Onderwijsraad AdVes nïet-ambtelijke adviescommissie WOB.
Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon 070-3637955 Telefax 070-3561474
Aan de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij, de heer J.J. van Aartsen, Postbus 2 0 4 0 1 , 2 5 0 0 EK 's-Gravenhage.
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
OR 9 5 0 0 0 1 53/2B S
J. 959879 d.d. 24 juli 1995
27 september 1995
dB/AK
Onderwerp
ODC'96.
Bij bovenvermeld schrijven ontving de Onderwijsraad van u een concept-regeling tot vaststelling van het Overzicht diploma's en certificaten landbouwonderwijs 1 996 ten einde hierover, als hij hiertoe aanleiding ziet, advies te kunnen uitbrengen. De Afdeling secundair onderwijs (beroepsonderwijs) van de Raad, die u hierbij haar advies aanbiedt, plaatst kanttekeningen bij: A. Structurele wijzigingen: 1. studiebelasting ZB-programma's; 2. profielen opleidingen tweede fase v.l.o.; 3. assistentopleidingen. B. Wijzigingen met betrekking tot afdelingen: 1. afdeling Dierverzorging en veterinaire ondersteuning; 2. afdeling Plantenteelt in relatie tot de biologisch-dynamische land- en tuinbouw; 3. afdeling Paardenhouderij en paardesport. C. Beroepsoriënterend programma v.b.o. D. Certificaat "Ontwikkelen algemene ondernemersvaardigheden". E. Doorstroom m.a.o.-h.a.o. Van meer algemene aard is de constatering dat de wijzigingen die in het ODC zijn aangebracht zich beperken tot hoofdlijnen. De Afdeling kan zich hierin vinden. Aangezien het reëel lijkt te veronderstellen dat bij de invoering van de WEB op dit terrein een ingrijpende reorganisatie zal plaatsvinden, zou het op dit moment weinig zinvol zijn in het ODC wijzigingen tot in detail op te nemen. Een ander algemeen punt sluit aan bij de brief van de AOC-raad van 25 augustus 1995 waarin hij vermeldt dat van hem geen afzonderlijk advies meer is te ver-
2 wachten over het concept van de hoofdstukken 4, 5, 6, 7 en 17 van het ODC'96, maar het wel op prijs te stellen als het concept van de ministeriële regeling en de aanvullende hoofdstukken met toelichting of belendende regelgeving bij het ODC'96 hem vooraf worden toegezonden met het oog op een eventuele reactie. In dit kader rijst bij de Afdeling de vraag in hoeverre er in hoofdstukken van het ODC die haar niet zijn overgelegd, relevante wijzigingen zijn aangebracht. Is dat het geval, dan zou de Afdeling hiervan graag op de hoogte worden gesteld, zodat zij de mogelijkheid heeft hierop te reageren. ad A . 1 .
Studiebelasting ZB-programma's.
Met instemming heeft de Afdeling er kennis van genomen dat het profiel van de ZB-dagopleiding qua aantal basiseenheden is uitgebreid. Doordat de omvang van de ZB-dagopleiding nu 50 basiseenheden bedraagt, worden de tussen- en lange opleiding terecht dichter bij elkaar gebracht. ad A . 2 .
Profielen opleidingen tweede fase v.l.o.
Vervanging van de verwijzing naar certificaten in de profielen van opleidingen in de tweede fase v.l.o. door een verwijzing naar afdelingen en domeinen waaruit de certificaten kunnen worden gehaald, betekent in wezen dat aan de AOC's meer autonomie wordt toegekend. De wijziging impliceert onder meer dat de AOC's meer mogelijkheden hebben om maatwerk naar leerlingen toe te leveren alsook tot meer regionale inkleuring van de profielen van de opleidingen kunnen besluiten. De Afdeling merkt op dat deze verandering past in de ontwikkelingen van de laatste tijd. ad A . 3 .
Assistentopleidingen.
In aansluiting op hetgeen zij hierover heeft opgemerkt in haar advies betreffende het A O D C ' 9 4 (OR 9 4 0 0 0 4 9 5 / 2 B S d.d. 7 december 1994) spreekt de Afdeling haar waardering uit voor het feit dat inmiddels binnen drie afdelingen (Plantenteelt, Groene ruimte, Levensmiddelentechnologie) de mogelijkheid bestaat om een assistentopleiding te volgen. Toch gaat dit haar nog niet ver genoeg. Dat in het kader van bepaalde afdelingen, bij voorbeeld Bloemschikken, de handelingen dermate complex zijn dat zij moeilijk op niveau 1 zijn te verwezenlijken, en derhalve dat bezwaarlijk op niveau 1 een opleiding kan worden ingericht, kan de Afdeling zich voorstellen. Het stelt haar echter teleur dat er met name w a t de afdeling veehouderij (intensieve veehouderij) betreft nog niet tot het vorm geven aan een assistentopleiding is overgegaan. Daarnaast beveelt de Afdeling aan om ook leerlingen van de dagopleidingen de mogelijkheid te bieden assistentopleidingen te volgen, mede tegen de achtergrond van de WEB.
OR 95000153/2B S
3 adB.1.
Afdeling Dierverzorging en veterinaire ondersteuning.
De opleidingsstructuur van de afdeling diveto is naar aanleiding van een arbeidsmarktonderzoek herzien. De Afdeling juicht deze wijziging in grote lijnen toe en vindt het ook een goede zaak dat binnen deze afdeling op niveau 4 een leerlingwezenopleiding is ingericht. Bij de uitwerking constateert zij echter enkele onduidelijkheden, bij voorbeeld waar het gaat om de vraag in hoeverre deze herziening beoogt dat de certificaathouders bevoegd zijn volgens de Regeling paraveterinairen. Onduidelijkheid bestaat bij de Afdeling eveneens omtrent de "twee nieuwe diplomalijnen Z B " (zie overzicht veranderingen ODC'96), in welk verband de indruk wordt gewekt dat er smallere opleidingen dan voorheen ontstaan. Hoe is dit te rijmen met de uitkomsten van het arbeidsmarktonderzoek waaruit blijkt hoe belangrijk het is om zo breed mogelijke beroepskwalificaties te verwerven? Het verdient naar de mening van de Afdeling daarnaast aanbeveling om het begrip "diplomalijn" nader te omschrijven en de relatie van dit begrip met het begrip "specialisatie" - dat wellicht beter is te hanteren - te expliciteren. Hieraan zij toegevoegd dat volgens de Afdeling enige voorzichtigheid geboden blijft waar het gaat om het introduceren van steeds verder gaande specialisaties. Zij herinnert in dit verband aan haar in eerdere adviezen gedane voorstel om het aantal KF-opleidingen binnen de afdeling Paardenhouderij en paardesport te reduceren tot t w e e . Bij de huidige wijzigingen in het ODC is deze beperking aangebracht, zij het dat hierbij opvalt dat zowel in eerdergenoemd overzicht veranderingen ODC'96 als in de brief van LOBAS van 11 juli 1995 gesproken wordt over het terugbrengen van het aantal "diplomalijnen" in plaats van "opleidingen". ad B.2.
Afdeling Plantenteelt in relatie tot de biologisch-dynamische land- en tuinbouw.
Een naar de Afdeling meent belangrijke wijziging in het voorliggende ODC betreft het verruimen van de keuzemogelijkheden voor alternatieve landbouwmethoden binnen de afdeling Plantenteelt door leerlingen in de gelegenheid te stellen in het profiel van de opleidingen plantenteelt certificaten uit de afdeling Biologisch dynamische land- en tuinbouw te halen. Voorop stelt de Afdeling het zinvol te achten dat leerlingen kennis (kunnen) maken met de alternatieve landbouwmethoden. De voorgestelde wijziging in het ODC roept bij de Afdeling desondanks vragen op, ingegeven vanuit de gedachte dat de biologisch-dynamische landbouwmethode stoelt op een bepaalde levensbeschouwing. Zonder afbreuk te willen doen aan het belang van het gegeven dat de land- en tuinbouw zich steeds meer ontwikkelen in de richting van duurzame land- en tuinbouw, veronderstelt de Afdeling dat de certificaten BD land- en tuinbouw (i) beter door leerlingen te halen zijn naar de mate dat zij de eraan ten grondslag liggende levensbeschouwing onderschrijven. Zij gaat er van uit dat de levensbeschouwelijke dimensie alsook de onderwijskundig-didactische inkleuring ervan in verband met de vrijheid van richting en inrichting van de bijzondere scholen tot de competentie behoort van de betreffende onderwijsinstellingen. In haar opvatting moet een AOC ook
OR 950001 53/2B S
4 kunnen weigeren deze keuzemogelijkheid aan te bieden, in welk geval het leerlingen dus niet mogelijk is hiervoor te kiezen. Niet onbelangrijk is voor de Afdeling verder de vraag in hoeverre, bij realisering van het onderhavige voorstel, de identiteit van de biologisch-dynamische visie in het gedrang kan komen. Hoe groot is de kans dat deze verwatert als er meer uitwisseling met andere landbouwvormen plaatsvindt? In het verlengde hiervan geeft de Afdeling in overweging na te gaan of ontwikkelingen binnen de biologische landbouw in de ecologische richting zijn te bevorderen. Is richtingsgebonden beoefening van de landbouw in dat kader mogelijk? Een antwoord op deze vraag is volgens de Afdeling zeker interessant vanuit het oogpunt dat de ecologische landbouw waarschijnlijk meer in de lijn zal liggen van studenten plantenteelt die zich bij hun keuze minder door een bepaalde levensbeschouwing hebben laten leiden. ad B.3.
Afdeling Paardenhouderij en paardesport.
Onder meer in haar advies over het ontwerp-ODC 1994 (OR 9 3 0 0 0 3 4 3 / 2 B S d.d. 11 januari 1994) heeft de Afdeling erop aangedrongen enkele wijzigingen in dit kader op te nemen. Overeenkomstig haar voorstel is thans het aantal KFopleidingen teruggebracht van drie naar twee. Bovendien is gevolg gegeven aan haar suggestie om opleidingen in het kader van het leerlingwezen te ontwikkelen: er is in dit ODC een leerlingwezenvariant gerealiseerd voor opleidingen op niveau 2, 3 en 4 . De Afdeling vindt dit een verheugende ontwikkeling. ad C.
Beroepsoriënterend programma v.b.o.
Door de regeling, die behelst dat leerlingen in het voorbereidend beroepsonderwijs binnen hun programma een certificaat uit het middelbaar beroepsonderwijs kunnen halen, zal de aansluiting tussen v.b.o. en m.b.o. worden vergemakkelijkt. De Afdeling beschouwt de herschikking tot certificaten met een omvang van twee basiseenheden in dit verband als een belangrijk gegeven. Zij deelt echter niet uw mening dat deze wijziging van structurele aard is. Volgens haar gaat het in casu veeleer om het bieden van een oplossing voor een organisatorisch probleem. ad D.
Certificaat "Ontwikkelen algemene ondernemersvaardigheden".
De Afdeling acht het een goede zaak dat de eindtermen algemene ondernemersvaardigheden zijn vastgesteld, vooral gezien de onzekerheid die er op het gebied van de erkenningsregeling is ontstaan. In de bijlage bij het ODC wordt vermeld dat deze eindtermen, vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken, in ongewijzigde vorm in het advies zijn opgenomen. Het ligt dan in de rede te veronderstellen dat de eindtermen algemene ondernemersvaardigheden in het kader van zowel het Ministerie van LNV als het Ministerie van OCenW dezelfde zijn: een aspect waaraan de Afdeling veel waarde hecht. Dat de "vertaling" van de (algemeen geldende) eindtermen algemene ondernemersvaardigheden naar de ODC-eindtermen als een punt van OR 950001 53/2B S
5 aandacht wordt aangemerkt voor het ODC'98 vindt zij een voor de hand liggende volgende stap. In de opvatting van de Afdeling vergt nog wel de relatie tussen het in het ODC opgenomen certificaat "Ontwikkelen algemene ondernemersvaardigheden" en het diploma "Algemene ondernemersvaardigheden" (dat in de plaats komt van het middenstandsdiploma) enige toelichting. In verband hiermee zij verwezen naar het artikel "Middenstandsdiploma verdwijnt na 1 januari", verschenen in Uitleg, het publikatie- en voorlichtingsblad van het Ministerie van OCenW, nr 16 d.d. 14 juni 1995. ad E.
Doorstroom m.a.o. - h.a.o.
Wat betreft de aansluiting tussen m.a.o. en h.a.o. is er volgens de Afdeling sprake van een ontwikkeling in positieve zin. Te wijzen valt in dit opzicht onder meer op de herziening van wiskunde en natuurkunde, met minder onderwerpen. De aansluiting tussen m.a.o. en h.a.o. vraagt evenwel om een verdere verbetering, vooral naar de mening van de Afdeling op een wijze dat de doorstroomcertificaten meer realiteitswaarde krijgen: het aantal onderwerpen is in de regel te groot, de diepgang/het niveau van beheersing doorgaans te laag. Los van de wenselijkheid van de verkorting van de cursusduur in het h.a.o. - welk onderwerp thans meer in het algemeen in discussie is - gaat de Afdeling er van uit dat een goede aansluiting tussen m.a.o. en h.a.o. in de komende jaren de gemoederen blijft bezighouden. Zij tekent hierbij aan dat de Onderwijsraad in zijn advies over het ontwerp-HOOP 1996 aan uw ambtgenoot van OcenW op de aansluiting m.b.o.-h.b.o. zal ingaan.
Namens de Afdeling secundair onderwijs (beroepsonderwijs), y ^*^
(A. dé Wit, voorzitter)
(mr drs H.J.M. Hoefnagel, algemeen secretaris).
OR 95000153/2B S