SCRIPTIE GRONDIGE STUDIE VAN DE STRAFVORDERING
Sophie DELAERE
Bjorn KETELS
Stamnummer: 20016496
Stamnummer: 20001131
Jaar: derde licentie rechten, optie burgerlijk en strafrecht (voltijds) Academiejaar: 2004 – 2005 Datum: dinsdag 17 mei 2005
VAN COMMISSIE V.I. NAAR STRAFUITVOERINGSRECHTBANK Perestrojka of window dressing?
Prof. Dr. Ph. TRAEST
~1~
VOORWOORD Hierbij wensen we een oprecht woord van dank te richten aan iedereen die heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van deze scriptie. Eerst en vooral willen we Professor Doctor Philip TRAEST bedanken voor de wetenschappelijke begeleiding en de interessante toelichtingen die hij verschafte bij dit werkstuk. Professor TRAEST bood ons de kans om aan terreinverkenning te doen in het strafprocesrecht door onze vrije keuze voor het onderwerp te respecteren. De algemene doelstelling van dit juridisch schrijven bestaat erin een denkoefening te maken en tevens een voorbereiding te zijn op ons toekomstig beroepsleven. Voor ons was deze scriptie een perfect hulpmiddel om onze kennis aan de praktijk te koppelen en ook een unieke kans om al eens in contact te komen met practici. We richten tevens een speciaal dankwoord aan de heer Joachim MEESE, assistent bij de vakgroep Strafrecht en Criminologie. Hij hielp ons om de nodige inzichten in de materie te verwerven. Ook willen wij de heren Luc STRYPSTEEN, eerste substituut van de procureur des Konings bij het parket te Brugge, Peter LEYMAN, eerste substituut van de procureur des Konings bij het parket te Gent en Piet PIRON, voorzitter van de commissie voorwaardelijke invrijheidstelling te Gent bedanken voor de info die zij ons ter beschikking stelden en de vragen die ze beantwoordden. De praktische wenken die in onze scriptie opgenomen zijn, steunen in grote mate op hun deskundig oordeel. Tenslotte willen wij graag onze ouders bedanken voor de morele en financiële steun die ons toegelaten heeft onze studies aan te vatten en te voltooien.
Sophie DELAERE en Bjorn KETELS, 27 april 2005.
~2~
INLEIDING “Even when laws have been written down, they ought not always to remain unaltered.” ARISTOTELES 1.
Beroving, verkrachting, vandalisme, zinloos geweld,…: het lijkt de orde van de dag.
Sterker nog: het is aan de orde van de dag. De roep om hard en repressief op te treden, wordt dan ook steeds krachtiger. Door dergelijk politiek beleid raken de cellen overvol. Om de omvang van de gevangenispopulatie in te dijken, ziet men daarom de “banale” feiten sneller door de vingers en krijgen ook de zware criminelen een tweede kans. De oorspronkelijke visie van de wetgever was dat gevangenisstraffen volledig moesten worden uitgezeten.1 Al decennialang echter kennen we het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling, dat zijn roots vindt in de veelbesproken “Wet LEJEUNE”.2 De huidige wetgeving3 laat aan veroordeelden de kans om vervroegd de gevangenis te verlaten, op voorwaarde dat ze een deel van hun straf uitzaten. Na een geslaagde proefperiode volgt dan de definitieve vrijheid.4 Een multidisciplinaire commissie voorwaardelijke invrijheidstelling5 beoordeelt hun kans op reïntegratie in de maatschappij. Al enkele jaren wikt en beschikt dit administratief rechtscollege over het lot van de gedetineerden.6
1
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 445.
2
Wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel, B.S. 3 juni 1888 (hierna verkort
geciteerd Wet LEJEUNE). 3
Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot
bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998 (hierna verkort geciteerd Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling); Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 2 april 1998 (hierna verkort geciteerd Wet Commissies V.I.); Koninklijk Besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 23 februari 1999 (hierna verkort geciteerd K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.). 4
De voorwaardelijke invrijheidstelling is dus een wijze van uitvoering van de vrijheidstraf, zie Cass. 16 oktober 1950, Pas. 1951
(verkort), I, 66 en tevens art. 59, eerste lid Voorontwerp van wet betreffende de strafuitvoeringsrechtbank en de externe rechtspositie van de gedetineerden, onuitg. (hierna verkort geciteerd Voorontwerp Externe Rechtspositie). De veroordeelde is bijgevolg nog geen vrij burger. 5
Hierna verkort commissie V.I.
6
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 449.
~3~
2.
HERACLITUS schreef ooit dat niets blijvend is, behalve de verandering. Ook het Belgische
strafprocesrecht is volop in beweging. Al deze omwentelingen beïnvloeden eveneens de strafuitvoering. Er is al langer enige twijfel gerezen omtrent de kwaliteit van de waarborgen die de commissies V.I. verstrekken. Hoe dan ook, deze commissies zijn geen rechtscolleges die onder de rechterlijke macht ressorteren.7 Vandaar dat steeds meer stemmen opgaan om dergelijke verantwoordelijkheid uitsluitend in handen van gespecialiseerde rechtbanken te leggen. Alleen de derde macht zou voldoende garanties bieden voor een gelijke behandeling. Omdat het denken over strafprocesrecht steeds moet gebeuren tegen de achtergrond van de rechtsbescherming van slachtoffer en dader, kon een wetgevend ingrijpen niet langer uitblijven. De drastische hervormingen van de voorwaardelijke invrijheidstelling zullen het vertrouwde landschap opnieuw grondig dooreen schudden: de commissies V.I. zullen binnenkort plaats ruimen voor de “strafuitvoeringsrechtbanken”. Deze strafuitvoeringsrechtbanken komen niet zomaar uit de lucht vallen maar kaderen in een bredere trend. De gebeurtenissen van de afgelopen tien jaar zetten de maatschappij zwaar onder druk. Door de DUTROUX-psychose vormde zowat elke burger in dit land zich een mening over deze problematiek. Wat onder de bevolking leeft, vindt in een democratisch rechtsbestel steeds zijn weg naar de beleidsmakers en dat is ook nu niet anders. 3.
Het opzet van dit werkstuk is om de procedure van de commissies V.I. tegenover deze
van de strafuitvoeringsrechtbanken te plaatsen. Wij hebben een kritische (en soms rechtsvergelijkende) analyse van het wetgevend concept voor ogen. Het lijkt ons in het kader van het gelijkheidsbeginsel de moeite waard om vooral de slachtoffer- en daderdimensie uit deze actuele discussie te lichten. We beperken ons schrijven tot de procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling en besteden geen aandacht aan de proefperiode die pas aanvangt na de toekenning van de V.I. Een duidelijke link met het formeel strafrecht is daar zoek. 4.
Ons werkstuk start met een korte historische schets over het ontstaan van de commissies
V.I. en de initiatieven die aan de basis liggen van de strafuitvoeringsrechtbanken. In een tweede deel behandelen we de processuele aspecten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. We staan niet alleen stil bij de Belgische regelgeving maar nemen ook een kijkje buiten de landsgrenzen. Het werkstuk wordt op een eigen manier benaderd en de problematiek vanuit verschillende 7
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 551.
~4~
invalshoeken bekeken. We probeerden de vaak technische materie in een leesbaar geheel om te zetten in een poging het donkere kluwen te ontwarren.
~5~
DEEL 1 – HISTORISCH OVERZICHT “Indeed, history is nothing more than a tableau of crimes and misfortunes.” VOLTAIRE
HOOFDSTUK 1: OORSPRONG VAN DE COMMISSIES V.I. AFDELING 1: DE WET LEJEUNE §1. JULES LE JEUNE: DON QUICHOT, QUERULANT OF MODERNE ROBIN HOOD? 5.
We kunnen geen werkstuk schrijven over de evolutie van de voorwaardelijke
invrijheidstelling zonder even stil te staan bij de geschiedenis van het onderwerp. 6.
Sinds het ontstaan van België waren er al enkele pogingen ondernomen om misdadigers
een tweede kans te geven maar het concept kreeg pas echt wind in de zeilen onder impuls van oud-minister van Justitie Jules LE JEUNE.8 Hij diende op 23 maart 1888 een wetsontwerp in9 dat resulteerde in de wet van 31 mei 1888. Deze wet, ook wel de Wet LEJEUNE genoemd, betekende een mijlpaal in de Belgische penitentiaire geschiedenis10 en zorgde voor een vernieuwd straflandschap.11 Hij creëerde een fase tussen de gevangenis en de vrijheid12: gevangenen die blijk
8
Jules LE JEUNE was minister van Justitie van 24 oktober 1887 tot 26 maart 1894, zie T. LEMOINE m.m.v. L. BURGELMAN,
“Overzicht van de ministers van Justitie” in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX en K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 6; D. WEBER en X. ROUSSEAUX, “Les politiques pénales en Belgique” in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX en K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 77-78; J.-C. B., “Beleid inzake voorwaardelijke invrijheidstelling: 1976-1980”, Panopticon 1982, (252) 252; K. VELLE, “Het institutioneel kader: het Ministerie van Justitie” in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX en K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 19. 9
A. NEYS en T. PETERS, “De voorwaardelijke invrijheidstelling gekneld tussen individualisering en rechtspositieregeling”,
Panopticon 1988, (378) 379. 10
T. VANDER BEKEN, Penologie, onuitg., syllabus bij het opleidingsonderdeel Penologie, UGent, 2004-05, 24 (hierna verkort
geciteerd T. VANDER BEKEN, Penologie). 11
C. ELIAERTS en M. ROZIE, “Toezicht op de uitvoering van de straf”, R.W. 1977-78, (2409) 2423; C. VANNESTE, “L’exécution
des peines. L’usage de la prison en Belgique de 1830 à nos jours” in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX en K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 113; J. VANACKER, “De relatie tussen strafrechter en strafuitvoering. Doe wel, zie toch om, maar kijk ook vooruit”, Panopticon 2001, (80) 82; X. LAMEYRE, “De opkomst van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Fatik 2004, afl. 101, (20) 20. 12
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 1999, afl. 81, (3) 3.
~6~
gaven van een goed detentiegedrag, konden de gunst van de voorwaardelijke invrijheidstelling bekomen.13 7.
De wet van 1888 had een dubbele finaliteit. Het was hét instrument bij uitstek om de
delinquent aan te zetten tot een voorbeeldig gedrag. Het vooruitzicht op vervroegde vrijlating stimuleerde hem de rust in het penitentiair complex te bewaren. De wet beoogde eveneens een kader te creëren waarbinnen de controle op de in vrijheid gestelde kon plaatsvinden. Beide doelstellingen zijn vooral voer voor de schrijfmachines van sociologen en criminologen. Vanuit het oogpunt van de jurist daarentegen is het belangrijk even stil te staan bij de procedurele aspecten van de wet, vooral omdat deze zwaar onder vuur kwamen te liggen. §2. PROCEDURE VOLGENS DE WET LEJEUNE: A LA GUERRE COMME A LA GUERRE… 8.
De Wet LEJEUNE wierp de bevoegdheid om tot voorwaardelijke invrijheidstelling te
beslissen in de schoot van de uitvoerende macht.14 De minister van Justitie werd het servicepunt voor gedetineerden die in aanmerking kwamen om de gevangenis vervroegd te verlaten.15 Na een grondig onderzoek van het dossier – uitgevoerd door een personeelsconferentie – en het inwinnen van een niet-bindend advies van het parket16, de gevangenisdirecteur en een gespecialiseerde bestuurscommissie binnen de strafinrichting, besliste de minister van Justitie
13
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 445; J.-C. VERWAEST, De justitiegids. Wegwijs in het labyrint van het Belgisch gerecht, Roeselare, Roularta
Books, 1998, 168-169. 14
A. DEVOS, “La libération conditionelle, nouvelles perspectives?” in JEUNE BARREAU
DE
LIEGE (ed.), La peine et le droit.
L’exécution des peines dans tous ses états. Actes du colloque organisé par la Conférence libre du jeune Barreau de Liège le 29 janvier 1999, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 2000, 75; S. SNACKEN, “Belgium” in D.
VAN
ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and
tomorrow: international perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 67. 15
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 446; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. du Jeune
Barreau de Liège, 1989, 561. 16
Zowel van het parket dat de vervolging heeft uitgeoefend als van het parketgeneraal van het rechtsgebied, zie Voorstel tot
instelling van een parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in de zaak DUTROUX-NIHOUL en consorten, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/006, 40 (hierna verkort geciteerd Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux); E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren” in J. GOETHALS en M. BOUVERNE-DE-BIE (eds.), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 23.
~7~
autonoom en arbitrair.17 De regelgeving liet de uitvoerende macht dus een ruime en creatieve marge om invloed te doen gelden op de door de rechter uitgesproken straffen.18 Deze royale beleidsvrijheid veroorzaakte in de negentiende eeuw al enige deining en zorgde voor openlijk verzet van zowel commentaarschrijvers als veroordeelden. Het besluit moest niet gemotiveerd worden, de procedure was log en ondoorzichtig en critici stelden zich ernstige vragen bij de rechtspositie van gedetineerden en slachtoffers.19 Er werd gevreesd voor justitieel favoritisme en een gebrek aan consequentie in de beslissing tot vervroegde vrijlating. Naar ons oordeel roept de wet inderdaad enkele kiese juridische vragen op omtrent de
9.
rechtszekerheid en de rechten van verdediging. We kunnen er echter niet om heen dat de Wet LEJEUNE, op enkele hervormingen na, toch een slordige 118 jaar stand hield. AFDELING 2: DE WETTEN VAN 5 EN 18 MAART 1998 §1. HET VERDRIET VAN BELGIË: EEN DECISIEVE SMET OP HET BLAZOEN 10.
Na de bekendmaking van de gruwelheden die DUTROUX op zijn naam mocht schrijven,
zonk België in de zomer van 1996 in een diepe rouw.20 De onmacht en onvrede bij deze gebeurtenissen zorgden ervoor dat nagenoeg elke inwoner van dit land alle vertrouwen in Justitie verloor.21 In menig Belgische huiskamer werd gesproken over onbekwaamheden, blunders en politiek wanbeleid. De rechtvaardigheid van het systeem werd in twijfel getrokken en de kloof tussen Justitie en burger leek onoverbrugbaar. Één ding was zeker: Justitie was verdwaald en moest er een zaak van maken om iedereen terug op dezelfde lijn te krijgen. 11.
Het hoeft geen betoog dat ook de problematiek rond de Wet LEJEUNE sinds de affaire
DUTROUX in een stroomversnelling is geraakt.22 De wet kwam nog heviger dan voorheen onder vuur te liggen, toen bleek dat het “monster van België” in eigen persoon bij toepassing van de 17
Art. 5, eerste lid Wet LEJEUNE; Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux, 40; K. VELLE, l.c., 19; M. FRANCHIMONT,
A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 561. 18
R. FOQUE, “Enige theoretische reflecties naar aanleiding van de wetten van 5 en 18 maart 1998 op de voorlopige
invrijheidstelling”, De orde van de dag 1998, afl. 4, (69) 70. 19
C. ELIAERTS en M. ROZIE, l.c., (2409) 2423; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, “Enkele kritische kanttekeningen bij het
wetsontwerp inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 1997, afl. 75, (3) 3; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 561. 20
D. WEBER en X. ROUSSEAUX, l.c., 98-101; S. SNACKEN, l.c., 68.
21
K. VELLE, l.c., 13.
22
R. VAN CAUWELAERT, “Minister Lejeune maakte een wet”, Knack 22 oktober 1997.
~8~
wet door minister van Justitie Melchior WATHELET23 op 8 april 1992 voorwaardelijk vrij kwam.24 Ditmaal kon een wetgevend ingrijpen niet langer uitblijven. Er was nood aan een coherent, transparant en modern strafuitvoeringsbeleid. §2. PRÉ- EN POST-DUTROUX TIJDPERK 12.
Twee maanden vóór het losbarsten van de zaak DUTROUX had toenmalig minister van
Justitie Stefaan DE CLERCK25 reeds een oriëntatienota straf- en gevangenisbeleid opgesteld, waarin hij – omwille van de verhoogde gevangenispopulatie – voorstelde een reductionistisch strafrechtelijk beleid te gaan voeren.26 De Leuvense gewoon hoogleraar DUPONT kreeg de moeizame taak om een basiswet te construeren die het gevangeniswezen in belangrijke mate moest hervormen. Minister DE CLERCK lanceerde toen ook al de gedachte om de rechter in het debat van de voorwaardelijke invrijheidstelling te betrekken.27 13.
Door de gruweldaden van DUTROUX kreunde Justitie onder de hardnekkige druk van de
bevolking en moest er snel gehandeld worden.28 Bijgevolg was er voor de oprichting van “strafuitvoeringsrechtbanken” geen tijd want dit vereiste een herziening van de Grondwet. Wat toen wel als een paal boven water stond, was dat de beslissing tot invrijheidstelling niet langer onder de bevoegdheid van de minister van Justitie mocht ressorteren. 14.
De beleidsmakers hadden bij de drastische hervormingen van de Wet LEJEUNE oog voor
de geformuleerde kritieken.29 Op 6 december 1996 gaf de Ministerraad vrijgeleide voor twee voorontwerpen omtrent de V.I.; deze mondden finaal uit in de wetten van 5 en 18 maart 199830, in werking getreden op 1 maart 1999.31
23
Melchior WATHELET was minister van Justitie van 9 mei 1988 tot 23 juni 1995, zie T. LEMOINE m.m.v. L. BURGELMAN, l.c., 11.
24
Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux, 40 en 143; S. CHRISTIAENSEN, “Klassieke en hedendaagse beroepen en
functies in de strafuitvoering” in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX en K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 337. 25
Stefaan DE CLERCK was minister van Justitie van 23 juni 1995 tot 24 april 1998, zie T. LEMOINE m.m.v. L. BURGELMAN, l.c., 11.
26
A.M. VRIJENS, “De commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Vigiles 2001, (80) 80; C. VANNESTE, l.c., 119.
27
G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, (177) 179.
28
S. SNACKEN, l.c., 78.
29
M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 562-563.
30
A. DEVOS, l.c., 75-76.
31
Art. 27 K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.; K. VELLE, l.c., 32; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, II, Leuven, Acco, 2004, 365-
366; M. CALLENS, “Voorwaardelijke invrijheidstelling en herhaling. Bijzondere herhaling vereist geen twee derden”, NjW 2002, (304) 304.
~9~
We kunnen minstens stellen dat deze wetten een verjongingskuur betekenden voor de V.I.procedure. De minister van Justitie kan voortaan niet meer beslissen over de voorwaardelijke invrijheidstelling van gevangenen want de Wet Commissies V.I. richtte daartoe zes administratieve rechtscolleges op.32 De bevoegdheid om over de vrijheid van gedetineerden te beslissen, werd overgeheveld naar een onafhankelijke en multidisciplinaire equipe, opgericht in het rechtsgebied van elk hof van beroep. Om het communautaire evenwicht te bewaren, voorziet de wet in Brussel twee commissies: één aan Nederlandstalige en één aan Franstalige zijde.33
HOOFDSTUK 2: VAN COMMISSIE V.I. NAAR STRAFUITVOERINGSRECHTBANK AFDELING 1: SCHEIDING DER MACHTEN 15.
Één van de grondbeginselen van een democratische rechtstaat is de scheiding van de
machten.34 De theorie van de “trias politica” heeft zijn historische wortels in het werk “De l’esprit des lois” van MONTESQUIEU.35 Reeds in de achttiende eeuw meende hij dat de verdeling van de machten in grote mate het democratisch gehalte van een rechtstaat bepaalt: “(…) c’est une expérience éternelle, que tout homme qui a du pouvoir est porté à en abuser; il va jusqu’à ce qu’il trouve des limites. (…) Pour qu’on ne puisse abuser du pouvoir, il faut que, par la disposition des choses, le pouvoir arrête le pouvoir”.36 De “driekoppige eenheid” mag dus niet in één persoon of instituut verenigd zijn.37 16.
De basisprincipes van de westerse samenleving zijn in 250 jaar nog niet veranderd. Anno
2005 vormt het beginsel van de scheiding van de machten bij ons nog steeds de grondslag van het democratisch bestel. Het principe is niet expliciet in onze Grondwet neergeschreven maar zit er wel impliciet in verankerd.38 Om te voorkomen dat de ene macht buitensporig inwerkt op de andere, voorziet de ongeschreven constitutionele regel dat iedere overheidstak de potentiële excessen van de andere indijkt. Het is een systeem van “checks and balances”.
32
J. DE WIT, “Slachtoffers hebben zeg over vrijlating daders”, Het Belang van Limburg 2 maart 1999.
33
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 80.
34
Cass. 5 november 1920, Pas. 1920 (verkort), I, 193, concl. P. LECLERCQ; Cass. 26 juni 1980, Arr. Cass. 1979-80, 1365; Rb.
Brussel 17 maart 1997, R.W. 1997-98 (verkort), 257, noot P. POPELIER. 35
J. DUJARDIN en J. VANDE LANOTTE, Inleiding tot het publiek recht, I, Basisbegrippen, Brugge, die Keure, 1997, 269-275.
36
Ch.-L. MONTESQUIEU, De l’esprit des lois, I, Parijs, Garnier-Flammarion, 1979, 293.
37
A. ALEN, Compendium van het Belgisch staatsrecht, I, Diegem, Kluwer, 2000, 16-18.
38
A. ALEN, o.c., 27-47.
~10~
Op strafrechtelijk gebied is dit zeker niet anders: de rechter beoordeelt de schuld en bepaalt de straf en de uitvoerende macht – in naam van de minister van Justitie – staat in voor de strafuitvoering. De rechterlijke macht biedt waarborgen tegen een ongezonde machtsconcentratie bij de wetgevende of de uitvoerende macht, parlement en regering dus. De rechter moet in het strafrecht de andere machten als het ware in evenwicht houden.39 Net om die reden ijveren vele critici al jaren voor een rechterlijke tussenkomst in de strafuitvoering. We kunnen er niet om heen dat de beslissingen van de penitentiaire administratie zich duidelijk op jurisdictioneel terrein bevinden. De uitvoerende macht wordt dan ook verweten zich bevoegdheden toe te meten die grondwettelijk enkel de rechterlijke macht toekomen. AFDELING 2: DE GALERIJ DER GROTEN §1. ALGEMEEN 17.
Het leek ons geen goed idee om een historisch overzicht te geven van àlle geformuleerde
voorstellen ter verbetering van het V.I.-systeem. Wij willen ons vooral focussen op de grote en recente initiatieven die de aanzet gaven tot een blauwdruk van de strafuitvoeringsrechtbanken. De beste manier om tot een begrijpbaar geheel te komen, is struinen doorheen het aanbod; we “zappen” door de veelheid aan informatie en houden enkel halt bij de meest opvallende stellingen. De commissies DUPONT en HOLSTERS zijn in deze materie baanbrekend omdat zij de rechter een actieve rol toebedelen in de strafuitvoering. In eerdere voorstellen was er een voortdurende twist om de magistratuur al dan niet in het V.I.-debat te betrekken.40 Die verschillende suggesties bespreken we hier niet in extenso maar de belangrijkste argumenten komen even ter sprake bij de vergelijking tussen de procedures voor de commissies V.I. en de strafuitvoeringsrechtbanken.41
39
R. FOQUE, l.c., (69) 69-73.
40
Zie ondermeer J. MATTHIJS, “Het betrekken van de rechter bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidstraf. Rede uitgesproken op
de plechtige openingszitting van het Hof van Beroep te Gent op 2 september 1974”, R.W. 1974-75, (193) 193-244; L. BELYM, “De la compétence du juge pénal au cours de l’exécution de la peine ou de la mesure de sûreté II”, Rev. dr. pén. 1934, (488) 488500; R. MOMMAERT, “De la compétence du juge pénal au cours de l’exécution de la peine ou de la mesure de sûreté I”, Rev. dr. pén. 1934, (484) 484-488. 41
Cf. infra, nr. 25 en volgende.
~11~
§2. COMMISSIE DUPONT 18.
Zoals reeds aangehaald in het vorige hoofdstuk42, kreeg Lieven DUPONT in juni 1996 de
opdracht om een basiswet gevangeniswezen te construeren. In zijn proefstuk schonk hij, anticiperend op een E.U.-resolutie43, bijzondere aandacht aan de interne rechtspositie van gedetineerden.44 De Leuvense professor kwam tot de conclusie dat de toenmalige regeling ondermaats was. Hij hekelde het feit dat de verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten een wettelijke grondslag misten.45 De bepalingen omtrent de vervroegde invrijheidstelling en de bijzondere vormen van tenuitvoerlegging waren allemaal, uitgezonderd de V.I., geregeld door ministeriële omzendbrieven; een kolfje naar de hand van de uitvoerende macht.46 Bleef dan ook het feit dat de exclusieve beslissingsbevoegdheid op dat moment nog steeds in handen van de minister van Justitie lag. Het creëren van diverse strafuitvoeringsmogelijkheden vormde op zich geen probleem, zolang de minister de rechter in diens straffen volgde. Anders evenwel was de situatie wanneer hij meende dat de rechterlijke uitspraak énkel de bovengrens van de vrijheidsstraf vastlegde. 19.
Eind 1997 werd een commissie basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van
gedetineerden ingesteld47 waarvan DUPONT het voorzitterschap waarnam. Deze commissie gaf in haar conceptnota48 de aanzet tot de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.49 De ministeriële bevoegdheid moest overgeheveld worden naar onafhankelijke penitentiaire rechtbanken,
42
Cf. supra, nr. 12.
43
Resolutie van het Europees Parlement over de detentievoorwaarden in de Europese Unie: verbeteringen en vervangende
straffen, P.B. 9 april 1999, Nr. C 098/299. 44
De interne rechtspositie betreft de verhouding tussen de gedetineerde en de overheid terwijl de externe rechtspositie de relatie
tussen individu en maatschappij centraal stelt, zie COMMISSIE GEDETINEERDEN,
BASISWET GEVANGENISWEZEN EN RECHTSPOSITIE VAN
Voorontwerp van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden. Conceptnota externe rechtspositie van veroordeelde
gedetineerden en instelling van penitentiaire rechtbanken, Brussel, Ministerie van Justitie, 2000, 4-25 (hierna verkort geciteerd COMMISSIE DUPONT, Conceptnota); Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, in Bibliotheek Strafrecht, Brussel, De Boeck & Larcier, 2002, 53-257. 45
J. GEBOERS, “Proeve van een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen”,
Fatik 1998, afl. 77, (3) 4. 46
J.-C. VERWAEST, o.c., 167.
47
Koninklijk Besluit van 25 november 1997 houdende oprichting van een Commissie “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie
van gedetineerden”, B.S. 9 januari 1998. 48
COMMISSIE DUPONT, Conceptnota, 75 p.
49
J. GEBOERS, “Proeve van een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen”, l.c.,
(3) 3-10; L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, in Samenleving, criminaliteit en strafrechtspleging, Leuven, Universitaire Pers, 1998, 172-198; L. VAN EYLEN, l.c., (1) 1.
~12~
rechtscolleges van de rechterlijke orde.50 De commissie was duidelijk voorstander van een multidisciplinaire samenstelling omdat de externe rechtspositie van de gevangene volgens haar niet enkel in het juridische domein te kwalificeren valt maar ook sociologische en penologische elementen in zich houdt. Elke beslissing die de strafduur kan beïnvloeden en elk besluit om de strafinrichting vroeger te verlaten, zou voortaan onder de bevoegdheid van deze rechtbanken ressorteren.51 In 2000 leverde de commissie DUPONT de vruchten van haar inspanningen af.52 De nota vormde het ontwerp voor een revolutionaire vernieuwing binnen het gevangenisbeleid. Belangrijk is dat het gedachtegoed van DUPONT een klare kijk geeft op de complexe problematiek van de strafuitvoering. Helaas strooide de affaire DUTROUX roet in het eten en kon de oprichting van penitentiaire rechtbanken niet op korte termijn worden verwezenlijkt.53 Niettemin kunnen we stellen dat de krijtlijnen voor de commissie HOLSTERS geschetst waren. §3. COMMISSIE HOLSTERS 20.
De commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en
straftoemeting, alias de commissie HOLSTERS, werd in 2000 opgericht54 onder de auspiciën van de gelijknamige emeritus voorzitter van het Hof van Cassatie.55 De commissie moest haar tanden zetten in deze drie items56, het doel van onze scriptie blijft echter beperkt tot het eerste luik.
50
J. DETIENNE, “De l’arrêté royal à la loi de principes: les travaux de la commission Dupont” in JEUNE BARREAU DE LIEGE (ed.),
La peine et le droit. L’exécution des peines dans tous ses états. Actes du colloque organisé par la Conférence libre du jeune Barreau de Liège le 29 janvier 1999, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 2000, 217. 51
L. DUPONT, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, o.c., 197.
52
L. VAN EYLEN, l.c., (1) 1; X, Commissie basiswet gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden, Persbericht van 5 juli 2000, FOD Justitie,
http://www.just.fgov.be (hierna verkort geciteerd Persbericht van 5 juli 2000). Onlangs verscheen de basiswet in het Belgisch Staatsblad, zie Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005. 53
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 31-32.
54
Persbericht van 5 juli 2000.
55
Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende oprichting van een commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie
van gedetineerden en straftoemeting, B.S. 13 juli 2000 (hierna verkort geciteerd K.B. Externe Rechtspositie); Voorstel van resolutie betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken, de externe rechtspositie van de gedetineerden, de straftoemeting en de verbetering van de positie van het slachtoffer, Parl. St. Kamer 2003-04, nr. 438/001, 3 (hierna verkort geciteerd Voorstel van Resolutie); C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 397. 56
Art. 2 K.B. Externe Rechtspositie.
~13~
21.
Het staat niet ter discussie dat de legistieke hervormingen van 1998 een loutere tussenstap
vormden in de evolutie van de voorwaardelijke invrijheidstelling.57 We hebben er al herhaaldelijk op gewezen dat het tijdsgebrek de belangrijkste reden was om niet meteen te besluiten tot de oprichting van penitentiaire rechtscolleges. De commissie HOLSTERS kon op de koers van professor DUPONT verder varen; ze had de conceptnota van 2000 als richtlijn voor de invulling van de strafuitvoeringskwestie.58 De commissie inventariseerde zorgvuldig alle probleemstellingen en kwam tot de conclusie dat de discussie zich andermaal59 op het niveau van het legaliteitsbeginsel situeerde. De moeilijke afweging tussen de diverse machten speelde ook hier een belangrijke rol. De commissie stelde terecht dat de uitvoerende macht over geen enkele wettelijke fundering beschikte om de rechterlijke beslissing volledig naast zich neer te leggen. De beleidsmakers zijn enkel gemachtigd om uit te voeren wat de rechter heeft beslist, zowel wat de vrijheidsberoving als de duur van de detentieperiode betreft. De commissie zag het oplossen van deze legaliteitscrisis als dé prioriteit. De praktische realisatie van het voorstel HOLSTERS houdt in dat er binnen de rechtbanken van eerste aanleg een vierde kamer wordt opgericht. Net zoals de commissies V.I. zouden de rechtbanken een multidisciplinaire samenstelling kennen.60 Omtrent de bevoegdheid rees nog enige twijfel en de commissie besliste wijselijk om de concrete invulling ervan aan het parlement over te laten. Het comité HOLSTERS schoof wel een dubbele keuzemogelijkheid naar voor. Ofwel zouden de rechtbanken exclusief bevoegd zijn voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, ofwel zou de rechter – op enkele uitzonderingen na – carte blanche krijgen voor het gros van de bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten. De commissie HOLSTERS maakte haar rapport bekend in mei 200361, nadat haar mandaat al enkele keren was verlengd.62
57
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Kamer 2002-03, nr. 1914/003, 5 (hierna verkort geciteerd Herziening
Grondwet, Kamer, 1914/003); X. LAMEYRE, l.c., (20) 21. 58
F. GOOSSENS, “Oprichting commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting”,
T.v.W. 2000, (214) 215. 59 60
Cf. supra, nr. 18. Herziening Grondwet, Kamer, 1914/003, 5; K. BEYENS, “Steve Stevaert verarmt voorwaardelijke invrijheidstelling”,
Juristenkrant 2003, afl. 71, (4) 4. 61
K. BEYENS, l.c., (4) 4; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, I, o.c., 7-8; P. JANSSEN, “Het Chinese speenvarken en andere verhalen.
Verslag van de studiedag «De commissie Holsters buitenspel?»”, Fatik 2003, afl. 100, (29) 29.
~14~
§4. CONCLUSIE 22.
Het werk van beide commissies betekende een scharnierpunt in de kwestie
strafuitvoeringsrechtbanken. De geschiedenis wees uit dat de minister van Justitie niet de meest bekwame persoon is om over de strafuitvoering te oordelen.63 Meer nog, een beleid waarbij de minister als einzelgänger de V.I. kan gunnen ondanks negatieve adviezen64, geeft niet alleen aanleiding tot navrante politieke blunders maar veroorzaakt vaak een poel van menselijke ellende. Het leeuwendeel van de actoren van justitie is overtuigd van de noodzaak om een dergelijke verantwoordelijkheid enkel in handen van het gerecht te leggen. De rechter lijkt het best geplaatst om te oordelen over de strafuitvoering. AFDELING 3: GRONDWETSWIJZIGING 23.
Het is stilaan duidelijk dat ons onderwerp zich niet enkel situeert in het materieel en
formeel strafrecht maar ook binnen de invloedssfeer van het grondwettelijk recht. De oprichting van de commissies V.I. was een snelle remedie voor de affaire DUTROUX. De parlementsleden mochten toen nog niet opteren voor strafuitvoeringsrechtbanken omdat een wijziging van het grondwetsartikel 157 niet op korte termijn kon worden verwezenlijkt.65 Het streng grondwettelijk mechanisme blokte elk denkspoor in de richting van de penitentiaire rechtbanken af en dwong de beleidsmakers om de procedure-V.I. voor administratieve rechtscolleges te laten verlopen. Vandaar dat de wetgever zijn toevlucht nam tot artikel 146 van de Grondwet en de commissies oprichtte als met eigenlijke rechtspraak belaste organen. We kunnen ons echter afvragen of de wetgever wel geslaagd is in het ambitieuze opzet om de Grondwet niet te schenden. De voorwaardelijke invrijheidstelling raakt duidelijk de burgerlijke rechten in de zin van artikel 144 G.W.66 Volgens ALEN zijn burgerlijke rechten afweerrechten tegen een overheid die ongeoorloofd tussenkomt in de persoonlijke vrijheidssfeer van het individu.67 De burgerlijke rechten vereisen dan ook de tussenkomst van de gewone rechtbanken. Giftige tongen achtten de oprichting van de commissies V.I. in strijd met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, omdat aldus aan een bepaalde categorie rechtsonderhorigen een grondwette62
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-697/4, 25 (hierna verkort geciteerd Herziening
Grondwet, Senaat, 2-697/4); Voorstel van Resolutie, 3-4; T. VANDER BEKEN, Penologie, 193. 63
Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux, 40.
64
Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux, 143.
65
Terecht merkt ALEN op dat leven in een tijdsgeest waar de grondwetsherziening tot een louter technisch procédé gedegradeerd
wordt, niet wenselijk en zelfs gevaarlijk is, zie A. ALEN, “Grondwet is geen vodje papier”, Juristenkrant 2003, afl. 66, (2) 2-3. 66
G. SMAERS, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, l.c., (177) 182.
67
A. ALEN, o.c., 48.
~15~
lijke waarborg werd ontnomen, met name de regeling van de aangelegenheid door een rechtbank.68 Gelijke monniken moeten inderdaad gelijke kappen krijgen. Het Arbitragehof heeft zich hierover slechts onrechtstreeks uitgesproken.69 24.
In de verklaringen tot herziening van de Grondwet van 1999 werd artikel 157 voor
amendering vatbaar verklaard.70 Het artikel moest, naar analogie met de andere rechtbanken die niet alleen uit beroepsmagistraten samengesteld zijn71, bepalen dat het ganse pakket omtrent de strafuitvoeringsrechtbanken bij wet moet worden geregeld. Op 26 januari 2001 keurde de Ministerraad het ontwerp van herziening goed; rechtscolleges van de rechterlijke macht dienden de commissies V.I. te vervangen.72 In 2003 werd de Grondwet gewijzigd om de instelling van de strafuitvoeringsrechtbanken, die de ondertekenaars van het Octopusakkoord ook al voor ogen hadden73, mogelijk te maken.74
68
A. NEYS en T. PETERS, l.c., (378) 381-382; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 3; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER,
Inleiding tot het publiek recht, II, Overzicht van het publiek recht, Brugge, die Keure, 2001, 748. 69
Zie overweging B.3. Arbitragehof nr. 14/97, 18 maart 1997, rolnr. 933, A.A. 1997, 179.
70
Verklaring van 5 mei 1999 tot herziening van de Grondwet, B.S. 5 mei 1999 en voorafgaand Ontwerp van verklaring tot
herziening van de Grondwet, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 2150/001. 71
Namelijk de militaire gerechten, de rechtbanken van koophandel en de arbeidsgerechten, zie art. 157 G.W.
72
J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, o.c., 661.
73
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2000-01, nr. 2-697/1, 3 (hierna verkort geciteerd Herziening
Grondwet, Senaat, 2-697/1); Herziening Grondwet, Kamer, 1914/003, 3. 74
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-697/5; Herziening van artikel 157 van de
Grondwet, Parl. St. Kamer 2002-03, nr. 1914/004; Wijziging aan de Grondwet van 17 december 2002, B.S. 31 januari 2003.
~16~
DEEL 2 – PROCEDURELE ASPECTEN VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING: EEN VERGELIJKING TUSSEN DE COMMISSIES V.I. EN DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANKEN “Our greatest glory is not in never falling, but in rising everytime we fall.” CONFUCIUS
HOOFDSTUK 1: BESLISSINGSINSTANTIE EN PARKET AFDELING 1: COMMISSIE VERSUS RECHTBANK §1. ALGEMEEN 25.
We hebben er al herhaaldelijk op gewezen dat de formule van de strafuitvoerings-
rechtbanken nooit afgeschreven werd. De wetten van 1998 zijn het schoolvoorbeeld van een knap staaltje incidentenpolitiek want het was nooit de bedoeling om het commissiemodel voorgoed te handhaven. De wetgever zag de commissies V.I. enkel als een halte op het traject naar het eindstation van de volwaardige rechtscolleges. Het duurde echter tot 2003 vooraleer de Grondwetgever ingreep. De Grondwet bepaalt nu dat de wet strafuitvoeringsrechtbanken opricht en regelt.75 De ratio legis van deze wijziging is dat enkel de rechtbanken door hun samenstelling en bevoegdheden voor voldoende waarborgen kunnen zorgen.76 26.
België volgt hiermee ondermeer77 het Franse voorbeeld.78 In Nederland daarentegen heeft
men het verband met de rechter nog niet gemaakt. De V.I. staat of valt daar nog steeds met een beslissing van de administratie.79
75
Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/4, 6; Herziening Grondwet, Kamer, 1914/003, 5.
76
Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/4, 6; Herziening Grondwet, Kamer, 1914/003, 5; F. DÜNKEL en D.
VAN
ZYL SMIT,
“Conclusion” in D. VAN ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 842. 77
Zie summier rechtsvergelijkend H. TUBEX, “De voorwaardelijke invrijheidstelling in Europa”, Fatik 2001, afl. 91, (27) 31.
78
B. LAVIELLE, “Le juge de l’application des peines est-il toujours un chiroptère?”, Gazette du Palais 2000, (1522) 1522-1526.
79
COMMISSIE VRIJHEIDSBEPERKING, Vrijheidsbeperking door voorwaarden: de voorwaardelijke veroordeling en haar samenhang met de taakstraf,
de voorlopige hechtenis en de voorwaardelijke invrijheidstelling, ’s Gravenhage, Ministerie van Justitie, 2003, 124.
~17~
§2. BEVOEGDHEID EN ZETEL I. 27.
MATERIËLE BEVOEGDHEID Commissies V.I. – In vergelijking met een rechtbank beschikken de commissies eerder
over een beperkt bevoegdheidspakket.80 De V.I.-wetgeving draagt enkel de beslissingsmacht omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling over van de uitvoerende macht naar administratieve rechtscolleges.81 Alle andere bijzondere modaliteiten van strafuitvoering blijven onder de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie ressorteren.82
28.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank moet
tot een verdere verschuiving van de bevoegdheden richting rechterlijke macht leiden.83 Hier koppelen we terug naar wat eerder in ons verhaal aan bod kwam over de invulling van de materiële bevoegdheid.84 In navolging van DUPONT85, geeft de commissie HOLSTERS twee richtsnoeren voor de concrete uitwerking. Ofwel beschikt de rechter over een beperkte rechtsmacht (enkel de V.I. dus) en blijft de penitentiaire administratie bevoegd voor de bijzondere modaliteiten van de strafuitvoering.86 Ofwel krijgt hij àlle strafuitvoeringsmodaliteiten onder zijn jurisdictie.87 De keuze tussen beide opties wordt principieel aan het parlement overgelaten.88 In de kadernota die op 31 maart 2004 door de Ministerraad goedgekeurd werd89, bepaalt ONKELINX enkele uitgangspunten voor de bevoegdheidsverdeling. De minister van Justitie zou 80
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, (541) 560-561. 81
R. BAS en R. VAN DE VOORDE, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van de
dag 1998, afl. 4, (5) 13. 82
M. DE RUE, “Le tribunal de l’application des peines tel que prévu par le projet Holsters”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (19) 19-20;
X, Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Persbericht van 31 maart 2004, FOD Justitie, http://www.just.fgov.be (hierna verkort geciteerd Persbericht van 31 maart 2004). 83
L. ONKELINX, “Vers un tribunal de l’application des peines. Allocution d’ouverture”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (12) 12.
84
Cf. supra, nr. 21.
85
J. GEBOERS, “Proeve van een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen”, l.c.,
(3) 9. 86
X, “Krachtlijnen van de voorstellen van de commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en
straftoemeting”, Fatik 2003, afl. 99, (17) 17. 87
J. DETIENNE, l.c., 218; P. JANSSEN, l.c., (29) 29.
88
Cf. supra, nr. 21; X, l.c., (17) 17.
89
F. VANHAMME, “Le tribunal d’application des peines: plus de la même chose ou autre chose ?”, Le journal du juriste 2004, afl. 31,
(15) 15.
~18~
enkel nog bevoegd zijn in vijf gevallen: de uitgangsvergunning, het penitentiair verlof, de medische zorgen buiten de instelling, de onderbreking van de strafuitvoering en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op het regelen van het overbevolkingsprobleem in de gevangenissen90.91 De strafuitvoeringsrechtbanken zouden exclusief bevoegd zijn voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de beperkte hechtenis, het elektronisch toezicht en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op het verwijderen van vreemdelingen uit het Koninkrijk.92 De strafuitvoeringsrechter kan in voorkomend geval bepaalde ministeriële bevoegdheden uitoefenen alvorens de voorwaardelijke vrijheid toe te staan.93 Tegen de beslissingen van de minister van Justitie zou hoger beroep mogelijk zijn bij de strafuitvoeringsrechtbank, die dan de wettigheid kan toetsen.94 Zeker is dat de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbanken niet beperkt zal blijven tot de externe rechtspositie van de gedetineerde.95 Met het rapport van de onderzoekscommissie DUTROUX in het achterhoofd, krijgt de rechter in de toekomst ook andere taken te vervullen.96 II. 29.
ZETEL EN TERRITORIALE BEVOEGDHEID
Commissies V.I. – De Wet Commissies V.I. opteerde voor een bovenlokale structuur
door één orgaan per rechtsgebied van het hof van beroep te voorzien.97 Het ganse land telt dus 90
De commissie HOLSTERS had graag gezien dat ook de beslissingsmacht over de voorlopige invrijheidstelling aan de straf-
uitvoeringsrechter toegekend zou worden omdat deze vorm vaak voorkomt. De Kadernota lijkt hier geen rekening mee te houden zodat de bevoegdheden van de uitvoeringsrechter sterk beperkt worden, zie D. LEESTMANS, “Strafstelsel is nog te weinig georiënteerd op het slachtoffer”, Juristenkrant 2005, afl. 101, (8) 8 en F. VANHAMME, “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application des peines. Réformer… ma non troppo”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (30) 30. 91
M. DE RUE, l.c., (19) 20; Persbericht van 31 maart 2004.
92
D. LEESTMANS, “Van commissie V.I. tot strafuitvoeringsrechtbank”, Juristenkrant 2005, afl. 102, (7) 7; E. MAES, “De externe
rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, Ad rem 2004 (themanummer gevangeniswezen), (12) 27; L. ONKELINX, l.c., (12) 12; X, Oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank, Persbericht van 10 december 2004, FOD Justitie, http://www.just.fgov.be (hierna verkort geciteerd Persbericht van 10 december 2004). 93
Art. 77 Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE
GEDETINEERDEN EN STRAFTOEMETING,
STRAFUITVOERINGSRECHTBANKEN, EXTERNE RECHTSPOSITIE VAN
Eindverslag, I, Algemene inleiding – Strafuitvoeringsrechtbanken en externe rechtspositie van
gedetineerden, onuitg., s.l.n.d., 93 (hierna verkort geciteerd COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I); Persbericht van 31 maart 2004. 94
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 27; L. ONKELINX, l.c., (12) 12; Persbericht van
10 december 2004. 95
Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux, 183; Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/4, 7; G. SMAERS, Gedetineerden
en mensenrechten: de toepassing van het E.V.R.M. in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België, in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 118; X, l.c., (17) 17. 96
Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/1, 3; Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/4, 7; Herziening Grondwet, Kamer, 1914/003,
5; P. REYNAERT, “Bilan des commissions de probation et des commissions de défense sociale”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (26) 2628.
~19~
zes commissies98 want voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel werden een Nederlandstalige en een Franstalige commissie ingesteld.99 Het ligt voor de hand dat, tenzij in uitzonderlijke gevallen, de behandeling van het dossier plaatsvindt in de inrichting waar de veroordeelde zijn straf uitzit: het ressort waarbinnen de gevangenis zich bevindt, bepaalt principieel100 de bevoegde commissie.101 Het criterium van de territoriale bevoegdheid zorgde nochtans voor heel wat hersengymnastiek bij de commentatoren. Zo werd er ondermeer voor gepleit de bevoegdheid van de beslissingsinstantie te situeren op de plaats van de veroordeling. De meerderheid van de suggesties gaf er niettemin de voorkeur aan de gedetineerde in zijn residentie te “bezoeken”.102
30.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Op het punt van de territoriale bevoegdheid breekt
HOLSTERS volledig met het verleden103: per provincie voorziet de commissie een strafuitvoeringsrechtbank als vierde afdeling104 binnen de rechtbank van eerste aanleg van elke provinciehoofdstad.105 Ook in Brussel moet zo’n rechtbank ingericht worden.106 De rechtbanken zouden zitting houden in de strafinrichting, op de zetel van de rechtbank of in een andere rechtbank van eerste aanleg van de provincie.107 De bevoegde strafuitvoeringsrechtbank volgt in principe de
G. KELLENS, “Les lois des 5 et 18 mars 1998 relatives à la libération conditionnelle”, J.T. 1998, (465) 467; G. SMAERS,
97
“Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, l.c., (177) 180; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 3. 98
R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 10; R. PERRIËNS, M. HENDRICKX en M. RONSE, “De voorwaardelijke invrijheidstelling,
een werkvorm tussen recht en hulpverlening. Explicitering van de visie van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in Antwerpen over de relatie tussen recht en hulpverlening”, Panopticon 2004, (281) 282. 99
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 4; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 187.
100
Art. 3 K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.; A.M. VRIJENS, l.c., (80) 80; J. DE WIT, l.c.; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 189.
101
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 562; F. GOOSSENS, “Uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, T.v.W. 1999, (153) 153. 102
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 562. 103
Cf. de wijziging aan art. 76 Ger.W. die voorgesteld wordt in art. 3 Voorontwerp van wet houdende oprichting van
strafuitvoeringsrechtbanken, onuitg. (hierna verkort geciteerd Voorontwerp Strafuitvoeringsrechtbanken). 104
De commissie HOLSTERS zag er om verschillende redenen geen heil in de strafuitvoeringsrechtbank als afzonderlijke rechtbank
op te richten, zie COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 14. 105
M. DE RUE, l.c., (19) 20; N. GHISLAIN, “Zoom sur les (futurs) tribunaux d’application des peines”, Le journal du juriste 2004, afl.
28, (2) 2. 106
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 15.
107
Art. 3 Voorontwerp Externe Rechtspositie; X, l.c., (17) 17.
~20~
veroordeelde tot diens definitieve invrijheidstelling, ongeacht de provincie waarin deze zijn woonplaats kiest.108 De Ministerraad opteerde er uit budgettaire overwegingen109 echter voor om zes executierechtbanken in dezelfde territoriale bevoegdheidssfeer als de commissies V.I. te organiseren, onverminderd de mogelijkheid tot latere uitbreiding110.111 §3. MULTIDISCIPLINAIRE SAMENSTELLING EN ONAFHANKELIJKHEID I. 31.
MULTIDISCIPLINAIRE SAMENSTELLING Commissies V.I. – De wetgever vond de samenstelling van een multidisciplinair team
geen overbodige luxe112 want bij de V.I. ontmoeten recht en psychologie elkaar. Daarom krijgt het lid van de rechterlijke macht in elke commissie bijstand van assessoren. Concreet vertaald betekent dit dat iedere commissie bestaat uit een magistraat-voorzitter113, een assessor strafuitvoering en een assessor sociale reïntegratie.114 De rechter wordt uit de rechtbank van eerste aanleg aangeduid door de eerste voorzitter van het hof van beroep van het ressort waar de commissie haar zetel heeft.115 De magistraat is specialist wat de individuele vrijheden betreft en moet de deskundigheid tijdens de zitting verzekeren.116 De assessoren dienen aan een aantal opleidings- en ervaringsvoorwaarden te voldoen117 en zijn aangewezen door de Koning.118
32.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De commissie HOLSTERS installeerde planmatig een
rechtbank die model moet staan voor de nieuwe structuur. Het orgaan is in principe opnieuw en 108
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 17.
109
D. LEESTMANS, “Strafstelsel is nog te weinig georiënteerd op het slachtoffer”, l.c., (8) 9.
110
Volgens de rechtsleer zal dit noodzakelijk zijn met het oog op de voorziene integratie van de commissies bescherming
maatschappij en de probatiecommissies, zie P. REYNAERT, l.c., (26) 27-28. 111 112
L. ONKELINX, l.c., (12) 12. Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/1, 3-4; Herziening Grondwet, Senaat, 2-697/4, 7; Herziening Grondwet, Kamer,
1914/003, 5; E. MAES, “Een blik op drie jaar besluitvormingspraktijk van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (1999-2001)”, Panopticon 2003, (400) 400; G. KELLENS, l.c., (465) 466-467. 113
De magistraat-voorzitter moet een werkend rechter zijn en geen eremagistraat, zie G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 4
en R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 10. 114
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 81; H. TUBEX, “Geen gestuntel met de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 2003, afl. 98, (6) 7; Y.
VAN DEN BERGE, o.c., 187. 115
G. KELLENS, l.c., (465) 467.
116
G. KELLENS, l.c., (465) 466; K. BEYENS, l.c., (4) 4.
117
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 4; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 10.
118
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 4.
~21~
op dezelfde manier multidisciplinair samengesteld met assessoren119 als volwaardige lekenrechters.120 Volgens VERSTRAETEN hoeft de multidisciplinariteit niet te betekenen dat er ook effectief op die wijze beslist moet worden. Wetenschappelijke ondersteuning is een goede zaak maar de uiteindelijke beraadslaging blijft volgens hem een taak van juristen.121 Anderzijds is de vakkennis die lekenrechters bezitten, onontbeerlijk voor een nauwkeurig en correct oordeel.122 De commissie zocht een gulden middenweg tussen de alleensprekende rechter en de multidisciplinaire samenstelling: bij de verkorte procedure heeft alleen de beroepsmagistraat beslissingsmacht maar indien het tot een tegensprekelijke zitting komt, moeten de bijzitters interveniëren.123 II.
ONAFHANKELIJKHEID A.
De commissies V.I. 1.
33.
Onafhankelijkheid…
De ontwikkelingen medio de jaren negentig plaatsten de problematiek van de
onafhankelijkheid opnieuw in het middelpunt van de belangstelling. De noodzaak om de regelgeving te herzien bleek duidelijk en daarom werd de besluitvorming inzake V.I. ingrijpend gewijzigd. De inzet was groot: een mentale reconversie moest het vertrouwen van de burgers in het gerechtelijk apparaat herstellen. De onafhankelijkheid van de rechter is een hoeksteen van een democratische samenleving en het sluitstuk van de machtenscheiding. De wijze waarop de leden van de commissie worden aangewezen124 moet borg staan voor hun onafhankelijkheid.125 2. 34.
…of schijn van onafhankelijkheid?
Commentatoren wijzen erop dat de wetgeving op de V.I. het basisbeginsel van de
onafhankelijkheid op dubbele wijze bedreigt: zowel de duur van het mandaat als de wijze waarop de commissie haar informatie verzamelt, zijn voor betwisting vatbaar.
119
Cf. de in art. 16 Voorontwerp Strafuitvoeringsrechtbanken voorgestelde invoering van een art. 196bis Ger.W.
120
K. BEYENS, l.c., (4) 4; L. ONKELINX, l.c., (12) 12.
121
P. JANSSEN, l.c., (29) 30.
122
Y. CARTUYVELS, C. GUILLAIN en C. MARCHAND, “Victime, punitivé et opinion publique”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (31) 32.
123
Cf. infra, nr. 72.
124
Cf. supra, nr. 31.
125
R. FOQUE, l.c., (69) 73.
~22~
Een eerste gevaar voor de onafhankelijkheid schuilt in het tijdelijk karakter van de mandaten. De aanduiding van de bijzitters uit de administratie is temporeel beperkt tot een eerste periode van drie jaar.126 Die termijn kan eenmaal worden verlengd voor vijf jaar.127 Dezelfde restricties gelden voor de magistraat-voorzitter.128 Volgens ons rijzen ernstige vragen naar de objectiviteit van die assessoren ten opzichte van hun eigen administratie; als men uit de buidel van de kangoeroe komt… Gevreesd wordt dat deze personen nauwgezet de adviezen van de minster van Justitie zullen volgen uit angst voor “das Gesetz des Wiedersehns”.129 Een tweede argument betreft het monopolie van de penitentiaire administratie over de informatie die de commissie voedt.130 Het is overbodig erop te wijzen dat deze positie ongunstige neveneffecten heeft voor de onafhankelijkheid want wiens brood men eet, diens woord men spreekt.131 3. 35.
Conclusie
Het huidige systeem laat toe dat de administratie op het terrein een schakelfunctie
inneemt. Bovenstaande benadering zorgt ervoor dat ze zich verantwoordelijk en nauw betrokken voelt bij de procedure V.I.132 Er werd gevreesd voor desinteresse en een gebrek aan enthousiasme indien men de penitentiaire administratie buiten de besluitvorming zou houden.133 Door het tijdelijk karakter van het mandaat wilde de wetgever een zekere dynamiek teweegbrengen.134 De onafhankelijkheid is dan weer gewaarborgd door het feit dat de taak voltijds is135: tezelfdertijd een andere functie opnemen, is uit den boze.136
126
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 187.
127
R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 10.
128
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 4.
129
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 34.
130
R. FOQUE, l.c., (69) 73.
131
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 11.
132
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 31.
133
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 556. 134 135
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 4. E. MAES, “Een blik op drie jaar besluitvormingspraktijk van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling (1999-2001)”, l.c., (400) 400; H. TUBEX, “Geen gestuntel met de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (6) 7. 136
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 559.
~23~
36.
Er zijn echter geen rozen zonder doornen. De rechtsbeschermende rol van de commissie
wordt ondermijnd door de administratie. Was het niet beter geweest de commissie zélf in staat te stellen haar informatie te verzamelen? Een onafhankelijk en deskundig oordeel is onontbeerlijk in een materie zoals de V.I.; een betere toerusting van de commissie, kan in grote mate haar oordeelsvermogen begunstigen.137 Onafhankelijke rapportering is fundamenteel voor de betrouwbaarheid van een beslissing want aan de autonomie van de rechter meet men het krediet van zijn ambt en het gezag van zijn uitspraken. B. 37.
De strafuitvoeringsrechtbanken
Het toezicht op de onafhankelijkheid is een dagdagelijkse taak voor de rechter. Ook de
Grondwetgever was zich daar scherp van bewust.138 De rechter moet vrij zijn van beïnvloeding, druk of tussenkomst van en door derden en zijn eigen oordeel als het ware vormen binnen een “cordon sanitaire”. De samenstelling en werking van de commissies brengt weinig zoden aan de dijk voor de waarborg van de onafhankelijkheid. Van een organisatorische of structurele autonomie is in de huidige wetgeving geen sprake. 38.
Rijst nu de bedenking hoe men het vraagstuk omtrent de onafhankelijkheid van de
strafuitvoeringsrechtbanken moet benaderen. De commissie HOLSTERS geeft in haar eindverslag een duidelijk antwoord. De voltijdse mandaten van voorzitter en bijzitters gelden opnieuw slechts voor drie jaar maar de verlengingen met vijf jaar zijn in de toekomstige regelgeving niet in aantal beperkt.139 Een grote stap naar meer onafhankelijkheid.140 Wat de informatieverzameling betreft, beschouwt de commissie HOLSTERS de administratie nog steeds als kruispuntbank. Ze raakt niet aan de kern van de huidige regelgeving maar legt wel andere accenten. Zo krijgt het Openbaar Ministerie een centralere rol in de queeste naar informatie141 en oordeelt de strafuitvoeringsrechtbank over de opportuniteit van bijkomende
137
R. FOQUE, l.c., (69) 73.
138
Art. 151 en 152 G.W.
139
Cf. de in art. 6 Voorontwerp Strafuitvoeringsrechtbanken voorgestelde wijziging van art. 79 Ger.W. Dit naar analogie met de
aanwijzingen in het bijzonder mandaat van onderzoeksrechter, beslagrechter en rechter in de jeugdrechtbank, zie COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 24. 140
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 23-25.
141
Cf. infra, nr. 45.
~24~
stukken. Naar onze mening valt het op dat het voorstel HOLSTERS hierbij veel mist spuit. De rechtbank krijgt er een informatiebron bij en kan de volledigheid van het dossier in vraag stellen. De keerzijde van de medaille is wel dat de instelling nog steeds niet beschikt over een volwaardig en eigen administratief inlichtingenknooppunt. §4. WIJZE VAN BESLISSEN 39.
Commissies V.I. – Om geldig te kunnen beraadslagen, moeten de commissieleden alle
zittingen van de zaak hebben bijgewoond.142 Dit voorschrift is analoog aan het beginsel van de continuïteit van de zetel.143 Binnen de vijftien dagen na de debatten neemt de commissie een gemotiveerde beslissing.144 De besluiten worden in principe met een gewone meerderheid van stemmen genomen; slechts in twee gevallen is unanimiteit vereist.145
40.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De commissie HOLSTERS maakt een onderscheid tussen
een verkorte en een tegensprekelijke procedure.146 Bij de verkorte procedure is het evident dat alleen de rechter-voorzitter een oordeel kan vellen; hij is de enige die de zaak effectief onder de loep neemt, zonder bijstand van zijn assessoren. In bepaalde gevallen dringt zich een tegensprekelijke procedure op; hier behoudt de commissie de kern van de huidige regeling. De meerderheid van stemmen bepaalt de uitkomst, behalve in de uitzonderlijke gevallen die eenparigheid vergen.147 §5. ARTIKEL 6 E.V.R.M. 41.
In een rechtstaat is de wet de hoogste norm en zijn zowel onderdanen als gezagsdragers
gehoorzaamheid verschuldigd. Het is daarom van het grootste belang dat er bescherming geboden wordt tegen de aantasting van individuele (of collectieve) rechten. Traditioneel staat de rechter in voor die garantie. De magistratuur en de rechtsbedeling moeten bijgevolg aan een aantal voorwaarden voldoen. Artikel 6 E.V.R.M. huldigt het recht op een eerlijke en openbare
142
Art. 6, eerste lid K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 192.
143
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 516-517 en 993.
144
G. KELLENS, l.c., (465) 469; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 11.
145
Art. 4, §4, tweede en derde lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; Cass. 16 februari 2000, Arr. Cass 2000 (verkort), 443; A.
DEVOS, l.c., 82-83; A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 6; H. TUBEX, “Geen gestuntel met de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (6) 8; J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 5. Dit is niet zo voor beslissingen die voorstellen tot V.I. verwerpen, zie Cass. 27 juni 2001, Pas. 2001 (verkort), II, 1246. 146
Cf. infra, nr. 72.
147
Art. 74, §2 Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 93.
~25~
behandeling, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige instantie die door de wet is ingesteld.
42.
Commissies V.I. – Kunnen we bij het beklimmen van de V.I.-rots onze veiligheids-
touwen bevestigen aan artikel 6 E.V.R.M.? Om op deze vraag een antwoord te formuleren, moeten we noodgedwongen onderduiken in de rechtspraak van het Hof van Cassatie.148 Het Hof toont omstandig aan dat het “fair trial”-beginsel niet van toepassing is op de procedure inzake voorwaardelijke invrijheidstelling.149 Het poneert op algemene wijze dat de commissies geen wettelijk ingestelde rechtbanken zijn die beslissen over de gegrondheid van de beschuldiging in strafzaken. Artikel 6 E.V.R.M. vindt om die reden geen toepassing.150 Cassatie stelt dat de regels van behoorlijke rechtsbedeling, zoals de onpartijdigheid van de rechter151 en de rechten van verdediging152, wel respect verdienen.
43.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De strafuitvoeringsrechtbanken zijn wettelijk ingestelde
rechtbanken maar beslissen niet over de gegrondheid van de beschuldiging in strafzaken. In de fase van de voorwaardelijke invrijheidstelling is immers al uitspraak gedaan over die kwestie en draait het gebeuren enkel nog om de strafuitvoeringsmodaliteiten.153 We kunnen dan ook aannemen dat artikel 6 E.V.R.M. hier geen toepassing zal vinden. AFDELING 2: OPENBAAR MINISTERIE 44.
Commissies V.I. – Aan de commissies is een voltijds lid van het O.M. toegevoegd.154 De
procureur-generaal bij het hof van beroep van het ressort waarin de commissie zetelt, duidt hem aan onder de kandidaten.155 Bij gebrek aan deelnemers kiest hij ambtshalve. Het lid heeft bij voorkeur nuttige beroepservaring en een bijkomend diploma. Zijn statuut is vergelijkbaar met dat van een rechter-voorzitter: zo is de aanwijzing temporeel beperkt tot een eerste periode van drie jaar en één verlenging van vijf jaar.
148
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 188.
149
Cass. 7 maart 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 526; Cass. 5 april 2000, Arr. Cass. 2000, 714; Cass. 18 maart 2003, R.W. 2003-04
(verkort), 661, noot A. VANDEPLAS. 150
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 449, 571 en 573.
151
Cass. 31 mei 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1026.
152
Cass. 16 februari 2000, Arr. Cass 2000 (verkort), 443.
153
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 573-574.
154
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 81.
155
G. KELLENS, l.c., (465) 467.
~26~
Het O.M. speelt in de huidige regelgeving een tamelijk marginale rol: het geeft enkel adviezen maar krijgt geen initiatiefrecht.156 De realiteit leert echter dat het parket een actievere rol speelt dan de wetgeving doet vermoeden. Het bekijkt immers de volledigheid van de dossiers, waakt over de wettelijkheid, zoekt hangende zaken op en werkt mee aan de reclassering.
45.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De commissie HOLSTERS voorziet in de oprichting van
een gespecialiseerd Openbaar Ministerie157 dat over een ruimer geformuleerde bevoegdheid zal beschikken.158 Het parket geeft nog steeds advies, moet daarenboven het dossier onderzoeken en erop toezien dat het volledig is. Ook de opvolging van de beslissingen van de strafuitvoeringsrechter neemt het voor rekening.159 Het O.M. krijgt tevens een belangrijke coördinatiefunctie tussen de lokale parketten inzake de strafuitvoering in concrete dossiers.160 Men institutionaliseert op die manier de huidige praktijk. We kunnen ons de vraag stellen of deze werkwijze een voldoende waarborg biedt voor een neutrale oordeelsvorming. Het parket beschikt niet altijd over een multidisciplinaire visie en is bovendien partij bij het proces.161 De centrale rol die het O.M. moet spelen vereist dus een specialisatie: de betreffende magistraten zullen naast hun juridische kennis ook op de hoogte moeten zijn van psychologische aspecten.162 Een gespecialiseerd O.M. zal de werklast van de lokale parketten gevoelig verlichten maar ook heel wat middelen kosten; een budgettair effect is niet denkbeeldig.163 Het hangt bovendien in grote mate af van het parket of de procedure tegensprekelijk (en in sommige gevallen unaniem) dan wel verkort kan verlopen.164 Anderzijds leidt een coördinatie van het V.I.-beleid er wel toe dat het gelijkheidsbeginsel centraal komt te staan. De tussenkomst van het O.M. zorgt voor coherentie en beter op elkaar afgestemde beslissingen waardoor elk dossier op een gelijkaardige manier kan worden benaderd.
156
L. NOUWYNCK, “Le ministère public dans le projet Holsters: défis et changements”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (28) 28.
157
L. ONKELINX, l.c., (12) 12; N. GHISLAIN, l.c., (2) 2.
158
L. NOUWYNCK, l.c., (28) 28; X, l.c., (17) 17.
159
X, l.c., (17) 17.
160
Art. 108 Voorontwerp Externe Rechtspositie; L. NOUWYNCK, l.c., (28) 28.
161
M. DE RUE, l.c., (19) 21.
162
L. NOUWYNCK, l.c., (28) 28-29.
163
L. NOUWYNCK, l.c., (28) 28.
164
L. NOUWYNCK, l.c., (28) 29.
~27~
HOOFDSTUK 2: RECHTSPOSITIE VAN DADER EN SLACHTOFFER AFDELING 1: ALGEMEEN 46.
Het huidige strafprocesrecht is voornamelijk gefocust op de dader. De waarheidsvinding
staat centraal en het Openbaar Ministerie profileert zich vaak als een dadergerichte organisatie. De strafrechtspleging is een zaak van overheid en verdachte en speelt zich in grote mate tussen hen af. De gelaedeerde zet als aangever het misdrijf enkel op kaart, nadien neemt het O.M. de opsporing en vervolging voor rekening. De wet omschrijft de monopoliepositie van het parket op het gebied van de strafuitvoering; noch de rechter, noch derden kunnen hier toonaangevende impulsen geven.165 Vaak wordt dan ook gesteld dat het slachtoffer slechts een serviel rekwisiet is binnen het justitieel en politioneel gebeuren en niet als acteur mag figureren. Men verwijt de strafwet meer rechten aan de dader dan aan het slachtoffer toe te kennen. Toch mogen we niet overal een punt van maken en moeten we durven stellen dat de positie van het slachtoffer de laatste jaren aan betekenis heeft gewonnen. Justitie deed er alles aan om het een waardige plaats in het strafproces (en de strafuitvoering) te geven. Dit is belangrijk in het licht van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.166 Het opzet van dit hoofdstuk is het institutioneel kader waarbinnen dader en slachtoffer elkaar ontmoeten te bespreken. 47.
De V.I.-procedure verloopt momenteel nog in twee fasen met telkens een bijzondere
beslissingsinstantie.167 In een eerste stadium selecteert het personeelscollege de dossiers die in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. In een tweede fase onderzoeken de commissies de mogelijkheid tot effectieve toekenning. Met de komst van de strafuitvoeringsrechtbanken zullen zich op het vlak van de procedure ingrijpende wijzigingen voordoen. AFDELING 2: RECHTSPOSITIE VAN DE DADER §1. ALGEMEEN 48.
Het O.M. past goed op haar daders. Alles staat in het teken van de opsporing, vervolging,
berechting en resocialisering van de schuldige.
165
Art. 1 V.T. Sv.
166
Voorstel Oprichting Onderzoekscommissie Dutroux, 163.
167
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 23.
~28~
49.
In de publieke opinie leeft vaak het gevoel dat, in de weinige gevallen waar de dader al
voor de rechter verschijnt, hij bijna niets moet vrezen; het ganse systeem staat uiteindelijk toch aan zijn kant? We kennen allemaal de traditionele reacties. Deze scherp geuite kritieken hekelen de omstreden Wet LEJEUNE. Deze wet zorgde de afgelopen jaren voor veel commotie. Zoals reeds gepresenteerd, werden de slachtoffers niet betrokken in de procedure en konden ze geen enkele controle uitoefenen op de vrijlating van de gedetineerde. De wet druiste in tegen het rechtsgevoel van elke burger. Sinds de hervormingen van 1998 mogen bepaalde slachtoffers hun stem laten horen in de V.I.procedure. Men wil graag geloven dat zij op die manier een effectieve inspraak hebben in het debat. Door de confrontatie met het slachtoffer legt de wet de klemtoon op de responsabilisering van de dader: het voorwerp van zijn daad wordt gepersonaliseerd waardoor hij de gevolgen van zijn gedrag beter kan evalueren. Voor vele gedetineerden is dit een bittere pil om te slikken. §2. GUNST VERSUS RECHT 50.
Commissies V.I. – Uit de bewoordingen van de wet kan worden begrepen dat de
commissies niet ressorteren onder de rechterlijke macht maar “met eigenlijke rechtspraak belaste organen” zijn.168 De achterliggende gedachte is identiek aan deze van de Wet LEJEUNE169: de voorwaardelijke invrijheidstelling blijft te beschouwen als een gunstmaatregel en is geen subjectief recht van de gedetineerde.170 Een gevangene kan zijn vervroegde vrijlating niet afdwingen.171 Zelfs al zijn de wettelijke voorwaarden vervuld, dan nog kan de commissie V.I. het verzoek van de gedetineerde afwijzen.172 De rechtspraak van het Hof van Cassatie vaart eenzelfde koers.173 Zelfs indien de bedoeling van de wetgever – om de gedetineerde meer rechten te geven – lovenswaardig overkomt, betreuren we dat de V.I. nog steeds geen afdwingbaar recht is.
168
G. SMAERS, “Het trieste verhaal van het eerste geheime jaarverslag van de V.I.-commissies”, Fatik 2001, afl. 91, (25) 26; Y.
VAN DEN BERGE, o.c., 188. 169
R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 6; R. FOQUE, l.c., (69) 70.
170
Wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming
van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1070/001, 5-6 en 10 (hierna verkort geciteerd Wetsontwerp Voorwaardelijke Invrijheidstelling, Kamer, 1070/001); E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 30-31; R. GORIS, “De kar trekt het paard”, Knack 24 februari 1999; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 168-169. 171
A. NEYS en T. PETERS, l.c., (378) 382-383.
172
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 168-169.
173
Cass. 5 april 2000, Arr. Cass. 2000, 714.
~29~
Niettegenstaande het feit dat de veroordeelde, na een drievoudig negatief advies, via de gevangenisdirecteur zijn dossier kan laten behandelen door de commissie174, blijft de toekenning een gunst175 of hoogstens een pseudo-recht.176 Bijkomend nadeel aan dit systeem is het gebrek aan eenvormigheid in de toekenning: als elke commissie de opportuniteit van de V.I. naar eigen smaak kruidt, wordt de dader een kegel in het bowlingspel.177 Dergelijke willekeur doet op nefaste wijze afbreuk aan het gelijkheidsbeginsel.178 Minister van Justitie Marc VERWILGHEN stelde in zijn toespraak naar aanleiding van de plechtige installatievergadering van de commissie HOLSTERS: “[h]oe mogen wij verwachten dat personen die de maatschappelijke normen niet hebben nageleefd en die als gevolg daarvan werden opgesloten, bij hun invrijheidstelling de normen wél zouden naleven wanneer zij gedurende jaren zijn behandeld als rechteloze wezens?”.179 Een nuance dringt zich op want ook buiten het strafuitvoeringsrecht is de rechtspraak niet altijd eenvormig…
51.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De meest opvallende nieuwigheid in de procedure is
ongetwijfeld het feit dat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet langer een loutere gunst maar een volwaardig recht is dat afgedwongen kan worden. Behoudens veiligheidsredenen moet de gedetineerde krachtens de wet aanspraak kunnen maken op de V.I.180
In vergelijking met de huidige wetgeving, krijgen de strafuitvoeringsrechtbanken minder manoeuvreerruimte want het bewijs van afwezigheid van contra-indicaties moet tot voorwaardelijke invrijheidstelling leiden. Het gaat met andere woorden om een “V.I. tenzij…”. De commissie HOLSTERS opteerde niet voor een automatische toekenning zoals in Zweden181 en Nederland182; zo’n systeem kan wel handig zijn om penitentiaire capaciteitsproblemen aan te
174
Uit de praktijk blijkt dat de commissies V.I. in 75 procent van de gevallen de visie van het personeelscollege volgen.
175
J.-C. VERWAEST, o.c., 169.
176
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 7 en 9; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5)
13. 177
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 448; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 168-169.
178
M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 562-563.
179
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, algemene inleiding (geen paginering).
180
Art. 60 Voorontwerp Externe Rechtspositie; E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 30;
X, l.c., (17) 19. 181
H. TUBEX, “De aanbevelingen van de Raad van Europa inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling en (levens)lang gestraften
in detentie”, Fatik 2004, afl. 103, (15) 16. 182
C. KELK, “The Netherlands” in D. VAN ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international perspectives on
prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 501; C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 448, voetnoot 1852; H. TUBEX, “De voorwaardelijke invrijheidstelling in Europa”, l.c., (27) 27; O. ANJEWIERDEN, A.M.
VAN
KALMTHOUT en J. SIMMELINK,
“Ontwikkelingen in het Nederlandse strafrecht in de afgelopen decennia (deel 1)”, Panopticon 1986, (420) 446. Het Nederlandse
~30~
pakken maar is dit niet vanuit recidiveoogpunt.183 De talrijke discussies omtrent het huidige Nederlandse systeem zetten de Belgische keuze kracht bij.184 §3. RECHTSPOSITIE IN DE VOORBEREIDENDE FASE I.
ADVIES VAN HET PERSONEELCOLLEGE – INITIATIEFRECHT A.
Advies van het personeelscollege 1.
52.
De commissies V.I.
Het personeelscollege, vroeger de personeelsconferentie185, is een sleutelfiguur in het
opstarten van de procedure.186 Het college, ingesteld door de Koning, fungeert als primaire filter en stelt het V.I.-dossier samen.187 Het onderzoekt of de veroordeelde voldoet aan de wettelijke voorwaarden.188 Concreet ziet men het personeelscollege als katalysator in de proceduremotor.189 53.
De veroordeelde krijgt het recht om vóór de zitting zijn ganse dossier190 in te kijken.191 De
behandeling vindt in principe plaats in de inrichting waar de veroordeelde zijn straf uitzit. De bespreking van het verzoek gebeurt achter gesloten deuren. De gedetineerde heeft het recht gehoord te worden op de zitting.192 Belangrijk om aan te stippen is dat de veroordeelde die van zijn hoorrecht gebruik wil maken wel bijstand kan krijgen van zijn raadsman maar zich niet mag
systeem valt zelfs buiten de V.I.-definitie van de Raad van Europa, zie H. TUBEX, “De aanbevelingen van de Raad van Europa inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling en (levens)lang gestraften in detentie”, l.c., (15) 16. 183
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 566. 184
E. MAES en F. PIETERS, “De hervorming van de voorwaardelijke invrijheidstelling in Frankrijk. Zijn er ook lessen te trekken
voor de Belgische situatie?”, T. Strafr. 2002, (2) 3; H. TUBEX, “Geen gestuntel met de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (6) 8. 185
F. GOOSSENS, “Uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (153) 155.
186
A. DEVOS, l.c., 79; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 4; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 11.
187
E. MAES, “De V.I.-commissies “aan de bak”. Het functioneren van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling geobserveerd (eerste werkingsjaar – 1999)”, Fatik 2001, afl. 91, (4) 6 en 14; F. GOOSSENS, “Uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (153) 155. 188
Art. 2 en 3 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”,
l.c., 24; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 177-178 en 180. 189
G. KELLENS, l.c., (465) 468-469; J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 5.
190
Voor de samenstelling van het dossier, zie Y. VAN DEN BERGE, o.c., 180-181.
191
Art. 116, §1, tweede lid Koninklijk Besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, B.S. 25 mei
1965 (hierna verkort geciteerd K.B. Strafinrichtingen); A. DEVOS, l.c., 79; A.M. VRIJENS, l.c., (80) 82-83. 192
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 24. Zie in dit kader Cass. 20 november 2001,
Pas. 2001 (verkort), II, 1907.
~31~
laten vertegenwoordigen.193 De veroordeelde kan vragen dat het personeelscollege andere personen zou horen en ook het college kan dit op eigen initiatief.194 Hij heeft bovendien het recht om een memorie in te dienen die dan toegevoegd wordt aan het V.I.-dossier.195 Voor de gedetineerde zijn dit belangrijke procedurele waarborgen en een enorme stap voorwaarts in vergelijking met de vroegere wetgeving. Het personeelscollege neemt zijn beslissingen bij gewone meerderheid van stemmen.196 De regeling voorziet in het vastleggen van termijnen binnen dewelke de verschillende actoren hun advies dienen te presenteren.197 Het einde van de eerste fase breekt aan met het oordeel van het personeelscollege.198 Het advies moet met redenen zijn omkleed199 en de beslissing wordt toegezonden aan de minister van Justitie, de commissie V.I. en de veroordeelde.200 54.
Indien het personeelscollege een positief advies verleent, voorziet de wet dat de directeur
van de strafinrichting een voorstel inzake voorwaardelijke invrijheidstelling opmaakt.201 Dit gebeurt zonder enige inspraak van de veroordeelde zelf.202 De directeur zendt het voorstel binnen de tien dagen nadat het personeelscollege advies heeft uitgebracht aan de minister van Justitie en aan het parket dat de vervolging heeft uitgeoefend.203
193
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 183.
194
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 83.
195
Art. 116, §2 K.B. Strafinrichtingen; E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 24-25; Y.
VAN DEN BERGE, o.c., 180. 196
Art. 38, zevende lid K.B. Strafinrichtingen; Wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van
de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1070/008, 55. 197
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 5. De termijnen voor het gemotiveerd advies
door het personeelscollege zijn echter niet voorgeschreven op straffe van nietigheid en hun naleving vormt geen substantiële vormvereiste van de rechtspleging tot het verkrijgen van de V.I., zie Cass. 10 december 2003, URL: http://www.juridat.be/ juris/jucn.htm, 21 februari 2005. 198
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 83.
199
Art. 3, §1, eerste lid in fine Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
200
Art. 3, §1, tweede lid en §2, tweede lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; A. DEVOS, l.c., 80.
201
Art. 3, §3 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
202
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 82.
203
Art. 3, §4 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling. Anders dan vroeger moet de gevangenisdirecteur dus geen persoonlijk advies
meer opmaken, zie Wetsontwerp Voorwaardelijke Invrijheidstelling, Kamer, 1070/001, 17.
~32~
Het ligt echter voor de hand dat het college niet altijd het licht op groen zal zetten. Indien het negatief adviseert, liggen de zaken helemaal anders: het college bepaalt dan zelf de datum waarop het dossier opnieuw onderzocht wordt.204 55.
Tegen de beslissing van het personeelscollege staat geen hoger beroep open.205 De
veroordeelde heeft ook geen andere verhaalsmogelijkheden206 behoudens het initiatiefrecht na drie ongunstige adviezen.207 2. 56.
De strafuitvoeringsrechtbanken
De tycoonrol die de personeelscolleges spelen is onverenigbaar met het jurisdictioneel
karakter van de V.I.-procedure.208 Het staat niet dat administratieve instanties zo’n grote beslissingsmacht genieten aangezien het enkel de rechter toekomt dergelijke afweging te maken: alleen hij biedt de nodige garanties inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De rol van de administratie moet dan ook beperkt worden tot een loutere adviesfunctie.209 Er anders over oordelen zou strijdig zijn met de rechten van verdediging.210 57.
Bij de strafuitvoeringsrechtbanken is het verplicht advies van het personeelscollege
afgeschaft, al blijft voor de gedetineerde wel de mogelijkheid bestaan om een onderzoek van het dossier te vragen.211 Deze koerswijziging was min of meer te verwachten. De directeur van de strafinrichting moet volgens de commissie HOLSTERS de procedure initiëren212 en een gemotiveerd advies geven over V.I.213 Indien hij nalaat tijdig te adviseren, kan de veroordeelde een kortgedingprocedure instellen om hem hiertoe te dwingen.214 Het advies zal minder
204
Art. 3, §2 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
205
Art. 3, §2, derde lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
206
G. KELLENS, l.c., (465) 468; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 4. Hij kan zich ook niet tot de Raad van State wenden,
zie R.v.St., MAES, nr. 87.664, 29 mei 2000 en R.v.St., ALAGOZLU, nr. 112.558, 14 november 2002. 207
Cf. infra, nr. 58.
208
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 550-551; E. MAES en F. PIETERS, l.c., (2) 13. 209
Wetsontwerp Voorwaardelijke Invrijheidstelling, Kamer, 1070/001, 17; A. DEVOS, l.c., 80.
210
M. NEVE, “Bilan des commissions de libérations conditionelles”, Journ. proc. 2004, afl. 482, (24) 25.
211
Art. 65, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 86.
212
F. VANHAMME, “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application des peines. Réformer… ma non troppo”, l.c., (30)
30. 213
Art. 64, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; L. ONKELINX, l.c., (12) 12; M. DE RUE, l.c., (19) 20; X, l.c., (17) 19.
214
M. DE RUE, l.c., (19) 20.
~33~
doorslaggevend zijn dan dat van het personeelscollege en zal de procedure niet zomaar kunnen afblokken.215 B. 58.
Initiatiefrecht
Commissies V.I. – De gedetineerde heeft geen initiatiefrecht. Dit schept grote
rechtsonzekerheid voor de betrokken personen. Zij moeten soms met lede ogen aanzien hoe hun verzoek tot V.I. compleet genegeerd wordt. Pas na drie negatieve evaluaties ontstaat voor de gedetineerde een recht216 de gevangenisdirecteur schriftelijk217 te verzoeken218 om de zaak alsnog voor de commissie V.I. te brengen.219 De gevangenisdirecteur fungeert als go-between tussen veroordeelde en commissie.
Één ding staat vast: de gedetineerde kan niet rechtstreeks tussenkomen in de procedure en blijft afhankelijk van de goodwill van anderen.220 De rechtsonzekerheid wordt bovendien nog gevoed door het feit dat de commissie geenszins verplicht is gevolg te geven aan de bede van de gevangene. De beslissing is evenwel vatbaar voor cassatieberoep omdat het om een al dan niet toekenning, herroeping of herziening van de V.I. gaat.221 Bovendien houdt ook de tuchtoverheid een oogje in het zeil.
59.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Met teleurstelling constateerde de commissie HOLSTERS
dat de rechtsonzekerheid onvermijdelijk opgedrongen wordt aan elke gevangene. Het ontwerp heft dan ook deze twijfel op en maakt komaf met de alleenheerschappij van de bestuursorganen inzake het initiatiefrecht. Principieel is het de gevangenisdirecteur die de procedure opstart maar in sommige gevallen kan de gedetineerde de rechter zelf vatten.222 De veroordeelde vormt voortaan de drijfveer van zijn dossier.
215
F. VANHAMME, “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application des peines. Réformer… ma non troppo”, l.c., (30)
30. 216
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 184-185. Deze kwalificatie kan sterk betwijfeld worden, zie T. VANDER BEKEN, Penologie, 202.
217
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 83.
218
Niettegenstaande de gevangenisdirecteur verplicht is hem op de mogelijkheid te wijzen, moet de veroordeelde het zélf vragen.
Zie respectievelijk Y. VAN DEN BERGE, o.c., 185 en G. KELLENS, l.c., (465) 468. 219
Art. 3, §3, laatste alinea Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
220
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 4.
221
Cass. 30 januari 2002, Pas. 2002 (verkort), I, 279.
222
L. ONKELINX, l.c., (12) 12.
~34~
II. 60.
ADVIES VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
Commissies V.I. – Het Openbaar Ministerie dat de vervolging uitoefende223, stuurt
uiterlijk één maand na ontvangst van een positief advies van het college, een gemotiveerd advies over de afwezigheid van tegenindicaties224 naar de minister van Justitie.225 De doctrine stelt zich ernstige vragen over de efficiëntie van deze werkwijze: waarom kan het O.M. verbonden aan de commissie V.I. dit advies niet verlenen?226 Die methode zou de werklast van de parketten aanzienlijk kunnen verminderen en bovendien ook minder tijdrovend zijn. Anderzijds stellen we vast dat de adviezen van het vervolgend parket zich vaak beperken tot drie lijnen. Er kan dus bezwaarlijk sprake zijn van een grote werklast…
61.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De rechtbanken zullen onderdak bieden aan een
gespecialiseerd Openbaar Ministerie.227 Het parket geeft advies na een grondig onderzoek van het dossier.228 Anders dan in het huidige systeem zal het specifiek aan de rechtbank verbonden O.M. de adviesbevoegdheid krijgen, zonder het vervolgend parket nog op het terrein in te schakelen. Zo wint de adviesprocedure aan tijd en duidelijkheid. Nadeel is dat men zonder het optreden van het vervolgend parket geen rechtstreeks zicht meer heeft op de hangende zaken hoewel dat in de praktijk zeer belangrijk blijkt. III. 62.
ADVIES VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Commissies V.I. – De minister van Justitie bundelt de adviezen van parket en
personeelscollege en zendt deze, samen met zijn eigen229 deskundig advies, toe aan de bevoegde commissie V.I.230 Het valt te betreuren dat de minister van Justitie, niettegenstaande de ernstige inspanning van de wetgever om hem buitenspel te zetten, nog steeds een centrale rol wordt
223
A. DEVOS, l.c., 81.
224
Art. 2, tweede lid, 3° Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
225
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 28; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 185.
226
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 6.
227
L. NOUWYNCK, l.c., (28) 28; L. ONKELINX, l.c., (12) 12.
228
X, l.c., (17) 17.
229
Het volstaat dat het advies uitgebracht wordt door de daartoe bevoegde diensten van het ministerie van Justitie; de minister
moet dit met andere woorden niet persoonlijk doen, zie Cass. 7 maart 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 526. 230
A. DEVOS, l.c., 81; G. KELLENS, l.c., (465) 469; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 11. De termijn van twee maanden
waarover de minister beschikt is niet voorgeschreven op straffe van nietigheid, zie Cass. 14 juni 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1095.
~35~
toegemeten.231 Enkele parlementsleden wensten de functie van de minister te beperken tot een “doorgeefluik”.232 Die redenering werd niet gevolgd en de minister is een bevoorrechte partner gebleven in de beslissing tot vervroegde vrijlating. De gedetineerde kan niet naar de Raad van State stappen om de ministeriële invloed te counteren. De voorwaardelijke invrijheidstelling vormt immers een modaliteit van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf233 en de Raad is niet gemachtigd om administratieve rechtshandelingen waarbij het bestuur rechtstreeks meewerkt aan de uitvoering van vonnissen en arresten te vernietigen of te schorsen.234 Strafuitvoeringsrechtbanken – In het voorstel HOLSTERS verdwijnt, behoudens één
63.
uitzondering235, de adviestaak van de minister van Justitie.236 Zo geeft de commissie gehoor aan alle rechtsgeleerde kritieken. §4. RECHTSPOSITIE IN DE PROCEDURE TEN GRONDE I.
PROCEDURE “VANDAAG EN MORGEN” A.
64.
Algemeen
Zoals we in het vorige deel al verduidelijkten, legt de vernieuwde V.I.-wetgeving de
beslissingsmacht niet langer in handen van de minister van Justitie. De wet schuift deze verantwoordelijkheid door naar onafhankelijke beslissingsorganen: de commissies V.I. De recente hervormingen zijn slechts een kort leven beschoren. Met de toekomstige oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken in het achterhoofd, zetten wij de huidige en de verwachte procedure tegenover elkaar. Zo trachten we te beschrijven in welke mate de veroordeelde aan rechten wint als hij binnenkort voor rechtbanken in plaats van commissies zal verschijnen.
231
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 29-30; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3)
6. 232
Wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming
van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1070/004, 10. 233
Cass. 16 oktober 1950, Pas. 1951 (verkort), I, 66.
234
R.v.St., CLAESEN, nr. 103.041, 31 januari 2002.
235
Cf. infra, nr. 76.
236
Dit valt a contrario af te leiden uit het eindverslag, zie COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 91-94.
~36~
B.
Procedure ten gronde 1.
65.
Algemeen
Commissies V.I. – De regeling voorziet dat de bevoegde commissie het voorstel
voorwaardelijke invrijheidstelling op de eerste nuttige zitting na ontvangst van het dossier bespreekt.237 De commissie kan de zitting éénmaal verdagen zonder dat de uitgestelde zitting evenwel meer dan twee maanden later mag plaatsvinden.238 De commissie (of de voorzitter in dringende zaken) mag deskundigen gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven.239 Ook de veroordeelde mag het advies van een deskundige inwinnen en de resultaten ervan aan de commissie voorleggen.240 De expertisekosten komen wel op zijn conto. Volgens VANDER BEKEN holt dit de praktische betekenis van deze mogelijkheid uit.241 In de praktijk komt het er echter op neer dat de commissie V.I. steevast zélf een deskundige aanduidt (en dus de kosten ervan draagt) indien de gedetineerde het nut ervan aannemelijk kan maken.
66.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De directeur van de strafinrichting initieert de
procedure door een gemotiveerd advies. Via het kortgeding kan hij hiertoe zelfs gedwongen worden.242 Wanneer de directeur het groene licht geeft, schuift hij ook de modaliteiten naar voor. Aanvaarden zowel gedetineerde als O.M. deze condities, dan verloopt de procedure voor een alleenzetelend rechter bij de strafuitvoeringsrechtbank. Adviseert de directeur negatief, stemmen gedetineerde of O.M. niet in of weigert de rechter de toekenning, dan behandelt een multidisciplinair samengestelde strafuitvoeringsrechtbank het dossier.243 2. 67.
Inzagerecht
Commissies V.I. – Elke gedetineerde mag zijn dossier inkijken. De documenten liggen
minstens vier kalenderdagen244 voor de vastgelegde zittingsdatum ter beschikking van de
237
Art. 4, §1, eerste lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
238
Art. 4, §7 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling. Er bestaat evenwel een praktijk van “in voorzetting”: op vraag van de
gedetineerde kan de zaak op een latere datum “in voortzetting” behandeld worden. Zo kan men de (vaak te korte) wettelijke termijn van twee maanden omzeilen. 239
Art. 7, §3 Wet Commissies V.I.
240
Art. 7, §3 in fine Wet Commissies V.I.
241
T. VANDER BEKEN, Penologie, 202-203.
242
Cf. supra, nr. 57.
243
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85.
244
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 191.
~37~
veroordeelde en zijn raadsman.245 Het inkijken gebeurt op de griffie van de strafinrichting en het nemen van kopieën is bij ons, anders dan in Frankrijk246, verboden.247 De wet regelt niet expliciet de concrete inhoud van het dossier.248 De rechtsleer is van mening dat het alle adviezen én de slachtofferinformatie moet bevatten.249
68.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Ter voorbereiding van het verzoek moet een dossier
samengesteld worden.250 Afhankelijk van de vraag of we te maken hebben met een verkorte dan wel een tegensprekelijke procedure, verschilt de lijst van spelers. In de verkorte procedure zijn het voornamelijk de gevangenisdirecteur en het O.M. die de nuttige stukken verzamelen. In de tegensprekelijke procedure kan ook de rechtbank oordelen over de volledigheid van het dossier. Het spreekt voor zich dat de veroordeelde stukken aan het dossier kan toevoegen. Het voorstel HOLSTERS concretiseert de wenselijke inhoud van het dossier maar wil er geen nietigheidssanctie aan koppelen.251 Zo wil de commissie enige soepelheid garanderen door partijen zelf te laten oordelen over de opportuniteit van een toevoeging van stukken. Het originele dossier ligt ter inzage op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of in voorkomend geval van de strafinrichting. Het is de taak van de Koning om nadere inkijkregels te bepalen.252 3. 69.
Openbaarheid
Commissies V.I. – De Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling bepaalt uitdrukkelijk dat
de behandeling van het verzoek niet openbaar is.253 Terechtzittingen verlopen in principe openbaar; een blik in de keuken van het rechtscollege moet mogelijk zijn.254 Het ligt voor de hand dat de beslotenheid van de V.I.-procedure de Raad van State tegen de borst stootte.255 De minister van Justitie meende nochtans dat het principe van openbaarheid niet van toepassing is op administratieve rechtscolleges.256 Meer nog, door een openbare behandeling van de zaak zou enerzijds de reïntegratie van de veroordeelde in het gedrang komen en anderzijds ook de 245
Art. 4, §2 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling juncto art. 7, §5 K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.; G. KELLENS, l.c., (465) 469.
246
E. MAES en F. PIETERS, l.c., (2) 9.
247
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 191.
248
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 5.
249
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 84.
250
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 87.
251
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 87.
252
Art. 103 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
253
Art. 4, §1, tweede lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
254
Art. 148 G.W.
255
Wetsontwerp Voorwaardelijke Invrijheidstelling, Kamer, 1070/001, 41.
256
Wetsontwerp Voorwaardelijke Invrijheidstelling, Kamer, 1070/001, 19-20.
~38~
veiligheid in de gevangenis.257 Het argument dat de openbaarheid de rechten van verdediging verzekert, legt hierbij onvoldoende gewicht in de schaal.258 Zoals in dit land wel vaker gebeurt, werd het advies van de Raad van State dus volledig genegeerd. Naast de behandeling zijn ook de beslissingen van de commissies niet openbaar.259 Het “ondergrondse gebeuren” zorgt voor heel wat ergernis in de doctrine260 want het is duidelijk dat de commissies jurisdictionele beslissingen nemen.261 De Grondwet uitschakelen staat gelijk met een staatsgreep. Door het dossier binnenskamers af te handelen maakt men elke vorm van externe controle onmogelijk. De commissie moet niet enkel haar taak uitoefenen maar ook garanderen dat er tegenover de veroordeelde effectief recht wordt gesproken; de openbaarheid maakt daarbij controle door de publieke opinie mogelijk. Bovendien is het beginsel van de openbaarheid hét instrument bij uitstek om een zekere eenheid in de beslissingen te waarborgen. Anderzijds kan een onbeperkte openbaarheid wel aanleiding geven tot mediaspektakels die op lange termijn de rechtstaat kunnen bedreigen. Daarenboven wil de gedetineerde zélf dikwijls niet dat zijn zaak voor het grote publiek toegankelijk is. Tenslotte leert de praktijk dat er een scherpe controle bestaat. Zowel het Hof van Cassatie, de tuchtoverheid, het O.M. als de advocaat van de gedetineerde zien toe op een behoorlijke behandeling, zelfs indien deze achter gesloten deuren verloopt.
70.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De stelling van de minister van Justitie lijnrecht
tegenover het advies van de Raad van State, noopte de commissie HOLSTERS ertoe een nieuwe regeling uit te werken. Omwille van het praktisch probleem dat de zittingen meestal in de gevangenis plaatsvinden en het feit dat de dader recht heeft op discretie, is het niet mogelijk steeds te beraadslagen met open deuren.262 De commissie wilde niettemin gehoor geven aan het verzoek van sommige gedetineerden om de zitting na verschillende afwijzingen alsnog openbaar
257
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 192.
258
G. KELLENS, l.c., (465) 469.
259
Cf. infra, nr. 79.
260
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 36-37.
261
Cf. infra, nr. 87.
262
Art. 4, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 89.
~39~
te behandelen. Geïnspireerd op de wetgeving inzake de voorlopige hechtenis263, bepaalt het voorstel dat de veroordeelde na drie weigeringen een openbare zitting kan vragen.264
Het lijkt de commissie aangewezen die zitting buiten de gevangenis te houden om de openbaarheid en de toegang effectief te kunnen waarborgen. Indien een gevangenis zijn deuren zou openstellen voor het grote publiek, verliest het complex zijn karakter als versterkte burcht en dreigt een groter ontsnappingsgevaar. Bovendien zou het recht op privacy van de andere gedetineerden slechts een lege doos zijn. Het kostenplaatje loert echter steeds om de hoek indien men de gedetineerde voor een openbare behandeling moet overbrengen. 4. 71.
Hoorrecht
Commissies V.I. – In vergelijking met de Wet LEJEUNE, verstevigt de wetgeving van
1998 de rechtspositie van de gedetineerde. Een belangrijk element is de tegensprekelijkheid. De veroordeelde ontvangt uiterlijk tien dagen voor de zitting een oproeping.265 Hij beschikt dus zowel bij het personeelscollege als bij de commissie V.I. over het recht om gehoord te worden.266 Hij krijgt hierbij de kans om eventuele bezwaren te formuleren. De Raad van Europa beschouwt het hoorrecht als één van de meest fundamentele waarborgen.267 Een oude Engelse uitdrukking zegt dat “even God himself didn’t pass sentence upon Adam before he was called upon to make his defence” maar hier past enige nuancering want zowel in Engeland als Wales moet de gedetineerde zich tevredenstellen met een “interview” door de leden van de parole board en beschikt hij niet over het recht mondeling gehoord te worden.268 De commissie is niet alleen verplicht269 de veroordeelde270 te horen maar moet tevens diens raadsman (indien hij er één heeft), de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie aan het woord laten alvorens een beslissing te nemen.271 263
Art. 24 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990.
264
Art. 4, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie. Om redenen van openbare orde, goede zeden of nationale veiligheid
kan het verzoek bij een met redenen omklede beslissing geweigerd worden (art. 4, derde lid Voorontwerp Externe Rechtspositie). 265
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 84.
266
Cf. supra, nr. 53.
267
Art. 32.a. Recommendation No. (2003) 22 of the Committee of Ministers to member states on conditional release (parole), 24
september 2003 (hierna verkort geciteerd Recommendation No. (2003) 22). 268
R. MORGAN, “England and Wales” in D.
VAN
ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international
perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 227. 269
G. KELLENS, l.c., (465) 469.
~40~
72.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De commissie HOLSTERS onderscheidt bij de
toekenning van de V.I. twee procedures: een verkorte en een tegensprekelijke.272 De verkorte procedure kan enkel slagen als zowel gedetineerde, gevangenisdirecteur als O.M. akkoord zijn omtrent de toekenning van de V.I. en de eraan verbonden voorwaarden. De aanzet tot de procedure ligt in principe bij de gevangenisdirecteur. Hij hoort de veroordeelde.273 Formuleert hij binnen de wettelijke termijn274 een positief advies, dan houdt dit meteen een concreet voorstel in.275 Het O.M. en de gedetineerde ontvangen de aanbeveling ter goedkeuring en krijgen de kans hun opmerkingen te verwoorden.276 Gaat iedereen akkoord277, dan buigt de strafuitvoeringsrechter zich over het voorstel.278 De rechter beslist op eigen houtje maar binnen de zeven dagen279 of de voorwaardelijke invrijheidstelling kan doorgaan.280 De procedure verloopt niet mondeling maar heeft een schriftelijk karakter: de rechter doet uitspraak over de stukken.281 In bepaalde gevallen vindt een tegensprekelijke procedure plaats282, namelijk als de strafuitvoeringsrechter het voorstel van de gevangenisdirecteur ontoereikend vindt, als hij nieuwe elementen aantreft tijdens de beraadslagingstermijn, als het O.M. of de veroordeelde niet akkoord gaan met het aanbod van de directeur of in het geval er een negatief advies is.283 De strafuitvoeringsrechtbank dient in deze situaties uitspraak te doen over de V.I. na het horen van de veroordeelde.284 Indien de verkorte procedure afgebroken wordt, komt men tot de merkwaardige vaststelling dat dezelfde strafuitvoeringsrechter deel uitmaakt van de rechtbank. De 270
J. DE WIT, l.c.
271
A. DEVOS, l.c., 82; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 11.
272
J. STRYPSTEIN en H. TUBEX, “Voorlopige invrijheidstelling: theorie en praktijk”, Fatik 2004, afl. 102, (5) 9.
273
Art. 65, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
274
L. ONKELINX, l.c., (12) 12.
275
Art. 67 Voorontwerp Externe Rechtspositie; F. VANHAMME, “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application
des peines. Réformer… ma non troppo”, l.c., (30) 30. 276
Art. 64, tweede lid en 68 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
277
Art. 68 en 69 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
278
F. VANHAMME, “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application des peines. Réformer… ma non troppo”, l.c., (30)
30. 279
Art. 69, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 92.
280
M. DE RUE, l.c., (19) 20.
281
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 92.
282
F. VANHAMME, “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application des peines. Réformer… ma non troppo”, l.c., (30)
31; M. DE RUE, l.c., (19) 20. 283
Art. 72, eerste lid en 73, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 92.
284
Art. 74, §1 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
~41~
commissie HOLSTERS ziet hier klaarblijkelijk geen problemen in want de rechter heeft in de verkorte procedure louter aangehaald dat er redenen zijn om een tussenkomst van de strafuitvoeringsrechtbank te verantwoorden.285 Hij sprak zich niet uit over subjectieve rechten en er is dus geen enkele reden om hem te wraken. Wij hebben hierbij echter onze twijfels. 5. 73.
Bijstand of vertegenwoordiging?
Commissies V.I. – De gevangene kan zich enkel laten bijstaan door een advocaat286 en
heeft dus niet het recht zich te laten vertegenwoordigen. Er is een vermoeden iuris tantum dat gedetineerden voldoen aan de voorwaarden voor gratis juridische bijstand287: ze kunnen de hulp van een pro Deo inroepen. Indien de veroordeelde beslist niet op te dagen, wijzen de commissies meestal288 het voorstel af. Het lijkt ons in dit opzicht verantwoord de rechtsfiguur “morele dwang” in de mond te nemen. Een nuance past hier: de gedetineerde die het uit vrije “tegen”-wil niet nodig acht te verschijnen voor zijn bevrijder, kan bezwaarlijk verwachten dat de beslissing in zijn voordeel zal uitdraaien. Wederzijds respect is de sleutel voor elke onderhandeling.
74.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De toekomstige regeling handhaaft op dit punt het
principe dat vertegenwoordiging van de veroordeelde onmogelijk is. De gedetineerde kan zich in elke stand van het geding laten bijstaan maar heeft niet het recht zijn raadsman voor hem te laten verschijnen.289 We kunnen deze keuze alleen maar bijtreden.290 6. 75.
Termijnen
Commissies V.I. – De wet zegt duidelijk dat de commissie principieel291 binnen vijftien
dagen na de debatten over de V.I. moet beraadslagen.292 Het overschrijden van de termijn is weliswaar nergens gesanctioneerd. Wanneer de commissie nalaat zich tijdig uit te spreken over het verzoek, rijst de vraag of men deze nalatigheid nog kan rechtzetten door tegen de
285
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 92.
286
Uit de praktijk volgt dat de gedetineerde in 90 procent van de gevallen bijstand van een raadsman geniet.
287
Art. 1, §2 Koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke
kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, B.S. 24 december 2003. 288
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 84, voetnoot 20.
289
Art. 109 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
290
Cf. supra, nr. 73.
291
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85; G. KELLENS, l.c., (465) 469.
292
A. DEVOS, l.c., 82.
~42~
ontstentenis van de beslissing in beroep te gaan. Het antwoord luidt ontkennend. Er staat enkel cassatieberoep open. We hebben er ook al op gewezen dat de vereiste van behandeling binnen een redelijke termijn niet toepasselijk is op de commissies.293
Terecht merken critici op dat de wet beter voorzien had in een mogelijkheid om schadevergoeding te eisen.294 Minder geslaagd is het voorstel de betrokken gevangene in vrijheid te stellen295. Belangrijk om aan te stippen is dat het voor de rechtszekerheid wenselijk is een termijn van uitspraak vast te leggen in plaats van een termijn van beraadslaging.296
76.
Strafuitvoeringsrechtbanken – In antwoord op de rechtsgeleerde kritieken, geformu-
leerd naar aanleiding van de wetgeving van 1998, kondigt het ontwerp verschillende innovaties aan. Vooreerst heeft men het nu over een beslissingstermijn en niet langer over een beraadslagingstermijn. Bovendien is de overschrijding van de wettelijk gestelde termijnen niet meer zonder gevolg. Het voorstel om de niet-naleving van de termijn met de vrijheid van de gedetineerde te sanctioneren, werd door de commissie om verschillende redenen297 niet weerhouden. De commissie voorziet wel in twee alternatieven.298 Wanneer de gevangenisdirecteur nalaat tijdig te adviseren kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op vraag van de veroordeelde, de minister van Justitie op straffe van een dwangsom verplichten advies uit te brengen.299 Blijft het parket in gebreke, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. 7.
Motivering
293
Cf. supra, nr. 42.
294
E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over
de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 552-553; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 5-6. 295
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 5-6. Contra E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke
invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 553. 296
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 5.
297
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 89-90.
298
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 90.
299
Art. 66 Voorontwerp Externe Rechtspositie. Het gebruik van een dwangsom wordt in de praktijk fel bekritiseerd.
~43~
77.
Commissies V.I. – Identiek aan de behandeling door het personeelscollege, moet ook
hier de beslissing gemotiveerd worden.300 Deze motiveringsplicht vindt zijn oorsprong in de Grondwet.301 Dit betekent in principe dat het besluit van aanvaarding of verwerping moet steunen op een overwegend gedeelte302 waarin expliciet geantwoord wordt op de middelen en argumenten die de partijen ter sprake brachten.303 De wet zelf bepaalt echter niet waarin de motivering moet bestaan.304 Om het gebruik van stijlformules te vermijden, zou de wetgever de motiveringsplicht duidelijk moeten definiëren.305 Vanuit deze visie kunnen de beleidsmakers opteren voor wettelijk vastgelegde criteria.306
78.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Het voorstel HOLSTERS besteedt geen aandacht aan de
motiveringsplicht. Dit is ook logisch want de beslissingen over de V.I. behoren toe aan volwaardige rechtscolleges en al hun uitspraken moeten krachtens de Grondwet met redenen omkleed zijn.307 8. 79.
Kennisgeving308
Commissies V.I. – Niet alleen de behandeling door de bevoegde commissie is geheim309,
ook de beslissingen die ze terzake neemt, zijn niet openbaar.310 De wet voorziet enkel de kennisgeving ervan, binnen achtenveertig uur, aan ondermeer het O.M. toegevoegd aan de commissie, de minister van Justitie, de gevangenisdirecteur en de burgemeester311 van de
300
Cass. 15 september 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1108; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 188.
301
Art. 146 juncto art. 149 G.W. De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (B.S.
12 september 1991) is niet van toepassing op de beslissingen van de commissies V.I., zie Cass. 16 februari 2000, Arr. Cass 2000, 129. 302
G. KELLENS, l.c., (465) 469.
303
Zie echter Cass. 9 oktober 2002, URL: http://www.juridat.be/juris/jucn.htm, 21 februari 2005.
304
De bij de wet voorgeschreven motiveringsverplichting is, net zoals deze van art. 149 G.W., een vormvereiste en verplicht de
commissie dus niet om passend te motiveren, zie Cass. 21 december 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1656 en Cass. 14 juni 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1095. 305
Na rondvraag blijken de Nederlandstalige commissies hun beslissingen uitvoerig te motiveren; het gebruik van stijlformules is
volgens Piet PIRON uit den boze. 306
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 6.
307
Art. 149 G.W.; J. DUJARDIN en J. VANDE LANOTTE, o.c., 43.
308
Voor de kennisgeving aan het slachtoffer, cf. infra, nr. 105-106.
309
Cf. supra, nr. 69.
310
G. SMAERS, “Het trieste verhaal van het eerste geheime jaarverslag van de V.I.-commissies”, l.c., (25) 25; G. SMAERS en W. VAN
LAETHEM, l.c., (3) 5. 311
Tenzij het verzoek wordt afgewezen, zie Y. VAN DEN BERGE, o.c., 198.
~44~
gemeente waar de ex-gedetineerde zich wil vestigen.312 De gevangenisdirecteur is gehouden binnen diezelfde termijn de beslissing aan de veroordeelde te betekenen.313 80.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De beslissing van de alleenzetelend strafuitvoerings-
rechter in de verkorte procedure wordt binnen het etmaal ter kennis gebracht van de veroordeelde en meegedeeld aan het O.M. en de directeur van de strafinrichting.314 Bij de tegensprekelijke procedure gebeurt de mededeling ook binnen de termijn van vierentwintig uur: ze wordt per gerechtsbrief betekend aan de veroordeelde en ter kennis gebracht van het O.M. en de gevangenisdirecteur.315 Het O.M. zorgt telkens voor kennisgeving van de beslissing tot toekenning aan de burgemeester van de gemeente waar de ex-gedetineerde zich zal vestigen.316 II. 81.
GEVOLG VAN DE BESLISSING
Commissies V.I. – Indien de commissie het verzoek verticaal klasseert, stelt zij met
inachtneming van de wettelijke termijnen een nieuwe datum vast vanaf wanneer het personeelscollege het dossier opnieuw kan behandelen.317 De Mozes in kwestie moet zijn tocht naar Palestina dus overdoen… Kent de commissie het V.I.-verzoek toe, dan bepaalt ze tevens de datum waarop haar beslissing uitvoerbaar is.318
82.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Indien de rechter of de strafuitvoeringsrechtbank de
V.I. niet wil toekennen, bepaalt deze een nieuwe termijn waarbinnen het dossier andermaal moet worden onderzocht door de directeur van de strafinrichting.319 Staat de rechter of de rechtbank de V.I. toe, dan stelt men ook hier de datum vast waarop de beslissing uitvoerbaar is.320 III.
RECHTSMIDDELEN A.
Verzet
312
Art. 4, §8 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
313
Art. 4, §8, eerste lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85.
314
Art. 69, derde lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
315
Art. 74, §3 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
316
Art. 71, 3° en 74, §4, 3° Voorontwerp Externe Rechtspositie.
317
Art. 4, §6 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; G. KELLENS, l.c., (465) 469.
318
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85.
319
Art. 78 Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 96.
320
Art. 70 en 75 Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 95.
~45~
83.
Commissies V.I. – In de huidige stand van de wetgeving is tegen de beslissingen van de
commissie V.I. geen verzet mogelijk. Dit volgt logischerwijs uit het feit dat de V.I. (in principe321) niet toegekend wordt op verstek.
84.
Strafuitvoeringsrechtbanken – In de toekomst is dit niet anders; ook de beslissingen
van de strafuitvoeringsrechtbanken zullen niet vatbaar zijn voor verzet.322 Het ontwerp bepaalt expliciet dat de beslissingen geacht worden op tegenspraak te zijn gewezen.323 Een gedetineerde kan zich evenwel op overmacht beroepen om zijn afwezigheid te vergoelijken.324 B. 85.
Hoger beroep
Commissies V.I. – Tegen de beslissing van de commissie kan geen hoger beroep worden
ingesteld.325 Een schot naast de roos volgens sommige commentatoren.326 De beslissingen die de commissies V.I. nemen, vertonen duidelijk een jurisdictioneel karakter en in principe zou er een dubbele feitelijke aanleg moeten bestaan. Volgens ons schuilt hierin dan ook de echte zwakheid van de Wet Commissies V.I. De parlementaire voorbereiding stelt, in een poging die bittere pil te vergulden, dat een overlegplatform tussen de verschillende instanties een absolute must is.327 Het overleg is geïntroduceerd via een uitvoeringsbesluit.328 Op grond daarvan komen de Nederlandstalige commissies tweemaal per jaar samen om een aantal uniforme richtlijnen vast te leggen.329 De doctrine sluit zich daar volledig bij aan.330
321
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 84, voetnoot 20; E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke
invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 563, voetnoot 45. 322
X, l.c., (17) 19.
323
Art. 110 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
324
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 90.
325
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 90; J. DE WIT, l.c. Dit is ook in Engeland en Wales zo, zie R. MORGAN, l.c., 227.
326
E. MAES en F. PIETERS, l.c., (2) 13; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 6-7; M. NÈVE, l.c., (24) 26.
327
Wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, Parl. St. Senaat 1996-97, nr. 1-589/1,
22; E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 35-36; E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 566. 328
Art. 11 K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.
329
Deze richtlijnen zijn tot een minimum herleid omdat sommige commissies met een ander “gevangenispubliek” werken. In de
gevangenissen van Hoogstraten en Merksplas bevinden zich immers minder zwaar veroordeelden dan in de gevangenissen van Brugge, Dendermonde en Leuven. Uniformiteit is daarom niet altijd mogelijk. 330
R. FOQUE, l.c., (69) 73-74.
~46~
België blinkt niet uit maar is in elk geval consistent. Het Japanse recht daarentegen voorziet enkel bij toekenning van de V.I. in een recht op hoger beroep maar niet bij afwijzing ervan.331
86.
Strafuitvoeringsrechtbanken – De commissie HOLSTERS vult de wettelijke lacune op
door – naar ondermeer Duits332, Pools333 en Frans334 voorbeeld – te redeneren dat het invoeren van een beroepsmogelijkheid onontbeerlijk is voor een goede rechtsbescherming en een uniforme rechtspraak.335 De Raad van Europa onderstreepte het belang hiervan al in een aanbeveling.336
Het ontwerp ambieert om die reden de oprichting van een strafuitvoeringskamer binnen elk hof van beroep.337 Zowel de veroordeelde als het parket kunnen hoger beroep aantekenen338 binnen vierentwintig uur na kennisgeving van de beslissing.339 De kamer spreekt zich uit binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad werd genomen.340 De beslissingen van de alleenzetelend rechter in de verkorte procedure zijn niet vatbaar voor beroep.341 Het rechtsmiddel heeft een schorsende kracht indien de strafuitvoeringsrechtbank de V.I. toekende.342 Het voordeel van een beroepsprocedure is ongetwijfeld dat alle feitelijke elementen in acht genomen worden want de strafuitvoeringskamer zorgt voor een tweede aanleg. In die zin worden niet alle verwachtingen ingelost. Vooreerst wil de Ministerraad het hoger beroep beperken tot een loutere wettigheidstoets343: de kamer zal enkel de vormvereisten en de motivering nagaan en
331
Y. KAIDO, “Japan” in D. VAN ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international perspectives on prisoners’
rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 435. 332
F. DÜNKEL en D. RÖSSNER, “Germany” in D.
VAN
ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international
perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 334. 333
B. STANDO-KAWECKA, “Poland” in D.
VAN
ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international
perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 540. 334
B. LAVIELLE, l.c., (1522) 1523-1524; E. MAES en F. PIETERS, l.c., (2) 10; X. LAMEYRE, l.c., (20) 22.
335
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 117.
336
Art. 33 Recommendation No. (2003) 22.
337
Cf. de in art. 12 Voorontwerp Strafuitvoeringsrechtbanken voorgestelde wijziging aan art. 101 Ger.W.; M. DE RUE, l.c., (19) 20.
338
Art. 94, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
339
Art. 95 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
340
Art. 97, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; X, l.c., (17) 17 en 19.
341
Art. 69, vierde lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 28.
342
Art. 94, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 117.
343
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 28-29.
~47~
tevens optreden bij overschrijding of afwending van bevoegdheid.344 Daarnaast zal het beroep slechts openstaan voor de veroordeelde en niet voor het parket.345 Volgens de commissie HOLSTERS moet de strafuitvoeringskamer niet multidisciplinair samengesteld zijn346 omdat deze toch vooral over rechtspunten zal moeten oordelen.347 De Ministerraad oordeelt – in navolging van de rechtsleer348 – anders: ook de beroepsinstantie krijgt een multidisciplinaire samenstelling.349 C. 87.
Voorziening in Cassatie
Commissies V.I. – Tegen de beslissingen van de commissies om de V.I. al dan niet toe te
kennen staat voorziening in cassatie open.350 Dit beroep kan, afhankelijk van het geval, ingesteld worden door de veroordeelde of door het Openbaar Ministerie. Op zich is dit merkwaardig als we bedenken dat de terechtzitting niet openbaar is maar de wetgever niettemin een open oor had voor cassatieberoep. Hij weigert de gevolgen van zijn principieel uitgangspunt onder ogen te zien en wie de bramen vreest, moet volgens ons uit het bos blijven. De commissie doet immers uitspraak over individuele rechten en vervult zo een rechterlijke taak. Bij een betwiste beslissing kan het Hof van Cassatie dus zonder problemen interveniëren.351 Indien de commissie de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijst, moet het rechtsmiddel worden ingesteld binnen vierentwintig uur na de betekening. De wet bepaalt dat de voorziening in cassatie dan een schorsend effect heeft.352 Het Hof beschikt vervolgens over een termijn van dertig dagen om uitspraak te doen over de betwisting. Indien het de uitspraak verbreekt en verwijst naar een anders samengestelde (maar nog steeds dezelfde) commissie, krijgt die op haar beurt één maand om een nieuw oordeel te vellen.353 In het geval waarin de commissie niet op de vraag van de veroordeelde ingaat en het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling afwijst,
344
L. ONKELINX, l.c., (12) 12.
345
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 28; Persbericht van 31 maart 2004.
346
In Frankrijk is de beroepsinstantie wel multidisciplinair samengesteld maar daartegenover staat het eenzijdige karakter van de
beslissingsorganen in eerste aanleg, zie X. LAMEYRE, l.c., (20) 22. 347
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 28.
348
L. NOUWYNCK, l.c., (28) 29; M. DE RUE, l.c., (19) 20.
349
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 28; Persbericht van 31 maart 2004.
350
Art. 12, eerste lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; J. DE WIT, l.c.; J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke
invrijheidstelling”, l.c., 6. De beslissingen die de behandeling van het V.I.-voorstel uitstellen zijn niet vatbaar voor cassatieberoep, zie Cass. 27 juli 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1274. 351
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 52; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 13.
352
Art. 13, eerste en tweede lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
353
Art. 14 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
~48~
kunnen de veroordeelde en het O.M.354 binnen vijftien vrije dagen, te rekenen vanaf de betekening, cassatieberoep instellen.355 Binnen welke termijn uitspraak over deze voorziening moet worden gedaan staat niet uitdrukkelijk in de wet. Wie dacht dat Cassatie zich, als “tweede aanleg” bij de V.I., uitzonderlijk toch over feitenkwesties zou buigen, heeft het bij het verkeerde eind. Het Hof doet geen uitspraak over de grond van de zaak.356 Door de afwezigheid van hoger beroep is het belangrijk om even aan te stippen dat het Hof van Cassatie bij deze de belangrijkste instantie is die het V.I-beleid kan stroomlijnen.357 Blijft dan nog zeer de vraag of het Hof opgetogen is met deze “beleidsfunctie”…
88.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Dat de mogelijkheid tot voorziening in Cassatie
openstaat, is niet nieuw. De commissie HOLSTERS bevestigt met deze opvatting de lijn die reeds in 1998 werd getrokken.358
Het Cassatieberoep staat open voor de veroordeelde en het O.M. tegen alle beslissingen van de strafuitvoeringskamer.359 Tegen de beslissing van de alleenzetelend rechter staat geen enkel rechtsmiddel open.360 De termijnregeling is analoog met de wetgeving van 1998.361 Komt Cassatie tot een verbreking, dan verwijst het de zaak naar een anders samengestelde strafuitvoeringskamer die dan uitspraak doet binnen veertien dagen.362 §5. TOT ZEVEN MAAL ZEVENTIG MAAL… 89.
Wie zijn vrijheid verliest, verliest meteen ook een aantal andere fundamentele rechten. De
wetgeving op de V.I. schakelde weliswaar een aantal waarborgen in voor de gedetineerde maar uit een analyse van de doctrine blijkt dat er nog veel werk aan de winkel is. De minister als hoofd van de uitvoerende macht komt in het vaarwater van de rechter. Hij neemt duidelijk een defensieve houding aan tegenover het procesgebeuren. Omdat de commissies administratieve rechtscolleges
354
Het O.M. heeft hier een procesrechtelijk belang in de zin van art. 17 en 18 Ger.W. indien de weigering een manifeste
schending van de wet uitmaakt, zie A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85, voetnoot 25. 355
Art. 12, eerste lid Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling.
356
Cass. 28 september 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1183; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 198-199.
357
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 51-52.
358
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 117.
359
Art. 99 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
360
Art. 69, vierde lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
361
Art. 100 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
362
Art. 101 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
~49~
zijn, acht hij het niet noodzakelijk een elementair basisrecht, zoals de behandeling in openbare terechtzitting, te voorzien. 90.
De oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken betekent vanuit het oogpunt van de
rechten van de gedetineerde een grote stap vooruit. Hij heeft niet alleen de mogelijkheid tot hoger beroep maar krijgt bovendien een invloed bij het opstarten van de procedure. De veroordeelde kan er de administratie ook toe dwingen de wettelijke termijnen te respecteren. Naar onze mening geeft de commissie HOLSTERS terecht een nieuw onderkomen aan enkele bepalingen die voor de vervroegde vrijlating van de dader van groot belang zijn. 91.
Doorheen de jaren verschoof de doelstelling van de straf van vergelding naar
resocialisering van de dader. De maatschappij moet de gevangene tot zeven maal zeventig maal de schuld vergeven en hem in principe opnieuw klaarstomen voor reïntegratie in de samenleving. Hierbij is het vooral belangrijk dat zij alle hindernissen waarmee de V.I. te kampen krijgt, probeert weg te werken. Deze overtuiging leeft niet in alle landen op dezelfde manier. In Hongarije en Litouwen bijvoorbeeld kunnen bepaalde gedetineerden geen aanspraak maken op V.I.363 en in Amerika geldt het “three strikes and you’re out”-systeem364. In die zin is ons Belgisch model dan nog het minst discriminatoir. Ook de Raad van Europa beschouwt het als één van de meest fundamentele grondbeginselen dat de V.I. principieel voor iedereen mogelijk is.365 AFDELING 3: RECHTSPOSITIE VAN HET SLACHTOFFER §1. ALGEMEEN 92.
Op 22 augustus 1996, de dag van de begrafenis van de vermoorde meisjes, vroeg men in
de Kamercommissie voor Justitie opheldering over de wijze waarop de gefaalde onderzoeken naar de verdwijning van de minderjarigen gebeurd waren en over de toepassing van het strafrecht sensu lato in het dossier. De commissie DUTROUX deed een aantal aanbevelingen om het gerecht en de strafuitvoering te hervormen. Ze voorzag ook in diverse maatregelen voor de slachtoffers in een ultieme poging het vertrouwen in de rechtstaat terug te winnen.
363
F. NAGY, “Hungary” in D. VAN ZYL SMIT en F. DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international perspectives on prisoners’
rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 367; V. JUSTICKIS en J. PECKAITIS, “Lithuania” in D.
VAN
ZYL SMIT en F.
DÜNKEL (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 462. 364
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 447-448; F. DÜNKEL en D. VAN ZYL SMIT, l.c., 840.
365
Art. 4.a. Recommendation No. (2003) 22.
~50~
Het lijkt ons opportuun om eerst even stil te staan bij het begrip slachtoffer. Klassiek
93.
beschouwt men het slachtoffer als een nuttige informatiebron tijdens het onderzoek en de vervolgingen. Het ziet zijn rol beperkt tot die van burgerlijke partij. De laatste jaren is er een inhaalbeweging zichtbaar die het slachtoffer een centrale plaats toekent binnen het strafproces.366 Één van de belangrijkste wetgevende initiatieven op dat vlak is ongetwijfeld de Wet V.I.367 De draagwijdte van het begrip “slachtoffer” verschilt duidelijk van dat van de burgerlijke partij.368 De rechtsleer omschrijft het slachtoffer als de benadeelde die een legitiem en direct belang aantoont.369 De slachtoffers-natuurlijke personen (of hun nabestaanden) moeten, wat de V.I.procedure betreft, rechtstreeks betrokken zijn bij het misdrijf. Daaruit volgt dat ook indien een slachtoffer zich geen burgerlijke partij wenst te stellen, dit op zich geen afbreuk doet aan de eventuele kwalificatie als slachtoffer. De commissie HOLSTERS voorziet in het ontwerp een wettelijke omschrijving van het slachtofferconcept.370 De aandacht die aan slachtofferbejegening geschonken wordt, verschilt naargelang we ons
94.
in de voorbereidende fase dan wel in de procedure ten gronde bevinden, al is die in beide stadia eerder beperkt. De commissie HOLSTERS stelt daarom voor de slachtofferrechten uit te breiden.371 §2. RECHTSPOSITIE IN DE VOORBEREIDENDE FASE CONTRA-INDICATIES
I. 95.
Commissies V.I. – De huidige wetgeving bepaalt dat de V.I. geweigerd kan worden
indien er indicaties zijn die wijzen op een ongezonde houding van de veroordeelde tegenover zijn slachtoffer.372 Zo wijst de commissie steevast het verzoek af als men in de relatie tussen dader en
366
COMMISSIE
STRAFUITVOERINGSRECHTBANKEN, EXTERNE RECHTSPOSITIE VAN GEDETINEERDEN EN STRAFTOEMETING,
Eindverslag, II, Straftoemeting, onuitg., s.l.n.d., 8; F. PIETERS, “Het slachtoffer in de wetgeving inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Panopticon 2001, (275) 276. 367
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 7-8; M. DE RUE, l.c., (19) 21.
368
F. PIETERS, l.c., (275) 276.
369
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 86.
370
Cf. infra, nr. 98; X, l.c., (17) 18.
371
M. DE RUE, l.c., (19) 21.
372
Art. 2, tweede lid, 3°, e) Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling; G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 8; R. GORIS, l.c.; S.
SNACKEN, l.c., 69; T. VANDER BEKEN, Penologie, 198.
~51~
slachtoffer, zelfs door het opleggen van bijzondere voorwaarden, geen aanvaardbare verstandhouding bereikt.373 De aanwezigheid van eventuele tegenaanwijzingen wordt door de commissie en de adviesverlenende instanties getoetst.374 Het Hof van Cassatie houdt hierbij een oogje in het zeil. Het Hof stelde in dit soort zaken eerder al dat geen enkele wettelijke bepaling de commissie V.I. verplicht alle contra-indicaties te vermelden die uit het dossier (en uit het onderzoek van de verzoeker) blijken en die impliceren dat de veroordeelde een ernstig gevaar vormt voor de maatschappij of zijn reïntegratie in de samenleving redelijkerwijs beletten.375
96.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Vernieuwend is de weglating van de houding tegenover
het slachtoffer als contra-indicatie.376 De commissie HOLSTERS vond het een onwerkbaar criterium omdat de toets in de praktijk een huzarenstuk bleek.377 De V.I. is een recht en een afwijzing is enkel mogelijk mits het onaanvaardbaar gevaar voor herhaling van ernstige feiten niet kan worden tegengegaan door het opleggen van bijzondere voorwaarden.378 II. 97.
CONTACT MET HET OPENBAAR MINISTERIE
Commissies V.I. – Ook de parketten voorzien in een “vangnet”-mechanisme om het
slachtoffer te bejegenen. In het huidige systeem bestaat de mogelijkheid om automatisch aangesproken te worden door het O.M.379 Deze modaliteit heeft een zeer specifiek doel: het parket verstrekt inlichtingen over de bijzondere voorwaarden die in het voordeel van het slachtoffer opgelegd kunnen worden.380 We wijzen er hier op dat die verplichte contactneming alleen vereist is in enkele wettelijk opgesomde gevallen.381 Volgens sommigen is de lijst van automatische bevraging uiterst arbitrair382, volgens anderen is ze dan weer relatief uitgebreid.383
373
F. PIETERS, l.c., (275) 276.
374
Cass. 18 oktober 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1613; F. PIETERS, l.c., (275) 276.
375
Cass. 15 september 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1108.
376
Art. 61 a contrario Voorontwerp Externe Rechtspositie.
377
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 74-76.
378
Art. 60 Voorontwerp Externe Rechtspositie.
379
Art. 12, §1, 1° K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.; F. PIETERS, l.c., (275) 277; S. SNACKEN, l.c., 69.
380
A. DEVOS, l.c., 81.
381
F. GOOSSENS, “Uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (153) 154.
382
F. PIETERS, l.c., (275) 277.
383
A. DEVOS, l.c., 81.
~52~
Het slachtoffer heeft het recht af te zien van deze verplichte benadering.384 Dit kan belangrijk zijn want indien de gelaedeerde nalaat dit te doen, volgt (vaak na enkele jaren) een pijnlijke confrontatie met de feiten; dit kan het verwerkingsproces in de war sturen.385 In alle andere gevallen kan het slachtoffer zich op eigen initiatief én schriftelijk manifesteren op voorwaarde dat het misdrijf geleid heeft tot een effectieve vrijheidstraf van minimum één jaar.386 Slachtoffers delen het parket dus zelf mee dat ze gehoord wensen te worden.387 Een zware last op de schouders van de getroffene als we bedenken dat de arbitraire lijst van automatische bevragingen niet alle zware misdrijven omvat.388 Indien de effectieve straf minder dan één jaar bedraagt, kan het slachtoffer zelfs deze eis niet formuleren.389 De wetgever voerde deze beperkingen in om te vermijden dat slachtoffers van relatief onbenullige zaken constant op de proppen zouden komen wat tot overbelasting van de commissies kan leiden.390 De werklast verlichten mag dan wel een nobel doel zijn, het gelijkheidsbeginsel wordt hierdoor niet minder geschonden.
98.
Strafuitvoeringsrechtbanken – In het kader van het debat over de strafuitvoering speelt
het parket een uitermate belangrijke rol omdat het in de nieuwe V.I.-procedure als centrale actor fungeert. De commissie HOLSTERS schenkt het gelijkheidsbeginsel het respect dat het in een democratie verdient. De bestaande categorieën slachtoffers verdwijnen en ruimen plaats voor één wettelijk omschreven slachtofferbegrip.391 Het slachtoffer is een natuurlijk persoon (of zijn rechthebbenden) die een wettig en direct belang heeft om, tijdens de V.I.-procedure, informatie te verstrekken over eventueel in zijn belang op te leggen of te wijzigen bijzondere voorwaarden of om te worden ingelicht over de toekenning of intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling.392
384
A. DEVOS, l.c., 81; F. GOOSSENS, “Uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (153) 154.
385
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
386
Art. 12, §1, 2° K.B. Uitvoeringsmaatregelen V.I.; E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c.,
28-29; F. PIETERS, l.c., (275) 277; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 185-186. 387
J. DE WIT, l.c.
388
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
389
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
390
F. PIETERS, l.c., (275) 277.
391
D. LEESTMANS, “Van commissie V.I. tot strafuitvoeringsrechtbank”, l.c., (7) 7.
392
Art. 2, 1°, eerste lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
~53~
Het gevolg is dat het O.M. voortaan niet meer de plicht heeft bepaalde slachtoffers te verwittigen. Het initiatiefrecht berust bij de getroffenen zelf; het parket beslist slechts over de relevantie van de vraag.393 Positief is dat de morele littekens enkel terug opengereten worden met de wil van de slachtoffers.394 §3. RECHTSPOSITIE IN DE PROCEDURE TEN GRONDE I.
PROCEDURE “VANDAAG EN MORGEN” A.
99.
Inzagerecht?
Commissies V.I. – Omwille van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de
gevangene hebben noch het slachtoffer, noch de persoon die hem bijstaat, noch zijn raadsman inzage in het V.I.-dossier. De minister was van oordeel dat de versterking van de positie van de slachtoffers de sociale reïntegratie van de veroordeelde niet in de weg mocht staan.395
Dit is naar onze mening een mooi staaltje van Belgische wetgeving. We betwisten het volste recht van de overheid om de privacy te beschermen niet maar deze situatie leidt tot scheefgetrokken objectiviteit. Het feit dat de veroordeelde wel inzage krijgt maar het slachtoffer niet, vinden wij onverteerbaar want op die manier vertroebelen grote privacybelangen de discussie over de kern van de zaak, namelijk de zorg om slachtofferbegeleiding. De bitsige reacties van de gelaedeerden zijn hier op hun plaats. Naar de toekomst toe zou het dus aangewezen zijn slachtoffers enkele stukken uit het dossier te laten inkijken.396
100.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Het voorontwerp van wet dreigt hier beroering te
veroorzaken door geen inzagerecht te voorzien, noch voor de slachtoffers noch voor de personen die hen bijstaan. Nu men de deur openzet voor de vertegenwoordiging397, lijkt het ons raadzaam ten minste een inzagerecht te verschaffen aan de advocaat, die toch gebonden is door het beroepsgeheim. Zelfs al krijgen slachtoffers geen beslissingsbevoegdheid398 en lijkt een inzage op het eerste gezicht nutteloos, dan nog kan dit het slachtoffer helpen in de eigen resocialisering. We zien ook geen heil in een absoluut inzagerecht maar pleiten voor een inzage beperkt tot 393
Art. 2, 1°, tweede en derde lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
394
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
395
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 38; F. PIETERS, l.c., (275) 276.
396
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 87.
397
Cf. infra, nr. 104.
398
Cf. infra, nr. 102.
~54~
bepaalde stukken. Voorzien in een verzetsmogelijkheid voor de gedetineerde waarvan de beoordeling aan de strafuitvoeringsrechter toekomt, lijkt een aanvaardbare compensatie. Of dit systeem in de praktijk realiseerbaar is, blijft de vraag.
B. 101.
Hoorrecht
Commissies V.I. – Bij de bejegening van slachtoffers ijverde men steeds voor een
grotere bewegingsruimte en op dat vlak is er de laatste jaren onmiskenbaar vooruitgang geboekt.399 Het slachtoffer, geen partij in het geding400, kan de commissie uitdrukkelijk vragen om hem te horen over de voorwaarden die in zijn belang opgelegd kunnen worden en waarover het parket de nodige inlichtingen heeft verstrekt.401 Dit impliceert dat de huidige regelgeving alle slachtoffers van een misdrijf waarvan de dader geen jaar effectief opliep, ook hier monddood maakt. Het slachtoffer kan adviseren maar geen beslissing opdringen402 en het advies mag geen betrekking hebben op de V.I.-beslissing zelf.403 Bovendien bepaalt de wet dat enkel natuurlijke personen die slachtoffer of nabestaande zijn een hoorrecht hebben en dus geen verenigingen.404 Ziekenfondsen en verzekeringsmaatschappijen kunnen bijgevolg niet gehoord worden.405 Het hoorrecht is facultatief: de commissie onderzoekt vooraf of de verzoeker een rechtstreeks en legitiem belang heeft.406 De commissie deelt haar beslissing uiterlijk tien dagen voor de zitting mee.407 Staat zij het verzoek toe, dan verhoort ze als eerste het slachtoffer, waarna het de zitting verlaat.408 Beslist de commissie ambtshalve om deze vraag af te wijzen dan moet ze die weigering
399
E. MAES, “Een blik op drie jaar besluitvormingspraktijk van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling (1999-2001)”, l.c., (400) 407. 400
F. PIETERS, l.c., (275) 276; J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 8; Y. VAN DEN
BERGE, o.c., 170. 401
G. KELLENS, l.c., (465) 469; R. BAS en R. VAN DE VOORDE, l.c., (5) 11.
402
J. GEBOERS, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, l.c., (3) 9.
403
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 8.
404
Y. VAN DEN BERGE, o.c., 192.
405
F. PIETERS, l.c., (275) 278.
406
A. DEVOS, l.c., 82. De wetgeving vermeldt echter nergens waarin dit belang bestaat zodat de commissies een grote beslissings-
macht krijgen, zie T. VANDER BEKEN, Penologie, 203. 407
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 84; Y. VAN DEN BERGE, o.c., 192.
408
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 85. In de praktijk verlaat de gelaedeerde de zitting niet maar wordt de dader met zijn slachtoffer
geconfronteerd.
~55~
motiveren.409 Een inwilliging van het verzoek daarentegen behoeft geen staving.410 Het Hof van Cassatie gaat de vereiste van motivering met argusogen na. Het Hof kan de beslissing van de commissie verbreken indien het van oordeel is dat de motivering gebrekkig is. Niettemin speelt de commissie in het systeem de hoofdrol. Men kan wel op een weigering anticiperen door het slachtoffer een verklaring te laten afleggen bij het O.M. Het parket kan een procesverbaal opmaken, dat nadien bij het V.I.-dossier wordt gevoegd. Indien we het huidige systeem blijven handhaven, bestaat het gevaar dat het proces aan de grootste frustraties ten onder gaat: het slachtoffer heeft geen enkele greep op de strafuitvoering. De vereiste van een direct en legitiem belang leidt volgens PIETERS tot arbitraire beslissingen die volledig in handen van de commissies liggen; de verenigbaarheid met het gelijkheidsbeginsel kan ernstig betwijfeld worden.411 Een rondvraag bij practici leerde ons echter dat het criterium goed werkt en op een brede manier toegepast wordt.
102.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Slachtoffers kunnen de strafuitvoeringsrechtbank
vragen hen te horen over de eventuele bijzondere voorwaarden412 en dit ongeacht voor welke inbreuk de gedetineerde berecht is.413 In hoger beroep hoort de strafuitvoeringskamer de slachtoffers die in eerste aanleg voor de rechtbank zijn verschenen.414 De categorieën van de slachtoffers vervallen en maken plaats voor een uniforme en wettelijke begripsomschrijving.415 Concreet betekent dit dat elk slachtoffer het recht heeft te vragen hem te horen maar als zodanig over geen hoorrecht beschikt.416
De inbreng van het slachtoffer blijft beperkt tot een louter adviseren; het kan nog steeds geen beslissingen afdwingen. Volgens HOLSTERS een logische keuze want de dader is al veroordeeld en hoeft geen tweede terechtstelling te ondergaan.417 C.
Bijstand of vertegenwoordiging?
409
F. PIETERS, l.c., (275) 276.
410
F. PIETERS, l.c., (275) 278.
411
F. PIETERS, l.c., (275) 278.
412
Y. CARTUYVELS, C. GUILLAIN en C. MARCHAND, l.c., (31) 32.
413
M. DE RUE, l.c., (19) 21.
414
Art. 96 en 98, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
415
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
416
Art. 2, 1°, tweede en derde lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
417
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84-85.
~56~
103.
Commissies V.I. – De wetgeving op de voorwaardelijke invrijheidstelling voorziet in de
mogelijkheid voor slachtoffers om aanwezig te zijn op de zittingen van de commissies V.I. In principe geeft dit hen een unieke kans om hun zegje te doen.418 Het slachtoffer kan, zoals reeds aangehaald, vragen om gehoord te worden met betrekking tot de bijzondere voorwaarden. Uit het oogpunt van het belang van het slachtoffer is dit wenselijk. Meer nog: het betekent een soort wettelijke erkenning. De aanwezigheid van het slachtoffer wordt hier als een extra reliëf voor misdrijf en dader gezien. In de praktijk ligt het voor sommige slachtoffers echter niet zo eenvoudig om voor de commissie te verschijnen.419 De confrontatie met de habitat van de dader is meestal een traumatische gebeurtenis omwille van het grote onrecht dat hen destijds werd aangedaan.420 Vele getroffenen (of hun nabestaanden) opteren dan ook om van de zittingen weg te blijven want die vinden in principe plaats in de gevangenis, wat voor de moraal een bijkomende belasting betekent.421 Vooraleer ze de strafinrichting kunnen betreden, moeten ze noodgedwongen een controle ondergaan.422 Net op dit punt laat de wetgever hen in de steek. De wet voorziet dat het slachtoffer zich kan laten bijstaan door zijn raadsman, de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning erkende vereniging423 maar dat het zich nooit kan laten vertegenwoordigen.424 Concreet vertaald betekent dit alles dat de persoonlijke aanwezigheid van het slachtoffer noodzakelijk is zodat het als het ware “gedwongen” wordt de gevangenis te betreden, wil het gehoor vinden. Naar onze mening een voorbeeld van ondoordachte wetgeving dat met reden een lacune te noemen is in de slachtofferbejegening. Is het niet absurd en volledig paradoxaal te voorzien dat slachtoffers die bijvoorbeeld ijveren voor een contactverbod als V.I.-voorwaarde, zelf de dader moeten opzoeken in zijn verblijf? Een betere slachtoffergerichte aanpak bestaat er
418
J. DE WIT, l.c.
419
E. MAES, “De V.I.-commissies “aan de bak”. Het functioneren van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling geobserveerd (eerste werkingsjaar – 1999)”, l.c., (4) 8. 420
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 40.
421
D. LEESTMANS, “Strafstelsel is nog te weinig georiënteerd op het slachtoffer”, l.c., (8) 9; F. PIETERS, l.c., (275) 278.
422
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 16.
423
A. DEVOS, l.c., 82; E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 39.
424
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 84-86; E. MAES, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in
België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, l.c., (541) 564; G. KELLENS, l.c., (465) 469.
~57~
volgens ons in vertegenwoordiging door de advocaat toe te laten waardoor het slachtoffer niet langer in persoon “moet” verschijnen.425
104.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Als een soort troostprijs stelt de commissie HOLSTERS
voor een vertegenwoordigingsrecht in te voeren.426 Geen pijnlijke confrontaties meer met de dader en diens omgeving als het slachtoffer niet akkoord gaat. De getroffene hoeft niet meer aanwezig te zijn, noch in eerste aanleg, noch voor de strafuitvoeringskamer.427 D. 105.
Kennisgeving
Commissies V.I. – Elk slachtoffer met een rechtstreeks en legitiem belang dat erom
verzocht heeft428, kan kennis krijgen van de beslissing tot toekenning en de bijzondere voorwaarden in zijn belang opgelegd. Hier geldt dus geen drempelstraf.429 De wet “vergeet” alleen te vermelden op welk ogenblik de kennisgeving moet gebeuren. De dag van de beslissing of de dag van de uitvoerbaarheid die meestal enkele dagen erna volgt? Tot op vandaag gebeurt de kennisgeving op de dag van de beslissing.430 Dit vermijdt het onaangenaam gevolg dat de veroordeelde al enkele dagen op vrije voeten gesteld is vooraleer het slachtoffer daar weet van heeft.431
In het geval van een afwijzing heeft de commissie niet de plicht het slachtoffer hiervan in te lichten.432 De praktijk leert dat dit toch gebeurt.433
106.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Hier deelt het O.M. het resultaat van de beraadslaging
mee aan de slachtoffers die het aanbelangt.434 Zij krijgen in het ontwerp zowel kennis van de toekenning (en de eraan gekoppelde voorwaarden) als van de afwijzing.435
425
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 8.
426
Art. 5, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie; Voorstel van Resolutie, 6; X, l.c., (17) 18.
427
Art. 5, tweede lid juncto art. 98, tweede lid Voorontwerp Externe Rechtspositie.
428
G. KELLENS, l.c., (465) 469.
429
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
430
F. PIETERS, l.c., (275) 279.
431
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 87.
432
E. MAES, “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren”, l.c., 42-43; F. PIETERS, l.c., (275) 279.
433
A.M. VRIJENS, l.c., (80) 87; F. PIETERS, l.c., (275) 279.
434
M. DE RUE, l.c., (19) 21.
435
Art. 71, eerste lid, 2° en art. 74, §4, 2° en §6 Voorontwerp Externe Rechtspositie; X, l.c., (17) 18.
~58~
II. 107.
RECHTSMIDDELEN?
Commissies V.I. – We haalden al aan dat de beslissingen van de commissies niet vatbaar
zijn voor beroep.436 Wat het slachtoffer betreft, lijkt dit logisch want het is geen partij in het geding en beschikt niet over het vereiste procesrechtelijk belang.
108.
Strafuitvoeringsrechtbanken – Het ontwerp HOLSTERS beslist hier niet anders. Het
slachtoffer heeft geen beslissingsmacht en kan bijgevolg geen rechtsmiddelen aanwenden. §4. QUANTITÉ NÉGLIGEABLE OF “ONE STEP CLOSER”? 109.
Indien we de balans opmaken, kunnen we stellen dat de rol van het slachtoffer in de V.I.-
procedure sterk geëvolueerd is. De wet van 1998 bevorderde in aanzienlijke mate enkele fundamentele rechten. Elke gelaedeerde heeft een adviesbevoegdheid, zo stelt de wet, inzake slachtoffergerichte voorwaarden. Het legistieke doel is dus niet de slachtoffers enige beslissingsbevoegdheid te geven maar wel hen een plaats in het vrijlatingsproces aan te bieden. Het is evident dat slachtoffers een centrale rol moeten krijgen in het strafproces; zij zijn niet alleen rechtstreeks betrokken bij het conflict maar ondervinden ook als eerste de schade van het misdrijf. Te betreuren valt dat er eigenlijk totaal geen sprake is van een medezeggenschap over de invrijheidstelling.437 Het slachtoffer verwerft weliswaar de mogelijkheid om te spreken maar krijgt de – verkeerde – indruk dat het een werkelijke invloed kan uitoefenen op het proces. Het geeft de getroffenen misschien wel een emotionele genoegdoening te weten dat ze nog van betekenis zijn na de straftoemeting. Globaal bekeken kunnen we stellen dat de justitiële aanpak bij de voorwaardelijke invrijheidstelling meer “slachtoffer-minded” is dan in het verleden maar er moet nog aan de weg getimmerd worden. Het slachtoffer is al benadeeld door het misdrijf op zich, de erop volgende procedure mag geen tweede ontnuchtering betekenen. 110.
Door het feit dat het initiatief in het voorstel HOLSTERS bij het slachtoffer berust, is het
belangrijk te onderstrepen dat goede inlichtingen over de strafuitvoering en straftoemeting
436
Cf. supra, nr. 85; G. KELLENS, l.c., (465) 469.
437
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 3-8.
~59~
onontbeerlijk zijn wil het een weloverwogen beslissing treffen.438 Of dit in de praktijk het geval zal zijn, is een andere zaak. Het is duidelijk dat we met dit voorontwerp een stap dichter bij een betere slachtofferbejegening komen. We zijn van mening dat dit een permanente bekommernis moet blijven want een te lang aangehouden wurggreep leidt tot de dood…
BESLUIT “I like the dreams of the future better, than de history of the past.” T. JEFFERSON 111.
In een context van onenigheid over aangekleefde normen worden overal tegenstrijdige
inzichten gehuldigd over de functie van het formeel strafrecht in de penibele relatie tussen slachtoffer en dader. Met de vervolging en berechting van de schuldige en de bejegening van de getroffene gaan een veelheid van factoren en processen gepaard. Burgers ageren, al dan niet in georganiseerd verband, denken we aan de Witte Mars, om de actieradius van Justitie te bepalen. De media zet hierbij een permanente druk op de ketel. In de loop van de jaren werd duidelijk dat eens de dader achter de tralies verdween, het slachtoffer in de vergeethoek raakte. Heel wat strafrechthervormers hebben sedert lange tijd gepleit voor een correcte opvolging van de strafuitvoering met een speciale aandacht voor de gelaedeerden. Het politiek draagvlak bleef voor dit soort aanpak altijd heel smal doch in het Belgisch penaal beleid zijn recent heel wat initiatieven aan te wijzen die een coherente en slachtoffergerichte strategie onderbouwen. 112.
De historische V.I.-lijn werd getrokken met de Wet LEJEUNE. De golden sixties kregen hun
crisis begin de jaren ‘70 en in het licht van ons onderwerp nog eens medio de jaren ‘90. Het laat 438
COMMISSIE HOLSTERS, Eindverslag, I, 84.
~60~
voor ons niet de minste twijfel dat de zaak DUTROUX een absolute breuk betekende in de ganse evolutie. Het jaar 1996 werd meteen gebombardeerd tot campagnetijd voor de slachtoffers. Door de vertrouwenscrisis bij de rechtszoekende moesten op korte termijn enkele fundamentele en ingrijpende keuzes gemaakt worden op het gebied van de V.I. Het herstel van de collectieve goodwill stond centraal. Doorn in het oog van velen was de macht van de minister van Justitie om V.I.-beslissingen te nemen: “[e]venwel bestaat nog steeds in ons strafstelsel de onthutsende discordantie dat, indien de rechter, zoals de geneesheer, een geïndividualiseerde behandeling gelast, hij nochtans, in tegenstelling met de arts, noch het resultaat van zijn voorschrift op de persoon van de patiënt kan nagaan en volgen, noch, met het oog op de genezing, de behandeling eventueel aan het verloop van de ziekte kan aanpassen”.439 De roep om de rechter in het debat te betrekken ging steeds luider, vooral omdat de uitvoerende macht zich eigenlijk al enige tijd rechterlijke bevoegdheden had toegemeten. De parlementaire onderzoekscommissie opgericht naar aanleiding van de feiten in 1996, inventariseerde en registreerde een aantal knelpunten in het besluitvormingsproces van de Wet LEJEUNE. Het leed geen twijfel: alle beslissingsmacht in handen leggen van één persoon bleek de achillespees van het ganse systeem. De wetgever speelde een potje paniekvoetbal door in een vloek en een zucht de wetgeving van 1998 te ebaucheren. Het idee van de strafuitvoeringsrechtbank lag al op tafel maar kon nog niet uitgevoerd worden. Het sluitstuk van de ganse evolutie ligt bij de commissie HOLSTERS. Om de onderlinge betrekkingen beter te regelen, opteerde deze commissie ervoor om de beslissingsmacht inzake de V.I. en de opvolging ervan naar een onafhankelijke rechter over te hevelen. De regering voorzag in haar leidraad van 9 juli 2003 in de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. Op de superministerraad van 30 en 31 maart 2004440 werd de kadernota betreffende de grondvesting van die rechtbanken goedgekeurd. De voorontwerpen inzake hun oprichting en de externe rechtspositie van gedetineerden moesten reeds in de zomer van 2004 bij het parlement ingediend zijn zodat de rechtbanken in september 2005 in werking konden treden.441 De Ministerraad heeft echter pas op vrijdag 10 december 2004 de teksten goedgekeurd.442 Wellicht om budgettaire en hoogstwaarschijnlijk om politieke redenen zijn niet alle voorstellen van de commissie HOLSTERS weerhouden. De Ministerraad eerbiedigde wel de leading principles en erkende de noodzaak van een verdere juridisering van de strafuitvoeringsproblematiek.443
439
J. MATTHIJS, l.c., (193) 206.
440
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 26.
441
L. ONKELINX, l.c., (12) 12-13.
442
D. LEESTMANS, “Van commissie V.I. tot strafuitvoeringsrechtbank”, l.c., (7) 7; Persbericht van 10 december 2004.
443
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 27.
~61~
Twee parlementsleden hebben de regering al gevraagd het ontwerp bij voorrang te onderzoeken.444 Niet alle parlementairen hebben echter gewacht tot het aangekondigde regeringsinitiatief werd gelanceerd. Sommigen hebben op dit vlak zelf al een aantal voorstellen aanhangig gemaakt die sterk aanleunen bij die van de commissie HOLSTERS.445 113.
We hebben getracht de lezer te begeleiden op een tocht doorheen het kluwen van de
voorwaardelijke invrijheidstelling. In ons werkstuk ondernamen we een schuchtere poging om enigszins in de toekomst te kijken. We konden vaststellen dat er uiteraard een zeer grote vooruitgang geboekt is. Ongetwijfeld het meest gevoelige punt vormt de eerbied voor een aantal procedurele waarborgen. Zowel voor dader als slachtoffer voorziet men in adequate middelen die een doeltreffende juridische bescherming moeten bieden en de persoonlijke waardigheid tijdens de gehele procedure kunnen garanderen. Voor de dader probeert men de ganse batterij open te trekken. Voortaan spreken we van een recht op voorwaardelijke invrijheidstelling dat behoudens veiligheidsredenen niet geweigerd kan worden. Bovendien kan de gedetineerde de procedure in bepaalde gevallen zelf aanhangig maken doordat de fase voor de personeelscolleges louter facultatief zal zijn. Vervolgens kan hij na drie weigeringen een openbare zitting aanvragen. Of dat veel zoden aan de dijk zal brengen is nog de vraag. Laat ons in deze context vooral voor ogen houden dat gerechtigheid in eerste instantie te maken heeft met de mogelijkheid tot hoger beroep. Wat dit rechtsmiddel betreft, betekent het ontwerp een grote stap vooruit. Bij de commissies V.I. was hoger beroep uit den boze. Alle heil werd gezocht bij het Hof van Cassatie; geen adequaat middel aangezien Cassatie als laatste reddingsboei geen kennis neemt van de grond van de zaak. NEVE formuleert de problematiek treffend: “[d]ans ces conditions, comment ne pas constater que la procédure devant la commission de libération conditionelle est une procédure privée de toute possibilité effective de recours?”446. In deze optiek betekenen de strafuitvoeringskamers een opmerkelijke verbetering maar spijtig genoeg wordt deze opnieuw uitgehold want volgens de Ministerraad gaat het uitsluitend om een wettelijk (en geen feitelijk) beroep; een soort mini-Cassatie. Een lichtbaak voor de gedetineerde is wel dat het parket geen beroepsmogelijkheid heeft tegen de toekenning van de V.I.
444
Zie het Voorstel van Resolutie, ingediend door de heren Daniel BACQUELAINE en Jean-Pierre MALMENDIER.
445
Zie ondermeer het Wetsvoorstel houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Parl. St. Senaat 2003-04, nr. 3-758/1
en het Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden, Parl. St. Senaat 2003-04, nr. 3-759/1, ingediend door H. VANDENBERGHE, S. DE CLERCK en S. DE BETHUNE. 446
M. NÈVE, l.c., (24) 26.
~62~
Voor de slachtoffers speelt in de eerste plaats het hoorrecht. In de voorbereidende fase kan elk slachtoffer op eigen initiatief vragen gehoord te worden door het O.M. Dezelfde regel geldt in de procedure ten gronde voor de strafuitvoeringsrechter. Er is geen drempelstraf meer en het O.M. of de rechter beoordelen enkel de relevantie van de vraag. Slachtoffers kunnen zich, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, laten vertegenwoordigen en krijgen niet alleen kennis van de toekenning maar ook van de afwijzing. Ze hebben echter nog steeds geen inzagerecht en kunnen ook geen rechtsmiddelen aanwenden. 114.
Werkelijk interessant wordt het wanneer we heel even de beperkingen van de
strafuitvoeringsrechtbank bekijken. We kunnen ons afvragen of deze evolutie wel een stap in de goede richting is. Bieden de strafuitvoeringsrechtbanken een meerwaarde? SMAERS en VAN LAETHEM stelden bij de overgang van de Wet LEJEUNE naar de commissies V.I. terecht dat “[m]en (…) blijkbaar te veel verder gebouwd [had] op de ruïnes van een bestaand systeem, eerder dan te vertrekken van een nieuw grondplan met nieuwe fundamenten”447. Een scherpe zinsnede die ook hier bij de overgang naar de strafuitvoeringsrechtbanken toepassing kan vinden. Indien we dit axioma als waar aannemen, kunnen we ons de vraag stellen of een dergelijke organisatorische omwenteling dan wel maatschappelijk en budgettair verantwoord is. Na analyse van het voorontwerp rijzen er twijfels omtrent de professionele omkadering van de strafuitvoeringsrechter.448 De assessoren die in het huidige systeem de voorzitter bijstaan, zijn fulltime aangeworven personeelskrachten. Ze zijn geschoold in diverse disciplines en één voor één ervaringsdeskundigen op het gebied van penologie. In het nieuwe systeem zal de voorzitter met lekenrechters moeten werken. Naar het voorbeeld van de arbeidsgerechten en de rechtbanken van koophandel zullen deze een presentiegeld krijgen per zitting. Bovendien zullen enkel de zaken waarover nog enige discussie kan ontstaan aan de strafuitvoeringsrechtbank voorgelegd worden; de andere zaken zullen rechtstreeks door de alleenzetelend rechter worden gehomologeerd. Men vreest dat de voorzitter zo herleid zal worden tot een stempelrechter. Een grote bres in het multidisciplinaire ideaal… 115.
Bij de genese van onze scriptie werden wij geconfronteerd met het feit dat het recht “une
matière vivante” is. Tijdens een bezoek aan de commissie V.I. te Gent deelde men ons mee dat er
447
G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, l.c., (3) 8.
448
E. MAES, “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, l.c., (12) 28; R. PERRIËNS, “De stempelrechter van de
strafuitvoering”, Juristenkrant 2004, afl. 94, (4) 4.
~63~
via officiële kanalen tot op heden nog geen enkele berichtgeving is maar dat in de wandelgangen gefluisterd wordt dat de nieuwe tekst van minister van Justitie Laurette ONKELINX een serieuze achteruitgang betekent in vergelijking met het ontwerp HOLSTERS. Zo zou de rol van het slachtoffer beperkt worden tot die van burgerlijke partij en verdwijnt (opnieuw) elke beroepsmogelijkheid. 116.
Het valt te betreuren dat het wetsontwerp in mist en nevelen gehuld wordt. Voorspellen
wat de praktijk in de toekomst brengt, is daarom moeilijk. Een pasklaar antwoord is misschien niet voorhanden maar er zijn wel voldoende argumenten die daar een aanzet toe geven. Enkele fundamentele vragen kregen al een bevredigend antwoord. Of men volledig geslaagd is in het ambitieuze opzet blijft af te wachten.
~64~
BIBLIOGRAFIE JURIDISCHE AKTEN: I.
INTERNATIONALE JURIDISCHE AKTEN A.
•
Raad van Europa
Recommendation No. (2003) 22 of the Committee of Ministers to member states on conditional release (parole), 24 september 2003. B.
•
Europese Unie
Resolutie van het Europees Parlement over de detentievoorwaarden in de Europese Unie: verbeteringen en vervangende straffen, P.B. 9 april 1999, Nr. C 098/299. II.
NATIONALE JURIDISCHE AKTEN A.
•
Wetten
Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, B.S. 1 februari 2005.
•
Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 2 april 1998.
•
Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998.
•
Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, B.S. 12 september 1991.
•
Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990. B.
Koninklijke besluiten
~65~
•
Koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, B.S. 24 december 2003.
•
Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende oprichting van een commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting, B.S. 13 juli 2000.
•
Koninklijk Besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 23 februari 1999.
•
Koninklijk Besluit van 25 november 1997 houdende oprichting van een Commissie “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, B.S. 9 januari 1998.
•
Koninklijk Besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, B.S. 25 mei 1965. C.
Parlementaire voorbereidingen 1.
•
Kamer
Voorstel van resolutie betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken, de externe rechtspositie van de gedetineerden, de straftoemeting en de verbetering van de positie van het slachtoffer, Parl. St. Kamer 2003-04, nr. 438/001.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Kamer 2001-02, nr. 1914/001.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Kamer 2002-03, nr. 1914/002.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Kamer 2002-03, nr. 1914/003.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Kamer 2002-03, nr. 1914/004.
•
Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 2150/001.
•
Wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1070/001.
•
Wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1070/004.
~66~
•
Wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1070/008.
•
Voorstel tot instelling van een parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in de zaak DUTROUX-NIHOUL en consorten, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 713/006. 2.
•
Senaat
Wetsvoorstel houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Parl. St. Senaat 2003-04, nr. 3-758/1.
•
Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden, Parl. St. Senaat 2003-04, nr. 3-759/1.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2000-01, nr. 2-697/1.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-697/2.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-697/3.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-697/4.
•
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-697/5.
•
Wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, Parl. St. Senaat 1996-97, nr. 1-589/1.
•
Wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, Parl. St. Senaat 1996-97, nr. 1-589/7. D.
•
Andere
Voorontwerp van wet betreffende de strafuitvoeringsrechtbank en de externe rechtspositie van de gedetineerden, onuitg.
•
Voorontwerp van wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, onuitg.
•
Wijziging aan de Grondwet van 17 december 2002, B.S. 31 januari 2003.
•
Verklaring van 5 mei 1999 tot herziening van de Grondwet, B.S. 5 mei 1999.
RECHTSPRAAK: I. •
ARBITRAGEHOF Arbitragehof nr. 14/97, 18 maart 1997, rolnr. 933, A.A. 1997, 179. ~67~
II.
HOF VAN CASSATIE
•
Cass. 10 december 2003, URL: http://www.juridat.be/juris/jucn.htm, 21 februari 2005.
•
Cass. 22 juli 2003, T. Strafr. 2004 (verkort), 223.
•
Cass. 18 maart 2003, R.W. 2003-04 (verkort), 661, noot A. VANDEPLAS.
•
Cass. 9 oktober 2002, URL: http://www.juridat.be/juris/jucn.htm, 21 februari 2005.
•
Cass. 30 januari 2002, Pas. 2002 (verkort), I, 279.
•
Cass. 20 november 2001, Pas. 2001 (verkort), II, 1907.
•
Cass. 27 juni 2001, Pas. 2001 (verkort), II, 1246.
•
Cass. 18 oktober 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1613.
•
Cass. 27 juli 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1274.
•
Cass. 14 juni 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1095.
•
Cass. 31 mei 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 1026.
•
Cass. 5 april 2000, Arr. Cass. 2000, 714.
•
Cass. 7 maart 2000, Arr. Cass. 2000 (verkort), 526.
•
Cass. 16 februari 2000, Arr. Cass 2000 (verkort), 443.
•
Cass. 21 december 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1656.
•
Cass. 28 september 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1183.
•
Cass. 15 september 1999, Arr. Cass. 1999 (verkort), 1108.
•
Cass. 26 juni 1980, Arr. Cass. 1979-80, 1365.
•
Cass. 16 oktober 1950, Pas. 1951 (verkort), I, 66.
•
Cass. 5 november 1920, Pas. 1920 (verkort), I, 193, concl. P. LECLERCQ. III.
RAAD VAN STATE
•
R.v.St., ALAGOZLU, nr. 112.558, 14 november 2002.
•
R.v.St., CLAESEN, nr. 103.041, 31 januari 2002.
•
R.v.St., MAES, nr. 87.664, 29 mei 2000. IV.
•
LAGERE RECHTSCOLLEGES
Rb. Brussel 17 maart 1997, R.W. 1997-98 (verkort), 257, noot P. POPELIER.
~68~
RECHTSLEER: I.
BOEKEN A.
•
Buitenlandse boeken
MONTESQUIEU, Ch.-L., De l’esprit des lois, I, Parijs, Garnier-Flammarion, 1979, 507 p. B.
Belgische boeken
•
ALEN, A., Compendium van het Belgisch staatsrecht, I, Diegem, Kluwer, 2000, 343 p.
•
DUJARDIN, J. en VANDE LANOTTE, J., Inleiding tot het publiek recht, I, Basisbegrippen, Brugge, die Keure, 1997, 328 p.
•
DUPONT, L., Beginselen van strafrecht, II dln., Leuven, Acco, 2004, 422 p.
•
FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. en MASSET, A., Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 1989, 1157 p.
•
SCHOENAERTS, B. en LAMIROY, M., De Belgische justitie: een Kafkaiaanse nachtmerrie. Analyse en remedie, Gent, Mys & Breesch, 1995, 383 p.
•
VAN
DEN
WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen,
Maklu, 2003, 1191 p. •
VANDE LANOTTE, J. en GOEDERTIER, G., Inleiding tot het publiek recht, II, Overzicht van het publiek recht, Brugge, die Keure, 2001, 1292 p.
•
VERWAEST, J.-C., De justitiegids. Wegwijs in het labyrint van het Belgisch gerecht, Roeselare, Roularta Books, 1998, 224 p. II.
BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN EN KRANTEN A.
•
Buitenlandse tijdschriften en kranten
ANJEWIERDEN, O.,
VAN
KALMTHOUT, A.M. en SIMMELINK, J., “Ontwikkelingen in het
Nederlandse strafrecht in de afgelopen decennia (deel 1)”, Panopticon 1986, 420-453. •
LAVIELLE, B., “Le juge de l’application des peines est-il toujours un chiroptère?”, Gazette du Palais 2000, 1522-1526.
•
VIRENQUE, M., “Le juge de l’application des peines après la loi «sécurité et liberté»”, Revue pénitentiaire et de droit pénal 1981, 429-448. B.
•
Belgische tijdschriften en kranten
ALEN, A., “Grondwet is geen vodje papier”, Juristenkrant 2003, afl. 66, 2-3. ~69~
•
B., J.-C., “Beleid inzake voorwaardelijke invrijheidstelling: 1976-1980”, Panopticon 1982, 252-254.
•
BAS, R. en VAN DE VOORDE, R., “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?”, De orde van de dag 1998, afl. 4, 5-17.
•
BELYM, L., “De la compétence du juge pénal au cours de l’exécution de la peine ou de la mesure de sûreté II”, Rev. dr. pén. 1934, 488-500.
•
BEYENS, K., “Overbevolking domineert strafbeleid”, Juristenkrant 2003, afl. 72, 12.
•
-, “Steve Stevaert verarmt voorwaardelijke invrijheidstelling”, Juristenkrant 2003, afl. 71, 4.
•
BLOCH, A., “Hoge Raad voor de Justitie steunt ontwerpwet penitentiaire quota”, Juristenkrant 2002, afl. 52, 11.
•
CALLENS, M., “Voorwaardelijke invrijheidstelling en herhaling. Bijzondere herhaling vereist geen twee derden”, NjW 2002, 304-307.
•
CARTUYVELS, Y., GUILLAIN, C. en MARCHAND, C., “Victime, punitivé et opinion publique”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 31-33.
•
DE RUE, M., “Le tribunal de l’application des peines tel que prévu par le projet Holsters”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 19-21.
•
DE WIT, J., “Begeleiding van ex-gevangene loopt volledig in het honderd”, Gazet van Antwerpen 15 januari 1998.
•
-, “Slachtoffers hebben zeg over vrijlating daders”, Het Belang van Limburg 2 maart 1999.
•
ELIAERTS, C., “De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een «strafuitvoeringsrecht»?”, Panopticon 1980, 184-196.
•
ELIAERTS, C. en ROZIE, M., “Toezicht op de uitvoering van de straf”, R.W. 1977-78, 2409-2428.
•
FOQUE, R., “Enige theoretische reflecties naar aanleiding van de wetten van 5 en 18 maart 1998 op de voorlopige invrijheidstelling”, De orde van de dag 1998, afl. 4, 69-74.
•
GEBOERS, J., “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 1999, afl. 81, 3-11.
•
-, “Proeve van een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen”, Fatik 1998, afl. 77, 3-10.
•
GHISLAIN, N., “Zoom sur les (futurs) tribunaux d’application des peines”, Le journal du juriste 2004, afl. 28, 2.
•
GOETHALS, J., “Besluitvorming m.b.t. de voorwaardelijke invrijheidstelling. Enkele bedenkingen bij recent empirisch onderzoek”, Panopticon 1981, 450-464. ~70~
•
GOOSSENS, F., “Gewijzigde uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, T.v.W. 2000, 16-17.
•
-, “Oprichting commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting”, T.v.W. 2000, 214-215.
•
-, “Uitvoeringsmodaliteiten inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, T.v.W. 1999, 153155.
•
GORIS, R., “De kar trekt het paard”, Knack 24 februari 1999.
•
JANSSEN, P., “Het Chinese speenvarken en andere verhalen. Verslag van de studiedag «De commissie Holsters buitenspel?»”, Fatik 2003, afl. 100, 29-31.
•
KELLENS, G., “Dynamique et lignes directrices des projets Dupont et Holsters”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 17-19.
•
-, “Les lois des 5 et 18 mars 1998 relatives à la libération conditionnelle”, J.T. 1998, 465471.
•
LAENENS, J., “Beleidsnota justitie gewikt en gewogen”, Juristenkrant 2003, afl. 80, 7.
•
LAMEYRE, X., “De opkomst van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Fatik 2004, afl. 101, 20-22.
•
-, “L’avènement des tribunaux de l’application des peines”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 2124.
•
LEESTMANS, D., “Strafstelsel is nog te weinig georiënteerd op het slachtoffer”, Juristenkrant 2005, afl. 101, 8-9.
•
-, “Van commissie V.I. tot strafuitvoeringsrechtbank”, Juristenkrant 2005, afl. 102, 7.
•
MAES, E., “De externe rechtspositie van (veroordeelde) gedetineerden”, Ad rem 2004 (themanummer gevangeniswezen), 12-29.
•
-, “De V.I.-commissies “aan de bak”. Het functioneren van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling geobserveerd (eerste werkingsjaar – 1999)”, Fatik 2001, afl. 91, 4-14.
•
-, “Een blik op drie jaar besluitvormingspraktijk van de (Nederlandstalige) commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (1999-2001)”, Panopticon 2003, 400-415.
•
-, “Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, Panopticon 2001, 541-570.
•
MAES, E. en PIETERS, F., “De hervorming van de voorwaardelijke invrijheidstelling in Frankrijk. Zijn er ook lessen te trekken voor de Belgische situatie?”, T. Strafr. 2002, 2-15. ~71~
•
MATTHIJS, J., “Het betrekken van de rechter bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidstraf. Rede uitgesproken op de plechtige openingszitting van het Hof van Beroep te Gent op 2 september 1974”, R.W. 1974-75, 193-244.
•
MOMMAERT, R., “De la compétence du juge pénal au cours de l’exécution de la peine ou de la mesure de sûreté I”, Rev. dr. pén. 1934, 484-488.
•
NEVE, M., “Bilan des commissions de libérations conditionelles”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 24-26.
•
NEYS, A. en PETERS, T., “De voorwaardelijke invrijheidstelling gekneld tussen individualisering en rechtspositieregeling”, Panopticon 1988, 378-387.
•
NOUWYNCK, L., “Le ministère public dans le projet Holsters: défis et changements”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 28-29.
•
ONKELINX, L., “Vers un tribunal de l’application des peines. Allocution d’ouverture”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 12-13.
•
PERRIËNS, R., “De stempelrechter van de strafuitvoering”, Juristenkrant 2004, afl. 94, 4.
•
PERRIËNS, R., HENDRICKX, M. en RONSE, M., “De voorwaardelijke invrijheidstelling, een werkvorm tussen recht en hulpverlening. Explicitering van de visie van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in Antwerpen over de relatie tussen recht en hulpverlening”, Panopticon 2004, 281-293.
•
PERRIËNS, R., PIETERS, F., en PIRON, P., “Missie, visie, doelstellingen en acties van de Nederlandstalige commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Panopticon 2002, 250-254.
•
PIETERS, F., “De uitvoering van de straffen en de uitvoeringsrechtbank”, Panopticon 1987, 486-498.
•
-, “Het slachtoffer in de wetgeving inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Panopticon 2001, 275-281.
•
REYNAERT, P., “Bilan des commissions de probation et des commissions de défense sociale”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 26-28.
•
SMAERS, G., “Het derde bezoek van het CPT aan België: er is weinig veranderd…”, Panopticon 2003, 586-591.
•
-, “Het trieste verhaal van het eerste geheime jaarverslag van de V.I.-commissies”, Fatik 2001, afl. 91, 25-26.
•
-, “Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?”, Panopticon 1997, 177-184.
~72~
•
SMAERS, G. en VAN LAETHEM, W., “Enkele kritische kanttekeningen bij het wetsontwerp inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 1997, afl. 75, 3-8.
•
STRYPSTEIN, J. en TUBEX, H., “Voorlopige invrijheidstelling: theorie en praktijk”, Fatik 2004, afl. 102, 5-10.
•
TUBEX, H., “De aanbevelingen van de Raad van Europa inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling en (levens)lang gestraften in detentie”, Fatik 2004, afl. 103, 15-20.
•
-, “De voorwaardelijke invrijheidstelling in Europa”, Fatik 2001, afl. 91, 27-34.
•
-, “Geen gestuntel met de voorwaardelijke invrijheidstelling”, Fatik 2003, afl. 98, 6-9.
•
VAN CAUWELAERT, R., “Minister Lejeune maakte een wet”, Knack 22 oktober 1997.
•
VAN EYLEN, L., “België ontwaakt uit lange penitentiaire slaap”, Juristenkrant 2003, afl. 80, 1, 10 en 11.
•
VANACKER, J., “De relatie tussen strafrechter en strafuitvoering. Doe wel, zie toch om, maar kijk ook vooruit”, Panopticon 2001, 80-98.
•
VANDEPLAS, A., “Over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling”, (noot onder Cass. 18 maart 2003), R.W. 2003-04, 661.
•
VANDEVELDE, M., “Rapport legt problemen van buitenlanders in Belgische gevangenissen bloot”, Juristenkrant 2004, afl. 94, 17.
•
VANHAMME, F., “Des pratiques des juges correctionnels au juge de l’application des peines. Réformer… ma non troppo”, Journ. proc. 2004, afl. 482, 30-31.
•
-, “Le tribunal d’application des peines: plus de la même chose ou autre chose ?”, Le journal du juriste 2004, afl. 31, 15.
•
VERSTRATEN, M., “Voortaan weet slachtoffer wanneer dader vrijkomt”, De Standaard 30 oktober 1997.
•
VRIJENS, A.M., “De commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Vigiles 2001, 8090.
•
X, “Krachtlijnen van de voorstellen van de commissie strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting”, Fatik 2003, afl. 99, 17-20.
•
-, “La révocation de la libération conditionelle et la présomption d’innocence”, (noot onder Cass. 17 september 2003), Rev. dr. pén. 2004, 160-161.
•
-, “Rechtbank beslist over strafuitvoering”, Nieuwsblad 11 en 12 december 2004. III.
VERZAMELWERKEN EN BIJDRAGEN IN VERZAMELWERKEN A.
Verzamelwerken ~73~
•
VAN
ZYL SMIT, D. en DÜNKEL, F. (eds.), Imprisonment today and tomorrow: international
perspectives on prisoners’ rights and prison conditions, Den Haag, Kluwer, 2001, 879 p. B. •
Bijdragen in verzamelwerken
CHRISTIAENSEN, S., “Klassieke en hedendaagse beroepen en functies in de strafuitvoering” in HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX, X., en VELLE, K. (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 444 p.
•
DETIENNE, J., “De l’arrêté royal à la loi de principes: les travaux de la commission Dupont” in JEUNE BARREAU DE LIEGE (ed.), La peine et le droit. L’exécution des peines dans tous ses états. Actes du colloque organisé par la Conférence libre du jeune Barreau de Liège le 29 janvier 1999, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 2000, 256 p.
•
DEVOS, A., “La libération conditionelle, nouvelles perspectives?” in JEUNE BARREAU DE LIEGE (ed.), La peine et le droit. L’exécution des peines dans tous ses états. Actes du colloque organisé par la Conférence libre du jeune Barreau de Liège le 29 janvier 1999, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 2000, 256 p.
•
LEMOINE, T. m.m.v. BURGELMAN, L., “Overzicht van de ministers van Justitie” in HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX, X., en VELLE, K. (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 444 p.
•
MAES, E., “Het wettelijk kader. Korte historiek, inhoud en commentaren” in GOETHALS, J. en BOUVERNE-DE-BIE, M. (eds.), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 282 p.
•
VANNESTE, C., “L’exécution des peines. L’usage de la prison en Belgique de 1830 à nos jours” in HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX, X., en VELLE, K. (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 444 p.
•
VELLE, K., “Het institutioneel kader: het Ministerie van Justitie” in HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX, X., en VELLE, K. (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 444 p.
•
WEBER, D. en ROUSSEAUX, X., “Les politiques pénales en Belgique” in HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX, X., en VELLE, K. (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, die Keure, 2004, 444 p. IV.
•
REEKSEN
DUPONT, L., Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, in Samenleving, criminaliteit en strafrechtspleging, Leuven, Universitaire Pers, 1998, 293 p. ~74~
•
SMAERS, G., Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het E.V.R.M. in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België, in Ius Commune, Antwerpen, Maklu, 1994, 348 p.
•
VAN DEN BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, in Bibliotheek Strafrecht, Brussel, De Boeck & Larcier, 2002, 295 p. V.
•
SYLLABI
VANDER BEKEN, T., Penologie, onuitg., syllabus bij het opleidingsonderdeel Penologie, UGent, 2004-05, 403 p.
BELEIDSNOTA’S I. •
BUITENLANDSE BELEIDSNOTA’S COMMISSIE
VRIJHEIDSBEPERKING,
Vrijheidsbeperking door voorwaarden: de voorwaar-
delijke veroordeling en haar samenhang met de taakstraf, de voorlopige hechtenis en de voorwaardelijke invrijheidstelling, ’s Gravenhage, Ministerie van Justitie, 2003, 183 p. II. •
BELGISCHE BELEIDSNOTA’S
COMMISSIE
STRAFUITVOERINGSRECHTBANKEN, EXTERNE RECHTSPOSITIE VAN GEDETI-
NEERDEN EN STRAFTOEMETING,
Eindverslag, I, Algemene inleiding – Strafuitvoeringsrechtbanken
en externe rechtspositie van gedetineerden, onuitg., s.l.n.d., 120 p. •
COMMISSIE
STRAFUITVOERINGSRECHTBANKEN, EXTERNE RECHTSPOSITIE VAN GEDETI-
NEERDEN EN STRAFTOEMETING,
•
COMMISSIE
Eindverslag, II, Straftoemeting, onuitg., s.l.n.d., 46 p.
BASISWET GEVANGENISWEZEN EN RECHTSPOSITIE VAN GEDETINEERDEN,
Voorontwerp van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden. Conceptnota externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en instelling van penitentiaire rechtbanken, Brussel, Ministerie van Justitie, 2000, 75 p.
PERSBERICHTEN •
X, Een betere opvolging van de strafuitvoering, Persbericht van 25 maart 2005, FOD Justitie, http://www.just.fgov.be.
•
-, Oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank, Persbericht van 10 december 2004, FOD Justitie, http://www.just.fgov.be.
•
-, Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Persbericht van 31 maart 2004, FOD Justitie, http://www.just.fgov.be. ~75~
•
-, Commissie basiswet gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden, Persbericht van 5 juli 2000, FOD Justitie, http://www.just.fgov.be.
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD .......................................................................................................................................... 2 INLEIDING ................................................................................................................................................ 3 DEEL 1 – HISTORISCH OVERZICHT ............................................................................................... 6 HOOFDSTUK 1: OORSPRONG VAN DE COMMISSIES V.I. ................................................ 6 Afdeling 1: De Wet Lejeune .............................................................................................................. 6 §1. Jules Le Jeune: Don Quichot, querulant of moderne Robin Hood? ..................................... 6 §2. Procedure volgens de Wet Lejeune: à la guerre comme à la guerre… .................................. 7 Afdeling 2: De wetten van 5 en 18 maart 1998 .............................................................................. 8 §1. Het verdriet van België: een decisieve smet op het blazoen ................................................... 8 §2. Pré- en post-Dutroux tijdperk..................................................................................................... 9 HOOFDSTUK 2: VAN COMMISSIE V.I. NAAR STRAFUITVOERINGSRECHTBANK .................................................................................................................................................................. 10 Afdeling 1: Scheiding der machten ................................................................................................. 10 Afdeling 2: De galerij der groten ..................................................................................................... 11 §1. Algemeen ...................................................................................................................................... 11 §2. Commissie Dupont ..................................................................................................................... 12 §3. Commissie Holsters .................................................................................................................... 13 §4. Conclusie ...................................................................................................................................... 15 Afdeling 3: Grondwetswijziging ...................................................................................................... 15
~76~
DEEL 2 – PROCEDURELE ASPECTEN VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING: EEN VERGELIJKING TUSSEN DE COMMISSIES V.I. EN DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANKEN...................................................................................................... 17 HOOFDSTUK 1: BESLISSINGSINSTANTIE EN PARKET ................................................... 17 Afdeling 1: Commissie versus rechtbank....................................................................................... 17 §1. Algemeen ...................................................................................................................................... 17 §2. Bevoegdheid en zetel .................................................................................................................. 18 I.
Materiële bevoegdheid ....................................................................................................... 18
II.
Zetel en territoriale bevoegdheid ..................................................................................... 19
§3. Multidisciplinaire samenstelling en onafhankelijkheid........................................................... 21 I.
Multidisciplinaire samenstelling ........................................................................................ 21
II.
Onafhankelijkheid .............................................................................................................. 22 A.
De commissies V.I. ......................................................................................................... 22 1.
Onafhankelijkheid… .................................................................................................. 22
2.
…of schijn van onafhankelijkheid?.......................................................................... 22
3.
Conclusie...................................................................................................................... 23
B.
De strafuitvoeringsrechtbanken .................................................................................... 24
§4. Wijze van beslissen ..................................................................................................................... 25 §5. Artikel 6 E.V.R.M. ...................................................................................................................... 25 Afdeling 2: Openbaar Ministerie ..................................................................................................... 26 HOOFDSTUK 2: RECHTSPOSITIE VAN DADER EN SLACHTOFFER .......................... 28 Afdeling 1: Algemeen ....................................................................................................................... 28 Afdeling 2: Rechtspositie van de dader .......................................................................................... 28 §1. Algemeen ...................................................................................................................................... 28 §2. Gunst versus recht ...................................................................................................................... 29 §3. Rechtspositie in de voorbereidende fase ................................................................................. 31 I.
Advies van het personeelcollege – Initiatiefrecht .......................................................... 31 A.
B. II.
Advies van het personeelscollege ................................................................................. 31 1.
De commissies V.I. .................................................................................................... 31
2.
De strafuitvoeringsrechtbanken ............................................................................... 33 Initiatiefrecht.................................................................................................................... 34
Advies van het Openbaar Ministerie ............................................................................... 35
III. Advies van de minister van Justitie .................................................................................. 35
~77~
§4. Rechtspositie in de procedure ten gronde ............................................................................... 36 I.
Procedure “vandaag en morgen” ..................................................................................... 36 A.
Algemeen .......................................................................................................................... 36
B.
Procedure ten gronde ..................................................................................................... 37
II.
1.
Algemeen ..................................................................................................................... 37
2.
Inzagerecht .................................................................................................................. 37
3.
Openbaarheid .............................................................................................................. 38
4.
Hoorrecht .................................................................................................................... 40
5.
Bijstand of vertegenwoordiging? .............................................................................. 42
6.
Termijnen..................................................................................................................... 42
7.
Motivering ................................................................................................................... 43
8.
Kennisgeving ............................................................................................................... 44
Gevolg van de beslissing ................................................................................................... 45
III. Rechtsmiddelen................................................................................................................... 45 A.
Verzet ................................................................................................................................ 45
B.
Hoger beroep ................................................................................................................... 46
C.
Voorziening in Cassatie .................................................................................................. 48
§5. Tot zeven maal zeventig maal…............................................................................................... 49 Afdeling 3: Rechtspositie van het slachtoffer................................................................................ 50 §1. Algemeen ...................................................................................................................................... 50 §2. Rechtspositie in de voorbereidende fase ................................................................................. 51 I.
Contra-indicaties ................................................................................................................. 51
II.
Contact met het Openbaar Ministerie ............................................................................. 52
§3. Rechtspositie in de procedure ten gronde ............................................................................... 54 I.
II.
Procedure “vandaag en morgen” ..................................................................................... 54 A.
Inzagerecht? ..................................................................................................................... 54
B.
Hoorrecht ......................................................................................................................... 55
C.
Bijstand of vertegenwoordiging? .................................................................................. 56
D.
Kennisgeving ................................................................................................................... 58 Rechtsmiddelen? ................................................................................................................. 59
§4. Quantité négligeable of “one step closer”? ............................................................................. 59 BESLUIT..................................................................................................................................................... 60 BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................................................... 65 JURIDISCHE AKTEN: ...................................................................................................................... 65
~78~
I.
Internationale juridische akten.......................................................................................... 65 A.
Raad van Europa ............................................................................................................. 65
B.
Europese Unie ................................................................................................................. 65
II.
Nationale juridische akten ................................................................................................. 65 A.
Wetten............................................................................................................................... 65
B.
Koninklijke besluiten ...................................................................................................... 65
C.
Parlementaire voorbereidingen ..................................................................................... 66
D.
1.
Kamer ........................................................................................................................... 66
2.
Senaat ........................................................................................................................... 67 Andere .............................................................................................................................. 67
RECHTSPRAAK: ................................................................................................................................. 67 I.
Arbitragehof ........................................................................................................................ 67
II.
Hof van Cassatie ................................................................................................................. 68
III. Raad van State ..................................................................................................................... 68 IV.
Lagere rechtscolleges.......................................................................................................... 68
RECHTSLEER:..................................................................................................................................... 69 I.
Boeken ................................................................................................................................. 69 A.
Buitenlandse boeken ....................................................................................................... 69
B.
Belgische boeken ............................................................................................................. 69
II.
Bijdragen in tijdschriften en kranten................................................................................ 69 A.
Buitenlandse tijdschriften en kranten ........................................................................... 69
B.
Belgische tijdschriften en kranten ................................................................................. 69
III. Verzamelwerken en bijdragen in verzamelwerken ........................................................73 A.
Verzamelwerken .............................................................................................................. 73
B.
Bijdragen in verzamelwerken ........................................................................................ 74
IV.
Reeksen ................................................................................................................................ 74
V.
Syllabi ................................................................................................................................... 75
BELEIDSNOTA’S ............................................................................................................................... 75 I.
Buitenlandse beleidsnota’s ................................................................................................ 75
II.
Belgische beleidsnota’s....................................................................................................... 75
PERSBERICHTEN .............................................................................................................................. 75 INHOUDSTAFEL .................................................................................................................................... 76
~79~
~80~