deel : de voeding van het sportpaard
Het paard als atleet ele duizenden jaren terug is het paard ontstaan als een graseter. Een dier dat dankzij een rantsoen van verschillende grassoorten in staat was om in zijn levensbehoeften te voorzien, en ondertussen relatief grote afstanden af te leggen. Het gehele spijsverteringsstelsel van een paard is dan ook optimaal uitgerust om grassen, en eventueel andere ruwvoeders, te verteren en om te zetten in bruikbare energie. Pas toen de mens het paard ging gebruiken als arbeidskracht, schoot ruwvoeder als energieleverancier te kort. Van dat moment af kreeg zetmeel, in de vorm van diverse granen, een alsmaar belangrijker plaats op het menu van het paard. Granen worden krachtvoeders genoemd, maar het gebruik ervan is niet zonder risico’s. Ook voor het hedendaagse sportpaard, dat in de ring presteert als een atleet, blijft het evenwicht tussen krachtvoeder en ruwvoeder van kritisch belang.
V V
Paardemensen hebben de neiging om een groot, zelfs een overdreven groot belang te hechten aan de voeding van hun edel ros. De oorzaak van alle mogelijke kwaaltjes wordt in de voeding gezocht (en gevonden), en komt er een nieuw vitaminepreparaat of een exotisch kruidenmengsel op de markt, dan wordt dat met gretigheid afgenomen. Toch is het aantal gezondheidsproblemen dat rechtstreeks met voeding te maken heeft relatief klein, en het merendeel der vitaminepreparaten en kruidenmengsels heeft geen enkel bewezen effect. Een paardevoeder dat sportpaarden tien centimeter hoger laat springen, of vijftig meter per seconde sneller laat galopperen bestaat niet, en zal ook nooit bestaan. Dat alles neemt niet weg dat een evenwichtige voeding een essentiële factor vormt bij de begeleiding en training van een sportpaard. Hoe zwaarder de eisen zijn die aan
52
52
een sportpaard worden gesteld, hoe groter de energiebehoefte, en hoe groter het belang van de voeding wordt.
Graseter Toen de Goede Heer het paard op zijn tekentafel had, heeft hij de voorvader van onze atleet ontworpen als een graseter. Anatomisch gezien zijn paarden bij uitstek geschikt om gras (of ander ruwvoeder) te verteren, en om te zetten in bruikbare energie. Werpen we een blik op de hoger genoemde tekentafel, dan vallen op de relatief kleine, boonvormige maag (inhoud - liter), de lange, kronkelende dunne darm (inhoud - liter), en de brede, en enorm uitgebouwde blinde en dikke darm. Blinde en dikke darm samen bereiken een totale inhoud van liter, en bevatten miljoenen bacterieën en protozoa, die door middel van fermentatie plantenvezels kunnen afbreken en verwerken. Bij volwassen paarden is het complete spijsverteringsstelsel, zonder rekening te houden met maag- en darminhoud, goed voor zo’n % van het totale lichaamsgewicht. In een onderzoek bij pony’s werd vastgesteld dat uur vasten voldoende was om het totale lichaamsgewicht met .% te doen dalen. Alleen al de omvang van de organen laat vermoeden dat de blinde en dikke darm het grootste gewicht dragen bij de spijsvertering van het paard. Dat wordt bevestigd als we de tijdstabellen ter hand nemen. Voedingsstoffen verblijven tot uur in de maag, en tot uur in de dunne darm, maar tot uur in de blinde darm, en nog eens tot uur in de april ’99,
PK
dikke darm. Bij een paard dat op ruwvoeder leeft vormen blinde en dikke darm een enorme voorraadtank, waarin voedingsstoffen, vloeistoffen, en electrolieten zijn opgeslagen. Nagenoeg constant worden de voedingsstoffen verwerkt, en de voorraad aangevuld. Dat alles maakt het paard bijzonder geschikt om langdurige inspanningen van lage intensiteit te leveren. De Zweedse onderzoeker Per Spangfors* meent dat een paard, dankzij de reservoirfunctie van de blinde en de dikke darm, in staat is om meerdere dagen na elkaar grote afstanden af te leggen zonder enige voeding, voor zover tenminste de snelheid laagt blijft. Dat zal bij enduranceruiters ongetwijfeld een belletje doen rinkelen, maar zelfs in de endurancesport wordt de belasting in competitie alsmaar groter, en zal naar andere vormen van energievoorziening moeten uitgekeken worden.
A
B
C
Koolhydraten Het doorsnee rantsoen van een sportpaard bevat vier belangrijke voedingsstoffen, namelijk koolhydraten, vet, eiwitten, en water. Laten we het eerst maar eens hebben over de koolhydraten, want die vormen dé hoofdbrok in het menu van het sportpaard. Wie zich het eerste artikel uit deze reeks nog herinnert (PK, februari ’), weet dat een sportpaard tijdens een inspanning verschillende brandstoffen aanspreekt. Die brandstoffen worden omgezet in energie. De meest interessante leverancier van energie is ongetwijfeld glucose. Glucose kan namelijk zowel voor aerobe als anaerobe verbranding ingezet worden. Glucose circuleert in de bloedbaan, en ligt opgeslagen in de spieren en de lever onder de vorm van glycogeen. Wat heeft dat met koolhydraten te maken ? Glucose is een koolhydraat, en het gehele spijsverteringsstelsel van het paard is er op gericht om alle ingenomen koolhydraten middels vertering zo goed mogelijk tot glucose te herleiden. Om dat goed te begrijpen hebben we een stukje chemie nodig. Koolhydraten zijn voedingsstoffen die in hun chemische structuur koolstof met waterstof (hydrogeen=waterstof ) verbinden. Koolhydraten bestaan vooral in meervoudige samenstellingen, maar de meest eenvoudige basisvorm is een enkelvoudige suiker (monosaccharide). Enkelvoudige suikers bevatten doorgaans ofwel vijf, ofwel zes elementen koolstof. Wat de voeding van paarden betreft, zijn vooral de enkelvoudige suikers met zes elementen koolstof belangrijk. Ze worden hexoses genoemd (C6H12O6), en komen in enkelvoudige vorm maar zelden voor. Glucose (!) en fructose zijn de enige voorbeelden die vrij in de natuur gevonden worden. Verschijnt glucose als een enkelvoudige suiker, dan wordt het dextrose (druivesuiker) genoemd. Kleine hoeveelheden dextrose en fructose zijn aanwezig in fruit, fruitsap, en honing. Een stapje verder staan de tweevoudige suikers, of disaccharides. Sucrose is een goed voorbeeld. De stof bevat
PK, april ’99
D
Het spijsverteringsstelsel van het paard, met A : de maag; B : de dunne darm; C : de blinde darm; D : de dikke darm.
één element glucose, en één element fructose. Sucrose is niets anders dan de gewone suiker, zoals die gewonnen wordt uit suikerriet en suikerbieten, en in de menselijke voeding wordt gebruikt. Ook lactose is een tweevoudige suiker. Lactose is de suiker die voorkomt in melk, en wordt vooral door veulens goed opgenomen. Naarmate het paard ouder wordt, vermindert de opneembaarheid van lactose. Meervoudige suikers (polysaccharides) tenslotte bestaan uit lange ketens aan elkaar geklonken enkelvoudige suikers, die op verschillende wijzen kunnen samengesteld zijn. De belangrijkste meervoudige suiker in de paardenvoeding is zetmeel. Zetmeel komt in vrij hoge concentraties voor in granen als haver, gerst, tarwe, en mais.
Verteerbaarheid Koolhydraten zijn dus eigenlijk enkelvoudige of meervoudige suikers. Alleen enkelvoudige suikers (dextrose en * Some Aspects of Feeding the Endurance Horse, Per Spangfors DVM, SLR, Forskning, Sweden, 1992, © Kentucky Equine Research Inc.
53
53
fructose) worden via de maag nagenoeg onmiddellijk opgenomen in de bloedbaan, en dat is ook logisch. Ze leveren een dosis energie die direct, zij het kortstondig, beschikbaar is. Enkelvoudige suikers kunnen nuttig zijn om een sportpaard over een dood punt heen te helpen, en worden in dezelfde context ook door menselijke sporters gebruikt. Meer complexe koolhydraten moeten op de één of andere manier afgebroken worden tot enkelvoudige suikers, voor ze door het paard kunnen worden opgenomen. Dat afbreken is niets anders dan het verteren van de voeding. Een eerste groep koolhydraten, die we niet structurele koolhydraten noemen, zijn vrij gemakkelijk verteerbaar. De vertering gebeurt door enzymes, doorgaans in de dunne darm. Het is belangrijk dat granen, of beter gezegd het zetmeel afkomstig van granen, zo volledig mogelijk in de dunne darm verteerd worden. Gemakkelijk verteerbaar is wat zetmeel betreft een rekbaar begrip. Niet alleen bestaat er een groot verschil tussen het percentage aan zetmeel in de verschillende granen, daarenboven is ook de verteerbaarheid verschillend. Zo bevat van alle granen tarwe weliswaar het hoogste zetmeelgehalte, maar zetmeel dat afkomstig is van haver wordt door het paard veel beter verteerd. Het netto resultaat valt zeer duidelijk in het voordeel van haver uit. Onderzoek* toonde aan dat zetmeel afkomstig van haver voor % in de dunne darm wordt verteerd, terwijl zetmeel afkomstig van tarwe maar voor % wordt benut. Dat verklaart metéén waarom haver sinds eeuwen bekend staat als hét krachtvoeder bij uitstek.
Maandagziekte Dat het veel interessanter is om goed verteerbaar zetmeel, dan wel laag verteerbaar zetmeel te voederen, zal duidelijk zijn. Toch is dat niet alleen een kwestie van rentabiliteit. Zetmeel wordt in principe verteerd in de dunne darm. Gebeurt dat niet, of onvoldoende, dan schuift het zetmeel verder naar de blinde en/of dikke darm. Een bepaalde soort bacterieën, die onder normale omstandigheden maar een klein aandeel hebben in de totale darmflora, doen zich aan het zetmeel te goed, en ondergaan een ware bevolkingsexplosie. Deze bacterieën zijn weliswaar in staat om het zetmeel af te breken, maar één van de bijproducten van die bacteriële afbraak is melkzuur. Het melkzuur irriteert de darmwand (het zogenaamde verbranden van de darm), en wijzigt de zuurtegraad in de darm. Door de gewijzigde zuurtegraad sterven weer andere bacterieën af, en komen endotoxines (gifstoffen) in de darm, en daarna in de bloedbaan terecht. Deze endotoxines spelen een rol bij hoefbevangenheid, meer bepaald bij de beruchte maandagziekte (tying up). Maandagziekte komt veelvuldig voor bij sportpaarden, die gedurende korte tijd minder arbeid hebben verricht, maar op hetzelfde rantsoen zijn blijven staan. De ziekte uit zich door ernstige verkramping van de spieren,
54
54
vooral in de achterhand, en min of meer ernstige hoefbevangenheid. Eenvoudig geformuleerd komt het hele verhaal erop neer dat een te hoge dosis granen hoefbevangenheid en tying up kan veroorzaken. Dat is een behoorlijk risico, en tegen die achtergrond is het logisch dat naar de verteerbaarheid van zetmeel het nodige onderzoek werd verricht. Het is daarbij duidelijk aangetoond dat het verstandig is om granen in kleine hoeveelheden toe te dienen. Aanbevolen wordt om aan een sportpaard niet meer dan . kg granen per maaltijd te verstrekken. Hogere hoeveelheden leiden tot verminderde verteerbaarheid van het zetmeel.
Nieuwe technieken Zeer interessant in deze context zijn een aantal nieuwe technieken waarmee granen behandeld worden, precies met de bedoeling de verteerbaarheid van het zetmeel te verbeteren. In het verleden werd haver geplet, maar qua verteerbaarheid had dat nauwelijks effect. Tegenwoordig wordt door een aantal voederproducenten het graan gemicroniseerd of geëxpandeerd. Over de techniek zelf zullen we het hier niet hebben, maar de resultaten zijn bijzonder goed te noemen. Bij tarwe bijvoorbeeld steeg de verteerbaarheid van het zetmeel na microniseren tot %. Absolute koploper nochtans was gerst. Bij gerst steeg de verteerbaarheid van het zetmeel na behandeling tot %**. Op deze manier wordt het risico op overdosering minimaal. Desalniettemin is het gebruik van gemicroniseerde of geëxpandeerde grondstoffen nog lang geen algemene regel in de voederindustrie. Op de Belgische markt mag Pavo genoemd worden als een producent die geëxpandeerde granen gebruikt als grondstof voor zijn paardevoeders.
Structurele koolhydraten Tot nog toe hebben we alleen gesproken over de groep der niet structurele koolhydraten. Een tweede groep is die der structurele koolhydraten. Structurele koolhydraten zijn voedingsstoffen als cellulose, hemicellulose, pectine, en lignine, die zich in de celwand van planten bevinden. Het gaat hier met andere woorden over vezels, over voedingsstoffen die bekend staan als ruwvoeder of ruwe celstof. Deze groep onderscheidt zich van de andere koolhydraten in die zin, dat ze niet door enzymes kunnen afgebroken of verteerd worden. De vertering vindt dan ook niet plaats in de dunne darm, maar wél in de blinde en de dikke darm. De miljoenen bacteriëen, die in dit milieu leven, herleiden door middel van fermentatie het ruwvoeder tot vluchtige vetzuren. Deze vluchtige vetzuren worden opgenomen *Investigations on preileal digestion of oats, corn, and barley starch in relation to grain processing, Meyer et al., 1993 ** Amount of starch digested by enzymes in rolled cereal compared to micronized cereal, Shetty, Lineback and Seib, University of Newcastle, 1974.
april ’99,
PK
door de darm, en naar de lever getransporteerd. In de lever worden ze opnieuw omgezet tot glucose, of tot vet. Ruwvoeder is de voorkeursvoeding van het paard. Aan het geven van ruwvoeder zijn uitsluitend voordelen verbonden, ware het niet dat ruwvoeder alleen onvoldoende energie produceert om relatief zware inspanningen te kunnen vragen. Toch zal ook het rantsoen van een sportpaard zoveel mogelijk ruwvoeder moeten bevatten. Op de voorraadfunctie van de blinde darm/dikke darm is al gewezen, maar er is nog een punt dat aandacht verdient. Krachtvoeder veroorzaakt vrij hoge schommelingen in de glucose- en de insulinespiegel van het bloed. Dat is op zich niet wenselijk. Er wordt gedacht, hoewel dat nog niet voldoende is bewezen, dat deze schommelingen verantwoordelijk kunnen zijn voor een verhoogde nervositeit en stressgevoeligheid bij sportpaarden*. Bij het voederen van ruwvoeder komen deze verschijnselen veel minder voor. Het kan interessant zijn om krachtvoeder ten dele te vervangen door de zogenaamde super vezels. Voorbeelden van super vezels zijn pulp van suikerbieten, en schillen van soya bonen. Het gaat om voedingsstoffen die de voordelen van ruwvoeder en krachtvoeder combineren. Het zijn namelijk ruwvoeders, die ook als ruwvoeder verteerd worden, maar daarbij de energiewaarde van granen zeer dicht benaderen.
Vet In traditionele paardevoeders wordt vet als voedingsstof maar weinig gebruikt. Bij de voeders die in België op de markt zijn, schommelt het aandeel vet tussen tot %. Toch is vet een voedingsstof met een zeer hoge verteerbare energiewaarde (drie keer hoger dan haver), die door paarden vrij goed wordt opgenomen. Vet kan vooral een rol spelen bij sportpaarden die nagenoeg dagelijks hard en langdurig getraind worden. Deze paarden zullen het moeilijk hebben om met een tradioneel granen/ruwvoeder rantsoen hun lichaamsconditie op peil te houden. Dat rantsoen is namelijk niet langer in staat om aan de behoeften te voldoen, tenzij het granenaandeel gevaarlijk hoog zou worden opgedreven. In dergelijke gevallen kan vet de nodige energie leveren. Onderzoek heeft uitgewezen dat tot % extra vet, doorgaans in de vorm van soya-olie, door de paarden goed wordt verwerkt. Toch kan dat percentage sterk schommelen van dier tot dier. Paarden zijn kieskeurige eters, en een aantal individuele paarden zal niets moeten hebben van de smaak en geur van soya-olie, of andere vetstoffen.
Eiwit Eiwit is één van de belangrijkste bouwstoffen van het lichaam. Eiwit speelt een rol bij de opbouw van spieren en weefsels, bij de stofwisseling (enzymes bestaan ten dele uit eiwit), en bij de aanmaak van hemoglobine. Hemoglobine is eiwit met ijzer gebonden, en zorgt voor het transport van
PK, april ’99
Schema Koolhydraten - Niet Structurele Koolhydraten vertering door enzymes in de dunne darm enkelvoudige koolhydraten : dextrose en fructose tweevoudige koolhydraten : sucrose, lactose meervoudige koolhydraten : zetmeel - Structurele Koolhydraten vertering door bacteriële fermentatie in de dikke darm cellulose, hemicellulose, pectine, lignine
zuurstof in het bloed. Eiwit kan niet worden opgeslaan in het lichaam, wat betekent dat in de dagelijkse voeding eiwit altijd aanwezig moet zijn. Desalniettemin wordt het belang van eiwit in de paardevoeding stelselmatig overschat. Eiwit is in eerste instantie een bouwstof, en dat betekent dat vooral veulens, jonge paarden, en dragende of zogende merries een relatief grote eiwitbehoefte hebben. Bij volwassen paarden daarentegen is de eiwitbehoefte laag. De onderhoudsbehoefte zou niet hoger liggen dan gr. verteerbaar ruw eiwit per kg lichaamsgewicht. Dat komt neer op tot % van het volledige rantsoen. Op de vraag of sportpaarden een hogere eiwitbehoefte hebben, en hoe hoog die behoefte dan wel is, bestaat nog altijd geen duidelijk antwoord. Er mag aangenomen worden dat een sportpaard in training wat meer eiwit kan gebruiken dan zijn collega op rust, maar dat neemt niet weg dat de gehaltes eiwit die nu in commerciële krachtvoeders voorkomen, duidelijk té hoog liggen. Percentages van tot % (!) zijn niet ongebruikelijk, terwijl tot maximum % voor een sportpaard meer dan voldoende is. Er moet namelijk rekening worden gehouden met het feit dat ook het ruwvoeder nog een behoorlijke hoeveelheid eiwit meebrengt. Jong weidegras bijvoorbeeld kan tot % verteerbaar ruw eiwit bevatten, en indien in het vroege voorjaar royaal stikstof werd gestrooid, kan dat percentage nog oplopen. Voordroog bevat 10.5%, hooi van 5 tot 9% verteerbaar ruw eiwit. Een uitschieter is luzer*The effect of Chromium supplementation on metabolic response to exercise in thoroughbred horses, J.D. Pagan, S.G. Jackson and S.E. Duren, Kentucky Equine Research Inc., 1995 In een studie uitgevoerd door Kentucky Equine Research Inc werd nagegaan in hoeverre een supplement van chromium (5 mg/ dag) het negatief effect van stress en nervositeit kon tegengaan. In de studie werden zes volbloeden getest, waarbij de ene groep chromium kreeg toegediend, en de tweede groep niet. Training en voeding bleven verder gelijk. Na een periode van 14 dagen werden de groepen gewisseld. Aan het einde van iedere periode werd op een loopband een gestandaardiseerde test uitgevoerd. Het bleek dat bij de chromiumgroep zowel insuline- als cortisolniveaus lager waren dan bij de controlegroep. Daarenboven lagen ook de melkzuurwaardes lager bij de chromiumgroep dan bij de controlegroep. De hartslag daarentegen bleef gelijk. Omwille van het kleine aantal proefdieren en de beperkte tijdsduur bewijst deze proef niet dat chromium nervositeit kan tegen gaan, en de prestatie kan verbeteren, maar het is een voorzichtige aanwijzing in die richting.
55
55
ne (alfalfa), dat niettegenstaande zijn populariteit niet geschikt is als voeding voor sportpaarden. Het eiwitgehalte ligt namelijk extreem hoog (tot %), en daarenboven is de calcium/fosfor verhouding scheef getrokken. Die verhouding moet normaal op . ⁄ (calcium/fosfor) liggen, maar bij luzerne is dat een verhouding van ⁄ . Een overmaat aan eiwit kan schadelijke gevolgen hebben voor het sportpaard. Te hoge eiwit inname zou het glycogeen niveau in de spieren aantasten. Met andere woorden, de brandstofvoorraad loopt terug, wat natuurlijk de prestaties niet ten goede komt. Bij volbloeden werd vastgesteld dat een dieet té rijk aan eiwit negatieve gevolgen had op hun snelheid in competitie. De paarden gingen met andere woorden slechter, in plaats van beter presteren*. Eiwitten worden door het paard verteerd in de maag, maar vooral in de dunne darm. Bij de verwerking van eiwit-overschotten komt het giftige stikstof vrij, dat door het lichaam zo goed als mogelijk schadeloos moet worden gemaakt. Dat gebeurt middels de vorming van het minder giftige ureum in de lever. Ureum wordt door de nieren via de urine afgevoerd. Bij een hoge toevoer van eiwit in de voeding kan het lichaam het overtollige eiwit niet langer verwerken. Op dat moment kunnen vormen van stikstofvergiftiging optreden. In het bloed wordt dan een verhoogd gehalte aan reststikstof gevonden, met een verhoging van ureum, en een verstoring van het electrolietenevenwicht. Sportpaarden die op een rantsoen staan met een hoog eiwitgehalte hebben een grotere behoefte aan water. Dat extra water wordt uitsluitend gebruikt om het ureum als het ware door te spoelen. Bij sportpaarden die tijdens competitie en training relatief lange inspanningen leveren (military, endurance, misschien ook dressuurpaarden) kan dat problemen veroorzaken. Vooral als de temperatuur en de luchtvochtigheid hoog zijn, heeft het paard grote hoeveelheden vloeistof nodig, om zich door middel van zweten voldoende afkoeling te verschaffen. Om vloeistof te sparen wordt de filter-functie van de nieren op een laag pitje gezet. Onmiddellijk stijgt het ureum niveau in het bloed. Ligt dat niveau al hoog, zoals bij paarden op een voeding rijk aan eiwit het geval is, dan kan de situatie gevaarlijke dimensies aannemen.
maar worden ook electrolieten uitgescheiden. Electrolieten zijn stoffen als natrium, kalium, chloride, en magnesium, die een belangrijke rol spelen bij het regelen van de watervoorraad in het lichaam. Het kan nuttig zijn om paarden onder moeilijke omstandigheden electrolieten toe te dienen, hoewel daar wat endurancepaarden betreft toch enige discussie over bestaat (zie ‘Het paard als atleet’, deel , PK februari ’99).
Vitamines en mineralen Om dit verhaal af te ronden moeten we nog een paar woorden besteden aan vitamines, mineralen, en spoorelementen. Niet meer dan een paar woorden, want enerzijds is dit een moeilijke materie, die niet past in het bestek van dit artikel, en anderzijds lopen er teveel charlatans rond die waardeloze preparaten als het laatste huzarenstukje van de wetenschap aan de man proberen te brengen. De gangbare paardenvoeding bevat wat dat betreft alles wat een paard nodig heeft. Toch kunnen bij sportpaarden die werkelijk zwaar belast worden, tekorten ontstaan**. In die gevallen kunnen de paarden voordeel hebben bij het toedienen van extra vitamines, mineralen, en spoorelementen. Wat , hoeveel, en onder welke vorm die moeten toegediend worden, zijn vragen die alleen kunnen opgelost worden in overleg met een gespecialiseerd paardesportarts, of een voedingsdeskundige. Ga niet op eigen houtje experimenteren met allerhande supplementen die op de markt verkrijgbaar zijn. Wees ook niet naïef, en raadpleeg een gespecialiseerd paardesportarts of een voedingsdeskundige alleen als je absoluut zeker bent dat je werkelijk met een gespecialiseerd paardesportarts of een voedingsdeskundige te doen hebt. Resultaten zijn daarbij de enige maatstaf.
Water Daarmee zijn we bij water beland, een voedingsstof die gemakkelijk over het hoofd wordt gezien, maar minstens even belangrijk is als de andere voedingsstoffen. Onder normale omstandigheden zal water zelden of nooit een probleem stellen bij het leveren van sportprestaties. Zoals eerder gezegd kan dat wél het geval zijn als langdurige prestaties moeten geleverd worden bij hoge temperaturen en een hoge luchtvochtigheidsgraad. In die context wordt water bijna altijd genoemd in samenhang met electrolieten. Bij het zweten gaat namelijk niet alleen vocht verloren,
56
56
* Nutrition and performance of racing thoroughbreds, Glade MJ, Equine Vet J, 1983. **Tekorten aan Selenium en Magnesium schijnen bij sportpaarden relatief dikwijls voor te komen. Toedienen van extra selenium en magnesium is in dergelijke gevallen een oplossing. Het toedienen van extra selenium en magnesium bij paarden die geen tekorten vertonen, is pure geldverkwisting.
april ’99,
PK