V)
1:
1 )JI35 9
Handboek Instructies Afhandeling Zaken van Privaatrechtelijke Aard
Aanschrijving
Ministerie van /erker en .vaters-taat
DirectoTaat-Gefleraaj RijkswateTstaat HootOkantoor Jan j e 'Natestaat
Aan: de hoofden van de diensteenheden ressorterende onder de DirecteurCeneraal van de Rijkswaterstaat Verantwoordelijke (hoofd)afdeling:
R
Contactpersoon: mr AF 3. Jaquet
Doorkiesnummer: (C70) 351 93 31
Briefnummer: RP. 1998/ 14 70
Bijlage(ri): 1
Briefdatum: 19 februari 1998 Betrokken (hoofd)afdeling(en): RR, R Rubriek/onderwerp:
Hand boek Instructies andeIing Za ken van Prrvaatrecntejke AarO
Classificatie nummer:
X.07.352
Aanleiding/juridische grondslag
Artikel 5, vierde lid van de Regeiing mandaat plv. SC en diensthoofden
Doe groep ( e ri):
Juridisch en undiscn-administratie'ie medewerkers hij her ncofakantoor, regionale direc:ies en ::enszkringen
Doel/verwachte effecten:
Bevordering van de eenhed in de wijze van benadering en afhandeling van zaken van privaatrechtehike aardbinnen Rijkswaterstaat
Relatie andere aanschrijvingen
Zie bijlage
Datum van ingang:
onmiddellijk
Datum van beëindiging:
fl.v.t.
Hierbij zend ik u de herziene versie van de instructie afhandeling zaken van privaatrechte!ijke aard. Ik verzoek u deze instructie breed te verspreden binnen uw dienst. Deze versie dient ter vervanging van de eerste uitgave van de instructie, gedateerd 31 december 1994, binnen Rijkswaterstaat ook bekend als 'het groene boek'. Deze instructie dient te worden beschouwd als een nadere aanwijz:ng als bedoe!d in artikel 5, vierde lid van de Regeling mandaat plv. SC en diensthoofden en dient ter vervanging van 31 aanschrijvingen, welke in bijlage 1 bij de instructe zijn opgesomd. De instructie is ingrijpend gewijzigd ten opzichte van de vorige uitgave.
Postadres: Postbus 20906, 2500 EX Den Haag Telefoon (070) 351 80 80 Bezoekadres: Johan de Wittlaan 3
ie,e'kbaar met tramhio 7 St.asce 0 Si of 'amiitn 8 (StaSO HS)
Telefax (070) 351 83 35
q
dass.r,r X J7
In de eerste plaats is de instructie omgebouwd tot een losbiadig hano boek. Hiermee is beoogd het up-to-date houden van de informatie te vereenvoudigen en de inhoud overzichtelijker te presenteren. In de tweede plaats is de hoofdstukindeling herzien teneinde de onderwerpen op een meer logische wijze te groeperen. In de derde plaats is de inhoud van de instructie geactualiseerd. Dat betekent dat vrijwel ieder hoofdstuk in meer of mindere mate is herschreven en is aangepast aan de laatste inzichten en ontwikkelingen op juridisch gebied en in de jurisorudentie. Het betreft veelal onderwerpen die zijn besproken in het PG8J en/of het Privaatrechteiijk Vakoverleg. De meest saillante nieuwe onderwerpen zijn: • de vervanging van de akte van borgtocht door een garantieverklaring • de verwerking van de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet beheer riikswaterstaatswerken • de instructie inzake letselschadezaken een instructie met betrekking tot de boomwaardebepaling. Verder zijn reeds hoofdstukken gereserveerd voor onderwerpen als lnc:dent Management, extra toekomstig onderhoud en waardeverminoering Ik spreek de verwachting uit dat dit handboek zal bijdragen aan de eenheid in de wijze van benadering en afhandeling van zaken van privaatrechteiijke aard binnen Rijkswaterstaat. In verband met de toezending van de aanvullingen op deze lnstructie verzoek ik u mij schrifteIijk mede te deien wie belast is met de coördinatie van de verspreding daarvan binnen uw dienst. Hoogachtend, DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT
dr. ir . C. Blom
0
Rswatertaat 1nctie Jssernoerbed
bibc.k 600 8200 AP Le4ystcd
INBOTJDSOPGAVE
versie 01-98, pag. 1
&316.
Voorwoord Algemeen
1.1 Afhandeling schadezaken 1.2 Overgangsregeling lopende zaken Gerechtelijke procedures/inschakelen Landsadvocaat
2.1 Kantongerechtsprocedures 2.2 Rechtbankprocedures 2.3 Letselschadezaken 2.4 Awb-procedures; verzoeken om toekenning schadevergoeding 2.5 Voeging als benadeelde partij in een strafzaak Schaderij dingen
3.1 Verhaal van schade 3.1.1 Schaderijder bekend en verzekerd 3.1.2 Waarborgfonds Motorverkeer 3.1.2.1 Schaderijder onbekend 3.1.3 Bijzondere gevallen 3.1.3.1 Gemoedsbezwaarde 3.1.3.2 Schaderijder bekend en niet verzekerd 3.1.3.3 Buitenlandse schaderijder 3.1.3.4 90-Regeling Waarborgfonds motorverkeer/administratiekosten 3.2 Voorbeeld berekening herstelkosten schaderijding 3.3 Schade aan Rijkseigendommen toegebracht door Rijksmotorrijtuigen 3.3.1 Bureau BSA Schadeafwikkeling B.V. 3.3.2 Afdeling Claims van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie 3.4 Schade aan P.ijkseigendommen veroorzaakt met een gestolen motorrij tuig 3.5 Schade aan Rijkseigendommen ten gevolge van technis.çhe gebreken aan motorrij tuigen 3.6 Schaderegeling schuldioze derde (Bedrijfsregeling 7) 3.7 Verjaring schaderijdingen ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, •de Wegenverkeerswet en het Burgerlijk Wetboek 3.8 Bedrijfsregeling wegafzettingen (voorheen afzetting mobiele bebakening) Aansprakelijkheid wegbeheerder
4.1 4.2 4.3 4.4
Artikel 6:174 BW Artikel 6:171 BW Afgevallen lading Expertise
5.1
De Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het vragen van garanties na schadevaringen en andere schades Voorbeeld eindafrekening restitutie Voorbeeld eindafrekening restitutie in geval van aanpassing van de akte van borgtocht Voorbeeld eindafrekening navordering Voorbeeld eindafrekening navordering in geval van aanpassing van de akte van borgtocht Beschadiging van Rijkswaterstaatswerken door schepen toebehorend aan vreemde staten Verjaring en starten procedure bij schadevaringen Zekerheidstelling door middel van een (bank)garantie Expertise
Schadevaringen
5.1.1 5.1.2 5 . 1. 3 5.1.4 5.2 5.3 5.4 5.5
ver$e 01-98, pa. 2
6.1 6.2 6.3 6.4
Wrakkenwe t Inleiding
Procedure Awb-aspecten bij de toepassing van de Wrakkenwet Toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 t.a.v. wrakopruimingswerkzaamheden Financieel -administratieve aangelegenheden
7.1 7.2 7.2.1 7.2.1.1 7.2.1.2 7.2.1.3 7.2.1.4 7.2.1.5 7.2.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9
Afschrijvingsforrnule aftrek "nieuw voor oud" Administratiekosten en kosten van toezicht Administratiekosten Bekende schaderij dingen Onbekende schaderij dingen (Waarborg fonds) Schadevaringen Overige schadezaken Wanprestatie (toerekenbare tekortkoming) Kosten van toezicht Akte van cessie Akte van kwij ting/Vaststellingsovereenkornst Wettelijke rente Wet op de omzetbelasting 1968 t.a.v. schade aan eigendommen van Rij kswaterstaat Waardevermindering Extra toekomstig onderhoud Boomwaardebepal ing Diversen
8.1 Vastieggen van de feitelijke toestand 8.2 Ongevallen met en gebreken aan Rijkswaterstaatswerken 8.3 Zorgplicht (weg)beheerder t.a.v. niet voor het openbaar verkeer openstaande terreinen etc.; arrest Staat/Daalder 8.4 Maatregelen ter voorkoming van het kraken van leegstaande panden in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat 8.5 Mobilofonie 8.6 Opruimen achtergelaten motorrijtuigen 8.7 Incident Management Bijlagen
9.1 Overzicht van vervallen aanschrijvingen 9.2 Toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 t.a.v. schade aan eigendommen van Rijkswaterstaat en t.a.v. wrakopruimingen. 9.3 Correspondentie met de N.V.V.A. inzake administratiekosten. 9.4 Rotterdams garantieformulier 1992 9.5 Garantie "on first demand" 9.6 Akte van borgtocht 9.7 Voorbeeld berekening boomwaardebepaling + een artikel uit - "Groen 1 1995"
versie 01-98, pag. 3
VOORWOORD
versie 01-98, pag. 4
VOORWOORD
Betreft: Handboek Instructies afhandeling zaken van privaatrechtelijke aard Van: Afdeling RP. Hoofdkantoor Rijkswaterstaat Datum: 30 december 1997 Met de inwerkingtreding van de mandaatregeling per 1 januari 1995 zijn de bevoegdheden van de regionale directies met betrekking tot de afhandeling van privaatrechtelijke aangelegenheden aanzienlijk verruimd. Door de afdeling RR van de toenmalige Hoofddirectie zijn, naar aanleiding van de inwerkingtreding van de genoemde mandaatregeling, op 30 december 1994 instructies verstrekt, binnen de dienst bekend als 'het groene boek', bestemd voor de juridische afdelingen binnen de regionale directies en voor de overige afdelingen die belast zijn met de afdoening van de zaken die in deze instructies worden behandeld. Het doel van die instructies is te bewerkstelligen dat de uniformiteit binnen Rijkswaterstaat betreffende de afhandeling van zaken van privaatrechtelijke aard wordt gehandhaafd. Drie jaar na dato was het gewenst om de inhoud van het groene boek te actualiseren. Tevens is besloten om de nieuwe versie van het groene boek uit te geven als een losbiadig handboek, zodat wijzigingen sneller en eenvoudiger kunnen worden verwerkt. Dit handboek moet worden gezien als een nadere aanwijzing als bedoeld in artikel 5, vierde lid van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden.
In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de Aanschrijvingen die met de uitgave van dit handboek zijn vervallen.
versie 01-98, pag. 5
ALGEMEEN
versie 01-98, pag. 6
1. ALGEMEEN 1.1
Afhandeling schadezaken
Met de inwerkingtreding van de mandaatregeling per 1 januari 1995 heeft er een verruiming plaatsgevonden van de bevoegdheden van de regionale directies van Rijkswaterstaat met betrekking tot de afhandeling van privaatrechtelijke aangelegenheden Schadezaken kunnen sinds die datum door deze directies zelf geheel worden afgedaan; het verzoek om machtiging door de afdeling RR van het Hoofdkantoor is hierbij in beginsel niet meer nodig. In voorkomende gevallen is het uiteraard te allen tijde mogelijk de afdeling RR met betrekking tot de afhandeling van een schadezaak om advies te vragen. In een aantal gevallen dient echter wel inschakeling van de afdeling RR van het Hoofdkantoor plaats te vinden. Hiervan is sprake bij: - gerechtelijke procedures; - letselschadezaken; - Awb-procedures in geval het toekennen van schadevergoeding in het geding is; - inschakeling van de Landsadvocaat. 1.2
Overgangsregeling lopende zaken
Schadezaken welke voor 1 januari 1995 aan de afdeling RR ter behandeling zijn overgedragen of waarin om advies wordt verzocht, worden door de afdeling RR afgehandeld. Uiteraard geldt met betrekking tot schadezaken welke op genoemd tijdstip al door de afdeling RR in behandeling zijn genomen, dat de afhandeling hiervan ook door genoemde afdeling zal plaatsvinden.
versie 01-98, pag. 7
-
t
- -- - !- -
:
S
- •
....
I;J
.L.y'l'
':
•1
1
IN
LV 1
ME
I
No .? , 'A .
r '
1•11.
Nk
.
E2lq
:
¼
Vr
..
' ME
r r
...:
i..".
T
-toll,
roir • ••.
• . •• .•;
•
•'--«'- •
• I••
II
.
;~ "1 • ..
r i •i•ii •
•L. • II
No.
•dj. .L • - ••
• • 1
•1
JhhI " 9.Lç1 -U,r- II!
J - ....j• .
-
-
-.
-
r
4
•
1 IE__! • •
.
j • •
--
• - •j • •
•
17 •
! !
1lI
_.•
L'I
r- .r' :•'
Im
-
F- - I
PPIA
GEREHTELIJXE PROCEDURES/INSCHAKELEN LANDSADVOCT
versie
01-98, pag. 8
2. GERECHTELIJKE PROCEDURES/INSCHAKELEN LANDSADVOCAAT 2.1
Kantongerechtsprocedures
Kantongerechtsprocedures kunnen in beginsel door de regionale directies zelf worden gevoerd. Machtiging var de Minister is hiertoe vereist. Voor de wij ze waarop dit dient te gebeuren, wordt verwezen naar hetgeen hierna onder 2.5, 'Voeging als benadeelde partij in een strafzaak', wordt gesteld. Dagvaarden voor het kantongerecht kan geschieden via een deurwaardersexploot danwel via een dagvaardingsformulier (verkrijgbaar bij het Kantongerecht) Verzekeringsmaatschappijen kunnen gedagvaard worden middels een dagvaar dings formulier. Voor het dagvaarden van particulieren en bedrijven heeft dagvaarding middels een deurwaardersexploot sterk de voorkeur. Het komt namelijk geregeld voor dat de opgeroepene niet reageert op het dagvaardingsformuher. Dan moet alsnog worden gedagvaard. Er zijn dan onnodig kosten gemaakt en, wat vaak erger is, er is kostbare tijd verloren gegaan. Bij het entameren van een kantongerechtsprocedures dient meegewogen te worden of het betreffende onderwerp van de dagvaarding Rijkswaterstaats brede betekenis heeft. Indien dit het geval is, dan is het zeer aan te bevelen eerst contact op te nemen met het Hoofdkantoor, zodat bezien kan worden of er vergelijkbare andere zaken bekend zijn die aanhangig gemaakt kunnen worden bij de rechtbank danwel voor Rijkswaterstaat een sterkere uitgangspositie hebben.
versie 01-98, pag. 9
2 .2 Rechtbankprocedures Voor het voeren van procedures voor de Arrondissementsrechtbank is de inschakeling van een advocaat wettelijk vereist. De Minister van Justitie heeft met de Landsadvocaat (Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn) onder andere daartoe een raamcontract gesloten. Verkeer en Waterstaat is gehouden de diensten van de Landsadvocaat (LA) te betrekken. Dit contract is uiterst summier en voorziet niet in een nadere uitwerking t.b.v. de opdrachtverlening. De inschakeling van de LA vindt dan ook door verschillende personen en op vele manieren plaats. De opdrachten worden mondeling gegeven, via de fax of per brief. Veelal bevestigt de LA de opdrachten schriftelijk. Teneinde inzicht te krijgen in die zaken waarvoor de LA wordt ingeschakeld (ter voorkoming van onnodige adviesaanvragen) alsmede het budgetbeheer door RR, is met de LA gesproken over een verdere stroomlijning van de inschakeling van de LA. Tussen de LA en P. bestaat thans overeenstemming over de te volgen werkwijze, die overigens nauwelijks leidt tot een administratieve belasting. Integendeel, door deze procedure ontstaat er wellicht tijdbesparing vanwege het beoogde overzicht van opdrachten. Werkwii ze inschakeling Landsadvocaat. De schriftelijke opdracht tot behandeling van een kwestie of het verstrekken van een advies wordt in beginsel gegeven door het Hoofdkantoor (HK) . De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn bij de opdrachtbrief gevoegd of worden nagezonden, hetzij door het HK, hetzij door de betrokken Regionale Directie (RIJ) . In de opdrachtbrief aan de Landsadvocaat (LA) wordt in een voorkomend geval vermeld welke functionaris van de P.D als contactpersoon optreedt. De RD zorgt ervoor dat het HK gelijktijdig kan beschikken over kopieën van de relevante stukken. De opdrachtbrief - die via RR uitgaat - bevat een referentienummer dat door de LA in zijn correspondentie en bij de te zijner tijd uit te brengen declaratie ten behoeve van de rekenplichtige wordt gehanteerd. De ontvangst van de opdracht wordt door de LA aan het HK bevestigd. Een kopie van de opdrachtbevestiging gaat in voorkomende gevallen per gelijke post naar de contactpersoon van de RIJ. Opdrachten aan de LA kurmen, uitsluitend in spoedeisende gevallen, rechtstreeks door de RIJ's worden verstrekt. In dat geval zendt de LA een opdrachtbevestiging aan de betreffende RiJ en per gelijke post een kopie daarvan aan het HK, onder vermelding van het door de RD gehanteerde referentienummer. Een eventueel inleidende bespreking van de kwestie bij de LA vindt plaats tussen de LA en de vertegenwoordiger van de juridische afdeling van de RIJ. Voor zover het HK zulks opportuun acht zal er een vertegenwoordiger van het HK aan deze bespreking (en aan eventuele vervoigbesprekingen) deelnemen. S. Alle correspondentie (wederpartij, LA, HIK of RD) en (proces)stukken gaan steeds per gelijke post over en weer naar zowel de RD als het HK opdat de LA, de RIJ en het HK over dezelfde informatie beschikken. 6. Beslissingen in een kwestie die van principiële betekenis zijn of een zekere reflexwerking zouden kunnen hebben worden steeds in overleg met het HK genomen.
versie 01-98, pa9. 10
2 .3 Letselschadezaken
Gevallen waarin sprake is van persoonlilk letsel vergen een voorzichtige aanpak. Gezien het delicate karakter en de onoverzienbaarheid ervan is er de voorkeur aan gegeven dergelijke zaken centraal af te doen. Ook het feit dat het aantal letselschadeclaims toeneemt terwijl de hoogte van die claims zelfs onevenredig sterk groeit geeft aanleiding de afhandeling ervan door het Hoofdkantoor te laten verrichten. In de praktijk blijkt dat de eerste stappen die bij de afhandeling van een claim worden gezet -meer dan bij andere schadezaken- bepalend zijn voor het verdere verloop van de zaak. Daarom is gekozen voor de volgende aanpak. Wanneer zich in uw directie een geval voordoet waarbij door de wederpartij een claim betreffende letselschade wordt ingediend, dient deze zaak onverwijld te worden overgedragen aan de afdeling RP. van het Hoofdkantoor. Ook als nog geen duidelijkheid bestaat over de eventuele aansprakelijkheid van de Rijkswaterstaat. Dit geldt zowel voor ernstige letselschades, als voor letselschades welke bij de eerste indruk betrekkelijk onschuldig lijken te zijn.
versie 01-98, pag. 11
2.4 Awb-procedures; verzoeken om toekennen schadevergoeding
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de mogelijkheid van het toekennen van schadevergoeding opgenomen in artikel 8:73, lid 1: Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Voor de invoering van de Awb bestond er al wel in enkele administratiefrechtelijke wetten de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen. In de praktijk werd daar echter nauwelijks gebruik van gemaakt. Zaken met betrekking tot schadevergoeding werden vrijwel steeds door de burgerlijke rechter afgedaan. Er was dan ook nauwelijks een bestuursrechtelijk schadevergoedingsrecht ontwikkeld. Nu is dus de mogelijkheid geopend voor de administratieve rechter om, in alle gevallen dat daarom wordt gevraagd, te besluiten schadevergoeding toe te kennen. In de praktijk heeft het toekennen van schadevergoeding (nog) niet de hoge vlucht genomen die men ervan verwachtte. Er bestaat echter wel duidelijk de tendens dat in steeds meer administratiefrechtelijke zaken schadevergoeding een rol gaat spelen. Op het ogenblik is nog niet duidelijk hoever de rechter uiteindelijk zal omgaan met het toekennen van schadevergoeding. Het is dan ook nog steeds nodig de ontwikkelingen op dat gebied nauwgezet te volgen. Daardoor wordt bereikt dat de Rijkswaterstaat steeds op snelle en adequate wijze kan reageren op die ontwikkelingen. Om dat te bereiken dient in de gevallen dat een verzoek om schadevergoeding wordt ingebracht in een beroepszaak, het Hoofdkantoor (afdeling RR; de Awbcoördinator) steeds onmiddellijk te worden ingeschakeld. De zaak zal dan gezamenlijk worden beoordeeld. Daarbij zal dezerzijds worden bepaald door wie en met welke uitgangspunten de procedure (verder) zal worden gevoerd.
versie 01-98, pag. 12
2.5 Voeging als benadeelde partij in een strafzaak
Ingevolge het gestelde in de artikelen 51a-S1f van het Wetboek van Strafvordering bestaat de mogelijkheid dat degene die als gevolg van een gepleegd strafbaar feit rechtstreeks schade heeft geleden, zich ter verkrijging van schadevergoeding als "benadeelde partij' - ook wel: "civiele partij" - in de strafzaak voegt. Sinds de invoering van de Wet Terwee (Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, landelijk van kracht sinds 1 april 1995) is er geen sprake meer van een maximaal bedrag dat door middel van voeging bij de strafrechter kan worden gevorderd. Wel wordt nu als criterium voor ontvankelijkheid gehanteerd dat de vordering eenvoudig van aard is. Een eenvoudige vordering is volgens de Memorie van Toelichting bij de wet "een vordering waarover volstrekte duidelijkheid bestaat, zowel wat betreft de grondslag van de vordering als de hoogte ervan, of waarover de gewenste duidelijkheid op eenvoudige wij ze kan worden verkregen, bijv. aan de hand van aankoopnota's. Ook immateriële schade kan eenvoudig van aard zijn." Ook is het nu mogelijk om zich voor een deel van de vordering te voegen, namelijk voor dat deel van de vordering dat eenvoudig te bewijzen is. Het niet eenvoudig te bewijzen deel van de vordering kan dan aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. Indien een deel van de vordering door de strafrechter wordt afgewezen kan dat deel niet nogmaals aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. Het is dus aan te bevelen om zorgvuldig af te wegen welke claim of welk deel daarvan aan de strafrechter kan worden voorgelegd. Over de schade kan wettelijke rente worden gevorderd. Een ingebrekestelling is in het algemeen niet nodig omdat op grond van 6:83 EW het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de plicht tot schadevergoeding voortvloeit uit onrechtmatige daad. In verband hiermede dient door de Rijkswaterstaat terstond bij de politie aangifte te worden gedaan van het strafbare feit, waarbij schade aan rij kseigendommen is ontstaan. De politie dient om een afschrift van het proces-verbaal te worden verzocht en tevens te worden gevraagd naar welk arrondissementsparket (en onder welk kenmerk) de zaak zal worden doorgezonden. Voeging kan dan vervolgens op twee momenten plaatsvinden, ni. Vddr de aanvang van de terechtzitting. In dat geval geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier die met de vervolging is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door de Minister van Justitie vastgesteld formulier. Dit formulier kan bij het Parket van de officier danwel bij het Bureau Slachtofferhulp van de betreffende rechtbank worden opgevraagd. Ter terechtzitting. In dat geval geschiedt de voeging door de opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust bij de rechter. Dit moet dan wel gebeuren voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren. De opgave kan in dit geval ook mondeling worden gedaan. De onder 1. genoemde methode verdient uiteraard de voorkeur. De officier van justitie in het desbetreffende arrondissement dient in dat geval in kennis te worden gesteld van het feit dat de Rijkswaterstaat als gevolg van het desbetreffende strafbaar feit schade heeft geleden en dat de Rijkswaterstaat zich wenst te voegen als benadeelde partij in de strafzaak tegen de vermoedelijke dader(s). Indien de zaak door de officier van justitie wordt vervolgd zult u een kennisgeving ontvangen van de tijd en de plaats waarop de zaak wordt behandeld.
versie 01-99, pag 13
Indien geen voegingsformulier wordt gebruikt kan voeging plaatsvinden door middel van een brief met de volgende strekking: "Aan de ............ ..................... .... ..... ....... * * Richten tot de officier van justitie, aan wie het proces-verbaal is toegezonden. Door de politie te ......is proces-verbaal opgemaakt tegen ........ (naam verdachte) , wonende ......... (straatnaam) te ........ (plaatsnaam) van een strafbaar feit. De Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat), wiens zetel is gevestigd te 's -Gravenhage, heeft ten gevolge van de in het proces-verbaal omschreven feiten de volgende schade geleden: Om die reden wenst de Staat zich te voegen als benadeelde partij in de strafzaak tegen .............. voornoemd, onder indiening van een vordering tot schadevergoeding. De hoogte van de vordering bedraagt f1 ........ , vermeerderd met de proceskosten, daaronder begrepen die nog te maken zijn voor de tenuitvoeruitlegging, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente. Ik verzoek u mij te zijner tijd op de hoogte te stellen van de datum en het aanvangstijdstip van de terechtzitting danwel, indien u niet tot vervolging overgaat, van uw sepotbesluit. De minister van Verkeer en Waterstaat, namens deze, de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie ....... Met een dergelijke brief dienen de nodige bewijsstukken van de omvang van de schade (specificatie, herstelkosten, rekening(en) van derden etc.) te worden meegezonden. De ambtenaar van de Rijkswaterstaat die de Staat vertegenwoordigt op de terechtzitting moet in het bezit zijn van een machtiging. Bijstand of vertegenwoordiging door een advocaat is mogelijk, doch is niet verplicht gesteld, zodat hiervan in beginsel kan worden afgezien. De tekst van de machtiging kan als volgt geformuleerd worden: "De minister van Verkeer en Waterstaat, machtigt hierbij ................ (naam, standplaats betrokken ambtenaar) om namens de minister, de belangen van de Staat (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) te behartigen en zich dientengevolge te voegen als benadeelde partij in de strafzaak tegen ............. (naam verdachte) De minister van Verkeer en Waterstaat, namens deze, de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie
.......
Indien om welke reden ook voeging via de officier van justitie niet heeft plaatsgevonden kan alsnog gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting te voegen. De ambtenaar die op de terechtzitting verschijnt dient in het bezit te zijn van een machtiging en van de nodige bewijsstukken van de omvang van de schade (specificatie, herstelkosten, rekening(en) van derden (etc.) . Voor de aanvang van de zitting dient de deurwaarder of bode van het voornemen tot voeging in kennis te worden gesteld met het verzoek dit aan de rechter door te geven. Het verdient aanbeveling om ter plaatse een schriftelijk verzoek tot voeging te overhandigen. Een voorbeeld van een tekst voor een dergelijk verzoek volgt hieronder:
versie 01-99. pag. 14
*
"Aan de
* Richten tot een college, waarvoor verdachte gedagvaard is. De Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) wiens zetel is gevestigd te 's -Gravenhage, geeft eerbiedig te kennen: dat de Edelachtbare Heer/Vrouwe Officier van Justitie bij de Arrondissernentsrechtbank te bij dagvaarding een strafzaak tegen van beroep wonende te aan de nr . ................... ter terechtzitting van uw Rechtbank (van het Kantongerecht te ) van 19.. heeft aanhangig gemaakt. ................
................
..............
............
...........
dat verzoeker ten gevolge van de in de dagvaarding omschreven feiten de volgende schade heeft geleden-
...........................................
dat verzoeker zich bij deze stelt als benadeelde partij in de strafzaak tegen voornoemd onder indiening van een vordering tot schadevergoeding. ..............
Weshalve verzoeker uw College eerbiedig verzoekt voornoemd te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van f1 . ............ vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling tevens van in de proceskosten, daaronder begrepen die nog te maken zijn voor de tenuitvoeruitlegging. .........................
...............
De minister van Verkeer en Waterstaat, namens deze, de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie
.......
Het bovenstaande zal onder meer toepassing kunnen vinden bij vernieling, brandstichting e.d. en bij die schaderijdingen, waarbij de bestuurder van enig strafbaar feit wordt verdacht (bijvoorbeeld diefstal, joyriding, geweldpleging of rijden onder invloed) en geen verhaal van de schade bij een schadeverzekeringsmaatschappij en/of het Waarborgfonds Motorverkeer mogelijk blijkt.
versie 01-98. pag. 15
•_1
iI•
_i.
:
rl...1r
-
1_..1.1hi
-
u ru
- -
-
- - . - •'
%
;_!rc.i•-u• rd'
- • •
-
-
3
SCHADERIJDINGEN
versie 01-98, pag. 16
SCHADERLJDINGEN 3.1 Verhaal van schade
In geval van verhaal van door motorvoertuigen aan Rijkswaterstaatsobjecten toegebrachte schade kunnen diverse situaties worden onderscheiden. De schaderijder kan bekend zijn en verzekerd, bekend zijn en niet verzekerd, bekend zijn en erkend zijn als gemoedsbezwaarde of onbekend zijn. Deze factoren zijn bepalend voor het antwoord op de vraag bij wie de schade moet worden verhaald. Indien de schaderijder bekend is en verzekerd is de verzekeraar aansprakelijk. In de overige situaties speelt het Waarborgfonds een rol. Om die reden wordt voor wat betreft de te volgen procedures hieronder het onderscheid verzekeraar - Waarborgfonds aangehouden.
versie 01-98. pag 17
3.1.1. Schaderijder bekend en verzekerd
Van elke bij de dienst aangemelde of geconstateerde aan Rijkswaterstaatsobjecten door aanrijding toegebrachte schade wordt een ambtelijk procesverbaal opgemaakt volgens het hiervoor geldende model. Indien bij het opnemen van de gegevens van de schaderijder niet de naam van diens verzekeringsmaatschappij en polisnummer is verkregen, dan dient dit onmiddellijk (schriftelijk) te worden opgevraagd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer, Skagerrak 10 te 9642 CZ Veendam. Dit proces-verbaal dient als basis voor de verdere procedure ter verhaal van de schade. Indien dit noodzakelijk is voor de verdere afwikkeling, wordt van het proces-verbaal of rapport van politie een afschrift opgevraagd bij de desbetreffende politie-instantie dan wel bij het Verbond van Verzekeraars, Afdeling Processen-verbaal, Postbus 7070, 2701 AB Zoetermeer. Het is gewenst dat voor ieder schadegeval een afzonderlijk dossier wordt aangelegd. Voor het verhalen van de schade wordt vervolgens de hieronder beschreven procedure gevolgd: Aangezien ingevolge artikel 3, lid 1, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen de verzekering de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig moet dekken, wordt de eigenaar c.q. de schaderijder terstond schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de door hem aangerichte schade onder opgave van het geraamde bedrag van de herstelkosten. Indien de schaderijder ten gevolge van het ongeval is overleden, dient uit piëteitsoverwegingen alleen de verzekeraar van het desbetreffende motorvoertuig te worden benaderd. Een afschrift van de brief aan de onder 1. bedoelde persoon wordt aan de verzekeringsmaatschappij verzonden, waarbij deze tevens aansprakelijk wordt gesteld voor de door Rijkswaterstaat geleden schade. De schade wordt zo spoedig mogelijk hersteld, bij voorkeur binnen 1 jaar na het schadefeit. Zodra het totale schadebedrag is komen vast te staan, waaronder tevens moeten worden begrepen de kosten van in eigen beheer verrichte werkzaamheden, wordt dit schriftelijk medegedeeld aan de verzekeraar van de eigenaar c.q. schaderijder, onder bijvoeging van fotokopieën van de rekening(en), met het verzoek tot vergoeding van het schadebedrag op de door Rijkswaterstaat aangegeven wijze over te gaan vermeerderd met de vanaf de schadedatum verschuldigde wettelijke rente. Onder kosten eigen beheer worden onder meer verstaan arbeidsloon (mcl. sociale lasten), vrachtkosten en adrninistratiekosten, kortom de kosten voor Rijkspersoneel en Rijksmaterieel. Voor de te hanteren tarieven verwijs ik u naar de desbetreffende aanschrijvingen hieromtrent aan de controllers van uw directie. De meeste verzekeringsovereenkomsten houden een eigen risico voor de verzekeringnemer in; de verzekeringnemer draagt dan zelf van elke schade een van te voren met de verzekeraar overeengekomen bedrag. Uit artikel 5 van de WAN volgt echter dat de verzekeraar dit eigen risico niet in mindering mag brengen op de schadevergoeding die de benadeelde dient te ontvangen. De verzekeraar is derhalve jegens de benadeelde gehouden ook dat gedeelte van de schade te vergoeden dat ingevolge de verzekeringsovereenkomst ten laste van de verzekeringnemer dient te blijven (het eigen risico) . Het voordeel van de benadeelde ligt hierin dat hij zich slechts tot één partij dient te wenden. Nadat de verzekeraar de benadeelde volledig schadeloos heeft gesteld zal hij het bedrag betreffende het eigen risico van de verzekeringnemer terugvorderen.
versie
01-98, pag. 18
Indien de schade echter in zijn geheel beneden het bedrag betreffende het eigen risico blijft, betaalt de verzekeraar niets. Dergelijke schades dienen uitsluitend bij de schaderijder te worden geclaimd.
versie 01-98 pag. 19
3.1.2 Waarborgfonds Motorverkeer
De meest voorkomende situatie waarbij het Waarborgfonds Motorverkeer (verder waarborgfonds) wordt ingeschakeld is wanneer er sprake is van een onbekende schaderijder. Hieronder zal de dan te volgen procedure uiteen worden gezet. Daarnaast zijn er nog enkele bijzondere gevallen waarbij het Waarborgfonds eveneens een rol speelt. Die gevallen worden daarna apart behandeld. Tenslotte zal een uiteenzetting worden gegeven over de afspraken die zijn gemaakt met het Waarborgfonds betreffende de 90 regeling.
versie 01-98, pag. 20
3.1.2.1 Schaderijder onbekend
Indien er sprake is van een onbekende schaderijder dient bij het waarborgfonds Motorverkeer, Geestbrugkade 32 te 2281 CX Rijswijk een schadeclaim te worden ingesteld, zulks op grond van artikel 25, eerste lid onder a. Het moet vanzelfsprekend vast staan dat er schade is toegebracht, hetgeen blijkt uit het onder 3.1.1 genoemde proces-verbaal/rapport van politie (bijv. bij aangifte door een tweede betrokkene bij het ongeval) De schade dient zo spoedig mogelijk te worden hersteld, zodat het schadebedrag vastgesteld kan worden waarin de kosten van de eigen beheer herstelde schade moeten zijn begrepen. (Zie t.a.v. kosten eigen beheer 3.1.1, punt 5) Teneinde voor schadevergoeding in aanmerking te komen, moet aan de volgende punten zijn voldaan: - de schade moet f 300,-- of meer bedragen (artikel 26, lid 4 WAM) - vast moet staan dat de schade is veroorzaakt door een motorvoertuig, hetgeen kan worden gestaafd door: getuigenverklaringen; aanwezigheid van stille getuigen (rijsporen, lakschilfers, glasscherven, onderdelen van een motorvoertuig, e.d.) C. aanwijzing van de weg als rijksweg; - aangetoond moet worden dat redelijkerwijs alles is gedaan om de identiteit van de schaderijder te achterhalen. Bij het claimen van de schade dient gebruik te worden gemaakt van het daartoe bij genoemd fonds aan te vragen schadeformulier. Hierbij moeten worden overgelegd: - het proces-verbaal van de Rijkswaterstaat en een eventueel procesverbaal/rapport van de politie; - afschrift(en) van de rekening(en) inzake herstel van de schade en/of een gespecificeerde opgave van in eigen beheer herstelde schade; - afschriften van eventueel terzake gevoerde relevante correspondentie.
versie 01-98. pag. 21
3.1.3 Bijzondere gevallen Naast de bekende en de onbekende schaderijder kunnen nog twee situaties worden onderscheiden waarbij de schaderijder wel bekend doch niet verzekerd is, namelijk de gemoedsbezwaarde en zij die om andere redenen niet verzekerd zijn. Bovendien kan sprake zijn van een buitenlandse schaderijder. op deze situaties wordt hieronder ingegaan.
versie 01-98, pag. 22
3.1.3.1 Gemoedsbezwaarde
Indien de schaderijder beweert gemoedsbezwaarde en, om die reden, niet verzekerd te zijn, dient t.a.v. gekentekende voertuigen terstond bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer, Skagerrak 10 te 9642 CZ Veendam, een uittreksel te worden gevraagd uit het Centrale Register Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (CR-WAN) Mocht uit dit uittreksel blijken dat het betrokken voertuig inderdaad niet verzekerd (aangemeld) is en dat de schaderijder als gemoedsbezwaarde is erkend, dan dient de procedure conform het gestelde onder 3.1.1, de punten 1 tot en met 5, met uitzondering van punt 2, onverkort te worden gevolgd, met dien verstande dat in plaats van "verzekeringsmaatschappij" wordt gelezen "schaderij der".
versie 01-98, pag. 23
3.1.3.2 Schaderijder bekend en niet verzekerd
Indien de schaderijder beweert niet verzekerd te zijn dient t.a.v. gekentekende voertuigen terstond bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer, Skagerrak 10 te 9642 CZ Veendam, een uittreksel te worden gevraagd uit het Centrale Register Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (CR-WAN) .Mocht uit dit uittreksel blijken dat het betrokken voertuig inderdaad niet verzekerd (aangemeld) is, dan dient de procedure conform het gestelde onder 3.1.1, de punten 1 tot en met 5 onverkort te worden gevolgd, met dien verstande dat in plaats van "verzekeringsmaatschappij" wordt gelezen "schaderijder". Mocht uit het door de Rijksdienst voor het Wegverkeer afgegeven uittreksel blijken dat het betrokken motorvoertuig wel bij een verzekeringsmaatschappij is aangemeld, doch mocht uit het contact met de desbetreffende maatschappij blijken dat de verzekering inmiddels is beëindigd dan dient de desbetreffende verzekeringsmaatschappij een door Rijksdienst voor het Wegverkeer gewaarmerkt bewijs van afmelding te worden gevraagd (artikel 13, lid 1 WAN) . Voor verhaal van de schade wordt dan de procedure gevolgd zoals onder 'Schaderijder bekend" vermeld, met dien verstande, dat vanzelfsprekend voor "verzekeringsmaatschappij" wordt gelezen "schaderijder". Indien het ongeval binnen 16 dagen ni datum, voorkomende op de door de Rijksdienst voor het Wegverkeer gewaarmerkte afmelding, heeft plaatsgevonden, blijft de verzekeringsmaatschappij aansprakelijk voor schade (artikel 13, lid 4 WAN) . In dit geval dient dus ter verhaal van de schade de procedure te worden gevolgd zoals vermeld onder "Schaderij der bekend". Indien de verzekeringsmaatschappij niet een door de Rijksdienst voor het Wegverkeer gewaarmerkt bewijs van afmelding overlegt, blijft zij aansprakelijk voor de schade. In dit geval dient dus ter verhaal van schade eveneens de procedure te worden gevolgd zoals vermeld onder "Schaderij der bekend". Indien de schaderij der niet verzekerd is of als gemoedsbezwaarde is erkend en ondanks aanmaning hiertoe, niet tot vergoeding van de veroorzaakte schade overgaat, dient bij het Waarborgfonds Motorverkeer, Geestbrugkade 32 te 2281 CX Rijswijk een schadeclaim te worden ingesteld, zulks op grond van artikel 25, lid 1 sub b juncto artikel 26, lid 5 WA!vI, betreffende de niet-verzekerde schaderijder. Ingevolge artikel 26, lid 4 WAN is het Waarborgfonds slechts aansprakelijk voor schade welke het bedrag betreffende het eigen risico van de benadeelde te boven gaat, welk bedrag bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Met ingang van 1 juli 1991 is dit bedrag vastgesteld op f 300,-. 6. Bij indiening van schadeclaims bij het Waarborgfonds Motorverkeer moet gebruik worden gemaakt van het daartoe bij genoemd fonds aan te vragen schadeformulier, waarbij dient te worden overgelegd: - Het proces-verbaal/rapport van de politie, voorzover aanwezig + afschrift ambtelijk proces-verbaal; - Afschriften van correspondentie waaruit blijkt dat de schaderijder is aangemaand om tot vergoeding van de schade over te gaan; De verklaring van de Rijksdienst voor het Wegverkeer t.a.v. gekentekende motorvoertuigen inzake het niet verzekerd zijn, c.q. het als gemoedsbezwaarde erkend zijn, of Het bewijs (fotokopie) van afmelding van de verzekeringsmaatschappij; - Afschrift(en) van de rekening(en) inzake herstel van de schade en/of een gespecificeerde opgave van in eigen beheer herstelde schade; - Afschriften van alle overige terzake relevante gevoerde correspondentie. werse 01-98, pag. 24
3.1.3.3 Buitenlandse schaderijder
Indien schade aan Rijkswaterstaatsobjecten is toegebracht met een motorvoertuig, dat gewoonlijk in het buitenland is gestald dan biedt artikel 2 lid 6 WA!4 de mogelijkheid deze schade te claimen bij het daartoe ingestelde Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (NBM), Geestbrugkade 32, 2281 CX Rijswijk. Het aansprakelijk stellen van de schaderijder kan hierbij achterwege worden gelaten. Het genoemde bureau staat in beginsel uitsluitend in voor motorvoertuigen waarvoor in het buitenland een verzekering is gesloten, ten bewijze waarvan een 'groene kaart' is afgegeven. De controle op de genoemde groene kaart voor motorvoertuigen die gewoonlijk gestald zijn in een aantal Europese landen, is in de loop der jaren afgeschaft. Motorvoertuigen uit de hieronder te noemen landen kunnen zonder deze controle Nederland binnenkomen (omgekeerd geldt ook dat Nederlandse motorvoertuigen zonder deze controle de te noemen landen kunnen binnenkomen) België, Duitsland, Denemarken, Finland, Frankrijk, Monaco, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Tsjechische en Slowaakse Republiek, GrootBrittannië, Zweden en Zwitserland. Het NBM vergoedt ook de schade veroorzaakt in Nederland door een motorvoertuig afkomstig uit één van de genoemde landen, als het motorvoertuig niet verzekerd is. Als een niotorvoertuig afkomstig uit een land dat hierboven niet genoemd is, schade in Nederland veroorzaakt dan: - vergoedt het NBM de schade als het motorvoertuig verzekerd is in het desbetreffende land (het Nederlands Bureau kan de schade verhalen) - vergoedt het NEM de schade niet als het motorvoertuig onverzekerd 5; in dat geval dient de schade geclaimd te worden bij het Waarborgfonds Motorverkeer. De schade dient zo spoedig mogelijk te worden hersteld, zulks in verband met het verhaal van het schadebedrag. Zodra het totale schadebedrag is komen vast te staan, waaronder tevens moeten worden begrepen de kosten van in eigen beheer verrichte werkzaamheden (zie punt 3.1.1, punt 5) wordt dit onder bijvoeging van fotokopieën van de rekening(en) opgegeven aan het NEM c.q. aan de vertegenwoordiger in Nederland van de desbetreffende buitenlandse verzekeringsmaatschappij indien zulks door het bedoelde bureau is medegedeeld. Indien het NBM c.q. de desbetreffende verzekeringsmaatschappij bereid is onverkort te betalen moet né het gebruikelijk verlenen van kwijting worden verzocht het schadebedrag over te maken op de postrekening van de dienst.
versie 01-98. pag 25
3.1.3.4 90%-Regeling Waarborgfonds motorverkeer/adininistratiekosten
In aanvulling op hetgeen hiervoor al omtrent het Waarborgfonds Motorverkeer is vermeld, volgt hier nog een uiteenzetting van de geldende afspraken met genoemd fonds betreffende de 90%-regeling. Met betrekking tot hij het fonds ingediende schadeclaims die voor vergoeding in aanmerking komen, geldt de afspraak dat 90% van het schadebedrag, vermeerderd met 10% administratiekosten (zie hoofdstuk 7.2), wordt vergoed. Deze 90%-regeling geldt slechts onder de voorwaarde dat het fonds binnen 6 weken na indiening van de schadeclaim tot vergoeding overgaat. Indien deze termijn wordt overschreden, dient 100% van het schadebedrag te worden vergoed. Indien er binnen de termijn van 6 weken betaling plaatsvindt, is het fonds geen wettelijke rente verschuldigd. Er is hier derhalve sprake van een uitzondering op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Echter, indien er eerst na deze termijn wordt betaald en er derhalve sprake is van een 100%vergoeding, is het fonds wettelijke rente verschuldigd vanaf de schadedatum. Rekenvoorbeeld:
Herstelkosten door derden Uit voorraad Rijkswaterstaat: 1 vangrailplank 1 bermplank
f
680,40
83,80 17,70 f 781,90 Af: restwaarde afkomend materiaal f 5,00 f 776,90 Bij: administratiekosten (10 96) f 77,69 f 854,59 Af: eigen risico f 300,00 f 554,59 Totaal door het Waarborgfonds te voldoen (bij betaling binnen 6 weken) 90% van f 554,59
versie 01-98,
pao. 26
f
f
f 499,13
+ + -
3,2 Voorbeeld berekening herstelkosten schaderijding la Situatie v66r invoering NEW Datum schade: 29-03-91 Concrete berekening na ingebrekestelling/aanmaning: 01-06-91 Kosten derden 11404 Dekker Papendrecht 4.213 f 479,93 Eigen dienst
RA Schaal 4 f 96,00 Landrover 2.00 uur â f 19,75 f 39,00 Rijksmaterieel f 766,70 Subtotaal eigen dienst f 902,20 Totale schade (f 479,93 + f 902,20) f 1.382,13 Administratiekosten f 200,00 f 1.582,13
Totale kosten Rente vanaf 01-06-91 t/m 31-12-91 210 rentedagen â 11,0% Rente vanaf 01-01-92 t/m 30-06-93 540 rentedagen â 12,0% Rente vanaf 01-07-93 t/m 31-12-93 180 rentedagen â 10,0% Rente vanaf 01-01-94 t/m 03-09-94 243 rentedagen â 9,0% Te voldoen door de wederpartij
zijnde f
101,52
f
284,78
f
79,11
zijnde zijnde zijnde 96,11 + f f 2.143,65
alsmede enkelvoudige rente vanaf 04-09-94 tot aan de dag der algehele voldoening. ib Situatie ni invoering NEW Datum schade:
29-03-92
Kosten derden 11404 Dekker Papendrecht 4.213 f 479,93
Eigen dienst RA Schaal 4 f 96,00 Landrover 2.00 uur â f 19,75 f 39,00 Rijksmaterieel f 766,70 Subtotaal eigen dienst f 902,20 Totale schade (f 479,93 + f 902,20) f 1.382,13 Administratiekosten f 200,00 Totale kosten Rente vanaf 29-03-92 t/m 28-03-93 zijnde 360 rentedagen â 12,0% over f 1.582,13
f 1.582,13 f 189,86 + f 1.771,99
Rente vanaf 29-03-93 t/m 30-06-93 zijnde 92 rentedagen â 12,0% over f 1.771,99
f 54,34
Rente vanaf 01-07-93 t/m 31-12-93 zijnde 180 rentedagen â 10,0% over f 1.771,99
f 88,60
Rente vanaf 01-01-94 t/m 28-03-94 zijnde 88 rentedagen â 9,0% over f 1.771,99 Rente vanaf 29-03-94 t/m 03-09-94 zijnde 155 rentedagen â 9.0% over f 1.953,91 Te voldoen door de wederpartij
f 38,98 + f 1.953,91 f 75,71 + f 2.029,62
alsmede samengestelde rente tot aan de dag der algehele voldoening volgens bovengenoemde systematiek. (Toepassingen: 6:83; 6:85 en 6:119 EW) versie 01-98, pag. 27
3.3 Schade aan R±jkseigendoxnmen toegebracht door Rijksmotorrijtuigen
De Rijksoverheid is eigen-risicodrager. Het Rijk verzekert de aan de eigendommen verbonden risico's alsmede de aansprakelijkheidsrisico's niet; hij draagt de schade zelf. Rijksmotorrijtuigen, zowel eigendom als lease, zijn niet tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid en tegen het risico van casco-schade verzekerd. De Staat is vrijgesteld van de wettelijke verzekeringsplicht voor motorrijtuigen op grond van artikel 17 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrij tuigen. Indien dienstauto's worden geleased dient in het leasecontract duidelijk tot uitdrukking worden gebracht dat het WA- en casco-risico voor rekening komt van de gebruiker. Er wordt onderscheid gemaakt in twee soorten rijksmotorrijtuigen, te weten de legerrijtuigen en de overige (burger)motorrijtuigen. Schades aan of veroorzaakt door legerrijtuigen worden afgehandeld door het Ministerie van Defensie en de schades aan of veroorzaakt door de overige motorrijtuigen door het Ministerie van Financiën. Een en ander wordt hierna uitgewerkt.
versie
01-98.
pas.
28
3.3.1 Bureau BSA Schadeafwikkeling B.V. PM
versie 01-98, pag. 29
3.3.2 Afdeling Claims van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie
De afdeling Claims is te vergelijken met Bureau ESA Schaderegeling B.V. van het Ministerie van Financiën. De afdeling werkt zelfstandig. Zij staat los van het namens de overige departementen opererende Bureau BSA Schaderegeling B.V. Het Ministerie van Defensie heeft een afspraak met alle Ministeries dat de schade die aan eigendommen van een Ministerie wordt veroorzaakt door een object (auto, tank, vliegtuig, schip etc.), wordt vergoed door het Ministerie van Defensie, voorzover zij daarvoor aansprakelijk is. Daar staat tegenover dat schades die door Rijksmotorrijtuigen of -vaartuigen worden veroorzaakt aan eigendommen van het Ministerie van Defensie, door het betreffende Ministerie aan Defensie worden vergoed. Het motief voor deze regeling is dat legerrijtuigen vaak volumineus zijn met een massief gewicht. Een aanrijding of botsing brengt een forse schade aan een Rijkswaterstaatswerk met zich mee, hetgeen eveneens geldt voor militaire vliegtuigen en schepen. Met de begroting van Rijkswaterstaat is door de onvoorziene gebeurtenis geen rekening gehouden met schades van een dergelijke omvang.
versie 01-98, pag. 30
3.4 Schade aan Rijkseigendonen veroorzaakt met een gestolen motorrijtuig
Rijkswaterstaat wordt regelmatig geconfronteerd met schade veroorzaakt door een onbekend gebleven bestuurder met een door diefstal of geweldpleging verkregen motorrijtuig. Een eventuele verzekeraar van het desbetreffende motorrijtuig beroept zich in een dergelijk geval op artikel 3, lid 1 van de WAM, welk artikel een uitzondering formuleert op de verplichte dekking. Onder deze uitsluiting valt niet 'joy-riding', voorzover er althans geen geweldpleging (tegen de persoon, het openbreken van portierraampjes, forceren van een slot) is geweest, verduistering en oplichting. De afbakening van het begrip diefstal ten opzicht van joy-riding in de WAM heeft de wetgever aan de rechter overgelaten. In zijn arrest van 19-041968, NJ 1968, 327 heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat handelingen met een motorrijtuig die in het spraakgebruik als joy-riding plegen te worden aangeduid eerst als diefstal gekwalificeerd kunnen worden, indien er sprake is van wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in de zin van art. 310 Sr. De strekking van de WAN verzet zich tegen een extensieve interpretatie van art. 3, lid 1 van de WAN, waardoor het gebied van de verplichte verzekering zou worden ingeperkt. Naar aanleiding van een uitspraak van het Benelux-gerechtshof blijkt onder bepaalde omstandigheden de schade, veroorzaakt door een onbekend gebleven bestuurder met een door diefstal of geweldpleging verkregen motorrijtuig, wel degelijk voor vergoeding door de verzekeraar van het desbetreffende motorrijtuig in aanmerking te komen. Het Benelux-gerechtshof heeft op 26 juni 1989 (VR 1989, nr. 173) uitspraak gedaan inzake een geschil waarbij centraal stond de interpretatie van artikel 3, lid 1 van de Gemeenschappelijke Bepalingen (=art.3, lid 1 WAN) Het betrof in het onderhavige geval de door een gestolen motorrijtuig veroorzaakte schade. Daar de bestuurder zich na het ongeval uit de voeten maakte, was het niet mogelijk hem te identificeren. Het Benelux-gerechtshof heeft o.a. overwogen: - dat de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid moet dekken van iedere bestuurder van het verzekerde motorrijtuig;
- dat die verzekering v66r alles ter bescherming van benadeelde dient; - dat de verzekering een zeer ruime strekking heeft, in die zin dat van de verzekering slechts mag worden uitgesloten de bui-gerrechtelijke aansprakelijkheid van degene die zich door diefstal of geweldpleging van het motorrijtuig meester heeft gemaakt en van degene die zonder geldige reden van het voertuig gebruik maakt in de wetenschap dat het gestolen is; - dat daaruit volgt dat uitsluiting van de verzekering eerst dan geoorloofd is wanneer vaststaat dat aan één van de voormelde voor uitsluiting gestelde voorwaarden is voldaan;
- dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van een bestuurder van het gestolen verzekerde voertuig van wie niet blijkt, door welke oorzaak ook, dat hij zich in één van de bij art. 3, § 1, bepaalde uitzonderingsgevallen bevindt, van de verzekering niet uitgesloten mag worden. Het Benelux-Gerechtshof besliste dat de in bovengenoemd artikel opgenomen uitsluiting niet 'in die zin kan worden uitgelegd dat mede van de verplicht te verstrekken dekking wordt uitgesloten de aansprakelijkheid van de bestuurder die met het motorrijtuig, waarvan vaststaat dat het korte of langere tild voordien was gestolen, de schade heeft veroorzaakt en door welke oorzaak ook onbekend is gebleven".
Deze uitspraak is voor tweeërlei uitleg vatbaar. In de strikte zin dat het enkele feit dat de identiteit van de bestuurder niet vaststaat, met zich brengt dat niet kan blijken dat voor deze bestuurder één van de twee voorwaarden voor uitsluiting van dekking geldt (het zijn van dief of weten dat de auto gestolen is en deze zonder geldige reden gebruiken) en derhalve de WAN-verzekeraar geen beroep op de uitsluiting toekomt. versie 01-98. pag 31
Daarnaast is nog een tweede, ruimere uitleg mogelijk die de Hoge Raad heeft aanvaard in zijn arrest van 24 mei 1996, VR 1996, 207 uitsluiting van de verzekeraar is eerst dan geoorloofd wanneer vaststaat dat aan één van de in artikel 3 lid 1 WAN voor uitsluiting gestelde voorwaarden is voldaan. Het oordeel of dit in een bepaald geval vaststaat, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en aan wiens oordeel de waardering van het bewijs is overgelaten. Dit brengt met zich dat de omstandigheid dat de bestuurder van het gestolen rnotorrijtuig onbekend is gebleven, niet uitsluit dat de rechter in een bepaald geval oordeelt dat vaststaat dat aan één van de in artikel 3 lid 1 WAN voor uitsluiting gestelde voorwaarden is voldaan. De eerste striktere uitleg is voor Rijkswaterstaat de meest gunstige interpretatie. Dit betekent namelijk dat wanneer de WAN-assuradeur kan bewijzen dat het een gestolen auto betrof en kan bewijzen dat deze bestuurd werd door de dief of door iemand die met de diefstal bekend was, alleen dan niet gehouden is de schade van de Staat te vergoeden. Alleen dân behoeft zij krachtens art. 3 lid 1 WAN geen dekking te verlenen en dient de Staat de bekende bestuurder (de dief dus) aansprakelijk te stellen. De verzekeraar is dus aansprakelijk voor de schade toegebracht met een gestolen motorvoertuig waarvan de bestuurder onbekend is gebleven. Het bewijs ligt in deze bij de verzekeraar. Daar het hof expliciet van "korte of langere tijd" spreekt, lijkt het vooralsnog niet aannemelijk dat de tij dspanne tussen het moment van het stelen van het motorvoertuig en de schade toebrengende gebeurtenis van doorslaggevende betekenis is. De tweede interpretatie van de Hoge Raad is minder gunstig voor Rijkswaterstaat. Uit jurisprudentie zal moeten blijken welke omstandigheden een rol spelen bij het al dan niet aanvaarden van de uitsluitingsgrond door de verzekeraar ex art. 3 lid 1 WAM. Indien een verzekeringsmaatschappij weigerachtig blijft de schade te vergoeden, dan dient deze zaak onmiddellijk onder de aandacht van het Hoofdkantoor gebracht te worden, zodat in gezamenlijk overleg bekeken kan worden of de zaak zich leent voor een gerechtelijke procedure. Betekenis voor motorrijtuigen aangetroffen in kanalen e.d.
Door het Hoofdkantoor is in de afgelopen periode een aantal procedures gevoerd waarbij geprobeerd is de kosten van het uit het water halen van motorrijtuigen te verhalen op de verzekeringsmaatschappij dan wel op het Waarborgfonds. Tot op heden hebben deze zaken geen positief resultaat opgeleverd, voornamelijk omdat gedurende de procedure feiten en omstandigheden naar boven kwamen die de zaak in een ander daglicht plaatsten. Gaarne nieuwe zaken en/of ontwikkelingen ten aanzien van dit punt onder de aandacht van het Hoofdkantoor brengen. Het vrij maken van kanalen van motorrijtuigen en de kosten hiervan verhalen op verzekeringsmaatschappijen op grond van het bovenstaande lijkt nog niet reëel. Binnenkort zal onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden van Rijkswaterstaat om deze kosten te verhalen c.q. te delen met de andere belanghebbenden (politie, verzekeringsmaatschappijen e.d.) Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat, indien van een gestolen auto de kentekenplaten ontbreken en er dus alleen een chassisnummer bekend is, bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer de laatste verzekeraar achterhaald kan worden. Verhaal bij de verzekeraar is uiteraard alleen dan mogelijk, indien het desbetreffende motorvoertuig (nog) verzekerd is. Dit dient derhalve per geval te worden nagegaan. Wanneer het desbetreffende gestolen motorvoertuig niet verzekerd blijkt te zijn, dient alsnog het Waarborgfonds te worden benaderd teneinde de schade te kunnen verhalen.
versie 01-98, pag. 32
3.5 Schade aan Rijkseigendonmien ten gevolge van technische gebreken aan motorrij tuigen
Bij schade aan Rij kseigendommen ten gevolge van technische gebreken aan motorrijtuigen kan gedacht worden aan bekende en onbekende brandschade aan asfalt en gelekte olie en anderszins gelekte lading. Indien schade aan rijkseigendommen wordt toegebracht ten gevolge van technische gebreken aan een motorvoertuig en er is geen sprake van een botsing aan- of overrijding ingevolge art. 31 Wegenverkeerswet (oud) , dan kan deze schade slechts op grond van een actie uit onrechtmatige daad worden verhaald. Ingevolge jurisprudentie (o.a. het arrest van het Gerechtshof te 'sGravenhage d.d. 4 november 1993 inzake Staat/Verweij) dient er in een dergelijk geval, teneinde de schade te kunnen verhalen, sprake te zijn van een verwijtbaar handelen met betrekking tot het technisch gebrek, welke verwijtbaarheid aangetoond dient te worden. In een concreet geval dient derhalve (bijvoorbeeld) onderzocht te worden of er voldoende onderhoud aan het desbetreffende motorvoertuig is gepleegd bij een daartoe erkend bedrijf. Tevens dient de vraag te worden gesteld of het gebrek waarneembaar was, zodat maatregelen getroffen dienden te worden om schade te voorkomen. Ook dient te worden bezien of de schade welke is veroorzaakt zoveel mogelijk is beperkt. Als een motorvoertuig bij voorbeeld op de vluchtstrook in brand is geraakt, kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld of de schade beperkt had kunnen worden door het motorvoertuig naar de berm te verplaatsen. Ik verzoek u bij de afhandeling van een concrete schadezaak het bovenstaande hierin te betrekken. In het geval van het uitbranden van een motorvoertuig is (kan) het raadzaam (zijn) door een expert de (vermoedelijke) oorzaak van de brand vast te laten stellen. Naar aanleiding daarvan kan worden bezien of er met betrekking tot dit gebrek sprake is van verwijtbaarheid. Indien het onmogelijk is een vermoedelijke oorzaak vast te stellen, dient in ieder geval te worden onderzocht of het motorvoertuig voldoende is onderhouden. In elk voorkomend geval dient de wederpartij (Waarborgfonds, verzekeringsmaatschappij e.d.) voor de schade aansprakelijk te worden gesteld (in een aantal gevallen gaat de verzekeringsmaatschappij of het Waarborgfonds zonder morren over tot betaling van het schadebedrag) . Indien de wederpartij (verzekeringsmaatschappij, eigenaar/houder) zich erop beroept dat er geen sprake is van enige verwijtbaarheid, dient dit, bijvoorbeeld door het overleggen van nota's betreffende onderhoudsbeurten, en bewijs van APKkeuring te worden aangetoond. Dit laatste is uiteraard niet mogelijk bij onbekende schaderijdingen, ingediend bij het Waarborgfonds. Het Hoofdkantoor is thans aan het uitzoeken in hoeverre de afwijzing ("bewijs schuld in deze") van het Waarborgfonds stand kan houden. Met ingang van 1 januari 1995 treedt de nieuwe Wegenverkeerswet in werking; art. 31 wordt hierbij vervangen door art. 185. Laatstgenoemd artikel beperkt zich niet meer tot een botsing, aan- of overrijding, maar spreekt van een motorvoertuig betrokken bij een verkeersongeval. Hoewel het één en ander zich nog dient uit te kristalliseren, lijkt het er vooralsnog niet op dat vanaf 1 januari 1995 artikel 185 Wegenverkeerswet van toepassing zal zijn op schades aan rijkseigendommen ten gevolge van technische gebreken aan motorvoertuigen. Om hierover duidelijkheid te krijgen zal het Hoofdkantoor een zaak betreffende brandschade door een bekende schaderij der voorleggen aan het kantoor Landsadvocaat om over te gaan tot gerechtelijke invordering.
versie 01-98, pag. 33
3.6 Schaderegeling schuldioze derde (Bedrijfsregeling 7)
Bij gecompliceerde aanrijdingen komt het nogal eens voor, dat iemand buiten zijn schuld schade lijdt en dat het niet duidelijk is wie van de andere betrokkenen de schuld aan het ongeval draagt. Wel staat het vast, dat de schuld bij een of meer van de andere betrokkenen moet worden gezocht, maar niet precies bij wie. De schadelijdende partij deed dan nog al eens de bittere ervaring op dat hij zijn schade niet vergoed kreeg, omdat de anderen, respectievelijk hun W.A.-assuradeuren, naar elkaar verwezen, terwijl het toch evident was dat een van de betrokkenen moest betalen. Dit was een ergerlijke situatie, die de naam van assuradeuren geen goed deed. Het is dan ook begrijpelijk, dat, toen de Raad van Toezicht met dit soort gevallen geconfronteerd werd, hij de houding van de betrokken assuradeuren laakte en oordeelde, dat de onschuldige derde in ieder geval schadeloos moest worden gesteld. Aan de 'rechtspraak" van de Raad van Toezicht ten aanzien van dit punt is een aantal regels te ontlenen en wel de navolgende: - Indien iemand buiten zijn schuld schade lijdt als gevolg van een ongeval, waarbij twee of meer anderen - W.A. verzekerd - zijn betrokken en hij op vergoeding van zijn schade aanspraak kan maken bij een van die anderen, moet hij zo spoedig mogelijk worden schadeloos gesteld, hetzij door de W.A.- verzekeraars van die anderen gezamenlijk, hetzij door een van hen. - Niet als onschuldige derden worden beschouwd: een casco-assuradeur; een bedrijfsvereniging; C. een passagier van een motorvoertuig, dat bij het ongeval is betrokken, indien de bestuurder mogelijk zelf enige schuld treft aan het ongeval. Evenmin kan een "Schuldloze Derde" vergoeding verlangen van een andere schuldloze partij. De regeling van de schuldloze derde vindt geen toepassing, indien een van de andere betrokkenen niet tegen het W.A.-risico is verzekerd. Ondanks dat de "rechtspraak" van de Raad van Toezicht op dit punt niets aan duidelijkheid te wensen overliet, bleek in de praktijk dat er assuradeuren waren, die het er zeer moeilijk mee hadden om in gevallen dat zij hun verzekerden niet aansprakelijk vonden - veelal terecht - toch te moeten betalen. De Afdeling Motorrijtuigen/Processen-verbaal van het Verbond van Verzekeraars, voorheen de N.V.V.A, heeft het daarom nuttig geoordeeld, gelet ook op de goede naam van het verzekeringsbedrijf, om de "rechtspraak" van de Raad van Toezicht ten aanzien van de schuldloze derde in een de leden bindende bedrijfsregeling vast te leggen. Deze regeling is in grote lijnen als volgt: Doet zich een geval voor van een schuldloze derde, dan zal de betrokken W.A.-assuradeur, die het eerst door de derde wordt aangesproken, onverwijld tot regeling van het schadegeval moeten overgaan, zonodig tegen cessie. Deze W.A.-assuradeur wordt verder de regelende assuradeur genoemd. Een geval van een schuldloze derde doet zich voor indien iemand schade lijdt als gevolg van een verkeersongeval in Nederland, waarbij behalve hij zelf, twee of meer verkeersdeelnemers zijn betrokken, ten aanzien waarvan aannemelijk is, dat niet hem aan het ontstaan van het ongeval schuld trof, doch tenminste één der overige betrokken verkeersdeelnemers. Onder verkeersdeelnemer wordt hier verstaan iemand, die terzake van het bij het ongeval betrokken motorrijtuig tegen het W.A.-risico is verzekerd bij een lid van het Verbond van Verzekeraars. N.B.
Hieruit volgt dat de bedrijfsregeling niet geldt, indien een van de betrokken verkeersdeelnemers geen rootorrijtuig bestuurde, bijvoorbeeld een voetganger, fietser of indien terzake van een betrokken motorrijtuig geen w.A.-verzekering was gesloten bij een lid van het Verbond van Verzekeraars. Bovendien is de regeling ook niet van toepassing, indien het ongeval zich buiten Nederland heeft voorgedaan.
versie 01-98, pag. 34
De regelende assuradeur licht de andere betrokken W.A.-assuradeuren in, die op hun beurt verplicht zijn de regelende assuradeur alle gewenste inlichtingen met betrekking tot het ongeval te verschaffen. Heeft de regelende assuradeur aan de derde tegen cessie schadevergoeding betaald, dan zijn de andere betrokkene W.A.-assuradeuren verplicht hun aandeel in de schadevergoeding en de voorgeschoten kosten voor schaderegelingexpertise, proceskosten enz. bij te dragen naar evenredigheid van het aantal betrokken assuradeuren, tenzij binnen een maand na het verzoek om de bijdrage door de regelende assuradeur, de assuradeuren het eens worden over een andere regeling. Deze regeling kan in de praktijk gemakkelijk tot geschillen tussen assuradeuren leiden. Vandaar dat in de regeling ook de figuur van de arbiter is opgenomen, die als zodanig is benoemd door het bestuur van het Verbond van Verzekeraars. De arbiter beslist in de volgende gevallen: Staat het niet vast wie de regelende assuradeur is, omdat meer dan één assuradeur op dezelfde dag schriftelijk door de derde tot schadevergoeding is aangesproken, dan wijst de arbiter er een aan, tenzij binnen 14 dagen na de aansprakelijkstelling de assuradeuren het onderling eens worden wie als regelend assuradeur zal optreden. Zijn tenminste twee van de betrokken assuradeuren het niet eens over de gang van zaken, dan geeft de arbiter een de betrokken assuradeuren bindende beslissing na hen gehoord te hebben. Dit laat echter onverlet de verplichting van de regelende assuradeur zijn schade te vergoeden en de verplichting van de regelende assuradeur om de schuldloze derde zijn schade te vergoeden en de verplichting van de overigen om hun voorlopig aandeel aan de regelende assuradeur te betalen. Vandaar dat dit beroep op de arbiter eerst mogelijk is, nadat de assuradeuren hun voorlopige bijdrage hebben betaald. Na de voorlopige regeling zullen assuradeuren het onderling eerst in der minne eens moeten zien te worden over de definitieve regeling, namelijk wie van hen uiteindelijk de schade en kosten zal moeten dragen en in welke mate. Is dit na 3 maanden na de aansprakelijkstelling van een van hen door de schuldioze derde niet gelukt, dan staat het aan ieder vrij de zaak aan de rechter voor te leggen. Handelt een assuradeur in strijd met deze bedrijfsregeling, dan is de Commissie van Tuchtrecht en Arbitrage bevoegd. De bedrijfsregeling geldt niet voor dat deel van de schade van de schuldloze derde dat het maximum door de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen voorgeschreven dekkingsbedrag overschrijdt. Naast deze bedrijfsregeling zal de assuradeur zich natuurlijk moeten blijven onderwerpen aan de uitspraken van de Raad van Toezicht. De assuradeur zal dus niet alleen deze bedrijfsregeling moeten naleven, maar zich ook aan de gestelde en te stellen normen van de Raad van Toezicht moeten houden.
vers.e 01-98, pag. 35
3.7 Verjaring schaderijdingen ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Wegenverkeerswet en het Burgerlijk Wetboek
Ingevolge art. 10, lid 1 WA4 verjaart de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar door verloop van drie jaar. Door het plaatsvinden van onderhandelingen wordt deze verjaringstermijn echter gestuit. Art. 10 lid 3 WAM bepaalt dat een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen vanaf het moment waarop één van de partijen bij deurwaardersexploot of per aangetekende brief aan de andere partij kenbaar maakt dat zij de onderhandelingen afbreekt. Met betrekking tot deze laatste bepaling dient echter enige voorzichtigheid te worden betracht. In een uitspraak van de Kantonrechter te 's-Gravenhage d.d. 15 september 1993 is namelijk geoordeeld dat de desbetreffende zaak was verjaard daar door de assuradeur in de correspondentie, naast het ingaan op aangebrachte argumenten, voortdurend een afwijzend standpunt was ingenomen, hoewel nooit per aangetekende brief of hij deurwaardersexploot kenbaar was gemaakt dat de assuradeur de onderhandelingen als afgebroken beschouwde. In dergelijke gevallen waarin door de assuradeur, naast ook inhoudelijk op de zaak in te gaan, voortdurend een afwijzend standpunt wordt ingenomen, dient derhalve de verjaringstermijn van drie jaar nauwlettend in het oog te worden gehouden en dient er niet van worden uitgegaan dat er sprake is van onderhandelingen. Met de inwerkingtreding van het Burgerlijk Wetboek op 1 januari 1992, is art. 31, lid 8 WVW betreffende de verjaring, vervallen. Vanaf genoemde datum gelden voor de verjaring de regels van het Burgerlijk Wetboek; de verjaringstermijn bedraagt derhalve geen drie jaar meer, maar vijf jaar na het bekend worden van zowel de schade als de veroorzaker ervan. Ingevolge art. 73 van de Overgangswet was in 1992 het oude recht nog van toepassing. Met ingang van 1 januari 1993 is echter op alle gevallen die niet in 1992 zijn verjaard een verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing. Uit het bovenstaande volgt dat in die gevallen waarin de vordering jegens de assuradeur is verjaard daar een termijn van drie jaar is verstreken, deze vordering nog op grond van art. 31 WVW (m.i.v. 1-1-1995 art. 185 WVW) of art. 5:162 BW kan worden ingesteld tegen de veroorzaker van de schade zelf, daar deze verjaringstermijn eerst na vijf jaar verstrijkt.
versie 01-98. pag. 36
3.8 Bedrijfsregeling wegafzettingen (voorheen afzetting mobiele bebakening)
De bedrijfsregeling wegafzetting ziet op de financiële afwikkeling van schadezaken (met name -rijdingen) waarbij wegafzettingen werden ingezet. Deze regeling is door het Hoofdkantoor met het Waarborgfonds Motorverkeer overeengekomen d.d. december 1995 voor de onbekende schaderijdingen dan wel bekende schaderijdingen door een onverzekerde, insolvabele schaderijder. Gelet op de eenheid van beleid is besloten deze regeling eveneens van toepassing te verklaren op bekende schaderijdingen (verzekeringsmaatschappij betrokken) . Dit heeft, zover bekend, tot nu toe geen problemen opgeleverd. Mocht dit in de toekomst veranderen dan spreekt het uiteraard voor zich dat het Hoofdkantoor van deze nieuwe ontwikkelingen zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld moet worden. De regeling houdt het navolgende in: het gebruik van de wegafzetting wordt gedeclareerd op basis van werkelijke aanwezigheïdsuren ter plaatse van de herstelwerkzaamheden. Dit betekent dat het uurtarief in rekening gebracht wordt vanaf het moment dat de wegaf zetting de opslag op het dienstkringterrein verlaat tot het moment de wegafzetting weer in de opslag staat. Indien meerdere schaderijdingen op diverse plaatsen achter elkaar met dezelfde wegafzetting worden gerepareerd, dan wordt het aantal uren dat de wegafzetting uit de opslag is gedeeld door het aantal reparaties (schaderijdingen) Het uurtarief is gebaseerd op het prijspeil 1995 en wordt geïndexeerd volgens de Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaargemiddelde (beter bekend als de Tabel Gezinsconsumptie), zoals gepubliceerd door het CBS in het Statistisch Jaarboek. Het tarief na indexering zal worden afgerond op hele guldens, waarbij de verhoging < f. 0,50 naar beneden afgerond wordt en de verhoging > f. 0,50 naar boven op hele guldens. Het tarief sinds 1 januari 1996 is vastgesteld op f. 30,--. De Mobiele Rijstrooksignalering (MRS) (een wagen waarop een zwenkarm is geplaatst met borden daaraan waarop een verlichte pijl of een kruis te zien is) valt niet onder deze wegafzetting en dient derhalve apart gedeclareerd te worden. In november 1995 is door het Hoofdkantoor, afdeling IR (thans tJI), een overeenkomst gesloten met de firma Saan BV die de verhuur van MRS regelt. Saan BV heeft met ingang van 1996 10 MRS-sen beschikbaar die door RWS ingehuurd kunnen worden. (Zie brief d.d. 22 november 1995, kenmerk IR 208003) . De kosten van de feitelijke inzet dienen door de desbetreffende directie betaald te worden aan Saan BV en dus ook verhaald te worden op de schadeveroorzaker c . q. verzekeringsmaatschappij, Waarborgfonds.
versie 01-98, pag. 37
c
.W~t
-
Fr J1
• t.
-
.r •
•
-
• • -
_ :.•
'-r
.•
• •
F •. F. '-:.
-
-
lp
r
.•
• - -
I• J + L' I_. • 1•
-.
•
•
r- . P
•'L1lçj
•'•ji -
•l•
-
•
• - - -
•
•-
Ill••uI.
• - •• r..• - •• • - • - - •
-
..•
-
-•
-
.
- I• •
- -
Ll4
lp;i
r1 NOLA
AANSPRAKELIIJXHEID WEGBEHEERDER
versie 01-98, pag. 38
4. AANSPRAXELIJXHEID WEGBEHEERDER 4.1 artikel 6:174 BW
De aansprakelijkheid voor de gevolgen van onrechtmatig handelen zijn geregeld in artikel 6:162 BW. Uitgangspunt daarbij is (kortweg) dat degene die schade lijdt dat kan verhalen op de veroorzaker, mits hij aantoont dat er sprake is van een onrechtmatige daad en dat de veroorzaker daar ook schuld aan heeft. Voor de aansprakelijkheid van de wegbeheerder zijn, naast deze algemene regeling, nog bijzondere regels van kracht. De uitgangspunten daarvoor zijn geregeld in artikel 6:174 3W. Volgens die bepaling is de wegbeheerder aansprakelijk als: - er sprake is van een gebrek (aan de openbare weg in de zin van de Wegenwet) - dat een gevaar oplevert; - waardoor de weggebruiker schade lijdt. Over onrechtmatigheid en schuld wordt in deze bepaling niets gezegd. De aansprakelijkheid berust bij de wegbeheerder, ook als de onderhoudsverplichting op een andere instantie rust. Op grond van artikel 174, lid 2 3W moet het overheidslichaam ervoor zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Dat houdt in dat de wegbeheerder de weg en de weguitrusting zodanig moet onderhouden dat deze geen gebreken vertoont en daarmee geen gevaar oplevert. Hij moet, zolang de conditie van de weg niet beneden een minimum niveau zakt, zijn best doen gegeven zijn (financiële) mogelijkheden. (Dat minimum niveau zal bij een snelweg natuurlijk veel hoger liggen dan bij een willekeurige landbouwweg.) De wegbeheerder kan zich niet beroepen op het feit dat hij onbekend was met het gebrek dat tot de schade heeft geleid, tenzij het gaat om een gebrek dat plotseling, vlak voor het ongeval, ontstaat en niet het gevolg is van gebrekkig onderhoud. De wegbeheerder kan de kans op aansprakelijkheid sterk beperken door: - frequent en systematisch inspecties van de weg en weguitrusting uit te voeren; - de gegevens van die inspecties goed vast te leggen en te verwerken (te denken valt aan zakboekjes en schouwrapporten, met daarin ook de expliciete vermelding dat er geen bijzonderheden zijn geconstateerd); - een goed functionerende klachtenregistratie op te zetten en bij te houden; - snel te handelen bij het verhelpen van dreigende of geconstateerde schade aan de weg. De • wegbeheerder moet er rekening mee houden dat niet alle weggebruikers steeds de nodige zorgvuldigheid en oplettendheid zullen betrachten. Het is niet voldoende dat de weg en de weguitrusting aangepast zijn aan de gemiddelde weggebruiker. Er moet ook rekening worden gehouden met categorieën als de onervaren weggebruiker en de "zondagsrijder". In twijfelgevallen is een extra waarschuwing op zijn plaats.
Versie 01-98. pag. 39
4.2 6:171 BW; Schade, geleden tijdens uitvoering van werken door (onder) aannemers van de Rijkswaterstaat.
Een bijzondere situatie bestaat voor de afwikkeling van schadeclaims die betrekking hebben op ongevallen tijdens werk in uitvoering op een rijksweg. In die gevallen is het zaak degene die een claim indient door te verwijzen naar de aannemer. Op grond van de in de U.A.V. opgenomen vrijwaringsclausule dient de aannemer de opdrachtgever immers te vrijwaren tegen aanspraken van derden tot vergoeding van schade als gevolg van werk in uitvoering. Deze clausule heeft ook derdenwerking. Dat volgt uit het feit dat de wetgever de bepaling dat overeenkomsten alleen tussen handelende partijen van kracht zijn (artikel 1376 oud-BW) niet als algemene regel in het huidige EW heeft willen overnemen. Onder de nieuwe wetgeving zijn uitzonderingen mogelijk. Een van die uitzonderingen betreft de relatie tussen de overheid en haar aannemers. Uit de Parlementaire Geschiedenis (MO en Eindverslag, PG6, pag. 729, 730 en 731) blijkt dat er bewust voor is gekozen de regel niet van toepassing te laten zijn op de overheid als opdrachtgever. Naar de mening van de wetgever zou een regel in deze trant ten aanzien van werkzaamheden ter uitvoering van de overheidstaak (zoals de aanbesteding van de aanleg van wegen) tot onoverzienbare consequenties leiden. (Voor alle volledigheid: een overheidsbedrijf valt wel onder de regel van artikel 6:171 BW.)
Met andere woorden: dergelijke schadegevallen moeten steeds worden doorgeleid naar de aannemer in kwestie en door hem worden afgewikkeld.
vers.e 01-98, pag. 40
4.3 Afgevallen lading
Schade aan een Rij kswaterstaatswerk, veroorzaakt door afgevallen lading, wordt, afhankelijk van het feit of de eigenaar van het motorvoertuig bekend of onbekend/onverzekerd is, vergoed door de betreffende verzekeringsmaatschappij respectievelijk het Waarborgfonds Motorverkeer. Afgevallen lading kan, naast losse lading, bestaan uit bijvoorbeeld een uitlaatdemper, bumper, autoband of olie op een wegdek. Dergelijke voorwerpen behoren niet tot het weglichaam of weguitrusting van een openbare weg; art. 6:174 BW is hierop niet van toepassing. Ik verwijs u hierbij naar de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage in de zaak Staat/Van Goethem d.d. 20 april 1994.
versie 01-98, pag. 41
4.4 Expertise
Wanneer de Rijkswaterstaat aansprakelijk wordt gesteld voor schade aan motorrijtuigen van derden kan het zinvol zijn een (contra-) expertise te laten verrichten. Alleen in het geval de wederpartij al zelf tot het laten verrichten van expertise is overgegaan en het expertise-rapport een deugdelijke indruk maakt en bovendien het schadebedrag relatief laag is, kan van het laten verrichten van (contra-) expertise worden afgezien. Als echter in het geheel nog geen expertise is verricht, of het expertiserapport dat wordt overgelegd geen deugdelijke indruk maakt, of als het schadebedrag relatief hoog (> f 3.000,-) is, dan dient u een (contra-) expertise te laten verrichten. De opdracht tot (contra-) expertise moet snel worden gegeven. Op die manier kan de ingeschakelde expert het beschadigde motorvoertuig zelf nog bekijken en zich zelf een oordeel vormen. Als de schade eenmaal hersteld is moet de (contra-) expertise zich beperken tot het beoordelen van de rekeningen. En dat biedt nu eenmaal minder zekerheid dat er ook andere schades zijn gerepareerd waarvoor de Rijkswaterstaat de rekening krijgt gepresenteerd. Ook in de gevallen dat de aansprakelijkheid van de Rijkswaterstaat nog niet vaststaat heeft een dergelijke (contra-)expertise zin. Dat voorkomt dat later alsnog de omvang van de schade wordt betwist. Voor het laten verrichten van (contra-)-expertise moet u steeds de volgende expert inschakelen: Expertisebureau Rijnders, Dol en Mandema, Postbus 64658, 2506 CB Den Haag [telefoon (070) 368 64 601 De kosten van expertise gemaakt door de benadeelde zelf of door diens rechtsbijstandsverzekeraar komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Zij komen niet voor vergoeding in aanmerking als zij zijn gemaakt door de casco-verzekeraar van de benadeelde (zie de toelichting op art. 6:96 EW, lid 2 sub b) De door Rijkswaterstaat gemaakte expertisekosten komen voor eigen rekening.
versie 01-98, pag. 42
X
I-j
,ir'' •••' IL
-.
1 •• • • • • •..
-
. .• 'i...i...Ç . • i..ui •• • . .- -IIi. ••u••_ • "•• 1••.
M
ma
•
•
4
i.'
'u* - -.
..
r
MrAr
•- •IL ._ •.i '1
:.
•
-.
• •' ,. •• 1
•
. •-
• -
..:
..• .--
.-
AL
..
..--r
i•_;uuII .: •.'-
T •• ' «:
.1
•
U
06 -I
••••
hIlIT ••
III.
•
06 .
•i•
fi
'
~-1
pl,
versie 01-98, pag. 43
S. SCHADEVARINGEN 5.1 De Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het vragen van garanties na schadevaringen en andere schades.
Wanneer bij een schadevaring door hetzij een buitenlands hetzij een Nederlands schip een Rijkswaterstaatswerk wordt beschadigd, geeft de Wet beheer rijkswaterstaatswerken de Rijkswaterstaat ruime bevoegdheden om zeker te stellen dat de schade ook inderdaad vergoed wordt. Artikel 9 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken spreekt van "schade, toegebracht aan waterstaatswerken, waarvoor eigenaren of gebruikers van vaartuigen wettelijk aansprakelijk zijn". Hieronder vallen niet alleen de oude vertrouwde schades aan sluisdeuren, kades, strekdammen e.d., maar bijvoorbeeld ook schades die ontstaan omdat het water in het waterstaatswerk moet worden gereinigd. De oorzaak daarvan hoeft niet in een schadevaring te zijn gelegen, zolang er maar sprake is van een wettelijke aansprakelijkheid. Na een dergelijke schade(varing) moet een daartoe aangewezen ambtenaar van de Rijkswaterstaat de kosten voor het herstel van de schade ramen. Het geraamde bedrag wordt opgenomen in een door de ambtenaar op te maken proces-verbaal, waarvan de schipper een afschrift ontvangt. Alvorens het schip dat de schade heeft toegebracht zijn reis mag voortzetten dient door het schip het geraamde bedrag te worden betaald ofwel dient zekerheid te worden gesteld voor de betaling van het geraamde bedrag. De zekerheidstelling dient plaats te vinden door middel van afgifte van een garantie conform het model van de Rijkswaterstaat. Het garantieformulier is in de plaats gekomen van de tot nu toe gehanteerde akte van borgtocht. Een exemplaar van het formulier treft u als bijlage aan. Wordt het geraamde bedrag niet betaald of wordt geen zekerheid tot genoegen van het Rijk gesteld, dan zijn de daartoe aangewezen ambtenaren bevoegd, desnoods met behulp van de politie, het voortzetten van de reis, het ondernemen van de terugtocht of het aanvangen van een nieuwe reis te beletten (art. 9, lid 2 Wet beheer rijkswaterstaatswerken) Vanzelfsprekend moet dit artikel zorgvuldig worden toegepast. Als een schip ten onrechte wordt vastgehouden kan het Rijk gehouden zijn tot schadevergoeding. Het verdient sterk de voorkeur dat de garant een te goeder naam en faam bekend staande, in Nederland gevestigde, bankinstelling of verzekeringsmaatschappij is. Dat geeft de grootste zekerheid dat de garantie ook inderdaad wordt nagekomen. Ook een aantal grote borgmaatschappijen kan in voorkomende gevallen als garant optreden. Teneinde de solvabiliteit van verzekeringsmaatschappijen, tussenpersonen e.d. te kunnen beoordelen, adviseer ik u het Vademecum Verzekeringswezen te raadplegen. Eventueel kunt u terzake ook contact opnemen met de afdeling RR op het Hoofdkantoor. Ondertekening van de garantie door vertegenwoordigers in Nederland van in het buitenland gevestigde verzekeringsmaatschappijen is eveneens mogelijk, maar dan moet wel vaststaan dat de solvabiliteit van de Nederlandse vertegenwoordigers voor betaling van de toegebrachte schade voldoende is. De Nederlandse vertegenwoordiger zal dan in ieder geval als mede-garant dienen mee te tekenen. Als door omstandigheden het afgeven van de originele ondertekende garantie niet terstond mogelijk is kunt u voorlopig een toezending van de ondertekende garantieverklaring per fax accepteren, in afwachting van de toezending van het origineel. In het garantieformulier wordt er rekening mee gehouden dat de eigenaar/gebruiker nog korte tijd (gedacht wordt aan enkele dagen) de gelegenheid krijgt om alsnog het geraamde bedrag te betalen. Als de eigenaar/gebruiker ook dan nog niet heeft betaald is het zaak de garantie onmiddellijk in te roepen en van de garant betaling te vorderen.
versie 01-98, pag. 44
Voordat u tot herstel van de schade overgaat moet u de wederpartij in de gelegenheid stellen de toegebrachte schade op te nemen. Het verdient hier aanbeveling om, zeker in het geval van een omvangrijke schade, hierbij de aanwezigheid van experts van beide partijen in te roepen. Daarmee wordt zo veel mogelijk voorkomen dat er een geschil ontstaat omtrent de aard en de omvang van de schade. Mocht de wederpartij niet uit eigen beweging contact opnemen, dan is het goed dat u zelf de wederpartij schriftelijk benadert met het verzoek om de schade te inspecteren en hiertoe met de desbetreffende ambtenaren een afspraak te maken teneinde de schade gezamenlijk te kunnen vaststellen. Om te voorkomen dat de zaak op de lange baan wordt geschoven is het aan te raden daarbij wel aan te geven binnen welke termijn de inspectie moet plaatsvinden. Als het even kan moet u daarbij tevens, voor zover mogelijk, aangeven wanneer de reparatie uitgevoerd zal worden (eventueel bij benadering) Nadat de reparatie is uitgevoerd en de definitieve herstelkosten zijn vastgesteld, dient zo spoedig mogelijk de eindafrekening plaats te vinden. Die eindafrekening kan leiden tot terugbetaling van het teveel betaalde of tot navordering van een ontstaan tekort. Bij terugbetaling wordt de wettelijke rente over het teveel ontvangen bedrag door de Rijkswaterstaat vergoed. Bij navordering heeft de Rijkswaterstaat recht op de wettelijke rente over het tekort.
vers.e 01-98, pag. 45
5.1.1 Voorbeeld eindafrekening restitutie
Datum schade: 09-06-92 Akte van borgtocht Afgegeven dd. 09-06-92 Kosten
f 35.000,00;
ontvangen dd.
29-06-92 f 35.000,00
derden
V.d. Henk 681.09.1992 DGSM Subtotaal kosten derden
f 24.000,00 ± 8.474,00 + f 32.474,00
Eigen dienst PA Schaal 7 6.00 uur â Kilometervergoeding Subtotaal eigen dienst
f
12283 13501
f 63,00
Totale schade 3 96 administratiekosten Totale kosten
378,00
f 89,00 + 467,76 f f 32.941,76 988,00 + f
alsmede rente vanaf 09-06-92 t/m 28-06-92 zijnde 20 rentedagen â 12,0% over f 33.930,01 Verschuldigd door het Rijk; restant borgsom (f 35.000,00 -/- f 34.156,21)
door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 29-06-92 t/m 28-06-93 zijnde 360 rentedagen â 12,0% over f 843,79 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 29-06-93 t/m 30-06-93 zijnde 2 rentedagen â 12,0 96 over f 945,04 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-07-93 t/m 31-12-93 zijnde 180 rentedagen â 10.0% over f 945,04 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-01-94 t/m 28-06-94 zijnde 178 rentedagen â 9,0 96 over f 945,04 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 29-06-94 t/m 19-08-94 zijnde 51 rentedagen â 9,0% over f 1.034,97 Door RWS terug te storten op 20-08-1994
f 33.930,01
f 226,20 + f 34.156,21 f 843,79
f 101,25
f 0,63
f 47,25
f 42,00
f 13,20 +
f 1.048,17
Toepassingen: art. 6:44 (eerst verrekening van de rente, daarna van de borgsom) ; 6:83; 6:85; 6:119 van het Burgerlijk Wetboek.
vers,.e 01-98. pag. 46
5.1.2 Voorbeeld eindafrekening restitutie in geval van aanpassing van de akte van borgtocht Datum schade:
03-05-93
Akte van borgtocht
Afgegeven dd. 03-05-93 f 70.000,00; ontvangen dd. 01-06-93 f 70.000,00 door RWS in mindering gebracht d.d. 01-07-93 f 10.000,00 Totaal f 60.000,00
Kosten derden 28985 Hollestelle 930500903/27064 31963 V.d. Henk 27492 Kraanverhuur Zzee 27572 Noordhoek 27232 Noordhoek 31204 Vd Straaten Subtotaal kosten derden Eigen
692,94 f f 42.727,70 305,50 f 52,88 f 2.670,19 f 293,75 + f f 46.742,96
dienst
PA schaal 6 Kilometervergoeding PA Schaal 4 PA Schaal 8 Kilometervergoeding Subtotaal eigen dienst Totale schade 3% administratiekosteri Totale kosten
f f f f
f f f
f
610,00 130,00 110,00 213,00 1.444,00 + 2.507,00 49.249,96 1.477,50 +
Rente vanaf 03-05-93 t/m 31-05-93 zijnde 29 rentedagen â 12,0% over f 50.727,46
f 50.727,46 f 490,37 +
f 51.217,83
Verschuldigde restant borgsom per 01-06-1993: f 70.000,00 -/- f 51.217,83 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-06-93 t/nl 30-06-93 zijnde 30 rentedagen â 12,0 16 over f 18.782,17
f 18.782,17
f 187,82 + f 18.969,99
Verschuldigde restant borgsom per 01-07-1993: f 18.969,99
-/- f 10.000,00
door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-07-93 t/m 31-12-93 zijnde 180 rentedagen â 10,0% over f 8.969,99 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-01-94 t/m 30-06-94 zijnde 180 rentedagen 1 9,0% over f 8.969,99 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-07-94 t/m 31-12-94 zijnde 180 rentedagen 1 9,0% over f 9.822,14 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-01-95 t/m 30-06-95 zijnde 180 rentedagen 1 8,0% over f 9.822,14
f
f 448,50 f 403.65 + f
9.822,14
J 442,00
f
door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-07-95 t/m 31-12-95 zijnde 180 rentedagen 1 8,0% over f 10.657,03 door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-01-96 t/m 15-02-96 zijnde 45 rentedagen 1 7,0% over f 10.657,03 Door RWS terug te storten
8.969,99
392.89 + 10.657,03
f 426,28
f 93.25 + f
11.176,56
Toepassingen: art 6:44 (eerst rente, daarna borgsom) ; 6:83; 6:85; 6:119 3W versie 01-98. pag. 47
5.1.3 Voorbeeld eindafrekening navordering Datum schade:
03-05-93
Akte van borgtocht Afgegeven dd. 03-05-93 f 40.000,00; ontvangen dd. 01-06-93
f 40.000,00
Kosten derden 28985 Hollestelle 930500903/27064 31963 V.d. Henk 27492 Kraanverhuur Zzee 27572 Noordhoek 27232 Noordhoek 31204 V.d. Straaten Subtotaal kosten derden Eigen
f
692,94
f 42.727,70 305,50 f 52,88 f 2.670,19 f
293 1 75 + f f 46.742,96
dienst
P.A Schaal 6 Kilometervergoeding RA Schaal 4 RA Schaal 8 Kilometervergoeding Subtotaal eigen dienst Totale schade 3% administratiekosten Totale kosten
f
610,00
130,00 f 110,00 f 213,00 f f 1.444,00 + f 2.507,00 f 49.249,96 f 1.477,50 +
f 50.727,46
Rente vanaf 03-05-93 t/m 31-05-93 zijnde 29 rentedagen â 12.0 9. over f 50.727,46 RWS heeft op tijdstip 01-06-1993 ingevolge 6:44 EW te vorderen een restant hoofdsom/borgsom van (f 51.217,83-/- f40.000,00) rente vanaf 01-06-93 t/m 30-06-93 zijnde 30 rentedagen â 12,0%- over f 11.217,83 rente vanaf 01-07-93 t/m 31-12-93 zijnde 180 rentedagen â 10,0 9. over f 11.217,83 rente vanaf 01-01-94 t/m 31-05-94 zijnde 150 rentedagen â 9,0 96 over f 11.217,83 rente vanaf 01-06-94 t/m rentedagen â 9,0% over f rente vanaf 01-01-95 t/m rentedagen â 8,0 9.- over f
31-12-94 zijnde 210 12.311,57 31-05-95 zijnde 150 12.311,57
rente vanaf 01-06-95 t/m 31-12-95 zijnde 210 rentedagen â 8,0% over f 13.368,32 rente vanaf 01-01-96 t/m 15-02-96 zijnde 45 rentedagen â 7,0% over f 13.368,32 Nog te voldoen door de wederpartij
f 490,37 + f 51.217,83
f 11.217,83 f 112,18 f 560,89 f 420,67 + f 12.311,57 f 646,36 f 410,39 + f 13.368,32 f 623,85 f 116,97 + f 14.109,14
Toepassingen: art. 6.44 (eerst verrekening van de rente, daarna van de borgsom); 6:83; 6:85; 6:119 BW
versie 01-98, pag. 48
5.1.4 Voorbeeld eindafrekening navordering in geval van aanpassing van de akte van borgtocht
Datum schade: 03-05-93 Akte
van borgtocht
Afgegeven dd. 03-05-93 f 70.000,00; ontvangen dd. 01-06-93 f 70.000,00 door RWS in mindering gebracht d.d. 01-07-93 f 30.000,00 Totaal f 40.000,00
Kosten derden Hollestelle 930500903/27064 V.d. Henk Kraanverhuur Zzee Noordhoek Noordhoek V.d. Straaten Subtotaal kosten derden 28985 31963 27492 27572 27232 31204
692,94 f f 42.727,70 305,50 f 52,88 f f 2.670,19 293,75 + f f 46.742,96
Eigen dienst PA schaal 6 Kilornetervergoeding PA Schaal 4 PA Schaal 8 Kilometervergoeding Subtotaal eigen dienst Totale schade 3 9. administratiekosten Totale kosten
f f f f
610,00 130,00
110,00
213,00 1.444,00 + f 2.507,00 f f 49.249,96 1.477 1 50 + f
f 50.727,46
Rente vanaf 03-05-93 t/m 31-05-93 zijnde 29 rentedagen â 12,0% over f 50.727,46
f
490,37 +
f 51.217,83 Verschuldigde restant borgsom per 01-06-93:
f 70.000,00 -/- f 51.217,83
Door het Rijk verschuldigde wettelijke rente vanaf 01-06-93 t/m 30-06-93 zijnde 30 rentedagen â 12.0 % over f 18.782,17
f 18.782,17 f
187,82 +
f 18.969,99 Nog door het Rijk te vorderen restant schade bedrag per 01-07-93: f 30.000,00 -/- f 18.969,99 rente vanaf 01-07-93 t/m 31-12-93 zijnde 180 rentedagen â 10.% over f 11.030,01 rente vanaf 01-01-94 t/m 30-06-94 zijnde 180 rentedagen 9.0% over f 11.030,01 rente vanaf 01-07-94 t/m 31-12-94 zijnde 180 rentedagen â 9.0% over f 12.077,86 rente vanaf 01-01-95 t/m 30-06-95 zijnde 180 rentedagen â 8.0% over f 12.077,86
f 11.030,01 f
551,50
496,35 + f f 12.077,86
f
543,50
f
483,11 +
f 13.104,47 rente vanaf 01-07-95 t/m 31-12-95 zijnde 180 rentedagen â 8,0 96 over f 13.104,47 rente vanaf 01-01-96 t/m 15-02-96 zijnde 45 rentedagen â 7,0% over f 13.104,47
f
524,18
f
114,66 +
Nog te voldoen door de wederpartij
f 13.743,31
Toepassingen:art. 6:44
versie 01-98, pag 49
(eerst rente, daarna borgsom) ;
6:83; 6:85; 6:119 BW
5.2 Beschadiging van Rijkswaterstaatswerken door schepen toebehorend aan vreemde staten
Schepen welke aan vreemde staten toebehoren of door hen geëxploiteerd worden zijn te verdelen in: Schepen welke gebruikt worden voor handeisdoeleinden (Staatshandelsschepen) Schepen waarmee geen handelsdoeleinden worden beoogd. Ad a
De schepen welke aan vreemde staten toebehoren of door hen worden geëxploi teerd voor handeisdoeleinden zijn onderworpen aan dezelfde regels inzake aansprakelijkheid als die welke op particuliere schepen van toepassing zijn. Ad b
Bij aanvaring van Rijkswaterstaatswerken door schepen van vreemde staten, (oorlogsschepen, Staatsjachten, hulpschepen, bevoorradingsschepen en andere aan een Staat toebehorende of door hem geëxploiteerde vaartuigen die uitsluitend gebezigd worden voor regeringsdienst en waarmede geen handelsdoeleinden worden beoogd) vindt artikel 9 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken geen toepassing. Volstaan kan derhalve worden met de raming van de schade, de toedracht van het ongeval, alsmede de definitieve kosten van herstel. Indien zodanige aanvaring als bedoeld onder ad b mocht plaatsvinden dan verzoek ik u contact op te nemen met de afdeling RR van het Hoofdkantoor.
versie 01-98, pag. 50
5.3 Verjaring en starten procedure bij schadevaringen
In geval dat er omtrent de aansprakelijkheid en de omvang van de schade geen verschil van mening bestaat met de wederpartij, dan is met de eindaf rekening (zie voorbeelden) de zaak afgewikkeld. Echter indien er wel een meningsverschil bestaat omtrent de aansprakelijkheid of de omvang van de schade dan is het navolgende van belang. De verjaringstermijn van schadevaringen is op grond van artt. 8:1790 en 8:1793 3W twee jaar. Deze termijn moet scherp in de gaten gehouden bij verschil van mening. Ingevolge de jurisprudentie (Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 12 januari nr. 63 inzake Staat / m.s. Mxna, r.o. 17 en 18 en Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 25 mei 1993, S&S 1994, nr. 64 inzake Staat / m.s. Paraat, r.o. 8 en 9) dient de partij die er belang bij heeft tot het eventueel instellen van een vordering over te gaan; derhalve de partij voor wie de meeste aanleiding bestaat om de verschuldigdheid van de betaling aan te vechten. 1993, S&S 1994,
In het merendeel van de gevallen zal dit de wederpartij van Rijkswaterstaat zijn. Immers, als een Rijkswaterstaatsobject is aangevaren waardoor schade is ontstaan en er zekerheid wordt gesteld conform het geraamde bedrag van de schade en uiteindelijk wordt afgerekend conform de definitieve herstelkosten, dan is de wederpartij degene die, bij betwisting van de aard en/of omvang van de schade, eventueel een procedure zal moeten starten om (een gedeelte van) het tot zekerheid gestelde bedrag terug te vorderen. De wederpartij zal zelf de verjaringstermijn in de gaten moeten houden. Het belang van Rijkswaterstaat om een procedure te starten en daaraanvoorafgaand de verjaring te stuiten (als de dagvaarding nog even op zich laat wachten) is aanwezig in die gevallen waarin het geraamde bedrag (opgenomen in de bankgarantie en door Rijkswaterstaat ingeroepen) lager is dan de definitieve herstelkosten en de aansprakelijkheid dan wel de omvang van de schade wordt door de wederpartij betwist. Het stuiten van de verjaring Hoe de verjaringstermijn van twee jaar bij schadevaringen te stuiten? Een dagvaarding stuit de verjaring. Echter in praktijk zal bij schadevaring het wenselijk zijn om de verjaring op een andere manier te stuiten. Verjaring stuiten middels brief, zie art. 3:317 3W, is mogelijk. Een andere mogelijkheid is het verlengen van de verjaringstermijn middels het sluiten van een overeenkomst, zie art. 8:1701 3W. Deze laatste optie is alleen mogelijk als de duidelijke verwachting aanwezig is dat het geschil over de navordering door Rijkswaterstaat buiten rechte opgelost kan worden. Indien er sprake is van een verlengde verjaringstermijn (middels overeenkomst) dan kan deze opnieuw gestuit worden (zie hiervoor de toelichting bij art. 8:1701 BW in de "Blauwe Bijbel")
vers,.e 01-98, pag. 51
5.4 Zekerheidstelling door middel van een (bank)garantie
In alle gevallen waarbij schepen zijn betrokken en waaruit schade voor Rijkswaterstaat kan voortvloeien, niet bestaande uit schade aan Rijkswaterstaatswerken, dienen de desbetreffende schepen zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie. Hierbij dient bijvoorbeeld gedacht te worden aan aanvaringen tussen twee of meerdere schepen die leiden tot extra kosten van toezicht e.d. In de meeste gevallen is dan een bankgarantie in de vorm van een Rotterdams garantieformulier 1992 voldoende. In alle gevallen waarbij wél sprake is van schade aan Rijkswater staatswerken, waaronder bijvoorbeeld olielekkages e.d. van schepen, waardoor verontreiniging optreedt van het oppervlaktewater als gevolg waarvan Rijkswaterstaat schade lijdt, vallen onder de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Daarvoor kan dus de garaxitieverklaring ex artikel 9 Wet beheer rijkswaterstaatswerken worden geëist (zie hiervoor hoofdstuk 5.1) C. In
die gevallen waarin het desbetreffende schip een verhoogd risico voor de Staat der Nederlanden vormt als het toegelaten wordt in de openbare wateren onder het beheer van het Rijk, of als het vanaf een afmeerplaats deze openbare wateren wil opvaren, dan is een garantie "on first demand" vereist. Dit is bijvoorbeeld het geval als het schip in een zeer slechte staat van onderhoud verkeert en de kans op zinken in een openbaar vaarwater niet onwaarschijnlijk is.
Genoemde garantie-modellen treft u als bijlagen aan. Indien men niet bereid is binnen de hiervoor gestelde termijn tot het stellen van een garantie over te gaan, dient onmiddellijk contact te worden opgenomen met de afdeling RR van het Hoofdkantoor zodat tot het leggen van conservatoir beslag kan worden overgegaan. Hiervoor zijn de volgende gegevens vereist, welke door u onmiddellijk ter beschikking dienen te worden gesteld: - naam van het schip - reder/eigenaar van het schip - aard van het schade-evenement - omvang van de kosten - in geval van een binnenschip tevens een uittreksel uit het scheepskadaster of, bij gebreke hiervan het brandmerk van het schip.
vexs,.e 01-98. pag. 52
5.5 Expertise
In alle gevallen waarin 1. een Rijksvaartuig betrokken is en materiële schade is ontstaan aan het vaartuig waarvoor derden door het Rijk aansprakelijk (kunnen) worden gesteld; schade aan eigendommen van derden is ontstaan waarvoor het Rijk aansprakelijk kan worden gesteld 2. schade
is ontstaan aan vaartuigen van derden waarvoor het Rijk aansprakelijk wordt c.q. kan worden gesteld; hieronder zijn ook te verstaan de gevallen van stranding of omhooglopen van een schip
dient spoedshalve als expert te worden ingeschakeld: de heer ing. J.Doorn, Liduinaplein 6, 3055 LH Rotterdam. telefoon: (010) 4610796
Als bij een dergelijk voorval in de binnenwateren een tankschip, een motorvrachtschip geladen met gevaarlijke stoffen of een passagiersvaartuig betrokken is, of als zich persoonlijke ongelukken hebben voorgedaan, dienen terstond tevens het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de Scheepvaartinspectie te worden ingelicht. De Scheepvaartinspectie is bereikbaar onder tel. nr.: 010-2668500; dit uitsluitend in gevallen betreffende de birinenscheepvaart. Bij de melding dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: - naam, omschrijving en ligplaats van het vaartuig; - plaats en omvang van de schade (globaal) - namen, adressen en telefoonnummers van de eigenaars, de reder, de verzekeringsmaatschappij en de schade-expert van het vaartuig. Alle meldingen dienen op korte termijn schriftelijk te worden bevestigd aan: Directoraat-Generaal Goederenvervoer t. a .v. Scheepvaartinspectie, Postbus 8634, 3009 AP Rotterdam telefoon: (010) 2668500; telefax: (010) 2023424
In geval van schades in en buiten de territoriale wateren gelieve u het Kustwachtcentrum te Ijmuiden (telefoon 02550-546546) in te schakelen. In alle gevallen waarin schade is toegebracht aan Rijkswaterstaatswerken wordt voor de bepaling van die schade niet ing. Doorn ingeschakeld, maar vindt expertise plaats door een deskundige binnen de Rijkswaterstaat.
versie 01-98, pag. 53
•1
-, .- "j-
1_,.. Ep._rl 1 ' • • ii . . fl1..
'Ç; :j 4i#.
•.
MIN
h
) L..
ri
IN
ir
§r m
-
l~ 0 '.•• • —..
All •.,.
-
- L. •
•
'-.l!lJâI -
• .';.L_ r J
«.
'.. r •
•
-J-;'!...
'
•1.1•
it .i.•i , • 1
I
•
r
—
rk
11 r
P .u. . ..
NIN
-
...
1
1
II •1111111J11
;1
1
.:
-u a • ••
•L
••
1
•.L
!.L .1 .:•i...
_.. '
_•I
• -•
-
.....I... -1
ir
1..
• .i.-L• p. 1. -• •--
0 6
.• .
L!4
versie 01-98. pag. 54
6. WRAKKENWET
6.1 Inleiding Vanaf eind zestiger jaren wordt door Rijkswaterstaat een beleid van actieve toepassing van de Wrakkenwet gevoerd. Dit beleid houdt in dat wanneer een schip of lading van een schip voldoet aan de kwalificaties om de Wrakkenwet toe te passen, deze wet ook onmiddellijk van toepassing wordt verklaard. Rijkswaterstaat is alleen dan bereid af te zien van berging overeenkomstig de bepalingen van de wet indien daarvoor zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie on demand. Wordt een dergelijke garantie niet afgegeven, dan wordt de wet gevolgd. Dit beleid is het gevolg van negatieve ervaringen in het verleden toen de Wrakkenwet meer passief werd toegepast waarbij Rijkswaterstaat vaak werd geconfronteerd met een waardeloos casco dat werd achtergelaten na (af zonderlijke) berging van waardevolle zaken aan boord van het schip. Dit betekende dan dat de kosten van berging door Rijkswaterstaat van het casco en/of lading veelal uitstegen boven de opbrengst van hetgeen geborgen werd. Rijkswaterstaat werd dan geconfronteerd met een negatief saldo en moest maar zien hoe dit nog verhaald kon worden. Tevens dient hierbij nog bedacht te worden dat dit veelal betekende dat in het buitenland geïncasseerd zou moeten worden als dat al mogelijk was.
versie 01-98. pag. 55
6.2 Procedure
Ingevolge art. 1 van de Wrakkenwet kunnen door de vaarwegbeheerder of de beheerder van een waterstaatswerk vaartuigen, overblijfselen van vaartuigen en alle andere voorwerpen in openbare wateren gestrand, gezonken of aan de grond geraakt, of vastgeraakt op of in waterkeringen of andere waterstaatswerken, worden opgeruimd zonder dat deze beheerders door belanghebbenden aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de door de opruiming toegebrachte schade. Tot opruiming wordt echter eerst overgegaan indien dit noodzakelijk is. Van het besluit dat tot opruiming wordt overgegaan wordt zowel mededeling gedaan ter plaatse waar het vaartuig of voorwerp zich bevindt of anders in de naaste omgeving ervan, als, voor zover mogelijk, aan de schipper of andere vertegenwoordiger van belanghebbenden. Zodra de aankondiging heeft plaatsgevonden, is de Wrakkenwet van toepassing en is het verboden van het vaartuig of voorwerp zaken te verwijderen zonder vergunning van of namens de beheerder. Dit verbod vervalt indien naar genoegen van de beheerder zekerheid is gesteld voor de voldoening van de ter zake van opruiming te maken kosten (art. 2) Toepassing van de Wrakkenwet dient altijd plaats te vinden op het schip én de lading. In een groot aantal gevallen vertegenwoordigt de lading immers een relatief grote waarde. Het verdient aanbeveling in de aankondiging elke onduidelijkheid met betrekking tot de vraag waarop de "terzake van opruiming te maken kosten" (artikel 2, lid 3 slot, Wrakkenwet) betrekking hebben, uit te sluiten. Onder deze kosten dienen begrepen te worden uitgaven voor berging van schip, de in het schip aanwezige lading alsmede de van het schip afkomstige elders zich bevindende voorwerpen. Daartoe dient de in artikel 2, eerste lid bedoelde aankondiging zo duidelijk en volledig mogelijk te zijn. Wat nu de in artikel 2, lid 1 Wrakkenwet bedoelde aankondiging betreft, dient als standaardtekst te worden gehanteerd (waarbij steeds, afhankelijk van de omstandigheden van het geval moet worden doorgehaald, c.q. weggelaten hetgeen niet van toepassing is) "Aankondiging als bedoeld in artikel 2, lid 1 Wrakkenwet Betreft : Het nabij ( ...........volgt geografische aanduiding) gestrande (of: gezonken, of: aan de grond geraakte; of: in/op waterkering/ water staatswerk .....vastgeraakte) kust- (of: vissers-; of: koopvaardij-) vaartuig m.s. (of:s.s.) (volgt aanduiding vaartuig) en daarvan afkomstige lading en andere voorwerpen (of: overblijfsel(en) van kust(enz.) vaartuig m.s. (enz) en daarvan afkomstige lading en andere voorwer pen) , alles in de ruimste zin van het woord, is/zijn, daar opruiming hiervan noodzakelijk is, met onmiddellijke ingang, te weten heden ....... (dag, maaitd, jaar) onder de werking van de Wrakkenwet geplaatst. Het is mitsdien zonder mijn vergunning verboden goederen van het vaartuig en van daaruit afkomstige lading en anderen voorwerpen (of: goederen van de overblijfselen van het vaartuig en van daaruit afkomstige lading en andere voorwerpen) te verwijderen. De beheerder" Indien belanghebbende(n) bij het wrak zelf tot berging hiervan over willen gaan, dient alvorens de Wrakkenwet wordt opgeheven, voldoende zekerheid te worden gesteld door middel van afgifte van een bankgarantie "on demand". Dit houdt in wezen een onvoorwaardelijke toezegging tot betaling in voor alle kosten die Rijkswaterstaat ingeval van berging heeft gemaakt van hetgeen onder de Wrakkenwet is geplaatst (inclusief afgevallen en verspreide lading, opruiming van milieuschadelijke stoffen etc.) . De hoogte van de garantie wordt bepaald door een schatting van Rijkswaterstaat wat de berging in het slechtste geval zou kosten. Na afgifte van de garantie mogen belanghebbenden (bij het schip en/of de lading) zelf tot berging overgaan; de Wrakkenwet is dan niet meer van toepassing. Gedurende de duur van de berging kan de hoogte van de garantie bij afname van de risico's dat Rijkswaterstaat kosten moet maken naar beneden worden bijgesteld. versie 01-98, pag 56
Het in deze garantie genoemde bedrag dient derhalve dusdanig hoog te zijn dat, in het geval dat de berging van het wrak door belanghebbende(n) niet lukt, Rijkswaterstaat op grond van deze garantie voldoende financiële middelen heeft om alsnog zelf tot berging over te gaan. Indien zich dit voordoet, dient de Wrakkenwet weer van toepassing te worden verklaard. Verloopt de door belanghebbende(n) uitgevoerde bergingsoperatie echter voorspoedig, dan kan na de afronding hiervan de zaak worden afgewikkeld en kan de afgegeven garantie, eventueel na uitwinning van door Rijkswaterstaat gemaakte kosten welke voor vergoeding in aanmerking komen, worden geretourneerd. Rijkswaterstaat dient elke berging nauwkeurig te controleren en er voor te waken dat niets achtergelaten wordt. Als de berging niet goed gebeurt en dit door Rijkswaterstaat onvoldoende wordt gecontroleerd, kunnen derden die in de toekomst schade lijden door in aanraking te komen met hetgeen niet geborgen is, Rijkswaterstaat aansprakelijk houden voor onvoorspelbare schades. In het geval dat niet door belanghebbende(n) zelf tot berging wordt overgegaan, dan wordt de berging in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd. Hiervan dient kennisgeving te worden gedaan op de in art. 3 genoemde wijze. Wanneer deze kennisgeving heeft plaatsgevonden is het aan belanghebbenden niet toegestaan de berging zelf ter hand te nemen. In bepaalde gevallen kan de kennisgeving van art. 3 tegelijkertijd gedaan worden met de mededeling van het besluit dat opruiming noodzakelijk is (art. 2) . Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de beheerder gegronde redenen heeft om aan te nemen dat belanghebbende geen of inadequate pogingen tot berging zal ondernemen. Indien op voorhand duidelijk is dat de opbrengst van hetgeen wordt geborgen bij verkoop hiervan te gering is om de met de berging gepaarde kosten te voldoen, is het mogelijk om op eventuele zusterschepen van het gezonken schip of op andere bezittingen beslag te leggen. Wanneer er door belanghebbende(n) voldoende zekerheid is gesteld, kunnen deze beslagen worden opgeheven. Hetgeen wordt geborgen wordt eerst aan belanghebbende(n) afgegeven indien de opruimingskosten worden voldaan of hier zekerheid voor wordt gesteld (art. 5) . Indien aanmelding door belanghebbende(n) niet plaats vindt en er in gebreke wordt gebleven om binnen de gestelde termijn de opruimingskosten te voldoen of hiervoor zekerheid te stellen, is de beheerder bevoegd hetgeen geborgen is te verkopen (art. 6). De eigendom van het geborgene berust tot op het moment van verkoop bij de oorspronkelijke eigenaar(s) en in ieder geval niet bij de Staat. Het verdient derhalve aanbeveling om tegelijkertijd met het verzoek tot het stellen van zekerheid voor de gemaakte kosten van de berging van het schip en/of lading te stellen dat de Staat ervan uitgaat dat, als de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld binnen de aangegeven termijn, de aangeschrevene geacht wordt afstand te hebben gedaan van de eigendom. Indien een dergelijke verklaring niet •van de rechthebbende eigenaar verkregen kan worden doordat er bijvoorbeeld sprake is van een veelheid van eigenaren van de lading, dan is het raadzaam om bij verkoop van het geborgene in geen enkel stuk over de eigendom bij de Staat van het geborgene te spreken. De mogelijkheid bestaat dat eigenaren van schip en lading waarvan de berging onder de werking van de Wrakkenwet heeft plaatsgevonden, beslag leggen onder de Staat teneinde de verkoop van het geborgene te verhinderen. Door de president van een rechtbank wordt bij ingediende verzoeken al vrij snel een verlof tot beslaglegging verleend. De Staat kan dan door het instellen van een kort geding het beslag er weer af halen. Het is echter mogelijk dat de Staat bij de betrokken president vooraf aangeeft welke belanghebbenden op welke objecten (schip en/of lading (-onderdelen)) beslagen zouden kunnen leggen. Hierbij kan dan zijdens de Staat het verzoek worden gedaan, ingeval een beslagreqiiest wordt ingediend, vôdr het verlenen van een verlof tot beslaglegging eerst de Staat te horen. Bij dit horen kan dan worden aangegeven dat een beslag als hiervoor is omschreven zinloos is, zodat procedures als een kort geding tot opheffing van het beslag voorkomen kunnen worden. versie 01-98, pag. 57
Het is dan ook van belang dat bij toepassing van de Wrakkenwet op zo kort mogelijke termijn het Hoofdkantoor van de Waterstaat zo volledig mogelijk wordt ingelicht wie de eigenaren zijn van geborgen en/of te bergen schepen inclusief lading. Voor zover de kosten die ingevolge de Wrakkenwet zijn gemaakt niet door belanghebbende(n) zijn terugbetaald en deze tevens niet door de opbrengst van de verkoop van hetgeen is geborgen kunnen worden gedekt, heeft de beheerder de bevoegdheid om deze kosten te verhalen op degene die volgens de wet hiervoor aansprakelijk is (art. 10) Wanneer verhaal van deze kosten niet mogelijk blijkt, dan komen deze ten laste van de Staat.
versie 01-98, pag. 58
6.3 AWB-aspecten bij de toepassing van de Wrakkenwet
Toepassing van de Wrakkenwet brengt het nemen van besluiten van de beheerder met zich mee die bestuursrechtelijk geïnterpreteerd dienen te worden. Zowel het besluit op grond van art. 2 dat opruiming noodzakelijk is, als de kennisgeving dat de beheerder zelf tot opruiming overgaat, dienen aangemerkt dient te worden als besluiten in de zin van art. 1:3 AWB. Hieruit volgt dat de hoofdstukken 1 t/m 4 en 6 t/m 8 van de AWE in het algemeen van toepassing zijn. Genoemde besluiten dienen derhalve in ieder geval schriftelijk plaats te vinden met daarbij de AWB-clausule. Bij de mededeling van de mogelijkheid bezwaar tegen deze besluiten te maken dient vermeld te worden door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan dit kan geschieden (art. 3:45 AWB) . Hier kan worden volstaan met de algemene vermelding dat "belanghebbenden" tegen het besluit bezwaar kunnen maken, zonder specifiek te vermelden wie dit zijn (zie art. 3:1 lid 1 jo. 8:1 AWB) . Het achterwege laten van genoemde AWB-clausule heeft geen invloed op de geldigheid van het besluit als zodanig, maar het te laat indienen van een bezwaarschrift kan alsdan verschoonbaar worden geacht (art. 6:11 AWB) Een ander nog te noemen gevolg van de kwalificatie van bovenvermelde besluiten als besluiten in de zin van art. 3:1 AWB, is de in bezwaar bestaande hoorplicht (art. 7:2 AWB), waarvan slechts kan worden afgezien indien zich één van de situaties voordoet zoals omschreven in art. 7:3 AWB.
versie
0-98, pag. 59
6.4 Toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 t.a.v. wrakopruim±ngswerkzaamheden
Het ruimen van een scheepswrak is een dienst die in beginsel is belast met 17,50% omzetbelasting als die plaatsvindt binnen de territoriale wateren van Nederland. Het nultarief voor het bergen van zeeschepen (bijlage II, post bi, van de Wet op de omzetbelasting 1968) en van binnenschepen (Besluit van 28 december 1992, nr VE 92/2868) mist namelijk toepassing wanneer het ruimen plaatsvindt door of in opdracht van de beheerder van het water of waterstaatswerk. Een en ander is vastgelegd in § 8 van het Besluit van 28 maart 1993, nr. VE 93/575 (zie Bij lagen)
vers:e 01-98, pag. 60
LI..r.L. r -I •I • -
...___.l
.-
. .41. 1 1 •. •.• 1 r -. - - - - L. -. • r — ur- - •-• !!J-I!
'.ii..ii1•
••
•.-.' :.I.I. ."''r •••.' T.L"f !!.-L • .&. ::.. L. •.' ; •.
L• ri
.
IN.
•
:..
.
• -
! U2;~
I._.I.'
.
.t.1
r—L ! -I
. Y
.
• .• 1 • .1 II., L. •
.
• •. . -.
1
u• •
Y
r. • IN
67
1
I
IN
•_
•
iI!
06r)t
NIN IN
.2
'•'
r 11.
T
L.
I
it
0
%
t ,.r :
l
OPM
Mor
-
-
.... .ij: 1
&'
-
Ir p
NiL
•.
06
.r1k1 ..-.
r .; -
•- .u•.•_ . -! •: .I..:.... '••-.•-.•
•.% l
Ç_PP
irT_
61
f j2 v 0 MEN&
11r
•
•••
• 1
1
Lr
r-. I%!,
it.
•!; •.-:
•1.
IN
..i- L• . L.Al
..r .:
l..l. 1Lf
Lei- -
_F_
0%
ç1L 1 •Lu
. .C, E
-
r
,-•II
.
L
%
1' :.
•
N
FINANCIEEL—ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN
versie 01-98, pag. 61
7. FINANCIEEL-ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN Afschrijvingsformule aftrek "nieuw voor oud" 7.1 Algemeen
De afschrijvingsformule aftrek "nieuw voor oud" wordt door Rijkswaterstaat in geval van schaderijdingen en schadevaringen sinds 1968 toegepast. De formule is gebaseerd op de stelling dat vanaf het tijdstip van het plaatsen van een object tot het tijdstip waarop het object vervangen dient te worden wegens het verstrijken van de levensduur hiervan, ieder jaar een gelijk bedrag wordt gereserveerd, de annuïteit. De formule volgt de lijn van de meetkundige reeks. Het gehanteerde percentage in de formule is een stabiele kapitalisatiefactor. Voor de aanschaf ter vervanging van een beschadigd object dient een beroep te worden gedaan op de kapitaalmarkt waarbij een bepaalde rentevoet behoort welke is gebaseerd op de depositorente van de Nederlandse Bank. Er dient immers een investering te worden gedaan die zich in het normale geval niet zou voordoen. De al sinds 1968 door Rijkswaterstaat gehanteerde beleidslijn ten aanzien van de afschrijvingsformule aftrek "nieuw voor oud" dient te worden gehandhaafd. Deze formule verdient namelijk verre de voorkeur boven de lineaire afschrijving uitgedrukt in van de tijd (verstreken levensduur: gehele levensduur x 100 x nieuwwaarde) aangezien hier de noodzakelijke rentevoet ontbreekt. Wanneer van toepassing?
In welke gevallen dient nu de afschrijvingsformule aftrek "nieuw voor oud" te worden toegepast? Het beschadigde object dient aan de volgende voorwaarden te voldoen: - er is sprake van een beperkte levensduur van 5 tot 50 jaar; - er is sprake van een zelfstandige eenheid in het economisch verkeer; - er wordt een behoorlijk financieel belang vertegenwoordigd; - vernieuwing van het object brengt een vermogensverbetering voor het Rijk met zich mee. Een voorbeeld van een dergelijk object is een meerstoel. In de volgende gevallen dient géén aftrek "nieuw voor oud" te worden toegepast: - er is sprake van een onbeperkte levensduur, derhalve geen slijtage van het object; - het object maakt deel uit van een groter geheel en er is op termijn sprake van serievervanging waarbij de gehele serie wordt vervangen, ongeacht eventuele reeds vernieuwde delen; voorbeelden: lichtmasten (m.u.v. alleenstaande lichtmasten) , vangrails, bermplankjes; - het beschadigde object wordt in de oude toestand gebracht door reparatie, er is derhalve sprake van herstel. In deze laatstgenoemde gevallen is er geen sprake van vermogensverbetering voor het Rijk en wordt de formule aftrek "nieuw voor oud" niet toegepast. In deze gevallen dient door de wederpartij de door de Staat geleden schade volledig te worden vergoed, onder aftrek van de eventuele schrootwaarde. De formule
De formule aftrek "nieuw voor oud" luidt als volgt: t s_ A = K . (pfl
- 1)
waarbij A = aftrek "nieuw voor oud" K = bedrag der vernieuwingskosten (inclusief de door Rijkswaterstaat in het normale geval bij plaatsing of vervanging te maken kosten) p = 1 + r, waarbij r de rentevoet is, te stellen op 5 s = de verstreken levensduur ten tijde van de vernieling. n = de levensduur van het object versie 01-98, pag. 62
Voorbeeld van een factuurbehandeling met de afschrijvingsformule Tmnieu w voor oud" met juridische en economische toetsing.
Schadevaring rnotorschip d.d. 01.06.1994. Vervanging stalen meerpaal wegens ernstige beschadiging hij een sluis. Akte van borgtocht d.d. 02.06.1994 ten bedrage van f 80.000,00. Het bedrag is op de postrekening ontvangen op 13.06.1994. Aftrek "nieuw voor oud" ( p 5 -l) A = K . (pfl - 1) waarbij: K = vernieuwingskosten p = rentevoet 5% s = verstreken levensduur 19 jaar n = levensduur 40 jaar Kostenspecificatie.
Aannemingssom: Levering, plaatsing en afwerking BTW 17,5%
f 59.000,00 f 10.325,00 + f 69.325,00
Aftrek "nieuw voor oud" aannemingssom inclusief omzetbelasting kosten opneming van schade; toezicht op herstel; verkeersmaatregelen Rijkswaterstaat (indien deze kosten 19 jaar geleden ook waren gemaakt) bij de plaatsing van de stalen meerstoel
f 69.325,00
f 3.000,00
f 3.000,00 + f 72.325,00
Aftrek "nieuw voor oud" f 72.325,00 x (2,52695020 - 1) = f72.325,00 x 0,2527988= (7,03998871- a)
f 18.283,67 f 51.041,33 Herstelwerkzaamheden door derden:
Opruiming brandstof in vaarwater door Oliehandel B.V. f 6.520,00 Factuur inclusief omzetbelasting Werkzaamheden Rijkswaterstaatspersoneel: - kosten opneming van - toezicht herstel - verkeersmaatregelen
schade
sub-totaal - dienstauto
f f
f f f
700,00 1.800,00 500,00 + 3.000,00
Rijkswaterstaatsvaartuig:
100,00 + f
f f
Restwaarde afkomend materieel: Adrninistratiekosten: 3 % over f 61.911,33
Totale kosten - transport versie 01-98, pag. 63
f f
f f
3.100,00 1.500,00 + 62.161,33 250,00 61.911,33 1.857,34 + 63.768,67
Totale kosten - transport - Wettelijke interest; periode 01.06.1994 t/m 12.06.1994 12 dagen â 9 (art. 6:85 BW)
f 63.768,67
f 191,31 +
f 63.959,98
Borgsom per
13.06.1994
f
80.000,00
Door het Rijk verschuldigde restant waarborgsom f per 13.06.1994 (art. 6:44 3W)
16.040,02
Toepassingen: art. 6:44 (eerst verrekening van rente, daarna van de hoofdsom); 6:83; 6:85; en mogelijk 6:119 (samengestelde rente) van het BW. N.3.
Wanneer 19 jaar geleden een reeks houten meerstoelen is vernieuwd en geplaatst door een aannemer (bestek) dan dient de aannemingssom inclusief omzetbelasting gedeeld te worden door het aantal meerstoelen. Op dit bedrag wordt de aftrek "nieuw voor oud" toegepast. De uitkomst wordt verminderd op de aanschafprijs inclusief btw van de incidenteel vernieuwde stalen rneerpaal. Men dient de overeenkomstige investeringsposten van 19 jaar geleden en van heden bij de berekening te gebruiken.
versie 01-98, pag. 64
7.2 Adininistratiekosten en kosten van toezicht 7 .2 .2. Administratiekosten
Administratiekosten, zijnde kosten betreffende telefoon, correspondentie, loonkosten en algemene kantoorkosten, worden hierna per onderwerp besproken, nl. bij bekende schaderijdingen, onbekende schaderijdingen (Waarborgfonds) , schadevaringen, overige schadezaken, wanprestatie.
vers.e 01-98, pag. 65
7.2.1.1 Bekende schaderijdingen
Het in rekening brengen van administratiekosten door Rijkswaterstaat bij (bekende) schaderijdingen is al gedurende een groot aantal jaren een onderwerp van discussie. Met name verzekeringsmaatschappijen zijn nogal eens weigerachtig deze kosten te voldoen. Na jarenlang procederen is op 19 december 1975 (RvdW 1976, 13 en NJ 1976, 280) door de Hoge Raad hieromtrent arrest gewezen, waarbij het principe is erkend dat Rijkswaterstaat naast de kosten van toezicht ook administratiekosten in rekening mag brengen. Het betrof hier de procedure tussen N.V. de Nederlandsche Lloyd en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) . De Hoge Raad heeft in het aan haar voorgelegde geval geoordeeld dat het haar niet onredelijk voorkwam 3% administratiekosten over de totale schade in rekening te brengen. Het daarop uitgevoerde onderzoek intern Rijkswaterstaat omtrent de hoogte van administratiekosten heeft echter uitgewezen dat deze kosten in geval van (bekende) schaderijdingen in werkelijkheid aanzienlijk afweken van de gevolgde lijn om 3% van de totale herstelkosten in rekening te brengen. Per 1 januari 1983 is derhalve inzake het in rekening brengen van administratiekosten bij (bekende) schaderijdingen een forfaitair stelsel in het leven geroepen. Hieromtrent zijn de verzekeraars bij brief d.d. 6 december 1982, met kenmerk RXS 66241 op de hoogte gebracht. Door de NVVA is hierop geantwoord d.d. 31 maart 1983 dat met de gepresenteerde bedragen accoord werd gegaan. Afschriften van deze correspondentie treft u als bijlagen aan. Hierbij wordt opgemerkt dat de bepaling dat bij bedragen boven f. 20.000,-(na overleg met het Hoofdkantoor) de administratiekosten apart worden vastgesteld, is komen te vervallen. Bij (bekende) schaderijdingen boven de f. 10.000,-- wordt een maximum van f. 750,-- aan administratiekosten in rekening gebracht. Inmiddels is de discussie omtrent de administratiekosten bij (bekende) schaderijdingen wederom opgelaaid. Op dit moment is er een procedure aanhangig tussen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) en de AMEV. De zaak dient inmiddels bij het Hoge Raad, daar de Amev in appel is gegaan van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de vordering van de Staat tot vergoeding van de administratiekosten voor de helft is toegewezen. Het Gerechtshof had in deze zaak bij tussenarrest d.d. 28 oktober 1993 bepaald dat administratiekosten voor zover deze redelijk zijn, in beginsel als vermogensschade in de zin van artikel 6:95 en 6:96 BW voor vergoeding door de aansprakelijke persoon in aanmerking komen. Genoemde administratiekosten staan immers in rechtstreeks verband met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid rust en zouden zonder de onrechtmatige daad van de schadeveroorzakende partij niet zijn gemaakt. Het Hof merkte op dat deze kosten in beginsel concreet dienen te worden berekend. Het door de Staat gehanteerde forfaitair systeem ter vaststelling van de administratiekosten is volgens het Hof niet in strijd met dit uitgangspunt. Totdat er een definitieve uitspraak omtrent de administratiekosten is gedaan dienen de administratiekosten volgens het forfaitaire systeem gevorderd te worden en die zaken waarbij verzekeringsmaatschappijen weigerachtig zijn te betalen dan wel een gedeelte betalen, dienen te worden aangehouden totdat er uitspraak is in de zaak Staat / Amev. Wellicht is het raadzaam thans alvast een overzicht per verzekeringsmaatschappij bij te houden van de openstaande zaken (administratiekosten) met de datum waarop wettelijke rente gevorderd kan worden (in de meeste gevallen zal dit de schadedatum zijn, echter in oude zaken kan dit ook de datum 4 weken na aansprakelijkstelling betreffen) en de respectievelijke brief/dossierkenmerken, opdat te zijner tijd (bij gunstige uitspraak) vrij eenvoudig de nog openstaande bedragen met wettelijke rente van de verzekeringsmaatschappijen gevorderd kunnen worden.
versie 01-98, pag. 66
7 .2.]. .2 Onbekende schaderij dingen (Waarborgfonds)
Met betrekking tot de bij het Waarborgt onds Motorverkeer in rekening te brengen administratiekosten is met het Waarborgt onds afgesproken dat Rijkswaterstaat lO administratiekosten in rekening brengt. Bij (onbekende) schaderijdingen boven de f. 100.000,-- wordt maximaal f. 1000,-- administratiekosten in rekening gebracht.
versie 01-98, pag. 67
7 .2 .1.3 Schadevaringen Bij schadevaringen wordt eveneens administratiekosten in rekening gebracht en wel 3 over de totale herstelkosten. Ook hij schadevaringen heeft het Hoofdkantoor de eerste signalen ontvangen dat de administratiekosten door verzekeringsmaatschappijen worden betwist. De ontwikkelingen op dit gebied worden door het Hoofdkantoor nauwgezet gevolgd en hiervan wordt u op de hoogte gehouden. Indien zich ontwikkelingen op dit terrein bij uw directie voordoen dan gaarne direct het Hoofdkantoor hiervan op de hoogte stellen.
versie 0-98, pa9. 68
7.2.1.4 Overige schadezaken Onder overige schadezaken wordt verstaan o.a. vandalisme (graffiti, vernieling e.d.), kabel/leidingschades ....., in wezen alles wat niet schaderijding of schadevaring is. Ook hier brengt Rijkswaterstaat administratiekosten in rekening volgens het forfaitaire stelsel als bij schaderijdingen.
versie 01-98, pag. 69
7.2. 1.5 Wanprestatie (toerekenbare tekortkoming) Ook bij wanprestatie worden administratiekosten eveneens conform het forfaitaire stelsel bij schaderijdingen in rekening gebracht. Reden hiervoor is dat grosso modo de kosten aan administratieve werkzaamheden bij een schaderijding niet veel anders zullen zijn dan bij een zaak van wanprestatie.
versie 01-98. pag. 70
7.2.2 Kosten van toezicht.
Hiervoor verwijs ik u naar de aanschrijving 'Tarieven aan derden te bewijzen diensten', nr. D 111053, d.d. 14-02-1992. Deze aanschrijving is te vinden in de THAPERbunde1, onder nummer A B. Ook is van toepassing de (herziene) DAR-tarievenhandleiding van het Ministerie van Financièn. Deze wordt jaarlijks aangepast. De hiervoor genoemde stukken kunt opvragen bij uw Controllerafdeling.
versie 01-96, pag. 71
7.3 Akte van cessie
Bij schaderijdingen wordt door verzekeringsmaatschappijen regelmatig aan Rijkswaterstaat een akte van cessie gezonden met het verzoek deze te ondertekenen waarna betaling van het schadebedrag zal plaatsvinden. Aandacht wordt gevraagd voor het volgende. In deze akte van cessie staat meestal ook een zinsnede met de strekking: 'Hierbij verleent Rijkswaterstaat (cedent) aan cessionaris (verzekeringsmaatschappij) algehele kwijting' of 'voor het gehele bedrag te kwiteren' De akte van cessie is hiermee geen zuivere akte van cessie, maar tevens een akte van kwijting. Van belang is dat men zich bewust is van het feit dat met ondertekening van deze (gecombineerde) akte tevens kwijting verleend wordt aan de wederpartij. Dit kan alleen als er niets meer te vorderen is: er dus niet nog bijvoorbeeld wettelijke rente of administratiekosten open staat. Daarnaast vermelden deze aktes nogal eens de zinsnede: 'door Rijkswaterstaat is ontvangen / Rijkswaterstaat heeft ontvangen' . Dit is niet juist. Op het moment van ondertekening is het schadebedrag nog niet ontvangen.
versie 01-98, pag. 72
7.4 Akte van kwij ting/vaststellingsovereenkomat
Naast de akte van kwijting is het ook mogelijk een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Dit zal vooral gebeuren wanneer er meer 'losse einden' aan een zaak zitten, die geregeld moeten worden. De akte van kwijting of vaststellingsovereenkomst wordt in tweevoud aan de wederpartij toegezonden met retour-enveloppe met het verzoek één getekend exemplaar te retourneren. De tekst van de akte van kwijting luidt als volgt:
AKTE VAN KWIJTING OIDERGETEKENDE, VERKLAART: 1) van de Staat der Nederlanden, ten deze vertegenwoordigd door te te ontvangen de somma van f (zegge ) ter algehele vergoeding van geleden schade(n) en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval dat
dat door betaling van het hierboven vermelde bedrag zal zijn voldaan aan alle aanspraken die in verband met het onderhavige voorval tegen de Staat der Nederlanden heeft of zal kunnen doen gelden; dat hij/zij, na ontvangst van het bovenvermelde bedrag, aan de Staat der Nederlanden, zonder enig voorbehoud te dezer zake, finale kwijting verleent. Ondergetekende verzoekt bovenvermeld bedrag over te maken op
Opgemaakt te (dagtekening)
(ondertekening)
verSie 01-98. pag. 73
7.5 Wettelijke rente
Vanaf welk tijdstip is wettelijke rente verschuldigd? Met betrekking tot het verschuldigd zijn van wettelijke rente verwijs ik u naar de artikelen 6:83 en 6:119 3W en de toelichting op deze artikelen op pagina 290 e.v. respectievelijk 466 e.v. en pagina's 474 t/m 476 van de Parlementaire Geschiedenis van boek 6. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf het tijdstip dat de schuldenaar met het voldoen van een geidsom in verzuim is (6:119). Van verzuim is sprake indien de schuldenaar in gebreke is gesteld door een schriftelijke aanmaning waarin een redelijke termijn voor nakoming is gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft (6:83) In art. 6:83 worden echter een drietal gevallen genoemd waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Eén van deze gevallen betreft de verbintenis voortvloeiende uit onrechtmatige daad of strekkende tot schadevergoeding zoals bedoeld in art. 6:74 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. In dit geval is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is. Deze opeisbaarheid van de vordering bestaat vanaf het moment dat de schade wordt geleden. Voor het vaststellen van dit moment is bepalend of de vordering tot schadevergoeding abstract of concreet wordt berekend. Wanneer wordt de schade abstract en wanneer wordt deze concreet berekend? Schadeberekening vindt abstract plaats indien de omvang van de schade in beginsel onmiddellijk, nadat deze is veroorzaakt, is vast te stellen. Dit is o.a. het geval bij schaderijdingen c.q. schadevaringen en overige schadezaken waarbij schade aan rijkseigendommen wordt veroorzaakt. De omvang van de schade staat, al is het schadebedrag nog niet bekend, onmiddellijk vast daar de schade door geen enkele oorzaak zal vermeerderen of verminderen. Bij abstracte schadeberekening is de verbintenis tot schadevergoeding terstond opeisbaar, derhalve vanaf het moment waarop de schade is geleden. Wettelijke rente is derhalve verschuldigd vanaf schadedatum. Ingeval van concrete schadeberekening is de vordering pas opeisbaar wanneer de benadeelde zelf de kosten opeisbaar verschuldigd is; wettelijke rente is pas vanaf dat moment verschuldigd. Concrete schadeberekening vindt plaats indien op het moment van veroorzaking van de schade de omvang hiervan nog niet te bepalen is. Dit is bij voorbeeld het geval bij ziekenhuiskosten. Op het moment dat een slachtoffer in een ziekenhuis wordt opgenomen, staat nog niet vast hoe lang de medische behandeling zal duren en waaruit deze behandeling zal bestaan. Dit is namelijk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en zal per persoon verschillen. De omvang van de schade is hier pas bekend als het ziekenhuis wordt verlaten en het slachtoffer de gemaakte kosten zal dienen te vergoeden. Het komt er in de praktijk derhalve op neer dat in geval van schaderijdingen en schadevaringen en overige schadezaken de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de schadedatum. Het begrip 'terstond'
In die gevallen waarbij verzekeringsmaatschappijen bij de afwijzing van de wettelijke renteclaim van Rijkswaterstaat verwijzen naar het begrip 'terstond' in artikel 6:38 3W en de toelichting daarop op pagina 170 parlementaire Geschiedenis van boek 6 wordt het navolgende opgemerkt. Met deze verwijzing slaan de verzekeringsmaatschappijen de plank volledig mis. De gelaagde structuur van het BW volgt dat eerst de algemene bepalingen aan de orde komen en vervolgens de bijzondere. Art. 6:38 3W is opgenomen in afdeling 6 van boek 6, genaamd 'Nakoming van verbintenissen' en handelt derhalve over verbintenissen in het algemeen. In boek 6 bevindt zich echter ook nog de afdeling 9 'De gevolgen van het niet nakomen van verbintenissen' en de afdeling 11 'Verbintenissen tot het betaling van een geldsom' . Hier komen de meer bijzondere bepalingen aan de orde. versie 01-98, pag 74
De artikelen waar inzake het verschuldigd zijn van wettelijke rente naar dient te worden verwezen (6:83 en 6:119) bevinden zich respectievelijk in de afdelingen 9 en 11. Het betreft hier derhalve bijzondere bepalingen die voor gaan op de algemene bepalingen. Termijnen Opdat de wederpartij niet het verwijt kan maken in de richting van de Staat (Rijkswaterstaat) dat de -definitieve- omvang van de schade laat kenbaar is gemaakt, dient de Staat voldoende zorgvuldigheid in acht te nemen. Deze zorgvuldigheid komt tot uitdrukking in twee termijnen. Daarmee wordt bedoeld ten eerste de periode tussen de schadedatum en de aansprakelijkstelling, die vergezeld gaat van een raming van de herstelkosten. Deze aansprakelijkstelling dient gelijktijdig naar zowel de eigenaar/houder van het motorvoertuig als de verzekeringsmaatschappij gezonden te worden (uitzondering: indien eigenaar/houder bij de schaderijding omgekomen is, wordt de aansprakelijkstelling van de nabestaanden meegezonden aan de verzekeringsmaatschappij) Ten tweede wordt bedoeld de periode tussen de genoemde aansprakelijkstelling en de indiening van de definitieve herstelkosten. Voor de eerstgenoemde termijn geldt dat wanneer bekend is wie de schade heeft veroorzaakt en bekend is waar deze verzekerd is, onverwijld tot aansprakelijkstelling dient te worden overgegaan. Omdat in de praktijk zich gevallen voordoen waarbij deze periode een tijdsbestek van twee maanden (of soms nog langer!) beslaat, verdient dit de aandacht van de directie en de dienstkringen. De tweede genoemde termijn is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Echter zodra alle rekeningen van derden door Rijkswaterstaat zijn ontvangen, dient onverwijld de specificatie herstelkosten opgemaakt te worden en gezonden te worden naar de verzekeringsmaatschappij (of eigenaar/houder indien deze niet verzekerd is) Om blijk te geven van gepaste zorgvuldigheid is tijdens het Vakoverleg Privaatrecht van 3 oktober 1996 een voorstel geformuleerd voor de standaardformulieren, die worden gebruikt om de eigenaar/houder en de verzekeringsmaatschappij aansprakelijk te stellen. In voorkomende gevallen (als het in de lijn van de verwachtingen ligt dat de specificatie van de herstelkosten enige tijd op zich zal laten wachten) wordt sterk aanbevolen de navolgende tekst op te nemen in de aansprakelijkheidsbrief: Wij vestigen uw aandacht erop dat het herstel van de schade geruime tijd in beslag kan nemen. In verband hiermee is op dit moment nog niet duidelijk wanneer de definitieve eindafrekening plaats zal vinden. Hiermee wordt de opening geboden aan de verzekeringsmaatschappij het geraamde bedrag alvast te reserveren dan wel over te maken aan Rijkswaterstaat en in het laatste geval daarmee het bedrag aan te betalen wettelijke rente te beperken. Het overmaken van geraamde bedragen door verzekeringsmaatschappijen is op zich voor Rijkswaterstaat, gelet op de vele financieel/administratieve handelingen die daaraan verbonden zijn (terug storten te veel geraamde, navorderen te weinig geraamde, wettelijke rente berekeningen etc , e.e.a. vergelijkbaar met schadevaringen) , uiteraard niet wenselijk, doch mogelijk onvermijdbaar. De aanvullende tekst bij de aansprakelijkheidsbrief is daarom zo algemeen gesteld en niet een expliciete uitnodiging tot het storten van de raming. Indien de verzekeringsmaatschappij wel de raming stort is de te volgen procedure dezelfde als bij schadevaringen met betrekking tot het berekenen van de wettelijke rente en de eventueel door Rijkswaterstaat te vergoeden wettelijke rente over het teveel ontvangen bedrag.
versie 01-98,
pas.
75
Jurisprudentie
Tot op heden is er nog weinig jurisprudentie met betrekking tot wettelijke rente. Bekend wordt verondersteld de uitspraak van het Kantongerecht Rotterdam d.d. 26 oktober 1994. Deze uitspraak is via het Vakoverleg Privaatrecht verspreid. Op dit moment wordt door het Hoofdkantoor in samenwerking met de directies en het kantoor van de Landsadvocaat getracht RWS-jurisprudentie te verkrijgen. Grensbedrag navorderen wettelijke rente
Navorderen van wettelijke rente lager dan f. 100,-- lijkt financieel niet verantwoord, tenzij er principiële aspecten aan de zaak zitten, bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij betaalt in het geheel geen wettelijke rente. Schikking
In gevallen waarin een schikking wordt aangegaan is alleen dan wettelijke rente verschuldigd indien de aansprakelijkheid voor de schade gedeeltelijk expliciet wordt erkend. Dit is bijvoorbeeld het geval als bij een schaderijding sprake is van zowel enig verwijt aan de zijde van Rijkswaterstaat als aan de zijde van de schaderijder. Wanneer schikking in der minne geheel sans préjudice plaatsvindt, en er derhalve van een expliciete erkenning van (een gedeelte van) de aansprakelijkheid geen sprake is, dient vergoeding van de wettelijke rente achterwege te blijven. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de aansprakelijkheid van een schaderijder niet onomstotelijk vaststaat, maar de assuradeur evenwel bereid is, teneinde de zaak af te wikkelen, tot gedeeltelijke betaling over te gaan. Wettelijke rente en het Waarborgfonds Gezien bestaande afspraken met het Waarborgfonds Motorverkeer,
is er ten aanzien van dit fonds sprake van een uitzondering op de regel dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf de schadedatum. De beleidslijn is dat indien het Waarborgfonds binnen een termijn van 6 weken na aansprakelijkstelling betaalt er geen wettelijke rente vanaf schadedatum wordt gevorderd. Indien echter buiten deze termijn wordt betaald, dient de wettelijke rente vanaf de schadedatum betaald te worden. Op dit moment zijn er signalen dat het Waarborgfonds niet bereid is de wettelijke rente vanaf schadedatum te voldoen bij betaling na 6 weken. De zaken waar dit speelt dienen in afwachting van een lopende zaak aangehouden te worden. Via het Vakoverleg Privaatrecht wordt u op de hoogte gehouden van de laatste ontwikkelingen op dit gebied. Wijze van berekenen wettelijke rente
Met betrekking tot de wijze van berekening van de wettelijke rente wijs ik u nog op een tweetal artikelen, namelijk 6:119, lid 2 BW en 6:44 3W. In eerstgenoemd artikel wordt bepaald dat er rente op rente verschuldigd is met de beperking dat alleen over achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is, opnieuw rente in berekening wordt gebracht. Het laatstgenoemde artikel bepaalt dat betalingen in de eerste plaats strekken tot voldoening van de verschuldigde rente. Dit houdt in dat bij onvolledige betalingen, deze eerst ter voldoening van de verschuldigde rente worden aangewend en pas in de tweede plaats ter voldoening van de hoofdsom. Indien derhalve geen volledige betaling plaatsvindt, blijft er altijd een gedeelte van de hoofdsom onbetaald. Over dit resterende gedeelte van de hoofdsom gaat de rente opnieuw lopen. Voor rekenvoorbeelden verwijs ik u naar de berekeningen welke zijn opgenomen onder het hoofdstuk Schadevaringen.
versie 01-98. pag. 76
7.6 Wet op de omzetbelasting 1968 t.a.v. schade aan eigendommen van Rij kswaterstaat
De mogelijkheid bestaat dat Rijkswaterstaat geconfronteerd wordt met verzoeken van verzekeringsmaatschappijen c.g. schadeveroorzakers om ingeval van schade aan eigendommen van Rijkswaterstaat, zelf de opdracht aan een aannemer, die het herstel uitvoert, te mogen geven. In dergelijke gevallen kan dan worden voorgesteld dat een driepartijenovereenkomst wordt gesloten door Rijkswaterstaat, de schadeveroorzaker en de schadehersteller, teneinde in ieder geval de belangen van Rijkswaterstaat ten opzichte van de schadehersteller veilig te stellen. Doordat de opdracht tot herstel van de schade formeel gezien door de verzekeringsmaatschappij of schadeveroorzaker wordt gegeven, komen de rekeningen ook op naam van laatstgenoemden te staan. Nu kan de opvatting bestaan dat als gevolg daarvan de op de nota vermelde omzetbelasting door de schadeveroorzaker verrekend kan worden indien hij geen vrijgestelde prestaties verricht. Deze opvatting is echter niet juist. Dit blijkt uit de als bijlagen bijgevoegde brief van het Ministerie van Financiën d.d. 25 juli 1979, met kenmerk 279-10675, de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 7 juni 1978, nr. 1728/77 en het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 september 1980, ENE 1980/303 inzake een specifiek op Rijkswaterstaat betrekking hebbend geval. Het Hof Arnhem heeft in zijn arrest van 16 maart 1992 een veel ruimere opvatting omtrent aftrekbaarheid van omzetbelasting gegeven, die echter nog niet door de Hoge Raad gesanctioneerd is. Mochten hieromtrent in voorkomende gevallen moeilijkheden ontstaan, dan kunt u contact opnemen met de afdeling RR van het Hoofdkantoor. Volledigheidshalve merk ik nog op dat verzoeken in bovengenoemde zin in alle mogelijke gevallen van schade aan eigendommen van Rijkswaterstaat kunnen voorkomen.
versie 01-98, pag. 77
7.7
Waardevermindering
PM
versie 31-98, pag. 76
7.8 Extra toekomstig onderhoud LQ
ers1e 01-98, pag. 79
7.9
Boomwaardebepaling
De inhoud van het in mei 1996 gepubliceerde rapport Boomwaardebepaling wordt bij uw Directie als bekend verondersteld. Het rapport is u toegezonden per brief met kenmerk IR 212591 d.d. 13 september 1996. De inhoud van de verbeterde methode "Raad' kan worden weergegeven met de volgende formule. Eoornstamoppervlak op 130 cm borsthoogte x geïndexeerde eenheidsprijs per cm 2 = basiswaarde. Basiswaarde x standplaatsfactor x conditiefactor x plantwijzefactor = boomwaarde. Boomwaarde x de som van de percentages van stam-, schors- (en eventueel hout-) , kroon- en wortelschade = boomschade (waardevermindering) Hierbij treft men de volgende begrippen aan: omtrek = 2 w r waarbij ir = 3,14 en r de straal oppervlak = ir r 2 diameter = 2 x r ----- r = x diameter Vele verzekeringsmaatschappijen, waaronder niet de onbekendste, hebben conform de methode "Raad" schades uitbetaald. Een eenvoudige schorsbeschadiging kan door een boomverzorger worden vastgesteld. De verzorger dient een zodanige kennis te bezitten dat hij partij kan bieden aan een verzekeringsdeskundige. De verzekeringsgrondslag kan uiteenlopen: bijvoorbeeld een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, een bedrij f s- of beroepsaansprakelijkheidsverzekering of particuliere aansprakelijkheidsverzekering. Het verdient aanbeveling het Waarborgfonds Motorverkeer aan te spreken voor vergoeding van boomschade door een onbekende weggebruiker veroorzaakt. Bij twijfel of een ernstige schade (a f 10.000,00) is een goed gemotiveerd taxatierapport, opgesteld door een beëdigd boomtaxateur van de N.V.B.T.B. (Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen) , alsmede foto's op het tijdstip van de beschadiging noodzakelijk. Het ontvangen schadebedrag als verloren onderhoudsinvestering wordt gebruikt om toekomstige investeringen in de beschadigde boom veilig te stellen. Mocht het tot een civiele procedure komen dan is het van essentieel belang dat er een goed onderbouwd rapport + foto's aanwezig is. Het secretariaat van de N.V.B.T.B. is gevestigd in Marowijne 80 te 7333 PJ Apeldoorn of Postbus 683 te 7300 A.K Apeldoorn; telefoonnummer: 055 - 5999449. Het secretariaat stelt jaarlijks een geïndexeerde eenheidsprijs vast en verschaft deze op verzoek. De gehanteerde eenheidsprijs was jarenlang aan kritiek onderhevig van verzekeringsmaatschappijen. De prijs was gebaseerd op enige historische grondslagen. Men wil echter over een zo objectief mogelijke eenheidsprijs beschikken. De verzekeringsmaatschappijen en de N.V.B.T.B. hebben, door de grondslagen aan te passen, vrijwel over dit onderwerp overeenstemming bereikt. Bij de bijlagen is een levendig tijdschriftartikel gevoegd van de gemeente Alkmaar uit het jaar 1995 alsmede een helder en beknopt berekeningsschenia, hoe de boomwaarde respectievelijk de boomschade te bepalen.
01-98, pag. 80
06
.' 06
~~n R
6
- -
Vu:! •• :.
F
:
41
:,
AT
PFM •l • .•.
- -
-
- • . •
L
--
1.
••
•ii -.
.-
41.
1k ;li ,
d'
% :-..Î:'-•.-
•-•
'" :
•••
91 . 'p(
L. -
jr
'
i... . •.
t
7- .:C:. L•
'
r Lb
T' im
•1• j
II. •••••• 1 •
-
-.
.. •I 1 • - • 1. -.
';
T-
-'
•
.
•-
F
-
-
-
-
-
. 'I.!.L
•-
..
-
••F
hII,j
..
:
-;
Ii. .:.!
.
-
:1:::
ili*_ i.•'.;. . 1
I
•
1
ki'i
1.01
DIVERSEN
versie 01-98, pag. 81
8. DIVERSEN 8.1 Vastieggen van de feitelijke toestand
Bij het ontwerpen van werken is één van de uitgangspunten dat een zodanige uitvoeringswijze mogelijk moet zijn, dat schade aan derden zoveel mogelijk wordt vermeden. Hierbij vindt een afweging plaats tussen de schade welke derden door het werk kunnen ondervinden en de mogelijke maatregelen en voorzieningen om deze schade te vermijden. Bij deze afweging dienen niet alleen in geld uit te drukken zaken, zoals de hoogte van eventuele schadevergoedingen, betrokken te worden, maar ook niet in geld uit te drukken factoren, zoals door mensen te ondervinden bezwaren en hinder. Mocht bij de uiteindelijke gekozen uitvoeringswijze desondanks de mogelijkheid bestaan dat schade aan derden wordt toegebracht, dan is het voor een zo efficiënt mogelijk afwikkelen van de eventuele schade gewenst, dat reeds vddr de aanvang van het werk de toestand van gebouwen en beplanting rond het werk wordt vastgelegd door middel van: - een uitvoerige en exacte beschrijving; - een fotoreportage. Zo nodig dienen de grondwaterstanden en hoogtemerken zowel voor, tijdens als na de uitvoering van het werk gedurende een bepaalde periode te worden waargenomen. Na de beëindiging van het werk dienen de beschrijving, en de fotoreportage bij die gevallen waar schade is gemeld, te worden herhaald, zodat eventuele verschillen terstond kunnen worden gesignaleerd. Deze procedure dient in ieder geval gevolgd te worden indien bronbemaling, (zwaar) heien of zwaar verkeer kans op schade geven, of indien bij het werk oppersingen te verwachten zijn. Nadrukkelijk wordt gesteld, dat deze opsomming niet uitputtend is. Van geval tot geval zal bezien dienen te worden of schade te verwachten is en welke (eventueel preventieve) maatregelen genomen moeten worden. De afdeling grondaankoop van de desbetreffende regionale directie zorgt in samenwerking met een functionaris van de technische dienst voor het vastleggen van de gegevens door middel van een beschrijving. Dezelfde directie verzorgt zelf ook de opneming van de (grond)waterstanden. Voor het maken van de fotoreportage kan contact worden opgenomen met: Meetkundige Dienst, afdeling Grafische Technieken Kanaalweg 3b, 2628 EB Delft (tel. 015-2691111)
Voor het waarnemen van de hoogtemerken kan de Meetkundige Dienst eveneens worden ingeschakeld. Schade, waarvoor de Rijkswaterstaat geheel of gedeeltelijk aansprakelijk is, dient in verband met de landelijk aangelegde normen bij dergelijke vergoedingen, na overleg met de eigen juridische afdeling van uw directie en/of de afdeling RR van de Hoofdafdeling P. van het Hoofdkantoor van de Waterstaat, te worden afgewikkeld door de afdeling grondaankoop van de desbetreffende regionale directie. Deze richtlijn heeft derhalve geen betrekking op schade die ingevolge de bepalingen van het desbetreffende bestek voor rekening van de aannemer is. Bij vragen rond de gehele of gedeeltelijke aansprakelijkheid van de aannemer kan men zich wenden tot de behandelende afdeling van het Hoofdkantoor van de Waterstaat. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat de werkzaamheden van de commissies die in incidentele gevallen door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden ingesteld ter vaststelling van het causale verband tussen schade en de in uitvoering zijnde werken, onverlet blijven. versie 01-98, pag 82
Voorts is het dringend gewenst, dat ook in gevallen dat door derden omvangrijke schade aan eigendommen van de Rijkswaterstaat wordt toegebracht, deze schade in een fotoreportage wordt vastgelegd. Hierbij valt onder meer te denken aan omvangrijke schade aan sluisdeuren, brugpijlers, remmingwerken, viaducten, wegmeubilair enz. Ook in die gevallen, dat derden schade lijden door al of niet vermeende fouten van de Rijkswaterstaat, niet bij de uitvoering van werken maar bij het beheer van (water)wegen en werken, verdient het aanbeveling de feitelijke toestand in een fotoreportage vast te leggen. Bij twijfel omtrent de noodzaak een dergelijke fotoreportage te laten maken kan telefonisch advies worden gevraagd aan de afdeling RR van het Hoofdkantoor van de Waterstaat.
versie
01-98, pag. 83
8.2 Ongevallen met en gebreken aan Rijkswaterstaatswerken
In die gevallen dat zich bij een Rijkswaterstaatswerk, hetzij tijdens de uitvoering, hetzij na voltooiing, een ongeval dan wel een ernstig gebrek voordoet dient de volgende procedure in acht te worden genomen. In vrijwel al deze gevallen zal de Arbeidsinspectie een onderzoek naar het gebeurde instellen, teneinde vast te stellen of de vereiste veiligheidsvoorschriften in acht zijn genomen dan wel aanvulling behoeven en om desgevraagd bovendien de Officier van Justitie te kunnen informeren omtrent de strafrechtelijke aspecten van het voorgevallene. Daarnaast komt het mij gewenst voor in deze gevallen een intern onderzoek te doen instellen en wel om de volgende redenen: Bij de verantwoording naar buiten is het van groot belang dat men over eigen gegevens beschikt. Bij een eventuele procedure omtrent de aansprakelijkheid is het van belang dat over eigen gegevens wordt beschikt, die direct na het ongeval c.q. de constatering van het gebrek zijn verzameld. C. Ook indien de aansprakelijkheid van de Rijkswaterstaat ten opzichte van derden vaststaat, is het zeer goed mogelijk dat ten aanzien van de uitvoering van een werk de Rijkswaterstaat op zijn beurt de aannemer kan aanspreken. d. Een eigen onderzoek zal het nemen van maatregelen bevorderen die de kans op een herhaling van een dergelijk ongeval c.q. gebrek verminderen. Gezien het bovenstaande verzoek ik u in voorkomende gevallen als volgt te handelen: In beginsel worden alle gevallen waarbij zich bij een Rijkswaterstaatswerk hetzij tijdens de uitvoering hetzij na voltooiing een ernstig ongeval dan wel gebrek voordoet (hieronder niet begrepen arbeidsongevallen als bedoeld in de aanschrijving van 26 juli 1995, kenmerk DPZ 95/14615, aan de regionale directies doorgezonden bij brief van 1 augustus 1995, kenmerk PS 202308) zo spoedig mogelijk door de betrokken dienst aan de afdeling RR van het Hoofdkantoor gemeld. Deze melding moet voldoende gegevens bevatten om eventuele vragen van vertegenwoordigers van de media te kunnen beantwoorden. De betrokken dienst stelt daarna op korte termijn een uitgebreid rapport op over de toedracht van het ongeval resp. gebrek en zendt dat aan de afdeling RP. toe, zo mogelijk vergezeld van aanbevelingen ter voorkoming van dergelijke ongevallen of gebreken in de toekomst. Het verdient daarbij aanbeveling zoveel mogelijk de toestand na het ongeval resp. het geconstateerde gebrek, in een fotoreportage vast te leggen. Dit rapport zal door de Hoofddirectie worden bestudeerd door medewerkers van de afdeling die belast is met de- afwikkeling van aansprakelijkheidsvragen, naar behoefte aangevuld met vertegenwoordigers van andere hoofdafdelingen van de Hoofddirectie. Zonodig zullen aanvullende gegevens opgevraagd worden teneinde te kunnen adviseren ten aanzien van mogelijke preventieve maatregelen.
versie 01-98, pag. 84
8.3 Zorgplicht (weg)beheerder t.a.v. niet voor het openbaar verkeer openstaande terreinen etc.; arrest Staat/Daalder
Naar aanleiding van het door de Hoge Raad gewezen arrest van 27 mei 1988 (RvdW 1988, 108) in de zaak van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) - Harry Dick Daalder (in zijn hoedanigheid van vader van zijn minderjarige zoon Michiel Daalder) verzoek ik u het volgende in acht te nemen. Vooruitlopend op de te bespreken rechtsvraag in deze en de daaraan te verbinden consequenties volgt hieronder allereerst de feitenconstellatie van de onderhavige zaak. Bij betreding van een buitendijks gebied (schor) op 15 juni 1980 door de destijds vijfjarige Michiel Daalder, tezamen met zijn vader, zakte Michiel met zijn rechterbeen in de bodem weg en liep een tweede graads-verbranding aan dat been op ten gevolge van veenbroei. De desbetreffende schor die uitloopt in een wad, is een ongecultiveerd stuk grond dat bij normale waterstanden droog staat en niet op eenvoudige wijze bereikbaar is, daar hiervoor langs het talud van de ter plaatse aanwezige dam, welke dam via een dijk te bereiken is, afgedaald dient te worden. De schor is door de Staat niet bestemd als recreatiegebied. In het gebied bevonden zich ten tijde van het noodlottige ongeval een aantal veenhopen, in de vorm van bultvormige uitsteeksels in het landschap. In deze veenhopen treedt sinds jaar en dag op onregelmatige tijden broei op, hetgeen zich doorgaans manifesteert middels rookpluimen en/of dampen. Op de dag van het ongeval was het gevaar van veenbroei overigens niet middels rookpluimen en/of dampen zichtbaar. De Staat was zich van de veenbroei ter plaatse bewust en was er bovendien mee bekend dat veenbroei zich niet steeds zichtbaar manifesteerde. De Staat heeft met betrekking tot de schor geen bijzondere uit de wet of andere publiekrechtelijke regeling voortvloeiende zorgplicht, analoog aan de op de overheid rustende zorg voor het onderhoud en beheer van een wel voor het publiek bestemde zaak. Ter plaatse waren geen waarschuwingsborden aanwezig of andere (verbods) maatregelen getroffen teneinde het publiek dat het wad wil betreden op de gevaren opmerkzaam te maken. Tot zover de feiten. Harry Dick Daalder zette de gerechtelijke procedure in gang stellende dat de Staat aansprakelijk was voor het aan zijn zoon overkomen ongeval. Naar zijn mening had de Staat nagelaten, in strijd met de vereiste zorgvuldig heid, een bord te plaatsen dat voor het gevaar van veenbroei waarschuwde. De rechtsvraag die de Hoge Raad te beantwoorden had was of de Staat door niet te waarschuwen voor het meergenoemde gevaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens het vijfjarige zoontje van Daalder. In het licht van de hierboven genoemde feitelijkheden beantwoordt de Hoge Raad deze vraag bevestigend. De kernoverweging in het arrest is opvallend te noemen: "Degene die de zorg voor een terrein heeft handelt in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, wanneer hij, terwijl hij moet verwachten dat het publiek dit terrein zal betreden en weet dat zich op dit terrein een voor het publiek niet steeds waarneembaar gevaar als het onderhavige voordoet, dat aan het publiek niet bekend is, niettemin nalaat maatregelen te nemen zoals een ter plaatse kenbaar verbod het terrein te betreden of waarschuwing voor dit gevaar. Zulks wordt niet anders wanneer zich op dit terrein ook andere, wel aan het publiek bekende gevaren voordoen".
versie 01-98, pag. 85
De Hoge Raad spitst de aansprakelijkheid niet toe op de overheid als beheerder van enig terrein, maar laat de geformuleerde regel gelden voor een ieder die de zorg voor een terrein heeft. Met name "het er zich van bewust zijn" dat zich een gevaarlijke situatie van welke aard dan ook voordoet of zou kunnen voordoen op een willekeurig terrein, schept een verplichting tot handelen. In casu bestaat de verplichting tot plaatsing van waarschuwingsborden of tot het treffen van andere (verbods)maatregelen teneinde een ieder die zich op dat terrein ophoudt op de gevaren opmerkzaam te maken. De conclusie is derhalve gerechtvaardigd dat een en ander een zeer verstrekkende zorgplicht voor Rijkswaterstaat als beheerder van enig terrein tot gevolg heeft. De Hoge Raad dwingt Rijkswaterstaat aldus hetzij dusdanige fysieke belemmeringen te treffen dat betreden van een terrein waar zich een mogelijke gevaarlijke situatie voordoet of zou kunnen voordoen "onmogelijk" wordt gemaakt dan wel waarschuwings(tekst)borden, gespecificeerd naar het gevaar, neer te zetten op voor het publiek duidelijk waarneembare plaatsen. Praktische realisatie laat ik evenwel aan de creativiteit van uw dienst over. Ik verzoek u derhalve met de grootst mogelijke nauwkeurigheid de strekking van het arrest Staat/Daalder na te komen, en hier in brede kring aandacht aan te schenken.
versie
01-98, pag. 86
8.4 Maatregelen ter voorkoming van het kraken van leegstaande panden in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat
De Rijkswaterstaat wordt herhaaldelijk geconfronteerd met het feit dat - al dan niet leegstaande - panden die in beheer zijn bij de Rijkswaterstaat wederrechtelijk door derden in gebruik worden genomen (worden gekraakt) . In voorkomende gevallen kan in principe slechts via tussenkomst van de rechter ontruiming worden afgedwongen. Dat is een relatief omslachtige en vooral kostbare gang van zaken. Het is dan ook beter het niet zo ver te laten komen. De volgende maatregelen kunnen daarbij helpen. Zodra een pand komt leeg te staan moet, in afwachting van een nader aan het pand te geven bestemming, onverwijid worden overgaan tot het treffen van maatregelen waardoor het onmogelijk wordt dat derden het pand feitelijk in bezit nemen. Hierbij valt te denken aan het - al dan niet tijdelijk inrichten van het pand als opslagplaats, waarbij in het pand liefst zware en/of omvangrijke materialen worden opgeslagen. Beter is het om het pand grondig ongeschikt te maken voor bewoning door bij voorkeur de vloeren te verwijderen en de ramen en deuren hermetisch dicht te metselen. (Het dichttimmeren met houten schotten heeft geen zin. Die zijn te gemakkelijk open te breken.) Alle sanitair dient te worden verwijderd. Als het in de bedoeling ligt dat het pand gesloopt wordt, dienen voornoemde maatregelen alvast te worden getroffen in afwachting van de te verlenen sloopvergunning. In dat geval moeten ook reeds de aansluitingen op nutsvoorzieningen (gas, licht en water) door of namens het nutsbedrijf worden verwijderd. Aan het nutsbedrijf dient te worden medegedeeld dat, wanneer door anderen dan de Rijkswaterstaat om een nieuwe aansluiting wordt verzocht, dit verzoek niet de instemming van de Rijkswaterstaat heeft. Na het afkomen van de sloopvergunning dient zo spoedig mogelijk tot algehele sloop te worden overgaan. Het verdient aanbeveling om in geval van een toekomstig slopen van een pand in een zo vroeg mogelijk stadium een sloopvergunning aan te vragen, bij voorkeur al voordat het pand leeg komt. Wanneer een pand onverhoopt toch wederrechtelijk in bezit is genomen dient de afdeling RP. van het Hoofdkantoor daarvan zo spoedig mogelijk in kennis te worden gesteld. Mochten de krakers overgaan tot het betalen resp. overmaken van geidbedragen aan uw dienst, dan dient aan betrokkenen per aangetekende brief met bericht van ontvangst te worden bericht dat deze betaling wordt aangemerkt als een vergoeding voor het wederrechtelijke gebruik van de Rij kseigendommen en dat het bedrag beslist niet als huursom wordt geaccepteerd. Indien de krakers verzoeken om aansluiting van elektriciteit, gas en/of water dient het desbetreffende nutsbedrijf te worden bericht dat de Rijkswaterstaat geen instemming aan dit verzoek verleent en dat de aansluiting voor rekening en risico van de krakers geschiedt. Als een gebouw is gekraakt dat korter dan een jaar heeft leeg gestaan, dan is het tevens mogelijk strafrechtelijk tegen de krakers op te treden (art. 429 sexies Wetboek van Strafrecht) . Indien hier in een bepaald geval sprake van is, dan dient door uzelf direct contact met de desbetreffende Officier van Justitie te worden opgenomen met het verzoek tot het treffen van maatregelen op grond van genoemd artikel over te gaan.
verse 01-98, pag. 87
8.5 Mobilofonie a. Regeling van de positie van de particulier/waterstaatsmedewerker met
betrekking tot de aansprakelijkheid voor een mobilofoon, die in het belang van de dienst in zijn auto is gemonteerd in geval van diefstal met braak van de mobilofoon idem zonder braak. b Regeling met betrekking tot de financiële gevolgen van het inbouwen van mobilofoon met antenne ten aanzien van de particulier. Ad a 1 Diefstal van de mobilofoon met braak. Ingeval het afgesloten particuliere motorvoertuig opengebroken wordt of op andere wijze wordt geopend zonder de toestemming van de eigenaar en de mobilofoon (gehuurd van P.T.T. Telecom) wordt gestolen, dan komt het verlies van de mobilofoon voor rekening van het Rijk. Het is mogelijk dat de aanwezigheid van de apparatuur een van de hoofdbeweegredenen is voor het plegen van de inbraak met als gevolg diefstal van de mobilofoon en denkbaar van particuliere goederen alsmede wellicht schade aan het motorvoertuig. Als zulks aannemelijk gemaakt kan worden zal de bijkomende schade van een inbraak als hiervoren bedoeld eveneens voor rekening van het Rijk komen, tenzij deze schade op de verzekeraar van het desbetreffende motorvoertuig is te verhalen. De vergoeding van de privé geleden schade geschiedt volgens de bij het Rijk gehanteerde normen. Ter verkrijging van een vergoeding voor de geleden schade dient de eigenaar zo spoedig mogelijk aangifte van de diefstal te doen bij de politie en door expertisebureau Rijnders, Dol en Mandema, Postbus 64658, 2506 CE Den Haag (tel. 070-3686460) een expertise van de geleden schade te doen uitvoeren voordat met de herstelwerkzaamheden wordt aangevangen. Ad a
2.1 Diefstal van de mobilofoon zonder braak.
In dit geval kan een diefstal slechts plaatsvinden indien het motorvoertuig niet afgesloten is geweest. Het verlies van de mobilofoon wordt dan eveneens voor rekening van het Rijk genomen. Ik wijs er echter op dat de particulier zijn aansprakelijkheid voor verlies en diefstal niet kan uitsluiten in de gevallen dat er sprake is van opzet en/of grove schuld aan zijn kant. Het spreekt vanzelf dat gelijktijdige diefstal van eigendommen van de particulieren niet voor rekening van het Rijk kunnen komen. Ad a
2.2 Schade aan de mobilofooninstallatie uit ander hoofde.
In gevallen dat de particulier met zijn auto betrokken is bij een ongeval, waarbij schade ontstaat aan de mobilofoon en/of de installatie, zal de vorenbedoelde schade, indien deze niet kan worden verhaald op derden aansprakelijken en/of verzekeraars, voor rekening van het Rijk komen. Ad b Financiële gevolgen met betrekking tot het inbouwen. De financiële gevolgen van het inbouwen van een mobilofoon in een particuliere auto komen voor rekening van het Rijk. Hierbij wordt vooral gedacht aan de inbouwkosten. Het inbouwen van de mobilofooninstallatie in het motorvoertuig dient zodanig te geschieden dat er geen sprake is van enige waardevermindering van het voertuig. Bij verkoop van het voertuig zal de antenne op het betrokken voertuig kunnen blijven, de kosten van een nieuwe antenne op een nieuwe auto zullen dan voor rekening van het Rijk komen.
versie 01-98, pag, 88
8.6 Opruimen achtergelaten motorrijtuigen
PM Deze regeling wordt op dit moment herzien.
versie
91-98. pag. 89
8.7 Incident Management PM
versie 01-98, pag. 90
*
1-1• i-_,
%
• I.
I
.'tE''
1.'
bi
qp
i!
-
tJ -- ' ' • - .• -- •l
.
:';"•:
•
-
-
"1 '.
AIP
I L1
P II # -. . •' . ••
- •
.- 1. •• .::: •: 1.
F.
'
-
.
11
' l
.-. -II
I
-:'
:1, 1•
• 1
:r.hu ._«1-•I •• - I -J —
-.. - • - ' — T .• • • ' • ' '
- -- - •
è
. .
1.li•• -
III .
•
r••uI•
.. 1
•• •
•r
-
J.p ••
j
-
-
- - - -
L
1-1
- • •,•
—
'-
- .'.
- - •
i I •L'
•
• r ..
-
!L
06
.-.-
lr
- • -.
• :
- --
•
- '
•
••
-. -I• •I
1I
.
-
.1 1 _ 1 •
-
.
-
r. • -
.
. .II•
• 1• 1; J
.I •
- t-., • :.. - -.
• • • •
J.I -
1• ilp
11,:.
-
- -
-
• • -. •
-
:1 • • - - . 'r'
'b. • •L .
1.
•r
BIJLAGE 1
versie
03-98. pag. 91
Overzicht van vervallen aanschrijvingen
Bijlage 1
Brief van 26 januari 1968, nr. 4776 Aftrek "nieuw voor oud" bij aan Rijksobjecten toegebrachte schade. Brief van 23 april 1969, nr. 25280 Instructie schaderij dingen door NAVO-motorvoertuigen veroorzaakte schade Brief van 28 augustus 1970, nr. 52723 Toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 t.a.v. wrakopruimingswerkzaamheden Brief van 3 februari 1971, nr. 7878 Toepassing aftrek nieuw voor oud op wegmeubilair Brief van 27 januari 1972, nr. 6095 Aftrek "nieuw voor oud" Brief van 29 maart 1976, nr. 22232 Kosten van toezicht en administratie schaderij dingen en schadevaringen Brief van 6 april 1976, nr. 24066 Aftrek nieuw voor oud bij aan rijksobjecten toegebrachte schade Brief van 7 juni 1977, nr. 40109 Instructie bij verhaal van schade door motorvoertuigen toegebracht aan Rijkswaterstaatsobjecten Brief van 11 augustus 1977, nr. 52838 Vastleggen van de feitelijke toestand bij schade door uitvoering van werken. Vastlegging door middel van fotoreportage van schade toegebracht door derden door aanvaring; aanrijding etc. Brief van 27 februari 1979, nr. 13628 Ongevallen met en gebreken aan Rijkswaterstaatswerken Brief van 21 augustus 1979, nr. 53725 Toepassing van de Wet op de Omzetbelasting 1968 t.a.v. schade aan eigendommen van Rijkswaterstaat Brief van 13 september 1979, nr. 58579 Instructie bij verhaal van schade door motorrijtuigen toegebracht aan Rij kswaterstaatsobj ecten Brief van 25 oktober 1979, nr. 68125 Instructie bij verhaal van schade door motorrijtuigen toegebracht aan Rij kswaterstaatsobj ecten Brief van 9 april 1980, nr. 20710 Beperking wettelijke aansprakelijkheid zeeschepen artikel 740a Wetboek van Koophandel Brief van 15 april 1980, nr. 22008 Schadevaringen. Vergoeding t.g.v. schade toegebracht aan Rijkswaterstaat Brief van 18 juni 1980, nr. 34365 Maatregelen ter voorkoming van het kraken van leegstaande panden in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat Brief van 19 september 1980, nr. 53862 Mobilofonie Brief van 30 oktober 1981, nr. 60830 Verhaal van schade aan Rijkseigendommen middels voeging van Rijkswaterstaat als beledigde partij in een strafzaak Brief van 5 april 1980, nr. 18206 Opruimen achtergelaten motorvoertuigen Brief van 17 juni 1982, nr. 31790 Ondertekening van akte van borgtocht model Rijkswaterstaat in geval van schadevaringen door buitenlandse schepen aan eigendommen van de Staat der Nederlanden Brief van 26 juli 1982, nr. 40157 Administratiekosten Waarborgfonds Motorverkeer Brief van 7 september 1982, nr. 48252 Zekerheidstelling voor schaden toegebracht door Nederlandse schepen aan eigendommen van de Staat der Nederlanden Brief van 29 december 1982, nr. 71118 Zekerheidstelling voor schaden toegebracht door schepen aan eigendommen van de Staat der Nederlanden Brief van 13 april 1983, nr. 19610 Kosten van administratie schaderij dingen versie 01-98, pag. 92
Brief van 17 juni 1983, nr. 32253 Beschadiging van Rijkswaterstaatswerken t.g.v. aanvaring door schepen van vreemde staten Brief van 6 juni 1984, nr. 24923 Verhaal van schade aan Rijkseigendommen middels voeging van Rijkswaterstaat als beledigde partij in een strafzaak Brief van 11 juli 1985, nr. 25811 Wrakkenwet Brief van 22 juli 1985, nr. 27329 Onderzoek solvabiliteit onverzekerden (art. 26; lid S WAN) en indiening vordering bij het Waarborgfonds Motorverkeer Brief van 9 april 1986, nr. 11654 Doorzending melding schaderijdingen aan de DG van Rijkswaterstaat; Financiële afwikkeling van bij het Waarborgfonds Motorverkeer ingediende schaderij dingen Brief van 18 november 1987, nr. 34775 Melding van schadezaken en ongevallen waarbij Rij ksvaartuigen of schepen van derden betrokken zijn Brief van 20 oktober 1988, nr. 4441 Zorgplicht wegbeheerder ten aanzien van niet voor het openbaar verkeer openstaande terreinen etc.; arrest Staat/Daalder
versie 01-98. pag 93
BIJLAGE 2
versie 01-98, pag. 94
Hr.
1
Class.: Ministerie van Directoraat-Generaal [Financiën der Belastingen I Z3aknr.: DIRECTIE VERBRUIKSBELASTINGEN AFDELING OMZETBELASTING Deponeren Aan het Ministerie van Verkeer en Watersa Directoraat-Generaal Rijkswaterstaa t.a.v. mr J.J. van Zanten Jut 1 1 Postbus 20906 -, 2500 EX DEN HAAG
Uw brief van/kenmerk
Vclg nr.
Ons kenmerk Doorkiesnummer Dn H a
13 oktober 1994; RR 184049 VB 94/3576 070-3428883 2s
nhichttngen bij
Ôî. 1994
drs G.F.J. van der Corput Onderwerp
Toepassing van de Wet op de ometbe1asting 1963 met betrekking tot wrakopru.iingswerkzaabeden en aftrek van ozetbe1asting ter zake van de vergoeding van aan eigendoen van Rijkswaterstaat toegebrachte schade.
Naar aanleiding van uw bovenverinelde brief deel ik u mede dat hetgeen u is aangegeven bij brief van 25 augustus 1970, nr. B69/21474 inzake het toepasselijke BTW-tarief bij het opruimen van scheepswrakken, en hetgeen is aangegeven in de resolutie van 25 juli 1979, nr. 579-10675 inzake het standpunt dat de omzetbelasting, die drukt op de kosten van herstel van schade die is toegebracht aan eigendommen van Rijkswaterstaat, niet in aftrek kan worden gebracht door de ondernemer die die schade heeft veroorzaakt, nog steeds actueel is. Met betrekking tot het eerste aspect is het bee.d thans neergelegd in § 8 van de in het Voorsc.rtt Tabel II gegeven toelichting op post b 1 van de b j de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel 11 Bschikking van 28 maart 1993, nr. VB 93/575, 1aastelijk gewijzigd bij beschikking van 28 februari 14, rir. VB 94/244). Met betrekking tot het tweede aspect is, naast de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juni 1'3, nr. 1728/77, van belang het arrest van de Hoge van 24 september 1980, nr. 20.060 (gepubliceerd in EE 1980/303) inzake een specifiek op Rijkswaterstaat Letrekking hebbende casus. Kortheidshalve verwijs ik u naar de bij deze brief geefax 070) 3 42 79 05 Koe Voorhout 7 Postadres Postbus 20201 Teiex 33141 mifi n) Teiegramadres finance 2500 EE Den Haag Telefoon (070) 3 42 80 00 Georuik voor telefonisch contact het bovenvermelde doorkiesnummer
Vermeld bij beantwoording datum en kenmerk van deze brief
voegde kopieën van eerdergenoemde § 8 en BNB 1980/303. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben irigelicht. DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN, namens deze, DE DIRECTEUR VERBRUIKSBELASTINGEN,
an Norden.
Ministerie van Directoraat-Gener.al Firxancin der Belastingen DIFECTIE VE? uIKE:LsTI:IcE:; BUREAU OMZETBELASNG Aan Rijkswo.tertaat Hoofddirectie van de Waterstaat Postbus 20906 2500 EX 's-GFNAG
Uw kenmerk Uw brief van Ons kennerk 's-Gravenhage RXS 38162 11-6-1979 279- 1 0 6 75 25 juli 1979 Onderwerp zetbelastin. Toepassing van artikel 15, eerste lid, letter a van de Wet op de cmzetbelastinC 1968.
Naar aanleiding van uw bovenvernelJ.e brief doe ik u hierbij toekomen een afschri.ft van een aanschrijving, waarin ik de belastir.dienst in kennis heb Eestel van een rechterlijke uitsraak inzake het herstellen van schade. Ht Hof heeft daarbij uitgesproken dat herstelwerkzaheden, ook inien zij worden ccdragen door ie schadevorocraakende ondernemer, in het aleneen voren verri:ht jegens ie gedureerde. Dit houdt net name in dat de tr zak in rekenin - ebrachte omzetbelasting niet in aftrek kan worden Febracha door de schadeveroorzaken ondernemer. Van ee jelegenheid heb ik gebruik c-emaakt om ie belastingdienst beke-i te mkon me mijn standunt inzake ho herstel van schade aan waterstaatswerken van het Rijk. Iet betrekkinr tot de trocedure inzake Hanil Feederci G.m.b.H. bericht ik u dat het Hof in deze zaak nc eea uitspraak heeft gedaan. DE s:AATssEcRETAR:s v;:' FINANCIEN, Vocr deze, DE D?ECT -Gir::RAL DE? EE ETII; GEN W.
ordeesbaer 0.1.
MINISTERIE VAN FINANCIEN BOEKWERK OMZETBELASTING - B.T.W. DIRECTORAAT- GENERAAL DER BELAST INGEN DIRECTIE VERBRUIKSEELASTINGEN BUREAU OMZETBELASTING NR. 579-10675
's-GRAVENHAGE, 25 juli 1979 B.T.W. /R-196
A.n heren Directeurer. derrijksbelc.stingen ONDERWERP Omzetbelastin.;. Toepassin van artikel 15, eerste lid, letter a van iie Wet op de omzetbels.stinr 1968.
Ik deel u nede, dat het Gerechtshof te Amsterdam (Derde meervoudie belastingker) net bctrekkinE7 tot ue toepassing van de omzetbelastingvetCevin - de voL -ende beslissin heeft Eenomen. Ir. 1728/77 (zîttin - van 31 mei 1978, aan partijen verzonden 7 juni 1978). Exloitante van een aanneninrs- en loodrietersbedrijf heeft tijdens de uitvoerTn va eraamhden bj cliënten schade aangericht. Die schade nirr gebrachte omztbelastin kort niet voor aftrek in aaamerkn aanEezlen het er voor noet wcrden iehouden dat de desbetreffende nrestaties zT T T ________________________________ __ __ Bel9.n 1 hebbende heeft in de periode van aanslag voorbelastin in aftrek -ebrncht met betrelkkinG tot het herstellen en vervan-en van beschedide vloerbedekking-, behan e- en schilderwerk, welke schade was ontstaan -edurende de uitvoerinE v'.n werkzaamheden en vaarvocr zij aansDrakeljk was. Men heeft deze schade aldus ere - eld dat de edupeerden bij een docr belanrhebbende aanevezeri stoffeerder nieuw behang en nieuwe vloerbz-dekkin(-, eazovocrts konden uitzoeken tot bepaalde bedraren en de stoffeerder/re;arateur zorc-de voor leverin r en aanbrenin. EelanChebbende betaalde de facturen, welke te hare name varen stel. De op die facturen mede in rekenin «ebrachte cazetbelastin. - is docr belanghebbende op de voet van artikel'15 van de Wet op de omzetbelastin. 1968 (hierna te noenen: de Wet) in aftrek gebracht. De znsec:ur heeft deze naar zijn meninw ten onrechte in aftrek cbracnte ozetbèlastin - bij de cnderwerpelijke aansla - naeheven. Het Gerechtshof heeft onder meer overworen: "dat in -evcl-e artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet de in artikel 2 bedoelde belastinr welke uc cndernener in aftrek brent, de belastin. is welke in het tijdvak van aangifte d.ocr andere cndernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leverin - en en vereende diensten in rken±n is gebracht op een or de vccreschreven wij ze op;;aak factuur';
- aaL. -
-2-
dt part:jLn s1chts reei h:u.lt vran- f de prestaties van Je stfe•rJr/rarateur, bsaaan in ht nbren -•n vnr', nieuwe v1orbeJtkiin, nieuw behan, en schiloerwerk hij Je tJupeeren van Je schao, aan bian -hYuL-nJe Jan wel aan Jo «eoupeerdon zijn verricht; in casu vremJ Drszaties b.stcan Zuw ut Jcnstn;
uit verin-ez als
Jat
uiJelijk is dat d eJueerJn hL.t ?enot van de prestaties hebben vncrzcvcr die prestaties nebbon bestaan uit lever±nn van cJeren, zij e1.en. hiervan hebicn verkren; at daarorn - naar het :.r1el van hLt M:. - Je ratic van vornerne bepalin..en en het systen van de wet brenen het er v:cr te houden dt al Jze prestaties zijn verricht jegens c çeiupeerden; 1 .
dat derhalve J inspecteur hier de aftrek van vcrbelastin: trecht heeft eveiçerJ en bc-lan; - hebbendes beroep in dit opzicht moet worden af-ewezn.
s 7. JT S- s E c R 7 AFI 12 VN FINJCIE, " 111,
Voor deze, DE D ECTEUR-GETFL DER EELASTI1GEN, C.J. SledJerin
N::t. ovcnstnande uitsrk is mede van bel.r. in evlln waarin dor schepen schade wordt t:e ebracht =Lan vatorstaatswerken van hLt oanlen oe hctroren reor opacht -eeft tot herstei van schade dient het stnrpunt to voren in-en:nn dat ie dienst van d ners:eller niet aan reor doch aan Rijkswaterstaat wordt v•rricht, tea.eer crodut Rijkswaterstaat in het :.lceneen up eni-erei wij: partij is bij de nirb icelde voreenkcrosten tt herstel van schade aan va:ers:aatswerken.
Voor5chrjft Tabcl II - 11.00.00
VOORSCHRIFT INZAKE DE BIJ DE WET OP DE OMZETBELASTING 1968 BEHORENDE TABEL fl Bcschikking van 28 maart 1993, ur. VB 931575 laatstcijk gewijzigd bij beschikking van 28 februari 1994, iii - . VB 941244 2. INLEIDING Bij de parlementaire behandeling van het voorstel van wet tot invoering van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn nadere aanwijzingen gegeven omtrent de uitleg van de posten van tabel II behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze aanwijzingen zijn bekend gemaakt bij de aanschrijving van 24 december 1968, nr. D 68/8848 (OB/BTW-46), waarbij de Toelichting Tabel II is opgenomen als Bijlage J bij de aanschrijving van 29 oktober 1968, nr. 120 (OB/BTW-14). Voorts zijn nadien een aantal aanschrijvingen verschenen inzake de toepassing van tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968. In verband met de wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met het oog op de opheffing van de fiscale grenzen binnen de Gemeenschap met ingang van 1januari 1993, is tabel II enerzijds uitgebreid met een aantal posten en is anderzijds de reikwijdte van bestaande posten gewijzigd. Dc wijzigingen aangaande tabel II hebben mij aanleiding gegeven de hiervoor bedoelde Toelichting Tabel II alsmede de overige hierna in hoofdstuk 18 genoemde aanschrijvingen opnieuw te bezien en deze te vervangen door een nieuw voorschrift inzake de toepassing van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel II en dit voorschrift te uwer kennis te brengen. Vooraf aande aan de toelichting op de afzonderlijke tabelposten is in dc paragraaf Inhoud van de post de tekst van de desbetreffende Post opgenomen. Deze tekst is cursief gedrukt.
Omzetbelasung 1968
(Suppt. 11 - 28 februan 1994)
Voorschrift tabel 11 - 1 100.00
41
ploitatie van het zeeschip, zoals diensten van schecpsagcntcn. Ingcvolgc genoemde bepaling van dc Zesde Richtlijn kan het nultaricU derhalve onder meer toepassing vinden ten aanzien van het slepen, het beloodsen en het bergen van zeeschepen, alsmede ten aanzien van het los- en vastmaken van zeeschepen, het classificeren, het verrichten van deskundigenonderzoek (al dan niet in verband met schade), het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, herstellingen en dergelijke aan zeeschepen en prestaties waarvoor havengeld in verband met zeeschepen in rekening wordt gebracht. Ook de bevrachting van zeeschepen is aan het nultarief onderworpen. Ten slotte kan ook het vervoer van bemanningen van zeeschepen (het zogenoemde communicatievareri) en het vervoer van waterklerken onder de post worden gerangschikt. Het nultarief van post b.1 kan mede toepassing vinden met betrekking tot diensten die worden verricht voor goederen die deel uitmaken van dc lading van zeeschepen, indien het goederen betreft die zich in het vrije verkeer van de Europese Economische Gemeenschap bevinden. Dc diensten moeten rechtstreeks samenhangen met de lading van het zeeschip. Strikt genomen kunnen goederen slechts als lading van een vervoermiddel worden aangemerkt van het ogenblik waarop zij in het vervoermiddel worden geladen tot het ogenblik waarop zij uit het vervoermiddel worden gelost. Om problemen bij de afbakening van de genoemde Richtlijnbepaling te voorkomen, kan het nultarief worden toegepast met betrekking tot de diensten die worden genoemd in § 3, onder a tot met e, mits deze diensten worden verricht op het terrein dat rechtstreeks grenst aan de kade waar het desbetreffende, te laden of geloste zeeschip is afgemeerd. Immers naarmate de band tussen het vervoermiddel en de ladinggoederen vervaagt, hetgeen kan geschieden doordat de goederen geografisch verder van het vervoermiddel zijn verwijderd of, bij verbijf van de goederen buiten het vervoermiddel, door het verstrijken van de tijd, verliezen de goederen het karakter van lading. In verband hiermee geldt wat betreft de onder b bedoelde opslag in een loods of op de wal voorde toepassing van het nultarief een rnaxirnumtermijn van 30 dagen. 12.0.8. § 8. Bergen van zeeschepen Onder het bergen van zeeschepen wordt verstaan het in veilige haven brengen van een schip dat met eigen middelen dit doel niet kan bereiken, hetgeen meer in het algemeen inhoudt elke werkzaamheid welke direct gericht is op het behoud van een zeeschip dat in bedoelde situatie verkeert, haar bemanning en lading. Mede als bergen van zeeschepen kan worden aangemerkt het verlenen van hulp aan in gevaar verkerende schepen teneinde schip, bemanning en lading in veiligheid te brengen, voor welke buitengewone diensten overeenkomstig de regels welke bij de sleepvaart gelden een afzonderlijke beloning pleegt te worden bedongen. Het nultarief kan ook op de overeengekomen beloning worden toegepast Omzetbelasting 1968
(Suppi. 8 - 20 oktober 1993)
11.0000 Voorschrift tabel IT
42
indien dc opdracht tot bcrgen van hct dcshetreffcndc zeeschip naderhand niet blijkt tc kunnen worden uitgcvocrd. Het nultaricf mist toepassing ten aanzien van het ruimen van (wrakken van) zeeschepen die in openbare wateren zijn gcstrand, gezonken of aan de grond geraakt of vastgeraakt op of in waterstaatswerken, indien dat ruimen plaatsvindt door of in opdracht van de beheerder van het water of waterstaatswerk. Alsdan moet worden aangenomen dat de dienst is gericht op het vrijmaken van het water of het waterstaatswerk. Hierbij is niet van belang of het object na het ruimen nog kan worden aangemerkt als zeeschip. 12.0.9. § 9. Overige onderwerpen in verband met zccschcpen Het nultarief van post b.1 kan voorts worden toegepast op de verhuur en het charteren van zeeschepen, zoals time-charter (verhuur met bemanning), bare baat charter (verhuur zonder bemanning) en andere vormen van charter die niet het karakter hebben van (intracornrnunautair) goederenvervoer, alsmede op de bemiddeling bij de verhuur van zeeschepen. Met betrekking tot zogenoemde shipmanagemerit wordt een vergoeding in rekening gebracht die uit verschillende elementen bestaat. Waar deze elementen alle betrekking hebben op diensten welke ten aanzien van zeeschepen worden verricht, zijn de ter zake in rekening te brengen vergoedingen onderworpen aan het nultarief van post b.1. 12.0.10. § 10. Diensten ten aanzien van luchtvaartuigcn en van dc lading van luchtvaartuigen Onder Post b.1 vallen eveneens de diensten welke worden verricht ten aanzien van luchtvaartuigen welke hoofdzakelijk als openbaar vervoermiddel worden gebezigd in het internationaal verkeer, bedoeld in past a.3. Mede gelet op de tekst van het bepaalde in artikel 15, leden 6 en 9, van de Zesde richtlijn geldt zulks mede voor diensten welke ten aanzien van voor het goederenverkeer gebezigde luchtvaartuigen worden verricht. Als internationaal verkeer kan in deze worden aangemerkt het luchtvaartverkeer - lijnverkeer, chartervluchten en dergelijke - tussen dan wel op andere landen (de overige Lid-Staten van de Gemeenschap daaronder begrepen) dan Nederland. Voorts gaat het om luchtvaartuigen als zodanig, ongeacht hun directe herkomst - binnen of buiten de Gemeenschap - of bestemming. Gelet op het bepaalde in artikel 15, onder 9, van de Zesde richtlijn gaat het hierbij om diensten welke verricht worden voor de rechtstreekse behoeften van de desbetreffende luchtvaartuigen en hun lading. Onder de hier bedoelde diensten zijn tevens te begrijpen de diensten die worden verricht ten behoeve van de exploitatie van het luchtvaartuig. Het nultarief kan worden toegepast op de verhuur en het charteren van
1980/303* BESLISSINGEN IN BELASTINGZAKEN
1552
van de wet vrijgestelde prestaties verricht en bijgevoig de aan hem in rekening gebrachte belasting niet kan aftrekken (art. 15 (2)). De wet maakt voor gevallen als nu aan de orde geen onderscheid tussen prestaties aan aftrekgerechtigden en prestaties aan anderen. Niettemin zou men verwachten dat 5 een procedure als de onderwerpelijke toch alleen gevoerd wordt als de afnemer aanspraak heeft op aftrek van voorbelasting en dat bij avezigheid van enig werkelijk belang wordt berust in de feiten die zich hebben voorgedaan. Volgens die feiten had niet de kleine ondernemer het voorschrift van art. 25 (3) geschonden. De factuur met o.b. was uitgereikt door het overheidsbedrijf waaraan hij zijn prestaties bewees. Die onjuis10 te gedragslijn was volgens de staatssecr. aan de app. toe te rekenen: deze blijft verantwoordelijk voor de juiste inrichting van de facturen. Zulks volgt blijkens de toelichting op het cassatiemiddel uit een in een ambtelijke toelichting verstrekte goedkeuring. N.m.m. zal als het werkelijke belang van het geschil in dit geval alleen hebben gegolden de wens een erkenning te verkrijgen van de juistheid van de ambtelijke opvatting 15 dat in gevallen waarin de usances meebrengen dat een factuur niet wordt uitgereikt door degene die de prestaties verricht maar door diens wederpartij, de wettelijke voor schriften met betrekking tot facturen dan m.m. van toepassing zijn op de door de wederpartij opgemaakte bescheiden. Die erkenning is niet verkregen. Integendeel, in twee instanties werd op ondubbel20 zinnige wijze beslist dat de in de ambtelijke toelichting gevolgde redenering geen Steun vindt in de wet. Het belang van het arrest is daardoor gelegen in de omstandigheid dat ook indien er werkelijke belangen op het spel staan, indien een tot aftrek gerechtigde ondernemer als afnemer van prestaties facturen met o.b. uitreikt, zijn wederpartij kleine ondernemer - daarvan geen voor hem nadelige gevolgen kan ondervinden. Ge25 zien de verklaring van de zin van de wettelijke regeling is dit een conclusie die noopt tot een nadere bezinning op die regeling. L. F. Ploeger 30
HOGE RAAD, 24 september 1980 (Rolno. 20 060) (Mrs. Vroom, Wiersma, Antal, Stol, Jansen)
303*
(Art. 15, lid 1, letter a, O.B. '68)
35
Belangh., een rechtspersoon naar Duits recht, exploiteert een rederij. Twee van haar schepen hebben door aanvaring schade toegebracht aan onder beheer van Rijkswaterstaat gestelde werken. In overleg met Rijkswaterstaat heeft belangh. in haar opdracht beide schades door een derde laten herstellen. T. z. v. de verrichte diensten heeft deze derde aan belangh. o.b. in rekening gebracht; belangh. heeft deze o.b. aan de insp. terugge40 vraagd. H. R.: uitgaande van zijn vcststellin gen en oordelen heeft het Hof zonder schending van art. 15, eerste lid, letter a, 0.8. '68 kunnen oordelen dat de onderhavige diensten niet aan belangh. doch aan Rijkswaterstaat werden bewezen. 45
De Hoge Raad enz.;
Gezien het beroepschrift in cassatie van de vennootschap naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland X G.m.b.H. te Z (BRD) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31januari 1980 tegen de haar opgelegde aanslag tot naheffing van 50 omzetbelasting over het tijdvak 1 april 1976 tot en met 30 september 1976; Gezien de stukken; 0. dat aan belanghebbende over het tijdvak 1 april 1976 tot en met 30 september 1976 een aanslag tot naheffing van omzetbelasting is opgelegd tot een bedrag van f 2468,64 aan enkelvoudige belasting zonder verhoging, welke aanslag na daartegen 55 gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, waarop belanghebbende van die uitspraak in beroep is gekomen bij het Hof; 0. dat het Hof als vaststaand heeft aangemerkt: ,,Belanghebbende exploiteert een rederij van in het internationale verkeer varende
1553
Al
NEDERLANDSE BELASTINGRECHTSPRAAK 1980/303*
binnensChepefl. waarmee zij de duwvaart op de Rijn en de daarop aansluitende waterwegen uitoefent. Als zodanig is zij ondernemer in de zin van de Wet O.B '68 (hierna aan te duiden als: de Wet). Twee van haar schepen brachten door aanvaring schade toe aan onder beheer van Rijkswaterstaat gestelde werken onder Dordrecht. te weten op 18 maart 1976 de duwboot ,,A 15" en op 2 mei 1976 de duwboot ,,A 12". Belanghebbende heeft beide schades in overleg met Rijkswaterstaat in haar opdracht laten herstellen, ter zake waarvan haar door de desbetreffende aannemers respectievelijk f 2052,64 en f 416 aan omzetbelasting in rekening is gebracht. Vervolgens heeft belanghebbende deze belastingbedragen op grond van art. 17 van de Wet terugverzocht. Aanvankelijk heeft de Inspecteur de belasting aan belanghebbende gerestitueerd doch bij de onderhavige aanslag heeft hij deze wederom van belanghebbende nageheven. De aanslag is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. In beroep heeft de Inspecteur zich achtereenvolgens op het standpunt gesteld dat belanghebbende de prestaties niet in het kader van haar onderneming heeft gebezigd weshalve zij geen recht heeft op aftrek van de belasting, dat aftrek is uitgesloten ingevolge art. 1, lid 1, letter b, jo. lid 2, van het Besluit uitsluiting aftrek O.B. '68, dan wel dat belanghebbende met de herstellingen aan Rijkswaterstaat prestaties heeft verricht tegen vergoedingen gelijk aan de herstelkosten, zodat de belasting deswege is verschuldigd. Nader heeft de Inspecteur daaraan toegevoegd dat de prestaties niet aan belanghebbende doch aan Rijkswaterstaat zijn verricht, zodat belanghebbende reeds daarom het aftrekrecht mist. Belanghebbende bestrijdt alle door de Inspecteur aangevoerde gronden en meent dat de belasting terecht op de voet van art. 17 voormeld op haar verzoek is terugbetaald. Omtrent het met Rijkswaterstaat gevoerde vooroverleg en omtrent de gang van zaken bij het aanbesteden en het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden is het volgende komen vast te staan: Bij gelegenheid van een eerder door belanghebbende toegebrachte schade was belanghebbende reeds met Rijkswaterstaat te rade gegaan ten einde het daarheen te leiden dat laatstgenoemde niet zoals te doen gebruikelijk de schade op de voet van art. 3 van de Wet van28 februari 1891, Stb. 69, zelf zou doen herstellen, doch zou toestaan dat de opdracht tot herstel van belanghebbende zou uitgaan. Blijkens de daaromtrent met Rijkswaterstaat gevoerde correspondentie en hetgeen de gemachtigde van belanghebbende op de zitting van 4 maart 1978 heeft verklaard werd daarmede uitsluitend beoogd om belanghebbende in staat te stellen, middels een té haren name gestelde factuur, de op de herstelkosten drukkende omzetbelasting in aftrek te kunnen brengen, waartoe Rijkswaterstaat het recht mist. Rijkswaterstaat heeft daarin toen bij wijze van proef, zij het onder nader te stellen voorwaarden, in principe bewilligd. Daaromtrent werd overeengekomen voor zover hier van belang dat het plan van herstel (daaronder begrepen de met de aannemers te sluiten overeenkomsten) in over leg met Rijkswaterstaat zou worden opgesteld en vooraf worden goedgekeurd, dat Rijkswaterstaat de directie over het werk zou voeren, dat het werk na gereedkomen door deze dienst zou worden goedgekeurd en dat aan deze alle vorderingen op de aannemer zouden worden gecedeerd. Van deze toezegging heeft belanghebbende voor de onderhavige schadegevallen gebruik gemaakt onder naleving van de gestelde voorwaarden. De beide herstellingen zijn eik voor zich uitgevoerd door een aannemer die daarvoor naar de gemachtigde van belanghebbende op de zitting van 27 september 1979 heeft verklaard door Rijkswaterstaat uit haar relatiekring is aangewezen. De schriftelijke opdracht welke belanghebbende aan ieder van beide aannemers heeft verstrekt luidde, voor zoveel van belang, als volgt: ,,0p grond van de algemene voorschriften voor de uitvoering en het onderhouden van werk onder beheer van het departement van Verkeer en Waterstaat geven wij u opdracht tot het herstellen van de bovengenoemde schade, zoals door u besproken met -
10
15
20
25
30
-
-
C
5
35
40
-
45
50
-
-
55
1980/303* BESLISSINGEN IN BELASTINGZAKEN
1554
de heer S van de dieristkring Dordrecht, waarvoor met u een prijs is overeengekomen vanf..... De directie over deze reparatie zal worden gevoerd door Rijkswaterstaat en u gelieve zich, onder bericht aan ons, met de heer S in verbinding te stellen ten einde de aanvang 5 van de reparatie en de uitvoering met hem af te stemmen. Nadat het werk door Rijkswaterstaat is afgenomen en goedgekeurd, gelieve u ons uw rekening ten name van X G.m.b.H. a-strasse 1, Z (BRD) in te zenden." De kosten van herstel van de op 18 maart 1976 ontstane schade zijn door de betrokken aannemer nader voor een derde gedeelte - het daarmede overeenkomende deel 10 van de schade kon achteraf niet aan belanghebbende worden toegeschreven - aan Rijkswaterstaat in rekening gebracht, onder creditering voor dat gedeelte van de eerder aan belanghebbende uitgereikte factuur;"; 0. dat het Hof met betrekking tot de standpunten van partijen heeft overwogen: ,,dat belanghebbende, zakelijk weergegeven, in hoofdzaak het volgende heeft aan15 gevoerd: De belasting is terecht terugverzocht aangezien aan alle daarvoor gestelde eisen is voldaan. De Inspecteur stelt ten onrechte dat de prestaties niet in het kader van de onderneming zijn gebezigd. De schades zijn immers bedrijfsmatig belopen, zodat de herstelopdrachten ertoe strekten om te voorzien in door belanghebbende als onderne20 mer gevoelde behoeften. Van uitsluiting van het aftrekrecht als door de Inspecteur is bedoeld kan geen sprake zijn omdat belanghebbende niets aan Rijkswaterstaat heeft geschonken; van enige iiberaliteit bij belanghebbende is in deze immers geen sprake. Evenmin kan worden gesteld dat de nageheven belasting zou zijn verschuldigd we25 gens het verlenen van diensten jegens Rijkswaterstaat omdat zowel een prestatie als een vergoeding ontbreekt, terwijl het herstel van de schade slechts heeft gediend ter delging van de claims welke Rijkswaterstaat aan art. 1401 B.W. ontleende. Voorts is het niet aan twijfel onderhevig dat de herstelprestaties aan belanghebbende zijn bewezen, hetgeen reeds blijkt uit de schriftelijke opdrachten welke zij aan de aan30 nemers heeft verstrekt. Ter zake zijn door Rijkswaterstaat geen herstelovereenkomsten met de aannemers gesloten. De belasting is dan ook terecht in aftrek gebracht en op de voet van art. 17 van de Wet terugverkregen, zodat naheffing ten onrechte is geschied; dat de Inspecteur op de in het vertoogschrift daartoe aangevoerde gronden - welke 35 sub factis zijn samengevat - bij zijn standpunt heeft volhard, doch daaraan in zijn uitlating in het kader van de nadere schriftelijke behandeling en op de zitting van 27 septernber 1979 als zijn primaire stelling heeft toegevoegd dat de hersteiprestaties niet aan belanghebbende doch aan Rijkswaterstaat zijn bewezen, zodat belanghebbende reeds daarom geen aftrekrecht toekomt;"; 40 0. dat het Hof omtrent het geschil heeft overwogen: ,,1. dat mgevolge art. 15, lid 1, letter a. van de Wet een ondernemer de belasting in aftrek kan brengen, welke door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekeningen is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur; 45 2. dat belanghebbende de belasting welke haar wegens het herstellen van de onderhavige schades in rekening is gebracht op grond van de aangehaalde wetsbepalirig jo. art. 17 van de Wet heeft terugverzocht, waarop debelasting aan haar is terugbetaald: dat in geding is of de Inspecteur belanghebbende op goede gronden het recht op aftrek van deze belasting heeft ontzegd en deswege de bij de bestreden uitspraak ge50 handhaafde naheffingsaanslag heeft opgelegd; dat de Inspecteur ter staving van de juistheid van de aanslag aanvankelijk achtereenvolgens een drietal gronden heeft aangevoerd, welke sub factis zijn weergegeven, doch nader - blijkens zijn verklaring ter zitting van 27 september 1979 - als zijn thans primaire stelling naar voren heeft gebracht dat de onderhavige diensten niet aan be55 langhebbende doch aan Rijkswaterstaat zijn verricht, zodat belanghebbende reeds daarom geen aanspraak op aftrek van de belasting kan doen gelden; dat belanghebbende dit bestrijdt en daartoe wijst op de door haar schriftelijk aan
1555
NEDERLANDSE BELASTINGRECHTSPRAAK 1980/303*
de aannemers verstrekte herstelopdrachten en op het ontbreken van annrninsovereenkomsten tussen dezen en Rijkswaterstaat; dat te dien aanzien naar het oordeel van het Hof uit de vastgestelde feiten dient te worden afgeleid dat aan de omstandigheid dat de ter zake van het herstellen van de onderhavige schades uitgereikte facturen ten name van belanghebbende zijn gesteld slechts een formele betekenis kan worden toegekend, welke niet in overeenstemming is met de verhoudingen, welkein werkelijkheid tussen partijen bestonden; dat toch naar 's Hofs oordeel de werkelijke gang van zaken deze is geweest. dat bedoelde prestaties inderdaad, gelijk door de Inspecteur uiteindelijk primair is gesteld, nietaan belanghebbende, maar aan Rijkswaterstaat zijn verricht; dat het Hof zich tot deze slotsom meer in het bijzonder heeft laten leiden door de omstandigheden dat belanghebbende de toestemming om zelf opdracht tot het herstellen van de schades te mogen geven van Rijkswaterstaat heeft verkregen met het uitsluitend oogmerk door middel van de alsdan te haren name gestelde facturen terugbetaling te verkrijgen van de op de herstelkosten drukkende omzetbelasting, derhalve zonder daarmede enig ander zakelijk belang te dienen, de aan deze toezegging verbonden voorwaarden overeenkomstig haar kennelijke strekking aan Rijkswaterstaat discretionaire bevoegdheden verschaften ten aanzien van zowel het aanstellen van de aannemers, het opstellen met dezen van de herstelplannen, het sluiten van de aannemingsovereenkomsten als, via het voeren van de directie over het werk, ten aanzien van het uitvoeren van de werkzaamheden, in de herstelopdrachten dienovereenkomstig ook is vermeld dat deze zijn verstrekt ,,op grond van de algemene voorschriften voor de uitvoering en het onderhouden van werk(en) onder beheer van het departement van Verkeer en Waterstaat" ". terwijl daarin voorts van de veronderstelling wordt uitgegaan dat het werk door Rijkwaterstaat, na goedkeuring zal worden afgenomen, de kosten van het herstellen van één van beide schades uiteindelijk door de betrokken aannemer voor een derde deel aan Rijkswaterstaat in rekening zijn gebracht. onder creditering van belanghebbendes factuur, hoewel de opdracht door belanhebbende werd verstrekt; dat belanghebbende, nu de onderhavige diensten naar de in werkelijkheid tussen de betrokkenen bestaande verhoudingniet aan haar doch - zoals gezegd - aan Rijkswaterstaat werden bewezen, reeds hierom geen recht had op terugbetaling an de eerderbedoelde belasting, zodat de Inspecteur deze terecht van haar heeft naheen: dat het Hof in verband met het vorenoverwogene verder kan laten ruci &at er zij van de overige stellingen van de Inspecteur; dat het beroep van belanghebbende moet worden verworpen en dc- u van de Inspecteur in stand dient te blijven;"; Overwegende dat het Hof op die gronden de uitspraak van de lnc...' r- 'c. vestigd: Overwegende dat belanghebbende in cassatie aanvoert: ,,Belanghebbende acht door het Gerechtshof in het bijzonder artikc administratieve rechtspraak belastingzaken geschonden. Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt. Het Gerechtshof fundeert zijn oordeel op zijn vaststelling dat de Sten naar de in werkelijkheid tussen de betrokkenen bestaande verhuJ".-belanghebbende doch aan Rijkswaterstaat werden bewezen, op grond .i • hebbende geen recht zou hebben op terugbetaling van de litigteuze t'' 1. De algemene omstandigheden waarop het Gerechtshof zijn oordc ' "nen vermogen dat oordeel niet te dragen waartoe het volgende moge worden cr d 1.1 Feiten. Vooraf moge nog eens worden gereleveerd hetgeen het Gerechtsht a vaststaande tussen partijen heeft aangenomen. Tussen de procespartijen is niet in geding dat belanghebbende de opdrah: herstel aan de aannemers heeft gegeven en dat er uit dien hoofde tussen aannernc c-n elanghebbende een verbintenis is tot stand gekomen; eveneens zijn partijen he ero'er eens dat de aannemers na het verrichten van hun prestaties hun notas op naam van
5
10
15
20
25
30
3'
40
5
1980/303* BESLISSINGEN IN BELASTINGZAKEN
1556
belanghebbende hebben gesteld en aan deze hebben uitgereikt. (Vergelijk blz. 2, re gels 25 tot 28 van de uitspraak van het Gerechtshof.) De betaling van de nota's is geschied door belanghebbende rechtstreeks aan de aannemers. 1.2 Uitgaande van de vaststelling dat Rijkswaterstaat aan belanghebbende roestem5 ming heeft gegeven tot het herstellen van schades, is het tegenstrijdig te oordelen, dat de prestaties voortvloeiend uit het herstel van die schades, nadien direct aan Rijkswaterstaat zijn verricht en wel om de volgende twee redenen. 1.211 Van een schijnhandeling is geen sprake. Onduidelijk is, in welke zin het Gerechtshof de term ,,formele betekenis" bezigt. 10 Omdat aan deze term, in juridische zin gebezigd, rechtens duidelijk wel betekenis zou moeten worden toegekend, neemt belanghebbende aan dat het Gerechtshof deze term bezigt in de betekenis welke daaraan in het spraakgebruik moet worden toegekend. Dan vraagt belanghebbende zich vervolgens af of het Gerechtshof door te stellen dat aan de facturering ,,slechts een formele betekenis" (in de door ons opgevatte zin) moet 15 worden toegekend, beoogt te stellen dat slechts sprake is van een schijnhandeling. In dat geval zou het Gerechtshof in strijd komen met de door hem zelf vastgestelde feiten en zou hij ook overigens buiten de rechtsstrijd van partijen treden, aangezien tussen partijen vaststaat dat de door belanghebbende met de aannemer gesloten overeenkomsten een reëel karakter droegen en deze ook beoogden rechten en verplichtin20 gen voor contractanten te creëren. 1.212 Voor de Wet O.B. '68 moeten prestaties afzonderlijk beoordeeld worden. Nu van een schijnhandeling tussen belanghebbende en de aannemer geen sprake is kan het Gerechtshof aldus niets anders tot uitdrukking hebben willen brengen dan dat de prestaties weliswaar eerst door de aannemers jegens belanghebbende en vervolgens 25 door belanghebbende aan Rijkswaterstaat zijn verricht, maar dat dit samenspel van prestaties voor de toepassing van de wettelijke regeling ineensluiten; dit echter staat de Wet op de omzetbelasting niet toe, aangezien elk van de leveringen en diensten op zich moet worden beoordeeld. Aldus zou ook in de opvatting van het Gerechtshof enerzijds recht op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting bestaan, maar anderzijds 30 dit recht als het ware gecompenseerd worden door een mogelijke ,,afdrachtverplichting" in verband met de verbintenis ex art. 1401/2 B.W., welke belanghebbende jegens Rijkswaterstaat had. Deze laatste verbintenis is echter, zoals reeds in een eerder stadium werd betoogd, geen prestatie in de zin van de Wet op de omzetbelasting en zeker niet een welke tegen vergoeding werd verricht. 35 2. De bijzondere omstandigheden waarop het Gerechtshof zijn oordeel doet steunen zijn de navolgende. 2.1 dat belanghebbende de toestemming om zelf opdracht tot het herstellen van de schades te mogen geven, van Rijkswaterstaat heeft verkregen met het uitsluitend oogmerk door middel van de alsdan te haren name gestelde facturen terugbetaling te ver40 krijgen van de op de herstelkosten drukkende omzetbelasting, derhalve zonder daarmede enig ander zakelijk belang te dienen; 2.2 dat de aan deze toezegging verbonden voorwaarden overeenkomstig haar kennelijke strekking aan Rijkswaterstaat discretionaire bevoegdheden verschaften ten aanzien van zowel het aanstellen van de aannemer, het opstellen met deze van de her45 steiplannen, het sluiten van de aannemingsovereenkomsten. als via het voeren van de directie over het werk, ten aanzien van het uitvoeren van de werkzaamheden: 2.3 dat in de herstelopdrachten dienovereenkomstig ook is vermeld dat deze zijn verstrekt ,, ,,op grond van de algemene voorschriften voor de uitvoering en het onderhouden van werk(en) onder beheer van het departement van Verkeer en 50 Warerstaat' ", terwijl daarin voorts van de verondersteiling wordt uitgegaan dat het werk door Rijkswaterstaat, na goedkeuring zal worden afgenomen; 2.4 dat de kosten van het herstellen van één van beide schades uiteindelijk door de betrokken aannemer voor een derde deel aan Rijkswaterstaat in rekening zijn gebracht, onder creditering van b&.anghebbendes factuur. hoewel de opdracht door be55 lan ghebbende werd verstrekt. ad 2.1 Civielrechtelijk staat vast dat belanghebbende, zeker met toestemming van gelaedeerde, gerechtigd is zelf de schade te (doen) herstellen. De mogelijkheid tot heffing bij herstel van schade jegens de gelaedeerde is echter
1557
NEDERLANDSE BELASTINGRECHTSPRAAK 1980/303*
fiscaal niet eenduidig geregeld, op grond waarvan het voor belanghebbende van helaniz is geworden zelf de schade te doen herstellen in stede van een schadevergoeding aan Rijkswaterstaat te betalen. Het oogmerk van belanghebbende teruggaaf van omzetbelasting te verkrijgen is hierbij irrelevant, aangezien het belanghebbende vrij staat de voor haar fiscaal meestgerede opzet te zoeken. ad 2.2 Uit de in het geding overgelegde stukken blijkt niet van discretionaire bevoegdheden die ,,kennelijk" aan Rijkswaterstaat zijn verstrekt ten aanzien van: 2.2/1 het aanstellen van aannemers; 2.2/2 het opstellen met deze van hersteiplannen; 2.2/3 het sluiten van aannemingsovereenkomsten: 2.2/4 het uitvoeren van de werkzaamheden (de directievoering). ad2.211. Ter zitting van 27september 1979 is door belanghebbende desgevraagd verklaard dat uit het contact tussen Rijkswaterstaat (als gelaedeerde) en belanghebbende (als schadetoebrengende partij) duidelijk was geworden dat beide partijen de voorkeur gaven aan een bepaalde aannemer. Deze aannemer werd vervolgens door belanghebbende aangesteld. De door het Gerechtshof bij de weergave van de verklaring van belanghebbende gebezigde terminologie, dat ,, ,,een aannemer door Rijkswaterstaat uit haar relatiekring is aangewezen" ", kan dan ook gelet op de verklaring van belanghebbende alleén maar zo worden verstaan, dat Rijkswaterstaat bij het laten blijken van haar voorkeur, de betreffende aannemer de bij uitstek ,,aangewezen" figuur heeft genoemd. Een discretionaire bevoegdheid tot aanwijzing van een aannemer blijkt derhalve niet uit de gedingstukken. ad 2.212. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de herstelpiannen door casu quo met Rijkswaterstaat werden opgesteld, maar alleen dat de hersteiplannen vooraf door Rijkswaterstaat moesten worden goedgekeurd hetgeen bij herstel van schade ex art. 1401/2 B.W. niet ongebruikelijk is en alleen geschiedt om na het herstel geschillen met gelaedeerden te voorkomen. Eén en ander moet overigens mede worden gezien in het licht van hetgeen onder ad 2.3 is opgemerkt omtrent de aan Rijkswaterstaat bij de Wet van 1891 gegeven bevoegdheden. ad 2.213. Waaruit de discretionaire bevoegdheden met betrekking tot het sluiten van aannemingsovereenkomsten zouden bestaan, wordt niet nader gemotiveerd. ad 2.214. Belanghebbende heeft zich beraden over de directievoenng en gemeend deze om praktische redenen in dit geval het beste te kunnen opdragen aan Rijkswaterstaat zelf. die bij uitstek deskundig moest worden geacht voor directievoering bij dit soort werkzaamheden; wel is de directievoering geschied tegen de daarvoor gebruikelijke vergoeding. ad 2.3. Krachtens art. 3, jo. 4 van de Wet van 28 februari 1891, tot vaststelling van bepalingen betreffende 's Rijks Waterstaatswerken (kortweg aangeduid met: de Wet van 1891) kunnen de bij Koninklijk Besluit aangewezen ambtenaren de aan gerichte schade herstellen en de kosten op de schadetoebrengende partij (in casu belanghebbende) verhalen. Dit impliceert herstel op de wijze voorgeschreven door Rij kswaterstaat. Wanneer, zoals in casu, Rijkswaterstaat instemt met herstel door belanghebbende als schadetoebrengende partij, betekent dit uiteraard niet dat Rijkswaterstaat geen voorwaarden meer zou mogen stellen: in feite vloeit dit recht voort uit de Wet van 1891. Rijkswaterstaat heeft voor dit doel dan ook algemene voorschriften welke aan alle aannemers, die voor Rijkswaterstaat werken, bekend zijn. Belanghebbende heeft in haar schrijven aan de aannemer verwezen naar deze algemene voorschriften voor de uitvoering en het onderhoud van werken, onder beheer van het departement van Verkeer en Waterstaat. in feite overbodig attentiese:n Belanghebbende heeft aan de aannemers dus een willen geven dat het herstel aan deze algemene voorwaarden, die in wezen dus weer aan Rijkswaterstaat gegeven bevoegdhebij de Wet van 1891 voortvloeien uit de den, moet voldoen. Deze verwijzing laat onverlet dat de aannemers hun opdrachten ontvingen van res-
-
-
-
-
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
-
55
1980/303* BESLISSINGEN IN BELASTINGZAKEN
1558
pectieveli.jk hun prestaties verrichtten aan belanghebbende. ad 2.4. Ten slotte vormt de laatste door het Gerechtshof genoemde omstandi g heid eerder een bevestiging van de opvatting van belang dedan het tegendeel daarhebben van. 5 Zoals opgemerkt in punt 3 van het schrijven van belanghebbende aan het Gerechtshof van 18 september 1978, ref. sw/av is, nadat belanghebbende de opdracht tot herstel aan de aannemers had gegeven, gebleken dat zij voor een deel van de reeds in haar opdracht herstelde schade, niet aansprakelijk kon zijn. Daarop is in een drie partijen overleg besloten dat de aannemer de kosten van het bewuste deel rechtstreeks aan 10 Rijkswaterstaat in rekening zou brengen, onder gelijktijdige creditering van belanghebbende. Acties van belanghebbende jegens Rijkswaterstaat werden aldus voorkomen, zon der dat belanghebbende in een geschil tussen Rijkswaterstaat en degene die het betreffende deel van de schade zou hebben toegebracht, betrokken behoefde te worden. 15 Deze door het Gerechtshof gereleveerde omstandigheid laat onverlet dat in ieder geval de door belanghebbende veroorzaakte schade (in opdracht van belanghebbende) werd hersteld en het ter zake door de aannemer verrichte werk aan belanghebbende werd opgeleverd. Op grond van het bovenstaande is belanghebbende van oordeel dat de uitspraak van 20 het Gerechtshof niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen met redenen is omkleed, en verzoekt de Hoge Raad mitsdien tot vernietiging van deze uitspraak en verwijzing ter verdere behandeling;"; 0. dienaangaande: dat het Hof, uitgaande van de in zijn achtste rechtsoverweging omschreven vaststel25 lingen en oordelen - welke vaststellingen en oordelen geen nadere motivering behoef den en voorts als van feitelijke aard in cassatie niet op hun juistheid kunnen worden getoetst —' zonder schending van artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 heeft kunnen oordelen, dat de onderhavige diensten niet aan belanghebbende doch aan Rijkswaterstaat werden bewezen; 30 dat mitsdien het beroep niet tot cassatie kan leiden. Noot
In gevallen waarin een ondernemer schade toebrengt aan eigendommen van een niet35 ondernemer, waarbij hij gehouden is tot het geven van schadevergoeding, doet zich de vraag voor wat er moet gebeuren met de omzetbelasting welke de ondernemer, die de schade herstelt, ter zake in rekening brengt. Voorafgaande aan het onderhavige arrest is er een geval uit de rechtspraak gepubli ceerd, waann de partij, die de schade had geleden— Rijkswaterstaat - opdracht ttt Je 40 reparatie had gegeven en de hem in rekening gebrachte kosten inclusief de omzethcl.i' ting aan de schade-toebrenger had gepresenteerd. Zie T.C. 11 016 0.'68, opgenc'rrcr in BNB 1977/201. De T.C. sprak uit, dat het de schade-toebrengende ondernemer nc geoorloofd was de omzetbelasting op grond van art. 15 als voorbelasting in aftrek t. brengen. Rijkswaterstaat had die belasting aan hem niet in rekening gebracht ter Z.t 45 van een door Rijkswaterstaat als ondernemer verrichte levering of dienst. In dat pr s. ' had deze ondernemer betoogd, dat indien hij zelf maar de opdracht tot herstd r hebben gegeven hij aan de voor aftrek gestelde voorwaarden zou hebben volJj.i Hierdoor op een idee gebracht heeft Rijkswaterstaat in de onderhavige zaak e bewilligd, dat bij wijze van proef de schade-toebrengende ondernemer - een reJ 50 de opdracht aan de reparateur zou geven, waarbij Rijkswaterstaat overigens alles ' het herstel te vertellen bleef hebben. De inspecteur is kennelijk van mening geweest, dat het toestaan van de aftrek omzetbelasting aan de reder tot een niet in de omzetbelastingwetgevirtg passend reu taat zou leiden. Immers, zowel bij de aanleg van waterstaatswerken als bij de reparai 55 van slijtage aan die werken kan de daarvoor verschuldigde omzetbelasting niet van de fiscus worden teruggevorderd. Rijkswaterstaat is immers geen ondernemer. Waarom zou die omzetbelasting verschuldigd wegens het herstel van schade aan die waterstaats werken dan wel van de fiscus moeten kunnen worden geclaimd?
1559
-.
NEDERLANDSE BELASTINGRECHTSPRAAK 1980/303*
Met de motivering van de afwijzing van de terugvordering door de redr heeft de inspecteur het echter blijkbaar wel wat moeilijk gehad. Hij heeft achtereenvolgens gesteld dat de reder de herstelprestatie niet in het kader van zijn onderneming heeft gebezigd (art. 15 (1) slot), dat aftrek is uitgesloten omdat die prestatie heeft gediend tot her doen van een gift aan Rijkswaterstaat (art. 1(1) b Bes!. Uits!. aftrek o.h.) en ten derde dat de reder met de herstelling een prestatie aan Rijkswaterstaat heeft verricht tegen een vergoeding gelijk aan de herstelkosten ,,zodat dan wel aftrek van voorbelasring is toegestaan doch datzelfde bedrag is verschuldigd wegens een belaste prestatie". Belanghebbende heeft deze drie stellingen alle als zijnde ondeugdelijk bestreden, maar de inspecteur heeft aan zijn standpunten vastgehouden. Kennelijk eerst na de indiening van zijn vertoogschrift heeft de inspecteur kennis gekregen van een uitspraak van Hof Amsterdam van 31 mei 1978, no. 1728/77. gepubliceerd in BNB 1979/186. Het Ministerie van Financiën heeft die uitspraak opgenomen in de res. van 25 juli 1979, 579-10 675 en in de noot opdracht gegeven het standpunt in te nemen, dat ook bij herstel van Rijkswaterstaatswerken de dienst van het herstel door de reparateur wordt bewezen aan Rijkswaterstaat en niet aan de schade veroorzakende reder, ook al zou deze de opdracht tot herstel hebben gegeven. Op grond daarvan heeft de inspecteur nader in de beroepsprocedure die stelling tot zijn primaire gemaakt. In die uitspraak Hof Amsterdam was o.m. aan de orde het door een aannemings- en loodgietersbedrijf toebrengen van schade bij de uitvoering van zijn werkzaamheden aan de stoffering, enz. van particuliere cliënten, welke in zijn opdracht is hersteld. Het Hof heeft terzake beslist, dat hetaannemings- en loodgietersbedrijf geen recht had op aftrek van de wegens de herstelwerkzaamheden aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting uit overweging: dat in casu voornoemde prestaties bestaan zowel Uit leveringen als uit diensten; dat duidelijk is dat de gedupeerden het genot van de prestaties hebben en voor zover die prestaties hebben bestaan uit leveringen van goederen, zij de eigendom hiervan hebben verkregen; naar het oordeel van het Hof de ratio van voornoemde bepalingen dat daarom en het systeem van de wet medebrengen het er voor te houden dat al deze prestaties zijn verricht jegens de gedupeerden. Hof Den Haag heeft in zijn arrest van 31januari 1980, waartegen het beroep in cassatie thans door de H.R. is verworoen, eveneens het standpunt ingenomen dat de prestatie aan de gedupeerde Rijkswaterstaat is bewezen. Bij de vaststelling van de feiten verdient bijzondere aandacht dat met de ongebruikelijke handelwijze om belanghebbende-ondernemer zelfde opdracht tot herstel te laten geven, uitsluitend is beoogd om hem in staat te stellen de op het herstel drukkende omzetbelasting in aftrek te brengen. Alsbordeel spreekt het Hof uit, dat aan.deze handelwijze slechts een formele hetekenzs kan worden toegekend, welke niet in overeenstemming is met de verhoudingen, welke in werkelijkheid tussen partijen bestonden en dat de werkelijke gang van zaken deze is geweest, dat de prestatie niet aan belanghebbende maar aan Rijkswaterstaat is verricht. De H.R. volstaat met te overwegen dat het Hof, uitgaande van zijn omschreven vastwelke vaststellingen en oordelen geen nadere motistellingen van feiten en oordelen vering behoefden en voorts als van feitelijke aard in cassatie niet op hun 3uistheid kunheeft kunnen oordelen. dat de dienst niet aan belanghebbende nen worden getoetst doch aan Rijkswaterstaat werd bewezen. Bij vergelijking van de beide zaken valt het op. dat Hof Amsterdam uitspreekt. dat de wettelijke bepalingen in zake leveringen en diensten en het systeem van de wet medebrengen .het er voor te houden" dat de prestaties aan de gedupeerden worden bewezen, terwijl Hof Den Haag zegt. dat de werkelijke gang van zaken is geweest, dat de prestatie aan Rijkswaterstaat is verricht en dat de gekozen handelwijze van opdrachtgeven en factureren slechts een formele betekenis heeft, welke op zijde wordt gezet. waarHet Hof spreekt niet uit, dat de formele gang van zaken een schijnhandeling is tegen belanghebbende in cassatie stelling neemt noch dat er sprake is van een poging in tot ongeoorloofd ontgaan van belasting. Het Hof volstaat met de constatering wat de werkelijke gang van zaken is en past de vet op die tegenstelling tot de formele werkelijke gang toe. -
5
10
15
20
2
-
-
3()
-
3
4
-
-
-
'
,
-
-
-
-
50
- -
aa
1980/303* BESLISSINGEN IN BELASTINGZAKEN
1560
Ik meen er nog op te mogen wijzen. dat in gevallen waarin de gelaedeerde partij een . ondernemer met recht van aftrek van belasting is, het voor belanghebbenden raadzaam zal zijn, dat de gelaedeerde zelf de opdracht tot herstel geeft. Dan kan hij immers de hem ter zake in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen en de schadetoe5 brengende partij zal dan alleen de herstelkosten exclusief omzetbelasting behoeven te vergoeden. Bij mogelijk latere herziening van de aftrek van de voorbelasting zal hij e.v. alsnog moeten bijbetalen. Zou de schadetoebrenger de opdracht geven, dan kan deze de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek brengen, omdat ingevolge de zich thans ontwik10 keld hebbende jurisprudentie de prestatie niet aan hem is verricht, terwijl de ondernemer, die de schade heeft geleden, en aan wie de herstelprestatie dus werkelijk is verricht toch geen aftrek kan claimen, omdat aan hem geen factuur met omzetbelasting is uitgereikt. Dit niet in aftrek kunnen brengen zou in dat geval in strijd met het systeem van de wet zijn. 15 Hoewel in arrest Hof Den Haag ter zijde gelaten, wil ik toch nog even aandacht vragen voor de derde stelling van de inspecteur, dat, uitgaande van een presteren jegens de opdrachtgever, deze dan een prestatie aan Rijkswaterstaat zou verrichten tegen een vergoeding gelijk aan de herstelkosten. Belanghebbende heeft dat bestreden. Volgens hem zou zowel een prestatie als een vergoeding ontbreken. Het herstel van de schade 20 zou slechts hebben gediend ter delging van de claim welke Rijkswaterstaat aan art. 1401 B. W. ontleende. In het standpunt van de inspecteur kan ik mij echter best vinden. De door belanghebbende te betalen schadevergoeding is wel geen vergoeding voor een door Rijkswaterstaat aan hem verrichte prestatie, maar nu deze wettelijke verplichting tot vergoeding van de schade in onderling overleg is omgezet in een herstel van de scha25 de, acht ik wel degelijk een prestatie van belanghebbende tegen vergoeding aanwezig. Denkt u, lezer, maar eens aan het geval, dat belanghebbende zelfde herstelwerkzaamheden zou uitvoeren. Het is jammer, dat zo vele malen bij het bespreken van een arrest er op moet worden gewezen, dat van 1jan. 1979 af de zaak anders zou hebben komen te liggen, indien onze 30 wetgeving meer in overeenstemming zou zijn gebracht met de Zesde EEG-richtlijn. Ook nu is dat weer het geval. Zoals reeds vele malen opgemerkt, kan bij toepassing van art. 17 (2) R 6 voorbelasting slechts worden afgetrokken, indien de input wordt gebruikt voor belaste (en nog enkele andere) uitgaande prestaties. In de stellingname van belanghebbende in dit arrest - een door de hersteller aan hem verrichte prestatie, zon35 der dat deze wordt gebruikt voor een door hem aan Rijkswaterstaat verrichte dienst zou hij volgens R 6 geen recht van aftrek hebben. C. P. Tuk 40
45
9 .
55
BIJLAGE 3
vere 01-98, pag. 95
- ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat hootddirectie van de waterstaat
Aan Verzekeraars.
uw kenmerk:
3-gravenhage.
uw brief van:
Onsenmefk:
onderwerp:
verzOnden:
Kosten van Administratie schaderildinoen.
6 december 1982 .xs 66241
bestel.
2502
-
bij lagen:
Met betrekking tot bovenvermeld onderwerp bericht ik u als volgt. Zoals u bekend is heeft de Hoge Raad op 19 december 1975 een uitspraak gedaan onder meer omtrent het door de Staat der Nederlanden in rekening brengen van administratiekosten. Ik verwijs naar NJ 1976 nr. 280 of RvdW 1976 nr. 13. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het aan haar voorgelegde geval het niet onredelijk vcorkwam 3% administratiekosten over de totale schade in rekening te brengen. Inmiddels heeft onderzoek uitgewezen dat de administratiekosten bij schaderijdingen in werkelijkheid aanzienlijk afwijken van de tot c heden.gevolgde lijn 3% van de totale kosten van herstel in rekening te brengen. Naar aanleiding van een recent onderzoek bij een van de onder mij ressorterende directies voor het jaar 1981 heb ik mijn diensten opdracht gegeven per 1 januari 1983 de volgende bedragen voor administratiekosterx in rekening te brengen. Schadeclaims vallende in de klasse van 2C 0 200 - 1.000 1.000 2.000 2.000 3.000 3.000 10.000 10.000 20.000
Administratiekosten t. t. E. t. t. t.
-
-
-
-
50,-125,-200,-275,-400,-750,--
Boten E. 20.000,-- wordt n overleg met de Hootddirectie van da Waterstaat een bedrag voor administratiekosten in rekening gebracht. - ç heb
postbus 20906 2500 EX s.graventtage :v
koriinçskacje 4
.:ar - p . - •si -
njkswaterstaat behoort bij: brief nr. RXS datum: 6 december 1982 56241 biadn': 2
Ik heb mijn diensten verzocht mij terstond gevallen ter kennis te brengen waarbij door derden bovenstaande administratiekosten niet worden betaald. Alsdan zullen dezerzijds maatregelen worden genomen. De resultaten van 1981 oij vorenbed3elde directie worden door de tot op heden bekende cijfers bevestigd voor 1982.
DE DIRECTEUR—GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, 1. D . -G.
0
c
nr.2ÇE3
£\EDERL4.\DSE IJRE\7GZXG :j A UrOMOBL. UDEL7E .Vl 1
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hoofddirektie van de Waterstaat Postbus 20906 2500 EX 's-Grav'-iage. Jpt ..
DciHg, 14
januari
1983
183/KR/int.
•.'Q1-
_ t.
Uw ref. RXS 66241. Mijne Heren, )
Betreft: Kosten van administratie aanrijdingen. Door een belangrijk aantal autoverzekeringsmaatschappijen werden wij geattendeerd op de inhoud van Uw rondschrijven aan verzekeraars, dateerd 6 december 1982. In dat schrijven wordt aangekondigd dat de tot dusverre door U gevolgde procedure van het in rekening stellen van 3% administratiekosten over de geleden schade zal worden verlaten om te worden vervangen door een aantal klassen van schadebedragen, waarvoor per klasse een bepaald bedrag aan administratiekosten zal gaan gelden. Gevolg van deze nieuwe aanpak is onder andere dat in bepaalde gevallen de berekende administratiekosten zelfs meer dan 60% van de gevorderde schade bedragen. Om de door U thans gevolgde procedure op zijn inérites te kunnen beoordelen, maar ook om in de huidige fase te voorkomen dat iedere individuele aansrakelijkheidsverzekeraar zich voor de noodzaak ziet geplaatst om met Uw Dienst over het nieuwe berekeniassysteem te diskussiëren, zouden wij het op prijs stlii wd1ir1er U on ±tiziht zou kuuïx vriic :ei
samenstelling van de adrninistratïekosten, ook ir edragen uitgedrukt, en de daarachter liggende filosofie ..e to deze samenstelling en tot de gepresenteerde indeling in klassen van schadebedragen is gekomen. In hoeverre bestaat daarbij naar Uw oordeel de mogelijkheid dat in een scecifiek geval de hoogte van de gevorderde administratiekosten als bovenmatig is te betitelen. In afwachting van Uw antwoord, tekenen wij Met de meeste hoogachting, NEDERLANDSE vERENIGI: VAN AUTOMOBIELASSURA.?.E (VVA) -
. 251 EG
-
P.H. - Kremer Algemeen Secretaris.
NEDERLANDSE ERE\7GLv('; 1:-Lv.•lL7ot1oBIELLsLRAnELRzx.\11:L
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hoofddirectje van de Waterstaat t.a.v. De Weledelgestrenge Heer Mr. trtt' Postbus 20906 188 2f 2500 EX 's-Graenirage.
- S APR. 13-83 DdgH24.
31 maart 1983 188/KR/rnt. Geachte heer Van Zanten Jut, Betreft: Adrninistratiekosten. In het recent gehouden overleg werd onzerzijds toegezegd na een verdere discussie binnen de NVVA op deze aangelegenheid te zullen terugkomen. Wij kunnen U berichten dat de door U opgestelde klasse-indeling met bijbehorende bedragen ter berekening van administratiekosten binnen onze Vereniging uitvoerig onderwerp van gesprek is geweest. Gebleken is daarbij dat de door U toegelichte berekeningswijze aanleiding tot kritiek kan vormen. Desalniettemin hebben wij besloten aan onze leden te berichten dat tegen de in Uw rondschrijven van 6 december 1982 gepresenteerde bedragen voor administratiekosten onzerzijds geen bezwaren zullen worden ingebracht. Deze stellingname beperkt zich echter tot de huidige omvang van de bedragen. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat onze aan de leden bekend te maken stellingname niet impliceert dat ieder lid voor elk schadegeval verplicht is onze stellingname over te nemen. Vertrouwende U met deze informatie van dienst te zijn Hoogachtend,
NEEPLANDSE VERENIGING VAN AUTOMOBIELASSURADEUREN (NVVA).
P.H. Kremer Algemeen Secretaris.
25)7 i:(
017
I/_. -
/•
BIJLAGE 4
versie
01-98, pag. 96
ROTTERDAÎ4S GARkNTIEFORI4ULIER 1992 De ondergetekende (A) verklaart hierbij, onder afstand van alle voorrechten en exceptiën en het bepaalde in artikel 7:855 BW, zich ten behoeve van (S)
("de gewaarborgde") te stellen tot borg voor (C)
("de hoofdschuldenaar(nares)") zulks tot meerdere zekerheid voor de richtige nakoming door laatstgenoemde jegens de gewaarborgde van al datgene, tot betaling waarvan de hoofdschuldenaar(flareS) ingevolge in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde Rechter, gewezen tegen de hoofdschuldenaar(nares) of ingevolge minnelijke regeling tegenover de gewaarborgde zal blijken verplicht te zijn voor hoofdsöm, rente en kosten terzake van een vordering, thans door de gewaarborgde begroot op (0) wegens (E)
alles in de ruimste zin van het woord. Onder "in kracht van gewijsde gegane beslissing" wordt mede verstaan een aan de ondergetekende betekenend verstekvonnis gewezen tegen de hoofdschuldenaar(nares), waartegen binnen zes weken na de datum van die betekening geen verzet is gedaan. In geval van faillissement van of surséance van betaling verleend aan de hocfdschuldenaar(nares) is de gewaarborgde gerechtigd in een procedure tegen de ondergetekende de betalingsverplichting van de hoofdschuldenaar(nares) te laten vaststellen in welk geval de ondergetekende aan de gewaarborgde zal betalen hetgeen de hocfdschuldenaar(nares) zal blijken verplicht te zijn blijkens vaststelling bij in kracht van gewijsde gegane beslissing in die procedure. Deze borgtocht wordt gesteld zonder enigerlei préjudice (ook niet ten aanzien van enige wettelijke beperking van aansprakelijkheid) en tot een maximum bedrag van (F) zulks ter opheffing en/of voorkoming van conservatoir beslag terzake voormeld op (G).
Deze borgtocht wordt beheersd door Nederlands recht. De Rechter te Rotterdam zal (mede) bevoegd zijn om van geschillen en vorderingen betreffende deze borgtocht kennis te nemen. Deze borgtocht vervalt indien niet voor, of binnen (H) maanden na dagtekening dezes terzake voormeld een vordering als bovenbedoeld voor de bevoegde Rechter of, zoals hierboven in de derde alinea bepaald, tegen de ondergetekende is ingesteld, een akte van compromis is ondertekend, dan wel een minnelijke regeling tot stand is gekomen.
ROTTERDAM GUARANTEE FORN 1992 Ze, the undersigned (A) waiving and renouncing all benefits and exceptions, conferred on guarantors, and the provisions of art. 7:855 Civil Code hereby declare to bind ourselves as surety to and in favour of (B)
("the Creditor") by way of security for the true and proper discharge by (C)
("the Principal Debtor") of whatever the Principal Debtor may be found to be indebted to the Creditor by virtue of a Judgernent (which is not or no longer subject to appeal) rendered against the Principal Debtor by a competent Court of Law having jurisdiction in the rnatter hereinafter mentioned, or by virtue of an amicable settiement between the parties, in respect of the principal ainmount, interest and costs of suit relating to a claim at present estimated by the Creditor at (D) for (E)
all in the widest sense. The expression "a Judgernent (which is not or no longer subject to appeal)" shali also iriclude a Judgernent by default rendered against the Principal Debtor, provided that such Judgernent has been served upon the undersigned and provided that no appeal has been entered against such Judgement within six weeks after that service. 1f the Principal Debtor is declared bankrupt or granted a suspension of payment, the Creditor entitled to bring legal proceedings against the undersigned in order to have the indebtedness of the Principal Debtor ascertained by the Court. In that event, the undersigned undertakes to pay the Creditor the entire indebtedness of the Principal Debtor as established by a Judgernent (which is not - or no langer subject to appeal) rendered in those proceedings. This guarantee is hereby given without any prejudice whatever to the question of liability or to the amount involved or to any other matter in issue (incluJing any guestion as to statutory limitation of liability), and for a maximum amount of (F) for the purpose cf the release from and/or the prevention of a conservatory attachement of (G)
on account of the above rnenticned claim(s). This guarantee shall be governed by the law of the Netherlands. The PrinciDal Debtor, the undersigned and the Creditor submit to the jurisdiction of the competent Court of Law in Rotterdam for any disputes and claims hereunder. This guarar.tee shall expire unless before or within (H) mcnths from the date of signing hereof legal proceedings have been instituted with relation to the aforesaid issue in a competent Court of Law having jurisdiction in the matter, or against the undersigned, as provided in the third paragraph of above, or a Deed of Ccmprornise has been signed or an amicable settlement has been concluded between the parties.
BIJLAGE 5
versie 01-98. pag. 97
G ?RANT 1! De ondergetekende gevestigd te kantoor hcudende te verklaart zich, onder afstand van alle voorrechten, exceptiën en vereren door de wet aan bergen toegekend, tot borg en hoofdelijk medeschuldenaar te stellen voor eigenaar/reder van het vaartuig voer alle schade en daarrnee verband houdende kosten voortvloeiende uit
Deze garantie wordt gesteld tot een maxinum bedrag van f De ondergetekende verbindt zich mitsdien cm alle door Rijkswaterstaat gemaakte/ te maken kosten ten behoeve van het onderhavige vccrval to: maximaal het bedrag van deze garantie te zullen betalen binnen veertien dagen na de eerste aanzegging dcor Rijkswaterstaat, bij gebreke waarvan wettelijke in:erest verschuldigd zal zijn. On de onderhavige garantie is nederlands recht van toepassing en is de rechtbank te Den haag de bevcegde rechter.
BIJLAGE 6
versie 01-98, pag. 98
GARANTIE EX ARTIKEL 9 WET BEHEER RIJKSWATERSTAATSWERKEN
De ondergetekende, 1) statutair gevestigd te 2) en (mede) kantoorhoudende te aan de (hierna te noemen: de lIGarant) in aanmerking nemende, aan dat op te 71 ,bij het Rijk in beheer zijnde, schade is toege, waarvan eigenaar/gebracht door het 8) schip , gevestigd te 12) bruiker 10) is 11) dat deze e igenaar / gebruike n 3) , krachtyens het bepaalde in artikel 9 van de Wet beheer nijkswaterstaatswerken (Wet van 14 november 1996, Stb. 645) houdende vaststelling van bepalingen betreffende waterstatswerken in beheer bij het Rijk, ter vrijgeving van genoemd schip, verplicht is om het door die ambtenaar geraamde schadebedrag, groot f14) (zegge: ,tot zekerheid aan deze ambtenaar te betalen, waarbij het Rijk gerechtigd is om het aldus te betalen schadebedrag onmiddellijk aan te wenden voor het herstel; dat voormelde eigenaar/gebruiker 16) evenwel niet in staat en/of bereid is gebleken het door eerdergenoemde ambtenaar geraamde schadebedrag terstond aan deze te voldoen, zodat aan deze eigenaar/gebruiker 17 een nadere betalingstermijn wordt gegund en wel tot 19 18) indien niet uiterlijk op die dag (integrale) betaling is ontvangen, wordt met ingang van de daaropvolgende dag tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente; dat meergenoemde ambtenaar ingevolge artikel 9 der Wet bij gebreke van onmiddellijke betaling gerechtigd is van de eigenaar/gebruiker 19) te verlangen dat deze, ter vrijgeving van eerdergenoemd schip, tot genoegen van die ambtenaar zekerheid stelt voor betaling van het geraamde schadebedrag binnen redelijke termijn: verklaart
hierbij als eigen verplichting zich tot maximaal het hierboven geraamde bedrag der schade, derhalve tot een bedrag van f 20) (zegge: f 21) ) onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant te stellen tegenover het Rijk. De Garant verbindt zich op eerste of enkel verzoek 22) van het Rijk terstond aan het Rijk te zullen voldoen al hetgeen het Rijk verklaart van de Garant te vorderen te hebben ter zake van hogergenoemde schade, met dien verstande dat het bedrag waarvoor de Garant uit hoofde van deze garantie zal kunnen worden aangesproken nimmer meer zal bedragen dan voornoemd maximum.
verSie 01-98, pa9. 99
Indien en voorzover op dit garantieformulier onbedoeld de wettelijke bepalingen omtrent borgtocht toepassing zouden vinden, doet de Garant met en door ondertekening van dit garantieformulier bij voorbaat afstand van alle bij de wet aan borgen toegekende (voor)rechten ern verweermiddelen, in het bijzonder van het beroep op de artikelen 7:852 t/m 856, 7:858 t/m 861 en de artikelen 6:139 en 6:154 van het Burgerlijk Wetboek. Op de onderhavige garantie is Nederlands recht van toepassing en is de rechtbank te Den Haag de bevoegde rechter. Deze garantie komt te vervallen op 19 23) om 0.00 uur. Alle aanspraken van het Rijk dienen Garant uiterlijk op 19 24) voor genoemd tijdstip te hebben bereikt op het adres 251 te 26) Getekend te 27) op 28)
versie 31-98, pag 100
Toelichting bij het invullen van het garantieformulier Naam van de garant. Statutaire vestigingsplaats van de garant. Plaats kantoor garant. Adres kantoor garant. Datum schade (varing). Omschrijving beschadigd Rijkswaterstaatswerk. Daaronder worden verstaan "bij het Rijk in beheer zijnde wateren, waterkeringen en wegen alsmede, voor over in beheer bij het Rijk, de daarin of daaraan gelegen kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort". De regeling is ook van toepassing in gevallen dat er niet sprake is van schade aan voorwerpen, zoals bijvoorbeeld bij aanvaring van een sluisdeur, maar ook als er sprake is van schade doordat olie of andere verontreinigende stoffen te water zijn geraakt waarvoor schoonmaakkosten moeten worden gemaakt. Plaats waar beschadigd Rijkswaterstaatswerk is gelegen. Soort schip. Naam schip. Doorhalen wat niet van toepassing is. Op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken kan de eigenaar van het binnen- resp. zeeschip altijd aansprakelijk worden gehouden (vgl. art. 8:1005 resp. 8:544 BW) . Bij binnenschepen zal de eigenaar veelal tevens de gebruiker zijn; dan uiteraard niets doorhalen. Op grond van het gemene rechtkan ook de gebruiker (niet zijnde eigenaar) aansprakelijk worden gehouden. Naam eigenaar/gebruiker [zie 10), doorhalen wat niet van toepassing is] Vestigingsplaats eigenaar/gebruiker [zie 10), doorhalen wat niet van toepassing is] Zie 10) Geraamd schadebedrag. Geraamd schadebedrag in letters. Zie 10) Zie 10) Datum waarop uiterlijk betaling van het geraamde schadebedrag moet geschieden als de eigenaar/gebruiker van de nadere betalingstermijn gebruik wil maken. Deze datum moet enkele dagen, hooguit een week, na de datum waarop het geraamde schadebedragaan de eigenaar/gebruiker bekend is gemaakt (meestal zal dat ook de dag zijn waarop de garantie wordt afgegeven) Zie 10) Zie 14) Zie 15) De datum waarop de garantie vervalt moet worden bepaald met inachtneming van de redelijkerwijs te verwachten herstelduur. Daarbij moet dan een ruime marge worden opgeteld in verband met een eventuele overschrijding van die geraamde herstelduur. Zie 22) Adres garant waaraan afroep moet worden gericht. (Vestigings)plaats garant waaraan afroep dient te worden gericht. Plaats ondertekening door garant. Datum ondertekening door garant.
BIJLAGE 7
versie
01-98. pag. 99
/
/ GEEE?ffE ALXk - - BOG)M0E- BOOMSC}LOE- 3EE818G 'VERBETERDE .E7HE 3.MD 'ioornee!d
)f1d van een ARen in''
Aan: 3bjeot /O0EEELÜ ïkeDE. ES SCH.ADE3EP4I.0 METHDOE MD ioecdtn : Betreft een vitale iinde. staande als straatbeom n e innenstad. Van: Piet 3rcnnel 3e Doon is aanoereaeo. 3e bast van de boon is ocoerviao:o i Paraaf stelleH besc'aaiod over oen uximale breedte van oo;e: : Oatuo: 3 CR4DE BEREKESISO
30CRCE BEREKEV 100 Scbadenuniner B-nuTner : voorbeeld Boosoort : linde 8iaoeter(c) 3trnk (ci) : 930
" Ilya —
0) Eenheidsorijs t 10.35 Per c-1 van de aarsaooravede (an de stam no 1,30 oeta booate.
.2
SCP°D[ 3[J OIEPE 3ESCP.DI0i0 OF 3NTS08S1NC IM 3E STA 3escnadiuinc in: daardeveindenina in 3 f 3.30 van ve staotrek van de nocaar:e Otot 10: 20 10 tot ZO'. 43 00' tot 30 53 30 tot 0 33 °3 cot 100
0) 01TiE43 1.2
SCH,ADE 100E VAL 8431 HEW'UNG 800 JE E2CS Kroonvoiuneverlies door daardeveïvcorir.a in 0 f 3,33 veroijnen van oesteltakken van de bocnaarne O tot 2Q 13 ZCtt 30: 33 tot 43 23 40 tot 130 -- 100
Opce-'iakte dnarsdoorsoede berecenino is • 0) STAhPL,E Stad- of std."otro LO Steoe5k cebo 0.9 8aifsteoelijk :ebied 03 Stacarand 0. 7 Lancijk oeb'o 0.5 .
x 10,35,
Se:nnce ooco 1.3 afccenc naa- 3.2 d3 '
V
10.25
S) Aantal ca , van je darscoorsnebe van ie stan
/9.J3
SC004DE BIJ OFPERVLXXE BES 1N0 3E 0NTSC15Si8C IAO 3E STAR Beschadieing in : 8aardeveinderina in L 40 / 2.135,92 van de stantrek van de booaarde 10 0 tot ia: 10 tot 20 23 »'»»» 0 25 tot 30 25 to is 27,8 33 tot 40 30 Vütot 50 30 53 tot 103 100
El "Al
0.3
S05DE fl100801. 000 3ESA0S0 800 lET 600TELSESTEL nrn oe 000rnrl rvi mc c n ' 0 Cnd in I van ve krooncrojeo:e van oc occ'aam2e 0 tot 23: 113 ZOtot 33 10 33 tot 43 C tot 3û' 50tt 60: 30 60 tot 100 : 1021
501 tairo boon LrL- on ILOO'tOleine orcecen 33 stukn 3.5 Orote Qroeoe.ri 0. 1 Bosiernana 3.2 Bi 3CC 2E3EE 08160 1 5225.31 OÎALE OE/003110003106 111132 EER JAS 103 100 30 3C4RCE)
* ), 50:13 3ocnscnac :::3.2:' te.ninc •1 " ' i ic fl0 3.2: HerniantkostEn Ovrice kcstan 2.22 T3T8.L sE:Lol - 2.225.22
=
Boomwaardebepaling in Alkmaar Piet Drommel -
Met behulp van een waardebepaling voor bomen is het mogelijk cle waarde van een boom te bepalen en de waardevermindering door schade te verhalen. De "verbeterde methode Raad" is één van de waardebepalingsmethoden die in praktijk bruikbaar en geaccepteerd blijkt te zijn. In de gemeente Alkmaar wordt deze methode al enkele jaren succesvol toegepast.
De werkelijke schade aan (gemeentelijke) Imo wordt veelal niet verhaald. Meestal wordt voktaimti met het in rekening brengen van dc behammdelingskosten. Een tuinman of hooniverzorger koint even kijken; snijdt wat af, snoeit wat weg of smeeri wat op. De werkelijke schade aan cle boom is meestal vele malen groter dan cle kosten van schade- en'nf wond hehan de! ing. Het gebruik van boomwaarcle- en bounischaclebepalingen volgens cle verbeterde methode Raad" richt zich in praktijk binnen cle gemeente Atkninar voornamelijk op het verhalen van schade door aanrijd ingen. vandalisme, in- en ontgravingen ten behoeve van onder andere nutsbedrijven, illegaal kappen en oneigenlijk gebruik van genmeetitegromol. liii (le afweging behouden of verwijderen van bomen mmi de gemeente Alkmaar. wordt het groenbeleid, en als onderdeel daarvan het bomenbeleid. gelijkwaardig in cle belangenafweging betrokken en wordt de boomwaarciehepaling soms ondersteunend gebruikt. Bij cle afweging van het toepassen van technische maatregelen gericht op het voortbestaan van een boom is de hoc,niwaarcle ondersteunenrl. Verder wordt cle hoomwaardebepalimig ook wel gebruikt als indicatie hij het vaststellen van de hoogte van cle strafmaat hij illegaal kappen van gemeentelijke of particuliere bomen. De stralreclitelijke vervolger informeert in dergelijke gevallen vrijwel altijcl of voor cle betreffende booin of bomen een kapvergunning zou zijn verleend er wat cle booniwaarde is. Indien een kapvergunning zou zijn
dreigingen voor hcmnmemi in cle stedelijke omgeving. "1 let is maar ccii boom". "hij groeit wel weer ver(Ier", "je kan weer een nieuwe boom planten" etc., zijn cle meest herkenbare signalen van onverschiltiglieid. Emotionele verbondenheid met een boom is in dergelijke gevallen niet aanwezig. Overigens zijn dit niet alleen uitlatingen van buitenstaanclers: dergelijke opvattingen bestaan vaak ook nog hij andere genmeentelijke afdelingen. Maaischacle, opslag van materiaal onder boonikronen en het ontwerpen op blanco papier zonder kenins van cle bestaande situatie zijn kenmerkend voor gemakzucht. Waarom zou je ter tlaatse gaan kijken of er een lommmni staal': I,at staan dat tie boom wordt ingemet en. Vaak is (leze m,p'niakzuclit gekoppeld aan onversc liii Ii gli ok. "Is een boom zoveel waard", "kan hij omvallen nu (Ie wortels zijn afgehakt" en "je mist cle boom pas nu luj weg is". maken onwetendheid of gebrek aan kennis snet duidelijk. Helaas is het kwaad clan mneesiiml al geschied. Het veranderen van deze, vaak ingesleten. gewoontelt en opvattingen is niet eenvoudig, maar zat liet aantal scliades aan bomen aanzienlijk kunnen doen afnemen. Het verhalen van de werkelijke schade op basis vat) booniwaarde- en hoomschaclebepaling kan een dergelijke verandering posit el beïmivloeden. Want als iets geld gaat kosten worden er initiatieven ontwikkeld en blijken er alternatieven mogelijk te zijn.
verleend wordt meestal een niet te hoge bi met e opgelegd. Indien geen kapvergunnnmg zou zijn verIeen 1 is cle hooinwaarcle eengegeven (lat de linogt e van cle boete kan beïnvioecleti. Maar 70als gezegd wordt de l,00mwaarcle- en boomscliaclebepaling het meest gebruiIt voor liet bepalen van cle schade aan gemeentelijke bomen
Onverschilligheid. gemakzucht en onwetendheid - "iImet)l- At'cni;cmr
1 1995
Naast aanrijdinm1en en v;indalisnie ziin nm'ers'liilli-
hei cl. Qe.mak7ucht en onwet end l o'ict de i1rnot
St
e ho-
1-let verhalen van schades aan bomen Is een boom beschadigd, dan komt het verhalen van (Ie schade aan cie orde. Bil de meeste gemeenten. en tot vier aar terug ook Ni cle gemeente Alkmaar. worden hij beschadiging van een boom slechts cle bclm;mndelingskosten in rekening gehrac it. l'ii totale verwiicleriitg van een boom wordt ook nog wel liet plaimteri von een jonge boom in rekening gehi';mcht. maar liet verhalen van cle werkelijke schade gebeurt nog veel te weinig.
Een voorbeeld: Een mooie, gezonde lincie met een omtrek van 90 cm die als straatboom staat langs één van cle straten in de binnenstad, word t aangereden De bast wordt oppervlakkig beschadigd over een breedte van 25 cm. De schadeclaim op basis van 1 )eliandclingskosteo bedraagt: nurlm)n l)(.XInVCr7.(lrger, geree(tsc'hn) ('ii materiaal. admimiistratiekosteim, totaal circa 1 lUftr. De waarde van cle boom is J 5339, t vins "de met tiode Raad". De waardevermindering van de boom volgens dezelfde methode bedraagt 1 2.135.92 hetgeen tezamen, met cle 1 lVO,= hehanciclingskosten, resiiltec'rt in een totale schacleclaini van 1 2.23,92. (zie voorbeeld berekening) Met cle laatste schadeclaim worden de verloren gegane investeringen in de boom (verzorging) teruggevorderd en kunnen nieuwe investeringen (herstel) worden betaald. Bij andersoortige scliaclegevallen aan bijvoorbeeld wegverliarcling, hehonwing. straatmeubilair, materieel en dood materiaal is het verhalen van dergelijke schade een normale zaak. waarschijnlijk omdat de waarde eenvoudiger valt te bepalen. Het verhalen van schade door bomen is ook voor iedereen vanzelfsprekend. Het verhalen van schade aan bomen blijkt nog steeds een ni 17011dering te zijn. in de gemeente Alkmaar wordt liet verhalen van schade aan bomen volgens '(le mnetlicide i:iact" au tief en met succes toegepast. In z'n algemet:i beu 1 kan worden gesteld dat alleen het ont breken van een 'dader", cle reden is als een schade niet wordt verliaak!. Bij aanrijscliade is de dader meestal te achterhalen. bij schade door vandalisme is dit slechts zelden het geval. De doelstelling voor het gebruik van de boomwa;irdebepaliog is overigens niet gericht 01) lief incnsseren van zoveel niogelijk geld. Want al valt de weikelijke schade te verhalen, cle boom blijft beschadigd en is dus altijd de verliezer. De doelstelling iS gericht OII liet bewerkstelligen van een preventieve werking. zodat men zich wel twee keer bedenk- t alvorens een boom met opzet, door onversclulliglieid of gemakzucht te beschacligen.
Onvoldoende kennis over de toepassing van boomwaardebepalingen Waarom worden niet rnee.r boomscliades verhaald met behulp van hoomwanrcle- en hooniscliadehc'pnlingen? Naar nnin mening ligt de oorzaak ill lo't feit dat er nog onvoldoende kennis is over dc toepassingsmogelijkheden. De discussies over (le methode van waardebepaling en de. terechte of onterechte kritiek op cle methode Raad" hebben wat dat liet reft geen positieve invloed op een verbreding van liet gebruik van cle waardlehepaliogd'n. Wellicht zullen er op grond van boomtechiniscime. wetenschanpehifke of luridische asnecten. onvolornPiihedeil zijn en is "cie methode Raad' op iiiid cicieri kwetsbaar. onvolledig of discutithel. lIP is echt er wel gebruiksvriendelijk- . hetgeen van anderu methoden niet gezegd kan worden. Daarnaast is er (nog) geen vervangende met bode clie alle toetsen kan (loorstaan en daarnaast ook nog bruikbaar en gebruiksvriendelijk is De h o nnivuarde- en boconsc'liade_bep;iliog voicteos 1
1
99
-.
"dc nictliode Raad" is iii opzet ooit rrd('lijk eenvnuclige terekeriimig not de werkelijke schade te verhaCII. In z'n olgenieenloicl wordt meestal alleen maar gesproken over cle boomnwaarcleberekening. De hoomscliacteherekening als direct afgelcide daarvan is zeker zo belangrijk en bruikbaar. Voor liet gel)rnikrn valt cle "(le nietlo de Raad" is itt niet imotlig (uh lieëdigd taxateut- te zijn . Dat geldt niet riante voor de kleinere scliades tot circa 1 tO.Of)ff,, weliswaar afhankelijk van cle aamileicling tot de schade. Dit wil overigens niet zeggen dat liet sterk groeiende aantal hoomtaxateurs overbodig is. Maar liet is ou ik niet zo dat cle hoomiiwaa rcfeberekeniog zonder (l07.e status niet toepasbaar zou zijn. Voor cle grotere en de juridisch complexere schades is liet raadzaam om eemi beëdigd taxateur in cle arm te nemen. Natuurlijk wel op tijd en niet achteraf als alle bewijzen en gegevens zijn opgeruimd. Naast kennis (us'er liet hanteren van cie methode client men ook te beschikken over voldoende vakteclniisctie kennis van bomen. Met name als liet gaat om het visueel beoordelen van cle conditie, liet heonrclelen van schade inzake oppervlakkige of diepe bastscliade .sc tiacle in de hoomkroon en hij schade aan liet w urt elgestet is ken ms van bomen noodzakelijk. lIet niveau van deze kennis client iiiuooiaal gelijk te zijn aan liet kennismiiveau van gespecialiseerde schade-experteurs van verzekeringsmaatschappijen. Daarnaast is kennis van juridische aspecten 1117;11c ;uauisprakelijklueid etc. vereist. Du7e kennis hoeft ito "lonnovet - zorger" niet te hebben. maar kan ook hij een juridische afdeling of een afdeing verzekeringen aanwezig zijn. Onderling overleg tussen teclinis - hie en juriclisctie adviseurs is clan wel noodzakelijk. Reiden hebben elkanclers kennis nodig 010 tot een zorizvuldlig opgestelde schadecl;nru te komen. Verder is bestuurlijke instemming nodig voor het zonder aanzien des persoons verhalen van de weikelijke schade. Enerzijds om de "l'uaiuclhavers" van het beleid opt imnaat te laten functioneren. Het scheppen van een precedent maakt met name hun positie en ctaarniede het effectief gebruik van cle t,ciomwiia rdebe1 )ahi lig aan liet wan kelen. Anderzijds 0111 de mogelijkheid te scheppen cle boomwaarclebepaling in rileerdiere afwegingskaders t& betrekken. ' erder is voorafgaand overleg nodig tussen groeitcPenst. nuliPo_irisliecteurs en/of milieupolitie. iuridisclie en verzekeringsafclelingen, politie en Opentutar Min ist ene 1 )it om misverstanden over en tijdens liet toe! ;tsseri te voorkomen. In dle gemeente Alkmaar is bestuurlijke instemming en wordt in geval van illegaal kappen naast het strafrechtelijke traject. tevens een afzonclerhiike acunsprakehijklieid-stellin verricht. Hierhij speett cle niïhieii-inspec't our een belangrijke rol. Verder heeft een actieve suhiarlecorrespondent inzage in de iflgrapnorten van cl" gemeentepolitie. Met name hiertilt worden vple "veroorzakers' van aanniiscbiadte ei: vciuiclalisnie cohit i'rhianlc!.
Integraal verhalen van schade liet verhalen van do werkelijke schade aan bomen heeft een prc'cii it've werking. Het integraal vertialun van deze suhi;nle zal cle preventieve werkini1 \''i groten Pil liet t oiihienlbewnstzijn inzake liet belang
-----.------------------ - .-.--.-.
--
van bomen doen toenemen. Hiervoor is het niet nodig om te wachten op ccii l)crekcningsiliet hwlc die volmaakt is. Misschien komt die er wel niet. Gebruik het nu beschikbare en geaccepteercle instrumentarium en volg kritisch de actuele ontwikkelingen. De ervaring leert (lat het verhalen van de werkelijke schade wel mogelijk is en (lat (lit ook iiigeval van hogere schadeclaims, wordt geaccepteerd door gerenommeerde verzekeringsmaatschap p i je n Tot slot enkele voorbeelden uit vier jaar ervaring, waarin ruim honderct schacleclainis aan boiiien, met succes zijn verhaald. 1 .)Een auto rijdt met hoge snelheid tegen een grote boom langs éën van cle doorgaande wegen in Alkmaar. De boom wordt onherstelbaar hescliacligd. De schadeclaim van J 6.48 1 .= is voldaan. De preventieve werking is in (lit geval gering, aangezien liet een zaak tussen twee personen betreft. de chauffeur of zijn verzekeringsagent en cle gemeente. 2.)De directeur van een bedrijf wenst meer zicht 01) zijn vestiging en geeft opdracht om vijf gemeentelijke bomen te kappen. Naast een strafrechtelijke boete wordt ook de schadeclaim van circa J 1 O.DOft= voldaan. Hier kan een preventieve werking van uitgaan. De betreffende directeur zal zich w)ortaan wel bedenken voordat hij een homo laat kappen en cle .- ermelding van liet voorval en de (kiarolwolflende actie (schacleverhaal) via de plaatselijke media zal soortgelijke ideeën in de kiem smoren. 3.) Een aannemer legt in opdracht van een boLiwbedrijf een uitrit aan. ontgraaft hierbij liet zandcunnet twee meter breder dan afgesproken. outneemt daarbij een wilg circa 50 van zijn wortelgestel. waardoor deze nstabief is geworden. 1-let opgemaakte proces verbaal is na betaling van cle schadeclaim van f l56fl,= inc'etrokken. Hier kan een preventieve werking van uitgaan. cle aannemer en zijn medewerkers zullen voortaan wellicht zorgvuldiger te werk gaan. 4.)Bij liet lossen van een containerbak voor L'rofvuil wordt een meidoorn (straatbooni) beschadigd. -let wordt gemeld door een oplettende bewoner. De schadeclaim van f 41 6.= is voldaan. Hier kan een preventieve werking van uitgaan. Het hedrilf heeft meerdere autos rijden en vaak vallen dergelijke, relatief lage schadeclaims onder de noemer eigen risico". 5.) De directeur van een bouwmarkt geeft opdracht aan een aannemer om een gerneenteliike boom. clie in een groenstrook naast liet bedrijf staat te kappen met het doel om eventuele inbraakpogingen en klimmen op liet dak te voorkomen. l)e aannemer vergeet te vragen of er een kapvergunmung is veri(-enci en voert (le werkzaamheden uit Naast de strafrechtelijke boete van 1 :wn.= voor zowel de directeur van de bouwmarkt als de clirecteur van het aannemingsbedrijf, wordt ook (le schadeclaim van J 4$28.= voldaan. Hier kan zelfs een dubbele preventieve werking van uitgaan, zowel naar de directeur van liet bedrijf als naar cle betreffende aannemer. G.)"rijcleus de voorbereiding van een imelmwhollw--
l)lami (appartemimemitemi) wordt geen kapverguimiiii afgegeven vi n r een op cle hotiwloka t ie aanwezige kastanje (particulier terrein). De boom wordt tijdens cle bouwactiviteiten keurig gespaarci. De nieuwe bewoners vinden cle boom hinderlijk, ontnemen hem eerst zijn kroon en zagen hem na enige tijd om. Naast (Ie strafrechtelijke boete van 1 800.= wordt. 01) grond van lic bepaalde iii (le gemeentelijke kapverorclening een hierplant opgelegd clie gelijk staat aan cle waarde van cle boom ad 1 8654=. Na enig overlc ei) bestuurlijke standvastigheid wordt een boon van gelijke waarde herplant, waarbij in cle vorm van billiiklieicl en garantie voor kwaliteit, het ve wijcleren van cle hoornstronk, maken van een goede groeiplaats alsmede (le nazorg en garanti van de hoom in liet bedrag niocli ten worden 0!) genomen. Hier is ccii pre'entieve werking van uitgegaan. De betreffende zaak heeft zowel in cle media als (laarbuiten ruime aandacht gekregen. 7.)Een vrachtwagenchauffeur parkeert zijn auto ge cheehtehijk op het trottoir en ontdoet hiermede een nog jonge escloorn (straathoom) voor éénderde gedeelte van zijn kroon. Een oplettende tuinman noteert de naam van liet bedrijf, het kenteken van de auto en de datum en tijd van liet geconstateerde. De schadeclaim van f 2.= is voldaan. Hier kan een pre'entieve werking van uitgaan. Overigens niet alleen voor wat betreft cle werkgc ver van liet bedrijf. Het informeren van cle tuinni;ni en zijn collega's over cle afloop van cle sclia(heel ai mmi zal hun l,et rukkenhieicl cl nen toenemen.
J
-
6 Ir
..
i
;•-•
E1..
..
1•
• . ,c,4.6 •..•9J!I .
. -
'• .• .i 1..1, .! t :- .•- : • 'ii '! : .. I il . 1- • . . . - • - - .. . - •q1 •- 1• - 1 .. . -
II . _i•.
- .
'•I!ii•uI••
1 • •
1•
L •I.•
Ç I.-i- . 1
1•• -
-
P4.'-
•1
-
iiI." •
-
- -
• :• •
- - • l
1 - - - •• • - '.
• •_•
r _•
•
rI •. _: l•
. 1 • .
-
'
- - -
IL
II.- .•i
.
-
L • •
•1 - - - .r
1 .
.•
ir
J'I
••• r
- -
-
- ••• •
1 - • - -
1-
•-- ;_ IuI •I_ . • .
- r I
3. •
.•
•
I
•
-. -.
-- .._•.• -
- - - .
.
. r1' J•
- .r. • • - • .__ .•- -: • L r1. • - - -•. • - II • . - •• •• • . Fl1 j •. • • ••• _r ••__.• _ ,1_. 1i•_. i.:.; -- •
. .- - .-.h.'I .-: -•-.•:•..•. • ••. • - • J
Ii. .• .
- ; •••
. . t -. •_•• ••
—
.I•
• .'
1• ••
.•.
: •.. • •••.jl - Ir- •. kIL. ..•'lI I• -I . . - l_ -. .: - I'.'. -. •_d . • - - .• •..2.' •• • -- I - •: :'".' .•-. -- Ll -.
1•-'!
• r.' r . •
• •
-
. •,. • : 11.'•.. •.•.•
.
:
•. .
- •.
.1 •
••-:•1:.
••:.•-..-.:. • - - - • • 06 • t: 4 06
I
!J
..
10
Redactie Arjen van der Luit Evert Jaquet Gaby Groen Judith Ottenhof Marina Ufkes Menno Hoekstra Siemen Bolhuis Eindredactie Evert Jaquet