die ermee moeten werken. In Zweden en Duitsland wordt gestart met het elektronisch voorschrijfsysteem als opmaat naar een EPD. In Canada denkt men rond 2009 een EPD te kunnen realiseren. Vrijwel alle landen waar een EPD ontwikkeld wordt, lopen tegen de dezelfde complexiteit op: de interoperabiliteit van bestaande systemen, standaardisatie van patiëntgegevens, privacybescherming & informatiebeveiliging en patiëntidentificatie.
3
Internationaal bestaat echter consensus over het uitgangspunt dat een EPD beschikbaar moet zijn. Internationale standaardisatie-organisaties ISO en CEN bieden zicht op convergentie naar gestandaardiseerd gegevensmodel waarin is vastgelegd welke patiëntgegevens gestandaardiseerd vastgelegd kunnen worden en wat hun onderlinge relaties zijn. Deze standaarden zijn nog in ontwikkeling. Het streven is eind dit jaar dergelijke standaarden gereed te hebben, opdat hier begin volgend jaar systeemontwerpen mee gemaakt kunnen worden. Overigens vergen dergelijke internationale standaarden altijd nog een vertaalslag naar de nationale situatie en van nationaal niveau naar de verschillende beroepsgroepen.
§ 3.
Uitgangspunten zorg ICT
• Veld zelf verantwoordelijk voor betere zorg met ICT In principe is het veld - de zorgverleners en zorgverzekeraars - zelf verantwoordelijk voor de inzet van ICT ten behoeve van (de verbetering van het) zorgverleningsproces. Dit betreft de implementatie (bijv. het aanschaffen of aanpassen van de systemen en inclusief financiering daarvan), de uitvoering (informatie beschikbaar stellen en op basis van adequate informatie zorg verlenen) en het veilig en betrouwbaar communiceren (volgens de NEN-norm 7510). • Overheid: veilige infrastructuur De overheid stelt zich verantwoordelijk voor het creëren van de voorwaarden die leiden tot betrouwbare en veilige informatie-uitwisseling. Hierbij gaat het om de realisatie van een identificerend stelsel van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast is de overheid, in casu de IGZ, verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening. Omdat de gewenste versnelling van de ICT ontwikkelingen naar een landelijk medicatiedossier en EPD achterwege blijft, heeft de overheid het op zich genomen zorg te dragen voor de totstandkoming van de genoemde basisinfrastructuur. Daartoe is ondermeer NICTIZ gefaciliteerd, die samen met partijen uit de zorg de architectuur en specificaties voor de basisinfrastructuur heeft opgesteld. Tevens zal zorg gedragen worden voor de totstandkoming van de centrale voorziening die onderdeel uitmaakt van deze zorginfrastructuur (het zgn. landelijke schakelpunt). Hierbij gaat het om de initiële financiering ten behoeve van de realisatie van het landelijke schakelpunt. Uitgangspunt hierbij is wel dat het beheer en gebruik van het schakelpunt in principe een kwestie van het veld zelf is. VWS heeft aan NICTIZ de opdracht gegeven zorg te dragen voor de aanbesteding ervan. Het schakelpunt wordt privaat belegd. Kort samengevat draagt de overheid zorg voor de invulling van de randvoorwaarden die betrekking hebben op betrouwbare en veilige informatie-uitwisseling. Met de realisatie van een ICT-infrastructuur faciliteert de overheid de opschaling van regionale initiatieven naar een landelijk niveau. De implementatie, uitvoering en verantwoord gebruik van de ICT-toepassingen is een verantwoordelijkheid van het veld zelf. Niet alleen zullen de ICT-systemen van de ziekenhuizen, huisartsen, apothekers e.d. aangepast moeten worden, maar ook zal het primaire werkproces van de zorgverleners daarop moeten worden afgestemd. Alleen dan kan het gewenste effect – een stijging van de kwaliteit van zorg en doelmatigheid – gerealiseerd worden.
4
• Fasegewijze aanpak Vanaf 1 januari 2006 zullen het elektronisch medicatiedossier en het e-waarneemdossier huisartseninformatie landelijk uitgerold worden. Dit zijn de eerste stappen op weg naar een landelijk EPD. Het zijn in feite de eerste twee onderdelen, of hoofdstukken, uit het EPD. Het EPD wordt fasegewijs ontwikkeld en ingevoerd. De eerste ontwikkelingsfase is nu nagenoeg gereed. We staan nu aan de vooravond van de implementatie van de eerste fase. Allereerst wordt voorzien in een basisinfrastructuur waarop de zorg kan aansluiten. Hiermee wordt een uniforme wijze van ontsluiten van medicatie- en waarneeminformatie gerealiseerd in bestaande zorgsystemen. Om te komen tot een EPD dienen de ‘vervolghoofdstukken’ ontwikkeld te worden. Hierbij zal worden aangesloten op de (genoemde) internationale standaardisatietrajecten op het gebied van EPD. Een desbetreffende ontwikkeling vereist echter een fundamentele aanpassing van zorginformatiesystemen. Verwacht wordt dat het een aantal jaren zal duren voordat een en ander in de standaardisatie is uitgekristalliseerd en grootschalig in zorgsystemen in het veld is geïmplementeerd, waardoor een volledig EPD ontstaat. Op onderdelen kan sneller voortgang worden geboekt. Zo is reeds een begin gemaakt met het patiëntendossier in de jeugdgezondheidszorg. • Harmonisering van patiëntidentificatie De introductie van een uniek identificerend nummer voor patiënten – als een van de onderdelen van het identificerende stelsel - is één van de randvoorwaarden om tot betrouwbare en efficiënte gegevensverwerking in de zorg te komen. Besloten is tot de invoering van het BSN in de zorg als uniek identificerend nummer voor patiënten. Ten behoeve van de invoering en het gebruik van het BSN in de zorg wordt op dit moment een wetsvoorstel ‘Gebruik BSN in de zorg’ voorbereid. Dit wetsvoorstel wordt parallel aan een voorstel ‘Wet algemene bepalingen BSN’ van de minister van BVK voorbereid. Door het verplicht stellen van het BSN bij de gegevensverwerking in de zorg wordt een standaard opgelegd in de communicatie over patiënten(gegevens). Primair doel is te waarborgen dat de te verwerken gegevens op de juiste persoon betrekking hebben. Het gebruik van het burgerservicenummer in de zorg is nodig om eenduidig vast te kunnen stellen welke gegevens bij welke cliënt horen. Het gebruik van het burgerservicenummer in de zorgsector heeft als effect dat daarmee medische persoonsgegevens ontsloten kunnen worden en dat daarmee verschillende informatiebronnen op aan elkaar gekoppeld kunnen worden teneinde persoonsgegevens te achterhalen. Het BSN zal gebruikt worden om medische gegevens van een patiënt op betrouwbare en praktische wijze bij elkaar te halen. Een belangrijk aandachtspunt voor het gebruik van het BSN is de bescherming van persoonsgegevens. Over mijn voornemen het burgerservicenummer in de zorgsector in te voeren, zoals beschreven in de "Notitie inzake het gebruik van BSN in de zorg en beoogde waarborgen", heb ik advies gevraagd aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Blijkens het advies van 22 november 2004 kon het CBP onder een aantal voorwaarden instemmen met mijn voornemen. Zoals ik 30 november 2004 berichtte (Kamerstukken II 2004/05, 27 529, nr. 5), heb ik met inachtneming van het commentaar van het CBP besloten tot invoering van het burgerservicenummer in de zorg. Het streven is gericht op invoering per 1 januari 2006. Het wetsvoorstel zelf ligt op dit moment voor advies bij het CBP. Volgens planning zal het wetsvoorstel gebruik BSN in de zorg – parallel aan het wetsvoorstel algemene bepalingen BSN van BVK – in de zomer van 2005 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
5
§ 4.
De basisinfrastructuur en de toepassingen LEMD en WDH
In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe de door NICTIZ ontworpen basisinfrastructuur is vormgegeven. Om op basis van volledige en tijdige informatie zorg te kunnen verlenen – een belangrijke voorwaarde voor de kwaliteit van zorg - is het noodzakelijk dat informatiesystemen ten behoeve van de zorg op een veilige en praktische manier worden gekoppeld en dat gegevens worden uitgewisseld. Een landelijke basisinfrastructuur voor de zorg, waarop zorgaanbieders kunnen aansluiten, moet deze koppeling binnenkort mogelijk maken. Volgens dit concept zal een landelijk netwerk worden gerealiseerd door clusters van informatiesystemen (bijv. regionale of categorale zorgnetwerken) aan elkaar te koppelen via een landelijk schakelpunt (LSP). Het schakelpunt maakt een veilige landelijke uitwisseling van informatie in de zorg mogelijk. Het schakelpunt voorziet in functionaliteiten als identificatie en authenticatie van zorgaanbieders, logging en een verwijsindex. De verwijsindex is een index van Burgerservicenummers van patiënten met daaraan gekoppeld de zorgverleners waar de patiënt zorg heeft verkregen. Zorg Service Providers moeten zorgen voor de communicatie en dienstverlening tussen lokale omgevingen en de centrale LSP-omgeving. De lokale componenten bestaan uit (geclusterde) zorginformatiesystemen bij de zorginstellingen. Zoals gezegd is de basisinfrastructuur ontworpen voor een veelheid aan toepassingen die uiteindelijk gezamenlijk een EPD opleveren. Gestart wordt met de invoering van het LEMD en het WDH waaronder het volgende wordt verstaan: Landelijk elektronisch medicatiedossier (LEMD) Met het e-medicatiedossier krijgt een zorgverlener via het eigen informatiesysteem inzage in de historie van voorgeschreven en verstrekte medicatie van een specifieke patiënt. Deze informatie blijft bij de bron (informatiesysteem van ziekenhuis, apotheek, huisartsenpraktijk, etc.) en is ter inzage beschikbaar bij verstrekkers en voorschrijvers van medicatie. Elektronisch waarneemdossier voor huisartsen (WDH) Met het e-waarneemdossier krijgt de waarnemend huisarts inzage in een samenvatting van het bestaande dossier van de patiënt. De vaste huisarts blijft dossierhouder, het dossier is uitsluitend ter inzage, ten behoeve van het waarneemconsult, beschikbaar. Informatie opgedaan tijdens het consult worden automatisch in de vorm van een waarneemretourbericht naar de vaste huisarts teruggestuurd. De vaste huisarts krijgt de consultinformatie ter controle op zijn scherm waarna met een druk op de knop de informatie aan het vaste dossier wordt toegevoegd. Audit Architectuur en specificaties basisinfrastructuur NICTIZ Om te kunnen bepalen of de door NICTIZ ontworpen architectuur adequaat is, is door VWS aan DCE consultants gevraagd een audit uit te voeren op de basisinfrastructuur (AORTA). Op 10 december jl. is het DCE-eindrapport ontvangen “Audit Architectuur en specificaties basisinfrastructuur NICTIZ”. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn: de AORTA -architectuur en specificaties zitten goed in elkaar; de toegankelijkheid van de beschrijvingen van de architectuur kunnen beter; aandacht besteden aan uitwerking van de raakvlakken van AORTA met aanpalende architecturen in de zorg; duidelijkheid scheppen over de landelijke schakelpunt en de aanpassing van bestaande zorgsystemen; acceptatie van architectuur en doelstellingen is goed, maar de inpasbaarheid van huidige informatiesystemen in de architectuur bepaalt de uiteindelijke acceptatie. Rapportage Inventarisatie ZorgICT 2004 (HEC)
6
Naast de hierboven genoemde audit is onder leiding van de heer mr. J.N. van Lunteren (HEC) in nauwe samenwerking met NICTIZ en VWS gekeken naar witte vlekken en risico’s voor de implementatie van de genoemde doelstellingen. Er zijn veel acties nodig en veel partijen betrokken bij de implementatie van de landelijke infrastructuur. De rapportage “Inventarisatie ZorgICT 2006” d.d. 18 november 2004 bevat de volgende aanbevelingen: - Versterk regie op het implementatietraject; - Neem een besluit rondom gebruik BSN in de zorg; - Neem een besluit rondom de landelijke schakelvoorziening; - Stel een implementatieplan vast; - Stel een financieringsstructuur van onderdelen van de basisinfrastructuur vast. Naar aanleiding van dit rapport is de regie aangescherpt. De verschillende besluiten (positionering schakelpunt, BSN) zijn genomen. Relatie basisinfrastructuur met declaratiecasus zorgverzekeraars/zorgaanbieders Alhoewel de declaratiecasus niet tot de directe scope van dit plan van aanpak behoort, zal hieronder kort worden ingegaan op de samenhang ermee. Het programma Declaratiecasus is op 1 april 2004 gestart en moet er voor zorgen dat het declaratieverkeer tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars voor 1 januari 2006 aanzienlijk is verbeterd. Dit geldt zowel voor de declaraties voor ziekenfondsverzekerden als voor particulier verzekerden. Voor de declaraties van ziekenfondsverzekerden die door zorgaanbieders worden ingediend is de doelstelling dat op 1 januari 2006 100% van de declaraties elektronisch wordt afgehandeld en het foutpercentage is teruggebracht tot onder de 1%. Een belangrijk onderdeel in het declaratieverkeer vormt het declaratieportaal dat als centrale postbus in het declaratieverkeer functioneert. VECOZO fungeert op dit moment als een dergelijk portaal waarlangs de controles op verzekeringsrecht, de declaraties zelf en de retourinformatie worden geleid. VECOZO is opgericht door een aantal zorgverzekeraars met o.a als doel de gegevensuitwisseling tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars efficiënter te laten verlopen. Het programma Declaratiecasus kent een aantal deelprojecten waaronder het deelproject architectuur dat door NICTIZ wordt getrokken. NICTIZ ziet er op toe dat de architectuur ten behoeve van het declaratieverkeer past in de basisinfrastructuur in de zorg en dat binnen het declaratieverkeer gebruik wordt gemaakt van de bij deze infrastructuur behorende faciliteiten zoals het identificerend stelsel (BSN, registers voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars en bijbehorende authenticatiemiddelen). Dit betekent onder meer dat vanaf 1 januari 2006 volgens planning het burgerservicenummer gebruikt gaat worden in het declaratieverkeer.
§5.
Implementatie EMD en ontwikkeling EPD: actielijnen
In deze paragraaf worden de verschillende stappen uiteengezet. Daarbij valt een onderscheid te maken tussen implementatiestappen en acties gericht op de (door)ontwikkeling van het EPD. Ten slotte wordt ingegaan op een aantal beleidsmatige stappen inzake prikkels en verplichtingen gericht op het gebruik van het EMD en EPD.
7
In het onderstaand schema zijn de implementatiestappen en het ontwikkelingstraject in samenhang weergegeven:
De eerste fase (2005) van de implementatie is gericht op de invulling van de randvoorwaarden om vanaf 1 januari 2006 het elektronische medicatiedossier en het e-waarneemdossier huisartsen landelijk te kunnen uitrollen. Ø Implementatiestap 1: invulling randvoorwaarden, de realisatie basisinfrastructuur De basisinfrastructuur is ontworpen. Nu is het zaak dit van het papier af te krijgen en daadwerkelijk te realiseren. Dit betekent dat op korte termijn in testomgevingen (bestaande uit een aantal ziekenhuizen, apotheken en huisartsen) wordt gestart met het elektronisch medicatiedossier en het ewaarneemdossier huisartsen volgens het ontwerp zoals omschreven in paragraaf 4. Dat wil dus zeggen dat met een landelijke schakelpunt, met een uniek patiëntennummer (vooruitlopend op het BSN zal hiervoor tijdelijk het sofi-nummer gebruikt worden) en met de UZI-pas voor zorgverleners gedraaid gaat worden. Doel van deze implementatiestap is dat 1 januari 2006 een uitgetest en werkend landelijk schakelpunt functioneert waarop het medicatiedossier en het waarneemdossier draait. In 2005 wordt ook de sectorale berichtenvoorziening gebouwd, die gericht is op toegang tot het BSNstelsel van BZK. 1 januari 2006 zal deze berichtenvoorziening operationeel zijn. Naast de ontwikkelingen op het gebied van de identificatie van patiënten met het BSN, is parallel gewerkt aan identificatie en authenticatie van zorgaanbieders ten behoeve van elektronische communicatie. Daartoe is de UZI-pas ontwikkeld, een ‘elektronisch paspoort voor de zorg' wordt de pas ook wel genoemd. Vanaf 1 januari 2005 kunnen alle zorgverleners een UZI-pas aanvragen. In mijn brief d.d. 30 november 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 27 529, nr. 5) berichtte ik hier over.
8
Ø Implementatiestap 2: landelijke uitrol e-medicatiedossier, e- waarneemdossier en BSN Op het moment dat het medicatiedossier en het waarneemdossier in de testomgevingen adequaat werken en alle kinderziektes eruit zijn, zal overgegaan worden tot een landelijke uitrol. Volgens planning kan hier 1 januari 2006 mee gestart worden. Vanaf dat moment kan ook het BSN in de zorg gebruikt gaan worden. Een voorwaarde om op landelijke schaal betrouwbaar informatie uit te wisselen. Daarmee bestaat de implementatiestap 2 (2006) uit de volgende acties: • Landelijke uitrol e-medicatiedossier In 2006 wordt op basis van de in de eerste fase gerealiseerde infrastructuur wordt het een landelijk elektronisch medicatiedossier uitgerold. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende strategie om zo snel mogelijk resultaat te boeken. Het LEMD wordt in eerste instantie gerealiseerd (op basis van informatie) bij de ve rstrekkers van medicatie: de apothekers (circa 1700) en de ziekenhuisapothekers (100). Alle voorschrijvers, huisartsen (circa 8000) en specialisten (circa 17000) zullen in het LEMD kunnen kijken, voor zover zij daartoe geautoriseerd zijn (d.w.z. een directe relatie met de patiënt hebben). De vervolgstap is dat ook de voorschrijfinformatie bij het LEMD betrokken wordt. Door deze fasering aan te brengen kan snelheid gegenereerd worden (beperkt aantal spelers die informatie moeten aanleveren) waardoor de patiënt veiligheid rond medicatiegebruik toeneemt. • Landelijke uitrol e-waarneemdossier Ook zal in 2006 het e-waarneemdossier uitgerold worden. Dit betekent dat de waarnemend huisarts inzage krijgt in een samenvatting van het bestaande dossier van de patiënt. De vaste huisarts blijft dossierhouder, het dossier is uitsluitend ter inzage, ten behoeve van het waarneemconsult, beschikbaar. In eerste instantie is de implementatie gericht op huisartsenwaarneemposten, tweede fase is gericht op het breder beschikbaar stellen van de samenvattingen voor ziekenhuizen, specialisten en andere geautoriseerde zorgverleners. • Landelijke uitrol BSN Vanaf 1 januari 2006 zal het BSN in de zorg uitgerold worden. De juridische voorbereidingen voor de invoering van het BSN zijn reeds getroffen, inclusief de voorgeschreven richtlijnen met betrekking tot betrouwbaar gebruik van het BSN in de zorg. Deze actielijn is specifiek gericht op het initieel invoeren van het BSN in de zorgsector. Concreet betekent dit dat iedere zorgadministratie voor haar populatie het BSN invoert. De initiële invoering van het BSN zal vanuit een centrale aanpak gefaciliteerd worden. Hierbij zijn de volgende opties voor handen (of een combinatie daarvan): een batchgewijze categorale invoering van het BSN en/of een druppelsgewijze instroom via het structurele proces van zorgverlening. Uiteraard zal de uitrol van het BSN zich in eerste instantie richten op de partijen die met het LEMD en WDH moeten gaan werken. Ø Ontwikkelstap: doorontwikkeling elektronisch patiëntendossier Naast de implementatie van het e-medicatiedossier en het e-waarneemdossier moeten - zoals gezegd - de ‘vervolghoofdstukken’ naar andere domeinen van de zorgverlening ontwikkeld worden om een uiteindelijk een volledig EPD te kunnen vormen. In feite gaat het hierbij om een standaardiseringproces van de domeinspecifieke concepten (bijv. bloeddruk, gewicht etc.). Het gaat hierbij dus om standaardisatie op het gebied van medisch inhoudelijke kennis. Een desbetreffende ontwikkeling vereist een fundamentele aanpassing van zorginformatiesystemen. De fundamentele aanpassing van zorgsystemen om te komen tot een zorgbreed EPD met alle denkbare functionaliteit inclusief de aanpassing van zorgprocessen en manieren van transmurale samenwerking vereisen het volgende: • zorgverleners moeten worden ondersteund bij een gestructureerde verslaglegging met gebruik van eenduidige classificaties (codestelsel), waar er nu verslaglegging plaatsvindt in de vorm van ‘verhalend proza’, • de structurering dient aan te sluiten bij de in ontwikkeling zijnde standaarden voor de uitwisseling van klinische documenten, • voor optimale samenwerking tussen systemen zullen databasestructuren die EPD-data verwerken en opslaan, moeten zijn gebaseerd op een gezamenlijk Referentie Informatiemodel.
9
NICTIZ – die ook verantwoordelijk is geweest voor het ontwerp van de eerste fase - zal ook de doorontwikkeling voor haar rekening nemen. Op het moment dat nieuwe deeltoepassingen gereed zijn moeten deze landelijk geïmplementeerd worden. In het schema is dit aangegeven als implementatiestap 3. Ø Ontwikkelstap: toegang bieden EP D voor patiënten Tot op heden heeft de focus met name gelegen op het toegankelijk maken van informatie voor zorgverleners. Daar wordt nu als ontwikkelpunt toegevoegd dat de informatie ook elektronisch toegankelijk gemaakt wordt voor de patiënt zelf. De patiënt zal zelf immers als zeer goede bewaker van juiste zorgverlening kunnen optreden. Net als voor zorgverleners geldt, is het uiteraard wel van belang dat op een veilige en bevoegde manier inzage in het dossier gegeven kan worden. Belangrijk element bij het mogelijk maken van toegang tot het EPD voor patiënten zelf, is daarom het voorzien in identificatie en authenticatiemiddelen. Hierbij zal aangesloten worden bij de overheidsbrede elektronische identificatie en authenticatiemiddelen die voorzien worden, zoals bijvoorbeeld de ontwikkelingen van eNIK (de elektronische nationale identiteitskaart). Ø Creëren van prikkels en verplichtingen gericht op het gebruik van het EPD Naast de bovengenoemde implementatie- en ontwikkelstappen wordt tevens een traject opgestart gericht op beleidsmatige acties die moeten leiden tot een optimaal gebruik van het emd en EPD. Vanuit het oogpunt van de gedefinieerde verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van het gebruik van het EPD wordt ingezet op een scala van verschillende prikkels en verplichtingen: • Professionele standaarden Professionals in de zorg zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop zij hun beroep uitoefenen. De beroepsorganisaties ontwikkelen hiertoe richtlijnen die de zorgverleners moeten toepassen in hun dagelijkse praktijk. Het is zaak om het gebruik van het medicatiedossier in de professionele standaarden van huisartsen, specialisten e.d. opgenomen te krijgen. VWS zal hierover contact onderhouden met de beroepsorganisaties en het gebruik van het medicatiedossier actief te promoten. • Wettelijk verplichting van EPD/LEMD Bezien zal worden hoe op basis van bestaande wetten (een standaard voor) elektronische gegevensuitwisseling voorgeschreven kan worden voor het geval dat noodzakelijk zou blijken. Hierbij doen zich verschillende mogelijkheden voor. Te denken is aan invulling van het begrip verantwoorde zorg. Artikel 6 van de Kwaliteitswet zorginstellingen en artikel 40 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bieden de mogelijkheid om daar regels over te stellen. • Tarievenbeleid Onderzocht zal worden in welke mate bestaande tarieven aangepast moeten worden teneinde een normaal gebruik van ICT te bevorderen. Verschuivingen in kosten en opbrengsten als gevolg van de toepassing van ICT zullen in kaart worden gebracht. Tevens gaat hierbij de aandacht uit naar de suggestie van de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg om de Wet Tarieven Gezondheidszorg als aangrijpingspunt te kiezen. • Financiële prikkels via zorgverzekeraars Met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zal bezien worden in hoeverre zorgverzekeraars het gebruik van het medicatiedossier als voorwaarde willen en kunnen stellen bij de verrichtingen ‘voorschrijven’ en ‘afleveren’ van geneesmiddelen. ZN kan bijvoorbeeld het gebruik van het EPD stimuleren door voorbeeldcontracten op te stellen voor zorgverzekeraars waarin rechten en plichten vermeld staan over: het goed registreren van medicatie-informatie in de eigen informatiesystemen; het halen van medicatie-informatie bij andere systemen dan het eigen systeem; het brengen c.q. aanleveren van medicatie-informatie aan het medicatiedossier; conformeren aan bestaande standaarden. VWS zal dit verder met ZN uitwerken • Toezicht IGZ De inspectie gaat gericht toezicht houden op het gebruik van het medicatiedossier aan de hand van de reeds geldende wetgeving.
§ 6. Besturing & besluitvorming implementatie
10
Ten behoeve van de eerste implementatiestappen in 2005 wordt een implementatiestuurgroep onder leiding van de Directeur-Generaal Gezondheidszorg van VWS met vertegenwoordigers uit het veld en NICTIZ opgericht. Deze stuurgroep rapporteert periodiek aan de Minister van VWS. De samenstelling van de stuurgroep zal worden aangepast in samenhang met de ontwikkeling van de fasen in het implementatietraject. Tevens zal het implementatietraject periodiek worden geaudit op inhoud en tijdschema. Het implementatietraject zal gepaard gaan met een intensief communicatietraject. Over de voortgang van de implementatie zal periodiek aan de Tweede Kamer gerapporteerd worden.
11