lees g i d r a va
Begrijpend lezen in 24 lessen
1 vmbo-gt/havo Docentenhandleiding
Karin Janssen Corinne Nederlof Annette Schaafsma Concept: Dirkje Ebbers Eindredactie: Katrui ten Barge
Malmberg, ’s-Hertogenbosch Eerste druk
Inhoudsopgave Voor wie dit leest Didactische inleiding Korte uitleg bij de docentenhandleiding
4 5 14
BLOK 1 Les Les Les Les Les Les
1: 2: 3: 4: 5: 6:
Wat staat er in de brief? Omgaan met een hond Wel of niet roken? Lees goed, zoek snel en … win! Waanzinnige records Wat hoort in de plastic bak?
16 20 24 28 32 36
BLOK 2
Vormgeving: Weijmans Studio, Helmond
Les Les Les Les Les Les
Bronvermelding
BLOK 3
Colofon Ontwerp: Malmberg
Binnenwerk: SPOT tijdsbestedingsonderzoek 2010, VERJO bv, BCC, Kijkshop, Walibi World, Kidsweek/7 Days, Hondenschool ’t Hos
ISBN 978 90 345 7071 0 Eerste druk, eerste oplage
Les Les Les Les Les Les
1: 2: 3: 4: 5: 6:
1: 2: 3: 4: 5: 6:
Je brommerrijbewijs Huiswerkvrije school Twee minuten gratis winkelen! Expeditie Robinson Leven en dood Botsing tijdens SAIL
Hé mattie, no spang! Naar Walibi World De Grote Grieksegodenquiz Een ramp! Doorsturen, of anders … Opsporing verzocht!
40 46 50 56 60 64
68 72 76 80 84 88
BLOK 4 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het besluit van 20 juni 1974, St.b.351, zoals gewijzigd bij het besluit van
Les Les Les Les Les Les
1: 2: 3: 4: 5: 6:
Lekker! Zeeën van tijd Hoorspel Is dat mijn school? Samen delen of samen stelen? Leescircus
94 98 102 108 114 120
23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 19 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
2
LEESVAARDIG
Link met Diataal blok 1 Link met Diataal blok 2 Link met Diataal blok 3 Bijlagen blok 1 Bijlagen blok 4
128 134 142 150 151
LEESVAARDIG
3
DIDACTISCHE INLEIDING De laatste jaren is uit verschillende onderzoeken gebleken dat het niet goed gesteld is met de leesvaardigheid en meer specifiek met het tekstbegrip van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Zwakke lezers ondervinden dagelijks nadeel van hun achterstand. De achterstand blijft oplopen omdat zwakke lezers het lezen zo veel mogelijk vermijden. Hun woordenschat blijft achter en eigenlijk vertoont hun hele begrip van de wereld om hen heen daardoor gaten en rafels. Uitgeverij Malmberg vindt het belangrijk om specifiek aandacht te besteden aan deze zwakke lezers en heeft daarom geïnvesteerd in de ontwikkeling van Leesvaardig. We zijn ervan overtuigd dat het concept van de cursus, zoals geformuleerd door Dirkje Ebbers van SLO, zorgt voor een beter leesbegrip bij leerlingen in leerjaar 1 van het voortgezet onderwijs. Dit document beschrijft de aanleiding voor de cursus en de didactische uitgangspunten van het concept. Goed lesmateriaal is nooit af. Graag horen wij daarom uw ervaringen met dit materiaal. Met uw opbouwende tips én kritische feedback kunnen wij de cursus verder verbeteren.
4
LEESVAARDIG
LEESVAARDIG
5
1
ACHTERGROND
LEESPROBLEMEN BIJ DE DOELGROEP
7
ICT gebruiken: internetbronnen, internetzoekvaardigheid
8
formatieve toetsing van leerlingen
9
summatieve toetsing van leerlingen en onderwijs
Veel leerlingen hebben moeite met lezen en ondervinden te weinig steun aan wat het vak Nederlands hen biedt. Vrijwel alle docenten signaleren problemen met de
De aanwijzingen overlappen de tips die in Activerende lees- en schrijflessen2 :
leesvaardigheid en de leeshouding van leerlingen in het VO. Recent onderzoek
1
vergroot de echtheid van de leesles
bevestigt dit ook:
2
stimuleer een gesprek over de tekst
•
Aan het einde van de basisschool scoort 34% van de leerlingen onvoldoende
3
maak de leestekst kleiner
op begrijpend lezen.
4
speel met vragen bij een tekst
In jaar 1 van vmbo-t en havo/vwo heeft ongeveer 20% van de leerlingen
5
activeer en varieer met methodes
moeite met technisch lezen.
Het pleit ervoor lezen echt functioneel te maken voor de leerling (via
Eveneens 20% van de onderbouwleerlingen begrijpt de schoolboekteksten
samenwerken, teksten die de leerling nodig heeft, gevarieerde onderwerpen), een
onvoldoende.
link met schrijven leggen en via toetsen steeds een vinger aan de pols houden.
• • •
14% van alle leerlingen in de onderbouw heeft een ontoereikende •
woordenschat.
Wat is begrijpend lezen?
•
Leerlingen kennen leesstrategieën maar passen ze niet toe.
Informatie uit de tekst kunnen halen; kennis construeren met de tekst als
•
Het ontbreekt de leerlingen in het VO aan ‘leeslust’, ze kunnen wel lezen maar
informatiebron; persoonlijk begrip en besef ontwikkelen door de tekst
willen niet.
(inhoud/achtergrond/vorm/intertekstualiteit); doorzien van de tekst (wat is
(bron en meer info: www.basistaal.slo.nl)
de bedoeling van de schrijver en wat doet het met je?); de kern van de tekst verwoorden en integreren in en relateren aan eerder verworven kennis.
Veel schoolboeken Nederlands en dus ook veel docenten Nederlands hebben
•
Wat werkt voor tekstbegrip?
onbedoeld iets heel abstracts gemaakt van een alledaags gebeuren: lezen.
Kennis over taal (van het vak); kennis over teksten en tekstsoorten;
Neem alleen al het begrip ‘een tekst’. Voor de meeste mensen is dat niet iets
schematiseren en navertellen; lezen wat je wilt, raakt, interesseert.
dat ze tegenkomen: ze hebben een krant, lezen een billboard, bekijken de
•
Hoe weet je of een tekst begrepen is?
productinformatie op een pakje soepmix etc. Dat je dat allemaal tekst noemt,
De lezer kan een niet-lezer vertellen wat er in de tekst staat; samenvatten;
doet er voor weinig mensen toe. Abstracte theorie over lezen wordt vaak ook nog
schematiseren; in eigen woorden navertellen aan een leek; informatie
eens in stukjes geknipt waardoor zwakke lezers helemaal het spoor bijster raken
waarderen/evalueren.
over wat ze moeten doen en wat dat met hen te maken heeft. Zoals je niet kunt leren autorijden via het theorieboekje, zo kun je niet beter leren lezen door je
SAMENVATTEND:
te verdiepen in leesvaardigheid, je moet gewoon met een goede instructeur en inzicht oefenen en telkens iets bijleren.
NIET doen! Want ineffectief, maar wel gebruikelijk
WEL doen! Want effectief: onze nieuwe aanpak
MOGELIJKE OPLOSSINGEN: LEESDIDACTIEK
1 inhoud van de tekst is onbelangrijk
1 inhoud van de tekst staat in opdrachten centraal
2 opdrachten gaan niet over de inhoud maar over de vorm van de tekst
2 de leerling heeft belang bij het lezen omdat het interessant is, belangrijk voor andere vakken, nodig voor samenwerking, nodig voor een proefwerk, etc.
3 doel van de oefening is vaardigheidstraining
3 doel van de oefeningen is de tekst begrijpen
Het rapport Reading next1 geeft gebaseerd op onderzoek handvatten voor effectief leesonderwijs dat leesvaardigheid in alle vakken bevordert. Het rapport vindt dat er veel (meer) lestijd aan lezen moet worden besteed. Naast aanwijzingen voor implementatie in de school zijn er punten voor leesdidactiek: 1
directe en expliciete instructie gericht op tekstbegrip
2
motivatie en zelfsturing/zelfredzaamheid in de leesaanpak
3
samenwerkend leren lezen
4
begeleiding van het leerproces
5
aanbieden van diverse tekstsoorten
6
intensief schrijven als werkvorm bij leesbegrip
1
6
Biancarosa & Snow, Reading next, A Vision for Action and Research in Middle and High School Literacy, Carnegie Corporation of New York, 2004, te downloaden op: http://www.all4ed.org/files/ReadingNext.pdf
LEESVAARDIG
4 opdrachten zijn afgeleid van oude 4 opdrachten zijn afgeleid van wat de leesdidactiek, vaardigheidsgericht van geoefende lezer in een communicaonderdeel naar geheel tieve situatie doet (wat wil je over de tekst weten als die op de deurmat valt, hoe helpt voorkennis, etc.) 2
T. Ekens, Activerende lees- en schrijflessen voor NTC-VO, St. NOB, 2009
LEESVAARDIG
7
5 werkvorm: tekst met vragen waarbij vragen de leestaak complex maken
5 werkvorm bootst na wat de geoefende lezer doet en begeleidt de leerling bij dat leesgedrag
2
6 individueel oefenen, klassikaal nabespreken
6 leerlingen met elkaar over de tekst laten praten, regelmatig samenwerkend leren
3
7 lezen en schrijven apart behandelen
7 schrijven gebruiken om meer te leren over lezen; inzicht te krijgen in teksten, eigen tekstbegrip te ordenen
8 af en toe wordt er ‘oordelend’ getoetst
8 regelmatig informeel toetsen zodat extra uitleg en oefening makkelijk ingevoegd kan worden en zelfreflectie opgebouwd wordt
vorderingen. Daarnaast leert hij dat er drie manieren zijn om beter te worden a
‘kunstjes’ (leesstrategieën)
9 leerling wordt uitgedaagd, vraagt door en stelt zich doelen over zijn leesgedrag en -vaardigheid
b
‘kilometers maken’ (veel lezen en oefenen)
c
de kunst afkijken ofwel het oppikken van strategieën van anderen (Hoe
9 docent en boek sturen het leerproces en buigen naar het veronderstelde (lage) niveau van de leerling
2
uit te voeren. (Voor uitleg over leestaken en bouwstenen, zie ‘Toelichting bij de karakteristiek’ hierna) Woordenschatuitbreiding is systematisch ingebouwd. De leerling voert daarover deels zelf de regie en in elke les wordt er klassikaal in een spelvorm aandacht besteed aan nieuwe woorden. In elke les noteren leerlingen woorden die voor hen nieuw zijn, met de betekenis. 4
De leerling krijgt inzicht in leren lezen. De leerling evalueert regelmatig zijn in lezen:
doet de docent het? Hoe doen mijn medeleerlingen het?) De theorie wordt geformuleerd in praktische leerlingtaal dicht bij het
CONCEPT VAN DE CURSUS
2.1 OPZET EN OPBOUW VAN DE LEESCURSUS
De leerstof is geordend naar leestaken en bouwstenen om de leestaken goed
alledaagse leesgedrag. 5
In de cursus wordt er gelezen voor verschillende domeinen: school, maatschappij, en privé (thuis, eigen behoeftes en doelen). Gekoppeld daaraan is er veel variatie in de inhoud en genre van de tekst, dus: schoolboekteksten,
BLOKKEN VAN ZES LESSEN
krantenberichten, gebruiksaanwijzingen, tijdschriften, forumteksten van
•
Er zijn vier reeksen van zes lessen (vier-zes bladzijden), ‘blokken’.
internet.
•
Alle stof komt aan bod in de eerste achtien lessen, de laatste zes lessen gelden
•
6
In principe bevat elke les een opdracht waarin leerlingen een link leggen
zowel als extra inslijpmogelijkheid als op iets hoger niveau leren toepassen van
tussen wat ze leren en hun normale leestaken en bekende teksten.
de stof. Een school die dat wil kan echter het programma afronden in achtien
Bijvoorbeeld door moeilijke teksten mee te nemen, of door iets toe te passen
lessen.
dat geleerd is buiten de les Nederlands of buiten school.
De eerste vijf lessen uit de reeks bestaan uit een leestaak plus extra oefening
7
Waar dat effectief is wordt de link gelegd tussen lezen en schrijven: de leerling probeert zelf uit hoe het is een bepaalde tekst te maken en leert daardoor zo’n
van een bouwsteen.
tekst beter begrijpen.
ZESDE LES • •
Elke les bevat een informeel toetsmoment, d.w.z. zonder dat er een proefwerk
lessen geleerde.
of iets dergelijks wordt gegeven, is er een opdracht waaraan afgelezen kan
De zesde les wordt zo mogelijk een ‘projectopdracht’ die ook vakoverstijgend
worden of de leerling op het goede spoor zit.
–
een onderzoek
–
een spel/game
–
een expositie
–
een optreden (open podium)
2.2 KARAKTERISTIEK Leesvaardig is docentgestuurd. Leerlingen oefenen hun leesvaardigheid samen met de docent en met elkaar. Er wordt in de opdrachten regelmatig zelfstandig
8
Toetsen leveren kennis op die leerlingen en docenten helpt bij het leertraject.
In de zesde les vindt toepassing en toetsing plaats van het in de vorige vijf
kan zijn, bijvoorbeeld:
1
8
9
Om de transfer tussen de Nederlandse les en daarbuiten verder te versterken wordt er in de laatste les een boekenlegger gemaakt die leerlingen bij hun leeswerk kunnen gebruiken (bijv. bestuderen van zaakvakmethode). De tips en trucs uit de cursus die een leerling in zo’n situatie echt kan gebruiken, zet hij daar op.
10 De leescursus sluit aan bij de aspecten van taakuitvoering op niveau 1F (niveaus van Meijerink, zie bijlage) voor begrijpen, interpreteren, evalueren en zoeken en bij de tekstkenmerken die daar worden genoemd. 11 De leescursus is niet bestemd voor leerlingen met een leesachterstand van meer dan 1,5 jaar of voor leerlingen die voor lwoo in aanmerking komen. 12 In de docentenhandleidingen staan herhalingsopdrachten die aansluiten bij de
gewerkt, maar voor en na iedere opdracht vat de docent samen, licht hij zaken
lezersprofielen van Diataal waardoor het mogelijk is om bijv. ‘probleemlezers’
toe, leeft hij leesgedrag voor.
extra oefenstof te bieden.
LEESVAARDIG
LEESVAARDIG
9
13 Er zijn twee deelmethodes voor bk en voor gt(h). De verschillen zijn niet heel
LEESSTRATEGIEËN
groot, noch de didactiek noch de opbouw is anders. De bk-versie heeft:
Leesstrategieën krijgen tegenwoordig veel aandacht in methodes Nederlands.
kortere blokjes lesactiviteiten in een les van maximaal zeven minuten (bij
Jammer is dat ze al snel verworden tot statische leerstof waar de leerling het nut
andere versie tien-vijftien minuten).
niet van inziet èn dat strategieën voor diepteverwerking van de stof ontbreken. Bij
•
regelmatige afwisseling tussen individueel werken en groepswerk
leesstrategieën gaat het om goede handigheidjes, tips en niet om ‘Hoe het eigenlijk
•
eenvoudiger en beknoptere uitleg, nog minder metataal
hoort’. Het gaat om handigheidjes die per persoon en situatie anders kunnen zijn.
•
minder schrijfwerk
Voor uitbreiding van het arsenaal aan strategieën is het zaak naast globaal,
2.3 TOELICHTING BIJ DE KARAKTERISTIEK LEESTAAK Een leestaak is: het lezen van … [specifieke tekst] … met als doel …
zoekend en intensief lezen aandacht te besteden aan strategieën voor inzicht in de tekstinhoud. Dat kan met de volgende strategieën: •
schematiseren: informatie in een schema zetten: tabel, Venndiagram, stroomschema, cirkeldiagram, mindmap, T-schema, boomschema;
•
[situatiespecifiek doel];
‘sleutelfragmenten’: in de tekst belangrijke informatie zoeken en onderstrepen bij de hoofdgedachte van de tekst;
dus eerder het lezen van een gebruiksaanwijzing zodat je de digitale camera kunt
•
‘questioning’: zelf vragen bedenken bij een tekst;
gebruiken dan het lezen van een instructie. Het is essentieel wat de leerling kan,
•
‘semantic mapping’: kernwoorden uit de tekst in een schematische mindmap
moet en doet met de tekst. De leerling moet belang hebben bij het lezen. We zijn daarom uitgegaan van bestaande teksten en hebben daarbij realistische
ordenen waaruit de verbanden blijken; •
met een ander praten over de tekst en wat er volgens jou staat.
opdrachten gemaakt waarbij de informatie uit de tekst(en) onmisbaar is.
WOORDENSCHATUITBREIDING De leerstof bestaat steeds uit het uitvoeren van een leestaak en het gebruiken van
In een klas waar alle leerlingen een te beperkte woordenschat hebben, verschilt
steeds meer bouwstenen om dat goed te doen. De bouwstenen komen een aantal
het nog steeds per leerling welke woorden in een tekst voor hem of haar
malen terug:
onbekend zijn. Wat goed werkt, is leerlingen zelf laten bijhouden welke woorden
1
aanleren en oefenen;
ze nog moeten leren.
2
in de herhalingsopdracht komt de bouwsteen zo nodig terug met extra of
In het eerste blok wordt een aantal keren een opdrachtje gegeven met woorden
alternatieve uitleg en aanwijzingen;
uit de tekst. De leerling wordt vooraf gevraagd welke woorden hij niet denkt
3
toepassen en toetsen aan het eind van een reeks van zes lessen;
te kennen. Dat geeft leerling en docent aan het begin van de cursus een idee
4
in de laatste reeks van zes lessen worden de bouwstenen nog eens op een
over hoe betrouwbaar de leerling is wat betreft eigen woordkennis inschatten.
hoger niveau toegepast en eventueel voorzien van extra uitleg.
Leerlingen ontwikkelen zich daarin, als het een vast onderdeel is, zeker als de
BOUWSTENEN Als je competentiegericht naar taalleren kijkt, is lezen het kunnen uitvoeren van een taak waarvoor je bepaalde kennis en vaardigheden en een bepaalde houding
3 DE LEERSTOF: BOUWSTENEN VOOR LEZEN
in moet zetten om dat steeds beter te doen. Die kennis, vaardigheden en attitude
bouwsteen
noemen we hier ‘bouwstenen’. Voor taal worden die wel onderverdeeld in
aanpak/technieken van lezen
bouwstenen voor:
hoe lees je en wat kun je nog verbeteren?
kan uitleggen hoe hij/zij leest, wat goed gaat, wat beter kan en hij/zij dus nog moet leren
niet te langzaam, niet te snel lezen
kan leestempo aan leesdoel aanpassen: zoekend lezen of globaal lezen als het kan intensief lezen als het nodig is
in de tekst en buiten de tekst (wat staat in de tekst, wat gebruik je erbuiten)
kan uitleggen wat de vindplaats is van een antwoord of kenniselement, weet dat het belangrijk is verschil te maken tussen wat de tekst zegt, wat eigen voorkennis is of van horen zeggen
rode draad vasthouden
kan wat hij/zij leest verbinden met wat net gelezen is en wat in de tekst te verwachten is
visualiseren
kan het gelezene omzetten tot een beeld, schema’s
•
inhoud
•
gebruikssituatie (kenmerken van het genre)
•
vorm
•
aanpak (strategieën)
In het leerstofoverzicht zijn inhoud en gebruik samengevoegd. Bijvoorbeeld: je begrijpt de woorden van de gebruiksaanwijzing (inhoud), je weet dat gebruiksaanwijzingen het best direct naast het apparaat gelezen kunnen worden (gebruikssituatie), je herkent en begrijpt de stapsgewijze opbouw (vorm), je leest niet de hele gebruiksaanwijzing maar zoekt op wat je echt nodig hebt (aanpak). 10
docent regelmatig meekijkt en toetst.
LEESVAARDIG
leerdoel
LEESVAARDIG
11
geheugentrucjes: onthouden wat je hebt gelezen
kan strategieën gebruiken om het gelezene te onthouden (onderstrepen, aantekeningen maken, mindmap, geheugentechnieken)
leestrucjes: vragen stellen aan de tekst, mindmap maken, kernwoorden onderstrepen, in de marges schrijven
kan strategieën gebruiken om het gelezene te begrijpen (vragen stellen, onderstrepen, aantekeningen maken, mindmap, schematiseren)
meer woorden leren
kan eigen woordenschat uitbreiden, kent woordraadstrategieën
structuur in boeken, teksten, zinnen, woorden
kan structuur in boeken, teksten, zinnen, woorden aanwijzen en gebruiken voor tekstbegrip, semantic mapping
blok les
onderwerp
relevant voor lezersprofiel
1
1
hoe lees je en wat te verbeteren?
alle
1
niet te langzaam, niet te snel lezen
probleemlezer
2
meer woorden leren
probleemlezer
3
een tekst is een uiting (met schrijver, doel, etc.)
probleemlezer
4
wat moet jij met een tekst? (begrijpen, interpreteren, oordelen, zoeken)
probleemlezer
5
in de tekst en buiten de tekst (wat staat er in de tekst, wat gebruik je erbuiten)
probleemlezer
1
visualiseren
schoolse lezer
2
rode draad vasthouden
schoolse lezer
3
geheugentrucjes: onthouden wat je hebt gelezen
probleemlezer
4
verband tussen zinnen
schoolse lezer
5
hetzelfde maar dan anders (tien manieren om bijna hetzelfde te zeggen)
probleemlezer
1
verband tussen alinea’s
schoolse lezer
2
structuurwoorden
schoolse lezer
3
leestrucjes: vragen stellen aan de tekst, mindmap maken, kernwoorden onderstrepen, in de marges schrijven
probleemlezer
4
typische teksten, leerteksten, krantenartikelen, etc.
probleemlezer
5
structuur in boeken, teksten, zinnen, woorden
probleemlezer
2
vormen van teksten verband tussen zinnen
verband tussen alinea’s
structuurwoorden
kan inhoudelijke verbanden, verbindingswoorden, verwijswoorden die verband aangeven tussen zinnen herkennen en gebruiken voor tekstbegrip 3
kan inhoudelijke verbanden, verbindingswoorden, verwijswoorden die verband aangeven tussen zinnen herkennen en gebruiken voor tekstbegrip kan signaalwoorden, voegwoorden, verwijswoorden herkennen en gebruiken voor tekstbegrip
communicatie (tekst en lezen als gereedschap) een tekst is een uiting (met schrijver, doel, etc.)
kan uitleggen dat teksten, lezen en schrijven communicatie is en gebruikt dat bij lezen
typische teksten, leerteksten, krantenartikelen, etc.
herkent tekstsoorten d.w.z. groepen teksten die op elkaar lijken door tekstdoel, context, leesdoel etc. en gebruikt die kennis bij lezen
Toelichting op de lezersprofielen van Diataal (van: http://www.onderwijsweb.nl/Conferenties/
hetzelfde maar dan anders (tien manieren om bijna hetzelfde te zeggen)
herkent parafrases en registers en kent de functie van variatie daarin. Kan die kennis gebruiken bij lezen
Probleemlezer
Kenmerken:
wat moet jij met een tekst? (begrijpen, interpreteren, oordelen, zoeken)
kan uitleggen wat hij/zij met een tekst moet of wil en welk soort leesgedrag dat vraagt
Uitspraken van deze lezer:
– moeilijkheden op woordniveau
‘Ik verveel me vaak als ik lees.’
– gericht op achterhalen van betekenis
‘Ik ben niet zo’n vlotte lezer.’
– actieve leeshouding
LezenomteLeren/Documents/Diataal%20Hilde%20Hacquebord.pdf)
‘Moeilijke woorden brengen me in de war.’
4
LINK MET DIATAAL
Kenmerken:
Schoolse lezer
– technisch zwak
Uitspraken van deze lezer:
Veel scholen werken met Diataal om de leesvaardigheid van hun leerlingen
– weinig zelfvertrouwen
‘Ik wil precies weten wat er staat.’
te toetsen. Diataal geeft een diagnose van zwakke lezers. De profielen zijn:
– niet gemotiveerd
‘Moeilijke woorden brengen me in de war.’
compenserende lezer, schoolse lezer en probleemlezer. Zie toelichting onder de
– negatieve spiraal
‘Ik denk van tevoren niet na over de tekst.’ Kenmerken:
tabel. Sommige bouwstenen (leerstofonderdelen) zijn extra relevant voor leerlingen met
Compenserende lezer
– goede woordkennis
een bepaald profiel. Dat staat hierna in een overzicht. Scholen die met Diataal
Uitspraken van deze lezer:
– moeilijkheden begrijpen tekst
werken kunnen inspelen op het lezersprofiel dat hun leerlingen hebben door per
‘Moeilijke woorden brengen me niet in de
– bevangen, niet actieve houding
lezersprofiel aan leerlingen de herhalingsopdrachten bij de relevante bouwstenen
war.’
van hun profiel te geven.
‘Voor het lezen denk ik na over wat ik er al van weet.’
12
LEESVAARDIG
LEESVAARDIG
13
KORTE UITLEG BIJ DE DOCENTENHANDLEIDING
Iedere les start met een onderdeel voorbereiden, waarin u samen met de leerlingen de les een beetje opwarmt. De leerling bereidt zich voor op de leestaak
Wat hierna volgt is de handleiding bij Leesvaardig, die we zo praktisch
en oriënteert zich op de context van die leestaak. Daarna volgt het uitvoeren van
mogelijk hebben opgezet. U overziet namelijk de handleiding bij de lessen, het
de leestaak en het terugkijken op de leestaak. Bij al deze onderdelen staan in de
antwoordenboek en het leerlingenmateriaal in één oogopslag.
kantlijn tabjes met tips en handreikingen voor de docent.
Bovenaan iedere dubbele bladzijde staan de kenmerken van iedere les genoemd:
Achteraan iedere les staat een woordenoefening of woordenspel. De leerlingen hebben in hun boek een korte aanduiding van het spel, de uitleg staat in het
WAT GAAN ZE DOEN?
docentenmateriaal. In blok 1 en 4 verwijzen we een aantal keren naar een bijlage.
De beschrijving van de activiteiten tijdens de les. Er is een beperkt aantal iconen gebruikt in Leesvaardig.
LEERDOEL VAN DEZE LES
Waar geen icoon staat werkt de leerling zelfstandig of gaat het om een opdracht
Het antwoord op de vraag: ‘Wat leer je?’, bij de start van elke les. Hier staan
die klassikaal wordt gedaan.
de bouwstenen genoemd die in de les worden behandeld. Een overzicht van de bouwstenen vindt u terug in de ‘Didactische inleiding’ op bladzijde 10.
Bij twee poppetjes wordt er in tweetallen gewerkt.
TEKSTSOORT
Bij drie poppetjes werken leerlingen in een groepje samen.
De tekstsoort (informatief, betogend, instructietekst, zoektekst) en het domein (school, privé, maatschappij) die in de les aan de orde komen.
TIJDOVERZICHT Een globale aanduiding van het tijdsverloop per les (van totaal 45 minuten).
EXTRA MATERIAAL Eventueel extra materiaal dat nodig is tijdens de les.
MEER DOEN MET DEZE LES? Suggesties om te variëren of door te gaan op de lesinhoud.
EN VERDER Suggesties voor huiswerk, links e.d.
LINK MET DIATAAL Bij een aantal lessen zijn extra opdrachten ontwikkeld voor leerlingen die via Diataal een diagnostisch taalvaardigheidsonderzoek hebben afgelegd en die een diagnose ‘probleemlezer’ of ‘schoolse lezer’ hebben gekregen. De opdrachten staan als bijlage achterin in deze handleiding.
14
LEESVAARDIG
LEESVAARDIG
15
BLOK 1 • LES 1 • Wat staat er in de brief? WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een brief over het brugklaskamp. De leerlingen ervaren wat er gebeurt als je snel leest en als je langzaam leest. Aan het eind van de les maken de leerlingen een zelftest om over hun eigen leesgedrag na te denken. In de test komen de onderdelen uit dit blok aan de orde.
De leerlingen kunnen uitleggen hoe ze lezen, wat goed gaat, wat beter kan en wat ze dus nog moeten leren. De leerlingen kunnen hun leestempo aan het leesdoel aanpassen: zoekend of globaal lezen als het kan, intensief lezen als het nodig is.
informatieve brief uit het domein school
stopwatch of mobiele telefoon met stopwatchfunctie
BLOk 1
LeS 1
Wat staat er in de brief?
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 1 minuut Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 19 minuten
opdracht 2 Vertel de leerlingen dat ze twintig seconden krijgen om de brief te lezen. U klokt de tijd.
a Lees de brief in twintig seconden. Je moet dus snel lezen. Je docent houdt de tijd bij.
WAT gA je DOen?
b Schrijf op wat je hebt onthouden uit de brief.
Je leest een brief. De informatie uit de brief schrijf je in een agenda.
WAT Leer je? Je leert wat er gebeurt als je langzaam leest en wat er gebeurt als je snel leest.
Bespreek met de leerlingen wat ze hebben genoteerd. Besteed aandacht aan de verschillen. Geef als voorbeeld dat iemand ‘Nunspeet’ eerder zal onthouden als hij iemand kent die daar woont.
c Heb je iets heel anders dan de anderen opgeschreven? Of juist ongeveer
VOOrBereiDen Vertel de leerlingen dat ze hun boek dicht moeten houden tot de volgende opdracht. Bespreek dat ze zo een brief gaan lezen. In de brief staat informatie. Die moeten ze noteren.
hetzelfde? Waarom denk je dat je juist dat onthouden hebt?
opdracht 1 Je leest straks een brief. Eerst lees je de brief snel en daarna langzaam. Je bedenkt
opdracht 3
daarna wanneer het handig is om een tekst snel te lezen en wanneer langzaam.
a Lees de brief nu langzaam door. Probeer zo veel mogelijk te onthouden van wat er in de brief staat.
Ga er goed voor zitten en concentreer je goed.
b Vul zonder nog naar de brief te kijken de agenda hieronder in. Zorg dat je alle
uiTVOeren
belangrijke informatie uit de brief op de goede plek in de agenda zet.
Laat de leerlingen de brief eventueel afdekken met een blaadje.
c Kijk terug in de brief of je alles goed in de agenda hebt gezet. Ben je nog iets vergeten? Schrijf dat erbij in een andere kleur.
Bovendorp, 1 september
de regenboog Scholengemeenschap voor VMBO - HAVO - Atheneum Bovendorp
Agenda maandag
september 12
dinsdag
13
woensdag
Beste leerlingen van de brugklas, Zoals jullie weten gaan we op woensdag 14 september op kamp. Op dinsdagavond is er tussen 20.30 en 21.30 uur een voorlichting over het kamp voor alle ouders in de aula van de school. Wijs je ouders nog even op deze bijeenkomst. We verwachten jullie de 14e om 8.50 uur op school. We verzamelen bij de achteringang van de brugklaslocatie. Meld je bij je mentor! We vertrekken vanaf 9.00 uur op de fiets vanaf het schoolplein. Het adres van de jeugdherberg is: Jeugdherberg De Vrijheid Bosweg 22 6311 ZK Nunspeet Tel.: 0976 116572
*fietscontroleren *strookjedieetwensenen toestemmingomtezwemmen inleverenbijdeheerDe Vries(kamerB2.3)
donderdag
Vergeet niet het strookje met dieetwensen en het strookje met toestemming van je ouders om te zwemmen op 12 september in te leveren bij de heer De Vries (kamer B2.3).
Wij wensen jullie allemaal heel veel plezier!
6
16
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 1
leesvaardig • blok 1 • les 1
15
vrijdag
16
zaterdag
17
zondag
18
14.00 Terugopschool
Op vrijdag 16 september zijn we rond 14.00 uur weer terug op school.
Vriendelijke groeten, Namens de organisatie van het brugklaskamp Robert de Vries
KAMP!! verzamelenopschool; achteruitgang brugklaslocatie; meldenbij jementor vertrekopdefiets vanafhetschoolplein
avond:Paklijstafkruisen 20.30-21.30Voorlichting vooralleouders(aula)
Jullie fietsen in groepen van 4 en iedere leerling krijgt een routebeschrijving van de mentor tijdens het mentoruur op de maandag voor het kamp. De groepen worden tijdens dit mentoruur ingedeeld. Controleer in de dagen voor het kamp of je fiets in orde is. De bagage wordt met auto’s naar de jeugdherberg gebracht. Het is belangrijk dat je je bagage voorziet van naam en adres. In het verleden is het voorgekomen dat kinderen meegenomen mobieltjes kwijt zijn geraakt. Het is daarom niet toegestaan mobiele telefoons mee te nemen. De paklijst voor het kamp krijg je per mail toegestuurd. Kruis de paklijst de avond voor het kamp af. Denk aan de spullen voor de bonte avond op donderdag.
8.50 9.00
14
BonteAvond!
leesvaardig • blok 1 • les 1
7
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 1
17
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
U kunt een brief van uw eigen school op dezelfde manier als in deze les met de leerlingen behandelen. Vooral als het om belangrijke informatie gaat, kan dit een nuttige oefening zijn.
U kunt in uw klas een prikbord maken met ‘lastige’ brieven. Welke lezen we snel en welke langzaam en waarom?
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 128 van deze handleiding.
Terugkijken opdracht 4
8
Voordat ik ga lezen, kijk ik wat voor soort tekst het is.
ja/nee
9
Ik kan goed zien wat nieuwe informatie is in een tekst.
ja/nee
10 Ik weet wat ik al in mijn hoofd heb aan kennis voordat ik een nieuwe tekst ga lezen.
a Wanneer is het handig om een brief snel te lezen?
ja/nee
opdracht 6
b Wanneer is het handig om een brief langzaam te lezen?
Na het invullen van de test bespreekt u kort de Drie manieren om beter te lezen. Vraag of de kinderen voorbeelden van, en /of ervaringen hebben met kunstjes, kilometers maken en de kunst afkijken.
Lees de tekst Drie manieren om beter te leren lezen.
a Wat doe jij daarvan al om te oefenen met lezen?
c Allebei de manieren van lezen hebben voor- en nadelen. Schrijf de voor- en
nadelen op in het onderstaande schema. Snel lezen
b Wat wil jij nog leren om beter te kunnen lezen?
voordelen
nadelen
Drie MAnieren OM BeTer Te Leren LeZen Kunstjes Om een tekst beter te kunnen begrijpen, kun je allerlei slimme trucjes gebruiken. Je kunt bijvoorbeeld:
Langzaam lezen
a jezelf vragen stellen over wat je leest
voordelen
b belangrijke dingen onderstrepen c de tekst in een schema zetten d proberen voor je te zien wat je leest Zo zijn er nog veel meer trucjes.
nadelen Kilometers maken Door veel te lezen, oefen je met lezen. Hoe meer je leest, hoe beter je leert lezen. Je snapt beter hoe teksten in elkaar zitten en je leert bijna vanzelf nieuwe woorden. De kunst afkijken
d Hebben je klasgenoten nog iets anders bedacht? Schrijf het erbij in het
Je kunt ook opletten hoe een ander het lezen aanpakt. Vraag tips aan een klasgenoot of je
schema.
De leerlingen spelen een spel met woorden die op een paklijst zouden kunnen staan. Ze doen het spel in een groepje. Om de beurt kiest iemand een woord uit de lijst en omschrijft het woord zonder het te noemen. De anderen proberen het woord te raden. Als ze alle woorden uit de lijst hebben behandeld, kunnen ze het spel uitbreiden door zelf woorden te bedenken.
docent. Dan kun je daarna zelf ook die tips toepassen bij het lezen.
opdracht 5 Bespreek de voor- en nadelen klassikaal. Sommige leerlingen zullen hier moeite mee hebben. Laat hen daarom het schema aanvullen met de antwoorden van de anderen.
In de komende lessen ga je oefenen met het lezen van allerlei teksten. Wat kun je al en wat vind je moeilijk? 1
Ik weet wat de voordelen zijn van snel en langzaam lezen.
ja/nee
2
Ik weet hoe ik beter kan worden in lezen.
ja/nee
3
Ik doe mijn best om nieuwe woorden te leren.
ja/nee
4
Ik weet hoe ik achter de betekenis van een woord kan komen.
5
8
18
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 1
Woorden
a Doe de test. Zet steeds een cirkel om ja of nee.
ja/nee
Als ik iets lees in de krant, vraag ik me af wat er wordt bedoeld.
ja/nee
6
Ik weet als ik een tekst lees, wie die heeft geschreven.
ja/nee
7
Ik weet hoe ik het beste een gebruiksaanwijzing kan lezen.
ja/nee
leesvaardig • blok 1 • les 1
In de brief over het kamp staat dat je per e-mail nog een paklijst krijgt. Daar staan nogal wat bijzondere dingen op. Wat dacht je hiervan? kompas, knijpkat, flossdraad, klamboe, parasol, lingerie, tentharing, balsem, trolley, norrit, sombrero, veldfles Je werkt in groepjes. Kies om de beurt een woord uit de lijst dat je kent. Omschrijf het woord zonder het te noemen. Wie raadt het woord? Als je alle woorden hebt gehad, mag je ook zelf woorden bedenken.
leesvaardig • blok 1 • les 1
9
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 1
19
BLOK 1 • LES 2 • Omgaan met een hond WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een tekst over de opvoeding van honden. Ze beslissen of ze de betekenis van moeilijke woorden nodig hebben of niet. Ze leren hoe ze achter de betekenis kunnen komen. Na het lezen schrijven de leerlingen een instructie over de opvoeding van honden.
De leerlingen kunnen hun eigen woordenschat uitbreiden. Ze kennen woordraadstrategieën.
instructietekst uit het domein maatschappij
woordenboeken computers met internet stapeltje kranten
BLOk 1
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
LeS 2
Omgaan met een hond
WAT gA je DOen Je leest een tekst over de opvoeding van honden. Je zoekt in de tekst naar antwoorden op je vragen en schrijft een instructie.
WAT Leer je Je leert hoe je nieuwe woorden kunt leren en onthouden.
uiTVOeren opdracht 3 Wijs de leerlingen erop dat ze de tekst in twee stukken delen. De leerlingen hebben woordenboeken en/of internet nodig om woorden op te zoeken. Ze mogen u ook om hulp vragen.
a Werk samen met een klasgenoot. Verdeel de tekst Algemene omgang met de hond in twee stukken en spreek af wie welk deel leest. b Tijdens het lezen omcirkel je elk stukje tekst waar je een antwoord vindt op jullie vragen. c Zet een streep onder informatie die je interessant vindt. d Lees jouw deel van de tekst. Denk aan wat je net hebt geleerd als je een moeilijk woord tegenkomt.
VOOrBereiDen opdracht 1 Je werkt samen met een klasgenoot. Bespreek samen wat je al weet over de
Help leerlingen die deze opdracht lastig vinden op weg door hun te vragen wat ze vinden van een hond als huisdier.
Over het algemeen willen jonge pups graag luisteren naar hun baas. En in het begin besteedt een baas hieraan ook vaak veel aandacht. Wanneer de hond echter wat ouder wordt, gebeuren er vaak twee dingen: De baas denkt dat hij het wel voor elkaar heeft en laat de teugels wat vieren. De hond wordt echter zelfstandiger en gaat juist steeds meer uitproberen. Door in de dagelijkse omgang met uw hond een aantal regels in acht te nemen kunt u ervoor zorgen, dat het voor de hond duidelijk blijft dat u de ranghoogste bent. We noemen er een aantal:
opvoeding van honden. Waarover zou je nog meer willen weten? Overleg samen. Schrijf vier vragen op. 1 2 3 4
opdracht 2 Bespreek de manier waarop je moeilijke woorden kunt opzoeken. Wijs de leerlingen op het belang stil te staan bij de moeilijke woorden. U kunt dit voordoen aan de hand van een stukje van de tekst. Lees het begin van de tekst en bespreek: ‘de teugels laten vieren’.
Algemene omgang met de hond
Je gaat een tekst lezen over hoe je het beste een hond kunt opvoeden. Die tekst komt van internet. Je kunt in die tekst vast wel een paar antwoorden vinden op de vragen die jullie bij opdracht 1 hebben opgeschreven. Er staan veel moeilijke woorden in de tekst. Dat maakt het lezen minder makkelijk. Lees de tekst Moeilijke woorden om te weten wat je moet doen als je een moeilijk woord tegenkomt.
MOeiLijke WOOrDen Wat moet je doen met een woord dat je niet kent, als je iets aan het lezen bent? • Soms hoef je niets te doen. Je snapt al wat een woord betekent, omdat dat uit het verhaal blijkt. Je hoeft het woord dan niet op te zoeken. • Het kan ook zijn dat je het woord niet hoeft te kennen. Omdat het juist in dat deel van de tekst staat dat jij niet nodig hebt voor het beantwoorden van jouw vraag. Dan hoef je het woord ook niet op te zoeken. • Als je door het moeilijke woord de tekst niet meer snapt, moet je achter de betekenis zien te komen. Zo doe je dat: – Ken ik een stukje van het woord? Snap ik nu wat het woord betekent? – Ik lees terug en een stukje vooruit. Snap ik nu wat ermee bedoeld wordt? – Ik vraag aan iemand wat het woord betekent.
U bepaalt wat er wanneer gebeurt. Dus u geeft de hond niet altijd zijn zin wanneer hij u uitdaagt tot een spelletje of aan de deur krabt omdat hij er uit wil. Draai de rollen om zodat het initiatief bij u ligt. Wanneer uw hond aan de deur krabt en het is inderdaad de hoogste tijd om uit te gaan, geeft u uw hond een commando (bijvoorbeeld “af” of “plaats”). Pas wanneer de hond even is blijven liggen, neemt u hem mee naar buiten. Ander voorbeeld: wanneer de hond opdringerig om aandacht vraagt negeer hem dan volkomen. Als de hond zijn pogingen staakt en rustig gaat liggen of zitten, dan geeft u hem wél aandacht. Het initiatief komt dan weer van u en u beloont bovendien de hond voor goed gedrag (namelijk niet opdringerig zijn maar rustig zitten of liggen). Het gaat er dus niet om dat u uw hond minder aandacht zou moeten geven, het gaat erom dat niet hij maar u hiertoe telkens het initiatief neemt. Roep de hond, voordat u hem op uw initiatief aandacht, te eten, een spelletje of een hondenkoekje geeft, met een commando naar u toe. U leert de hond daarmee om graag en vlot naar u toe te komen als u hem roept; hij krijgt immers zodra hij op uw commando komt altijd positieve aandacht. Geef uw hond de leuke dingen van het leven niet altijd meer gratis. Laat hem voordat hij iets positiefs krijgt (een aai, zijn eten, een wandeling enzovoort) er iets voor doen. Bijvoorbeeld op commando naar u toe komen en/of gaan zitten of liggen enzovoort. Door al deze zaken bevestigt u keer op keer op een vriendelijke maar duidelijke manier uw leiderschap over de hond. Als u uw hond borstelt, reik dan over de hond heen of ga over de hond heen staan (met één been aan elke kant) om zijn zijkant te borstelen. Gebaren van bovenaf over de hond heen zijn voor de hond een teken dat u een hogere rang heeft dan hij. Als leider wint u altijd alle (kracht-)spelletjes. Dus trekt u om het hardst aan een speeltje, zorg dan dat u de hond bewijst dat u sterker bent dan hij. Als u het goed vindt dat uw hond op de bank / de stoelen / het bed ligt, dan is dat opvoedkundig gezien prima, onder één voorwaarde. Leer hem (op basis van beloning) een commando dat betekent dat hij van de bank / de stoel / het bed af moet gaan (bijvoorbeeld: “op de grond”) en/of dat hij op zijn eigen plaats (mand / kleed) moet gaan liggen. Stuur uw hond wanneer hij het commando eenmaal begrijpt af en toe inderdaad van de bank / de stoel of het bed af. De beschikking hebben over de beste ligplaatsen is voor een hond namelijk een veelzeggend voorrecht (dit recht is voorbehouden aan ranghoge dieren). Uw hond te leren dat u hem tolereert op de bank, maar tegelijkertijd dat u het recht heeft om hem er weer vanaf te sturen, is één van de dingen die u kunt doen om uw ranghogere positie niet in twijfel te laten trekken. De regels kunt u afhankelijk van uw relatie met de hond strikter of minder strikt toepassen. Wanneer het voor uw hond helemaal duidelijk en geaccepteerd is dat u in rang hoger bent dan hij, kunt u “de teugels wat laten vieren”. Merkt u dat uw hond uw leiderschap op de proef wil stellen, dan past u de regels (weer) strikt toe. Overigens is het toepassen van de “huisregels” ook belangrijk bij een niet zo dominante hond. Duidelijk leiderschap van uw kant is niet alleen belangrijk om ervoor te zorgen dat de hond niet probeert om zelf de leiding te nemen, maar ook omdat duidelijk leiderschap de hond rust, duidelijkheid, zelfvertrouwen en vertrouwen in u geeft!
– Ik zoek het op in een woordenboek. www.dogweb.nl
10
20
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 2
leesvaardig • blok 1 • les 2
leesvaardig • blok 1 • les 2
11
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 2
21
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
De leerlingen kunnen eventueel hun instructie aanvullen met de extra informatie van opdracht 8. U kunt ook een ‘expert’ uitnodigen om vragen te beantwoorden.
Opdracht 8 is huiswerk.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 129 van deze handleiding.
Terugkijken
opdracht 4
Het kan zijn dat leerlingen helemaal geen antwoorden hebben gevonden in de tekst. Laat ze zich dan richten op de dingen die ze interessant vonden in de tekst (4b).
a Hebben jullie een antwoord gevonden op jullie vragen? Schrijf dat dan kort op. Als je geen antwoord hebt gevonden, laat je die regel open.
opdracht 7
1
Je hebt opgezocht wat je wilde weten over de opvoeding van honden. Je wist
2 3 4
Deze opdracht kunt u bij tijdgebrek overslaan of op een ander moment doen.
er zelf misschien ook al iets van. Schrijf nu een instructie over hoe je het beste kunt omgaan met een hond. Gebruik in je tekst de onderwerpen die je hebt opgeschreven bij opdracht 4(b). Ken je iemand met een hond of ken je iemand die
b Bespreek nu samen de onderstreepte stukken in de tekst. Bedenk welke stukken daarvan je wilt gebruiken bij het schrijven van een tekst over het omgaan met honden? Schrijf die onderwerpen op.
Zorg ervoor dat de leerlingen zo veel mogelijk eigen woorden gebruiken bij het schrijven, maar ook de moeilijke woorden gebruiken. Laat daarna een aantal teksten voorlezen.
er eentje wil? Geef hem of haar deze instructie.
opdracht 8 Vertel de leerlingen dat ze deze week verder op zoek gaan naar informatie. Dat is huiswerk. Spreek af dat ze op minimaal één vraag het antwoord zoeken voor de volgende les.
a Staan er nog vragen open bij opdracht 1 waarop het antwoord niet te vinden was in de tekst? Waar of bij wie zou je die informatie kunnen vinden?
opdracht 5
Ho n d e n b o eke n , d ie re n w i n ke l , i n te r n et, m e n s e n m et e e n h o n d et c ete r a .
Welke woorden kende je niet en hoefde je toch niet op te zoeken? Schrijf die woorden op.
b Ga deze week op zoek naar de antwoorden op je openstaande vragen van
opdracht 1. Tijdens de volgende les bespreek je de antwoorden met je docent.
beWiJsopdracht a Knip een artikel uit de krant en lees het aandachtig door. Begrijp je alles wat je leest? Onderstreep de woorden waarvan je de betekenis niet kent. b Schrijf één van die woorden hier op:
opdracht 6 Bespreek welke woorden niet nodig waren om op te zoeken en waarom dat niet nodig was. Hebben anderen dat woord misschien wel opgezocht, en waarom?
a Van welke andere moeilijke woorden uit de tekst Algemene omgang met de hond wilden jullie de betekenis weten? Schrijf die in het schema hieronder.
c Zoek de betekenis van dit woord op.
U kunt de leerlingen zelf een artikel laten zoeken, maar u kunt ook een geschikt artikel vooraf kopiëren en uitdelen.
d Bedenk situaties waarin je dit woord kunt gebruiken en doe het dan ook!
b Schrijf daarna de betekenis achter het woord en schrijf ook op hoe je de betekenis hebt gevonden. Woord
betekenis
nieuWe WOOrDen OnTHOuDen hoe gevonden?
Je hebt nieuwe woorden geleerd, maar nu moet je die ook nog zien te onthouden. Dat gaat het beste door die woorden steeds weer te zien en ermee te oefenen. Dat kun je op
De leerlingen maken met hun groepje een memoryspel van de woorden die ze bij opdracht 5 hebben opgeschreven. Het is leuk als u het memoryspel op wat dikker, gekleurd papier laat maken. Het kan dan vaker gespeeld worden. Laat de leerlingen het spel daarna spelen. Laat ze hun spel ook uitwisselen met andere groepjes of voeg de spellen samen.
verschillende manieren doen: er woordspelletjes mee doen, tekeningen van maken, nieuwe zinnen mee maken, enzovoort.
Woorden Kijk nog eens naar de woorden bij opdracht 5. Maak met jouw groepje een memoryspel van deze woorden en speel het spel.
12
22
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 2
leesvaardig • blok 1 • les 2
leesvaardig • blok 1 • les 2
13
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 2
23
BLOK 1 • LES 3 • Wel of niet roken? WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een probleemrubriek uit een jongerentijdschrift. Ze lezen de vraag van een jongere over roken en de vijf daarbij behorende adviezen. Bij elk van de adviezen denken de leerlingen na over de (betrouwbaarheid van de) schrijver, het doel van de schrijver en of deze reactie nuttig is voor de inzender van het probleem.
De leerlingen zijn zich ervan bewust dat elke tekst afkomstig is van een schrijver met een eigen bedoeling. Ze gebruiken die informatie bij het lezen van een tekst.
betogende tekst uit het domein privé
groot vel papier (bijvoorbeeld A2) kladpapier
BLOk 1
LeS 3
Wel of niet roken?
WAT Leer je? Je leert dat het belangrijk is om je af te vragen wie de tekst heeft geschreven en waarom eigenlijk. Je denkt ook na over wat jij aan de tekst hebt.
Bespreek het huiswerk van de vorige les. Of laat het inleveren.
Welke mail is betrouwbaarder, die van Bram, of die van meneer Kampers?
Waarom?
c Maakt het altijd uit wie een tekst heeft geschreven? Waarom wel of niet?
VOOrBereiDen
uiTVOeren
opdracht 1
opdracht 3
Voordat je gaat lezen, luister je naar je docent.
Speel met de klas een rollenspel. Een moeder met drie zonen van 12, 14 en 17 jaar oud, vraagt op televisie advies aan vijf studiogasten. Zij wil weten hoe laat haar kinderen naar bed moeten. Leerlingen kruipen in de huid van een ‘adviseur’ en geven een advies aan de moeder.
a Jullie geven een advies, maar je doet alsof je iemand anders bent. Zet een cirkel om wie je bent. vader/Jasin (14 jaar)/Ben (20 jaar)/Dhr. Kampers (rector)/Mevr. Jannink (arts) b Wat is jullie advies aan de moeder van de drie zonen?
Het advies van
e Aan welk advies heeft de moeder het meest, denk je?
daarop van lezers. Je denkt steeds na over de vragen: Wie heeft het geschreven en waarom eigenlijk? a Lees het probleem Zal ik gaan roken? en de vijf reacties.
Bedenk voordat je iets gaat lezen altijd wie de schrijver of schrijfster is en waarom hij of zij iets schrijft. Als je weet wie iets geschreven heeft, weet je beter of je het kunt geloven. Dan weet je of de informatie betrouwbaar is en of je er iets aan hebt.
Van : Bram Onderwerp : vrij
Van : Meneer Kampers Onderwerp : Lesuitval
Hey J.,
Beste leerlingen van klas 1F,
Ik hoor dat Engels uitvalt morgen. Ik ga niet. Ga jij?
In verband met de rapportvergaderingen vervalt morgen de les Engels. De overige lessen gaan wel door.
Laterz, Bram Groeten, meneer Kampers rector onderbouw
leesvaardig • blok 1 • les 3
1
Wie schrijft dit?
2
Geeft de schrijver of schrijfster een advies? Welk?
3
Waarom schrijft hij of zij dat, denk je?
4
Heeft Shantal er iets aan, vind je? Waarom?
Wat zou jij doen? ZAL IK GAAN ROKEN?
Wie SCHrijFT ieTS en WAArOM?
14
Andere lezers reageren daarop. Hieronder lees je een probleem en de reacties
antwoorden bij opdracht 4 (bladzijde 16) in de kolom ‘jouw antwoord’.
c Waarom geven jullie dit advies?
advies?
Deze opdracht moet voor vijf reacties worden doorlopen. Leg het uit aan de hand van de eerste reactie.
In veel tijdschriften voor jongeren staat een probleem van één van de lezers.
b Geef voor elk van de vijf reacties antwoord op de vragen hieronder. Schrijf de
d Je luistert naar de andere groepjes. Welk advies is helemaal anders dan jullie
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 3
opdracht 2 a Lees de tekst Wie schrijft iets en waarom?
Je leest over een probleem. Je leest een paar adviezen en geeft er zelf ook één.
24
Voorbereiden: 5 - 10 minuten Uitvoeren: 30 minuten Terugkijken: 5 - 10 minuten
b Lees de twee mailtjes.
WAT gA je DOen?
Bedenk met de klas een aantal voorbeelden van betrouwbare en onbetrouwbare informatie.
TIJDOVERZICHT
Ik ben 13 jaar. Mijn moeder heeft me een scooter beloofd als ik op mijn achttiende nog steeds niet rook. Maar ik wil graag gaan roken, want mijn vriendinnen doen het ook. Het lijkt me ook heel lekker. Zal ik stiekem gaan roken? Wat moet ik doen? Shantal, 13 jaar GEWOON DOEN! Ik rook ook. Ik heb het eerst stiekem gedaan. Toen kwam mijn moeder erachter. En toen mocht ik gewoon roken. Dus: gewoon doen! Saskia, 14 jaar
gaat er naar ruiken, de rook gaat in je kleren zitten en je conditie gaat achteruit. Op jouw leeftijd rookt ook nog bijna niemand. 90% rookt niet. Ook bij oudere leerlingen is ‘niet roken’ tegenwoordig normaal. Van de 17/18 jarigen rookt 70% niet. Mw. De Vries, medewerker van de Jellinek-kliniek
Jochem, 16 jaar NIET ROKEN Ik ben 13 en ik rook al vanaf mijn 12e. Ik vind het helemaal niet fijn. Het is wel lekker, maar nooit de eerste keer. Het is niet stoer, het kost geld en het is slecht voor je, dus doe het niet! Ik ben nu al vijf weken bezig met stoppen en het gaat slecht, dus niet doen! Laterr Abdul, 13 jaar
ROKEN IS RISKANT Roken is riskant. Je raakt er heel snel aan verslaafd. Het is duur, je
PAS OP VOOR ROLLERBAND Ik rij ook met een scooter. Dat is heel erg tof. De mijne is opgevoerd en kan nu 65 kilometer per uur! Je moet alleen wel oppassen dat de politie je niet op de rollerband zet. Want de boete is heel hoog. Ik moest al een keer 80 euro boete betalen. Veel sterkte,
VAN ROKEN KRIJG JE KANKER Toen ik zo oud was als jij, begon ik met roken. Eerst twee sigaretten, maar al snel werden het er meer. Ik heb tien jaar lang één pakje per dag gerookt. Tot ik op een kwade dag last kreeg van mijn longen. Je begrijpt het al: kanker. Ik ben nu 41 en ik ben altijd benauwd. Mijn arts zegt dat ik nog vijf à tien jaar te leven heb. Ik zou je willen zeggen: begin niet met roken! Je krijgt er kanker van. Anoniem, 41 jaar
leesvaardig • blok 1 • les 3
15
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 3
25
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
Voorlichting over roken past prima in deze les.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 130 van deze handleiding.
Laat de leerlingen in tweetallen hun antwoorden bespreken en het gezamenlijke antwoord in het werkboek schrijven. Als alle duo’s klaar zijn met de eerste reactie, kunt u dit gedeelte al klassikaal bespreken. Daarna kunnen de duo’s zelfstandig verder werken. Bespreek de opdracht klassikaal na.
opdracht 4
opdracht 5
a Werk samen met een klasgenoot. Lees samen jullie eigen antwoorden door.
Schrijf zelf een advies aan Shantal.
b Bespreek wat jullie ervan vinden en schrijf dan het antwoord van jullie
Let op: anderen gaan jouw tekst lezen!
samen op in de kolom ‘jullie antwoord’. Ga zo door tot je alle teksten hebt
a Schrijf je advies op.
behandeld.
b Schrijf op waarom je dit advies geeft.
Laat de adviezen op losse blaadjes schrijven. Neem ze in en deel ze blind uit.
c Laat je advies lezen door een klasgenoot. Misschien heeft hij of zij nog een tip. Jouw antwoord
Jullie antwoord
d Pas je tekst nog aan, als je dat wilt.
Gewoon doen! 1 Wie schrijft dit? 2 Welk advies geeft de schrijver of schrijfster? 3 Waarom schrijft hij of zij dat, denk je? 4 Heeft Shantal er iets aan, vind je? Roken is riskant 1 Wie schrijft dit? 2 Welk advies geeft de schrijver of schrijfster?
Terugkijken
3 Waarom schrijft hij of zij dat, denk je?
opdracht 6
Neem de antwoorden van de leerlingen door. Hebben ze de goede schrijver aangegeven? Ook kunnen de motieven die zijn genoteerd, worden gecontroleerd bij de schrijver van de tekst.
4 Heeft Shantal er iets aan, vind je?
Je hebt bij opdracht 5(c) het advies van een klasgenoot gelezen. Geef antwoord op
Niet roken 1 Wie schrijft dit?
a
2 Welk advies geeft de schrijver of schrijfster? 3 Waarom schrijft hij of zij dat, denk je?
de vragen hieronder. zelfs een naam.
b
Geeft de schrijver of schrijfster een advies? Welk?
c
Waarom schrijft hij of zij dat, denk je?
d
Heeft Shantal er iets aan, vind je?
4 Heeft Shantal er iets aan, vind je?
Pas op voor de rollerband! 1 Wie schrijft dit?
2 Welk advies geeft de schrijver of schrijfster? 3 Waarom schrijft hij of zij dat, denk je?
Kijk met de leerlingen terug op de les. Vonden ze het moeilijk om achter de motieven van de schrijvers te komen? Hoe kwamen ze erachter?
Wat weet je over de schrijver: is het een jongen of meisje? Misschien weet je
Woorden
Zie voor uitleg bij dit spel de bijlage bij deze les op bladzijde 150.
In deze les kwamen vast ook woorden voor, waarvan je de betekenis niet meteen wist. Je speelt daarmee een spel. Je docent legt de regels uit.
4 Heeft Shantal er iets aan, vind je? Van roken krijg je kanker 1 Wie schrijft dit? 2 Welk advies geeft de schrijver of schrijfster? 3 Waarom schrijft hij of zij dat, denk je? 4 Heeft Shantal er iets aan, vind je? 16
26
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 3
leesvaardig • blok 1 • les 3
leesvaardig • blok 1 • les 3
17
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 3
27
BLOK 1 • LES 4 • Lees goed, zoek snel en … win! WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen spelen een spel, waarin ze zo snel mogelijk gegevens in teksten moeten zoeken. Winnaar is degene die het zo snel mogelijk (en foutloos mogelijk) gedaan heeft.
De leerlingen kunnen uitleggen wat ze met een tekst moeten of willen en welk soort leesgedrag dat vraagt (begrijpen, interpreteren, oordelen, zoeken).
tekst voor zoekend lezen uit het domein school
per tweetal een woordenboek per groepje een atlas schrijfpapier eventueel een prijs voor de winnaars van de wedstrijd (en een troostprijs voor de anderen) nauwkeurige klok of stopwatch
BLOk 1
LeS 4
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 5 - 10 minuten Uitvoeren: 30 minuten Terugkijken: 5 - 10 minuten
Lees goed, zoek snel en ... win!
uiTVOeren Lesrooster Klas BA1b
WAT gA je DOen?
Maandag
Je doet een wedstrijd met je team: snel zoeken van informatie in een tekst.
1
WAT Leer je?
2
Je leert dat je in elke soort tekst op een andere manier zoekt.
3 4 5
VOOrBereiDen Lees met de leerlingen de spelregels bij opdracht 1 door. Laat zien uit welke bronnen de antwoorden gehaald moeten worden: werkboek (bladzijde 19), atlas en woordenboek.
6
nask A00 inf B24 ak A03 bi A02 En A24 bv A10
Dinsdag
char grod olgb schc dorm
gs A18 Fa A26 wi A13 En A24 men A17
zhia yasm
Donderdag
wi visw A18 ak olgb A03
nask spaw A00 En dorm A24 wi visw A13
visw dorm
Ne luir A27
Vrijdag
*lo schl B19 gs zhia A13
Maandag 1
*lo schl SA1 Fa A26 mu B09 *bv A10 bi A02
Ne luir A02
dahl
kard
Lesrooster Klas BA1c
Woensdag
wi visw A13 men dahl A18
2
yasm
3
kler
4
kard
5
schc
6
opdracht 1
7
a Je gaat bij opdracht 2 met een groepje klasgenoten een spel spelen.
8
8
7
b Bij het spel ga je zoeken in verschillende soorten teksten en boeken. Leg alvast
9
9
c Lees de spelregels hieronder. week 27
5 juli MAANDAG
spelregels 1
Je mag pas beginnen als je docent het startsein geeft.
2
Elk groepje krijgt tien vragen. Bepaal zelf hoe jullie de vragen verdelen.
3
Kies zelf waar je het antwoord gaat zoeken: in de atlas, in het staan.
4
Zorg ervoor dat iedereen van jouw groepje alle antwoorden in het werkboek schrijft.
5
Zodra je klaar bent geef je een seintje aan je docent. Hij noteert jullie eindtijd.
6
Puntentelling: –
Laat de kinderen iets opzoeken in de atlas, bijvoorbeeld een plaats of een hoofdstad, met behulp van het register.
–
Voor elk goed antwoord: 1 punt. Voor elke minuut die je langer nodig hebt dan het eerste team:
• Zoek je een plaatsnaam? Kijk in het register achterin. • Zoek je informatie over een land? Lees de titels van de kleine kaartjes. Gebruik de legenda.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2010
bv kard A10 bi schc A13
patd elbb sutp yasm grod
Fa A26 nask A16 En A24 mu B09
yasm char
wi elbb A16
sutp hehc
Ne luir A27
Donderdag
Ne A27 wi A16 En A24 men A18 Ne A28
luir elbb sutp kard
Vrijdag
bi A02 *bv A10 gs A18 nask A00 ak A03
schc kard patd spaw olgb
luir
kard
3+4
rep. Engels hoofdstuk
r 2+4 p.16
Nederlands maak opd
ERDAG 8 juli DOND 1
r 1ab d + wiskunde p. 18, opd
2
unde p.17, aardrijksk hfds 2,opd r. 2, 5, 6
maak uw keuze
2 3 4 5 6 7 8 9 10
6 juli DINSDAG 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2 3 4 5 6 7 8 9 10
DAG 9 juli VRIJ 1
sportdag
enis mee ! boek gescnghied : mondeli En‘ogels ver de dokter’
Koffie € 0,30 Cappuccino € 0,60 Earl Grey thee € 0,20
ND 10/11 juli WEEKE
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Chocolademelk € 0,50 Kippensoep € 0,50 Tomatensoep € 0,50
Bosvruchtenthee € 0,20
7 juli WOENSDAG
enis uitdelen snoep geschied 32/33 p. n leze k techniek : boe em tekenen : mee foto blo
Melk
€ 0,10
uniT 22.
2
Suiker € 0,10
STuDY BOX
WORDS, GRAMMAR, EXPRESSIONS
gO TO WOrk english
dutch
dutch
english
newspaper
krant
jong
young
from Monday until
van ... tot ...
Friday
iets
something
bericht
message
job interview
sollicitatiegesprek
morgen
tomorrow
sell a magazine
verkopen
saai
boring
favourite
favoriet
ZOeken in een TABeL
It is called Smash Hits.
heet
We like different things.
verschillende
• Kijk naar de titel van de tabel. Daarin lees je welke gegevens je kunt vinden.
grammar 2.1 A/an
• Er staan altijd kopjes boven de kolommen. Lees de kopjes goed. • Vaak staan er ook kopjes voor de rijen. Lees die ook precies.
18
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 4
Woensdag
1 strafpunt.
ZOeken in een ATLAS
28
Dinsdag
*lo hoeb SA1
olgb
een atlas en een woordenboek klaar.
woordenboek of in de informatiebronnen die op de volgende bladzijde
Kijk met de leerlingen nog even naar het rooster in het werkboek of een tabel in de atlas. Wat is de titel van de tabel? Wat betekenen de kolommen? Wat betekenen de rijen?
ak A03 gs A32 wi A18 En A22 Fa A26 inf B24 men A10
leesvaardig • blok 1 • les 4
A/an betekenen allebei ‘een’: an actor
een acteur
a family
een gezin
leesvaardig • blok 1 • les 4
19
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 4
29
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
Bij andere vakken kan op deze les worden teruggekomen. Hoe zoek je in een agenda? Hoe zoek je in een geschiedenistekst? Waar staat de diagnostische toets bij wiskunde?
Bespreek met de leerlingen wanneer ze het b-gedeelte van de bewijsopdracht af moeten hebben.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 131 van deze handleiding.
Vertel dat er maximaal tien minuten gezocht wordt. Start de wedstrijd. Noteer de tijd van groepjes die klaar zijn. Die doen hun werkboek dicht en mogen niets meer veranderen.
opdracht 2
opdracht 5
Geef met jouw groepje antwoord op deze tien vragen. Gebruik daarvoor een atlas,
Speel de wedstrijd nog een keer. Je krijgt de vragen van je docent. De regels zijn
een woordenboek en de informatiebronnen die op bladzijde 19 staan.
hetzelfde als bij opdracht 2.
1 Welke klas heeft het vaakst het eerste uur vrij?
Schrijf de antwoorden op een vel papier.
2 Wat is ‘bericht’ in het Engels?
opdracht 6
BA1c
m e s s a ge
a Wissel je antwoorden met een andere groep.
Fi n l a n d
c Geef punten.
b Je docent bespreekt de antwoorden. Kijk de antwoorden na.
3 In welk land ligt Oulu?
d Welke groep is de winnaar?
5 Hoeveel kost een cappucino met suiker?
Canberra
Terugkijken
€ 0,70
beWiJsopdracht
Vol k s p a r ti j vo o r V r i j h e i d e n De m o c r a tie
7 Wat betekent ‘an’ in het Nederlands?
E a r l G re y e n B o s v r uch te n
3
h o o f d s tu k 2 , p a g i n a 1 7 , o p d r a ch t 2 , 5 , 6
10 Hoeveel betekenissen van kolonie zijn er?
a f h a n ke l i j k v a n w o o rd e n b o ek , w a a r s ch i j n l i j k 3
2
4 5
Schrijf ze in de tabel hieronder. Kijk naar het voorbeeld.
1
a Wissel jullie werkboeken met een andere groep.
2
b Je docent bespreekt de antwoorden. Kijk de antwoorden van de andere groep
3
c Geef punten.
d Welke groep is de winnaar?
4
opdracht 4 a Jullie spelen straks nog zo’n snelzoekwedstrijd. Deze keer bedenken jullie zelf de vragen. De vragen moet je kunnen beantwoorden met dezelfde boeken en teksten van opdracht 2. b Schrijf de vragen op een los vel papier. c Schrijf ook de antwoorden op.
Laat iedereen een tip noemen. Leg de nadruk op verschillend zoeken in verschillende teksten. Laat ook de vraag aan de orde komen in welke tekst het makkelijker zoeken is.
b Noteer deze week acht teksten, waarin jij iets moest of wilde zoeken.
opdracht 3
na.
Denk daarbij aan verschillende soorten teksten.
een
9 Wat is het huiswerk voor donderdag voor aardrijkskunde?
Neem de verschillende bronnen door (woordenboek, rooster, atlas, tekst, automaat). Zoeken de leerlingen nu anders in de diverse bronnen? Gaat het sneller of handiger?
a Schrijf vijf tips op hoe je het beste kunt zoeken in teksten. 1
6 Welke soorten thee kun je kiezen?
Kies van elk groepje twee vragen voor een nieuw spel. Schrijf ze op het bord. Alle groepjes gaan dan met dezelfde vragen aan de slag.
4 Wat is de hoofdstad van Australië?
6 Wat betekent VVD?
Vraag de groepjes wat hun antwoord was op een vraag en hoe zij dit antwoord hebben gevonden. Leg de nadruk op het handig zoeken in elke bron. Geef het winnende groepje een prijs.
Heeft u het spel klassikaal laten spelen, bespreek dan ook de antwoorden klassikaal. Leg de nadruk op de manier van zoeken per bron.
5 6 7 8
Welke tekst
Wat zocht je
gevonden
mijn agenda
het huiswerk voor dinsdag
ja/nee ja/nee
Woorden In deze les kwamen vast ook woorden voor, waarvan je de betekenis niet meteen wist. Je speelt daarmee een spel. Je docent legt de regels uit. Woord
betekenis
d Geef de vragen en de antwoorden aan je docent.
Als alternatief kunt u ook het ene groepje de vragen van het andere groepje laten beantwoorden. Zorg er dan voor dat de antwoorden op een apart vel papier staan. 20
30
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 4
leesvaardig • blok 1 • les 4
leesvaardig • blok 1 • les 4
21
Elk tweetal heeft een woordenboek. Nummer 1 neemt het woordenboek voor zich. U noemt een van de onderstaande woorden. Nummer 1 moet dit woord zo snel mogelijk opzoeken. Nummer 2 noteert de betekenis. Wanneer het duo klaar is, gaan de handen omhoog. U laat als elk duo het antwoord heeft genoteerd, een antwoord voorlezen. Daarna wisselen de duo’s van taak. Mogelijke woorden om op te zoeken (maar laat u zich vooral inspireren door de woorden die tijdens de les moeilijk bleken te zijn): • de cappuccino • de kolom • het kopje boven een tekst • het gegeven • het register • de definitie • de industrie
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 4
31
BLOK 1 • LES 5 • Waanzinnige records WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
TIJDOVERZICHT
Vooraf horen de leerlingen een aantal waar/ niet waar-vragen, die samenhangen met records. Vervolgens lezen de leerlingen een aantal records uit het Guiness Book of World Records. Daarna maken ze voor elkaar ook dit soort waar/niet waarvragen. Ten slotte krijgen ze de oorspronkelijke vragen nogmaals te horen.
De leerlingen kunnen uitleggen wat de vindplaats is van een antwoord of kenniselement en weten dat het belangrijk is verschil te maken tussen wat de tekst zegt, wat eigen voorkennis is of van horen zeggen.
informatieve tekst uit het domein maatschappij
Voorbereiden: 5 - 10 minuten Uitvoeren: 30 - 35 minuten Terugkijken: 5 minuten
BLOk 1
LeS 5
Waanzinnige records
WAT gA je DOen Je leest teksten over records. Je maakt er een quiz over en je gaat een quiz spelen.
WAT Leer je Je leert dat je al veel dingen weet, maar dat je ook nog veel kunt bijleren door teksten te lezen.
★ GROOTSTE VERZAMELING CACHAÇA-FLESSEN
VOOrBereiDen Bespreek het huiswerk van de vorige les. Of laat het inleveren. Laat voorbeelden noemen van teksten waarin ze hebben gezocht. Benadruk dat je op verschillende manieren kunt zoeken.
José Moisés de Moura uit Parnambuco, Brazilië, heeft sinds 1986 in totaal 6850 verschillende Cachaça-flessen verzameld. Cachaça, de meest traditionele en meest geconsumeerde alcoholische drank in Brazilië, wordt bereid van suikerriet en lijkt op witte rum.
HOe Meer je LeeST, HOe Meer je WeeT Vaak weet je over allerlei onderwerpen al wat: dat noem je voorkennis. Soms lees je over hetzelfde onderwerp iets nieuws. Dan leer je er weer iets bij. Het kan ook zijn dat je voorkennis niet klopt met de informatie die je over het onderwerp leest. Dat kan heel verwarrend zijn. Het komt ook wel voor dat je nog niets weet over een
★ GROOTSTE CAVIAFESTIVAL
onderwerp (geen voorkennis) en dan is een tekst erg moeilijk te begrijpen.
opdracht 1 Wat weet jij al over records in Zuid-Amerika? Wat is jouw voorkennis?
Lees de volgende acht zinnen voor: 1 In 60 seconden hebben vrouwen 9768 ballonnen laten leeglopen. 2 Tijdens Internationale Vrouwendag is er een nieuw record gevestigd. 3 Een man uit Brazilië heeft 6850 verschillende flessen verzameld. 4 Cachaça is de meest geconsumeerde alcoholische drank in Brailië. 5 Het grootste zwembad ter wereld is met zout water gevuld. 6 Het grootste zwembad ter wereld ligt in Chili. 7 Tijdens het caviafestival in Peru strijden cavia’s om de titel dikste cavia. 8 De verliezers van de caviawedstrijden worden opgegeten.
Luister naar je docent. Zet een kruisje in de kolommen Waar of Niet waar. Het eerste kruisje staat er al. Geef ook aan of je het al wist, of dat je het gegokt hebt. Waar 1 2 3 4 5 6 7 8
x x x x x x x x
niet waar
dit wist ik al
dit heb ik gegokt
uiTVOeren opdracht 2 a Lees de tekst Meeste ballonnen laten leeglopen in een minuut op bladzijde 23.
Bij het jaarlijks festival van de Cuy (cavia) in Huacho, Peru, strijden cavia’s tegen elkaar in een reeks wedstrijden om de titel van de dikste, snelste en zelfs best geklede cavia. De inzet is hoog – alleen de winnaars ontkomen aan de laatste wedstrijd: de smakelijkste cavia van de dag, waarbij ze worden gevuld, geroosterd, gerookt en gegrild. in de Andes is cavia een traditionele (en bijna onuitputtelijke) bron van proteïne met laag vetgehalte.
GEVAARLIJKSTE WEG De weg die door velen als de gevaarlijkste ter wereld wordt beschouwd, is Nor th Yungas Road. Deze 69 km lange weg, die van La Paz naar Coroico in Bolivia loopt, zou jaarlijks verantwoordelijk zijn voor 300 dodelijke slachtoffers – 4,3 per kilometer! De onverharde eenbaansweg (voor tweerichtingverkeer) ligt voor het grootste deel naast een loodrechte afgrond, zonder hekken of vangrail, met op het hoogste punt een diepte van 4700 m. De weg wordt nog dodelijker tijdens het regenseizoen.
MEESTE BALLONNEN LATEN LEEGLOPEN IN EEN MINUUT Yoghur tfabrikant Activia Argentinië vierde de Internationale Vrouwendag op 8 maar t 2009 door duizenden vrouwen te verzamelen en hen zo veel mogelijk ballonnen te laten leeglopen in een minuut in het Parque Tres de Febrero in Buenos Aires, Argentinië. De dames slaagden er in 60 seconden hectische activiteit in 9768 ballonnen te laten leeglopen, waarmee ze een nieuw wereldrecord neerzetten.
GROOTSTE ZWEMBAD ’s Werelds grootste zwembad, in termen van opper vlakte, is het zeewaterzwembad San Alfonso del Mar in Algarrobo, Chili. Het is 1013 m lang en heeft een totale opper vlakte van 6 ha – groter dan 15 voetbalvelden. Het buitensporige zwembad werd voltooid in december 2006.
Doe dit alleen. b Bedenk er een Waar / Niet waar-zin bij. Bijvoorbeeld: Het record ballonnen laten leeglopen duurde acht minuten. c Vertel de zin aan een klasgenoot en vraag of hij of zij denkt dat het Waar of Niet waar is. d Bespreek het antwoord met je klasgenoot. e Draai de rollen om.
Guiness Book of World Records 22
32
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 5
leesvaardig • blok 1 • les 5
leesvaardig • blok 1 • les 5
23
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 5
33
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
Besteed bij andere vakken aandacht aan deze bouwsteen. Laat vóór het lezen een woordspin met de voorkennis maken. Na het lezen wordt in een andere kleur de nieuwe kennis erbij geschreven.
Voor de volgende les hebben de leerlingen plastic nodig. Dit plastic wordt gebruikt om in te delen. Laat de leerlingen allerlei schoon (plastic) afval meenemen. Elke leerling zorgt voor drie stuks. Neem zelf ook plastic afval mee én afval uit het rijtje … wat niet … van bladzijde 27.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 132 van deze handleiding.
opdracht 3
opdracht 5
a Bedenk bij elk record van bladzijde 23 een zin die waar of niet waar is en
a
Kijk de antwoorden samen na.
b
Wie heeft de meeste goede antwoorden?
schrijf deze hieronder op. b Schrijf het antwoord (waar of niet waar) erachter. 1
2
3
4
5
De leerlingen hebben vijf minuten de tijd voor deze quiz. U houdt de tijd bij.
opdracht 6
Bij: ‘Meeste ballonnen laten leeglopen in een minuut’
Het ‘Parque Parque Tres T de Febrero’ F ligt igt in Spanje/niet panje/niet waar
a Speel met iemand anders in je klas de quiz nog een keer.
Bij: ‘Grootste caviafestival’
c
b Zet je antwoorden in dezelfde tabel bij opdracht 4 maar nu met een andere kleur pen. tekst terug kan vinden. d Wie heeft de meeste goede antwoorden? Dat is de winnaar!
Bij: ‘Grootste zwembad’
Terugkijken opdracht 7
Bij: ‘Gevaarlijkste weg’
a Luister naar je docent.
b
Bij: ‘Grootste verzameling Cachaça-flessen
Zet een kruisje met een andere kleur pen in de tabel van opdracht 1.
c
Hoeveel goede antwoorden had je de eerste keer?
d
Hoeveel goede antwoorden heb je nu?
e Had jij bij opdracht 1 een minder goede score dan bij opdracht 6? ja/nee f
Hoe komt dat, denk je?
opdracht 4
beWiJsopdracht
a Je speelt samen een quiz.
Kies een tekst die je voor aardrijkskunde of geschiedenis moet lezen.
–
De één stelt de vragen die hij bij opdracht 3 heeft opgeschreven.
–
De ander zet een kruisje in de goede kolom.
Let op: je mag de tekst erbij houden. Maar denk aan de tijd: je hebt drie minuten de tijd voor alle vragen! Waar
niet waar
dit wist ik al
dit heb ik uit de tekst gehaald
1 2 3 4
a
Over welk onderwerp gaat de tekst?
b Schrijf twee dingen op die je al over het onderwerp weet.
c Lees de tekst. Schrijf twee dingen op die je erbij hebt geleerd.
Woorden
5 b
Lees de zinnen van opdracht 1 nog een keer voor. De leerlingen zetten weer kruisjes. Alle zinnen zijn waar. Wie heeft nu meer goede antwoorden dan de eerste keer? Hoe komt dat, denken ze?
Bespreek de antwoorden. Laat aan elkaar zien waar je het antwoord in de
In deze les kwamen vast ook woorden voor, waarvan je de betekenis niet meteen
Waar
niet waar
dit wist ik al
Zie voor uitleg bij dit spel de bijlage bij deze les op bladzijde 150.
wist. Je speelt daarmee een spel. Je docent legt de regels uit.
Klaar? Draai de rollen om: nu stelt de ander zijn vragen. dit heb ik uit de tekst gehaald
1 2 3 4 5
24
34
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 5
leesvaardig • blok 1 • les 5
leesvaardig • blok 1 • les 5
25
HANDLEIDING • BLOK 5 • LES 1
35
BLOK 1 • LES 6 • Wat hoort in de plastic bak? WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
TIJDOVERZICHT
De leerlingen delen plastic en ander afval in. Dit gebeurt in wedstrijdvorm. Daarvoor gebruiken ze een folder van de gemeente over welk plastic afval wel en welk niet in de plastic bak hoort. Ze maken daarna individueel een poster van vier stuks afval.
De leerlingen passen toe wat ze in les 1 t/m 5 van blok 1 hebben geleerd.
informatieve tekst uit het domein privé
Voorbereiden: 10 - 15 minuten Uitvoeren: 25 - 30 minuten Terugkijken: 5 minuten
BLOk 1
LeS 6 1
Wat hoort in de plastic bak?
opdracht 2 Lees samen met de leerlingen de opdracht door. Laat elk groepje de geeltjes plakken. Attendeer de leerlingen op het woordenboek.
Plastic wordt in sommige steden en dorpen apart ingezameld. Maar niet alles wat van plastic is, mag je in de plastic bak doen.
WAT gA je DOen? Je leest een folder over plastic afval. Je legt afval dat in de plastic bak hoort, apart. Je maakt er een poster over.
a Lees de folder Wat wel … wat niet … over het scheiden van plastic afval. b Pak drie geeltjes. c Op geeltje 1 schrijf je: wel in de plastic bak bak, op geeltje 2 schrijf je: niet in de
WAT Leer je?
plastic bak, bak op geeltje 3 schrijf je: weet niet.
Je hebt de afgelopen lessen veel geleerd over lezen. In deze les moet je alles wat je
d Plak de geeltjes op enige afstand van elkaar op tafel.
hebt geleerd, gebruiken.
e Verdeel nu het plastic met je groepje. Wat er wel en niet in de plastic bak mag, zoeken jullie op in de folder hieronder. Overleg goed en lees de tekst nauwkeurig, anders maak je fouten.
VOOrBereiDen
f Voor elk afval dat jullie goed indelen, krijg je 1 punt. Deel je iets fout in, dan gaat er 1 punt af.
opdracht 1
Weet je iets niet, dan krijg je er 0 punten voor.
a In Nederland scheiden we afval. Welk afval hoort in welke bak?
Maak met de leerlingen een mindmap over soorten afval. Denk aan: glas, kleding, nog te gebruiken spullen, papier, plastic, gft, chemisch afval.
Trek een streep tussen het woord en de goede afvalbak.
uiTVOeren
b Wat kan in de laatste bak? Schrijf het in de tekening. c Schrijf onder elke bak nog één ander voorwerp dat er ook in mag.
opdracht 3 Laat de groepjes gelijk starten. Na vijftien minuten stopt u de tijd.
Begin met de indeling. Jullie hebben er vijftien minuten voor.
Zamel het meegebrachte plastic in. Leg uw plastic en ander afval erbij. Elk groepje heeft evenveel en ten minste vijftien items nodig om in te delen.
Welk plastic verpakkingsmateriaal wordt ingezameld? Zie de lijst ‘Wat wel’ en ‘Wat niet’ hieronder voor meer informatie over welk plastic verpakkingsafval wordt ingezameld. Voor meer informatie kijk op www.plastic-heroes.nl
WAT WEL ...
dode plant
glazen jampotje
plastic fles zonder statiegeld
melkpak
beschimmeld brood
oude gymschoenen
batterij die het niet meer doet
T-shirt dat je stom vindt
blik verf (halfvol)
agenda van vorig jaar
tuinstoel die nog heel is krant van gisteren
• • • • • • • • • • •
schoolkrant (van vorige maand)
• • • • • • •
plastic tasjes, tassen en broodzakken pasta- en rijstzakken snoepzakken verpakking van vleeswaren en kaas folies om tijdschriften en reclamefolders blisters voor o.a. tandenborstels, snoeren en schroeven boterkuipjes, sausbakjes, smeerkaas-, paté- of koffiemelkkuipjes groente-, fruit- en saladebakjes of -zakjes, patatbakjes bekers voor yoghurt, vla, slagroom, ijs deksels van potten pindakaas, chocopasta etc. knijpflessen voor sauzen zoals ketchup en mayonaise flacons voor wasmiddelen en schoonmaakmiddelen flacons voor bijv. shampoo, douchegel, badschuim en zeep tubes voor bijv. gel, creme, bodylotion en tandpasta flessen voor olie en azijn flessen voor frisdrank, water en zuivel potjes voor gel, medicijnen, vitamines plantenpotten
Zorg dat alles leeg is.
WAT NIET ... Verpakkingen met inhoud
Verpakkingen van chemisch afval make-upverpakkingen, terpentineflessen en kitkokers Piepschuim fastfoodverpakkingen, vleesschaaltjes en verpakkingsvulmateriaal Resten papier, karton of foliemix afdekmaterialen, chipsverpakkingen en doordrukstrips (pillen of kauwgom) Kartonnen (drank)verpakkingen melk- en sappakken Andere plastic producten en gebruiksvoorwerpen tuinstoelen en speelgoed
Houdt u zich a.u.b. aan deze aanwijzingen zodat het recyclingproces niet verstoord wordt.
Netvang
26
36
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 6
leesvaardig • blok 1 • les 6
leesvaardig • blok 1 • les 6
27
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 6
37
EXTRA MATERIAAL Plastic afval, minstens vijftien items per groepje. Hiervan mogen er telkens een aantal hetzelfde zijn; er wordt in groepjes van 3 of 4 gewerkt. Denk aan roerstaafjes, plastic zakjes, plastic bekertjes, chipsverpakking, shampooflessen, fastfoodverpakkingen.
De groepjes kijken elkaars indelingen na. Twijfelgevallen zoekt u met de leerlingen en de tekst erbij uit. Aanvullende informatie vindt u op www.plasticheroes.nl. Maak de winnaars bekend en deel eventueel een prijs uit.
Kies ook verpakkingen die niet bij het plastic afval mogen (zie tekst werkboek). eventueel prijs voor de winnaars van de wedstrijd grote vellen papier (A3) woordenboeken geeltjes
MEER DOEN MET DEZE LES? Introduceer vanaf nu, naast de gewone prullenbak, in uw klas ook een papierbak en een plastic bak.
Terugkijken
opdracht 4 a Ga naar een ander groepje toe en controleer elkaars indeling. b Zijn jullie het niet eens? Wijs in de folder aan waarom je gelijk hebt. Ga anders naar je docent. c Hoeveel punten krijgt dit groepje? d Draai de rollen om. e Hoeveel punten hebben jullie?
lessen hebt geleerd, heb je gebruikt bij het indelen van het afval. Misschien had je het niet eens door.
punten
a Kies vier stukken afval uit jullie indeling. b Trek het afval over op een groot vel papier.
Wat heb jij al geleerd? Geef aan hoe jouw score is door op de lijn een kruisje te plaatsen. 1
Ik weet wanneer ik snel of langzaam moet lezen.
c Bij elke tekening schrijf je: –
wat het is
–
of het wel of niet in de plastic bak mag
–
de zin uit de folder waar dat in staat, het bewijs dus, als dat mogelijk is
d Schrijf je naam, klas en de datum op het vel papier, en lever het in bij je docent.
d voorbeel
dit wil ik meer oefenen
2
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 6
leesvaardig • blok 1 • les 6
dit kan ik goed
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
Ik weet waarom ik een nieuwe tekst lees en wat ik ermee moet.
dit wil ik meer oefenen
28
dit gaat soms goed, soms minder goed
Voordat ik ga lezen, weet ik wat voor soort tekst het is.
dit wil ik meer oefenen
5
dit kan ik goed
Ik let er bij het lezen op wie de tekst heeft geschreven.
dit wil ik meer oefenen
4
dit gaat soms goed, soms minder goed
Ik weet wat ik kan doen als ik een moeilijk woord tegenkom.
dit wil ik meer oefenen
3
38
Vraag of geef, voordat de leerlingen deze opdracht maken, een voorbeeld bij elke stelling. Laat daarna de leerlingen noteren hoe zij scoren.
In de vorige lessen heb je veel geleerd over lezen. Bijna alles wat je in de vorige punten
opdracht 5 Controleer de posters op inhoud (staat bij elk item wat het is, of het in de plastic bak mag, en een bewijszin). Laat de leerlingen de posters ophangen, bijvoorbeeld op de gang.
opdracht 6
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
leesvaardig • blok 1 • les 6
29
HANDLEIDING • BLOK 1 • LES 6
39
BLOK 2 • LES 1 • Je brommerrijbewijs WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen stukjes theorie voor het brommerexamen. Ze verwerken de theorie in een schema of een mindmap. Daarna maken ze een aantal vragen uit het brommerexamen.
De leerlingen kunnen het gelezene omzetten in beeld (mindmap) of een schema (tabel).
instructietekst uit het domein privé
woordenboeken schrijfpapier
BLOK 2
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 5 minuten Uitvoeren: 35 minuten Terugkijken: 5 minuten
LES 1
Je brommerrijbewijs opa
oma
opa
WAT GA JE DOEN?
vader
oma
moeder
Je leest theorie om het brommerrijbewijs te gaan halen. Je maakt een deel van het theorie-examen.
WAT LEER JE?
ik
mijn zus
mijn broer
Je leert dat je een tekst beter kunt begrijpen of onthouden als je er een soort plaatje van maakt. 180
VOORBEREIDEN OPDRACHT 1
Inventariseer na het invullen van de woordspin wat de leerlingen hebben opgeschreven. Vul eventueel zelf nog aan.
VL
BHG
Lesrooster Klas BA1c
WL Maandag
160
1
140
2
120
3
100
Straks lezen jullie over het brommerrijbewijs. Je kunt dan al een beetje oefenen voor het brommerexamen. Om dat examen te halen, moet je de verkeerstheorie leren. Die theorie bestaat uit alle informatie die je nodig hebt om veilig mee te doen aan het verkeer.
4
80
5
60
6
40
7
20
Welke dingen moet je leren, denk je, als je je brommerrijbewijs gaat halen? Schrijf om de beurt een woord in de woordspin.
ak A03 gs A32 wi A18 En A22 Fa A26 inf B24 men A10
Dinsdag
Woensdag
*lo hoeb SA1
bv kard A10 bi schc A13
olgb patd elbb sutp yasm grod
Fa A26 nask A16 En A24 mu B09
yasm char
wi elbb A16
sutp hehc
Ne luir A27
Donderdag
Ne A27 wi A16 En A24 men A18 Ne A28
luir elbb sutp kard
Vrijdag
bi A02 *bv A10 gs A18 nask A00 ak A03
schc kard patd spaw olgb
luir
kard
8
0 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Tijd van Grieken en Romeinen
3000 V. V CHR.
2006
9
2007
Tijd van monniken en ridders
500 N. CHR
Tijd van steden en staten
1000
Tijd van ontdekkers en hervormers
1500
1600
UITVOEREN OPDRACHT 2 theorie voor het brommerexamen
Lees met de leerlingen de tekst Een tekst als plaatje. Overleg voor welke informatie welke manier van in beeld brengen geschikt is.
Je maakt een stukje van het brommerexamen. Daarvoor lees je eerst een stuk uit het theorieboek van het brommerexamen. Om de tekst goed te begrijpen en te onthouden, maak je er daarna een tabel van.
Wettelijke bepalingen
EEN TEKST ALS PLAATJE Om een tekst beter te begrijpen en te onthouden, kan het helpen als je van de tekst een plaatje maakt. De woordspin hierboven is een plaatje. Maar er zijn nog meer manieren om tekst in beeld te brengen. Kijk maar:
30
40
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 1
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 1
verboden
slepen en gesleept worden
Iedereen, dus ook jij als bromfietser, moet zich in het verkeer zo gedragen dat je weggebruikers niet hindert of kunt hinderen. • Je mag geen fiets of bromfiets trekken of duwen; • je mag niet naast een andere bromfietser of fietser rijden; • je mag geen onnodig geluid maken; • je mag niet met losse handen rijden (houd ten minste één hand aan het stuur) en zorg ervoor dat ook je voeten een goede steun hebben; • je mag geen hond of ander beest naast de bromfiets laten meelopen.
Je mag geen ander voertuig slepen of je door een ander voertuig laten slepen.
rijden met passagier Natuurlijk moet die passagier ook een goedgekeurde helm dragen. De helm moet goed passen en met een sluiting op een goede manier op het hoofd bevestigd zijn. De amazonezit – beide benen aan één kant van de bromfiets – is niet toegestaan.
Bron: Theorie Leren Bromfiets Verkeersregels
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 1
31
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 1
41
Geef aan dat de leerlingen bij deze opdracht de tekst in een tabel zetten. Bespreek de eigenschappen van een tabel.
OPDRACHT 3
OPDRACHT 6
Lees de tekst Wettelijke bepalingen. Wat is verboden en wat is verplicht?
Straks maak je nog een stukje van het brommerexamen. Daarvoor lees je weer een
Vul de tabel in.
deel uit het theorieboek van het brommerexamen. Om de tekst goed te begrijpen en te onthouden, maak je er een mindmap van.
Verboden
Verplicht
fiets/bromfiets trekken
goede steun voeten
lawaai maken
helm voor je passagier
Lees de tekst Stilstaan of parkeren.
naast fiets/bromfiets rijden goede helm voor jezelf beesten meenemen
MAAK EEN MINDMAP 1 Neem een leeg vel papier, bijvoorbeeld A4. maken, bijvoorbeeld: ‘gezin’. Zet er een cirkel omheen. 3 Bedenk wat belangrijke woorden zijn die daar iets mee te maken hebben, in het voorbeeld:
amazonezit
‘papa’, ‘mama’ enzovoort. 4 Vanuit die woorden kun je weer lijnen trekken met nieuwe woorden eraan vast, in het
OPDRACHT 4
voorbeeld ‘studie’, ‘huishouden’ enzovoort.
Maak nu de vragen van het examen.
5 Je kunt woorden die met elkaar te maken hebben, dezelfde
Je mag de tabel gebruiken. Kijk niet in de tekst Wettelijke bepalingen. Denk goed na!
kleur geven. Of er een lijn tussen trekken.
Dit z ijn ec ht vrage n van e brom merex het amen!
Veel succes! vraag 1 Je neemt de fietser op ‘sleeptouw’. Mag dat?
vraag 2 Je leent een te grote helm. Mag je daarmee rijden?
6
Kijk maar eens naar het voorbeeld.
vraag 3 Je blijft naast de fietser rijden. Mag dat?
aerobic hardlopen
lezen
winkelen
vraag 4 Je blijft naast elkaar rijden. Mag dat?
helpen op school
lezen
Rob
huishouden bijles
gezin
sp o rt
studie
papa
en
ol Scho
lezen postzegels
tafel afruimen bed opmaken kamer opruimen
huishouden
hobby
sport
films kijken
kletsen
tennis voetbal containers boodschappen tuin
huishouden
Myra
gym
hobby
uitgaan
werk
School
sport
films kijken
hobby
w e r k mama
huishouden
hockey
voetbal
raceauto’s sporten
hobby
tafel dekken bed opmaken kamer opruimen
ja nee
d
voorbeel
Je kunt er ook tekeningetjes bij maken.
poetsen koken wassen afspraken
ja nee
Ga ook in op de verschillen tussen een woordspin en een mindmap. Dat is al goed af te leiden uit het voorbeeld. Wijs op de verbanden in de mindmap en op de tekeningetjes en kleuren.
Zo maak je een mindmap: 2 Schrijf in het midden van je blad het woord of de woorden waarover je een mindmap gaat
slepen
Spreek een tijd af met de leerlingen, waarbinnen zij dit ‘examen’ moeten afleggen. Houd de tijd bij.
Lees met de leerlingen de tekst Maak een mindmap. Bespreek voor welke informatie een mindmap geschikt kan zijn.
turnen atletiek
Stilstaan of parkeren
ja nee
ja nee
Je moet alle vragen goed hebben om te slagen. Ben je geslaagd?
32
42
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 1
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 1
waar parkeren
Stilstaan is het vrijwillig voor korte tijd tot stilstand brengen van je bromfiets. Onder korte tijd wordt verstaan: het opof af- laten stappen van een passagier of het bezorgen of ophalen van goederen. Alle andere handelingen, bijvoorbeeld naar de weg vragen of ’n gesprek voeren, vallen onder parkeren.
Je parkeert je bromfiets op het trottoir, op het voetpad, in de berm of op andere daarvoor aangewezen plaatsen.
wat is parkeren
OPDRACHT 5 Je docent zegt de antwoorden. Hoeveel had je er goed?
wat is stilstaan
ja/nee
Parkeren is het vrijwillig (vaak voor langere tijd en onbeheerd) tot stilstand brengen van je bromfiets. Er is sprake van parkeren als je langer stilstaat dan gedurende de tijd die nodig is om een passagier op- of af- te laten stappen of om goederen op te halen of te bezorgen.
stilstaan Stilstaan mag je niet: • op een fietsstrook of op de rijbaan naast een fietsstrook; • op een kruispunt; • in een fietstunnel of andere tunnel; • op een rijbaan naast een gele doorgetrokken streep.
Bron: Theorie Leren Bromfiets Verkeersregels
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 1
33
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 1
43
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
Laat de leerlingen bedenken voor welke toetsen die ze binnenkort krijgen, ze kunnen leren met behulp van mindmappen of schema’s of andere plaatjes.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 134 van deze handleiding.
OPDRACHT 7
OPDRACHT 9
Zet de tekst Stilstaan of parkeren in een mindmap.
Je docent zegt de antwoorden. Hoeveel had je er goed? Je moet er weer vier goed hebben om te slagen. Geslaagd?
ja/nee
TERUGKIJKEN
Bespreek welke veranderingen de leerlingen hebben aangebracht om hun woordspin in een mindmap te veranderen. Wat vonden ze lastig?
OPDRACHT 10 a
Kijk nog een keer naar je woordspin van opdracht 1. Een woordspin is niet zo precies gemaakt als een mindmap. Maak nu, met de woorden die jij daar hebt staan, een mindmap.
stilstaan of parkeren
b
Vergelijk jouw mindmap met die van je klasgenoot. Bespreek de verschillen.
BEWIJSOPDRACHT a
Noem nog eens de manieren die de leerlingen bijvoorbeeld kunnen kiezen. Laat de leerlingen werken op een apart vel papier.
Kies een tekst uit een schoolboek voor aardrijkskunde of geschiedenis, waar je volgende week huiswerk voor hebt. Plaats die tekst in een plaatje.
b
Welke manier van in beeld brengen heb je gekozen?
c
Waarom?
d
Was dit een goede manier voor jou?
e
Hoe had je het ook kunnen doen?
OPDRACHT 8 Spreek een tijd af met de leerlingen, waarbinnen zij dit ‘examen’ moeten afleggen. Houd de tijd bij.
Maak de vragen van je examen. Kijk niet naar de tekst Stilstaan of parkeren. Dek je mindmap af. Veel succes! vraag 5 U staat hier even stil. Mag dat?
34
44
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 1
WOORDEN vraag 6 Je stopt hier om een praatje te maken. Mag dat?
ja nee
ja nee
vraag 7 Je zet hier de bromfiets neer. Mag dat?
vraag 8 Je zet de bromfiets hier neer om een pakket te bezorgen. De doorgetrokken streep is geel. Mag dat?
ja nee
ja nee
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 1
De leerlingen zetten de twintig woorden uit het werkboek in een mindmap, woordspin, schema of tabel. Daarbij mogen ze een woordenboek gebruiken. Laat de leerlingen hun eigen plaatje goed in zich opnemen en daarna wegleggen.
Zet de woorden hieronder in een woordspin, mindmap of een tabel. Of breng de woorden op een andere manier in beeld. Daarna doe je er een spel mee. weggebruiker
handeling
fietsstrook
hinderen
onbeheerd
rijbaan
steun
parkeren
fietstunnel
voertuig
passagier
doorgetrokken streep
slepen
trottoir
theorie
amazonezit
voetpad
praktijk
goederen
berm
Een leerling tekent een van de woorden op het bord. De anderen proberen zo snel mogelijk het woord te raden. Degene die het goed heeft geraden, mag een nieuw woord (van de lijst) tekenen.
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 1
35
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 1
45
BLOK 2 • LES 2 • Huiswerkvrije school WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een forum over de huiswerkvrije school en leveren daar zelf ook een bijdrage aan.
De leerlingen kunnen wat ze lezen, verbinden met wat net gelezen is en wat in de tekst te verwachten is. Daarbij gebruiken ze hun voorkennis en houden ze de hoofdgedachte van de tekst vast.
betogende tekst uit het domein school
per duo meerdere markeerstiften in verschillende kleuren
BLOK 2
LES 2
Je leest een forum om je mening te kunnen geven.
WAT LEER JE? Je leert dat teksten die je leest vaak iets met elkaar te maken hebben.
VOORBEREIDEN OPDRACHT 1 Je gaat straks meningen lezen op een forum. a
Zoek op internet naar ‘forum’. Of bekijk met je leerkracht op het digibord een aantal forums. Schrijf twee websites op, waar de forums op staan.
b
Voorbereiden: 5 - 10 minuten Uitvoeren: 30 - 35 minuten Terugkijken: 10 minuten
Huiswerkvrije school
WAT GA JE DOEN?
Bekijk een forum op internet of voer een gesprek over forums.
TIJDOVERZICHT
h tt p : / / h tt p : / /
Over welke dingen kun je discussiëren op de forums hierboven? Schrijf drie dingen op.
Huiswerk moet afgeschaft worden 1 Karin geplaatst: 3/9 14:20 Ik ben het hiermee eens. Jongeren in de puberteit kunnen helemaal niet plannen. Daarom gaat het ook zo vaak fout met dat huiswerk. Zo’n huiswerkopdracht heeft meestal ook weinig nut. Ik vul thuis vaak zomaar wat in. Als ik in de klas ergens mee bezig ben, werk ik wel serieus.
2 Pepijn geplaatst: 3/9 15:10 Eens! Ik vind dat er doordeweeks van acht tot vier uur les moet worden gegeven. In deze uren maak je dan ook je huiswerk. Op school kun je altijd aan een docent vragen om hulp. Ook werk je geconcentreerd, want je mag toch niet voor vieren weg.
3 Tycho geplaatst: 4/9 16:30 Oneens. Ik vind dat je moet leren om zelfstandig te worden. Je moet dus zelf leren plannen wanneer je gaat leren en wanneer je je huiswerk maakt. Later, als je werkt, heb je immers ook af en toe werk dat je thuis moet maken.
4 Tycho geplaatst: 4/9 17:12
OPDRACHT 2 Straks schrijf jij ook je mening op de stelling van het forum bladzijde 37 en 38.
Zoek samen naar de plaats op het forum waar de stelling staat.
Eerst kijk je op welke stelling je kunt reageren. Lees de kop van het forum. Op welke stelling kun je reageren?
Huis w e r k m o et a f ge s ch a f t w o rd e n . UITVOEREN OPDRACHT 3
Op dit forum reageren mensen op de stelling. Ze zeggen bijvoorbeeld ‘eens’ of
Help de leerlingen op weg door samen opdracht a en b te maken. Daarna kunnen ze in duo’s verder met opdracht c en d.
‘oneens’. Maar ze reageren ook op elkaar. Om de rode draad goed vast te houden, kun je de mensen die op elkaar reageren, een andere kleur geven. a
Lees het forum samen door.
b
Waarover gaan de berichtjes 1, 2 en 3?
Huis w e r k m o et a f ge s ch a f t w o rd e n .
Geef die berichtjes dezelfde kleur, bijvoorbeeld roze. c
De berichtjes 4 tot en met 8 gaan over iets anders. Waarover?
G e m a k z uch t v a n l e e r l i n ge n .
Die berichtjes horen ook bij elkaar. Geef die ook dezelfde kleur, bijvoorbeeld geel. d
Ga zo verder tot je alle berichtjes een kleur hebt gegeven. Een nieuw
Pepijn, je kwam met het argument dat er altijd een leraar is, als je het werk op school maakt. Denk je niet dat leerlingen daardoor gemakzuchtiger worden? En denken: oh, als ik het niet snap, geeft m’n leraar zelf het antwoord wel? Het is juist goed als leerlingen een keer voor problemen komen te staan die ze zelf moeten oplossen. En niet direct om hulp vragen bij een docent.
5 Pepijn geplaatst: 4/9 17:22 Tycho, ja huiswerk maakt je wel zelfstandiger, maar niet iedereen heeft die discipline. Er zijn er ook zat die denken van ‘Oh, snap ik niet, vraag ik morgen wel aan de leraar, volgende vraag ... oh, goh, gaat over hetzelfde, nou laat dan maar zitten ...’
6 Tycho geplaatst: 4/9 18:47 Maar op school gaat dat toch precies hetzelfde? ‘Oh, ik snap het niet dat vraag ik nu wel aan de docent.’
7 Pepijn geplaatst: 5/9 19:02 Als het precies hetzelfde is, dan maakt het voor jou dus niet uit of er wel of geen huiswerk is!
8 Tycho geplaatst: 5/9 19:55 Jawel! Bij mijn eerste post had je kunnen lezen, dat het me vooral om zelfstandigheid gaat. Zelfstandigheid leer je door huiswerk.
9 Yuri geplaatst: 5/9 20:33 Gedeeltelijk eens, gedeeltelijk oneens. Ik heb doordeweeks nooit tijd. Alleen door al dat huiswerk. Maar je wordt er wel zelfstandig door.
onderwerp geef je een andere kleur. Alle berichtjes die reageren op de stelling maak je weer roze. Berichtjes kun je ook twee kleuren geven, als je vindt dat de schrijver op twee dingen reageert.
36
46
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 2
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 2
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 2
37
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 2
47
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
Laat zes kinderen in tweetallen in een kring drie gesprekken voeren. De gesprekspartners zitten tegenover elkaar. Houden ze de draad vast, worden ze afgeleid of gaan ze harder praten?
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 135 van deze handleiding.
10 Peter geplaatst: 6/9 15:23 Elke leerling zal het wel zeggen: maar ik krijg echt veeeeeeel te veeeeeeel huiswerk. Misschien is het goed voor mijn hersens of zo, maar ik vind het niet nodig. Ik zit al genoeg op school.
11 Josien geplaatst: 6/9 17:12 Vroeger, toen ik jong was, hadden we helemaal geen vrije tijd. Vanuit school ging je direct doorwerken. Op het land bijvoorbeeld. Of je hielp in de winkel.
c
Waar raakte iemand de draad kwijt? Hoe weet je dat?
d
Hoe heb jij geprobeerd om de rode draad vast te houden?
RODE DRAAD Als je een tekst leest, moet je goed in de gaten houden waar de tekst over gaat. Je moet de rode draad in de gaten houden. Dat doe je zo:
12 Gerard geplaatst: 6/9 17:33 Josien, dit herken ik wel. Ik heb vroeger ook hard gewerkt. Zo hard, dat ik niet eens naar school kon.
– Bekijk de titel. Bekijk de plaatjes, als die er zijn. Nu weet je het onderwerp van de tekst. – Lees verder. Vraag je steeds af: Past het bij het onderwerp? Snap ik nog wat ik lees? – Snap je het niet meer of klopt het niet meer, lees dan het stukje tekst opnieuw.
13 Josien Geplaatst: 6/9 20:16 Precies Gerard, dat bedoel ik. Waar maken die kinderen zich tegenwoordig druk over. Ze mogen blij zijn dat ze naar school mogen!
BEWIJSOPDRACHT
14 Anton geplaatst: 6/9 22:44
a
Zoek drie korte teksten uit.
Daar heb je het weer: die goede oude tijd. We leven NU. Vroeger moest je misschien acht uur werken, nu moeten we acht uur naar school en dan ook nog eens huiswerk maken! Wij hebben veel minder vrije tijd dan jullie vroeger!
b
Hussel de zinnen van die teksten door elkaar. Je kiest bijvoorbeeld de eerste
15 Saskia geplaatst: 6/9 22:57
c
Schrijf alles netjes op.
Oneens. Zonder huiswerk word je nooit zelfstandig. Als je iets wilt bereiken, moet je er wat voor doen.
d
Wissel jouw gehusselde tekst met een ander.
e
Maak er allebei weer drie goede teksten van.
f
Kijk het samen na.
16 Kolja geplaatst: 7/9 11:05 Oneens. Het is wel zwaaaaaaar k..., maarruh, het is wel nodig. Je begrijpt de stof dan beter.
zin van tekst 2, daarna de eerste zin van tekst 3 en ten slotte de eerste zin van tekst 1. Dat doe je nog een paar keer.
WOORDEN Los de puzzel op. De woorden kwamen allemaal voor in deze les. Welk woord lees je onder de pijl?
1
OPDRACHT 4
Z
E 2
Om de beurt geven jullie ook je mening op het forum. Dat doe je op het bord. De
L
F
S
T
A
N
D
I
G
C
O
N
C
E
N
T
R
A
T
I
R
O
D
E
D
R
A
A
D
P
U
B
E
R
T
E
I
T
eerste leerling schrijft de stelling groot op het bord. Daarna mag een andere leerling
3
reageren. Zet je naam erboven, schrijf dan je mening. Daarna is de volgende leerling aan de beurt, enzovoort.
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 2
4
TERUGKIJKEN
5
G
E
M
A
K
Z
U
C
H
T
OPDRACHT 5
6
D
I
S
C
I
P
L
I
N
E
E
Als je niet meer kunt volgen waar een tekst over gaat, ben je de draad kwijt. Dat
38
48
fo r u m s
Bron: naar http://www.girlzforum.nl
Lees samen het tekstblokje Rode draad met de leerlingen door. Welk tekstje van het bordforum volgt niet de rode draad? Hoe komt dat?
U kunt de opdracht vereenvoudigen door de zinnen van maar twee teksten te laten husselen.
kan ook gebeuren bij het lezen van teksten op een forum.
1
niet van iemand of iets afhankelijk zijn
a
Lees de tekst Rode draad.
2
aandacht die je op één onderwerp of bezigheid richt
b
Bekijk de berichtjes op jullie forum en vul dan in:
3
hoofdonderwerp van een tekst
De rode draad van de discussie was
4
periode waarin kinderen zich ineens heel snel ontwikkelen
5
niet je best doen omdat je daar het nut niet van inziet
6
de kracht om steeds weer te moeten doen wat nodig is, ook al heb je geen zin
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 2
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 2
39
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 2
49
BLOK 2 • LES 3 • Twee minuten gratis winkelen! WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
De leerlingen onthouden uit reclamefolders de duurste items. Daarna moeten ze zo veel mogelijk van deze items reproduceren. Ze werken in deze les vooral in duo’s.
De leerlingen kunnen strategieën gebruiken om het gelezene te onthouden (onderstrepen, aantekeningen maken, mindmap, geheugentechnieken).
BLOK 2
TEKSTSOORT
eierwekker stopwatch schrijfpapier rekenmachines woordenboeken
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 5 - 10 minuten Uitvoeren: 30 - 35 minuten Terugkijken: 5 - 10 minuten
LES 3
Twee minuten gratis winkelen!
4
Breng in beeld wat je moet onthouden. Schema’s, woordspinnen of mindmaps kunnen daarbij helpen. Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt.
WAT GA JE DOEN?
Bij
Je leest twee reclamefolders om zo veel mogelijk producten te onthouden.
WAT LEER JE?
5
Je leert dat er veel handige manieren zijn om iets te onthouden. Je moet de manier
Onthoud dingen door te zingen of te rijmen. Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt.
kiezen die bij jou past.
Bij 6
VOORBEREIDEN
Zet de dingen die je moet onthouden op een logische manier bij elkaar. Denk aan overzichtelijke aantekeningen en het gebruik van kleurtjes en plakbriefjes.
OPDRACHT 1 Speel het spel Bommetje: toon twee minuten woorden of afbeeldingen op het (digi)bord. Daarna geven de leerlingen een eierwekker door in een zakje, terwijl ze een van de woorden noemen.
EXTRA MATERIAAL
zoekende tekst uit het domein maatschappij
Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt.
Je docent doet met jullie een onthoudspel.
Bij
ZEVEN MANIEREN OM IETS TE ONTHOUDEN
7
Maak ezelsbruggetjes. Dat zijn gekke zinnetjes, waardoor je iets beter
1 Hardop zeggen
onthoudt. Het woord TV-TAS geeft de volgorde van de Waddeneilanden
2 Herhalen, herhalen, herhalen
aan. Zo vergeet je ze nooit meer: Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland,
3 Opschrijven
Schiermonnikoog.
4 Uitbeelden
Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt.
5 Zingen of rijmen
Bij
6 Logisch bij elkaar schrijven 7 Ezelsbruggetjes maken
b
Weet je nog een andere manier om iets goed te onthouden? Schrijf die op.
Dit zijn zeven manieren. Maar er zijn er nog meer. Je kunt ook zelf een manier bedenken om iets te onthouden. Zelf weet je het beste welke manier bij jou past.
Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt. Bij
Bekijk met de klas opdracht 2a. De leerlingen denken in duo’s na over hun manier van onthouden. Schrijf bruikbare toepassingen van elke manier op het bord.
OPDRACHT 2
OPDRACHT 3
Lees de tekst Zeven manieren om iets te onthouden.
Welke manieren van onthouden gebruik jij voor de dingen hieronder?
a
a
het telefoonnummer van een vriend
b
de betekenis van een rijtje Engelse woordjes
c
de betekenis van nieuwe Nederlandse woorden
Met welke manieren hebben jullie ervaring? Wanneer was dat? Overleg met elkaar. Schrijf het erbij. 1
Zeg dingen hardop. Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt. Bij
2
Herhaal dingen die je moet onthouden. Denk aan woordjes oefenen op de computer. Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt. Bij
3
Schrijf dingen op die je moet onthouden. Dit heb ik wel/niet al een keer gebruikt. Bij
40
50
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 3
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 3
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 3
41
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 3
51
Bespreek de opdracht. Elke manier van onthouden mag gebruikt worden. Ze mogen er papier bij gebruiken. Bepaal een tijd (ongeveer tien minuten) voor het onthouden van de folder.
UITVOEREN OPDRACHT 4 Stel je voor dat je een prijs hebt gewonnen. Je mag twee minuten gratis winkelen in een winkel voor elektronica en witgoed. Hoe zou je dat dan doen? Je kiest natuurlijk de duurste spullen. Jammer genoeg staan tijdens deze ‘twee minuten gratis winkelen’ nergens meer de prijzen. En de folder mag je ook niet meenemen. a
Bekijk de folder in je werkboek op bladzijde 42.
b
Zoek de duurste spullen.
c
Onthoud het merk en het voorwerp. Bijvoorbeeld: Bosch vrijstaande vaatwasser. Je mag alle manieren om iets te onthouden hierbij gebruiken.
Start de wedstrijd. De leerlingen sluiten de boeken en hebben twee minuten de tijd om zo veel mogelijk items (merk en voorwerp) uit hun hoofd te noteren op een leeg vel papier.
OPDRACHT 5 De wedstrijd begint! a
Pak een leeg blaadje papier.
b
Je docent geeft je de opdracht.
OPDRACHT 6 a
Geef je blaadje aan een ander. Hij geeft zijn blaadje aan jou.
b
Reken uit: Voor hoeveel geld heeft de ander gewinkeld?
Laat rekenmachines gebruiken. Het is verstandig de prijzen op hele euro’s af te ronden, omdat er anders te veel tijd in het uitrekenen gaat zitten.
OPDRACHT 7 Je gaat nog een keer oefenen met dingen onthouden. Nu gebruik je een folder van een andere winkel. a
Lees de zeven manieren om iets te onthouden nog een keer door.
b
Welke manieren kies je om de producten uit deze folder te onthouden? Manier
Bepaal een tijd voor het onthouden van de folder. Bijvoorbeeld tien minuten.
Manier c
Bekijk de folder op bladzijde 44.
d
Zoek de duurste spullen.
e
Onthoud het merk en het voorwerp. Bijvoorbeeld: Samsung C3300 Star Mini. Je mag schrijven in de folder.
OPDRACHT 8 De wedstrijd begint! a
Pak een leeg blaadje papier.
b
Je docent geeft je de opdracht.
OPDRACHT 9
42
52
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 3
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 3
a
Geef je blaadje aan een ander. Hij geeft zijn blaadje aan jou.
b
Reken uit: Voor hoeveel geld heeft de ander gewinkeld?
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 3
43
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 3
53
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
Geef de leerlingen de opdracht dat ze bij leerwerk van andere vakken van tevoren goed nadenken over welke van de zeven manieren goed bij dit leerwerk en bij hen past.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 136 van deze handleiding.
TERUGKIJKEN
Kijk met de leerlingen terug op de wedstrijden. Was er verschil tussen de eerste en de tweede keer? Wie heeft voor het meeste geld gewinkeld? Hoe had hij de producten onthouden?
BEWIJSOPDRACHT Voor sommige vakken op school moet je ook dingen uit je hoofd leren. Doe je het goed, dan krijg je een beloning: een hoger cijfer. a
Welke manieren van iets uit je hoofd leren passen goed bij jou?
b
Voor welke vakken kun jij dit gaan gebruiken?
Wat vonden de leerlingen de beste manier om de producten te onthouden? Wat hebben ze hieraan voor het onthouden van andere informatie?
WOORDEN a
Zorg ervoor dat jullie samen de betekenis van de woorden hieronder kennen. Je mag de woorden opzoeken in een woordenboek. Maar je hebt maar weinig tijd.
b
Onthoud de betekenis. Gebruik daarvoor een van de manieren die je nog niet
Bespreek de bewijsopdracht na. Kom er eventueel over een paar weken nog op terug. Klopt het wat de leerlingen dachten?
hebt gebruikt. c
Je docent noemt de betekenis van een woord. Jullie schrijven het goede woord op. Je mag overleggen. koffievariaties
vruchtvleescontainer
principes
design
energieklasse
couverts
hygiënefilter
energiekosten
garantie
telescoopbuis
concurrent
exclusief
fijnmazig
installatie
indicatie
De leerlingen krijgen de opdracht om samen achter de betekenis van de woorden in het werkboek te komen. Ze werken daartoe in tweetallen. Ze mogen hun woordenboek gebruiken. De tijd is echter gelimiteerd. Geef bijvoorbeeld vijf minuten de tijd. De leerlingen sluiten hun boeken. Noem de betekenis van vijf woorden (zonder het woord te noemen). De duo’s noteren het goede woord op een apart vel papier. Ze mogen daarbij overleggen. – verschillende soorten koffie (koffievariaties) – ontwerp, vormgeving (design) – materiaal waar grote deeltjes niet doorheen kunnen, ter bescherming van je gezondheid (hygiënefilter) – uitschuifbare pijp of koker (telescoopbuis) – met heel kleine openingen tussen de draden van bijvoorbeeld een net (fijnmazig) – bakje in een apparaat voor het maken van sap, waarin je de sappige delen van fruit stopt (vruchtvleescontainer) – manier om apparaten in te delen op de hoeveelheid stroom die ze verbruiken (energieklasse)
44
54
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 3
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 3
– prijs die je betaalt voor stroom, gas, enz. (energiekosten) – mededinger, iemand die op hetzelfde uit is als jij en dat probeert te bereiken door beter te zijn dan jij (concurrent) – apparaten zo plaatsen en aansluiten dat ze gebruikt kunnen worden (installatie) – vaste overtuigingen (principes) – bestekken (couverts) – verzekering dat iets echt of goed is (garantie) – bijzonder, speciaal (exclusief) – aanwijzing (indicatie)
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 3
45
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 3
55
BLOK 2 • LES 4 • Expeditie Robinson WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen individueel en in duo’s een aantal teksten over het tv-programma Expeditie Robinson! waarin woorden zijn weggelaten. Ze proberen te achterhalen welk woord ontbreekt.
De leerlingen kunnen inhoudelijke verbanden, verbindingswoorden en verwijswoorden die een verband aangeven tussen zinnen, herkennen en gebruiken voor tekstbegrip.
informatieve tekst uit het domein privé
woordenboeken
BLOK 2
LES 4
Expeditie Robinson
WAT GA JE DOEN? Je leest teksten over een bekend tv-programma waarin steeds woorden ontbreken. Je probeert erachter te komen wat het ontbrekende woord kan zijn.
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 5 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 15 minuten
OPDRACHT 3 a b
Welke verwijswoorden in de tekst gaan over X? Onderstreep die.
c
Wat weet je nu over X? Overleg samen. Schrijf drie dingen op. 1
WAT LEER JE?
Kijk met de leerlingen naar een deel van een aflevering van Expeditie Robinson! op Uitzending Gemist. Of vraag de leerlingen wie het programma kent, waar het over gaat, enzovoort.
2
Je leert dat er woorden zijn die naar andere woorden verwijzen en dat die woorden je kunnen helpen bij het begrijpen van een tekst.
Lees de tekst Klaar voor Expeditie Robinson! Er zijn woorden weggelaten. Daarvoor in de plaats staat een X. Kun je de tekst toch begrijpen?
3 d
Het is na het avondeten. Het is afge afgelopen lopen als kinderen van 13 eigenlijk al naar bed moeten. Het duurt nog twee dagen en dan is het zaterdag.
Lees met de leerlingen opdracht 3a, b en c door. Laat duo’s na afloop opnoemen welke verwijswoorden of stukjes tekst een aanwijzing geven voor X.
Welk woord of welke woorden kun je op de plaats van X zetten? Zet een kruisje in het goede hokje.
VOORBEREIDEN OPDRACHT 1
woensdag om 16.00 uur
RTL4
donderdag om 20.30 uur
Nederland of Vlaanderen
zaterdag of zondag om 19.00 uur
Maleisië
Wat weet jij van het tv-programma Expeditie Robinson?
OPDRACHT 2 Lees samen het blokje Verwijswoorden. Bedenk met de leerlingen een aantal zinnen met andere verwijswoorden voor tijd.
Lees de tekst Verwijswoorden. Die heb je nodig bij het lezen van de tekst Klaar voor Expeditie Robinson! die daarna komt.
‘Even voorstellen: Kandidaat X!’
X (Amsterdam, 5 november 1982) is een Nederlandse rapper. Hij is opgegroeid in Haarlem. In 2001 doet hij met zijn partner mee aan een talentenjacht en ze winnen.
X is getrouwd. Hij heeft een zoontje: Willem.
VERWIJSWOORDEN In bijna elke tekst kom je woorden tegen die naar een ander woord in die tekst wijzen. Die
Vanaf 2 september kun je hem zien als kandidaat in het RTL5-programma Expeditie Robinson, waarin Nederlanders en Vlamingen moeten zien te overleven op een onbewoond eiland.
woorden noem je verwijswoorden. Naar welk woord een verwijswoord wijst, kom je alleen maar te weten als je de zinnen eromheen goed leest. Bijvoorbeeld: • Ik hou van de vrijdag. Dan eet ik altijd bij mijn oma. Het woordje ‘dan’ is een verwijswoord. Dit verwijswoord heeft met tijd te maken. Maar om te
OPDRACHT 4 a
voorstellen: Kandidaat X! Ook nu moeten jullie erachter komen wat de X
weten te komen over welk moment het gaat, moet je de zin ervóór lezen. Soms moet je zelfs
betekent. Lees de tekst eerst snel door, dan weet je waar die zo’n beetje over
nog verder teruglezen. Hier betekent het ‘op vrijdag’. Het verwijswoord verbindt de zinnen aan elkaar. Er zijn ook nog andere verwijswoorden die met tijd te maken hebben, bijvoorbeeld: toen, op dat moment, daarna.
Bespreek de opdracht weer voor. Lees samen het stukje tekst Verwijswoorden voor personen.
De volgende tekst die jullie gaan lezen over Expeditie Robinson is: Even
gaat. b
Onderstreep nu om de beurt een verwijswoord dat naar X wijst.
c
Wat weet je nu over X? Schrijf om de beurt iets in de woordspin.
UITVOEREN
Klaar voor Expeditie Robinson! Voor de twaalfde keer is Expeditie Robinson op de televisie. Dit keer is het de beurt aan enkele Nederlanders en Vlamingen om met elkaar de strijd aan te gaan. Het programma is op X te zien. ‘We hebben dan net gegeten en zitten helemaal klaar voor de tv. Met chips en sap,’ aldus Josse, 13 jaar. ‘Ik moet daarna wel direct naar bed. Want het is dan al behoorlijk laat!’
X
‘Gaat de telefoon op dat moment, we nemen gewoon niet op!’ voegt Diede, 14 jaar, toe. ‘Het geeft echt een weekendgevoel, terwijl het dan nog twee dagen duurt!’, zegt Pepijn van 17. Pepijn nodigt ook vaak vrienden uit om samen te kijken.
46
56
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 4
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 4
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 4
47
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 4
57
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
Besteed in uw eigen lessen de komende week extra aandacht aan verwijswoorden. Vraag bijvoorbeeld waarnaar een woord verwijst en hoe de leerlingen dat weten.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: schoolse lezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 137 van deze handleiding.
d
Geef nu antwoord op de vraag: Wie is X?
VERWIJSWOORDEN VOOR PLAATS Er zijn ook verwijswoorden die naar een plaats wijzen. Bijvoorbeeld: • Ik hou van kleine, warme eilanden. Daar voel ik me vrij. Door verwijswoorden te gebruiken, wordt de tekst korter. De tekst leest ook fijner, dan wanneer je telkens de woorden moet herhalen. Kijk maar wat er gebeurt als je geen verwijswoord gebruikt:
Kijk terug op de les en vraag hoe de leerlingen voortaan de betekenis van een verwijswoord kunnen achterhalen.
• Ik hou van kleine, warme eilanden. Op kleine, warme eilanden voel ik me vrij. Andere verwijswoorden voor plaatsen zijn bijvoorbeeld: hier, daarop, op die plek, eronder. Jason, woont in België
Quinty, 23 jaar,
Willem, 3 jaar,
VJ
Frank, 30 jaar,
vrolijk kind
vader van zoon
TERUGKIJKEN Kunnen de leerlingen nog meer verwijswoorden voor personen verzinnen? Laat ze die erbij schrijven. Bespreek de opdracht na, zoals bij opdracht 3.
VERWIJSWOORDEN VOOR PERSONEN Er zijn ook verwijswoorden die naar personen wijzen. Bijvoorbeeld:
BEWIJSOPDRACHT
• Fatma houdt van Expeditie Robinson. Zij (Fatma) mist nooit een aflevering.
a
Help de leerlingen door te zeggen dat ze het stuk tekst ervoor goed kunnen doorlezen of zich kunnen afvragen of het verwijswoord verwijst naar een plaats, een persoon of tijd.
Schrijf een tekst met als titel: ‘Dit is de zwaarste proef ooit!’
• Hans houdt van Expeditie Robinson. Je mag hem (Hans) nooit storen tijdens de uitzending.
Let hierop:
Verwijswoorden maken een tekst korter. Je hoeft bijvoorbeeld niet telkens de naam van een
•
De tekst moet gaan over een eetproef tijdens Expeditie Robinson. De kandidaten krijgen de opdracht allerlei vieze dingen zo snel mogelijk op te
persoon te herhalen, maar je gebruikt dan een verwijswoord. Het betekent wel dat je zinnen
eten. Bijvoorbeeld koeienogen of levende larven.
vaak samen moet lezen, omdat je anders niet weet wie of wat met het verwijswoord bedoeld wordt.
•
De tekst bestaat uit ten minste tien zinnen.
Andere verwijswoorden voor personen zijn bijvoorbeeld: die, ze, hun, hen, haar, zo iemand.
•
Je gebruikt ten minste vijf verwijswoorden. Elk verwijswoord moet goed kloppen.
Laat het plezier voorop staan bij deze opdracht. Let wel op correct gebruik van de verwijswoorden.
Goed: Ik at bij mijn oma. Ze (mijn oma) had spruitjes klaargemaakt.
OPDRACHT 5 Lees samen het stukje Verwijswoorden voor plaats. Vinden de leerlingen de tweede zin ook fijner lezen dan de eerste zin? Bespreek de opdracht na, zoals bij opdracht 3.
a
Fout: Ik at bij mijn oma. Hij (mijn oma) had spruitjes klaargemaakt.
Lees de tekst Interview met Lot Verbeke. Probeer er weer achter te komen wat
b
Ben je klaar, ruil dan je tekst met een klasgenoot. Onderstreep de
X betekent.
verwijswoorden in de tekst die je hebt gekregen en kijk waarnaar ze verwijzen.
b
Onderstreep de verwijswoorden die naar X wijzen.
Schrijf het op.
c
Denk na over wat je weet over X. Geef dan antwoord op de vraag: Welk woord
1
of welke woorden kun je op de plaats van X zetten?
2
in het water/in de zee
Interview met Lot Verbeke Maandag was in Expeditie Robinson te zien hoe een dame op het eiland X haar behoefte deed, omdat ze aan zeven andere kandidaten was geketend. Wat moet ik als kijker denken als ik haar stoelgang op de golven zie drijven? Lot Verbeke: (lacht) ‘Het is niet de eerste keer dat een kandidaat daar zijn behoefte doet, hoor.
3
Leerlingen mogen bij deze opdracht een woordenboek gebruiken. Ze mogen ook de woorden aan elkaar vragen. De zinnen met verwijswoorden moeten ze wel zelf bedenken.
WOORDEN Maak bij elk woord een goede zin. Gebruik altijd een verwijswoord. Straks speel je hier een spel mee. Bijvoorbeeld: de olie – Dit is een vloeistof. Hierin kun je vis, vlees of groenten bakken. de partner – de kandidaat – behoefte doen – ketenen – de stoelgang – proper
Laat de leerlingen daarna om de beurt een zin opnoemen. Wie van de anderen weet het snelst welk woord bedoeld is? Die is daarna aan de beurt om een eigen zin voor te lezen. Let erop dat leerlingen niet twee keer aan de beurt komen.
Als je geen wc-papier hebt, is het de properste manier om naar het toilet te gaan: het bijtende zout daar maakt je achterste meteen proper. Na die bewuste keer hebben de kandidaten de afspraak gemaakt: we maken een put in het zand en doen het daarin.’
48
58
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 4
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 4
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 4
49
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 4
59
BLOK 2 • LES 5 • Leven en dood WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
TIJDOVERZICHT
De leerlingen lezen een tekst met bijbehorende vragen en opdrachten en proberen erachter te komen bij welk vakgebied de tekst hoort. De leerlingen werken individueel, behalve bij de tweede bewijsopdracht.
De leerlingen herkennen parafrases en registers en kennen de functie van variatie daarin. Ze gebruiken die kennis bij het lezen. De leerlingen kunnen uitleggen wat ze met een tekst moeten of willen en welk soort leesgedrag dat vraagt: begrijpend, interpreterend, oordelend of zoekend lezen.
instructietekst uit het domein school
Voorbereiden: 5 minuten Uitvoeren: 30 minuten Terugkijken: 10 minuten
BLOK 2
LES 5
Leven en dood
TEKST 2 Het aantal mensen in een gebied verandert door verhuizen en door geboorte en sterfte. • Het geboortecijfer is het aantal levendgeborenen per 1000 mensen per jaar. Een voorbeeld: Nederland had in 2000 een geboortecijfer van 12‰. Per 1000 Nederlanders werden er in het jaar 2000 dus 12 baby’s levend geboren. • Het sterftecijfer is het aantal sterfgevallen per 1000 mensen per jaar. Een voorbeeld: Nederland had in 2000 een sterftecijfer van 9‰. Per 1000 Nederlanders stierven er dus 9 mensen in dat jaar.
WAT GA JE DOEN? Je leest teksten uit schoolboeken om erachter te komen welke tekst bij welk vak hoort.
WAT LEER JE? Je leert dat sommige woorden speciaal bij één vak horen. En dat bij het ene vak woorden anders gebruikt worden dan bij het andere vak.
VOORBEREIDEN
In veel arme landen is het geboortecijfer veel hoger dan het sterftecijfer. Er worden meer mensen geboren dan er sterven. Er is een groot geboorteoverschot. De bevolking groeit er snel.
OPDRACHT 1
geboorteoverschot (2000)
In sommige landen zijn er meer sterfgevallen dan geboorten. In die landen wordt de bevolking kleiner. Dat noem je een sterfteoverschot. Er is vaak een sterfteoverschot in landen waar veel oude mensen wonen of bij oorlog of hongersnood.
Kijk naar de drie teksten in deze les. Je hoeft ze niet te lezen.
Bespreek waaraan leerlingen tekstsoorten herkennen. Benadruk dat als je weet wat voor soort tekst het is, je dan ook beter weet hoe je de tekst moet lezen.
a
b
Wat zijn het voor soort teksten? Kruis aan. reclameteksten
teksten uit schoolboeken
teksten uit folders
toetsen voor aardrijkskunde
9. De geboorte van een kind
Lees de drie teksten. Vraag je tijdens het lezen steeds af bij welk schoolvak de Schrijf nu op welke tekst bij welk vak hoort.
geschiedenis. Tekst 2 hoort bij aardrijkskunde. Tekst 3 hoort bij biologie. Hoe weet je dat? Mogelijk antwoord: door de woorden die gebruikt worden, door de afbeeldingen, door de bronvermelding. Tekst 1 hoort bij
c
sterfteoverschot
Bron: Wereldwijs–kgt
tekst hoort. b
20 of meer
TEKST 3
OPDRACHT 2 a
10 - 20
Waarom denk je dat?
UITVOEREN
Bespreek dat naast vaktaalwoorden ook afbeeldingen en opmaak kunnen verraden bij welk vak een tekst hoort.
minder dan 10
Meestal begint de geboorte van een kind (de bevalling) met weeën. Hierbij trekken de spieren van de baarmoederwand zich met tussenpozen samen. Het onderste deel van de baarmoeder wordt wijder. Dat heet de ontsluiting. Hierbij breken meestal de vruchtvliezen, waardoor het vruchtwater via de vagina wegvloeit. De ontsluiting kan wel twintig uur duren. Hierna vindt de uitdrijving plaats. De weeën worden krachtiger en ook de spieren in de buikwand gaan zich samentrekken. Door deze persweeën wordt het kind naar buiten geperst. De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel twee uur duren.
Afb. 55
De ontsluiting.
Afb. 56
De uitdrijving.
TEKST 1
4 Een ingewikkelde samenleving
Bron: Bvj–kgt
OPDRACHT 3
Ontdekken
Attendeer de leerlingen erop dat bepaald jargon bij bepaalde vakken past, terwijl woorden wel op elkaar kunnen lijken of de onderwerpen vergelijkbaar zijn.
Je hebt nu drie teksten gelezen over ongeveer hetzelfde onderwerp: leven en
Leven na de dood De Egyptenaren geloofden in een leven na de dood. Als je dood was, kon je verder leven in het dodenrijk. Je moest wel worden toegelaten tot dit dodenrijk. Alleen als je een goed leven had geleid, mocht je het dodenrijk binnengaan. Als je een slecht leven had geleid, werd je verslonden door een monster. Maar hoe kwam je in dit dodenrijk? Hoe zag het leven na de dood eruit? Dat wordt beschreven in de dodenboeken van de Egyptenaren.
dood. Die teksten horen bij verschillende vakken. Je maakt drie woordspinnen: één voor biologie, één voor aardrijkskunde en één voor geschiedenis. Schrijf de woorden in de goede woordspin. Sommige woorden passen in meer woordspinnen. sterfteoverschot
monster
geboorteoverschot
ontsluiting
geboortecijfer
baby
sterftecijfer
weeën
dodenrijk
slecht leven leiden
bevalling
leven na de dood
dodenboeken
vruchtvliezen
goed leven leiden
Bron: MEMO 4–kgt 50
60
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 5
51
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 5
61
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
Laat de leerlingen nadenken over jargon bij andere vakken. Bestaat er ook een jargon voor Nederlands, wiskunde of gym?
Bekijk met de leerlingen een toets voor een ander vak. Bespreek de vragen door te kijken naar het jargon dat gebruikt wordt. Kom tot sleutelbegrippen die in de antwoorden kunnen staan.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 138 van deze handleiding.
OPDRACHT 7
JARGON
Geef antwoord op de vragen. Let erop dat je het jargon gebruikt dat hoort bij het
Elk vak gebruikt bepaalde woorden. Dat noemen we jargon. Bij biologie hebben ze het over
goede vak. Gebruik dus de woorden uit de goede woordspin bij opdracht 2.
weeën en ontsluiting. Bij aardrijkskunde over geboortecijfers. Geef je antwoord op een vraag,
1
Duitsland had in 2002 een geboortecijfer van 11‰. Wat betekent dit cijfer?
2
Wanneer mocht je het dodenrijk binnengaan?
3
Hoe heten de weeën tijdens de uitdrijving? Hoelang kan de uitdrijving duren?
gebruik dan in je antwoord ook het jargon dat bij dit vak hoort. Daarmee laat je zien dat je de tekst hebt begrepen.
OPDRACHT 4 a
Lees de vraag hieronder. Deze vraag hoort bij de aardrijkskundetekst. Je hoeft de vraag nog niet te beantwoorden.
Hoe noemen we het aantal levendgeborenen per 1000 mensen per jaar? ◻
het geboorteoverschot
◻
het geboortecijfer
◻
de bevalling
◻
baby's
Zet een cirkel om het jargon dat hoort bij aardrijkskunde in de vraag en de
c
M o ge l i j k a n t w o o rd : Je m o ch t h et d o d e n r i j k b i n n e n ga a n , a l s j e e e n g o e d l e ve n h a d ge l e i d .
Mogelijk antwoord: De weeën tijdens de uitdrijvin g heten p ersweeën. De uitdrijvin g kan van enkele seconden tot wel twee uur duren.
BEWIJSOPDRACHT 1
tekst gaan. Laat zien dat je hebt geleerd dat bepaalde woorden bij bepaalde Geef bij elke vraag vier antwoordmogelijkheden.
Lees de vraag hieronder. Deze vraag hoort bij de biologietekst. Je hoeft de
BEWIJSOPDRACHT 2
Hoe noemen we de geboorte van een kind?
a
Wissel je blaadje met een klasgenoot.
◻
het geboorteoverschot
b
Geef antwoord op de vragen.
◻
het geboortecijfer
◻
de bevalling
c
Bespreek jullie antwoorden. Zijn jullie het niet eens? Overleg dan met je docent.
◻
de baby
Zet een cirkel om het jargon dat hoort bij biologie in de vraag en de antwoorden.
In het woordenboek vind je veel woorden met meerdere betekenissen. Die verschillende betekenissen krijgen dan nummers. a
Zoek het woord bekken op. Welke betekenis past het beste bij het vak aardrijkskunde?
Geef nu antwoord op de vraag.
Welke betekenis past het beste bij het vak biologie?
OPDRACHT 6 a
De leerlingen gaan aan de slag met woorden die meer betekenissen hebben. Bekijk met de leerlingen in het woordenboek hoe deze betekenissen zijn genoteerd. Vertel dat de eerste betekenis niet de belangrijkste of de beste is. De leerlingen moeten telkens de keuze maken welke betekenis in hun situatie het beste past. Geef een aantal voorbeelden. Daarna maken ze de opdracht.
WOORDEN Bron: Bvj–kgt
c
Benadruk nog eens dat de leerlingen rekening moeten houden met het juiste jargon.
vakken horen. Gebruik dus in je vragen jargon. Schrijf je vragen op een blaadje.
vraag nog niet te beantwoorden.
b
Bespreek eerst met de leerlingen hoe je goede afleiders kunt maken. De afleiders moeten wel echt fout zijn, maar toch een beetje op het goede antwoord lijken.
drie meerkeuzevragen voor een ander uit je klas. Elke vraag moet over een andere
Geef nu antwoord op de vraag.
OPDRACHT 5 a
Kijk met de leerlingen terug op deze les. Hoe denken ze het geleerde toe te passen bij het lezen van andere teksten? Voor welk ander vak kunnen ze het belang van jargon aangeven?
In opdracht 4 en 5 heb je antwoord gegeven op meerkeuzevragen. Bedenk nu zelf
antwoorden.
Het goede antwoord kan deels gevonden worden door goed te kijken naar het jargon dat bij het vakgebied hoort.
M o ge l i j k a n t w o o rd : Pe r 1 0 0 0 D ui t s e r s w e rd e n i n h et j a a r 2 0 0 2 1 1 ba b y ’s l e ve n d ge b o re n .
TERUGKIJKEN Bron: Wereldwijs–kgt
b
Zoek samen met de leerlingen het antwoord in de juiste tekst op. Benadruk dat er nauwkeurig en met de goede woorden moet worden geantwoord.
Lees de vragen hieronder. Je hoeft de vragen niet te beantwoorden. 1
Duitsland had in 2002 een geboortecijfer van 11‰. Het sterftecijfer was in
b
2 3
Zoek het woord kolonie op. Welke betekenis past het beste bij het vak biologie?
Duitsland in 2002 10‰. Wat betekenen deze cijfers? Wanneer mocht je het dodenrijk binnengaan? Hoe heten de weeën tijdens de uitdrijving? Hoelang kunnen deze weeën
Welke betekenis past het beste bij het vak geschiedenis?
duren? b
Zet in de vragen een cirkel om het jargon dat bij een schoolvak hoort.
c
In welke tekst moet je het antwoord zoeken? Vraag 1 hoort bij het vak aardrijkskunde, dus tekst: Vraag 2 hoort bij het vak geschiedenis, dus tekst: Vraag 3 hoort bij het vak biologie, dus tekst:
52
62
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 5
3
1
2
c
Maak drie zinnen met het woord overgang. Eén zin past in een geschiedenisboek, één zin past in een aardrijkskundeboek en één zin past in een biologieboek. Geschiedenis: Aardrijkskunde: Biologie: LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 5
53
Speel daarna een spel met de zinnen die gemaakt zijn bij c. Laat de leerlingen om de beurt een zin noemen, waarin het woord ‘overgang’ voorkomt. De anderen moeten aangeven bij welk van de drie vakken de zin hoort. Stel van tevoren een manier vast hoe de leerlingen het antwoord kunnen geven. Bijvoorbeeld door een, twee of drie vingers in de lucht te laten steken. HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 5
63
BLOK 2 • LES 6 • Botsing tijdens SAIL WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen maken een reconstructie van een aanvaring tijdens SAIL, op basis van getuigenverslagen op een forum. De leerlingen werken in groepjes. Ze tekenen op een plattegrond wat er is gebeurd en geven daarover een presentatie aan de rest van de groep.
De leerlingen passen toe wat ze in les 1 t/m 5 van blok 2 hebben geleerd.
informatieve teksten uit het domein maatschappij
A2-papier dikke stiften
BLOK 2
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 15 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 5 minuten
LES 6
Botsing tijdens SAIL
WAT GA JE DOEN? Je leest getuigenverklaringen over een botsing, zodat je er een situatietekening van kunt maken.
WAT LEER JE? In deze les gebruik je alles wat je in dit blok hebt geleerd over lezen.
VERSLAG 3
VERSLAG 4
Ik was getuige van de botsing, het betrof een sloep en geen rubberboot, hij werd van achter aangevaren door een duwbak en niet door een motorboot, ik heb hier videobeelden van er valt alleen niet heel veel te zien doordat er veel mensen voor stonden, ze staan op YouTube.
Ik stond met mijn vrouw en twee kinderen op de pont van het NSDM-terrein in Amsterdam-Noord naar de Tasmanstraat, toen die aan stuurboord midden op het water geramd werd door een motorsloep van wel 7 meter lang. Wij zagen het allang aankomen, maar de schipper van de sloep en zijn vele passagiers zaten aan de champagne ... Flinke bons, gelukkig verder geen verwondingen. De sloep moet wel even naar de reparatie ...
VOORBEREIDEN Maak met de klas een situatieschets van een aanrijding waar iemand uit de klas bij betrokken was of waar ze over hebben gehoord.
OPDRACHT 1
TEKEN EN BEGRIJP
a
Luister naar je docent. Maak samen een situatietekening.
Je begrijpt een tekst beter, als je het voor je ziet.
b
Jullie gaan straks in groepjes ook een situatietekening maken. Die situatietekening gaat over een aanvaring tijdens SAIL. Let hierop bij het lezen: •
Eerst lezen jullie alle getuigenverslagen. Dat zijn verslagen die mensen op een forum over SAIL hebben geplaatst. Het hoorde bij een artikel in de
VERSLAG 5
krant. Maar iedereen heeft iets anders gezien.
Leg uit wat SAIL voor evenement is. Laat foto’s van SAIL-IN op het digibord zien. Leg uit dat de leerlingen zo meteen alle verslagen lezen, maar dat verslagen elkaar soms tegenspreken.
•
Jullie moeten de getuigenverslagen goed bestuderen om erachter te komen wat er precies gebeurd is.
•
Maak aantekeningen of tekeningetjes om elk stukje tekst beter te begrijpen. Gebruik als je wilt de plattegrond in het werkboek op bladzijde 56.
VRAAG JE TIJDENS HET LEZEN STEEDS AF: – Wat is de rode draad? – Wat moet ik met deze tekst? – Waarnaar verwijzen de verwijswoorden?
VERSLAG 1 Ik ben agent in dienst van het KLPD. Ik voer op het moment van de aanvaring op een jetski. Ik hoorde een geraas en toen ik opkeek, zag ik dat aan de kant van Amsterdam-Noord een groot containerschip dat olie of gas vervoerde, tegen de kade was gevaren. Ongelofelijk dat het daar voer, want het was ten
Vaarrichting
Tijdens de SAIL-IN Parade op donderdag 19 augustus geldt van 10.00 tot 17.00 uur een verplichte vaarrichting van IJmuiden naar Amsterdam .
Was een houten sloep! Ik stond in de meute op een soort steiger bij het Keerkringpark. Daarna dreef er een leeg bootje op het water. Ze hebben het aan de steiger vastgelegd. Er dreven houten delen ervan in het water. Ze hebben het eruit gevist. Ze dreven naast het olieschip. Dat was de rugleuning van de sloep. Was er even afgevaren door die olieboot ...
VERSLAG 2 strengste verboden om op deze dag van Amsterdam in de richting van IJmuiden te varen. Wat er zich vooraf heeft afgespeeld, heb ik niet kunnen zien, doordat er een ander schip tussen mij en betreffende schip voer. Wel zag ik dat er mensen in het water sprongen om drenkelingen te helpen .
Ik was een van de toeschouwers van de SAIL-IN. Ik stond bij de sluizen van IJmuiden. Om een uur of negen kwamen daar de eerste schepen langs. Op dat moment zag ik een witte motorboot DIE TEGEN DE VAARRICHTING INVOER! die duidelijk een rubberboot ramde. Daar zaten mensen op die op het laatste moment van de boot af konden springen (op de kade). Er zijn GEEN mensen in het water gevallen.
VERSLAG 7 Volgens mij is er wat onduidelijkheid over welke aanvaringen en botsingen er waren, omdat er verschillende dingen tegelijk gebeurden. Je kon ook niet alles goed zien, want het was extreem druk. Ik heb trouwens een prachtige SAILervaring gehad .
54
64
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 6
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 6
VERSLAG 6
SAIL-IN PARADE GROOT SUCCES Tijdens de SAIL-IN Parade is rond 10 uur een binnenvaartschip tegen de kade gevaren. Het voer daarbij over een pleziervaartuig heen. De twee opvarenden ervan belandden in het water. Zij raakten niet gewond. Zo’n 200 000 toeschouwers bekeken de SAIL-IN Parade.
VERSLAG 8 Ik stond op een dekschuit in het Cornelis Douweskanaal. Net op het moment dat de Stad Amsterdam langsvoer, kwam er opeens een duwcombinatie die gas vervoerde op de dekschuiten af. Hij voer vanaf de Mercuriushaven tegen de vaarrichting in, zo op de dekschuiten af. Er was veel paniek, omdat er drie bootjes door die actie in gevaar waren gekomen. Ik heb later gehoord dat de voorste twee bootjes op tijd konden wegkomen. Het derde bootje was een rubberboot met buitenboordmotor.
Dat werd wel aangevaren, hoewel ik dat niet heb gezien. Maar het kwam precies tussen twee dekschuiten terecht, wat een ongelofelijke mazzel was. Ik zag dat de twee opvarenden uit het water getild werden. Ook de rubberboot is de dekschuit op getrokken. Het grote schip is uiteindelijk vastgelopen op de rotsen bij het Keerkringpark en heeft de hele verdere middag voor een van drie dekschuiten gelegen. De schipper is door de politie meegenomen.
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 6
55
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 6
65
MEER DOEN MET DEZE LES? Laat de leerlingen ook andere situatieschetsen maken, bijvoorbeeld van een politiebericht in de krant of een botsing in de aula tijdens de pauze.
TERUGKIJKEN
VERSLAG 9 Ik was there bij, maar ik heb niet de botsing zien. Ik stond 20 meter verder on een big stellage achter een paneel, kijkend west. Maar suddenly veel ‘ooh ooh ooh’ achter mij, and ik zag die duwcombi dus tegen de wal. Een lege houten roeiboot was gelanceerd door de botsing. Dan kwam de politie on jetski’s and brandweer razendsnel bij. Even later I see een dame met een verbonden voet, misschien was zij een die moest springen uit die boot. Happy that de verwondingen lijken mee te vallen.
OPDRACHT 5
richting IJmuiden
Cornelis Douweskanaal
lessen hebt geleerd, heb je gebruikt bij het maken van de situatietekening. Wat heb jij al geleerd? Geef aan hoe jouw score is op de lijn.
Mercuriushaven
Tasm
ans
Amsterdam-Noord
traa
1
t richting Oranjesluizen
Amsterdam
Ik weet waarom ik een nieuwe tekst lees en wat ik ermee moet.
Oranjesluizen
dit wil ik meer oefenen
2
UITVOEREN OPDRACHT 2 a
Maak een situatietekening van één of meer botsingen tijdens SAIL. Dit zijn de
b
–
Met je groepje maak je één tekening op een groot vel papier.
–
In de tekening mogen jullie woorden schrijven en pijlen zetten.
–
Jullie mogen ook kleuren gebruiken.
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
Ik kijk wat er met verwijswoorden wordt bedoeld en daardoor begrijp ik de tekst goed.
dit wil ik meer oefenen
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
4
Ik weet dat je op meer manieren hetzelfde kunt schrijven.
Aan het eind van de les presenteren jullie de tekening aan de rest van de klas. Teken dus netjes.
dit wil ik meer oefenen
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
OPDRACHT 3 Straks presenteren jullie je situatietekening aan de klas. Eerst bereiden jullie de presentatie voor. Dit zijn de regels: –
5
Ik breng tijdens het lezen de tekst in beeld, bijvoorbeeld door te tekenen, zodat ik de tekst beter begrijp.
Jullie moeten allemaal een deel van het verhaal vertellen. Je vertelt wat er op jullie tekening staat en je vertelt wat jij denkt dat er is gebeurd.
–
Oefen op een rustige plek.
OPDRACHT 4
Vraag aan elk groepje wat het bewijs is voor de reconstructie en op basis van welk verslag/ welke verslagen ze tot deze conclusie zijn gekomen.
Presenteer jullie verhaal aan de groep.
dit wil ik meer oefenen
6
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 6
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
Ik gebruik manieren om nieuwe dingen te onthouden.
dit wil ik meer oefenen
56
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 6
dit kan ik goed
regels voor de tekening:
Wijs eventueel rustige plekken aan waar de presentatie kan worden geoefend. De presentatie zelf is kort.
66
3
dit gaat soms goed, soms minder goed
Ik houd de rode draad tijdens het lezen goed in de gaten.
dit wil ik meer oefenen
In de verslagen worden verschillende aanvaringen besproken. De groepjes kunnen één aanvaring kiezen of meer. Laat ze eerst werken met potlood en de tekening later overtrekken met stift.
Geef eventueel een toelichting bij elke stelling. Laat daarna de leerlingen deze stelling scoren.
In de vorige lessen heb je veel geleerd over lezen. Bijna alles wat je in de vorige
Keerkringpark
dit gaat soms goed, soms minder goed
dit kan ik goed
LEESVAARDIG • BLOK 2 • LES 6
57
HANDLEIDING • BLOK 2 • LES 6
67
BLOK 3 • LES 1 • Hé mattie, no spang! WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een krantenartikel en twee meningen op een forum over straattaal. Ze geven ook zelf hun mening over straattaal in een debat.
De leerlingen kunnen inhoudelijke verbanden tussen alinea’s herkennen en gebruiken voor tekstbegrip.
betogende tekst uit het domein maatschappij
kaartjes of kleine stukken schrijfpapier
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
BLOK 3
LES 1
Hé mattie, no spang!
WAT GA JE DOEN? Je leest teksten over het onderwerp straattaal en geeft daarover je mening in een debat.
WAT LEER JE?
Bespreek voordat de leerlingen gaan lezen, de tekst over alinea’s. Daag de leerlingen uit hun mening over straattaal te onderzoeken.
OPDRACHT 2 Je gaat straks jouw mening geven over straattaal. Je denkt erover na of mensen wel of niet straattaal moeten spreken. Je leest eerst de mening van anderen over straattaal. Probeer steeds te bedenken of je het ermee eens bent of niet. a
Lees het krantenartikel De koning van de straattaal. Daarin staat de mening van de rapper Negativ.
b
Je leert het verband te zien tussen alinea’s in een tekst.
Om de tekst beter te kunnen begrijpen, ga je op zoek naar de samenhang tussen de vier alinea’s. Lees de eerste zin van de tweede alinea: wat wordt er
Bespreek naar welke tegenstelling ‘echter’ verwijst. Hier gaat het om de tegenstelling ‘jong’ en ‘oud’.
bedoeld met ‘zoals gezegd’?
VOORBEREIDEN OPDRACHT 1 Straks ga je een tekst lezen over straattaal. Denk eerst na over wat je daar zelf al
Beluister met de leerlingen een rap met straattaal of bekijk met de leerlingen een aflevering Lingo over straattaal: http://www.youtube. com/watch?v=OmweqiLZGc&feature=player_embedded
c
Ken jij deze woorden? Bespreek ze samen. Schrijf de betekenis erachter als je die weet. 1 2 3 4 5
Bespreek met de leerlingen wat straattaal is. Zijn er leerlingen die straattaal spreken en zo ja, met wie en wanneer gebruiken ze straattaal?
6 7 8 b
Merk op dat straattaal een mengtaal is die jongeren van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijks leven spreken. Dé straattaal bestaat niet.
h o e ga a t h et ? bling bling s ie r a d e n dokken b eta l e n mattie v r ie n d lauw te gek , ga a f slotto p i n a u to m a a t tjappie p e r s o o n no spang m a a k j e n iet d r u k
In de eerste zin van de derde alinea staan de woorden ‘niet alleen’. Waarnaar verwijst deze zin?
van weet. a
I n d e e e r s te a l i n e a w o rd t a l ge z eg d da t Nega ti v j o n ge re n ta a l h e l e m a a l b i j h et Ne d e r l a n d s v i n d t h o re n .
fa wakka?
d
Na a r d e t w e e d e a l i n e a , da a r s ta a t : De z e ‘ e i ge n ’ ta a l is s to e r e n j e ku n t e r d i n ge n m e e z eg ge n d ie a n d e re n n iet d ire ct b eg r i j p e n .
In de eerste zin van de vierde alinea wordt het woord ‘echter’ gebruikt. Waarom staat dat daar?
e
E r vo o r w o rd t ge z eg d da t s t r a a tta a l vo o r a l e e n j o n ge re n ta a l is , m a a r Nega ti v v i n d t da t o o k o ud e re n h et ku n n e n s p reke n .
Als het goed is, kun je de tekst nu beter begrijpen. Wat vindt Negativ van straattaal?
Welke straattaalwoorden ken je nog meer? Schrijf ze op.
De koning van de straattaal UITVOEREN ALINEA’S Een tekst bestaat vaak uit een aantal alinea’s. Elke alinea is een nieuw stukje tekst. Toch horen de alinea’s wel bij elkaar. Samen vormen ze de hele tekst. Je ziet in een volgende alinea vaak woorden die op een stukje uit een eerdere alinea slaan. De kunst is om die verwijzingen te zien. Dan vind je de samenhang tussen de alinea’s. Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel. Soms zit er ook een regel wit tussen de ene en de andere alinea. Dan kun je goed zien waar de ene alinea eindigt en de volgende begint.
De Amsterdamse rapper Negativ (27) noemt zichzelf ‘de koning van de straattaal’. Hij spreekt het al bijna zijn hele leven en gebruikt het in zijn raps. ‘Iedereen in mijn buurt (AmsterdamOost, red.) spreekt wel een beetje jongerentaal en zo hoort het helemaal bij het Nederlands. Toen ik ongeveer acht jaar was, leerde ik het op het schoolplein. Thuis spreek ik wel netter Nederlands, anders vindt mijn moeder het echt niet cool.’ Zoals gezegd, vindt de Amsterdammer straattaal gewoon Nederlands. ‘Jongeren voegen er alleen hun eigen creativiteit en bepaalde woorden aan toe.’ De afkomst van de jongeren bepaalt wat voor ‘soort’ taal er gesproken wordt. ‘In
een wijk met veel Surinamers worden automatisch veel Surinaamse woorden gebruikt. Verder bestaat straattaal uit Nederlandse woorden die een heel andere betekenis hebben gekregen dan normaal. Deze “eigen” taal is stoer en je kunt er dingen mee zeggen die anderen niet direct begrijpen. Wat die betekenis is, bepalen de jongeren zelf. Met “ga der af” bijvoorbeeld bedoelen ze: “ik ga naar huis”. Zolang iets lekker bekt, kan iedere betekenis aan een woord gegeven worden. Zelf gebruik ik het woord “kleppie” het meest, dit betekent “dronken”.’ Maar straattaal is niet alleen stoer en geheimzinnig, het helpt ook met de integratie. ‘Het is fijn om binnen
een vriendengroep je eigen taaltje te spreken. Jongeren binnen een groep met verschillende culturen nemen woorden van elkaar over en passen zich aan elkaar aan. Dat stimuleert de integratie.’ Negativ vindt echter dat je nooit te oud bent om straattaal te spreken. ‘Mensen van iedere leeftijd spreken straattaal, maar er zijn wel veel minder ouderen die het spreken. Omdat het grover overkomt dan gewoon Nederlands, denken mensen gelijk dat je een stout straatjongetje of -meisje bent. En dat wil je niet meer als je opa of oma bent. Ik denk dat je daarom automatisch netter gaat praten als je ouder wordt.’
Naar: Sevendays, 2010
58
68
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 1
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 1
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 1
59
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 1
69
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
Laat de leerlingen hun mening over straattaal opschrijven en ophangen op een muurkrant/ nieuwsbord. Andere leerlingen kunnen dan eventueel reageren.
Straattaalwoorden en hun betekenis vindt u op www.straatwoordenboek.nl.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: schoolse lezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 142 van deze handleiding.
Wijs de leerlingen erop dat ze zich bij het lezen steeds moeten afvragen of ze het er wel of niet mee eens zijn.
OPDRACHT 3
OPDRACHT 5
Hieronder staan twee tekstjes van een forum. Op dat forum wordt ook over
Jullie voeren met de klas een debat over de stelling:
Leg uit wat een debat is. Laat een stukje debat zien, bijvoorbeeld bij http://www.debatinstituut.nl.
straattaal gediscussieerd. a
Bespreek in ieder geval de reactie van de moeder. Zij is tegen straattaal maar gebruikt het zelf ook. Vraag de leerlingen wat ze daarvan vinden.
b
Lees de mening van een moeder, JackieZ. Wat is haar mening? Overleg samen.
Ze w i l n iet da t h a a r k i n d e re n t h uis s t r a a tta a l s p reke n , m a a r h et gek ke is w e l da t z e z e l f o o k e e n p a a r w o o rd e n s t r a a tta a l ge b r ui k t.
Kiki is een meisje van veertien. Wat is haar mening? Overleg weer samen.
Ze is tege n h et ge b r ui k v a n s t r a a tta a l . Ze b eg r i j p t h et n iet e n z e v i n d t h et k l i n ke n a l s o f j e d o m b e n t.
Er moeten meer mensen straattaal gaan spreken.
Maak groepjes van vooren tegenstanders. Wijs de leerlingen erop dat ze hun mening geven en toelichten. Plaats de groepen tegenover elkaar. Zelf bent u voorzitter.
De docent wijst de leerlingen aan die het debat voeren. De andere leerlingen beoordelen het debat. Wie overtuigen het meest? De voorof tegenstanders? De groep die het meest overtuigt, wint.
TERUGKIJKEN Laat de leerlingen die niet debatteren, kritisch luisteren en beoordelen welke groep het meest overtuigend is. Die groep is de winnaar. Bespreek de argumenten.
OPDRACHT 6
Straattaal JackieZ Geplaatst: 14/1 14:35 Sinds een tijdje komen mijn kinderen ook thuis met bepaalde uitdrukkingen die ik in eerste instantie niet zo één, twee, drie begreep. Ik hoor woorden als: ‘doekoe’ en ‘pass mij die cola even’. Maar dat is voor mij wel de grens. Zo nu en dan als ze me proberen te dissen, zeg ik: Doe dat maar effe lekker bij je matties. Houd je woordgebruik een beetje in de gaten, ik heb liever dat je die taal thuis achterwege laat.
Kiki Geplaatst: 15/1 20:10 Ja, ik weet niet, ik snap het de helft van de tijd niet. Het klinkt gewoon alsof je geen goede school hebt gehad en geen Nederlands kunt, dus in feite doe je je dommer voor dan je bent. Vind ik …
a
Is je mening door het debat veranderd? ja/nee
b
Waarom wel of niet?
c
Ben je het eens met de uitslag van het debat? ja/nee
d
Waarom wel of niet?
BEWIJSOPDRACHT Zoek een tekst met meerdere alinea’s. Bijvoorbeeld uit een schoolboek voor een ander vak. a
U kunt deze opdracht ook als huiswerk meegeven.
Zoek in de tweede alinea naar een verwijzing naar de eerste alinea. Schrijf die op.
b
Doe hetzelfde met de derde alinea. Is er een verwijzing naar een eerdere alinea? Schrijf die op.
c
Is er nog een alinea? Doe dan nog een keer hetzelfde.
OPDRACHT 4
Is dit gelukt?
En nu jouw mening.
Dat is echt lauw!
a
De leerlingen krijgen per tweetal acht kaartjes. Hierop schrijven ze de woorden met daarachter de betekenis in eigen woorden. De acht kaartjes gaan in een envelop. Om de beurt trekken de leerlingen een kaartje en vragen ze de betekenis aan de ander. Wie het eerst een woord niet weet, heeft verloren. Als ze alles weten, zijn ze beiden winnaar.
Wat vind jij van straattaal? Schrijf het op.
WOORDEN Kijk naar de woorden hieronder. b
Schrijf ook op waarom je dat vindt.
debat – stelling – creativiteit – afkomst – integratie – cultuur – stimuleren – in eerste instantie a
Zoek de betekenis op van de woorden die je niet kent.
b
Schrijf de woorden op losse kaartjes en schrijf in je eigen woorden de betekenis achter de woorden.
c
Speel een spel met de kaartjes: 1
Doe de kaartjes in een doosje of envelop.
2
Trek om de beurt een kaartje en laat de ander de betekenis van het woord
3
Wie het eerst een woord niet weet, heeft verloren.
zeggen.
60
70
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 1
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 1
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 1
61
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 1
71
BLOK 3 • LES 2 • Naar Walibi World WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen plannen een route aan de hand van een routeplanner en een dienstregeling van een bus. Ze werken daarbij in tweetallen. De les heeft een wedstrijdelement: het gaat erom wie het eerst de route heeft gepland.
De leerlingen kunnen signaalwoorden herkennen en gebruiken voor tekstbegrip. De leerlingen kunnen informatie opzoeken in een tabel.
zoektekst uit het domein privé
per duo een computer kaartjes met vertrekstations (zie opdracht 4)
BLOK 3
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
LES 2
Naar Walibi World
Route naar Walibi World
WAT GA JE DOEN?
Walibi World ligt in Biddinghuizen en is gemakkelijk bereikbaar vanuit het hele land.
Je leest een routeplanner om zo snel mogelijk een route naar Walibi World te
U kunt gebruikmaken van een online-routeplanner om de snelste weg naar Walibi World te
plannen.
plannen. U kunt met eigen vervoer komen, want er is voldoende parkeergelegenheid. Ook met het openbaar vervoer is Walibi World goed bereikbaar. Kijk daarvoor op www.ns.nl
WAT LEER JE?
of www.9292ov.nl. Er is in Biddinghuizen geen station, dus moet u via ’t Harde of Harderwijk
Je leert dat bepaalde woorden en tekens je kunnen helpen om een tekst beter te
reizen. U reist dan eerst per trein en daarna verder met de bus. Op www.walibi-express.nl
begrijpen.
vindt u meer informatie over deze bussen.
VOORBEREIDEN Bespreek de tekst over signaalwoorden. Koppel deze tekst aan opdracht 2.
OPDRACHT 1
ZOEKEN IN EEN TABEL
Je gaat straks zoeken in reis- en routeplanners om een route naar Walibi World te
Als je iets moet zoeken in een tabel, lees je eerst de titel en alles wat boven de tabel staat. Lees
plannen. Om snel te kunnen zoeken maak je gebruik van signaalwoorden.
daarna de kopjes boven de kolommen. En de kopjes voor de rijen.
Lees de tekst Signaalwoorden.
SIGNAALWOORDEN
OPDRACHT 3 Nederland. Je reist met het openbaar vervoer. Je moet gebruikmaken van de
Je kunt eraan zien wat voor verband er is tussen alinea’s of tussen zinnen in een tekst. Een
Walibi-Express. Bekijk samen het schema van de Walibi-Express. Dat heb je straks
signaalwoord kan je bijvoorbeeld vertellen dat iets in een bepaalde volgorde gebeurt. Of je
nodig. Let goed op de woorden en tekens die je kunnen helpen.
kunt eraan zien dat iets wordt uitgelegd. Er zijn een heleboel signaalwoorden.
a
Wat betekenen de letters V en A?
b
Boven aan het schema staat het woord dagelijks. Wat weet je door dat woord?
c
Markeer de woorden Biddinghuizen Walibi World. Daar moet je zijn.
Als je bijvoorbeeld de signaalwoorden eerst en daarna tegenkomt in een tekst, dan weet je dat er iets verteld wordt dat in een bepaalde volgorde gebeurt: eerst dit en daarna dat. Bij het lezen van een recept is dat bijvoorbeeld heel handig om te weten. Ook in een routebeschrijving zul je die signaalwoorden vaak tegenkomen. Na want komt altijd een reden, een uitleg waarom iets is zoals het is. Bijvoorbeeld: Ik ga nooit met de auto, want ik word snel wagenziek. Een ander signaalwoord is dus: je leest dan een conclusie. Bijvoorbeeld: Het regent, dus ik doe mijn regenjas aan. Als je een signaalwoord tegenkomt, moet je altijd even opletten. Het helpt je om de tekst beter te begrijpen.
Bespreek de tekst Zoeken in een tabel en bekijk met de leerlingen de tabel op bladzijde 64. Besteed aandacht aan de structuur van de tabel. Oefen met de leerlingen hoe je de tabel moet lezen.
Je gaat straks samen de route naar Walibi World plannen vanaf een station in
Signaalwoorden zijn woorden die je extra informatie geven over hoe een tekst is opgebouwd.
ve r t rek e n a a n ko m s t
Da t d e z e b u s e l ke da g r i j d t e n e r d u s ge e n a p a r te d ie n s t rege l i n g is i n h et w e eke n d .
Geef ieder tweetal een kaartje met een vertrekstation daarop geschreven. Gebruik vier mogelijke vertrekstations: Rotterdam, Amsterdam, ’s-Hertogenbosch en Groningen.
OPDRACHT 4 Je krijgt de opdracht de route zo te plannen dat je om 11.00 uur in Walibi World bent. Je docent vertelt je vanaf welke plaats je vertrekt. Gebruik de routeplanners die worden genoemd in de tekst Route naar Walibi World. Hoe verloopt de reis? Schrijf de plaatsen op waar jouw trein of bus stopt. Schrijf de aankomst- en vertrektijden bij de plaatsen. Probeer het zo snel mogelijk te doen.
Wijs de leerlingen nogmaals op de informatie uit opdracht 2 en de dienstregeling in het werkboek. Begeleid de leerlingen die nooit eerder routeplanners hebben gebruikt.
Wie als eerste de route heeft gevonden, heeft gewonnen.
UITVOEREN
Plaats
Aankomst
Vertrek
OPDRACHT 2 Check bij de leerlingen of de informatie is begrepen. Bespreek de betekenis van de signaalwoorden.
De tekst Route naar Walibi World is een tekst van internet. In de tekst komen verschillende signaalwoorden voor. a
Omcirkel de signaalwoorden: want – ook – dus – eerst – daarna.
b
Lees de tekst en let daarbij op signaalwoorden. Onthoud de informatie. Die heb je nodig bij de volgende opdrachten.
62
72
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 2
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 2
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 2
63
Laat de leerlingen doorwerken totdat iedereen de route heeft gevonden. Controleer klassikaal de winnende route voor elk vertrekstation.
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 2
73
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
U kunt de leerlingen een route laten plannen vanaf school naar een attractie of naar een plaats waar de leerlingen binnenkort naartoe gaan.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: schoolse lezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 143 van deze handleiding.
TERUGKIJKEN Dagelijks
247a
lijnnummer
248a
van ’t HARDE naar BIDDINGHUIZEN, Walibi World
248 248 248 248 248 248 248 248 247 248 248 248 247 247 247 247 247 247 247 247 247 247 ritnr. 1004 1001 1003 1005 1007 1009 1011 1015 1019 1020 1023 1025 1027
plaats en halte
lijnnummer
9 47 9 52 9 54 10 01 10 03 10 06 10 12
9 44 9 50 9 57 9 58 10 00 10 03 | | 10 05 10 17 10 22 10 24 10 31 10 33 10 36 10 42
10 14 10 20 10 27 10 28 10 30 10 33 | | 10 35 10 47 10 52 10 54 11 01 11 03 11 06 11 12
10 44 10 50 10 57 10 58 11 00 11 03 | | 11 05 11 17 11 22 11 24 11 31 11 33 11 36 11 42
11 14 11 20 11 27 11 28 11 30 11 33 | | 11 35 11 47 11 52 11 54 12 01 12 03 12 06 12 12
1
’t Harde, Station NS V ’t Harde, Eperweg Elburg, Flevoweg/Havenkade Elburg, Veluwe Strandbad Biddinghuizen, Spijkweg/Elburgerweg Biddinghuizen, Rivierencamping Biddinghuizen, Aquacentrum Biddinghuizen, Bijsselseweg Biddinghuizen, Walibi World A Biddinghuizen, Walibi World V Biddinghuizen, Bijsselseweg Biddinghuizen, Bremerbergweg Biddinghuizen, Camping Flevostrand Zeewolde, Harderhaven Harderwijk, Dolfinarium Harderwijk, Busstation/NS A Rijdt van 3 juli t/m 22 augustus 2010
247b
lijnnummer plaats en halte
74
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 2
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 2
16 44 16 50 16 57 16 58 17 00 17 03 17 09 17 11 17 14 17 17 17 22 17 24 17 31 17 33 17 36 17 42
12 14 12 20 12 27 12 28 12 30 12 33 | | 12 35 12 47 12 52 12 54 13 01 13 03 13 06 13 12
2
2
17 14 17 20 17 27 17 28 17 30 17 33 17 39 17 41 17 44 17 47 17 52 17 54 18 01 18 03 18 06 18 12
17 44 17 50 17 57 17 58 18 00 18 03 18 09 18 11 18 14 18 17 18 22 18 24 18 31 18 33 18 36 18 42
13 14 13 20 13 27 13 28 13 30 13 33 | | 13 35 13 47 13 52 13 54 14 01 14 03 14 06 14 12
14 14 14 20 14 27 14 28 14 30 14 33 14 39 14 41 14 44 14 47 14 52 14 54 15 01 15 03 15 06 15 12
15 17 15 22 15 24 15 31 15 33 15 36 15 42
248b
2
18 14 18 20 18 27 18 28 18 30 18 33 18 39 18 41 18 44 18 47 18 52 18 54 19 01 19 03 19 06 19 12
Rijdt van 12 juli t/m 22 augustus 2010.
van HARDERWIJK naar BIDDINGHUIZEN, Walibi World
15 14 15 20 15 27 15 28 15 30 15 33 15 39 15 41 15 44 15 47 15 52 15 54 16 01 16 03 16 06 16 12
15 44 15 50 15 57 15 58 16 00 16 03 16 09 16 11 16 14 16 17 16 22 16 24 16 31 16 33 16 36 16 42
16 14 16 20 16 27 16 28 16 30 16 33 16 39 16 41 16 44 16 47 16 52 16 54 17 01 17 03 17 06 17 12
3
18 44 18 50 18 57 18 58 19 00 19 03 19 09 19 11 19 14 19 17 19 22 19 24 19 31 19 33 19 36 19 42
19 47 19 52 19 54 20 01 20 03 20 06 20 12
20 47 20 52 20 54 21 01 21 03 21 06 21 12
20 44 20 50 20 57 20 58 21 00 21 03 21 09 21 11 21 14 21 17 21 22 21 24 21 31 21 33 21 36 21 42
9 21 9 27 9 30 9 32 9 39 9 41 9 46 10 08 10 12 | 10 19 10 23 10 25 10 26 10 33 10 39
9 51 9 57 10 00 10 02 10 09 10 11 10 16 10 38 10 42 | 10 49 10 53 10 55 10 56 11 03 11 09
10 21 10 27 10 30 10 32 10 39 10 41 10 46 11 08 11 12 | 11 19 11 23 11 25 11 26 11 33 11 39
10 51 10 57 11 00 11 02 11 09 11 11 11 16 11 38 11 42 | 11 49 11 53 11 55 11 56 12 03 12 09
Bespreek de manier van aanpak van de leerlingen. Leg de nadruk op de signaalwoorden ‘eerst’ en ‘daarna’.
Je hebt gezocht in de dienstregeling van de Walibi-Express en via een routeplanner. a
Leg uit hoe je het beste je reis naar Walibi World kunt plannen. Wat doe je eerst en wat doe je daarna?
b
Op welk moment kun je gemakkelijk fouten maken? Wanneer moet je dus extra opletten?
a
3
19 44 19 50 19 57 19 58 20 00 20 03 20 09 20 11 20 14 20 17 20 22 20 24 20 31 20 33 20 36 20 42
OPDRACHT 5
BEWIJSOPDRACHT
Bespreek de opdracht na: benoem samen de signaalwoorden en laat de leerlingen vertellen waar elk signaalwoord voor staat.
Denk terug aan de route die je hebt gezocht. Vul daarna in de tekst bij b de juiste woorden in.
21 44 21 50 21 57 21 58 22 00 22 03 22 09 22 11 22 14 22 17 22 22 22 24 22 31 22 33 22 36 22 42
b
Zie je in deze tekst ook signaalwoorden? Omcirkel deze woorden. We vertrokken om
met de trein uit
,
want we moesten om 11.00 uur in Walibi World zijn. De dienstregeling van de bus was lastig, dus moesten we goed lezen. Onze bus ging om De bus vertrok uit de plaats
en stopte toen eerst in en daarna in
WOORDEN
Rijdt op 21 en 28 juli en op 4 en 11 augustus 2010.
Je hebt in deze les gewerkt met een routeplanner en een dienstregeling. Schrijf op BIDDINGHUIZEN, Walibi World naar ’t Harde
walibi
express
11 21 11 27 11 30 11 32 11 39 11 41 11 46
12 21 12 27 12 30 12 32 12 39 12 41 12 46 12 38 12 42 | 12 49 12 53 12 55 12 56 13 03 13 09
wat deze woorden betekenen. Een routeplanner is:
247 247 247 247 247 248 247 248 247 247 247 247 247 248 248 248 248 248 248 248 248 ritnr. 1003 1005 1007 1009 1011 1012 1013 1016 1015 1017 1019 1021 1023
Harderwijk, Busstation/NS V Harderwijk, Dolfinarium Zeewolde, Harderhaven Biddinghuizen, Camping Flevostrand Biddinghuizen, Bremerbergweg Biddinghuizen, Bijsselseweg Biddinghuizen, Walibi World A Biddinghuizen, Walibi World V Biddinghuizen, Aquacentrum Biddinghuizen, Bijsselseweg Biddinghuizen, Rivierencamping Biddinghuizen, Spijkweg/Elburgerweg Elburg, Veluwe Strandbad Elburg, Flevoweg/Havenkade ’t Harde, Eperweg ’t Harde, Station NS A
64
11 44 11 50 11 57 11 58 12 00 12 03 | | 12 05
248 248 247 248 248 247 248 247 248 247 248 248 247 247 247 247 247 247 ritnr. 1029 1031 1032 1033 1035 1040 1037 1044 1041 1048 1045 1047
plaats en halte
Dagelijks
express
247
’t Harde, Station NS V ’t Harde, Eperweg Elburg, Flevoweg/Havenkade Elburg, Veluwe Strandbad Biddinghuizen, Spijkweg/Elburgerweg Biddinghuizen, Rivierencamping Biddinghuizen, Aquacentrum Biddinghuizen, Bijsselseweg Biddinghuizen, Walibi World A Biddinghuizen, Walibi World V Biddinghuizen, Bijsselseweg Biddinghuizen, Bremerbergweg Biddinghuizen, Camping Flevostrand Zeewolde, Harderhaven Harderwijk, Dolfinarium Harderwijk, Busstation/NS A
1
walibi
van BIDDINGHUIZEN, Walibi World naar Harderwijk
13 21 13 27 13 30 13 32 13 39 13 41 13 46 13 38 13 42 | 13 49 13 53 13 55 13 56 14 03 14 09
14 21 14 27 14 30 14 32 14 39 14 41 14 46 14 48 | | 14 50 14 53 14 55 14 56 15 03 15 09
14 51 14 57 15 00 15 02 15 09 15 11 15 16 15 18 | | 15 20 15 23 15 25 15 26 15 33 15 39
15 21 15 27 15 30 15 32 15 39 15 41 15 46 15 48 | | 15 50 15 53 15 55 15 56 16 03 16 09
15 51 15 57 16 00 16 02 16 09 16 11 16 16 16 18 | | 16 20 16 23 16 25 16 26 16 33 16 39
Een dienstregeling is: Maak nu zo veel mogelijk woorden met de letters uit het woord ‘routeplanner’ of het woord ‘dienstregeling’. Wie heeft de meeste woorden?
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 2
65
De leerlingen schrijven de betekenis op van de woorden routeplanner en dienstregeling. Daarna maken ze zo veel mogelijk bestaande woorden met de letters uit deze woorden. Geef de leerlingen vijf minuten. Wie heeft de meeste woorden? Controleer dan welke woorden er gevormd zijn. Laat één leerling de woorden voorlezen en laat de anderen wegstrepen wat zij ook hebben. Welke woorden blijven over? Wie heeft daarna nog andere woorden? Vul zelf eventueel nog aan met nieuwe woorden.
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 2
75
BLOK 3 • LES 3 • De Grote Grieksegodenquiz WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een tekst over Griekse goden. Daarna maken ze in tweetallen quizvragen bij de tekst en wordt de quiz gespeeld.
De leerlingen kunnen strategieën gebruiken om het gelezene te begrijpen (onderstrepen, aantekeningen maken, schematiseren, vragen stellen aan de tekst).
informatieve tekst uit het domein school
schrijfpapier tekenpapier computers
BLOK 3
LES 3
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 20 minuten Terugkijken: 15 minuten
De Grote Grieksegodenquiz Griekse goden en mythen In het oude Griekenland kenden de mensen vele goden en godinnen. Die vormden één grote familie. Zeus was de oppergod, de god van de hemel. Zijn ene broer Poseidon heerste over de zeeën. Zijn andere broer Hades was de god van de onderwereld waar de doden naartoe gingen. Zeus was getrouwd met Hera, de godin van het huwelijk, tevens zijn zus. Zeus had daarnaast nog vele andere vriendinnen met wie hij ook kinderen had. Hera was erg jaloers en werd vaak woedend, zowel op die vriendinnen als op hun kinderen.
WAT GA JE DOEN? Je leest een tekst over Griekse goden om er een quiz bij te kunnen maken.
WAT LEER JE? Je leert hoe je leestrucjes kunt gebruiken om een tekst te begrijpen.
Vooral Herakles, een zoon van Zeus, had het zwaar: hij kreeg van Hera twaalf moeilijke opdrachten. Een van die opdrachten was bijvoorbeeld het temmen van mensenetende paarden. Athene was een van de dochters van Zeus. Zij was de godin van de krijgskunst en van de wijsheid. Zij werd geboren uit het hoofd van Zeus.
VOORBEREIDEN Vraag de leerlingen naar wat zij weten over de Griekse mythologie. Help ze eventueel op weg door te vragen naar namen van goden die ze kennen.
OPDRACHT 1 Je gaat straks een tekst lezen over Griekse goden. Wat weet je al van de Griekse
De goden waren onsterfelijk en beslisten over het leven van de mensen. Ze gingen als mensen met elkaar om: ze waren blij of verdrietig, verliefd of jaloers en ze maakten ook ruzie. Soms vochten ze zelfs tegen elkaar in de oorlogen van de mensen. Of ze kregen kinderen met gewone mensen. Die kinderen waren dan halfgoden. De twaalf belangrijkste goden woonden op de berg Olympus. Ze werden Olympische goden genoemd. Op de berg Olympus stond ook de troon van Zeus.
mythologie? Maak met elkaar een woordspin op het bord.
LEESTRUCJES Bij het lezen komt het soms voor dat je aan het eind niet meer goed weet wat je precies hebt gelezen. Vaak ga je de tekst dan nog maar een keer lezen. Het is handig om bij dat
De Grieken vertelden elkaar eeuwenlang verhalen over hun goden, halfgoden en helden. Deze verhalen gaven verklaringen voor alles wat de mensen niet begrepen. Bijvoorbeeld voor het ontstaan van de aarde of voor allerlei natuurverschijnselen. Deze godenverhalen of mythen werden later door dichters opgeschreven. De dichter Homerus schreef twee grote heldendichten: de Ilias (over de strijd bij Troje) en de Odyssee (over de zwerftochten van koning Odysseus na de val van Troje). Door deze geschreven bronnen kunnen wij nog steeds lezen over deze Griekse helden en hun goden.
soort teksten leestrucjes te gebruiken. Die helpen om een tekst echt goed te begrijpen en te onthouden. In blok 2 heb je daar ook al mee geoefend. Handige trucjes zijn bijvoorbeeld: • aantekeningen maken • een plaatje of schema maken van wat je leest (kijk maar naar les 1 van blok 2) • belangrijke zinnen of woorden markeren • de tekst hardop aan jezelf uitleggen
Naar: Memo Malmberg
• naast de tekst dingen schrijven of een uitroepteken zetten • vragen stellen aan de tekst (zie de uitleg in deze les) • … en andere trucjes die je zelf bedenkt
UITVOEREN OPDRACHT 3
Bespreek de teksten Leestrucjes en Vragen stellen aan de tekst. Vraag de leerlingen naar hun eigen trucjes en bespreek die.
OPDRACHT 2
Je gaat een tekst lezen. Je gebruikt daarbij de leestrucjes. Als je de tekst goed
Lees de tekst Leestrucjes en daarna ook Vragen stellen aan de tekst. Je gaat straks
begrijpt, ga je er quizvragen over bedenken.
een paar van deze trucjes gebruiken bij het lezen van de tekst Griekse goden en
a
Lees alinea 1 van Griekse goden en mythen. Maak aantekeningen van dit stukje tekst.
mythen.
VRAGEN STELLEN AAN DE TEKST Een van de leestrucjes is: vragen stellen aan de tekst. Je stelt vragen waarop je het antwoord kunt vinden in de tekst. Dat zijn vragen naar wie, wat, waar en wanneer. Door op die vragen antwoord te geven, ga je de tekst beter begrijpen. Dat gaat zo:
b
Lees alinea 2 van Griekse goden en mythen. Onderstreep de belangrijke woorden en zinnen.
• Over wie gaat deze tekst? • Wat gebeurt er precies, wat wil de schrijver ons vertellen? • Waar speelt het zich af? • Wanneer gebeurt het?
66
76
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 3
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 3
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 3
67
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 3
77
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
U kunt een filmpje over Griekse goden laten bekijken op beeldbank: http://www.schooltv.nl/ beeldbank/clip/20070125_deoudegrieken01.
Kijk of er op school een noodpakket bestaat en als dat zo is, neem dat dan mee voor les 4.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 144 van deze handleiding.
U kunt een verhaal voorlezen uit het boek Griekse mythen van Imme Dros.
Bespreek hoe je vragen met wie, wat, waar en wanneer kunt stellen aan de tekst. Bespreek daarna waarom het moeilijk is om bij deze alinea de vraag naar wanneer te beantwoorden.
c
Lees alinea 3 van Griekse goden en mythen. Stel vragen aan de tekst met wie, wat, wat waar en wanneer.
Griekse goden
Schrijf de antwoorden op. – –
–
Stel ongeveer tien vragen. Bijvoorbeeld van elk tweetal één vraag. Kies verschillende soorten vragen. De leerlingen werken in tweetallen en schrijven steeds hun antwoord op een blaadje.
d
Hera, Hades, Poseidon en Zeus zijn zus en broers. Ze zijn kinderen van Kronos en Rhea. Kronos was één van de twaalf kinderen van Uranos die samen de Titanen werden genoemd. Deze Uranos was jaloers op de macht van zijn kinderen en sloot hen daarom op in het diepst van de aarde. Kronos wist te ontsnappen en nam wraak op zijn vader. Hij ontmande zijn vader en gooide zijn testikels in zee. Uit het schuim dat daardoor in zee ontstond, werd de godin Aphrodite geboren. Zij was de mooiste van alle godinnen en werd de godin van de liefde. Uranos vervloekte zijn zoon voor wat hij had gedaan. ‘Jou zal hetzelfde overkomen als mij!,’ zei hij tegen zijn zoon. Uit angst dat deze voorspelling uit zou komen, at Kronos al zijn kinderen direct na de geboorte op. Rhea wist met een list Zeus te redden. Ze gaf Kronos niet haar zoontje Zeus om op te eten, maar een steen. Kronos at de steen in één keer op. Zeus groeide op en toen hij volwassen was, dwong hij zijn vader de opgegeten kinderen uit te spugen. Hij versloeg Kronos in een lange en zware strijd. Die oorlog wordt de Titanenstrijd genoemd. Daarna was Zeus de machtigste god. Hij trouwde met zijn zus Hera.
de goden Wat gebeurt er precies? De g o d e n ge d r a ge n z i ch a l s mensen. Waar speelt alinea 3 zich af? De g o d e n w o o n d e n o p d e b e rg O l y m p u s , m a a r w a re n o o k v a a k tu s s e n de mensen. Over wie gaat alinea 3?
Lees alinea 4 van Griekse goden en mythen.
Schrijf dingen naast de tekst of zet een uitroepteken in de kantlijn bij een belangrijk stukje.
OPDRACHT 4 Maak samen twee quizvragen over de tekst. Zorg dat het een beetje moeilijke vragen zijn. Dan maak je het je klasgenoten lastiger om de vraag straks goed te
De leerlingen mogen overleggen en hun antwoord opzoeken aan de hand van hun aantekeningen en de tekst, maar ze krijgen maar kort, bijvoorbeeld dertig seconden, de tijd.
beantwoorden.
b
Schrijf de twee vragen op één blaadje en geef dat aan je docent.
Maak een tekening van de tekst. Verwerk in de tekening de informatie die je bij a hebt verzameld.
OPDRACHT 5 Speel de Grote Grieksegodenquiz. Je hoort van je docent hoe de spelregels zijn.
TERUGKIJKEN
Na de quiz geeft u de antwoorden. Zijn de leerlingen het met de antwoorden eens? De leerlingen kijken hun eigen werk na. Welk duo heeft alles goed?
OPDRACHT 6 Je hebt in deze les geoefend met leestrucjes.
Bespreek dit kort na. Laat leerlingen een leestrucje noemen dat ze de komende tijd regelmatig willen oefenen.
a
Welke trucjes vind jij handig om te gebruiken?
b
Weet je ook nog andere trucjes dan die in deze les genoemd zijn?
BEWIJSOPDRACHT Je gaat nog een tekst lezen over Griekse goden. Je verwerkt daarna de informatie in een tekening. a
Lees de tekst Griekse goden. Gebruik daarbij deze leestrucjes: maak aantekeningen, onderstreep belangrijke woorden en stel vragen aan de tekst met wie, wat, wat waar en wanneer.
Geef aan dat het handig kan zijn om een stamboom bij deze tekst te maken. Deze opdracht kan ook goed als huiswerk meegegeven worden.
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 3
WOORDEN In de tekst Griekse goden en mythen staan de woorden: heersen – onderwereld – krijgskunst – onsterfelijk – eeuwenlang – natuurverschijnsel – mythe – heldendicht – zwerftocht
68
78
Verdeel de woorden over de leerlingen. Sommige woorden zullen dus meerdere keren aan iemand toebedeeld worden. Laat de leerlingen twee plaatjes bij het woord zoeken op internet. Print de plaatjes uit of verzamel ze digitaal. Laat de leerlingen in groepjes werken. Toon een van de plaatjes en laat de leerlingen in hun groepje overleggen welk woord erbij kan horen. Benadruk dat het gaat om hun redenering. Vraag vervolgens elk groepje naar hun antwoord en waarom ze daarvoor kiezen. Meerdere antwoorden zijn mogelijk, mits de redenering daarbij voldoende is.
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 3
a
Zoek bij één woord twee verschillende plaatjes op internet. Print de plaatjes.
b
Lever de plaatjes in bij je docent. Daarmee doe je een spel.
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 3
69
Andere mogeljkheden om met de plaatjes een spel te spelen: • Schrijf de negen woorden op het bord en laat de leerlingen om beurten een geprint plaatje op de goede plek eronder plakken. Lukt het de groep alle plaatjes op de goede plek te krijgen? • Verdeel de klas in groepen en laat ze nu hetzelfde doen op een vel papier. Verdeel daartoe de plaatjes eerlijk over de groepjes. • Speel een open memory. Laat een leerling steeds twee geprinte plaatjes pakken die volgens hem bij één woord horen. Als hij heeft uitgelegd waarom, beoordeelt de rest van de groep of dat klopt.
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 3
79
BLOK 3 • LES 4 • Een ramp! WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een tekst over wat je moet doen in noodsituaties. Vervolgens kiezen ze één ramp uit (bijvoorbeeld een overstroming) en maken daarvoor een rampinstructie die geschikt is voor leerlingen van hun eigen school.
De leerling herkent bepaalde tekstsoorten, dat wil zeggen groepen teksten die op elkaar lijken door bijvoorbeeld tekstdoel, context of leesdoel en gebruikt die kennis bij het lezen.
instructietekst uit het domein maatschappij
A4- en A3-papier woordenboeken noodpakket
BLOK 3
LES 4
Een ramp!
WAT GA JE DOEN? Je leest een rampen-instructie, zodat je er ook een voor jouw school kunt maken.
WAT LEER JE?
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
EEN INSTRUCTIE Een instructie is ook een soort tekst. Het is een tekst waarin staat wat je moet doen. Bijvoorbeeld een opdracht in je werkboek. Of een uitleg wat je moet doen als je een treinkaartje gaat kopen of als er een ramp gebeurt. Instructies moeten heel duidelijk geschreven zijn. Zeker als je wilt weten wat je moet doen bij een ramp! Als een instructie ingewikkeld is of als er veel verteld moet worden, helpt het als de
Je leert dat er verschillende soorten teksten zijn die op een bepaalde manier op
tekst opvallend is vormgegeven. Je kunt dan snel vinden wat je zoekt. Ook zie je snel in welke
elkaar lijken.
volgorde je iets moet doen. In blok 1 heb je een instructietekst gelezen over het scheiden van plastic afval.
VOORBEREIDEN Veel kinderen dupe van schoolbrand
UITVOEREN OPDRACHT 3
Wijs de leerlingen erop dat ze bij deze opdracht de eigen school voor ogen houden.
Je gaat straks een rampen-instructie voor je school maken. Daarvoor heb je de tekst Wat te doen bij een noodsituatie? op bladzijde 72 nodig. a
Lees het stukje over het noodpakket. Welke dingen zijn er volgens jou op school aanwezig?
Bekijk met de leerlingen de afbeelding en bespreek samen de vragen. Laat de leerlingen hun ervaringen vertellen.
b
Lees de kopjes. Markeer wat jij het belangrijkste vindt om te weten voor als je op school bent.
c
Lees de stukjes onder de kopjes die je hebt gemarkeerd, goed door. Van welke ramp wil je een instructie maken voor jouw school?
Neem samen met de leerlingen Soorten teksten en Een instructie door. Ga vooral in op hoe teksten van één soort bij elkaar horen.
OPDRACHT 1 Je gaat straks een tekst lezen over rampen die kunnen gebeuren, zoals een brand. a b
Kijk eens naar het plaatje hierboven. Heb je zoiets weleens meegemaakt? Of
OPDRACHT 4
heb je erover gehoord? Wat gebeurde er toen?
a
Laat de leerlingen eerst (kort) een kladversie maken op een A4’tje. Daarna werken de leerlingen de rampinstructie uit op A3-papier.
Maak nu de rampinstructie voor jouw school. Je mag dus dingen toevoegen die speciaal bij jouw school horen. Denk bijvoorbeeld aan het noemen van de
Weet jij wat je moet doen bij brand in de school?
nooduitgangen of het inschakelen van een bepaalde persoon. Gebruik ook
OPDRACHT 2
Bekijk met de leerlingen de vorm van de tekst: Wat te doen bij een noodsituatie? Koppel dit aan wat ze net gelezen hebben over instructieteksten.
a
Lees de tekst Soorten teksten en de tekst Een instructie.
b
Kijk nu naar de tekst Wat te doen bij een noodsituatie? op bladzijde 72. Ga
pictogrammen, kleuren, kopjes en korte zinnen. b
Waar in de school kan jouw rampinstructie het beste opgehangen worden?
nog niet lezen, maar kijk hoe de tekst eruitziet. Wat hebben de schrijvers gedaan om die zo duidelijk mogelijk te maken?
TERUGKIJKEN OPDRACHT 5
Bespreek waarom het juist bij zo’n tekst belangrijk is dat er korte zinnen zijn en een duidelijk stappenplan.
werkboek.
SOORTEN TEKSTEN Krantenartikelen zien er allemaal een beetje hetzelfde uit. Reclamefolders herken je ook meteen. En een toets ook! Zo zijn er nog veel meer soorten teksten waarvan je direct ziet wat het is. Die teksten lijken allemaal een beetje op elkaar. Dat kan komen door hoe ze eruitzien, maar ook door wat je met zo’n tekst gaat doen. Of door wat de bedoeling is van zo’n tekst. Zo horen moppen tot dezelfde soort tekst. Of teksten die je moet leren voor geschiedenis.
70
80
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 4
Haal nog even de kenmerken van een instructietekst erbij (tekstblokje Een instructie). Daarop wordt de instructietekst door de leerlingen beoordeeld.
Beoordeel de rampinstructie van een klasgenoot. Schrijf je beoordeling in zijn
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 4
a
Lees de tekst goed en vul dan in. ja
nee
•
Is het duidelijk over welke ramp deze instructie gaat?
•
Zijn er korte zinnen?
•
Zijn de pictogrammen duidelijk?
•
Zijn er kleuren gebruikt?
•
Zijn er kopjes?
•
Past deze instructie goed bij de school?
•
Is het duidelijk wat je moet doen bij de ramp?
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 4
71
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 4
81
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
LINK MET DIATAAL
Goed gelukte plannen kunt u lamineren en een plek geven in de school. U kunt ook plannen scannen en publiceren in de schoolkrant.
Wanneer uw school een noodpakket bezit, legt u dit dan neer in de klas.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 146 van deze handleiding.
b
Wat vind je goed aan dit plan?
Wat te doen bij een noodsituatie?
c
Wat zou nog beter kunnen?
Ook in Nederland kunnen we te maken krijgen met een noodsituatie of ramp. Het is verstandig u hierop voor te bereiden. Hieronder leest u wat u kunt doen om u voor te bereiden en wat de belangrijkste acties zijn voor bepaalde noodsituaties. Meer tips over voorbereidingen kunt u lezen op www.denkvooruit.nl.
d
Bespreek samen jullie beoordeling.
Zorg altijd voor een noodpakket.
BEWIJSOPDRACHT
U kunt zich voorbereiden op een noodsituatie door bijvoorbeeld een noodpakket samen te stellen of kant-en-klaar aan te schaffen. In een noodpakket zitten spullen die handig zijn in noodsituaties, zodat u zichzelf enige tijd kunt redden. Een noodpakket bevat in ieder geval: een radio op batterijen; een zaklamp; een eerstehulpdoos; lucifers in waterdichte verpakking; waxinelichtjes; warmhouddekens; een gereedschapsset; een waarschuwingsfluitje.
a
De tekst Wat te doen bij een noodsituatie? is een instructietekst. Instructieteksten kunnen ook over heel andere onderwerpen gaan, zoals eten (recepten) of huisdieren (‘hoe verzorg je een hond?’). Er is al een instructietekst genoemd.
Grote brand
• Kunt u niet meer door de rook kijken? Blijf dan laag bij de grond. • Kunt u het gebouw niet meer verlaten? Ga dan voor een raam staan waar de brandweer u kan zien. • Ga nooit terug een brandend gebouw in.
Terroristische aanslag
• Ga naar een open plek, uit de buurt van grote gebouwen. • Geef (mobiele-telefoon)foto’s die u gemaakt heeft aan de politie. • Ga niet kijken op de plek van de aanslag.
Groot verkeersongeval
• Loop niet onnodig over de snelweg. • Houd de vluchtstrook vrij voor brandweer, politie en ambulance. • Bent u met de auto in een tunnel: verlaat uw auto en ga via de dichtstbijzijnde vluchtweg de tunnel uit.
Ziektegolf
• Gebruik altijd papieren zakdoekjes die u na gebruik meteen weggooit. • Was vaak uw handen. • Blijf thuis als u een besmettelijke ziekte heeft. • Kijk ook op www.grieppandemie.nl voor meer informatie.
Instortingsgevaar
• Blijf laag bij de grond, schuil onder zwaar meubilair of een deurpost, blijf daar stil zitten en bescherm uw hoofd en nek met uw armen. • Gebruik geen liften. • Als u bedekt onder het puin ligt, blijf dan zo stil mogelijk liggen en maak zo mogelijk geluiden op pijpen of buizen. Schreeuw alleen als het niet anders kan.
Extreem weer
Bij extreem slecht weer: • Ga niet de weg/het water op als dit wordt afgeraden of als een weeralarm is afgegeven. • Als u toch de deur uit moet, neem genoeg eten, water, dekens en warme kleding mee. Bij een hittegolf: • Drink per dag twee liter water. • Blijf binnen tussen 12.00 en 16.00 uur.
Noem twee andere instructieteksten.
Ordeverstoring
• Als er tijdens een evenement paniek ontstaat, ga dan niet tegen de mensenstroom in. • Blijf rustig en volg de aanwijzingen van de autoriteiten op. • Ga niet naar de plek van de ordeverstoring toe.
Waar?
Inhoud
o p d e k a a r t j e s a u to m a a t
h o e j e e e n k a a r t j e ui t d e a u to m a a t m o et h a l e n
Uitval stroom, gas, water of telefoon
• Luister naar de rampenzender met uw radio op batterijen. • Doet de telefoon het nog? Bel dan niet onnodig om overbelasting van het net te voorkomen. • Doet de stroom het nog? Kijk dan op de website van uw gemeente of op www.crisis.nl. Als www.crisis.nl niet is ingezet, wordt u op een andere manier geïnformeerd.
Overstroming
b
• Wordt verwacht dat het water tot uw huis komt? Schakel gas en elektriciteit uit. • Zorg voor een noodpakket (radio op batterijen, zaklamp, batterijen, medicijnen, belangrijke documenten, eten en drinken, kleding en dekens). • Als u niet weg kunt: luister naar de regionale rampenzender op uw radio uit uw noodpakket.
In de tekst Wat te doen bij een noodsituatie? kun je iets opzoeken. In welke teksten kun je nog meer iets opzoeken? Er is al een tekst genoemd. Tekst
Inhoud
w o o rd e n l i j s t
b eteke n is v a n w o o rd e n
• Blijf binnen of ga naar binnen en sluit deuren en ramen en alles wat voor ventilatie dient, zoals afzuigkap, ontluchtingskoker, muur- en toiletrooster. • Consumeer geen kraanwater, geen regenwater, geen bladgroenten of moeilijk schoon te maken etenswaren. • Houd huisdieren binnen en raak geen mensen en dieren aan die buiten zijn geweest.
Gevaarlijke stoffen
• Blijf binnen of ga naar binnen en sluit deuren en ramen en alles wat voor ventilatie dient, zoals afzuigkap, ontluchtingskoker, muur- en toiletrooster. • Ga naar een goed af te sluiten kamer waar het niet tocht, liefst midden in het huis of gebouw. • Luister naar de rampenzender of kijk op www.crisis.nl. Als www.crisis.nl niet is ingezet, wordt u op een andere manier geïnformeerd. • Bent u buiten? Loop dwars op de wind in met een doek voor uw neus en mond.
c
Over het onderwerp ‘Rampen’ heb je een instructietekst gelezen. Maar er worden ook andere soorten teksten over geschreven. Noem twee andere soorten teksten over ‘Rampen’. Er is al een voorbeeld gegeven. Tekstsoort
Inhoud
a d ve r te n tie
ko o p e e n ro o k m e l d e r
WOORDEN Doe het zo duidelijk mogelijk, want voor het uitbeelden kun je punten verdienen. instortingsgevaar – weeralarm – ventilatie – noodpakket – autoriteiten – hittegolf – vluchtstrook – puin
82
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 4
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 4
Leg vooraf uit dat over het onderwerp ‘rampen’ ook andersoortige teksten geschreven zijn (krantenartikelen, reclameteksten). Koppel aan deze tekstsoorten ook tekstkenmerken.
Kernongeval
Kies samen vier woorden uit de lijst. Bedenk hoe je de woorden kunt uitbeelden.
72
Leg vooraf uit dat instructieteksten over allerlei onderwerpen kunnen gaan (recept, gebruiksaanwijzing apparaat, inloginstructies voor het magister). Wijs op overeenkomstige kenmerken.
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 4
73
Laat de leerlingen in tweetallen oefenen met uitbeelden. Laat de tweetallen om de beurt de acht woorden voor de klas uitbeelden. Elk tweetal heeft voor de acht woorden maximaal één minuut. De leerling uit de klas die het eerst het woord raadt, verdient een punt. Het tweetal dat uitbeeldt, krijgt voor elk geraden woord ook een punt. Bereken tot slot het aantal punten per tweetal.
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 4
83
BLOK 3 • LES 5 • Doorsturen, of anders … WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen een betoog over kettingmails en schrijven een antikettingmail-mail.
De leerlingen leren dat ze gebruik kunnen maken van de structuur van een tekst om een tekst beter te begrijpen.
betogende tekst uit het domein privé
computers eierwekker of mobieltje met alarm zakje
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
BLOK 3
LES 5
Doorsturen, of anders …
WAT GA JE DOEN? Je leest een betoog over kettingmails. Je schrijft een antikettingmail-mail.
WAT LEER JE? Je leert dat de structuur van een tekst je kan helpen om de tekst te begrijpen.
UITVOEREN STRUCTUUR IN EEN TEKST Je begrijpt een tekst beter als er structuur in zit. Bijvoorbeeld een verdeling in hoofdstukken
Bespreek voordat de leerlingen aan de opdracht beginnen, de teksten Structuur in een tekst en Structuur van een recept. Koppel de inhoud daarvan aan de opdracht.
en paragrafen. En daarbinnen weer een verdeling in alinea’s en zinnen. Die zinnen krijgen structuur door leestekens als punten en komma’s, vraagtekens en uitroeptekens. Nog meer structuur krijgt een tekst door tussenkopjes, vetgedrukte of schuingedrukte stukjes
VOORBEREIDEN
(voor bijvoorbeeld een inleiding) en het gebruik van bolletjes of streepjes (voor bijvoorbeeld een opsomming).
OPDRACHT 1 a
Bespreek ook met de hele groep de ervaringen van de leerlingen met kettingmails. Bespreek daarna ook de tekst: Hoe ziet een kettingmail eruit?
Heb je weleens een kettingmail gekregen? Waarover ging die mail? Bespreek het samen.
b
Lees de mail Lees dit, belangrijk! Hoe zie je dat het een kettingmail is? Schrijf het op.
OPDRACHT 2 wat ze heeft meegemaakt en wat ze van kettingmails vindt. Lees het goed, want je kunt daar vast wel iets van gebruiken voor jouw antikettingmail-mail. a
c d
Twee aandachtspunten bij de te lezen tekst: de ironie die bijvoorbeeld bij het recept wordt gebruikt en het begrijpen van de rekensom. Eventueel kunt u daar dieper op ingaan.
Je gaat zo de blog op bladzijde 76 van Rosa lezen over kettingmails. Daarin beschrijft ze
Wat vind je van deze mail? Wat zou jij doen? Doorsturen, niks doen, antwoorden aan de afzender? b
Let, voordat je gaat lezen, eerst op de structuur van de tekst. Denk na over deze vragen: 1
Welke kopjes zie je in de tekst? Wat kun je daaraan aflezen?
2
Wat betekenen de bolletjes in de tekst?
3
Onder het kopje Bah! zie je een ander soort tekst. Wat is dat voor soort tekst?
4
Kun je nu al zien, dus zonder alles te lezen, wat de conclusie van Rosa is?
Lees de tekst nu helemaal.
OPDRACHT 3 Van:
[email protected] Aan:
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected]; dorienjansen@net. com;
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected] CC: Onderwerp: FW: FW: FW: FW: Lees dit, belangrijk!
Vraag de leerlingen eerst naar de mening van Rosa over kettingmails: klopt het met wat ze dachten bij opdracht 2a? Wijs de leerlingen erop dat ze ook Rosa’s argumenten mogen gebruiken.
Je gaat een antikettingmail-mail schrijven. Daarin leg je uit waarom je niet mee wilt doen aan kettingmails. Zorg ervoor dat je de ander daarvan overtuigt. Je mailt straks aan iemand uit je klas. Je krijgt zelf ook een mail van iemand toegestuurd. Doe het zo: a
Bedenk eerst een titel. Dat is het onderwerp van je mail.
b
Noteer in steekwoorden wat je gaat schrijven.
Beste wie dit leest, Als je zult doen wat hier staat, gebeurt er dit: Op een vrijdag deze maand zul je zoenen met de liefde van je leven.
Laat de leerlingen op de computer werken aan deze opdracht. Maak tweetallen die hun mails aan elkaar versturen.
Dat wordt de mooiste dag van je leven. Zend dit bericht naar 15 mensen in 15 minuten. Doe het dus snel! Druk dan op F6 en de naam van de liefde van je leven verschijnt op het scherm.
c
Bedenk minstens twee tussenkopjes.
HOE ZIET EEN KETTINGMAIL ERUIT?
d
Bedenk hoe je bolletjes en/of streepjes kunt gebruiken.
Kettingmails zijn vaak makkelijk te herkennen. Je herkent ze bijvoorbeeld aan de inhoud. Je
e
Schrijf je mail. Sluit af met een conclusie. Verstuur je mail en stuur een CC aan je docent.
leest: Als je … doet, dan krijg je … Ze willen ook graag dat je de mail doorstuurt. Soms staan er
f
Bewaar je mail goed, want wie weet kun je hem nog een keer gebruiken als iemand je
Dat is zo eng want het werkt!
zelfs bedreigingen in als je dat niet zou doen.
een kettingmail stuurt!
Je ziet het ook aan de vorm. Vaak is er een soort stappenplan. In korte zinnen wordt je verteld wat je moet doen.
74
84
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 5
75
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 5
85
MEER DOEN MET DEZE LES?
LINK MET DIATAAL
Bekijk en bespreek met de leerlingen de structuur van eerdere teksten uit dit blok.
De in deze les behandelde bouwsteen is extra relevant voor zwakke lezers met het lezersprofiel: probleemlezer. Leerlingen met dit profiel kunt u de bijbehorende herhalingsopdracht aanbieden. Zie bladzijde 148 van deze handleiding.
STRUCTUUR VAN EEN RECEPT Een recept is ook een tekst die je kunt herkennen aan de structuur. Het ziet eruit als een
Receptenruil
stappenplan. Je leest welke stappen je moet doen om een gerecht te maken. Het gaat ook om de volgorde waarin je het gerecht maakt: eerst doe je dit en dan dat.
Door Rosa
Het recept begint altijd met de naam van het gerecht, de titel. Daarna volgt een opsomming
Een kettingmail
zinnen in een recept beginnen meestal met een werkwoord: snijd … roer … kook …
Krijg jij ook zo vaak een kettingmail? De laatste tijd ben ik meer en meer slachtoffer van dit soort ongewenste mail. Vorige week nog kreeg ik weer wat nieuws. Het was een kettingmail met het verzoek mee te doen met een receptenruil. Ik moest de ontvangen mail doorsturen aan 20 contacten uit mijn adresboek en een eenvoudig recept mailen aan degene die zich boven aan de ladder bevindt. Meestal gooi ik dit soort kettingmails direct weg. Soms stuur ik de afzender een mail terug dat ik niet aan dit soort onzin meedoe. Maar deze keer wilde ik degene die mij de mail stuurde, niet teleurstellen. Bovendien, een verzameling nieuwe recepten van lekkere gerechten is toch wel leuk.
van wat je nodig hebt. Vervolgens wordt er stap voor stap uitgelegd wat je moet doen. De Een nieuwe stap herken je bijvoorbeeld aan een nieuwe alinea, een bolletje of een streepje.
TERUGKIJKEN OPDRACHT 4
Boze vrienden
Schrijf een bericht terug. Schrijf in je antwoord:
Dus ging ik er even goed voor zitten. Ik heb mijn favoriete recept aan nummer 1 op de lijst gemaild. In de kettingmail heb ik nummer 2 op de eerste plaats gezet en mezelf op nummer 2 en de mail doorgestuurd aan 20 mensen uit mijn adresboek van wie ik dacht dat ze wel een beetje lekker konden koken. Maar … in plaats van leuke recepten kreeg ik boze mailtjes in mijn mailbox. Mijn vrienden mailden me: • Houd nou eens op met die vervelende kettingmails! • Je kunt er een computervirus mee verspreiden! • Kettingbrieven werken nooit, ik verbreek de ketting. • Wil je mij dit soort mails niet meer sturen!
1
wat je van de mail vindt (duidelijk of niet) en of je het er mee eens bent;
2
wat je vindt van de structuur in de mail.
Bah! Nu zou ik dat niet zo erg vinden, als ik toch een paar verrassende recepten kreeg. Maar wat denk je van dit recept:
Schrijf eventueel een aantal leerlingen terug met een CC aan de anderen.
Lees de antikettingmail-mail van je klasgenoot.
Verstuur je mail met weer een CC aan je docent.
BEWIJSOPDRACHT Bekijk een schoolboek van een ander vak. Zoek een tekst uit waarvan jij vindt dat er veel aan de structuur te zien is. a
Beschrijf hoe de structuur is van de tekst.
b
Hoe kan dit helpen bij het lezen van de tekst?
Witte bonen in tomatensaus — Koop een blik bonen in tomatensaus — Koop een blik knakworstjes — Open de blikken en doe ze samen in een schaal — Zes minuutjes in de magnetron — Eet rechtstreeks uit het schaaltje — Smakelijk eten!
Rekensom Nu wilde ik toch weten waarom die kettingmails niet werken, zoals mijn vrienden me mailden. Ik zocht op internet en vond dit: Stel dat jij een kettingmail naar 40 mensen moet sturen, die op hun beurt ook 40 mensen benaderen, dan zit je al op 1600 mensen. Die 1600 mensen kunnen allemaal jouw e-mailadres zien. Die 1600 mensen (die jij niet kent) sturen het bericht ook naar 40 anderen en daarmee zit je al op 64 000! Nog een keer en dan kom je op een totaal van 2 560 000. Nog een keer en je hebt al ongeveer zes keer het aantal inwoners van Nederland!
Spijt ... Nooit ga ik nog een kettingmail doorsturen! Als zo veel mensen mijn adres kennen, zit er vast wel eentje tussen die daar misbruik van maakt. Dan maar geen leuke recepten. Ik koop wel een kookboek!
WOORDEN Het lekkerste broodje gezond Bereiding: • Neem een volkoren pistoletje en snijd het brood open. • Roer met een garde in een kom mayonaise en mosterd door elkaar. • Besmeer beide helften van het brood met de mosterdmayonaise. • Snijd de komkommer en het ei in plakjes. • Beleg het brood met komkommer en ei. • Leg op iedere helft van het broodje een plak jonge kaas. • Garneer met een beetje rucolasla. Eet smakelijk! Schrijf zelf een recept voor een broodje gezond. Gebruik daarin de onderstreepte woorden. Het hoeft niet lekker te zijn … Denk ook weer aan de structuur.
76
86
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 5
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 5
77
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 5
87
BLOK 3 • LES 6 • Opsporing verzocht! WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lossen een moord op aan de hand van een politiedossier. De leerlingen werken in groepjes. Ze maken een PowerPointpresentatie en tonen die aan de rest van de groep.
De leerlingen passen toe wat ze in les 1 t/m 5 van blok 3 hebben geleerd.
diverse tekstsoorten uit het domein maatschappij
A4-papier markeerstiften computers met het programma PowerPoint
BLOK 3
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 5 minuten Uitvoeren: 20 minuten Terugkijken: 20 minuten
LES 6
Opsporing verzocht! politieonderzoeken.nl
WAT GA JE DOEN? Je leest een politiedossier en probeert daarmee een moord op te lossen.
WAT LEER JE? Je leert om alles toe te passen wat je in dit blok hebt geleerd.
Bespreek welke teksten relevant kunnen zijn om op te nemen in een politiedossier. Denk aan: aantekeningen, krantenartikelen, getuigenverklaringen.
VOORBEREIDEN
Help de politie bij het oplossen van ernstige misdrijven Meld Misdaad Anoniem
OPDRACHT 1 deze les bedacht. Je leest allerlei teksten uit het politiedossier. Welke teksten
SOORTEN TEKSTEN Een tekstsoort is te herkennen aan de vorm en aan de inhoud. Teksten van één soort lijken op elkaar. In les 4 van dit blok heb je al wat geleerd over instructieteksten. In deze les kom je weer andere soorten teksten tegen, zoals een krantenartikel, een advertentie, een politieverslag, een formulier, een flyer en een politiebericht.
UITVOEREN OPDRACHT 2 a
Je gaat straks lezen in het politiedossier. Daarin lees je dat de politie de moord
0800-7000
IJmuiden – Woensdag 3 maart 2008 – Gewelddadige dood van mevrouw Wientjes, 89 jaar oud
Je gaat straks lezen over een moord. Deze moord is niet echt gebeurd, maar voor zouden dat kunnen zijn? Praat er samen over.
Leg uit dat deze zaak niet waargebeurd is, maar dat soortgelijke oproepen van de politie wel degelijk op internet te lezen zijn.
politieonderzoeken.nl
Politieregio: Noord-Holland Onderzoek:
Gewelddadige dood Slachtoffer:
Mevrouw Wientjes Plaats delict:
IJmuiden, Hoofdstraat 6-1
Op donderdagmorgen 11 uur, 4 maart 2008, brengt de dochter van mevrouw Wientjes, zoals elke donderdagmorgen, een bezoekje aan haar hoogbejaarde moeder. De 89-jarige moeder zit niet in haar stoel bij het raam zoals gewoonlijk, maar ligt dood in de keuken. Uit het onderzoek blijkt dat mevrouw Wientjes de avond daarvoor rond 22.00 uur om het leven is gebracht. De dader is het huis aan de Hoofdstraat 6-1 hoog te IJmuiden binnengekomen en heeft gouden sieraden en andere kostbaarheden meegenomen uit een geheime bergplaats en mevrouw Wientjes dood achtergelaten. Er zijn geen sporen van braak. De politie is meteen hierna een groot onderzoek gestart, maar heeft na twee jaar nog steeds geen dader kunnen vinden. De politie roept het publiek op dit onderzoek op te lossen.
Datum en tijd:
3 maart 2008, 22.00 uur
Bespreek opdracht 3a en lees samen de tekst Leestrucjes door. Leg uit dat de leerlingen de teksten gaan lezen en alle trucjes mogen gebruiken die ze handig vinden.
niet kan oplossen en de hulp zoekt van het publiek. Jij gaat proberen deze
Bespreek de tekst Vragen stellen aan de tekst. Leg uit dat ze dat gaan doen bij opdracht 2b. Vestig ook de aandacht op de tekst Alinea’s.
moord op te lossen. Eerst lees je de eerste tekst. Daarin schrijft de politie over het onderzoek naar mevrouw Wientjes: wat er bekend is over de moord en hoe
OPDRACHT 3
het nu met het onderzoek is. b
a
Vul de ontbrekende teksten in. Dat zijn de antwoorden op de vragen: Wie?
Er is een groot dossier gemaakt over deze zaak. Jij probeert de zaak op te lossen. Eerst lees je alle teksten uit dit dossier.
Wat? Wanneer? en Waar?
b
Welke mensen komen voor in deze zaak? Wat hebben zij met mevrouw
Vertel dat bij politieseries vaak schema’s van verdachten worden gemaakt. Dit gaan zij nu ook doen. Geef wat voorbeelden van handige schema’s op het bord.
Wientjes te maken? Maak er een handig schema van. Denk aan een mindmap,
Controleer of de leerlingen goed begrijpen wat de case is die zij gaan onderzoeken. Laat de leerlingen daarna opdracht 2b maken.
een tabel of een woordspin. Werk op een apart vel papier.
VRAGEN STELLEN AAN DE TEKST Een leestrucje dat je hebt geleerd, is vragen stellen aan de tekst. Je stelt vragen waarop je het antwoord kunt vinden in de tekst. Dat zijn vragen naar wie, wat, waar en wanneer. Door op die vragen antwoord te geven, begrijp je de tekst beter.
LEESTRUCJES Bij het lezen raak je soms het overzicht kwijt. Gebruik daarom leestrucjes die je al eerder hebt geleerd: • aantekeningen maken
ALINEA’S Je hebt geleerd dat een tekst vaak uit alinea’s bestaat. Elke alinea is een nieuw stukje tekst.
• een schema maken • belangrijke zinnen of woorden markeren
Toch horen de alinea’s wel bij elkaar. Je ziet in een volgende alinea vaak woorden die op een stukje uit een eerdere alinea slaan. Zo zie je de samenhang tussen de alinea’s. Tip: let op woorden als ‘daarvoor’ en ‘hierna’.
78
88
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 6
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 6
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 6
79
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 6
89
Kinderen gaan vrijuit
Mevrouw Wientjes, 89 jaar oud Datum: Naam: Tijd:
Datum: Naam: Tijd:
Datum: Naam: Tijd:
Datum: Naam: Tijd:
zondag 28 februari 2008 Christie 21.00 uur: mevrouw geholpen met de steunkousen en in bed gelegd. maandag 1 maart 2008 Christie 21.00 uur: mevrouw zat al klaar om naar bed te gaan. Geholpen met de steunkousen en in bed gelegd.
‘Hel op aarde’ Door onze verslaggevers IJMUIDEN, 30 MAART 2008 – De dochter en
tie niet kunnen vinden. Volgens de advocaten
schoonzoon van mevrouw Wientjes worden niet langer verdacht van de moord op hun
zijn: ‘(…) dochter en schoonzoon door een hel gegaan. Eerst het verdriet van het overlijden
(schoon)moeder. Zij zijn direct vrijgelaten.
van een dierbare en daarna ook nog de schan-
Het onderzoek van de politie richtte zich op de
de van deze verdenking.’ De schoonzoon, die langer dan twee weken vastzat, overweegt een
financiële situatie van het garagebedrijf van de verdachten, maar een bewijs heeft de poli-
schadeclaim in te dienen bij politie wegens de tijd die zij onterecht hebben vastgezeten.
dinsdag 2 maart 2008 Christie 21.00 uur: Mevrouw geholpen met de steunkousen en in bed gelegd. woensdag 3 maart 2008 Christie 21.00 uur: Ze was onrustig vanwege een ruzie. Mevrouw geholpen met de steunkousen en in bed gelegd.
OPSPORING VERZOCHT Woensdag 3 maart, rond 22.00 uur is mijn moeder, mevrouw Wientjes, 89 jaar, vermoord in haar seniorenwoning in het complex ‘Zonzicht’ aan de Hoofdstraat, IJmuiden. Wie heeft informatie over haar dood? Help ons alstublieft!
BELONING 20 000 euro voor de gouden tip. Carla Veerman-Wientjes Tel. 091-1003456
Familie vast in zaakWientjes Door onze verslaggevers IJMUIDEN, 10 MAART 2008 – De gruwelijke moord op mevrouw Wientjes
Man opgepakt en vrijgelaten Van onze correspondenten AMSTERDAM, 3 MEI 2008 – De politie
1 april 2008
Verdwenen sieraden
zondagochtend
De politie in IJmuiden vraagt aandacht voor de verdwenen
ervan wordt verdacht de moord op mevrouw Wientjes te hebben
sieraden van mevrouw Wientjes. Deze sieraden waren verborgen in een geheim luik achter in een kast. Mogelijk
gepleegd. Deze gewelddadige moord vond plaats op 3 maart
heeft u de sieraden aangeboden gekregen. Herkent u de
2008 te IJmuiden. Deze ver-
sieraden of heeft u andere informatie die de politie kan helpen bij deze zaak, neemt u dan contact op met de
dachte, de postbezorger Victor U., is echter na ‘een uur of drie
politie IJmuiden, tel. 0900-8844. Het gaat om de volgende sieraden:
stevig verhoor’ weer vrijgelaten, aldus zijn advocaat. Er waren geruchten verspreid dat Victor
Gouden ring, met daarin een rode granaat, gemaakt in Spanje;
U. met de moord te maken had. ‘De aantijgingen van de
geschatte waarde: 14 000 euro.
politie raakten kant nog wal. Mijn cliënt was op de bewuste
leidde in maart tot grote opschudding in het seniorencomplex ‘Zonzicht’ en in heel IJmuiden. De dochter en haar
woensdagavond in zijn stamkroeg, daarvan zijn zeker twintig getuigen. Mijn cliënt is dus
man zijn aangehouden in de zaakWientjes. Zij worden op dit moment verhoord door de politie.
Zware gouden ketting, met
Het is bekend dat de dochter Carla V. en schoonzoon Harry V., die een gara-
schakelmotief, met een gouden hanger, met diamant.
gebedrijf aan de IJmuider Strandweg bezitten, in geldnood verkeren. Tot
Waarschijnlijk gemaakt in
nu toe zijn er nog geen bekennende
heeft
een 50-jarige inwoner van Amsterdam aangehouden die
zo vrij als een vogel.’
Portugal; geschatte waarde: 21 000 euro.
verklaringen afgelegd. 80
90
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 6
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 6
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 6
81
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 6
91
MEER DOEN MET DEZE LES? U kunt de leerlingen laten kijken naar lopende onderzoeken van de politie op de site: www.politieonderzoeken.nl.
politieonderzoeken.nl 10 april 2010 Veel wijst erop dat Wientjes de dader heeft gekend: er waren geen sporen van braak. De dader kon de geheime opbergplaats van de sieraden vinden. Ik denk dat het iemand is geweest in de familie.
20 000 euro beloning De hoofdofficier van Justitie van IJmuiden heeft 10 april een beloning uitgeloofd van 20 000 euro voor de gouden tip in de zaak-Wientjes.
11 april 2010 Het kan familie zijn geweest, maar ook iemand van de thuiszorg. Ouderen zijn vaak heel spraakzaam tegen mensen van de thuiszorg. Zelf werk ik daar ook. Binnen vijf minuten weet ik vaak waar de bankpasjes liggen of de juwelen. Een derde mogelijkheid is dat het iemand is van een andere dienst, zoals de meteropnemer of de postbezorging.
OPDRACHT 4 Geef antwoord op de vragen van de politie in de zaak-Wientjes: 1
Wie is zeker geen verdachte in de zaak-Wientjes? Waarom?
2
Wie kan een verdachte zijn? Waarom?
3
Wat kan er zijn gebeurd op de avond van de moord en daarna?
13 april 2010 Het moet een bekende zijn geweest, want mevrouw Wientjes heeft twee kopjes koffie gemaakt, een voor haarzelf en een voor haar gast. Dat hoorde ik van de neef van de dienstdoende agent.
Buurman Groenebeek, Hoofdstraat 6 - 2 hoog: ‘Mevrouw Wientjes was op woensdag om zes uur wezen avondeten in onze eetzaal. Mevrouw Wientjes had bezoek van haar dochter en schoonzoon. Daarna hoorde ik nog dat ze van de thuiszorg kwamen om de buurvrouw in bed te leggen. En verders niks. Haar dochter moest trouwens eerder weg, herinner ik me nu. O en dat van die thuiszorg was om precies negen uur ‘s avonds. Vervelende dame, mevrouw Wientjes klaagde altijd over haar.’ Buurvrouw Janssen, Hoofdstraat 5, tegenover: ‘Jo Wientjes kwam om een uur of zeven in haar woning, dat kon ik zien, want het licht ging aan en de gordijnen gingen daarna dicht. Daarna kwam er iemand van de thuiszorg langs, ik zag haar aanbellen. En er was volgens mij ook nog iemand anders, een man. Hij leek wel wat op Harry, haar schoonzoon. Daar had Jo flinke ruzie mee: Ze zei laatst nog tegen Harry: ‘Jij krijgt nooit iets van me! Morgen verander ik mijn testament!’ Ja, zo was ze wel, hoor, vrouw Wientjes. Geen makkelijke dame.’ Buurvrouw Blok, Hoofdstraat 10: ‘U bent van de politie? Ik ben al 90 jaar oud, maar een beetje vergeetachtig. Wie bent u ook al weer? O, de politie. Mevrouw Wientjes, ja, die ken ik, dat is de buurvrouw. Van haar krijg ik nog een kopje suiker terug. Op woensdagavond kwam de post een pakketje bezorgen. Ja, dat weet ik zeker. Wie was u ook al weer? O, van de politie. En ook kwam er nog iemand lootjes verkopen. Van Jantje Beton weet u wel, van die kinderpostzegels.’
82
92
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 6
LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 6
Stel groepjes samen. De leerlingen leggen elkaar hun conclusies voor over de moordzaak.
TERUGKIJKEN OPDRACHT 5 a
Overleg met je groepsgenoten over jullie onderzoeksresultaten.
b
Jullie krijgen een extra tekst van je docent. De andere leerlingen hebben deze tekst niet. Lees deze tekst samen en bespreek of dit jullie onderzoekresultaten
Elk groepje krijgt van u een extra tekst. Met de conclusies tot dusver en deze nieuwe tekst, ontwikkelen de groepjes een (nieuwe) theorie over de moordzaak.
verandert. c
Maak een PowerPointpresentatie. Daarin bespreken jullie de volgende punten: 1
Wie heeft mevrouw Wientjes woensdagavond 3 maart 2008 vermoord?
2
Welke bewijzen of aanwijzingen hebben jullie hiervoor?
POWERPOINTPRESENTATIE Attendeer de groepjes op de tekst PowerPointpresentatie. De groepjes werken aan de presentatie. Daarna presenteren zij hun conclusies aan de rest van de groep.
Op de schermen van je presentatie zet je de bespreekpunten. Bijvoorbeeld: Mevrouw Janssen verdacht of Twee aanwijzingen: 1 het tijdstip, 2 het motief. Het zijn dus korte zinnen of losse woorden. Aan de hand van de bespreekpunten vertel je het hele verhaal.
Na elke presentatie kunt u de andere groepjes de gelegenheid geven vragen te stellen over de resultaten. LEESVAARDIG • BLOK 3 • LES 6
83
HANDLEIDING • BLOK 3 • LES 6
93
BLOK 4 • LES 1 • Lekker! WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
TIJDOVERZICHT
De leerlingen lezen een recept voor appeltaart, maken een boodschappenlijstje en bakken de taart.
De leerlingen leren handig zoeken in een tekst. Ze experimenteren met snel en langzaam lezen en leren wat daar de consequenties van zijn. Ze worden zich bewust van (voor)kennis die ze betrekken bij het lezen.
zoektekst uit het domein school
Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 30 minuten Terugkijken: 5 minuten
BLok 4
LeS 1
Lekker!
WAt gA je Doen? Je leest een recept voor appeltaart. Je maakt hiervoor een boodschappenlijstje en je
opdracht 2 Vertel eventueel zelf een mislukte cakeverhaal.
Je gaat appeltaart bakken. Je gebruikt daarvoor een recept. a Lees de tekst Recepten lezen. b Heb je al eens een taart gebakken of iets anders? Bespreek met een klasgenoot
bakt de taart.
wat je gebakken hebt en of het gelukt was. Heb je er een recept bij gebruikt?
WAt Leer je?
Hoe beviel dat? Heb je het recept precies gevolgd of heb je er iets aan
Je leert zoeken in een tekst.
veranderd?
Je leert hoe en wanneer je je leestempo aanpast. Je leert verschil maken tussen wat er precies in een tekst staat en wat je al weet.
Uitvoeren opdracht 3
voorBereiDen
Doe beeldend voor hoe je iets snel doorleest en laat zien hoe het eruitziet wanneer iemand heel precies leest. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld een bijsluiter. Gebruik het digibord.
a Lees het recept Appeltaart-op-zijn-kop op de volgende bladzijde eerst een keer samen door. Wat stel je je erbij voor? Maak een snelle schets met potlood van
opdracht 1
de taart zoals jij denkt dat hij eruit gaat zien volgens het recept.
Je hebt eerder informatie opgezocht in teksten. Denk daaraan terug bij het
Stimuleer het naslaan van werken met zoekteksten in blok 1 les 4, blok 2 les 3, blok 3 les 2.
beantwoorden van de vragen. Je kunt ook terugkijken in je werkboek om te zien wat je in andere lessen al hebt opgezocht in teksten. Zet een rondje om het woord dat voor jou het meest waar is. 1 Ik heb vaak – soms – bijna nooit iets opgezocht in een tekst. 2 Als ik iets zoek in een tekst, bedenk ik van tevoren meestal – soms – meestal niet wat ik verwacht te vinden. 3 Als ik in een tekst iets opzoek, kijk ik eerst snel de tekst door (dat heet ‘scannen’). waar – soms waar – niet waar 4 Als ik heb gevonden wat ik zocht, onderstreep ik de belangrijkste woorden of ik schrijf ze op. waar – soms waar – niet waar 5 Ik vind het zoeken in teksten steeds beter gaan – nog steeds makkelijk – nog steeds moeilijk.
b Het recept vertelt je hoe je een appeltaart moet bakken, maar je gaat het ook gebruiken om een boodschappenlijstje te maken. Kijk het recept even snel door om te zien wat je nodig hebt. Vraag het iemand of zoek het op als je iets ziet wat je niet kent. c In het recept staan sommige hoeveelheden in eetlepels vermeld. Dat is
reCePten LeZen In een recept lees je hoe je een gerecht moet klaarmaken. Het is een korte tekst waar je veel verschillende dingen mee moet doen. • Er staat in wat je nodig hebt: ingrediënten, maar ook of je bijvoorbeeld een oven nodig hebt of een mixer en welke kooktechniek je moet kiezen. • Er staat ook in wat je moet doen: voorbereiden, uitvoeren en afronden. • Met een recept moet je ook plannen: wat moet eerst, hoeveel tijd kost de voorbereiding, hoelang moet het in de oven. Een recept is dus een tekst waar je heel vaak even in terugkijkt. De ene keer zoek je een hoeveelheid, soms wil je weten wat je ook al weer moet doen en dan weer check je een ovenstand. Recepten zijn instructieteksten. Een andere instructie tekst waarbij je iets moet maken, is bijvoorbeeld een bouwtekening.
niet handig als je boodschappen moet doen. Je gaat die lepels omzetten in grammen. Doe het zo: •
Kijk in het recept en zoek op welke ingrediënten niet in grammen staan.
•
Noteer precies wat er staat, bijvoorbeeld: ‘4 afgestreken eetlepels boter’.
•
Kijk in de tabel Temperaturen en gewichten op bladzijde 87 wat een afgestreken eetlepel boter weegt in grammen.
•
Maak nu een som: 4 lepels x ... gram = ... gram.
Doe dat voor ieder ingrediënt dat in lepels genoemd staat. Schrijf het gewicht in grammen in het recept, bij ieder ingrediënt waar dat nodig is. d Nu kun je je boodschappenlijstje maken. Kijk goed hoeveel je van ieder ingrediënt nodig hebt. Schrijf dat erbij. e Stel je voor dat je in de supermarkt staat. Verkopen ze daar boter en meel per gram? Vind uit welke verpakkingen je moet kopen. Op de website van sommige supermarkten kun je de producten zien, met gewicht en soort verpakking. Pas je boodschappenlijstje aan.
84
94
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 1
leesvaardig • blok 4 • les 1
leesvaardig • blok 4 • les 1
85
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 1
95
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
U kunt de leerlingen hun favoriete (taart)recept laten meenemen en daar een klassenreceptenboek van maken.
Maak voor les 2 kaartjes voor het onderrdeel Woorden.
Temperaturen en gewichten Temperaturen Temperatuur 50 °C 100 °C 125 °C 150 °C 175 °C 200 °C 225 °C 250 °C 275 °C
Gasoven – – – 1-2 3-4 4-5 5-6 6-7 8
Elektrische oven 1 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 10
Heteluchtoven 40 °C 85 °C 105 °C 130 °C 150 °C 170 °C 190 °C 215 °C 235 °C
Gewichten Product Aardappelmeel Bloem Boter Suiker Maizena Melk Olie Paneermeel Rijst Water Zout
opdracht 4
Plan een moment om de taarten te bakken. Als dat op school niet mogelijk is, geef het bakken dan op als huiswerk. De baksels worden meegenomen en gekeurd en daarna natuurlijk opgegeten.
a Vergelijk je boodschappenlijstje met dat van een ander tweetal. Controleer of jullie op hetzelfde uitkomen. Als iets niet klopt, probeer je samen uit te vinden waar de fout zit. b Werk je boodschappenlijstje bij als dat nodig is.
Appeltaart-op-zijn-kop
Afgestreken eetlepel 7 gram 7 gram 15 gram 12 gram 7 gram 15 gram 12 gram 6 gram 15 gram 15 gram 15 gram
Afgestreken theelepel 1½ gram 1½ gram – 2½ gram 1½ gram – – – – 3 gram –
INGREDIËNTEN Voor 4 personen 4 lage vormpjes van ca. 10 cm doorsnede boter om in te vetten
terUgkijken
VOOR HET DEEG: 120 gram bloem 4 afgestreken eetlepels boter 3 afgestreken eetlepels suiker 1 ei snufje zout
beWiJsopdracht
VOOR DE VULLING: 4 zure appels (Granny Smith of Goudreinet), geschild en in partjes gesneden 5 afgestreken eetlepels boter 6 afgestreken eetlepels suiker 1 zakje vanillesuiker 25 gram amandelschaafsel BEREIDINGSWIJZE VOOR MINI-APPELTAARTJES Verwarm de oven voor op gasovenstand 4-5. Kneed de bloem, boter (in stukjes gesneden), suiker, ei en een snufje zout tot een stevig deeg, verpak het in folie en laat het in de koelkast ca. 30 minuten rusten. Doe de appels, de helft van de boter, de helft van de suiker en de vanillesuiker in een grote pan en laat op laag vuur 10 minuten pruttelen. Rol het deeg uit, steek er met een taartvormpje 4 plakken uit. Vet de taartvormpjes in en rangschik de appelpartjes erin, bedek de appels met het deeg en druk de randen stevig aan. Zet ca. 30 minuten in de oven. Haal de taartjes uit de oven en keer ze om op een grote platte ovenschaal. Zet de oven weer aan, nu op stand 6-7. Doe het amandelschaafsel, de rest van de boter en de suiker over de appels (die liggen nu bovenop). Schuif nog een paar minuten in de oven en laat de bovenkant iets verkleuren.
Bespreek nog eens wanneer snel of langzaam lezen nuttig is.
Geef antwoord op onderstaande vragen. a Welk deel van het recept heb je snel gelezen?
b Welk deel van het recept las je langzamer?
c Welk deel van het recept heb je meerdere keren gelezen? Waarom?
d Wat wist je al over taart bakken?
e Hielp dat bij het lezen van het recept?
f
Is je taart gelukt? En was hij ook lekker?
g Zou je iets aan het recept willen veranderen? Wat? Waarom?
Zie voor uitleg bij dit spel de bijlage bij deze les op bladzijde 151.
Woorden In deze les kwamen vast ook woorden voor waarvan je de betekenis niet meteen wist. Je speelt daarmee een spel. Je docent legt de regels uit.
86
96
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 1
leesvaardig • blok 4 • les 1
leesvaardig • blok 4 • les 1
87
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 1
97
BLOK 4 • LES 2 • Zeeën van tijd WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
TIJDOVERZICHT
De leerlingen lezen het verslag van een onderzoek over tijdsbesteding en vergelijken de uitkomsten met hun eigen tijdsbesteding die ze vervolgens in een schema zetten.
De leerlingen herhalen lees- en geheugentrucjes en oefenen het vasthouden van de ‘rode draad’.
informatieve tekst uit het domein maatschappij
Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 30 minuten Terugkijken: 5 minuten
BLok 4
LeS 2
Zeeën van tijd
WAt gA je Doen? Je leest het verslag van een onderzoek over tijdsbesteding en vergelijkt de uitkomsten met je eigen tijdsbesteding. Je zet je eigen tijdsbesteding in een schema, zodat je beter kunt plannen.
WAt Leer je? Je oefent met leestrucjes en geheugentrucjes. Je visualiseert wat belangrijk is in een tekst en je zoekt de ‘rode draad’.
Geef een korte introductie op het onderwerp tijdsbesteding en op de leerdoelen.
voorBereiDen opdracht 1 Vaak heb je te weinig tijd. Je was van plan van alles te doen, maar ineens is de dag om. Soms is dat knap lastig: je bent te laat met een werkstuk of je hebt
Laat opdracht 1 vlot maken. Laat de leerlingen er niet te lang bij stilstaan.
niet genoeg tijd om een proefwerk voor te bereiden. In deze les ga je je eigen tijdsbesteding in kaart brengen. Als je inzicht krijgt in wat je doet met je tijd, kun je beter controle houden over je tijd. Kortom: je leert beter plannen. Denk na over hoe jij met je tijd omgaat. Schrijf op: a waar je veel tijd aan besteedt (leuke en minder leuke dingen); b of je weleens in tijdproblemen komt (beschrijf je probleem kort); c of je weleens een planning maakt en of je je daaraan houdt.
Maak met behulp van een voorbeeld duidelijk hoe het ook al weer zat met de rode draad. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld de eerste alinea van de tekst 13-16-jarigen: de heavy media users.
roDe DrAAD Als je een tekst leest, moet je goed in de gaten houden waar de tekst over gaat. Je moet de rode draad in de gaten houden. Dat doe je zo: – Bekijk de titel. Bekijk de plaatjes, als die er zijn. Nu weet je het onderwerp van de tekst. – Lees verder. Vraag jezelf steeds af: Past het bij het onderwerp? Snap ik nog wat ik lees? – Snap je het niet meer of klopt het niet meer, lees dan het stukje tekst opnieuw.
13-16-JARIGEN: DE HEAVY MEDIA USERS In de subgroep van 13-16-jarigen zien we opvallende cijfers. Zij vormen voor media een interessante groep van heavy users. Jongeren in de leeftijdsgroep van 13-16 jaar zijn bijvoorbeeld dagelijks meer dan een uur via MSN, Hyves of een andere social community met elkaar aan het communiceren. Muziek en radio spelen eveneens een belangrijke factor in het leven van 13-16-jarigen, belangrijker dan bij de andere subgroepen van kinderen en jongeren. Zo luisteren 13-16-jarigen gemiddeld per dag niet alleen 38 minuten naar de radio, maar luisteren zij daarnaast nog 50 minuten naar muziek via andere platforms, zoals via internet, iPod of mobiele telefoon. Tot slot wijken de 13-16-jarigen ook af in het aantal minuten dat zij per dag spenderen aan het bekijken van filmpjes op internet. In totaal besteden zij 21 minuten per dag aan het kijken van onlinevideo. Daar waar de andere leeftijdsgroepen gemiddeld om en nabij de 5 minuten per dag noteren. SOCIAL MEDIA Kinderen en jongeren zijn van nature sterk gericht op sociale ontplooiing. Uit de resultaten van TBO 2010 blijkt dan ook dat de media die hen letterlijk en figuurlijk met elkaar verbinden, sterk vertegenwoordigd zijn. Sociale media (zoals Hyves, Facebook en MSN) spelen een belangrijke rol in het leven van kinderen en van jongeren in het bijzonder. Bij de jongste kinderen echter (6-9-jarigen) is het gebruik van digitale communicatie nog marginaal, niet meer dan 8% besteedt daar op een dag tijd aan. Daarna loopt dat op. Bij 10-12-jarigen tot 25% per dag en bijna de helft bij 13-16-jarigen gebruikt dagelijks een van de sociale media. Al eerder hebben wij de leeftijdscategorie van 13-16-jarigen genoemd als groep waarin van alles, en alles in grote mate, plaatsvindt. 13-16-jarigen, de onderbouw van de middelbare school, heeft een sterke behoefte aan verbondenheid. Sociale media vullen die behoefte in. Bij oudere jongeren van 17-19 jaar neemt het gebruik van social communities weer af, ten gunste van e-mailen. Opvallend is dat e-mail bij de oudere jongeren (17-19-jarigen) de overhand neemt over social communities, terwijl e-mail bij de jongere groepen tot 16 jaar juist minder omvangrijk is. Vanaf de leeftijd van 12 jaar wordt de mobiele telefoon belangrijk om te sms’en en te bellen. Het gebruik ligt rond 10% per dag. Dat ligt ongeveer dubbel zo hoog als bij volwassenen. Het gebruik komt natuurlijk ook tot uitdrukking in het aantal minuten dat er aan deze middelen besteed wordt. In bijgaande grafieken 24 en 25 zijn respectievelijk het bereik en het aantal gebruikte minuten weergegeven. GRAFIEK 24. BEREIK SOCIAL MEDIA BIJ JONGEREN BELLEN/SMS’EN MET MOBIEL
GRAFIEK 25. TIJD BESTEED AAN SOCIAL MEDIA BIJ JONGEREN (MINUTEN)
BELLEN/SMS’EN MET MOBIEL
CHATTEN/MSN’EN/HYVES E.D.
Uitvoeren
De tekst bevat veel lastige woorden. Het kan nuttig zijn om de eerste alinea klassikaal te lezen en te bespreken.
opdracht 2 a Lees samen de tekst 13-16-jarigen: de heavy media users. Hij komt uit een onderzoek dat is gedaan onder jongeren. Straks gebruik je de tekst bij het in schema zetten van jouw eigen tijdsbesteding. Denk tijdens het lezen steeds even aan je eigen gedrag: geldt het ook voor jou? Lees om de beurt een alinea. b Vat telkens even samen waar de alinea over gaat. Noteer dat in een paar
88
98
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 2
woorden. Die woorden vormen samen de rode draad in de tekst.
leesvaardig • blok 4 • les 2
E-MAILEN
50% 45% 35%
34%
30%
28%
25%
25%
50 40
26%
36 29
30
20%
23
15% 10% 0%
E-MAILEN
62
60
40%
5%
CHATTEN/MSN’EN/HYVES E.D.
70
47%
10%
7% 8% 2%
12%
10% 5%
1% 6-9 jaar
10 - 12 jaar
13 - 16 jaar
17 - 19 jaar
23
20
12%
8%
20 - 65 jaar
12
10 0
7
8
10 - 12 jaar
13 - 16 jaar
7 6 1
3
0 6-9 jaar
12
11
17 - 19 jaar
20 - 65 jaar
De sociale media worden door 10-12-jarigen al 23 minuten per dag gebruikt. Bij 13-16-jarigen loopt dit met gemiddeld 62 minuten op tot meer dan een uur per dag! Bij jongeren van 17-19 jaar loopt dit weer terug, maar er wordt door hen nog altijd een half uur per dag gebruikgemaakt van de social media. Aan bellen en sms’en wordt ruim 11-12 minuten per dag besteed (13-19-jarigen), terwijl dit bij volwassenen niet meer dan 3 minuten is. Uit: SPOT Tijdbestedingsonderzoek 2010 leesvaardig • blok 4 • les 2
89
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 2
99
MEER DOEN MET DEZE LES? Geef de leerlingen de opdracht om de rest van de week bij andere vakken met de geheugentrucjes en/of de leestrucjes aan de slag te gaan en volgende week verslag te doen. Laat ze bijhouden welke trucjes ze het handigst vinden.
opdracht 3 Je gaat nog een tekst lezen over tijdsbesteding. Hij komt uit hetzelfde
Haal nog even de leestrucjes op uit blok 3, les 3. Inventariseer wie welke trucjes gebruikt.
onderzoeksrapport als de vorige tekst. Ook deze tekst gebruik je straks bij het in schema zetten van jouw eigen tijdsbesteding. a Lees samen de tekst Vooroordelen over kinderen en jongeren. Je wilt te weten komen wat er precies is onderzocht en wat de uitkomsten zijn. b Lees de tekst Leestrucjes in les 3 van blok 3. Gebruik bij het lezen de leestrucjes, aantekeningen maken, woorden markeren en naast de tekst schrijven om alle informatie die je nodig hebt uit de tekst te halen.
opdracht 4 Zet jouw tijdsbesteding in een schema. Vergelijk je eigen gedrag met het onderzoek. Dat doe je zo:
Geef aan dat bij het noteren van andere activiteiten de middelste kolom niet ingevuld kan worden.
a Schrijf alle feiten uit de teksten die je hebt gelezen, op in het schema. Voeg daar de informatie over jezelf aan toe in de kolom ‘Ik’. Eén regel is al voorgedaan. Probeer steeds goed voor je te zien wat voor jou geldt. b Vul het schema aan met andere activiteiten waar jij tijd aan besteedt. Denk daarbij aan de tijd op school, huiswerk, tv-kijken, gamen, sporten enzovoort. tijdsbesteding onderwerp
13–16-jarigen
radio luisteren
38 minuten per dag
ik
VOOROORDELEN OVER KINDEREN EN JONGEREN JONGEREN ZIJN NIET UIT BED TE SLAAN. Onjuist. Kinderen liggen bijna 11 uur op bed. Jongeren gemiddeld 9,5 uur per dag. Dat is drie kwartier meer dan personen van 20-65 jaar, maar anderhalf uur minder dan kinderen. Dat lijkt ons heel gezond. KINDEREN EN JONGEREN KRIJGEN TE WEINIG BEWEGING. Onjuist. Ruim een uur (67 minuten) per dag wordt door kinderen buiten gespeeld. Daarnaast wordt 21 minuten aan een sport besteed. Daarbij komt nog dat zij gemiddeld 27 minuten bewegend onderweg zijn, waarvan 12 minuten lopend en 15 minuten fietsend. Kinderen bewegen daarmee bijna twee uur per dag. Dat is bijna drie keer zoveel als volwassenen, die gemiddeld in totaal een kleine drie kwartier per dag bewegen. Juist. Bij 13-19-jarigen loopt de bewegingstijd echter drastisch terug naar gemiddeld ruim een uur per dag. De extra tijd ten opzichte van volwassenen komt doordat zij nog veel fietsen, maar sporten en buiten recreëren/spelen wijken niet af van het gedrag bij volwassenen. KINDEREN GAMEN MEER DAN DAT ZE BUITEN SPELEN. Onjuist. Kinderen spelen gemiddeld ruim een uur buiten (67 minuten), terwijl zij aan gamen gemiddeld 22 minuten besteden. JONGEREN HEBBEN GEEN BEHOEFTE AAN ZINGEVING. Onjuist. Gemiddeld besteden jongeren 6 minuten per dag aan godsdienst en spiritualiteit. Dat is meer dan de gemiddelde tijd die hieraan door volwassenen wordt besteed. Uit: SPOT Tijdbestedingsonderzoek 2010
Loop de geheugentrucjes hardop door als voorbereiding op ‘Woorden’. Laat leerlingen voorbeelden geven of geef er zelf één. Laat daarna direct noteren hoe vaak ze de truc gebruiken.
opdracht 7 Deze les ging over tijdsbesteding. Huiswerk maken kost vaak veel tijd, maar je kunt tijd winnen door slim te leren en goed te lezen. Kijk nog eens terug wat je geleerd hebt over geheugentrucjes in blok 2, les 3. Vul daarna in hoe vaak je de geheugentrucjes gebruikt. 1 Hardop zeggen
nooit – soms – vaak – altijd
terUgkijken opdracht 5 a Bespreek de uitkomsten uit opdracht 4 met elkaar: wat geldt voor iedereen?
Doe deze bespreking klassikaal.
Wat zijn opvallende verschillen? b Vergelijk je schema met het stukje dat je in opdracht 1 geschreven hebt. Zijn er verschillen? Wist je al hoe het zat met je tijdsbesteding of heb je toch iets
2 Herhalen, herhalen, herhalen
nooit – soms – vaak – altijd 3 Opschrijven
nooit – soms – vaak – altijd 4 Uitbeelden
nooit – soms – vaak – altijd 5 Zingen of rijmen
nooit – soms – vaak – altijd
ontdekt? c Bespreek met elkaar hoe er thuis gereageerd wordt op jullie tijdsbesteding. Bemoeien je ouders je met jouw tijd? Is dat goed, is dat niet goed?
Laat deze opdracht maken op een blaadje in twee kolommen: tijd en besteding. In de kolom tijd maken ze een urenindeling van 0.00 tot 24.00, in halve uren.
opdracht 6 Maak voor jezelf een dagindeling waarin je genoeg tijd hebt voor je huiswerk en
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 2
nooit – soms – vaak – altijd 7 Ezelsbruggetjes maken
nooit – soms – vaak – altijd 8 Iets voor je zien: visualiseren
nooit – soms – vaak – altijd 9 Ik gebruik een eigen trucje:
Woorden
Zie voor uitleg bij dit spel de bijlage bij deze les op bladzijde 152.
In deze les kwamen vast ook woorden voor waarvan je de betekenis niet meteen wist. Je speelt daarmee een spel. Daarbij gebruik je ook geheugentrucjes. Je docent legt de regels uit.
waarin ook tijd is voor ontspanning en sport. Plan je dag niet te vol, zorg ervoor dat er ieder uur tien minuten uitloop mogelijk is. 90
100
6 Logisch bij elkaar schrijven
leesvaardig • blok 4 • les 2
leesvaardig • blok 4 • les 2
91
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 2
101
BLOK 4 • LES 3 • Hoorspel WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen teksten over een hoorspel maken en maken zelf ook een hoorspel.
De leerlingen oefenen met het herkennen van tekstsoorten en herkennen tekststijlen door verschillende teksten te lezen die over hetzelfde onderwerp gaan.
instructietekst uit het domein privé
materialen om geluiden mee te maken (zie tekst 4 in de les) laptops eventueel dictafoon/voicerecorder
BLok 4
LeS 3
Hoorspel
WAt gA je Doen?
Krantenartikelen zien er allemaal een beetje hetzelfde uit. Reclamefolders herken je ook meteen. En een toets ook! Zo zijn er nog veel meer soorten teksten waarvan je direct ziet wat het is. Blijkbaar heeft iedere tekstsoort zijn eigen kenmerken. Sommige kenmerken zie
teksten gebruik je om zelf een hoorspel te maken.
je al zonder dat je een tekst hebt gelezen. Je ziet direct het verschil tussen een krantenartikel en een kassabon. Een tekstsoort herken je ook aan de inhoud. In de krant staan weinig
Je leert tekstsoorten en schrijfstijlen herkennen en die kennis te gebruiken bij het
liefdesbrieven en in een liefdesbrief lees je meestal geen verslag van een milieuramp. Blijkbaar
lezen.
heeft een tekstsoort een eigen uiterlijk én een eigen soort inhoud.
opdracht 1
Soms moet je een tekst een stukje lezen voor je weet wat je van een tekst kunt verwachten. Vaak hebben tekstsoorten een eigen stijl. Een sms waarmee je verkering vraagt klinkt heel
van, want je hebt er al mee geoefend in blok 2 (les 5) en in blok 3 (les 4). Doe eerst
anders dan een liefdesbrief van zes kantjes. Een proces-verbaal (een politierapport) klinkt heel
maar eens deze test om te zien dat je al veel weet.
anders dan een brief die je aan een boom prikt over een vermiste kat. Een instructie om een
a Schrijf in maximaal tien woorden op waaraan je een bepaalde tekst herkent zonder dat je die tekst helemaal hoeft te lezen. 1
3
4
5
6 7
8
l a n g w e r p i g d u n p a p ie r, k l e i n e l ette r t j e s , ko p j e s : ‘ b i j w e r k i n ge n ’ , ‘d o s e r i n g ’ brief van de gemeente – b r ie f m et d e n a a m v a n d e ge m e e n te e r d ui d e l i j k o p krant – g ro te ve l l e n d u n g r a u w p a p ie r, tek s t i n kolo m m e n , fo to ’s , ko p p e n overlijdensbericht – n a a m o ve r l e d e n e, z w a r te r a n d e ro m h e e n cartoon – teke n i n g e n tek s t, tek s t z i t i n d e plaatjes werkboek – i n v u l r ui m te, A 4 , ge e n k l e u re n p l a a t j e s diploma – é é n ve l p a p ie r, m o o i o p ge m a a k t, n a a m , da tu m , g ro o t o p s ch r if t kassabon supermarkt – d u n p a p ie r, l a n ge l i j s t m et p ro d ucte n e n b e d r a ge n
Laat een kort stukje hoorspel horen (via internet: http:// www.hoorspelnu.nl/geluid. html) en vertel hoe populair hoorspelen waren voor er tv was.
vogelhuisje te maken heeft een heel andere ‘toon’ dan een vergunning van de gemeente voor de bouw van een kippenstal.
bijsluiter geneesmiddel –
b Welke tekstsoorten ken je nog meer? Schrijf er drie op en schrijf erbij waaraan je ze herkent.
92
StijLen
In deze les komen veel verschillende soorten teksten voorbij. Je weet daar al veel
2
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 3
Soorten tekSten
voorBereiDen
Opdracht 1 kan ook klassikaal gedaan worden om tijd te besparen.
102
Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
Je leest verschillende soorten teksten over geluidseffecten in een hoorspel. Die
WAt Leer je?
Neem de teksten Soorten teksten en Stijlen samen door. Laat de leerlingen zelf ook voorbeelden aandragen van stijlen en soorten die ze (her) kennen.
TIJDOVERZICHT
leesvaardig • blok 4 • les 3
opdracht 2 In deze les ga je een hoorspel maken. Een hoorspel is een toneelstuk voor de radio. De acteurs zitten gewoon op een stoel en lezen het script (hun teksten) voor. Bij
Laat de leerlingen in deze les bij voorkeur in viertallen werken. Zorg voor heterogene groepen.
een hoorspel heb je dus geen decor nodig, maar geluiden zijn wel erg belangrijk. a Luister naar een stukje hoorspel dat je docent laat horen. b Bedenk met je groepje een onderwerp waarover je een hoorspel zou kunnen maken. Bedenk daarbij dat geluiden en stemmen het samen spannend moeten maken voor een luisteraar, want die ziet niks.
opdracht 3 Hierna staan verschillende teksten die je allemaal nodig hebt bij het maken van het hoorspel. Er is een stuk van Wikipedia over hoorspelen, er is een stappenplan voor het maken van een hoorspel, een stuk over geluidseffecten en een voorbeeld van een hoorspelscript. Bekijk iedere tekst en bepaal welke soort tekst het is. Ga nog niet lezen! 1 2 3 4
h o o r s p e l s c r ip t W i k ip e d ia o ve r h o o r s p e l s ta p p e n p l a n tek s t o ve r ge l ui d s e ff e cte n
leesvaardig • blok 4 • les 3
93
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 3
103
tekst 2
Uitvoeren tekst 1
Hoorspel [spannende openingsmuziek, wordt steeds zachter] VERTELLER
[bewerken]
Een hoorspel is een vorm van drama, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van stemmen en geluiden. De meeste hoorspelen worden dan ook voor de radio gemaakt. Vandaar dat het hoorspel ook wel radiodrama, luisterspel of radiotoneel genoemd wordt.
Het is een stikdonkere nacht, donkerder dan anders, want de
Hoorspel versus televisiefilm
het regent [geluid van wind en regen]. Er is niemand op straat ... of
Tegenwoordig hoort men niet veel hoorspelen meer. In plaats daarvan kijkt men naar een speelfilm of serie op televisie. Desondanks zijn oude hoorspelen nog verkrijgbaar op compact disc, waarbij ze vooral in de auto worden beluisterd.
straatverlichting is door onbekende oorzaak uitgevallen. Het waait en toch? [het geluid van voetstappen die steeds harder klinken] ZWARE MANNENSTEM, FLUISTEREND
Kom snel hierheen, hier is het!
[snelle voetstappen komen dichterbij] VROUWENSTEM, GEMEEN
Hier? Dit lelijke krot? Verwacht je dat hier iets te halen valt?
Laat naar je kijken! Als hier iets te halen valt, ben ik de koningin! ZWARE MANNENSTEM, FLUISTEREND
Jawel, jawel, wacht maar af. Lief kijken en spelen dat je een
[bewerken]
Bij een hoorspel zijn de achtergrondgeluiden zeer belangrijk. Meer dan bij een speelfilm zal men geluiden laten horen waaraan de luisteraar kan merken wat er gebeurt. Een hoorspelstudio beschikt dan ook over middelen om deze geluiden te produceren. Bekend is vooral de bak met grind waarmee men laat horen dat iemand over een tuinpad loopt. Gebeurt er iets dat niet goed hoorbaar is, dan wordt dat vaak hardop uitgelegd: ‘Ik doe nu het licht aan.’ ‘Ik haal het boek uit de kast.’ In een speelfilm is dergelijke uitleg niet nodig en ook in het normale leven zal iemand niet altijd hardop zeggen wat hij aan het doen is. Ook is het belangrijk dat de acteurs duidelijk verschillende stemmen hebben of met een verschillend accent spreken. Verder zullen de sprekers elkaar vaak bij de naam noemen, zodat het duidelijk is wie de sprekers zijn.
keurige mevrouw bent. Let op! Ssssst.
[geluid van een voordeurbel, dan voetstappen die naderen en een deur die opengaat]
tekst 3 BEVERIGE OUDE STEM
Ja? Wat wilt u zo laat aan de deur? Wat is het donker, ik kan u
nauwelijks zien.
ZWARE MANNENSTEM, VRIENDELIJKE TOON
We zijn verdwaald in deze buurt, we zoeken onze oom, Klaas Bauer.
Stap 1: Het verhaal Bedenk samen een kort verhaal of een scène waarin veel gebeurt. Bedenk tijdens het schrijven al gebeurtenissen waar veel geluidseffecten (en spannende stiltes) in voorkomen. Een hoorspel in een rubberboot op zee is bijvoorbeeld niet zo handig. Schrijf de geluiden op en zet ze op de goede plaats in het script.
Hij moet hier ergens wonen.
BEVERIGE OUDE STEM
Ik woon hier al mijn hele leven en ik ken geen Klaas Bauer, u
vergist zich. Goedenavond! [geluid van een piepende deur, dan een harde
Stap 2: Verdeel de rollen Verdeel de rollen. Eén persoon maakt alle geluiden of iedereen maakt zijn eigen geluiden. Als je geluiden van tevoren opneemt, moet iemand ze op tijd afspelen tijdens het hoorspel.
klap en een bloedstollende kreet]
Stap 3: Geluiden maken De rol van de geluidenmaker is net zo belangrijk als die van een acteur. Oefen dus ook de geluiden. Je kunt de geluiden van tevoren opnemen, bijvoorbeeld met je mobiel of laptop. Op internet kun je veel geluiden gratis downloaden. Maar zelf geluiden maken is het allerleukst!
94
104
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 3
leesvaardig • blok 4 • les 3
leesvaardig • blok 4 • les 3
95
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 3
105
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
Laat de leerlingen nog eens naar een hoorspel luisteren. Of laat een deel luisteren en het eind zelf bedenken en uitvoeren.
De les is ook geschikt voor een lesuur van 70-75 minuten, dan kunt u meer tijd nemen voor het hoorspel zelf.
beWiJsopdracht Stap 4: Oefenen • Maak voor iedereen een kopie van het verhaal en schrijf op wie welke rol heeft. • Oefen met elkaar en lees met de stem die bij je rol past. Zorg voor duidelijke verschillen tussen de stemmen (laag-hoog, hard-zacht, gekke accenten). • Houd ook rekening met de geluiden, zorg voor harde en zachte geluiden. • Het verhaal wordt extra spannend als er ook stiltes vallen.
Stap 5: De opname Heeft iedereen de tekst bij de hand, weet iedereen hoe hij zijn geluiden moet maken of staan de geluiden klaar? Dan is het tijd voor de opname. Opnemen kan bijvoorbeeld met je mobiel of met een laptop.
Laat het opnemen liefst zonder omgevingsgeluid gebeuren, dus bijvoorbeeld op de gang. Er kan ook gekozen worden voor opvoering in plaats van opname.
Nu ga je het hoorspel ook echt maken: voorbereiden, oefenen en opnemen. Jullie hebben bij opdracht 2 al een onderwerp bedacht, daarmee ga je nu aan de slag. Tip: Gebruik de teksten goed! Veel succes!
terUgkijken opdracht 5
Doe deze bespreking klassikaal.
a Beluister alle hoorspelen. b Bespreek met elkaar hoe het maken van het hoorspel ging: Wat was leuk? Wat was lastig? Wat ging goed? Hoe heb je de teksten gebruikt?
Woorden
Loop actief rond om te controleren of de juiste betekenis bij een woord genoemd wordt. U kunt ook nog andere woorden toevoegen.
Kijk naar de woorden hieronder.
tekst 4
• lichaam dat op de grond valt: sla met één of twee stokken of bezems op een grote kartonnen doos • brekend meubilair, auto-ongeluk enz.: schudden met een crashbox; maak een crashbox door stenen en stukken hout in een metalen pan te doen en het deksel goed vast te houden of dicht te plakken • bubbelend geluid (onder water of laboratorium): blaas door een rietje in een glas water
geluidseffect
drama
dergelijke
bijsluiter
desondanks
brush
cartoon
middelen
geroezemoes
bloedstollend a Zoek de betekenis op van de woorden die je niet kent. b Schrijf de woorden op losse kaartjes en schrijf in je eigen woorden de betekenis achter de woorden. c Speel een spel met de kaartjes: 1
Doe de kaartjes in een doosje of envelop.
2
Trek om de beurt een kaartje en laat de ander de betekenis van het woord
3
Wie het eerst een woord niet weet, heeft verloren.
• zwaardgevecht: haal een metalen lepel snel langs een pan of pannendeksel • trein die binnenloopt of vertrekt: veeg met een afwasborstel of een
zeggen.
drumbrush in een metalen vergiet (taartvorm, pan), steeds langzamer (binnenlopende trein) of sneller (vertrekkende trein) • griezelig geroezemoes: laat vier mensen tegelijk gedurende een minuut ‘rabarberrabarberabarber’ fluisteren
opdracht 4 Je gaat straks een hoorspel maken. Alles wat je weten moet, staat in de teksten. a Verdeel de teksten, zodat iedereen één tekst helemaal leest. b Vertel elkaar om de beurt: –
welke tekst je hebt gelezen (zie opdracht 3 voor de juiste benaming);
–
of je de tekst nodig hebt bij het maken van het hoorspel en waarom; hoe ga je de tekst gebruiken?
96
106
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 3
leesvaardig • blok 4 • les 3
leesvaardig • blok 4 • les 3
97
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 3
107
BLOK 4 • LES 4 • IS DAT MIJN SCHOOL? WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen lezen stukken uit schoolgidsen en vergelijken die met de gids van de eigen school. Daarna schrijven ze een eigen tekst voor de schoolgids.
De leerlingen leren tekst- en zinsstructuren herkennen en gebruiken bij het leesbegrip. Ze oefenen met woordraadstrategieën.
informatieve tekst uit het domein school
voor elke twee leerlingen een schoolgids van de eigen school
BLok 4
TIJDOVERZICHT Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 10 minuten
LeS 4
is dat mijn school?
opdracht 2 Neem de tekst Structuur samen door. Laat leerlingen zelf voorbeelden aanwijzen van hoofdstukken, paragrafen en alinea’s in willekeurige schoolboeken.
Je krijgt van je docent teksten uit jullie schoolgids. Onderzoek de structuur van de schoolgids.
WAt gA je Doen? Je leest stukken uit schoolgidsen. Je vergelijkt die stukken met de gids van jouw eigen school.
a Is er een verdeling in hoofdstukken? Kun je uit de titels begrijpen waar een hoofdstuk over gaat?
Je schrijft een tekst voor de schoolgids van jouw school.
b Zijn er paragrafen? Hoe zijn die aangegeven? Maakt de indeling in paragrafen
WAt Leer je? Je leert dat je de structuur van een tekst kunt gebruiken bij het lezen. Je leert dat de structuur van alinea’s en zinnen je helpen bij het begrijpen van een tekst.
het makkelijker om dingen te vinden?
Wijs de leerlingen op de inhoudsopgave van de schoolgids om een eerste indruk te krijgen van de structuur van de schoolgids.
c Zijn er alinea’s? Waar zie je dat aan? Zijn de zinnen lang, of juist niet?
Je leert hoe je de betekenis van een onbekend woord ontdekt.
voorBereiDen
opdracht 1
Uitvoeren
d Zijn er kopjes en opsommingen? Welke tekens worden daarvoor gebruikt? Helpen de kopjes en opsommingen je bij het lezen?
Bespreek kort hoe de leerlingen voor deze school gekozen hebben. Hebben ze er vooraf iets over gelezen? Hebben zij of hun ouders de schoolgids gelezen?
Iedere school heeft een schoolgids. Een schoolgids gebruik je als je een school gaat kiezen. Als je al op de school zit, zoek je er dingen in op: regels en afspraken of bijvoorbeeld telefoonnummers.
Zinnen
Je praat met je docent over schoolgidsen: wat staat daar eigenlijk allemaal in?
Zinnen geven ook structuur aan een tekst. Een goede schrijver maakt zinnen waarin één
Wat kun je ermee? Straks ga je je eigen schoolgids aanvullen met dingen die jij
bewering staat. Voor iets nieuws begint hij een nieuwe zin. Binnen één of twee zinnen wordt
belangrijk vindt.
vaak iets beweerd dat direct uitgelegd wordt. Je kunt dan iets begrijpen uit het zinsverband.
Bespreek het voorbeeld uit de tekst Zinnen. Hadden ze deze informatie zelf uit de zin gehaald? Wat staat er nog meer impliciet in de zinnen?
Kijk maar naar de volgende zinnen.
StrUCtUUr
Hier groeit alleen helmgras. Door de overstromingen in de jaren 90 van de vorige eeuw is de
Teksten hebben structuur; ze bestaan uit onderdelen zoals hoofdstukken, paragrafen en
grond hier nog steeds te zout voor de meeste planten.
alinea’s. Uit deze zinnen kun je drie dingen opmaken:
hoofdstukken en paragrafen
1 het gaat hier om overstromingen uit zee (zout);
Een lange tekst, zoals een boek of een werkstuk, heeft vaak een indeling in hoofdstukken. Een
2 de meeste planten groeien niet op een zoute bodem;
hoofdstuk gaat over een afgerond onderwerp of een deel van een verhaal. In veel boeken zijn
3 helmgras groeit wel goed op zoute bodem. Na het woordje ‘door’ volgt vaak een uitleg.
Neem de tekst Moeilijke woorden met de leerlingen door. Doe voor hoe je een woord ‘ontcijfert’, bijvoorbeeld aan de hand van het woord ‘maatjescirkel’ in de eerste tekst.
hoofdstukken weer onderverdeeld in paragrafen. Paragrafen behandelen een deelonderwerp. Een paragraaf is vaak aangegeven met een nummer of een paragraafteken:
§. Titels van
hoofdstukken en paragrafen vertellen je al veel over wat je kunt verwachten van een tekst.
Leestekens (punten, komma’s enzovoort) helpen om een tekst te begrijpen. Een komma hakt een zin in logische stukken. Leestekens geven aan dat je even rust neemt bij het lezen.
alinea’s Een goed ingedeelde tekst heeft vaak een structuur in alinea’s. Heel eenvoudig te zien: een alinea is een stukje tekst waar wit omheen zit. Vaak zijn dat witregels boven en onder de
opdracht 3
alinea. Soms alleen een inspringing, zo:
Je weet nu welke onderwerpen er in een schoolgids kunnen staan. Maar: kom je
De tekst begint pas hier, hij is ingesprongen, hier kan dus een nieuwe alinea begonnen zijn.
Bespreek na deze opdracht de kopjes klassikaal en laat alle leerlingen de beste kopjes boven alle teksten zetten.
door het lezen van een schoolgids wel echt te weten wat je wilt weten over een
Wat in een alinea staat, hoort bij elkaar. Vaak kun je daardoor een alinea in één zin of een
school? Je gaat daarvoor teksten uit schoolgidsen van vier verschillende scholen
paar woorden samenvatten.
lezen. Op bladzijde 100, tot en met 102 staan vier teksten.
Tip: in de eerste en de laatste zin van een alinea staat vaak de belangrijkste informatie!
a Verdeel de teksten en lees jouw tekst goed door. b De tekst is in alinea’s verdeeld, maar de kopjes ontbreken. Zet er kopjes boven die erbij passen en die de tekst begrijpelijker maken.
98
108
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 4
leesvaardig • blok 4 • les 4
leesvaardig • blok 4 • les 4
99
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 4
109
school 2
c Bespreek samen de teksten. Dat doe je zo: –
Vertel welke tekst je hebt gelezen en wat erin stond. Noem ook de kopjes
–
Vertel of je de tekst nodig vindt voor een schoolgids en ook waarom wel of
die je hebt bedacht. waarom niet. d Zoek in je eigen schoolgids: staat het onderwerp daar ook in? Zo ja, hoe staat het daar beschreven? Zo nee, had het er volgens jou in moeten staan? Waarom wel/niet? Tip: Gebruik bij het zoeken in je eigen schoolgids de structuur van de gids: de inhoudsopgave, de titels van de hoofdstukken en paragrafen en de koppen.
MoeiLijke WoorDen Wat moet je doen met een woord dat je niet kent, als je iets aan het lezen bent? • Soms hoef je niets te doen. Je snapt al wat een woord betekent, omdat dat uit het verhaal blijkt. Je hoeft het woord dan niet op te zoeken. • Het kan ook zijn dat je het woord niet hoeft te kennen. Omdat het juist in dat deel van de tekst staat dat jij niet nodig hebt voor het beantwoorden van jouw vraag. Dan hoef je het woord ook niet op te zoeken. • Als je door het moeilijke woord de tekst niet meer snapt, moet je achter de betekenis zien te komen. Zo doe je dat:
Le s ui t v a l / Tu s s e n u re n Tussenuren bestaan niet op onze school! Daar zorgt de roostermaker wel voor! Als er toch lessen uitvallen, omdat bijvoorbeeld een docent ziek is of naar een cursus moet, dan lossen we dat als volgt op: – als de afwezigheid van de docent tijdig bekend is, dan hoor je van de directie of je een eerste of een laatste uur vrij bent; – alle andere tussenuren die ontstaan door afwezigheid van een docent, worden opgevuld met Vak Q. Er is voor dat vak een speciale docent aangesteld. Alle andere docenten die een invaluur verzorgen, geven het ook. In het Vak Q komen allerhande onderwerpen aan de orde. En juist die, waar we in normale lessen niet altijd aan toekomen. De resultaten van de lessen, aangevuld met schoolnieuwtjes, lees je in onze virtuele schoolkrant. Voor de vierdeklassers geldt: als je door lesuitval meer dan honderd minuten na elkaar geen les hebt, mag je naar huis.
Te l a a t Natuurlijk moet je op tijd op school zijn! Vijf minuten voordat de lessen beginnen, gaat de zoemer. Je moet dan al op school zijn. Als je te laat komt, dan willen we graag weten of je ouders daarvan op de hoogte zijn. Daarom vragen we je als je te laat komt naar een kort berichtje van je ouders waarin de reden van het te laat komen staat. Met dat bericht ga je naar de administratie. Heb je geen berichtje, dan word je naar je coördinator onder- of bovenbouw gestuurd. Je begrijpt dat je dan de verloren tijd moet inhalen. Als je te vaak zonder geldige reden te laat komt, melden wij dat bij de leerplichtambtenaar.
– Ken ik een stukje van het woord? Snap ik nu wat het woord betekent? – Ik lees terug en een stukje vooruit. Snap ik nu wat ermee bedoeld wordt?
school 3
– Ik vraag aan iemand wat het woord betekent. – Ik zoek het op in een woordenboek.
Le s d u u r e n p e r i o d e n school 1
100
110
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 4
S ch o ol k l i m a a t
M a a t j e s cir ke l s
Op onze school wordt gewerkt aan een schoolklimaat waarbinnen iedereen met respect en waardering met
Elke onderbouwleerling op onze school maakt deel uit van een maatjescirkel, een maatjescirkel bestaat
elkaar omgaat. De school wil de leerlingen een omgeving bieden waarin zij zich veilig voelen en kunnen zijn wie zij willen zijn. Maatjescirkels, pestpreventie en een pestprotocol, vertrouwensleerlingen, samenwerkend leren en leerlingen die de kantine beheren, horen
uit vier of vijf leerlingen. De maatjes hebben de taak elkaar te helpen en voor elkaar te zorgen. De leerlingen ondersteunen elkaar ook bij het ontwikkelen van persoonlijke vaardigheden en studievaardigheden. Het samenwerkend leren gebeurt ook in de maatjescirkels.
bij dit schoolklimaat. Regels worden gezamenlijk vastgesteld en de naleving van deze regels is een
De samenstelling van de maatjescirkels wordt door de school bepaald en wisselt drie keer per jaar. Door te
verantwoordelijkheid van alle leerlingen en medewerkers. Om het naleven van de afspraken te bevorderen, worden de leerlingen voortdurend aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid en het effect van hun gedrag op anderen.
wisselen leren de leerlingen de rest van hun jaargroep goed kennen en oefenen zij het samenwerken in een steeds wisselende samenstelling.
leesvaardig • blok 4 • les 4
Op onze school wordt gewerkt in lessen van 75 minuten. Daardoor staan er maximaal vijf lessen per dag op het rooster. Een zesde lesuur kan voorkomen, maar is vrij uitzonderlijk. Door deze lesduur heeft de docent de gelegenheid meer werkvormen toe te passen. Een bijkomend voordeel van minder vakken is minder boeken in de tas en minder leswisselingen per dag. Door de lesuurverlenging is er voor de leerlingen meer rust gecreëerd en kunnen docenten flexibeler met de stof omgaan. Daarnaast is het schooljaar verdeeld in vier perioden van tien weken. Niet alle vakken worden in elke periode aangeboden. Door te werken met langere lessen in minder vakken gedurende een periode, wordt er dieper op de lesstof ingegaan. Per periode wordt een rooster uitgereikt.
Onderbouw
Onder ‘onderbouw’ verstaat onze school de eerste drie leerjaren van havo/vwo en de eerste twee leerjaren van het vmbo. We werken met homogene klassen. De belangrijkste kenmerken van de onderbouw zijn: • de leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig; • de leerling leert samen met anderen; • de leerling leert in samenhang; • de leerling oriënteert zich; • de leerling leert in een uitdagende en veilige omgeving.
leesvaardig • blok 4 • les 4
101
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 4
111
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
Laat de leerlingen de manier hoe je met moeilijke woorden kunt omgaan, ook toepassen op andere teksten, bijvoorbeeld die bij andere vakken.
Leerlingen hebben vaak wel van woordraadstrategieën gehoord maar gebruiken ze niet. Doe het daarom hardop voor en vraag leerlingen dat ook te doen: samen hardop een woord ontcijferen.
school 4
5 Bedenk hoe het hoofdstuk zou kunnen heten waar je onderwerp bij hoort: Bijvoorbeeld: ‘Lesrooster en pauzes’ of ‘Het gebouw’, ‘Afspraken en regels’ enzovoort. Kijk in de inhoudsopgave van de schoolgids van je eigen school
Ve i l i g h e i d / Re s p e ct vo o r e l k a a r Lockers en bewaking maken onze school niet veilig. Dat doen wij zelf! Betrokkenheid en respect zijn belangrijke kenmerken van onze school. Het gaat daarbij om de mensen in en rond de school: hoe gaan we met elkaar om? Hoe werken we met elkaar? Respect, veiligheid en vertrouwen zijn zichtbaar en voelbaar in onze dagelijkse omgang. Leerlingen en hun ouders respecteren de identiteit van de school en dragen door hun gedrag daaraan bij. We organiseren de school in herkenbare kleine eenheden. Docenten en ondersteunend onderwijskundig personeel werken als één team. Docenten kennen hun leerlingen, leerlingen weten bij wie ze moeten zijn met hun vragen. Dat maakt dat je je thuis en veilig voelt op onze school.
hoofdstuktitels boven je stukjes. 6 Typ je teksten en plaats er foto’s of tekeningen bij.
terUgkijken Vertel om de beurt welke onderwerpen je hebt beschreven. Vertel kort waarom je voor deze onderwerpen hebt gekozen. Kies samen uit alle onderwerpen vijf onderwerpen uit die jullie in de schoolgids voor de brugklassers van volgend jaar zouden willen plaatsen.
Woorden
We bewaken jouw en onze eigendommen met behulp van videocamera’s. Bij een vermoeden van inbraak, diefstal of beschadigingen raadplegen we het videomateriaal.
a Welke woorden in de tekst kende je niet?
Je weet nu veel meer over de inhoud van schoolgidsen. Je gaat die kennis gebruiken. Je gaat twee of drie onderwerpen bedenken die volgens jou in de schoolgids van jullie school thuishoren. Je kunt bijvoorbeeld kiezen voor een van de onderwerpen van de scholen waarover je hebt gelezen. Of je bedenkt helemaal zelf iets! Werk zo: 1 Begin met het verzamelen van onderwerpen. Bijvoorbeeld: kantine, leerlingenraad, schoolsport, schoolfeesten enzovoort. 2 Schrijf over ieder onderwerp een aantal steekwoorden op. Bijvoorbeeld bij kantine: lekkere broodjes, hele dag open, schoon, niet duur. 3 Maak rond ieder steekwoord een zin. Maak je zinnen niet te lang, want je teksten moeten goed te begrijpen zijn voor leerlingen van groep 8. Gebruik
Bied geschikte onderwerpen ook echt aan voor de schoolgids of maak een aparte digitale gids voor achtstegroepers.
opdracht 4
Vi d e o b e w a k i n g
beWiJsopdracht
Zorg dat de leerlingen niet te lang blijven hangen in stap 1. Stimuleer de creativiteit: ze mogen ook grappige en gekke dingen opschrijven.
hoe dat daar is en of het zou passen bij een bestaand hoofdstuk. Zet de
Wijs de leerlingen op de tekst Moeilijke woorden als leidraad bij het zoeken naar betekenissen.
In de teksten ben je vast woorden tegengekomen die je niet kent.
b Van welke woorden kon je de betekenis raden? Schrijf die betekenis achter het woord. c Van welke woorden moest je de betekenis opzoeken of aan iemand vragen? Onderstreep die woorden en schrijf de betekenis erachter. d Waarom heb je de andere woorden niet opgezocht?
leestekens en begin ook eens een nieuwe alinea. Zorg ervoor dat je zinnen bij elkaar passen en verbind ze met elkaar. Bijvoorbeeld: ‘De kantine op onze school is iedere dag open van 10.00 tot 14.30 uur. Er worden lekkere broodjes verkocht die niet duur zijn. Er zijn wel regels: je moet alles schoon achterlaten en je moet aan een tafel zitten als je eet. Als je dat niet doet, moet je voor straf broodjes smeren met een papieren muts op.’ Schrijf per onderwerp in minimaal honderd woorden op wat je kwijt wilt. 4 Geef je onderwerp een goede titel die de aandacht trekt. Bijvoorbeeld: ‘de vetste kantine’.
102
112
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 4
leesvaardig • blok 4 • les 4
leesvaardig • blok 4 • les 4
103
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 4
113
BLOK 4 • LES 5 • Samen delen of samen stelen? WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TEKSTSOORT
TIJDOVERZICHT
De leerlingen lezen teksten over downloaden en formuleren samen een nieuw wetsvoorstel voor de Tweede Kamer.
De leerlingen leren dat iedere tekst afkomstig is van een schrijver met een eigen bedoeling. Ook leren ze signaalwoorden beter kennen en gebruiken.
betogende tekst uit het domein privé
Voorbereiden: 10 minuten Uitvoeren: 30 minuten Terugkijken: 5 minuten
BLok 4
LeS 5
Samen delen of samen stelen?
WAt gA je Doen? Je leest teksten over downloaden en geeft als klas een advies aan de Tweede Kamer over een nieuwe wet hierover.
WAt Leer je?
opdracht 2
Leg uit dat de regering wetten maakt, maar dat Tweede Kamerleden ook voorstellen voor wetten mogen doen. Als burger mag je altijd ideeën sturen naar Tweede Kamerleden.
Je gaat je voorbereiden op het geven van een advies aan de Tweede Kamer. Het onderwerp is: moet het downloaden van films, muziek en software zonder ervoor te betalen verboden worden of niet? In de teksten die je gaat lezen, kom je verschillende meningen tegen over dit onderwerp. Ook staat erbij waarom iemand die mening heeft. Dat noem je een argument. Die informatie ga je straks verzamelen voor het advies.
Je leert dat iedere tekst afkomstig is van een schrijver met een eigen bedoeling. Je leert signaalwoorden beter kennen en gebruiken.
De teksten bevatten nogal wat signaalwoorden. Signaalwoorden helpen je om een tekst beter te begrijpen. Ze maken een verbinding met andere woorden.
voorBereiDen
b Lees de tekst QKabel-directeur: downloaden is diefstal op de volgende bladzijde. Let op wat de mening is van deze directeur en waarom. Straks ga je
opdracht 1 Deze les gaat over meningen en bedoelingen in teksten die jij als lezer tegenkomt
Deze opdracht kan goed klassikaal. Doe vooral mee met het bedenken van gekke voorbeelden zodat het verschil tussen feit en mening heel duidelijk wordt.
en waarmee je iets moet. Het ermee eens zijn of niet bijvoorbeeld.
die ook noteren. c Hieronder staat een aantal signaalwoorden uit de tekst. Schrijf erachter waarmee het signaalwoord in de tekst een verbinding maakt. Van een paar
a Lees de tekst Feit en mening.
Feit en Mening Een feit is iets wat vaststaat. Een feit kun je bewijzen.
regel
woord
3-4
daar ... mee
8
zoals
14
echter
geven. Doorkrijgen of iets een feit is of een mening, is soms lastig. Dit heeft een paar redenen.
20
Daartegenover
1 Mensen hebben vaak een doel met een tekst. Ze schrijven een mening dan zo op, dat het
22
Eigenlijk
29
Dan
31
daarmee
32
dus
37
Terwijl
Een mening staat niet vast. Een mening kan niet bewezen worden, je kunt alleen argumenten
een feit lijkt. Bijvoorbeeld: ‘Het is nou eenmaal zo dat honden stinken.’ ‘Het is nou eenmaal zo’ klinkt alsof er een feit komt, maar dat honden stinken is een mening. Nog een voorbeeld: ‘In Rotterdam is tijdens oud en nieuw weer gevochten in de wijk. Dat kwam doordat er veel te weinig politie op straat was.’ Er wordt natuurlijk niet gevochten omdat er te weinig politie op straat is. De schrijver van die zin wilde graag de politie de schuld geven. Dat was zijn doel met die zin. 2 Feiten en meningen worden vaak door elkaar gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘Gisteren liep Jan door de stad. Hij had die lelijke groene broek aan.‘ Het is een feit dat Jan door de stad liep, je kunt dat bewijzen. Het is een feit dat Jan een
Over het downloaden en uploaden van films en muziek is al geruime tijd een wettelijke onduidelijkheid.
woorden is dat al voorgedaan. Bekijk die eerst.
b Bedenk bij elke reden (1 en 2) een grappig voorbeeld.
Laat eventueel het contactformulier zien op de website www.tweedekamer.nl – contact met kamerleden
a Lees in blok 3, les 2 op bladzijde 62 nog eens de tekst Signaalwoorden.
verband
met de opmerking dat films downloaden zonder toestemming diefstal is m et i l l ega a l geko p ie e rd m a te r ia a l m et d e m e e s te p ro v i d e r s m et s a m e n w e r ke n m et S ti ch ti n g B re i n m et re c l a m e m a ke n e n s a m e n w e r ke n m et S ti ch ti n g B re i n m et 2 4 u u r p e r da g fi l m s d o w n lo a d e n m et n iet d e ti j d h e b b e n o m a l l e s te b ek i j ke n m et fi l m s d o w n lo a d e n , n iet vo o r e i ge n ge b r ui k m et w e l fi l m w i l l e n h e b b e n , m a a r n iet w i l l e n b eta l e n
Herhaal samen de theorie van de signaalwoorden. Het herkennen is lastig, vinden waar ze naar verwijzen is nog lastiger. Bespreek klassikaal de woorden die voorgedaan zijn.
groene broek aanhad, je kunt dat bewijzen. Maar het is een mening dat die broek lelijk was.
104
114
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 5
leesvaardig • blok 4 • les 5
leesvaardig • blok 4 • les 5
105
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 5
115
tekst 1
tekst 2
QKabel-directeur: downloaden is diefstal Van onze correspondent
25
QKabel-directeur Bent Vroom is duidelijk: downloaden van films zonder toestemming is diefstal. ‘Nee, daar maak 30
10
Internetproviders worstelen met hun verantwoordelijkheid rond het downloaden van illegaal gekopieerd materiaal, zoals films, muziek en software. De meeste providers zeggen dat zij slechts doorgeefluik zijn: ‘Wij geven alleen maar toegang tot het web.
vindt downloaden diefstal.
35
40
Zware downloaders QKabel wordt er vaak van beschuldigd samen te werken met Stichting Brein, die tegen downloaden vecht. 20
Daartegenover staat dat QKabel ook reclame maakt voor snel internet om films te downloaden. Eigenlijk is dat tegenstrijdig. We vragen Vroom hoe hij er tegenover staat.
Illegale Games&Software. Je hebt de reclames vast wel op tv gezien met Peter
Vroom: ‘QKabel heeft alleen last van de hele zware downloaders. Sommige abonnees denken het recht te hebben
R. de Vries. Ik ben daar helemaal niet blij mee. Ik brand zelf ook wat cd’tjes en dvd’tjes. En deel ook weleens wat uit. Mijn argumenten vóór gratis downloaden: 1 Ze zeggen dat de muziek- en game-industrie veel geld misloopt. Dat is maar hoe je ernaar kijkt. Ze maken nog steeds winst, alleen wat minder. Toen er nog helemaal
dat ze niet eens de tijd hebben om dat allemaal te bekijken. Het is daarmee niet voor eigen gebruik en dus doen ze iets strafbaars.’
geen cd- en dvd-branders waren verdienden ze bakken met geld aan het verkopen van cd’s en dvd’s. We hebben al die jaren veel te veel betaald, dat geld pakken we nu terug. 2 Er wordt nu minder geld verdiend aan cd’s, maar weer veel geld aan andere
Wat mensen daar doen is hun zaak.’ QKabel-directeur Bent Vroom (41) heeft echter wel een duidelijke mening: hij 15
BIG is de naam van de nieuwe organisatie tegen illegale software. Dit betekent Ban
om 24 uur per dag de verbinding geheel vol te pompen met films. Dan weet je
ik me niet populair mee.’ 5
Ik ben een piraat!
45
Jatten
dingen zoals aan kabel en ADSL-internet. En ook verdient de industrie aan de
‘Dan heb je nog een groep mensen die niet wil betalen voor de creatieve
verkoop van cd- en dvd-branders.
prestatie van een ander. Terwijl ze die creatieve prestatie wel waarderen, ze willen de film wel hebben.’ ‘Ik zou graag met deze mensen eens een boekhandel willen binnengaan, een
schijfje van 1 euro, of je koopt het voor 20 tot 60 euro. En je hoeft er dan nog niet
stapel boeken onder de arm nemen, de winkel uitlopen en als ze daar iets van
weken eerder kunnen downloaden, nog voordat ze daar officieel uit zijn. En je wil je
zeggen opmerken: ze zijn voor eigen gebruik. Misschien snappen ze dan wat downloaden betekent. Juridisch gezien is het gewoon jatten.’
3 Het bespaart je veel geld. Of je downloadt wat je nodig hebt en zet het op een eens meer voor naar de winkel toe te fietsen. Dus je bespaart je ook nog een hele hoop tijd en energie. En tijd is money tegenwoordig! 4 Spellen en films komen in Amerika veel eerder uit. Men kraakt die spellen dan en zet ze op internet. Dat betekent dat mensen in andere landen de spellen enkele spellen en/of films natuurlijk zo vroeg mogelijk hebben.
tekst 3
‘Illegaal’ downloaden mag Het is niet strafbaar om als consument gratis muziek en films van internet te plukken. Ook niet als je weet dat de bron illegaal is. Producenten van lege cd’s, dvd’s en usb-sticks dragen een vergoeding af aan Stichting De Thuiskopie. Met dat geld worden rechthebbenden betaald als hun muziek op een lege cd of geheugenkaart terechtkomt. Alleen het verspreiden (uploaden) van illegaal materiaal is strafbaar. Downloaden uit illegale bron is toegestaan, als het maar voor eigen gebruik is. Door de betaling aan muzikanten en filmmakers via de Stichting De Thuiskopie doe je niemand te kort. Veel mensen downloaden via uitwisselingsdiensten waardoor ze tijdens het downloaden ook direct uploaden. Uploaden is wel verboden, dus wees daar voorzichtig mee. Het is wel hypocriet: je kunt alleen downloaden als iemand illegaal heeft geüpload. Iemand steelt iets en geeft het weg aan jou. Illegaal downloaden van games en andere software is echt verboden. Die mag je niet eens voor eigen gebruik kopiëren. Dat verschil slaat weer nergens op.
106
116
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 5
leesvaardig • blok 4 • les 5
leesvaardig • blok 4 • les 5
107
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 5
117
MEER DOEN MET DEZE LES? Laat leerlingen zelf teksten verzamelen over gratis downloaden en die de volgende les meebrengen. Laat ze in die teksten op zoek gaan naar argumenten voor of tegen.
Uitvoeren
e Typ samen een e-mail (of brief) aan de Tweede Kamer. Schrijf erin: –
de reden waarom jullie schrijven;
–
jullie mening;
Lees nog een keer de tekst QKabel-directeur: downloaden is diefstal.
–
jullie argumenten.
a Onderstreep de feiten, als die erin staan. Onderstreep met een andere kleur de
Maak er een nette brief of e-mail van.
opdracht 3 Doe deze opdracht in groepen met zeer zwakke lezers of bij tijdgebrek klassikaal, als voorbereiding op de andere teksten.
meningen, als die erin staan. b Wat vinden jullie van die meningen? Ben je het met de schrijver eens of niet? Leg uit waarom.
Woorden a Kies om de beurt een woord uit de lijst dat je kent. Zeg niet hardop welk
opdracht 4 Je gaat nog twee teksten lezen over downloaden van films, muziek en software (tekst 2 en 3). Die teksten zijn geschreven door mensen die voor gratis downloaden zijn. Ze geven ook argumenten voor hun mening. Die gaan jullie ook samen onderzoeken. a Lees ieder één van de twee teksten een keer door. b Onderstreep daarna de feiten, als die erin staan. Onderstreep met een andere kleur de meningen, als die erin staan. c Wat vinden jullie van die meningen? Ben je het met de schrijver eens of niet? Leg uit waarom.
woord je kiest, want de anderen moeten het raden. Geef een korte beschrijving van het woord of noem drie woorden die met het woord te maken hebben. Voorbeeld: uploaden: internet – illegaal – delen.
illegaal – uploaden – producent – vergoeding – rechthebbende – geheugenkaart – hypocriet – verveelvoudigen – piraterij – exploitant – overheid
b Zijn er aan het eind van het spel nog woorden waarvan je de betekenis niet weet? Zoek de betekenis op in een woordenboek of op internet en schrijf die hieronder op. Woord
betekenis
d Noteer op een blaadje alle meningen in steekwoorden, ook uit tekst 1. Je hebt ze nodig bij het geven van het advies.
opdracht 5 Je hebt nu drie teksten gelezen over gratis downloaden. Wat vind jij er zelf eigenlijk van? Wat zou je vinden als je muzikant was? Of platenbaas? Bedenk samen nog twee nieuwe argumenten om het downloaden te verbieden en twee nieuwe argumenten om het toe te staan. Schrijf ze kort op, bij de meningen die je hebt opgeschreven op het blaadje bij opdracht 4.
terUgkijken opdracht 6 Kies of je voor- of tegenstander bent van het downloaden en uploaden van films
Help de leerlingen bij het samenstellen van de groepjes.
en muziek. Met andere voor- of tegenstanders vorm je een groepje. Jullie gaan een advies schrijven voor de Tweede Kamer. a In elke groep is één schrijver. Bepaal wie dat is. b Zeg één voor één je mening en geef je argumenten daarvoor (zie blaadje bij
Help leerlingen bij het formuleren gebruik te maken van signaalwoorden. Wijs ze erop dat juist signaalwoorden verbanden aangeven.
opdracht 4). c De schrijver schrijft de argumenten op. Dubbele argumenten hoeven niet opgeschreven te worden. d Klaar? De schrijver leest voor wat er nu staat. Samen kiezen jullie de beste vijf argumenten.
108
118
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 5
leesvaardig • blok 4 • les 5
leesvaardig • blok 4 • les 5
109
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 5
119
BLOK 4 • LES 6 • Leescircus WAT GAAN ZE DOEN?
LEERDOEL VAN DEZE LES
TIJDOVERZICHT
EXTRA MATERIAAL
De leerlingen doen allerlei testjes met onderwerpen die in de voorgaande blokken zijn behandeld. Ze maken voor zichzelf een boekenlegger met hun eigen gouden leestip(s).
De leerlingen passen toe wat ze in de hele cursus hebben geleerd. Zo kunnen ze vaststellen dat ze veel geleerd hebben. Benadruk het belang van alle tips en trucs en sluit feestelijk af.
Voorbereiden: 5 minuten Uitvoeren: 25 minuten Terugkijken: 15 minuten
woordenboeken
BLok 4
LeS 6
Leescircus
Het was vakantie. Mijn ouders, mijn zusje, mijn neef en ik zouden gaan kamperen,
WAt gA je Doen? Je doet de grote leescircustest. Je maakt een boekenlegger met je eigen leestips.
WAt Leer je?
Vertel dat de leerlingen per test een letter kunnen verdienen. Die letters vormen een woord waarmee ze een extra aanwijzing voor de slottest krijgen.
onze vrolijke vakanties, deel 1 niet voor het eerst in ons leven,
maar
d u s mocht o ve r i ge n s niet zo goed mee kon
buitenland. Mijn zusje was te klein om mee te spelen, mijn neef mee. Die neef, waar ik het
Je leert dat je veel geleerd hebt!
wel voor het eerst in het
vinden, had zonne-allergie. Het was zomer en ook nog mooi weer, dus dat gaf al
O n da n k s ons grote zonnescherm kreeg mijn neef na w a a rd o o r hij in de tent moest blijven. En o m da t dat heel zielig voor hem was, moest ik o o k in de tent blijven. Va n a f dat moment ging alles mis. Te n e e r s te kregen mijn neef en ik ruzie. Ve r vol ge n s kregen mijn ouders ruzie met elkaar, w a n t mijn vader was de hele dag alleen maar bezig met het almaar strakker zetten van de tent. U i te i n d e l i j k schreeuwde iedereen tegen elkaar en scheurde de tent, d o o rda t die veel te strak stond. E i ge n l i j k was dat een grote opluchting: we hadden nu te n m i n s te snel problemen.
voorBereiDen
een halve dag overal bultjes
opdracht 1 In deze les staan allemaal testjes. Voor iedere test die je goed hebt gedaan, krijg je
Zorg voor een kopie van de antwoorden (losknippen per test) zodat ze die zelf kunnen nakijken of loop rond om tests te beoordelen.
een letter van je docent. De letters vormen samen de sleutel naar de oplossing van de slottest. a Lees de tekst Wat moet je ermee? b Pas deze belangrijke tip ook toe op de teksten die je gaat lezen bij de tests.
een goede reden om naar huis te gaan.
Het theorieblokje onder opdracht 1 is de leidraad van Leesvaardig. Vertel de leerlingen dat als ze voor het lezen altijd even stilstaan bij deze vragen, ze al heel leesvaardig zijn.
WAt Moet je erMee? De belangrijkste les uit alle leestrucs en -tips is: vraag je altijd af wat JiJ op dit MoMent met deZe tekst moet doen! Waarom lees je de tekst? Wat is je doel? Wat is daarbij de beste aanpak? Waar moet je op letten? Welke trucs kunnen je helpen? Neem bij iedere tekst even de tijd om daarover na te denken. Begin niet direct met lezen. Zit
Letter: E
test 2: verWiJsWoorden Vul het goede verwijswoord in en schrijf in de tabel op de volgende bladzijde waar het verwijswoord naar verwijst.
eerst even stil en denk na. Stippel je strategie uit, je route door de tekst. Dan ga je soepel door zo’n tekst heen.
onze vrolijke vakanties, deel 2
Ze liepen altijd uit op een drama. d ie enthousiast konden bekvechten, maakten de hele dag ruzie. (3) Ze deden wel alles samen, (4) da t was het gekke. Gingen ze boodschappen doen, (5) da n raakten ze elkaar kwijt. Zoals die keer in Benidorm. (6) Da a r was een markt waar vis werd verkocht. Mijn vader haat vis, dus (7) h i j ging ervandoor. Toen mijn moeder (8) h e m niet meer zag, is ze naar de tent teruggelopen. Mijn vader gaf (9) h a a r vervolgens als vermist op bij de politie. (10) Da a r hadden ze hem eerst uitgelachen, maar toen ze (11) z i j n wanhopige gezicht zagen, waren ze (12) h a a r toch maar gaan zoeken. De vis Eigenlijk gingen al onze vakanties mis. (1) Mijn ouders, (2)
Uitvoeren Hier komt straks te staan: LEV MOORD. De aanwijzing die ze kunnen gebruiken bij de slottest, het logigram, waaruit ze kunnen concluderen dat Lev het boek schrijft over moorden.
opdracht 2 Maak de tests één voor één. Schrijf de gekregen letters in de hokjes.
L
E
V
M
O
O
R
D
1
2
3
4
5
6
7
8
was achteraf wel lekker.
Letter: L
test 1: signaalWoorden Vul de juiste signaalwoorden in. Alle woorden komen maar één keer voor! Kies uit:
110
120
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
doordat
ondanks
ook
dus
overigens
vanaf
eigenlijk
ten eerste
vervolgens
maar
tenminste
waardoor
omdat
uiteindelijk
want
leesvaardig • blok 4 • les 6
leesvaardig • blok 4 • les 6
111
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
121
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Letter: V
verwijswoord
betekenis
Ze
a l o n z e v a k a n tie s
Ze
m i j n o ud e r s
d ie da t da n
Da a r hij
hem
haar
Da a r zijn
haar
m i j n o ud e r s
Eerst neemt de man de geit mee. Dan gaat hij terug en neemt vervolgens de wolf mee naar de overkant. Daar aangekomen, neemt hij de geit weer mee terug. Daarna brengt hij de kool over. Hij gaat nogmaals terug, de wolf met de kool achterlatend, en neemt ten slotte de geit mee over.
ze deden alles samen
g i n ge n z e b o o d s ch a p p e n d o e n in Benidorm
Letter: O
test 5: soorten teksten, Wat is Wat?
mijn vader
Hieronder worden tien tekstsoorten beschreven. Zoek tekstsoort en beschrijving bij
mijn moeder
Tekstsoort
Beschrijving
krantenartikel
tekst met uitleg over het innemen van
mijn vader
bijsluiter medicijn
mijn vader
b i j d e p ol i tie mijn moeder
elkaar. Verbind ze met lijnen.
geneesmiddelen
stad gebeurd is schoolboektekst
advertentie
Omcirkel het juiste antwoord. A 4 – B 5 – C 6 – D 7
document waarin de politie vastlegt wat er gebeurd is bij misdaad of ongeval
test 3: snel oF langZaaM leZen Lees de zin hieronder één keer en tel het aantal F’jes. Hoeveel zijn het er?
tekst over wat er in een land of provincie of
internetpagina waar mensen met elkaar van gedachten wisselen
forum
tekst waarin iemand zijn mening geeft of iets vertelt op internet
FIRIEN VOND HET HEEL TOF DAT FRED
weblog
bent over een product of dienst
HAD GEVRAAGD OF ZE MEE WILDE GAAN FIETSEN OF NAAR DE FILM.
brief waarin je laat weten dat je ontevreden
proces-verbaal
formulier waarop je aangifte doet of geld terugvraagt van de overheid
belastingformulier
Letter: M
staat wat je verdient
test 4: plaatJe Maken van de tekst Los het raadsel op. Doe dat door in een schema of in een tekening te zetten wat er
brief van het bedrijf waar je werkt waarop
klachtenbrief
tekst waarmee een bedrijf reclame maakt of waarin iets wordt aangekondigd
precies gebeurt. salarisstrook
tekst die je moet lezen of leren voor een vak
raadsel Een boer wil met zijn bootje naar de overkant van een rivier. Hij heeft een kool, een wolf en een geit bij zich. Het bootje is maar klein: er kan met de boer samen steeds maar één ding of dier in. Hoe komt de boer aan de overkant zonder dat de wolf de geit opeet of de geit de kool.
112
122
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
leesvaardig • blok 4 • les 6
leesvaardig • blok 4 • les 6
113
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
123
test 6: Wie Zegt Wat? Zeven keer hetZelFde anders Zeggen
Letter: O
5
Bij deze test lees je zeven tekstjes over hetzelfde onderwerp. Kijk eerst – zonder de teksten allemaal te lezen – of je het onderwerp kunt vinden. Bedenk daarna waar
Art. 6 van de Richtlijn verplicht de lidstaten de verkoop, het vervoer en het in bezit hebben voor verkoop als ook het ten verkoop aanbieden van levende en dode vogels waarop de Richtlijn betrekking heeft, te verbieden. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verkopen van ‘gemakkelijk herkenbare delen’ van die vogels en van uit deze vogels verkregen producten. Voor de zeven in bijlage III onder 1 vermelde vogelsoorten – bijvoorbeeld fazanten en wilde eenden – geldt het verbod niet voor zover de desbetreffende vogels op geoorloofde wijze zijn gedood of gevangen of op andere geoorloofde wijze zijn verkregen (art. 6, lid 2).
iedere tekst vandaan komt. Doe het slim: je hoeft vaak de tekst niet helemaal te lezen om het goede antwoord te vinden. Lees wel eerst alle antwoorden, zodat je weet waar je naar op zoek bent. Schrijf het nummer van de juiste tekst ervoor.
3
website over onderzoek naar vogelsterfte
5
vogelrichtlijn Europese Unie
1
e-mail van een vogelaar
7
school-tv, clip over milieuvervuiling
2
website over vogelgriep
6
website NOS-nieuws
4
voetbalnieuws
6
NIEUWS
2
1
Blij met een dode mus …
Wat moet ik doen met zieke of dode vogels?
Van : Josine Aan : Kim Onderwerp : Dode vogel
Het vogeltje vloog maandagochtend bij het FEC naar binnen. Bij een landing
Als u dode vogels vindt in de natuur, dan
gooide hij 23 000 stenen om. En daar waren de mensen van Domino D-day niet
kunt u contact opnemen met de politie of de
Gisteren lag er een dode vogel in mijn tuin. Ik heb hem begraven op een mooi plekje en ik heb even een minuut stilte gehouden.
zo blij mee. Ze belden meteen de ongediertebestrijding. En die weet wel raad
ruimingsdienst van uw gemeente of stad.
met lastige vogeltjes. Toen het arme beestje eindelijk even zat uit te rusten in
Als u een verdacht aantal vogels aantreft (1
een hoek schoten de mensen van Ware Care Faunabeheer het beest met een
zwaan, 20 meeuwen of spreeuwen, 5 dieren
luchtbuks naar het hiernamaals. En in Friesland waren ze blij met een dooie
van een andere soort, op dezelfde plaats en
3
vogelgriep-callcenter op het gratis nummer
soort aantal Meerkoet 9 Knobbelzwaan 5 Zilvermeeuw 4 Merel 4 Buizerd 3 Waterhoen 3 Fuut 3 Steenloper 2 Eider 1
0800 99 777.
7 4
Afval Dode vogels zitten er vol mee De selectie van Mexico, woensdag in Freiburg de sparringpartner van Nederland, heeft zondag voor de vlucht van Neurenberg naar Londen drie
Legenda 1-5 6-25 25-100 >100
124
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
mus.
tijdstip), dan kunt u de vondst melden bij het
114
leesvaardig • blok 4 • les 6
do 16 dec 2010 | geen reactie
Maar waar zijn jullie naar op zoek? Wij zijn op zoek naar afval in de
Trefwoorden
maaginhouden van die vogels. Ik ben wel benieuwd, wat zit er in de maag? Zit
zwerfvuil Noordzee plastic
er plastic in? Ja. Hij heeft het gegeten. Meestal als er plastic is, dan hoopt zich dat op in die spiermaag. Wat is dat? Hier komt een stuk nylontouw, dus het is vermoedelijk een stuk van een grote kabel. Hier zie je een harde plastic korrel.
uur vertraging opgelopen. Het vliegtuig dat de
Die hoort er niet in thuis in ieder geval? Daar heb je d’r nog 1. Is dat allemaal
spelers moest ophalen voor de reis naar Londen
plastic? Die gele zijn plastic. En ik heb hier een paar hele erge voorbeelden van
onderging een extra controle, nadat voor de
hoe erg het kan worden: dit komt uit de maag van een dode Noordse stormvogel.
landing een vogel in een van de motoren was
Deze ook? Dat is een hele haak!
gevlogen. leesvaardig • blok 4 • les 6
115
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
125
MEER DOEN MET DEZE LES?
EN VERDER
Daag leerlingen uit om zelf een leesraadsel of een leesopdracht te maken. Met het model van het logigram kunnen ze bijvoorbeeld een eigen logigram maken.
Als de tests veel tijd kosten, kunt u bepaalde tests in groepjes of klassikaal laten doen, zoals test 4 of 7.
Letter: R
test 7: verbanden leggen
Er is al een stukje voorgedaan: Lev woont niet in de provincie Gelderland.
Los het raadsel op. Schrijf het op.
Apeldoorn en Nijmegen liggen allebei in Gelderland. Lev woont dus in Groningen.
Ha r r y is n a ch t w a ke r, m a a r h i j w a s b l i j k ba a r i n s l a a p ge v a l l e n , w a n t h i j ve r te l d e o ve r e e n d ro o m .
Achter de naam Lev, onder Groningen, komt dus een v. Bij de andere plaatsen komt een X, want daar woont hij niet. logigram Rijk worden
Mevrouw Benali gaat op zakenreis naar Schotland en staat op het punt in het vliegtuig te stappen als de telefoon gaat. Het is Harry, de nachtwaker op haar
naam
Joop
bedrijf. ’Ik heb vannacht een verschrikkelijke droom gehad. Het vliegtuig waarmee
Coco
u naar Schotland vloog stortte neer. Het is vast een voorspellende droom, neem
Lev
het vliegtuig niet, het zal uw dood worden!’ Bij mevrouw Benali zit de schrik goed
stad
Apeldoorn
in de benen en zij besluit van de reis af te zien. ‘s Avonds ziet ze op het nieuws
Nijmegen
dat het vliegtuig waarmee ze zou vliegen inderdaad is neergestort. Ze gaat naar
Groningen
Harry om hem te bedanken. ‘Harry, je hebt mijn leven gered, en daarom zal ik je
V X X X V X
boek Eenzaam
Moorden
Apeldoorn
stad Nijmegen
X V X V X X
X X V X X V
X V
V X
X
X
Groningen X X V
niet ontslaan.’ ‘Dank u wel mevrouw,’ zegt Harry.
Vind je het moeilijk? Je kunt nog een extra aanwijzing gebruiken. Die aanwijzing
Waarom zou mevrouw Benali Harry moeten ontslaan?
zit in de letters die je na elke test in de hokjes hebt geschreven. Ook als je niet alle letters hebt gekregen, kun je misschien toch raden wat er moet staan. Nu kun je de slottest vast helemaal oplossen!
test 8: Woorden
Letter: D
Schrijf vijf woorden op die je nog niet kende en die je in teksten in deze les bent tegengekomen. Zoek uit wat ieder woord betekent. Probeer eerst uit de zinnen eromheen te weten te komen wat het woord betekent. Als je daar niet uitkomt: vraag een klasgenoot. Als die het ook niet weet: zoek het op in een woordenboek. Noteer de woorden en de betekenissen in het schema. Woord
betekenis
1
G ro n i n ge n Ni j m ege n Coco woont in A p e l d o o r n
m o o rd e n . r i j k w o rd e n . en schrijft het boek over e e n z a a m h e i d .
Lev woont in
en schrijft het boek over
Joop woont in
en schrijft het boek over
terUgkijken opdracht 3
Op de achterkant van de boekenlegger kunnen de leerlingen eigen tips schrijven. Inventariseer tips op het bord zodat leerlingen ook elkaars tips kunnen gebruiken.
Na 24 lessen Leesvaardig ben je een stuk leesvaardiger geworden, dat kan niet anders. Mochten er nog dingen zijn die je weleens vergeet of die je graag bij de
2
hand zou hebben, maak dan de boekenlegger af. Zet erop wat voor jou belangrijk
3
is, versier hem als je dat graag doet. Als je hem plastificeert, gaat hij langer mee.
4
De hoofdvraag voor iedere lezer staat al voorgedrukt. Het is de vraag die je jezelf
5
altijd stelt voordat je een tekst gaat lezen: Wat moet ik met deze tekst? Als je het
slottest Joop, Coco en Lev werken alle drie aan een boek. De één schrijft een boek over Rijk worden in een week, de ander schrijft het boek Eenzaam en toch alleen en de derde schrijft Honderd onopgeloste moorden. De schrijvers komen uit Apeldoorn, Nijmegen en Groningen. Zoek van iedere schrijver uit waar hij woont en welk boek hij schrijft. Gebruik daarvoor het schema. Vul een X in als iets niet bij elkaar hoort,
antwoord hebt bedacht, ga je pas lezen. Veel plezier!
Eerst bedenken: wat moet ik met deze tekst?
vul een v in als het wel bij elkaar hoort. Je krijgt drie aanwijzingen:
116
126
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
1
Lev woont niet in de provincie Gelderland.
2
De schrijver uit Nijmegen en Coco schrijven niet over moorden.
3
De schrijver uit Apeldoorn weet niks over rijk worden.
leesvaardig • blok 4 • les 6
leesvaardig • blok 4 • les 6
117
HANDLEIDING • BLOK 4 • LES 6
127
BLOK 1 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 1, LES 1
BLOK 1 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 1, LES 2
HERHALINGSOPDRACHT
HERHALINGSOPDRACHT
LANGZAAM OF SNEL?
WAT DOE JE MET MOEILIJKE WOORDEN?
Hieronder worden soorten teksten genoemd.
Kijk in je agenda naar het huiswerk dat je nog moet doen.
Zou jij zo’n tekst langzaam of snel lezen?
Zoek een vak waarvoor je een tekst moet lezen om die te leren.
Waarom kies je voor die manier?
Schrijf het vak en het onderwerp op. Vak:
Let op: jouw antwoord kan anders zijn dan het antwoord van een klasgenoot!
Onderwerp:
Een recept voor het bakken van een taart
1
Lees de tekst.
lees ik langzaam/snel,
2
a
Welke woorden in de tekst begrijp je niet? Zet ze in het schema hieronder.
omdat woord
betekenis
Een tekst voor een toets geschiedenis lees ik langzaam/snel, omdat
Een reclamefolder van de supermarkt lees ik langzaam/snel, omdat
b
Van welke woorden ga je de betekenis opzoeken of aan iemand vragen? Onderstreep die woorden en schrijf de betekenis erachter.
Een aankondiging voor een popfestival
c
Waarom heb je de andere woorden niet opgezocht?
lees ik langzaam/snel, omdat
3
Hoe ga je de nieuwe woorden onthouden? Schrijf jouw manier op.
De gebruiksaanwijzing van mijn nieuwe mobiel lees ik langzaam/snel, omdat
128
HANDLEIDING • BLOK 1 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 1 • LINK MET DIATAAL
129
BLOK 1 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 1, LES 3
BLOK 1 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 1, LES 4
HERHALINGSOPDRACHT
HERHALINGSOPDRACHT
WIE EN WAAROM? a
KRUISWOORDPUZZEL
Lees de tekstjes. Zet een streep tussen de schrijver en de tekst.
Maak de kruiswoordpuzzel. Tip: gebruik het woordenboek!
Zet een streep tussen het doel (waarom) en de tekst. b
Schrijf een V als je de tekst nuttig vindt.
1
Zet een X als je de tekst niet nuttig vindt. Schrijver (wie)
Tekst (wat)
Carla, 14 jaar
Doel (waarom)
In de Verenigde Staten komen steeds meer winkels die tweedehands games verkopen.
Overhalen om een game te kopen.
Snel, slim, stoer. Koop nu Dragon Quest IX. Het beste spel ooit!
Advies of hulp vragen.
Iemand die games bespreekt voor een tijdschrift
Ik speel dit spel altijd met een heel clubje vriendinnen, maar ik ga altijd als eerste dood door mijn eigen granaat.
Informatie geven over de wereld van games.
Reclamemaker
Ik game elke dag 4 uur. In het Overtuigen dat deze game de weekend wel 10. Weet iemand hoe moeite waard is. ik dit kan verminderen?
Jochem, 18 jaar
Ik raad iedereen aan het spel Dragon Quest IX te spelen. Het is mooi getekend en u heeft er zeker 40 uur spelplezier van.
Journalist van een krant
2
Horizontaal
Verticaal
3 tralie
1 voorman
5 proefwerk
2 keffen
8 traag
4 injectie
10 duister
6 sidderen 7 gevat
3
9 produceren
4
5
6
7
8
Eigen ervaring met games vertellen.
9
10
Oplossing Schrijver (wie)
Tekst (wat)
Doel (waarom)
Carla, 14 jaar
Ik speel dit spel altijd met een heel clubje vriendinnen, maar ik ga altijd als eerste dood door mijn eigen granaat.
Eigen ervaring met games vertellen.
Journalist van een krant
In de Verenigde Staten komen steeds meer winkels die tweedehands games verkopen.
Informatie geven over de wereld van games.
Oplossing 1
B A A B S P I J L A F P F R R E P E T I T I E N R K G I R L A N G Z A A M L P A E P K D O N K E R I E G N 2
3
4
Iemand die games bespreekt voor een tijdschrift Reclamemaker
Jochem, 18 jaar
130
Ik raad iedereen aan het spel Dragon Quest IX te spelen. Het is mooi getekend en u heeft er zeker 40 uur spelplezier van.
Overtuigen dat deze game de moeite waard is.
Snel, slim, stoer. Koop nu Dragon Quest IX. Het beste spel ooit!
Overhalen om een game te kopen.
6
7
Ik game elke dag 4 uur. In het Advies of hulp vragen. weekend wel 10. Weet iemand hoe ik dit kan verminderen?
HANDLEIDING • BLOK 1 • LINK MET DIATAAL
5
8
9
10
HANDLEIDING • BLOK 1 • LINK MET DIATAAL
131
BLOK 1 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 1, LES 5 HERHALINGSOPDRACHT
MEER WETEN 1
Hieronder staat de tekst De vallei van de Maan. De tekst gaat over een woestijn, de Atacama-woestijn. Noem minstens twee dingen die in zo’n tekst zouden kunnen staan. Schrijf ze bij de pijlen van de woordspin. Woordspin
Atacama-woestijn
2
Lees de tekst De vallei van de Maan.
De vallei van de Maan In het noorden van Chili ligt de 960 kilometer lange Atacama-woestijn. Het is een kaal, dor en rotsachtig landschap. Dat is niet verwonderlijk. Het is een van de droogste plaatsen ter wereld. In de omgeving van de stad Arica valt gemiddeld slechts 9,76 mm neerslag per jaar. Enkele weerstations in het noorden van de Atacama-woestijn hebben zelfs nog nooit regen gemeten. De Atacama-woestijn wordt dus niet voor niets de vallei van de Maan genoemd! Vergelijk Arica maar eens met Llóro in Colombia. Daar valt jaarlijks gemiddeld 13.299 mm neerslag. Het is een van de natste plekjes ter wereld.
bron: Wereldwijs, vmbo-kgt, blz. 90 3
a
Vul de woordspin aan met wat je te weten bent gekomen over de Atacama-woestijn. Gebruik een andere kleur pen.
b
Had je vooraf dingen bedacht die niet in de tekst stonden? Hadden ze er wel in gepast volgens jou? Leg uit waarom.
132
HANDLEIDING • BLOK 1 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 1 • LINK MET DIATAAL
133
BLOK 2 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 2, LES 1
BLOK 2 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 2, LES 2
HERHALINGSOPDRACHT
HERHALINGSOPDRACHT
MAAK EEN PLAATJE
DE RODE DRAAD VASTHOUDEN
Zet de tekst hieronder in een schema of mindmap.
1
9.
Scheurbuik
Het skelet van zoogdieren
Ons schip vaart snel. Maar het lijkt wel of wij ons naar het ongeluk toe haasten: nog voordat het eiland Tiago in zicht is, zijn er al veertien doden en het aantal zieken neemt snel toe. Hoewel er vaker op schepen van de VOC doden te betreuren zijn, is het aantal doden dat ons nu overkomt wel heel veel.
Mensen horen tot de groep van de zoogdieren. De skeletten van verschillende zoogdieren lijken op elkaar. Alle zoogdieren hebben een schedel en een wervelkolom. De meeste zoogdieren hebben in hun poten dezelfde botten als mensen hebben in hun armen en benen. Tussen de skeletten van zoogdieren zijn ook verschillen. De mens loopt op twee benen, terwijl de meeste zoogdieren op vier poten lopen. In afbeelding 40 zijn een been van een mens en de achterpoten van een beer, een kat en een paard schematisch getekend. Je ziet dat een beer op de hele voetzool loopt. We noemen een beer een zoolganger. Katten lopen op hun tenen. Dieren die altijd op hun tenen lopen, zijn teengangers. Paarden zijn topgangers. Topgangers lopen op de toppen van hun tenen. Bij deze dieren zijn de toppen van de tenen bedekt door hoeven. Topgangers worden daarom ook wel hoefgangers genoemd. WB . OPDRACHT 29 EN 30 BLZ. 25
Afb. 40
1 mens
134
Lees de tekst Scheurbuik. Welke zin past erachter?
2
a
Nu hebben we al ruim veertig doden en meer dan vijftig zieken.
b
Gelukkig hebben we goede noordenwind in de rug.
c
Op Tiago wonen zo’n 1500 mensen.
Lees de tekst Zeegraf Zeegraf. Welke zin past erachter?
Zeegraf Op sommige dagen moeten we wel zeven doden overboord zetten. Dat gaat zo: de dode wordt in zijn eigen laken gewikkeld en op een plank gelegd. Dan komt de kapitein en spreekt een gebed uit. Wie gezond genoeg is, staat erbij en bidt mee. Daarna wordt de plank met het lichaam op de reling getild.
Zoolgangers, teengangers en topgangers.
2 beer
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
3 kat
a
De stuurman heeft een opleiding van zes jaar achter de rug.
b
Langzaam glijdt het lichaam het water in.
c
In het ruim liggen vijftig zieken, de meesten in hangmatten.
4 paard
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
135
BLOK 2 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 2, LES 3
BLOK 2 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 2, LES 4
HERHALINGSOPDRACHT
HERHALINGSOPDRACHT
ENGELSE WOORDJES ONTHOUDEN
KORT EN GOED
1
Maak de tekst hieronder korter door zo veel mogelijk (goede!) verwijswoorden te
a
Bekijk de Engelse woordjes met de betekenis. horse guinea pig chicken butterfly sparrow
b
gebruiken. Let op: de tekst moet wel hetzelfde blijven betekenen. En een ander
paard cavia kip vlinder mus
moet hem nog goed kunnen begrijpen.
Kies een of meer manieren om ze te onthouden: 1
Hardop zeggen
2
Herhalen, herhalen, herhalen
3
Opschrijven
4
Uitbeelden
5
Zingen of rijmen
6
Logisch bij elkaar schrijven
7
Ezelsbruggetjes maken
2
Leer de woordjes vijf minuten lang op jouw manier.
3
Leg een blaadje op de woordjes bij opdracht 1. Trek een streep tussen het woord en de goede betekenis. horse guinea pig chicken butterfly sparrow
4
Zac Efron: ‘Ik at per ongeluk hondenvoer!’ ‘Ik heb laatst per ongeluk hondenvoer gegeten. Een vriendin van mij had wat lekkers voor het hondje van haar klaargemaakt. Ik kwam in de keuken van de vriendin van mij. Ik zag een bord met koekjes liggen. En ik pakte een paar van de koekjes van het bord. De koekjes op het bord in de keuken van de vriendin van mij bleken hondenvoer te zijn. De koekjes waren voor het hondje van de vriendin van mij. Om eerlijk te zijn: de koekjes van het hondje van de vriendin van mij smaakten niet eens zo ranzig. Eigenlijk lust ik alles wel, behalve slakken.’ Naar: Voedingscentrum.nl, www.lekkerbelangrijk.nl/stars
kip vlinder paard mus cavia
Doe hetzelfde met de vijf Engelse woorden hieronder. Kies weer een of meer andere manieren om ze te onthouden. Leer de woordjes weer in vijf minuten. attic chimney stairs bedroom window sill
5
zolder schoorsteen trap slaapkamer vensterbank
Leg een blaadje op de woordjes bij opdracht 4. Trek een streep tussen het woord en de goede betekenis. attic chimney stairs bedroom window sill
136
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
vensterbank zolder slaapkamer trap schoorsteen
Vergelijk de eerste tekst met jouw tekst. Hoeveel woorden heb je minder? Staat er nog wel hetzelfde in beide teksten? ja/nee/ik twijfel
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
137
BLOK 2 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 2, LES 5 HERHALINGSOPDRACHT
WAT HOORT BIJ ELKAAR? 1
Bij welk vak horen de teksten hieronder? Zet een cirkel om het goede antwoord. a
De tekst Luchtdruk hoort bij het vak aardrijkskunde/biologie/techniek.
b
De tekst Stroming van warmte in lucht hoort bij het vak aardrijkskunde/ biologie/techniek.
c 2
Luchtdruk Lucht heeft gewicht. Maar de lucht is niet altijd even zwaar. Dat ligt aan de temperatuur. Hoe kouder, hoe zwaarder de lucht. Op aarde zijn er dus verschillen in luchtdruk. Luchtdruk is het gewicht van lucht dat op aarde drukt.
Kijk naar bron 4a. Warme lucht stijgt op. Bij de grond ontstaat dan een tekort aan lucht. Je noemt dat een lagedrukgebied. Kijk naar bron 4b. Koude lucht is zwaarder en gaat daarom omlaag. Dat noem je een hogedrukgebied.
De tekst Fotosynthese hoort bij het vak aardrijkskunde/biologie/techniek.
Zet een cirkel om het jargon in elke tekst. Vul daarna de woordspinnen in. a
biologie
bron 4a
bron 4b
Stroming van warmte in lucht
b
Een hete radiator geeft warmte af aan de lucht. De lucht wordt daardoor warmer. Warme lucht is lichter dan koude lucht. Warme lucht gaat daardoor omhoog (afbeelding 37). Alle lucht in de kamer gaat daardoor stromen. Deze stroming komt door het temperatuursverschil. Stroming door temperatuursverschil heet convectie. Door deze stroming wordt de hele kamer verwarmd. Stromende lucht kan veel warmte vervoeren. De afgekoelde lucht zakt weer naar beneden (afbeelding 37). De afgekoelde lucht komt bij de radiator en wordt weer verwarmd.
aardrijkskunde
c
techniek
▶ afbeelding 37 De warme lucht stroomt door de hele kamer. 138
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
139
FOTOSYNTHESE Bij fotosynthese ontstaat niet alleen glucose, maar ook zuurstof. Zuurstof is een gas. Het komt voor in de lucht. Het bladmoes geeft zuurstof af aan de lucht. Mensen en dieren hebben zuurstof nodig om in leven te blijven. Ook planten zelf hebben zuurstof nodig. Door de fotosynthese komt er steeds meer nieuwe zuurstof in de lucht. Zonder fotosynthese zou de zuurstof in de lucht langzaam opraken. Alle levende wezens zouden dan sterven. Afb. 19
Bij de fotosynthese ontstaat steeds nieuwe zuurstof.
1 door planten op het land
2 door planten in het water
3
Zoek bij de vragen hieronder eerst over welk vak ze gaan. Geef daarna antwoord op de vragen. a
Zet een cirkel om het goede antwoord. Boven een radiator stijgt lucht omhoog. Dat komt doordat de lucht daar koud/warm is.
b
Wie heeft gelijk? Michiel zegt dat door fotosynthese dieren en mensen steeds aan nieuw voedsel kunnen komen. Joeri zegt dat zonder fotosynthese de zuurstof in de lucht langzaam op zou raken.
c
A
Alleen Michiel heeft gelijk.
B
Alleen Joeri heeft gelijk.
C
Michiel en Joeri hebben beiden gelijk.
D
Michiel en Joeri hebben geen van beiden gelijk.
Zet een cirkel om het goede antwoord. Bij een lagedrukgebied is er veel/weinig neerslag. Bij een hogedrukgebied is er veel/weinig droogte.
140
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 2 • LINK MET DIATAAL
141
BLOK 3 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 3, LES 1
BLOK 3 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 3, LES 2
HERHALINGSOPDRACHT
HERHALINGSOPDRACHT
SMS-TAAL, JA OF NEE?
SIGNAALWOORDEN
Je gaat straks een tekst over sms-taal lezen. Probeer erachter te komen wat de
In de tekst Naar Walibi World kom je een aantal signaalwoorden tegen. Die helpen
schrijver vindt van sms-taal. Daarna geef je ook zelf je mening. Om de tekst beter
je om de tekst beter te begrijpen.
te kunnen begrijpen, ga je letten op het verband tussen de alinea’s. 1 1
Lees de tekst Sms-taal en zet een streep na elke alinea.
2
In de tekst zie je een paar onderstreepte woorden. Trek een lijn van het onder-
Zoek het signaalwoord want in de tekst. Daarna kom je een argument tegen. Schrijf op wat het argument is en waarvoor dat geldt.
streepte woord naar het stukje uit de vorige alinea waar het bij hoort. 3
Wat vindt de schrijver van sms-taal? Waarom vindt hij dat? Zoek daarvoor in
2
tegenstelling in de tekst zit. Schrijf die tegenstelling op.
meerdere alinea’s.
3 4
Zoek het signaalwoord maar. Als je dat woord tegenkomt, weet je dat er een
Zoek het signaalwoord dus. Dat woord heeft te maken met een conclusie. Wat is hier de conclusie?
En wat vind jij? Sms-taal, ja of nee? Leg uit waarom je dat vindt.
4
Zoek de signaalwoorden eerst en daarna. Die woorden hebben te maken met een volgorde. Om welke volgorde gaat het hier?
Sms-taal ‘ff w88 IZIT’. Als je weleens sms-taal gebruikt, weet je dat dit betekent: even wachten, ik zit in de trein. Maar ook als je dit niet begrijpt, zul je toch wel een paar af kortingen uit de sms-taal kennen. Iedereen gebruikt weleens sms-taal. Natuurlijk in sms’jes, maar ook op MSN en Hyves, en dat is prima voor berichtjes aan je vrienden en vriendinnen. Lekker makkelijk en snel ;-) Maar kun je deze taal ook voor andere teksten gebruiken? Steeds meer jongeren doen dat en gebruiken de af kortingen en tekens ook in teksten voor school. Dan wordt zo’n tekst dus onbegrijpelijk voor veel mensen. Ik vind daarom dat in een werkstuk voor school geen sms-taal hoort. Een docent moet toch niet gaan raden naar wat er wordt bedoeld? Bovendien is het een verarming van de geschreven taal! Als je te veel sms-taal gebruikt, weet je niet meer hoe het echt moet. Straks kan niemand meer een verhaal in fatsoenlijk Nederlands schrijven. Sommige voorstanders van sms-taal zeggen dat het gebruiken van sms-taal vanzelf verdwijnt als je ouder wordt, maar dat klopt niet, want je hebt jezelf dan al verkeerde dingen aangeleerd. Ze zeggen ook dat sms-taal tijd bespaart zodat je daardoor sneller je huiswerk kunt maken. Maar dat vind ik onzin want meestal kun je met gewone zinnen ook best snel zeggen wat je wilt en dan begrijpt tenminste iedereen je. Daarom vind ik dat je sms-taal alleen moet gebruiken voor berichtjes aan je vrienden en vriendinnen. Docenten moeten sms-taal op school verbieden .
142
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
5
Schrijf zelf ook een korte tekst over een dagje uit. Het hoeft niet echt gebeurd te zijn. Gebruik op een goede manier de signaalwoorden: want, maar, dus, eerst, daarna.
Naar Walibi World Ik was vorige zomer een dagje in Walibi World. Het was fantastisch! We gingen met de hele familie want mijn oma werd 65 jaar. Zij trakteerde ons op dit dagje uit. Mijn oma vond het zelf ook heel leuk maar ze durfde in geen enkele achtbaan. Dus moest er steeds iemand bij haar blijven als wij met z’n allen in de rij gingen staan. We hadden afgesproken dat we om de beurt bij oma zouden blijven. Eerst bleef het oudste kleinkind bij oma en daarna degene die erna kwam in leeftijd. We hadden een superdag in Walibi. Na afloop gingen we lekker eten in een wokrestaurant.
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
143
BLOK 3 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 3, LES 3 HERHALINGSOPDRACHT
WIE WAS ALETTA JACOBS? Je gaat een tekst lezen over Aletta Jacobs. Om de tekst beter te kunnen begrijpen en onthouden, gebruik je leestrucjes. Als je de hele tekst hebt doorgenomen, bedenk je een vraag over deze tekst. 1
Lees alinea 1 met het kopje Vrouwenlevens en maak een plaatje van de tekst.
Meisjes in de negentiende eeuw In de negentiende eeuw hadden mannen het voor het zeggen. Maar niet alle meisjes legden zich daar zomaar bij neer. Vrouwenlevens Rijke meisjes leerden op een meisjesschool handwerken en Frans. Na school trouwden ze met een rijke man. De vrouwen zorgden ervoor dat het huishouden goed liep, en ze vertelden het personeel wat ze moesten doen. Een rijke vrouw kreeg vaak bezoek, en ze ging zelf op bezoek bij anderen. Soms bij arme mensen, om geld of hulp te geven. Arme vrouwen hadden een heel ander leven. Arme meisjes moesten al heel jong hard aan het werk om geld te verdienen. Net als hun moeders.
2
Lees alinea 2 en stel vragen met wie, wat, waar en wanneer. Schrijf de antwoorden op. Wie: Wat: Waar: Wanneer:
3
Lees alinea 3 en onderstreep belangrijke woorden en zinnen.
4
Lees alinea 4 en schrijf dingen naast de tekst of zet uitroeptekens in de kantlijn.
5
Lees alinea 5 en leg dan aan jezelf uit wat in deze alinea staat.
6
Lees alinea 6 en maak aantekeningen.
7
Bedenk een vraag over deze tekst die je kunt stellen aan een klasgenoot die
Bijzondere vader In Sappemeer, in de provincie Groningen, werd op 9 februari 1854 Aletta Jacobs geboren. Haar vader was huisarts en haar moeder zorgde voor elf kinderen. De vader van Aletta vond dat ál zijn kinderen moesten kunnen leren en studeren. Ook zijn dochters. Dat was bijzonder, omdat zelfs rijke meisjes in die tijd niet naar de universiteit gingen. Vrouwen moesten zorgen voor het huis, hun man en hun kinderen. Een studie paste daar niet bij. Een school voor meisjes Aletta wilde al vanaf haar zesde aan de universiteit studeren en daarna arts worden. Maar in Nederland mochten meisjes niet naar de universiteit. Dus ging Aletta naar een keurige meisjesschool. Daar leerde je wat je moest weten om later de vrouw van een deftige man te zijn. Aletta hield het niet langer dan twee weken uit op de meisjesschool.
Tussen de jongens Aletta ging niet meer naar de meisjesschool. Toen ze vijftien jaar was, haalde ze haar diploma voor leerling-apotheker. Maar ze wilde meer leren. Van de directeur van de hbs (dat was toen een soort vwo) mocht ze tussen de jongens komen zitten om te luisteren naar de lessen. Zelf vond ze dat helemaal niet raar: de meeste jongens kende ze wel van de lagere school. Brief Na de hbs wilde Aletta naar de universiteit om dokter te worden. Maar meisjes mochten niet naar de universiteit. Aletta bedacht een plan. Ze schreef minister Thorbecke een brief. Daarin vroeg ze of ze direct naar de universiteit mocht gaan. Minister Thorbecke schreef terug, maar dan wel aan haar vader! Een kans Thorbecke gaf Aletta de kans om een jaar op proef te studeren aan de universiteit. Na bijna een jaar hoorde Aletta dat Thorbecke erg ziek was. Snel stuurde ze hem een brief om te vragen of ze mocht doorgaan met studeren. Je wist maar nooit of zijn opvolger ook zo aardig voor haar zou zijn! Net voor Thorbecke stierf, gaf hij Aletta toestemming om haar studie aan de universiteit af te maken. Aletta haalde haar diploma en werd de eerste vrouwelijke dokter van Nederland.
uit: Brandaan 8, lesboek, blz. 60 en 61, uitgeverij Malmberg
deze opdracht ook heeft gedaan.
144
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
145
BLOK 3 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 3, LES 4 HERHALINGSOPDRACHT
WAT IS DIT VOOR SOORT TEKST?
TEKST 2
Bekijk de drie teksten. Ze gaan allemaal over een ramp. Wat voor soort teksten zijn het? Kies uit: een instructietekst, een krantenartikel en een reclametekst. Schrijf bij elke tekst drie dingen waardoor jij weet wat voor soort tekst het is. Tekst 1 is een: Dat weet ik hierdoor: 1 2 3 Tekst 2 is een: Dat weet ik hierdoor:
Rampen vallen niet te plannen. Voorbereidingen wel.
1 Hartelijk welkom op HetNoodpakket.nl waar U het enige echte noodpakket van Nederland kunt bestellen.
2 3
HetNoodpakket.nl is de leverancier van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast is HetNoodpakket.nl de enige aanbieder waar u ALLE artikelen uit de noodpakketten ook los kunt bestellen om zodoende uw noodpakket naar uw eigen wensen zelf samen te stellen.
Tekst 3 is een: Dat weet ik hierdoor: 1 2 3
TEKST 1
Steengrillavondje wordt een ramp
V
an de tien mensen die zaterdagavond na een ongeluk in een grillrestaurant in Putten in het ziekenhuis belandden, ligt er nog één met brandwonden op de verpleegafdeling van het St. Jansdal Ziekenhuis
in Harderwijk. De mensen raakten gewond toen een gasfles in het restaurant ontplofte, wat een steekvlam veroorzaakte. Allen liepen brandwonden op aan handen of gezicht. Het gaat om eerste- en tweedegraads brandwonden.
TEKST 3
BRANDWONDEN EERSTEGRAADS BRANDWONDEN De huid is rood, licht gezwollen en pijnlijk. ACTIE Koel de brandwonden. HOE/TIPS Laat rustig gedurende tien minuten lauw leidingwater over de verbrande plek lopen.
TWEEDEGRAADS BRANDWONDEN De huid is rood, licht, gezwollen, pijnlijk en vertoont blaren. ACTIE Koel de brandwonden. Dek de wonden af met schoon verband of doek. Gebruik bij voorkeur metallineverband. Dit om uitbreiding en besmetting van de wonden te beperken.
DERDEGRAADS BRANDWONDEN De huid is grauwwit (gekookt) of zwart (verkoold) en heeft de normale soepelheid verloren. De brandplek zelf is niet pijnlijk, de omgeving van de brandplek wel. ACTIE Koel de brandwonden. Dek de wonden af met schoon verband of doek. Gebruik bij voorkeur metallineverband. Dit om uitbreiding en besmetting van de wonden te beperken. HOE/TIPS Verwijder kleding die vastzit aan een verbrande plek niet, maar houd deze plek nat.
HOE/TIPS Laat de blaren altijd intact. Smeer niets op de wonden, ook geen brandzalf. 146
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
147
BLOK 3 • LINK MET DIATAAL • OPDRACHT BIJ BLOK 3, LES 5 HERHALINGSOPDRACHT
LET OP: STRUCTUUR! 1
Pak voor deze opdracht je schoolboek Nederlands en een krant. Blader door je boek en de krant. Let op de structuur van de teksten. Je hoeft de teksten niet te lezen. a
Kies één tekst met verschillende alinea’s en tussenkopjes.
b
Kies één tekst met streepjes, bolletjes, pijltjes of sterretjes.
c
Kies één tekst waarin een stukje schuingedrukt is.
Schrijf hieronder de titel van de tekst op of de kop die erboven staat. a b c 2
148
Kies één van deze drie teksten. a
Beschrijf hoe de structuur is van de tekst.
b
Hoe kan dit helpen bij het lezen van de tekst?
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
HANDLEIDING • BLOK 3 • LINK MET DIATAAL
149
BLOK 1 • BIJLAGEN
BLOK 4 • BIJLAGEN
BIJLAGE 1 LES 3 • WOORDEN
BIJLAGE 1 LES 1 • WOORDEN
De leerlingen spelen het spel: Petje op, petje af. Ze hebben twee keuzes. Petje op betekent: GOED, petje af: FOUT. Alle leerlingen gaan staan. U noemt een woord en de betekenis ervan. De leerlingen doen een pet (of een capuchon, gevouwen hoedje of iets dergelijks) op of af. Leerlingen met het foute antwoord zijn af en moeten zitten. Ga niet te lang door met een klein groepje leerlingen. Zij zijn samen de winnaars. Daarna speelt u het spel opnieuw. Iedereen gaat weer staan. Gebruik dezelfde woorden meermaals, maar dan met een andere betekenis, zodat ze vanzelf nieuwe betekenissen leren.
Speel het spel: Petje op, petje af. De leerlingen hebben twee keuzes. Petje op betekent: GOED, petje af: FOUT. Alle leerlingen gaan staan. U noemt een woord en de betekenis ervan. De leerlingen doen een pet (of een capuchon, gevouwen hoedje of iets dergelijks) op of af. Leerlingen met het foute antwoord zijn af en moeten zitten. Ga niet te lang door met een klein groepje leerlingen. Zij zijn samen de winnaars. Daarna speelt u het spel opnieuw. Iedereen gaat weer staan. Gebruik dezelfde woorden meermaals, maar dan met een andere betekenis, zodat ze vanzelf nieuwe betekenissen leren.
Mogelijke zinnen: • Een advies is een goede raad. • Een rector is een soort directeur van een school. • Rapportvergaderingen zijn er elk weekend. • Als een les vervalt, dan gaat de les niet door. • Overige lessen zijn dezelfde lessen. • Een reactie is een schroefje. • Betrouwbaar betekent dat je het kunt vertrouwen. • Stiekem betekent dat iedereen het weet. • Riskant betekent dat er gevaren kunnen zijn. • Je conditie is je uithoudingsvermogen, hoelang je iets volhoudt. • De Jellinekkliniek is een soort ziekenhuis waar ze verslaafden helpen. • Benauwd betekent dat je goed adem kunt halen. • Als iemand anoniem is, dan weet je zijn naam niet. • Met een rollerband kun je meten hoe hard een scooter kan.
Mogelijke zinnen: • Een ingrediënt is een bestanddeel van een recept. • Maizena is een soort stroop.
(goed) (goed) (fout) (goed) (fout) (fout) (goed) (fout) (goed) (goed) (goed) (fout) (goed) (goed)
BIJLAGE 2 LES 5 • WOORDEN
• Paneermeel is gedroogd en gemalen broodkruim. • Een afgestreken eetlepel is een meeteenheid van 4 tot 5 milliliter. • Een goudreinet is een zure peer. • Een granny smith is een zure appel. • Verkleuren is iets een andere kleur geven. • Amandelschaafsel bestaat uit heel dunne plakjes amandel. • Appelpartjes zijn stukjes appel. • Vanillesuiker is een speciale soort suiker van de vanilleboom
• Een snufje zout is een heel klein beetje zout dat een recept niet zout maakt, maar de andere smaken versterkt.
(goed) (fout, het is een bindmiddel van maiszetmeel) (goed) (goed) (fout, het is een zure appel) (goed) (fout, het is van kleur veranderen) (goed) (goed) (fout, het is suiker met vanilline, synthetische vanille) (goed)
De leerlingen spelen het spel: Petje op, petje af. Ze hebben twee keuzes. Petje op betekent: GOED, petje af: FOUT. Alle leerlingen gaan staan. U noemt een woord en de betekenis ervan. De leerlingen doen een pet (of een capuchon, gevouwen hoedje of iets dergelijks) op of af. Leerlingen met het foute antwoord zijn af en moeten zitten. Ga niet te lang door met een klein groepje leerlingen. Zij zijn samen de winnaars. Daarna speelt u het spel opnieuw. Iedereen gaat weer staan. Gebruik dezelfde woorden meermaals, maar dan met een andere betekenis, zodat ze vanzelf nieuwe betekenissen leren. Mogelijke zinnen: • Een festival is een soort cavia. • Hectisch betekent rustig en kalm. • De oppervlakte is hoe groot iets is, de lengte keer de breedte. • Buitensporig betekent dat het buiten is. • Een slachtoffer is iemand die schade lijdt, zonder dat het zijn schuld is. • Een afgrond is een diepte. • Consumeren betekent eten of drinken. • Een festival is een groot feest. • Hectisch betekent druk. • De oppervlakte is hoe diep of hoog iets is. • Buitensporig betekent abnormaal of overdreven. • Een slachtoffer is iemand die dieren slacht. • Een afgrond is een gegeven. • Consumeren betekent gezondheid.
150
HANDLEIDING • BLOK 1 • BIJLAGEN
(fout) (fout) (goed) (fout) (goed) (goed) (goed) (goed) (goed) (fout) (goed) (fout) (fout) (fout)
HANDLEIDING • BLOK 4 • BIJLAGEN
151
BLOK 4 • BIJLAGEN
BIJLAGE 2 LES 2 • WOORDEN Maak van tevoren kaartjes met de woorden die hieronder genoemd worden, en schrijf op de achterkant van het kaartje de betekenis. Speel het spel ‘Wie is het woord?’ met de hele klas. De moeilijke woorden, eventueel aangevuld met andere woorden die de leerlingen niet kennen, zet u op het bord, zonder de betekenissen erbij. Doe de kaartjes in een hoed (of doos, boterhamzakje of iets dergelijks). Zorg ervoor dat iedere leerling een kaartje krijgt. Een woord kan dus meerdere keren voorkomen. Leg uit dat de leerlingen het woord en de betekenis in twee minuten uit het hoofd moeten leren. Stimuleer het gebruik van geheugentrucjes, doe voor hoe ieder trucje werkt! Betrek de leerlingen bij de uitleg door ze een woord te laten uitbeelden of voorbeelden te laten verzinnen van ezelsbruggetjes, rijmen, visualisaties, enzovoort. Speel dan het spel. De leerling die aan de beurt is (de jongste begint), zegt uit zijn hoofd de betekenis van het woord. Wie van de anderen als eerste raadt welk woord het is, heeft de volgende beurt. Let op dat iedereen aan de beurt komt. De woorden zijn: • gemiddeld – alle getallen opgeteld en gedeeld door het aantal getallen • ten gunste van – als voordeel voor • in grote mate – veelvuldig • letterlijk en figuurlijk – zowel precies als bij wijze van spreken • marginaal – niet erg belangrijk • media – communicatiemiddelen: kranten, televisie, internet enzovoort • ontplooiing – ontwikkeling • de overhand hebben – het sterkst zijn • platform – groep mensen van verschillende groeperingen die met elkaar overleg plegen • social community – webomgeving waar bezoekers netwerken kunnen vormen • sociaal – 1 maatschappelijk; 2 met gevoel en begrip voor je medemens • spenderen – besteden (geld of bijvoorbeeld aandacht) • subgroep – onderverdeling in een groep
152
HANDLEIDING • BLOK 4 • BIJLAGEN