EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 10.10.2014 C(2014) 7237 final
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. …/.. VAN DE COMMISSIE van 10.10.2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio
(Voor de EER relevante tekst)
NL
NL
TOELICHTING 1.
ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
1.1.
Achtergrond en doel
Verordening (EU) nr. 575/2013 (de verordening kapitaalvereisten of VKV) werd in juni 2013 aangenomen als gemeenschappelijk "rulebook" met prudentiële vereisten voor in de Unie gevestigde instellingen (kredietinstellingen en beleggingsondernemingen). De behoefte aan gemeenschappelijke regels werd verder vergroot door de inwerkingtreding van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, waardoor de Europese Centrale Bank naar verwachting met ingang van november 2014 directe toezichthoudende bevoegdheden krijgt over belangrijke kredietinstellingen met een vergunning in de deelnemende lidstaten. De VKV is het eerste Unierechtelijke instrument dat instellingen ertoe verplicht een hefboomratio te berekenen, deze aan hun toezichthouders te melden en deze openbaar te maken. Meer in het bijzonder schrijft artikel 429 van de VKV voor dat instellingen hun hefboomratio moeten berekenen volgens de in dat artikel beschreven methode. Artikel 430 verplicht hen ertoe de ratio aan de bevoegde autoriteiten te melden; artikel 451 verplicht hen ertoe deze openbaar te maken. De VKV bevat echter geen verplichting voor instellingen om een eigenvermogensvereiste te hanteren dat op de hefboomratio is gebaseerd. Het besluit over de vraag of een dergelijk vereiste moet worden ingevoerd, is tot een latere datum uitgesteld. Overeenkomstig artikel 511 van de VKV moet de Europese Commissie vóór eind 2016 bij de Raad en het Europees Parlement een verslag over de hefboomratio indienen. Het verslag zal gebaseerd zijn op een verslag van de Europese Bankautoriteit (EBA) en zal in voorkomend geval vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot invoering van een bindende hefboomratio of verschillende hefboomratio's voor verschillende bedrijfsmodellen, die met ingang van 1 januari 2018 van toepassing zou(den) worden. Dit voorstel zal aan een volledige effectbeoordeling worden onderworpen. De invoering van vereisten betreffende de rapportage over en openbaarmaking van hefboomwerking werd gezien als een van de onderdelen van de internationale en Europese regelgeving die werd ingevoerd in reactie op de financiële crisis. Een van de oorzaken die aan de mondiale financiële crisis ten grondslag lagen, was immers de buitensporige toename in het bancaire stelsel van hefboomfinanciering op en buiten de balans. In veel gevallen maakten banken een overmatig gebruik van hefboomfinanciering, terwijl zij sterke risicogebaseerde kapitaalratio's aanhielden. De hefboomratio heeft twee doelen: ten eerste het risico op buitensporige hefboomfinanciering beperken door het gebruik van hefboomfinanciering in de bankensector aan banden te leggen, en ten tweede fungeren als achtervangmechanisme voor de risicogebaseerde kapitaalvereisten. Krachtens artikel 456, lid 1, onder j), van de VKV is de Commissie gemachtigd om, voordat de instellingen de hefboomratio openbaar moeten maken (d.w.z. vóór 1 januari 2015), de kapitaalmaatstaf en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de hefboomratio te wijzigen door middel van een gedelegeerde handeling indien de rapportages aan de bevoegde autoriteiten tekortkomingen aan het licht brengen in de manier waarop deze maatstaven momenteel worden vastgesteld. De EBA heeft de Commissie medegedeeld dat er aanzienlijke verschillen bestaan in de manier waarop instellingen in de diverse lidstaten de bestaande regels betreffende de hefboomratio interpreteren en toepassen. Op grond van de EBA-analyse meent de Commissie dat deze verschillen kunnen resulteren in belangrijke verschillen in de manier waarop de hefboomratio wordt berekend. Dit zou op zijn beurt kunnen leiden tot een
NL
2
NL
situatie waarin de cijfers die door de verschillende instellingen worden bekendgemaakt, niet vergelijkbaar zijn. De Commissie heeft derhalve besloten om nu met deze gedelegeerde handeling te komen en de hefboomratiovereisten daarin duidelijk vast te leggen, zodat deze in heel de Unie effectief en consequent kunnen worden toegepast. Technische opmerking: Wat is de hefboomratio? De hefboomratio wordt als volgt gedefinieerd: De hefboomratio is het quotiënt van het Tier 1-kernkapitaal en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling Tussen de teller van de hefboomratio en de teller van de Tier 1-kernkapitaalratio bestaat er geen verschil (in beide gevallen wordt immers van het Tier 1-kernkapitaal gebruikgemaakt), maar de noemers zijn anders. Bij de eerste wordt gebruikgemaakt van de zogenoemde maatstaf voor de totale risicoblootstelling, terwijl bij de tweede risicogewogen actiefposten worden gehanteerd. Bij de berekening van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de hefboomratio wordt in het algemeen van de boekwaarde van blootstellingen gebruikgemaakt (deze is volgens de boekhoudregels vrijwel neutraal, d.w.z. de maatstaf wordt berekend op een manier die de belangrijkste boekhoudkundige verschillen tussen de US GAAP en de IFRS wegneemt), behalve wat de waardering van derivaten, geboekte kredietderivaten en effectenfinancieringstransacties1, inclusief retrocessieovereenkomsten, betreft. Ook bij de berekening van risicogewogen actiefposten wordt van de boekwaarde van de blootstellingen uitgegaan, maar het verschil ten opzichte van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling is dat rekening wordt gehouden met in aanmerking komende technieken voor kredietrisicolimitering, zoals zekerheden, hypotheken, garanties of afdekkingen (de waarde hiervan wordt in mindering gebracht op de blootstellingswaarden), en dat op de resulterende blootstellingswaarden risicogewichten worden toegepast (deze risicogewichten zijn vaak lager dan 100 %). 1.2
Huidige hefboomratiovereisten in de Unie
Zoals in de vorige afdeling is aangegeven, bestaat er momenteel in het EU-recht geen verplichting om aan een op de hefboomratio gebaseerd eigenvermogensvereiste te voldoen en geldt de openbaarmakingsplicht met ingang van 1 januari 2015. De enige twee bindende vereisten hebben betrekking op de berekening van en de rapportage over de hefboomratio2. De Commissie is op dit moment van oordeel dat de hefboomratio bedoeld is om het risico van overmatige hefboomfinanciering te beheersen en te fungeren als achtervangmechanisme voor de risicogevoelige kapitaalvereisten. De hefboomratio is niet bedoeld – en mag derhalve ook niet worden gekalibreerd – als een allesbepalend kapitaalvereiste dat ertoe aanzet om geen activiteiten met lage (gewogen) risico's te ondernemen en mogelijk leidt tot een ongepaste risicowaardering van leningen en andere financiële producten. Deze gedelegeerde handeling stelt hoe dan ook geen bindende kalibratie van de hefboomratio vast. Daarover kan eind 2016 1
2
NL
Dit zijn retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties. Artikel 87 van Richtlijn 2013/36/EU (de richtlijn kapitaalvereisten of RKV) biedt de bevoegde autoriteiten bovendien de mogelijkheid een hefboomratiovereiste op grond van pijler 2 op te leggen.
3
NL
een besluit worden genomen wanneer de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag doet over de effecten van de hefboomratio. In voorkomend geval zal het verslag vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. 1.3
Effecten
De effectbeoordeling3 die op 20 juli 2011 samen met het VKV-voorstel werd gepubliceerd, bevatte een analyse van de effecten van de invoering van regels betreffende de hefboomratio. In deze effectbeoordeling werd de goedkeuring van de VKV met regels betreffende de hefboomratio als gerechtvaardigd aangemerkt. In januari 2014 heeft de EBA een grondige effectbeoordeling uitgevoerd van de regels betreffende de hefboomratio aan de hand van gegevens van ongeveer 170 banken uit 18 lidstaten (de banken werden opgesplitst in twee groepen: 40 banken in groep 1 (grote banken) en 130 banken in groep 2). De EBA analyseerde twee soorten effecten. Ten eerste werd er gekeken naar het effect van de verschillen in interpretatie van de regels inzake de behandeling van effectenfinancieringstransacties. Sommige banken menen immers dat de zekerheid die zij bij een retrocessietransactie ontvangen, kan worden afgetrokken van de vordering, waardoor het effect van deze transacties op de totale blootstellingen van de instelling wordt beperkt (het verslag van de EBA duidt dit aan als "interpretatie 1"). Ten tweede heeft de EBA de effecten van de herziene Bazel-regels beoordeeld (zie de afdeling hieronder voor meer details), omdat zij van mening was dat de herziene, internationaal overeengekomen regels die op 14 januari 2014 door de presidenten van de centrale banken en de hoofden van de toezichthouders werden goedgekeurd, leiden tot een nauwkeuriger meting van de hefboomfinanciering dan de vorige versie van de regels die aan het huidige artikel 429 van de VKV ten grondslag ligt. In onderstaande tabel wordt het indicatieve overzicht van de EBA weergegeven van de gemiddelde hefboomratio's per groep banken uitgaande van interpretaties 1 en 2 (d.w.z. waarbij de op grond van interpretatie 1 toegestane aftrek niet is toegestaan) en de herziene Bazel III-regels betreffende de hefboomratio. Gemiddelde hefboomratio's (%) in bankengroep 1 en 2 zoals beoordeeld door de EBA:
Groep 1 Groep 2
Bazel III 3,3 3,9
Interpretatie 1 3,3 3,9
Interpretatie 2 3,1 3,8
De tabel laat zien dat de EU-banken als geheel aan een op de herziene Bazel-norm gebaseerd, hypothetisch Tier 1-hefboomratiovereiste van 3 % zouden voldoen, ongeacht welke interpretatie van de behandeling van retrocessietransacties wordt gehanteerd. Dit resultaat weerspiegelt ook het feit dat de risicogebaseerde kapitaalratio's van tal van EU-banken aanzienlijk zijn verbeterd in vergelijking met de niveaus van vóór de crisis. 1.4.
Internationale ontwikkelingen
In januari 2014 heeft het Bazelse Comité definitief bepaald hoe de hefboomratio moet worden berekend en tevens een indicatieve benchmark vastgesteld (te weten 3 % van het Tier 1kernkapitaal). De voor de hefboomratio vastgestelde norm van 3 % van het Tier 1kernkapitaal zal tijdens de controleperiode tot 2017 worden getest, waarna het Bazelse Comité 3
NL
Zie http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52011SC0949.
4
NL
een besluit zal nemen over de definitieve kalibratie. In de norm van het Bazelse Comité betreffende de hefboomratio4 wordt ook duidelijkheid geschapen over het door de EBA gesignaleerde interpretatieprobleem: er wordt duidelijk gesteld dat een strikte interpretatie van de behandeling van retrocessietransacties om prudentiële redenen de voorkeur verdient. 1.5.
Voornaamste wezenlijke veranderingen ten opzichte van de huidige tekst
De volgende wezenlijke wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de huidige tekst van artikel 429 van de VKV: 1.
een verduidelijking dat zekerheden die voor effectenfinancieringstransacties worden ontvangen, niet kunnen worden gebruikt om de blootstellingswaarde van die transacties te verlagen. Vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van effectenfinancieringstransacties met dezelfde tegenpartij kunnen echter, onder inachtneming van strikte criteria, worden verrekend;
2.
de berekening voor de rapportageperiode vindt plaats aan het einde van de rapportageperiode (kwartaal) in plaats van dat het gemiddelde over drie maanden wordt genomen. Deze wijziging beperkt niet alleen de werklast voor de instellingen, maar brengt de hefboomratio ook op één lijn met de te rapporteren solvabiliteitsgegevens, waarvoor hij als achtervangmechanisme moeten fungeren;
3.
gebruik van de omrekeningsfactoren voor kredietrisico's uit de standaardbenadering voor kredietrisico's van 0 %, 20 %, 50 % of 100 % afhankelijk van de risicocategorie, met een ondergrens van 10%, in plaats van een 100 %-weging van blootstellingen buiten de balanstelling;
4.
voor derivaten kan de in contanten blootstellingswaarde worden afgetrokken;
5.
geboekte kredietderivaten worden gewaardeerd op basis van het notionele brutobedrag in plaats van hun reële waarde. Veranderingen in de reële waarde die in de winst-en-verliesrekening (als verlies) worden verwerkt, kunnen echter van het notionele bedrag worden afgetrokken. Compensatie van verkochte protectie met gekochte protectie is ook toegestaan, onder inachtneming van strikte criteria;
6.
aftrek van de hefboomratio van het cliëntgedeelte van transacties met een gekwalificeerde centrale tegenpartij (CTP) waarbij de instelling niet verplicht is de cliënt terug te betalen als deze CTP in gebreke blijft, aangezien er van geen hefboomwerking sprake is;
7.
het consolidatiebereik is het wettelijke risicogebaseerde kader wordt gebruikt consolidatiebereik.
ontvangen
variatiemarge
van
de
consolidatiebereik dat voor het en niet het boekhoudkundige
Gezien het feit dat de oorspronkelijke bepalingen van de VKV een afspiegeling vormden van de Bazel-normen, kunnen de oplossingen die voor de tekortkomingen in de Bazel-normen zijn gevonden, ook worden gebruikt om de overeenkomstige tekortkomingen in de desbetreffende bepalingen in de VKV aan te pakken. Hoewel de wijzigingen die in deze gedelegeerde handeling worden voorgesteld over het algemeen aansluiten bij de herziene Bazel-normen betreffende de hefboomratio, heeft een van die wijzigingen betrekking op een "Uniespecifiek" aspect dat in deze normen niet wordt behandeld. Dit specifieke aspect is toe te schrijven aan het feit dat de VKV een breder 4
NL
http://www.bis.org/publ/bcbs270.pdf
5
NL
toepassingsgebied heeft dan het Bazel-kader. De VKV is immers van toepassing op alle in de Unie gevestigde banken (en beleggingsondernemingen), zowel op geconsolideerd als op individueel niveau, terwijl het Bazel-kader alleen voor (grote) internationaal actieve banken geldt, in het algemeen op geconsolideerd niveau. Dit brede toepassingsgebied geldt zowel voor de risicogebaseerde kapitaalvereisten als voor de hefboomratiovereisten die in de VKV zijn vastgelegd. Anders dan de risicogebaseerde kapitaalvereisten voorzien de hefboomratiovereisten momenteel evenwel niet in een specifieke behandeling van intragroepblootstellingen wanneer instellingen de VKV op individueel niveau toepassen. Om de twee op elkaar af te stemmen, voorziet deze gedelegeerde handeling daarom in de mogelijkheid om intragroepblootstellingen uit te sluiten wanneer de hefboomratioregels op individueel niveau worden toegepast, mits de bevoegde autoriteit daarmee instemt en aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De toepassing op individueel niveau van de hefboomratio op intragroepblootstellingen wanneer de risicogebaseerde kapitaalvereisten niet op dat niveau worden toegepast, zou immers niet stroken met de rol van de hefboomratio als een achtervangmechanisme voor risicogebaseerde kapitaalvereisten. Dit is met name relevant voor coöperatieve bankgroepen, die worden gekenmerkt door het feit dat een groot aantal kleinere entiteiten bij een centraal orgaan is aangesloten. 2.
RAADPLEGINGEN VOORAFGAAND AAN DE VASTSTELLING VAN DE HANDELING
Op 10 maart 2014 heeft de Commissie een openbare hoorzitting met belanghebbenden georganiseerd. Vervolgens ontving de Commissie ongeveer 60 brieven en schriftelijke reacties met opmerkingen, veelal van banken en bedrijfsorganisaties. De overgrote meerderheid van de respondenten was voorstander van de hefboomratio als aanvullend achtervangmechanisme voor de risicogebaseerde kapitaalmaatstaf. Er werden drie belangrijke kwesties aan de orde gesteld: 1) de criteria op grond waarvan de in contanten ontvangen variatiemarge van de blootstellingswaarde van derivaten mag worden afgetrokken, dienen verder te worden verduidelijkt; 2) de verrekening van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessieovereenkomsten en omgekeerde retrocessieovereenkomsten met dezelfde tegenpartij (bijvoorbeeld een CTP); en 3) de uitsluiting van intragroepblootstellingen uit de maatstaf voor de totale risicoblootstelling wanneer de hefboomratio op individueel niveau wordt toegepast. Wat het derde punt betreft, heerst er vooral bezorgdheid over het effect daarvan op: (a)
interne herfinancieringstransacties dochterondernemingen;
tussen
de
moedermaatschappij
en
haar
(b)
derivatentransacties tussen de zakenbank van de groep en andere entiteiten van de groep: deze werkwijze werd versterkt door Verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR); en
(c)
financiële garanties.
Zoals in de vorige afdeling is vermeld, wordt dit probleem veroorzaakt door het feit dat het toepassingsgebied van de VKV in de Unie ruimer is dan de internationaal overeengekomen normen. Deze kwestie wordt aangepakt door een specifieke bepaling in de gedelegeerde handeling op te nemen. Een andere kwestie die door de sector aan de orde is gesteld, was de behandeling van open retrocessieovereenkomsten. Dit zijn de retrocessieovereenkomsten die te allen tijde kunnen worden beëindigd, mits een afgesproken opzegtermijn (vaak twee à drie dagen) in acht wordt genomen. Uit economisch oogpunt zijn die overeenkomsten vergelijkbaar met de in de
NL
6
NL
Verenigde Staten bestaande verlengbare retrocessieovereenkomsten met een termijn van één dag ("overnight repos"). Circa 13 % van de retrocessieovereenkomsten in de EU zijn "open". De Commissie kan zich vinden in het standpunt dat Europese open retrocessieovereenkomsten geacht moeten worden een expliciete looptijd te hebben die gelijk is aan de opzegtermijn, en dat het vereiste van "dezelfde expliciete definitieve afwikkelingsdatum" geacht moet te zijn vervuld. Dit zou betekenen dat dergelijke transacties in aanmerking komen voor het verrekenen van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met dezelfde tegenpartij. 3.
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
Zoals in afdeling 1.1 is uiteengezet, bevat de VKV verschillende artikelen met betrekking tot de hefboomratio: de definitie en de berekening ervan (artikel 429), het toepassingsniveau (artikelen 6 en 11), de toezichtrapportage (artikel 430), de openbaarmaking (artikel 451) en de toetsing (artikel 511). De medewetgevers hebben door middel van artikel 456, lid 1, onder j), aan de Commissie de bevoegdheid gedelegeerd om de samenstelling van de hefboomratio nauwkeuriger te regelen door het desbetreffende artikel in de VKV (artikel 429) te wijzigen voordat openbaarmaking van de hefboomratio verplicht wordt met ingang van 1 januari 2015. Zoals reeds in afdeling 1.2 is aangegeven, ontdekte de EBA dat de huidige tekst van de VKV verschillend was uitgelegd door de instellingen, waardoor er behoefte ontstond aan verduidelijking van de tekst van artikel 429 van de VKV. Om dit probleem aan te pakken, wijzigt de gedelegeerde handeling de manier waarop de hefboomratio moet worden berekend, en dus ook de manier waarop deze aan de toezichthouders moet worden gerapporteerd en openbaar moet worden gemaakt. De voorgestelde wijzigingen zijn volledig verenigbaar met het wettelijk mandaat. Zodra de gedelegeerde handeling is aangenomen, zullen de template voor de toezichtrapportage en de gemeenschappelijke template voor de openbaarmaking dienovereenkomstig moeten worden aangepast. De gedelegeerde handeling herstructureert artikel 429 door een aantal van de bestaande leden in twee nieuwe artikelen onder te brengen:
NL
(a)
in artikel 429 bis is de algemene behandeling van de blootstellingswaarde van derivaten (zowel op als buiten de balans) vastgelegd, alsook de aanvullende behandeling van de variatiemarge in de vorm van contanten en van geboekte kredietderivaten;
(b)
artikel 429 ter voorziet in een specifieke behandeling van de blootstellingswaarde van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van effectenfinancieringstransacties (zowel op als buiten de balans), inclusief: •
de criteria voor het verrekenen van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met dezelfde tegenpartij;
•
de maatstaf voor de "opslagfactor" bij effectenfinancieringstransacties met een tegenpartij; en
•
de behandeling van de maatstaf voor de "opslagfactor" wanneer een bank als agent optreedt.
7
NL
Het gebruik van afzonderlijke artikelen resulteert in een beter overzicht van de grondbeginselen voor de berekening en meting van de hefboomratio. Gezien de wijziging in de structuur van artikel 429 en de toevoeging van de artikelen 429 bis en 429 ter, was het nodig om lid 1 van artikel 429 dienovereenkomstig te wijzigen om ervoor te zorgen dat de verwijzingen correct bleven. Ter wille van de duidelijkheid en gezien de veranderingen in de structuur van het artikel werd het derhalve verkieslijk geacht heel artikel 429 te vervangen, met dien verstande dat alle essentiële elementen waarop de machtiging geen betrekking heeft, intact zijn gelaten.
NL
8
NL
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. …/.. VAN DE COMMISSIE van 10.10.2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio (Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/20125, en met name artikel 456, lid 1, onder j), Overwegende hetgeen volgt:
NL
(1)
De hefboomratio die overeenkomstig artikel 429 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt berekend, moet met ingang van 1 januari 2015 door de instellingen openbaar worden gemaakt. Tot die datum is de Commissie gemachtigd om een gedelegeerde handeling tot wijziging van de voor de berekening van de hefboomratio gehanteerde kapitaal- en blootstellingsmaatstaf aan te nemen om eventuele tekortkomingen recht te zetten die op basis van de rapportages van de instellingen zijn geconstateerd.
(2)
In de in artikel 429, lid 2, van verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gerapporteerde hefboomratio's zijn verschillen waargenomen als gevolg van uiteenlopende interpretaties door de instellingen betreffende de verrekening van zekerheden bij effectenfinancierings- en retrocessietransacties. Deze verschillen in interpretatie en rapportage zijn aan het licht gekomen naar aanleiding van het analyserapport dat de Europese Bankautoriteit (EBA) op 4 maart 2014 heeft bekendgemaakt.
(3)
Gezien het feit dat de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 een afspiegeling vormden van de Bazel-normen, kunnen de oplossingen die voor de tekortkomingen in de Bazel-normen zijn gevonden, ook worden gebruikt om de overeenkomstige tekortkomingen in de desbetreffende bepalingen in genoemde verordening aan te pakken.
(4)
Op 14 januari 2014 heeft het Bazelse Comité herziene regels voor de hefboomratio vastgesteld, en met name aanvullende waarderings- en verrekeningsregelingen voor retrocessietransacties en effectenfinancieringstransacties. De afstemming van de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde bepalingen betreffende de berekening van de hefboomratio op de internationaal overeengekomen regels moet een oplossing bieden voor de uiteenlopende interpretaties door de instellingen betreffende de verrekening van zekerheden bij effectenfinancierings- en retrocessietransacties, moet
5
PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
9
NL
de internationale vergelijkbaarheid vergroten, en moet tevens gelijke marktvoorwaarden tot stand brengen voor instellingen die in de Unie zijn gevestigd en internationaal actief zijn.
NL
(5)
Clearing via centrale tegenpartijen volgens het voornaamste model dat in de Unie gangbaar is, leidt tot dubbeltelling van de hefboomfinanciering in de blootstellingsmaatstaf van een instelling die als clearinglid optreedt.
(6)
De clearing van effectenfinancieringstransacties, en met name van retrocessietransacties, door middel van gekwalificeerde centrale tegenpartijen, kan voordelen bieden, zoals multilaterale verrekening en solide beheersprocessen voor zekerheden, die de financiële stabiliteit ten goede komen. De verrekening van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties via dezelfde gekwalificeerde centrale tegenpartij moet daarom worden toegestaan.
(7)
Retrocessieovereenkomsten die te allen tijde kunnen worden beëindigd mits een afgesproken opzegtermijn in acht wordt genomen, moeten worden geacht een expliciete looptijd te hebben die gelijk is aan de opzegtermijn, en moeten tevens worden geacht aan het vereiste van "dezelfde expliciete definitieve afwikkelingsdatum" te voldoen, zodat dergelijke transacties in aanmerking komen voor de verrekening van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met dezelfde tegenpartij.
(8)
De herziene hefboomratio moet tot een meer nauwkeuriger meting van de hefboomfinanciering leiden en moet een evenredige rem zetten op de accumulatie van hefboomfinanciering bij in de Unie gevestigde instellingen.
(9)
De rapportage van de hefboomratio zoals geconstateerd op een bepaald tijdstip (nl. aan het einde van de driemaandelijkse rapportageperiode) in plaats van als gemiddelde over een kwartaal, zorgt ervoor dat de hefboomratio beter aansluit bij de solvabiliteitsrapportages.
(10)
Het gebruik van notionele brutobedragen voor geboekte kredietprotectie die door een instelling wordt verstrekt, geeft bij dit soort instrumenten een beter beeld van de hefboomfinanciering dan het gebruik van de waardering tegen marktwaarde.
(11)
Het consolidatiebereik voor de berekening van de hefboomratio moet aansluiten bij het wettelijke consolidatiebereik dat wordt gebruikt voor de bepaling van de risicogewogen kapitaalratio's.
(12)
De wijzigingen die bij deze verordening worden ingevoerd, moeten leiden tot een betere vergelijkbaarheid van de hefboomratio's die door instellingen openbaar worden gemaakt en moeten helpen voorkomen dat marktdeelnemers worden misleid ten aanzien van de werkelijke hefboomfinanciering van instellingen. Het is daarom noodzakelijk dat deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treedt.
(13)
Verordening (EU) nr. 575/2013 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
10
NL
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd: (1)
artikel 429 wordt vervangen door: "Artikel 429 Berekening van de hefboomratio
1.
De instellingen berekenen hun hefboomratio volgens de in de leden 2 tot en met 13 beschreven methode.
2.
De hefboomratio wordt berekend als het quotiënt van de kapitaalmaatstaf van een instelling en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van een instelling, uitgedrukt als een percentage. De instellingen berekenen de hefboomratio op de referentiedatum voor de rapportage.
3.
Voor de toepassing van lid 2 is de kapitaalmaatstaf gelijk aan het Tier 1-kapitaal.
4.
De maatstaf voor de totale risicoblootstelling is de som van:
5.
6.
NL
(a)
de in lid 5 bedoelde activa, tenzij deze worden afgetrokken bij de vaststelling van de in lid 3 bedoelde kapitaalmaatstaf;
(b)
de in lid 9 bedoelde derivaten
(c)
de opslagfactoren voor tegenpartijkredietrisico bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling zoals bedoeld in artikel 429 ter;
(d)
de in lid 10 bedoelde posten buiten de balanstelling.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van activa, met uitzondering van de in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, overeenkomstig de volgende beginselen: (a)
de blootstellingswaarden van activa zijn overeenkomstig artikel 111, lid 1, eerste zin;
de
blootstellingswaarden
(a)
fysieke of financiële zekerheden, garanties of aangekochte kredietrisicolimitering worden niet gebruikt om de blootstellingswaarden van activa te verminderen;
(b)
leningen worden niet verrekend met deposito's;
(c)
retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties worden niet verrekend.
De instellingen kunnen de bedragen die overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder d), van het Tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken, aftrekken van de in lid 4 beschreven maatstaf voor de totale risicoblootstelling.
11
NL
7.
De bevoegde autoriteiten kunnen een instelling toestaan om blootstellingen die voor de in artikel 113, lid 6, vastgestelde behandeling in aanmerking komen, niet in de blootstellingsmaatstaf op te nemen. De bevoegde autoriteiten kunnen die toestemming alleen geven als aan alle in artikel 113, lid 6, onder a) tot en met e), gestelde voorwaarden is voldaan, en als zij de in artikel 113, lid 6, bedoelde goedkeuring hebben verleend.
8.
In afwijking van lid 5, onder d), kunnen de instellingen de blootstellingswaarde van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties met dezelfde tegenpartij alleen op nettobasis vaststellen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan: (a)
de transacties hebben dezelfde expliciete definitieve afwikkelingsdatum;
(b)
het recht om de aan de tegenpartij verschuldigde bedragen te compenseren met de door de tegenpartij verschuldigde bedragen is in alle volgende gevallen in rechte afdwingbaar:
(c)
i)
bij de gewone bedrijfsuitoefening;
ii)
in geval van wanbetaling, insolventie en faillissement;
de tegenpartijen zijn voornemens om op nettobasis of gelijktijdig af te wikkelen, of voor de transacties wordt een afwikkelingsmechanisme gebruikt dat in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis resulteert.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), resulteert een afwikkelingsmechanisme in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis als op de afwikkelingsdatum het nettoresultaat van de kasstromen van de transacties bij gebruik van dat mechanisme gelijk is aan het nettobedrag bij afwikkeling op nettobasis. 9.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig artikel 429 bis.
10.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde contracten, kredietderivaten, retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, overeenkomstig artikel 111, lid 1. De instellingen mogen de nominale waarde van die posten echter niet verminderen met specifieke kredietrisicoaanpassingen. Indien een verplichting betrekking heeft op de uitbreiding van een andere verplichting, wordt overeenkomstig artikel 166, lid 9, gebruikgemaakt van de laagste van beide omrekeningsfactoren die voor de individuele verplichting gelden. Voor de blootstellingswaarde van posten buiten balanstelling met een laag risico zoals bedoeld in artikel 111, lid 1, onder d), geldt een vloer van 10 % van de nominale waarde ervan.
11.
NL
Een instelling die een clearinglid is van een gekwalificeerde centrale tegenpartij kan transactieblootstellingen uit hoofde van de volgende posten van de berekening van de blootstellingsmaatstaf uitsluiten, mits die transactieblootstellingen bij die
12
NL
gekwalificeerde centrale tegenpartij worden gecleard en tegelijkertijd aan de in artikel 306, lid 1, onder c), gestelde voorwaarden voldoen: (a)
in bijlage II vermelde contracten;
(b)
kredietderivaten;
(c)
retrocessietransacties;
(d)
transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;
(e)
transacties met afwikkeling op lange termijn;
(f)
margeleningstransacties.
12.
Wanneer een instelling die een clearinglid van een gekwalificeerde centrale tegenpartij is aan die gekwalificeerde centrale tegenpartij een honoreringsgarantie biedt voor een cliënt die rechtstreeks bij de gekwalificeerde centrale tegenpartij derivatentransacties aangaat, neemt zij overeenkomstig artikel 429 bis de uit de garantie voortvloeiende blootstelling in de blootstellingsmaatstaf op als een derivatenblootstelling aan de cliënt.
13.
Indien volgens de nationale algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen de fiduciaire activa in de balans worden opgenomen overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 86/635/EEG, kunnen deze activa buiten de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden op voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria voor het niet-opnemen in de balans van de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS) 39, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 en, in voorkomend geval, de criteria voor niet-consolidatie van de internationale standaard voor financiële verslaglegging (IFRS) 10, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002.
14.
De bevoegde autoriteiten kunnen een instelling toestaan blootstellingen die aan alle volgende voorwaarden voldoen, van de blootstellingsmaatstaf uit te sluiten:
(2)
(a)
het betreft blootstellingen aan een publiekrechtelijk lichaam;
(b)
zij worden behandeld overeenkomstig artikel 116, lid 4;
(c)
zij vloeien voort uit deposito's die de instelling wettelijk verplicht is aan het onder a) bedoelde publiekrechtelijke lichaam over te dragen voor de financiering van investeringen van algemeen belang.";
de volgende artikelen 429 bis en 429 ter worden ingevoegd:
"Artikel 429 bis Blootstellingswaarde van derivaten 1.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig de in artikel 274 beschreven benadering. De instellingen passen artikel 299, lid 2, onder a), toe bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico. Bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico passen de instellingen de in artikel 299, lid 2, onder a), vastgelegde beginselen niet alleen toe
NL
13
NL
op de aan de handelsportefeuille toegewezen kredietderivaten, maar op al hun kredietderivaten. Bij het bepalen van de blootstellingswaarde mogen instellingen overeenkomstig artikel 295 met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere verrekeningsovereenkomsten rekening houden. Productoverschrijdende verrekening is niet van toepassing. Instellingen kunnen echter verrekening toepassen binnen de in artikel 272, punt 25, onder c), bedoelde productcategorie en bij kredietderivaten wanneer zij onderworpen zijn aan een in artikel 295, onder c), bedoelde overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening. 2.
Indien het bedrag van de activa op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging wordt verminderd door de verstrekking van zekerheden met betrekking tot derivatencontracten, maken de instellingen die vermindering ongedaan.
3.
Voor de toepassing van lid 1 mogen instellingen de in contanten van de tegenpartij ontvangen variatiemarge aftrekken van het gedeelte van de blootstellingswaarde dat de actuele vervangingswaarde omvat, voor zover de variatiemarge op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging niet reeds als een verlaging van de blootstellingswaarde is opgenomen en indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan: (a)
bij transacties die niet via een gekwalificeerde centrale tegenpartij zijn gecleard, worden de contanten die de ontvangende tegenpartij ontvangt, niet gescheiden;
(b)
de variatiemarge wordt dagelijks berekend en uitgewisseld op basis van de waardering tegen marktwaarde van de derivatenposities;
(c)
de valuta van de in contanten ontvangen variatiemarge is dezelfde als de afwikkelingsvaluta van het derivatencontract;
(d)
de uitgewisselde variatiemarge is het volledige bedrag dat nodig is om de tegen de marktwaarde gewaardeerde blootstelling van het derivaat volledig op te heffen, afhankelijk van de drempel en de minimumbedragen van de overdracht die voor de tegenpartij gelden;
(e)
het derivatencontract en de variatiemarge tussen de instelling en de tegenpartij bij dat contract vallen onder één enkele verrekeningsovereenkomst die de instelling overeenkomstig artikel 295 als risicoverminderend mag behandelen.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), geldt dat, wanneer het derivatencontract onder een gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst valt, onder de afwikkelingsvaluta elke afwikkelingsvaluta wordt verstaan die in het derivatencontract, de toepasselijke gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst of de kredietondersteuningsbijlage bij de gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst is gespecificeerd. Wanneer een instelling op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging de in contanten aan de tegenpartij betaalde variatiemarge als een te ontvangen actief opneemt, kan zij dat actief van de blootstellingsmaatstaf uitsluiten, mits aan de onder b) tot en met e) gestelde voorwaarden is voldaan. 4.
NL
Voor de toepassing van lid 3 geldt het volgende:
14
NL
5.
(a)
de aftrek van de ontvangen variatiemarge beperkt zich tot het gedeelte van de blootstellingswaarde dat de positieve actuele vervangingswaarde omvat;
(b)
een instelling gebruikt de in contanten ontvangen variatiemarge niet om de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico te verminderen, en evenmin voor de toepassing van artikel 298, lid 1, onder c), ii);
Naast de in lid 1 vastgestelde behandeling nemen de instellingen voor geboekte kredietderivaten in de blootstellingswaarde de effectieve notionele bedragen op waarnaar de geboekte kredietderivaten verwijzen, na aftrek van eventuele negatieve veranderingen in de reële waarde die met betrekking tot het geboekte kredietderivaat in het Tier 1-kapitaal zijn verwerkt. De resulterende blootstellingswaarde kan verder worden verminderd met het effectieve notionele bedrag van een gekocht kredietderivaat op dezelfde referentienaam, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan: (a)
voor kredietderivaten op één naam moeten de gekochte kredietderivaten op een referentienaam staan die gelijkgesteld is met, of achtergesteld is bij de onderliggende referentieverplichting van het geboekte kredietderivaat en zou een kredietgebeurtenis betreffende het preferente referentieactief leiden tot een kredietgebeurtenis betreffende het achtergestelde actief;
(b)
als een instelling protectie voor een pool referentienamen koopt, kan de gekochte protectie alleen met verkochte protectie voor een pool referentienamen worden gecompenseerd indien de pool van de referentieentiteiten en de rangorde bij beide transacties identiek zijn;
(c)
de resterende looptijd van het gekochte kredietderivaat is gelijk aan of langer dan de resterende looptijd van het geboekte kredietderivaat;
(d)
bij het bepalen van de aanvullende blootstellingswaarde voor geboekte kredietderivaten wordt het notionele bedrag van het gekochte kredietderivaat verminderd met alle eventuele positieve veranderingen in de reële waarde die met betrekking tot het gekochte kredietderivaat in het Tier 1-kapitaal zijn verwerkt;
(e)
bij in tranches verdeelde producten berust het als protectie gekochte kredietderivaat op een referentieverplichting van dezelfde rangorde als de onderliggende referentieverplichting van het geboekte kredietderivaat.
Indien het notionele bedrag van een geboekt kredietderivaat niet wordt verminderd met het notionele bedrag van een gekocht kredietderivaat, mogen instellingen de individuele potentiële toekomstige blootstelling van dat geboekte kredietderivaat aftrekken van de totale potentiële toekomstige blootstelling als bepaald overeenkomstig lid 1 van dit artikel in samenhang met artikel 274, lid 2, of artikel 299, lid 2, onder a), al naargelang het geval. Ingeval de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico in samenhang met artikel 298, lid 1, onder c), ii), wordt bepaald, kan PCEgross worden verminderd met de individuele potentiële toekomstige blootstelling van geboekte kredietderivaten, waarbij er geen aanpassingen in NGR worden aangebracht. 6.
NL
De instellingen verminderen het effectieve notionele bedrag van het geboekte kredietderivaat niet wanneer zij door middel van een total return swap kredietprotectie kopen en de ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boeken, maar niet overgaan tot de boeking van een eventuele daartegenover staande
15
NL
waardevermindering van het geboekte kredietderivaat, zoals die in het Tier 1-kapitaal tot uitdrukking komt. 7.
Bij gekochte kredietderivaten voor een pool van referentie-entiteiten mogen instellingen de in lid 5 bedoelde vermindering op geboekte kredietderivaten voor individuele referentienamen pas opnemen als de gekochte protectie economisch gezien gelijkwaardig is aan protectie die voor elk van de individuele namen in de pool afzonderlijk zou worden gekocht. Als een instelling een kredietderivaat voor een pool referentienamen koopt, mag zij enkel een vermindering op een pool geboekte kredietderivaten opnemen als de pool referentie-entiteiten en de rangorde bij beide transacties identiek zijn.
8.
In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen de instellingen de in artikel 275 beschreven methode gebruiken om de blootstellingswaarde van de in bijlage II, punten 1 en 2, vermelde contracten te bepalen, doch uitsluitend als zij deze methode ook gebruiken om de blootstellingswaarde van deze contracten te bepalen om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen. Wanneer de instellingen de in artikel 275 beschreven methode toepassen, verminderen zij de blootstellingsmaatstaf niet met de in contanten ontvangen variatiemarge. Artikel 429 ter Opslagfactor voor tegenpartijkredietrisico bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties
1.
Naast de blootstellingswaarde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling overeenkomstig artikel 429, lid 5, nemen de instellingen in de blootstellingsmaatstaf een opslagfactor op voor tegenpartijkredietrisico die overeenkomstig lid 2 of 3 van dit artikel wordt vastgesteld, al naargelang het geval.
2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt bij transacties met een tegenpartij welke niet vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel 206 voldoet, de opslagfactor (Ei*) per transactie vastgesteld volgens de volgende formule:
waarbij: Ei de reële waarde is van de effecten of contanten die uit hoofde van transactie i aan de tegenpartij in lening zijn gegeven; Ci de reële waarde is van de contanten of effecten die uit hoofde van transactie i van de tegenpartij zijn ontvangen; 3.
NL
Voor de toepassing van lid 1 wordt bij transacties met een tegenpartij welke vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel 206 voldoet, de opslagfactor (Ei*) per overeenkomst vastgesteld volgens de volgende formule:
16
NL
waarbij: Ei de reële waarde is van de effecten of contanten die aan de tegenpartij in lening zijn gegeven uit hoofde van de transacties die onder kaderverrekeningsovereenkomst i vallen; Ci de reële waarde is van de contanten of effecten die uit hoofde van de kaderverrekeningsovereenkomst i van de tegenpartij zijn ontvangen; 4.
In afwijking van lid 1 kunnen de instellingen de in artikel 222 beschreven methode gebruiken, onder toepassing van een vloer van 20 % voor het toepasselijke risicogewicht, om de opslagfactor te bepalen voor retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, met inbegrip van die buiten de balanstelling. Instellingen mogen deze methode alleen gebruiken wanneer zij deze ook gebruiken voor het bepalen van de blootstellingswaarde van die transacties om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen.
5.
Als voor een retrocessietransactie de verkoop wordt verantwoord volgens het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging, worden alle aan de verkoop gerelateerde posten door de instelling teruggeboekt.
6.
Wanneer een instelling bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling, als agent tussen twee partijen optreedt, is het volgende van toepassing: (a)
wanneer de instelling een cliënt of tegenpartij een vergoeding of garantie biedt die beperkt is tot het eventuele verschil tussen de waarde van de effecten of contanten die de cliënt heeft uitgeleend en de waarde van de zekerheden die de kredietnemer heeft verstrekt, neemt zij in de blootstellingsmaatstaf alleen de opslagfactor op die overeenkomstig lid 2 of lid 3, is vastgesteld, al naargelang het geval;
(b)
wanneer de instelling geen van de betrokken partijen een vergoeding of garantie biedt, wordt de transactie niet in de blootstellingsmaatstaf opgenomen;
(c)
wanneer de economische blootstelling van de instelling aan de onderliggende effecten of contanten bij de transactie groter is dan de aan de hand van de opslagfactor verkregen blootstelling, neemt de instelling in de blootstellingsmaatstaf ook een blootstelling op die gelijk is aan de volledige waarde van de effecten of de contanten."
Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
NL
17
NL
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, op 10.10.2014
Voor de Commissie De Voorzitter José Manuel BARROSO
NL
18
NL