Instructieboekje
Uw auto komt tot leven op internet! Beschik altijd over de meest recente informatie. Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen.
Surf naar http://public.servicebox.peugeot.com : selecteer uw taal,
Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd toegang tot: ● uw Instructieboekje, ● het overzicht van de Boorddocumentatie.
klik op de link in het vak "Toegang particulieren" om de Boorddocumentatie te raadplegen, In het venster dat verschijnt, hebt u toegang tot alle instructieboekjes... selecteer uw auto, kies de carrosserievariant en vervolgens de verschijningsdatum van het instructieboekje, klik tenslotte op de rubriek van uw keuze.
informatie: ! Belangrijke Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Houdt u rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
WELKOM
Symbolen Wij danken u voor uw keuze voor de 308, symbool voor vertrouwen, passie en inspiratie. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw 308 3-/5-deurs of 308 SW. In het eerste deel van het boekje is de belangrijkste informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd te maken met de bediening van uw auto. Vervolgens komen alle details van uw 308 op het gebied van comfort, veiligheid en rijden uitgebreid aan bod, zodat u en uw passagiers optimaal van de auto kunnen genieten. Aan het einde van dit instructieboekje vindt u een visuele index, waarmee u aan de hand van afbeeldingen de specifieke kenmerken van uw auto, 3-/5-deurs of SW, gemakkelijk kunt opzoeken.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
!
Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
Symbolen
i
Informatie: dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
Deze symbolen wijzen op de specifieke kenmerken van uw type auto: 308 3-/5-deurs
308 SW met achterbank
Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
308 SW met achterstoelen Verwijzing: dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
1
INHOUD IN EEN OOGOPSLAG MILIEUBEWUST RIJDEN
23 Î 24
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN 25 Î 44
Milieubewust rijden Verklikkerlampjes Meters Knoppen op het instrumentenpaneel
2
3
4 Î 22
23 29 39 43
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS 45 Î 60
Displays zonder autoradio 45 Displays met autoradio 47 Wegklapbaar kleurendisplay 16x9 Peugeot Connect Nav 52 Wegklapbaar HD-kleurendisplay 16x9 (Peugeot Connect 3D Nav) 54 Boordcomputer 57
61 Î 82
Ventilatie Verwarming Handbediende airconditioning Ontwaseming - Ontdooiing achterruit Automatische airconditioning met gescheiden regeling Voorstoelen Achterbank Multifunctionaliteit van de stoelen Spiegels Stuurwielverstelling
4
COMFORT
TOEGANG TOT DE AUTO
61 63 63 65 66 68 72 78 80 82
83 Î 97
Sleutel met afstandsbediening Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Portieren Achterklep Panoramadak Brandstoftank Vulpistoolrestrictie
83 87 89 91 94 95 96 97
5
ZICHT
98 Î 108
Lichtschakelaar LED-verlichting Verlichting overdag Koplampen verstellen Bochtverlichting Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers Plafonniers Sfeerverlichting Verlichting bagageruimte
6
INDELINGEN
109 Î 123
Indeling interieur 109 Armleuning vóór 112 Indeling van de bagageruimte 115
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN 124 Î 134
Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
2
98 100 100 102 103 104 106 107 108 108
124 130 134
INHOUD
8
VEILIGHEID
135 Î 147
Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Controlesysteem bandenspanning Urgence-oproep of Assistance-oproep Hulpsystemen bij het remmen Stabiliteitscontrolesystemen Veiligheidsgordels Airbags
9
RIJDEN
135 135 135 136 137
ONDERHOUD 167 Î 175
Motorkap Brandstoftank leeg (Diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren Niveaus controleren Controles
168 169 170 171 172 174
12 TECHNISCHE GEGEVENS
215 Î 238
Benzinemotoren Gewichten (uitvoeringen met benzinemotor) Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
215 218 224 227 236 237
137 138 139 144
148 Î 166
Parkeerrem Handgeschakelde versnellingsbak Opschakelindicator Hill holder Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen Automatische transmissie Stop & Start-systeem Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Parkeerhulp
10
148 148 149 150 151 155 158 161 163 165
11
PRAKTISCHE INFORMATIE
176 Î 214
Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekeringen vervangen Accu Eco-mode Wisserbladen vervangen Slepen van de auto Trekken van een aanhanger Sneeuwscherm Allesdragers monteren Accessoires
176 184 191 198 204 206 207 207 210 211 212 213
AUDIO EN TELEMATICA
239 Î 338
Urgence-oproep of Assistance-oproep Peugeot Connect 3D Nav Peugeot Connect Nav Peugeot Connect Sound
239 243 287 319
VISUELE INDEX
339 Î 345
INDEX
346 Î 350 3
IN EEN OOGOPSLAG EXTERIEUR Stop & Start-systeem Dit systeem zet de motor tijdelijk af als de auto bijvoorbeeld voor een verkeerslicht of in de file stilstaat. De motor wordt automatisch weer gestart als u verder wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een lager geluidsniveau als de auto stilstaat. 158
Bochtverlichting Deze verlichting biedt u automatisch extra zicht in bochten. 103
4
Panoramadak Dit dak vergroot de lichtinval en het zicht in het interieur op ongeëvenaarde wijze. 95
Noodreparatieset voor banden Deze complete set, bestaande uit een compressor en een patroon met afdichtmiddel, is bedoeld voor een tijdelijke reparatie van de band. 176
IN EEN OOGOPSLAG EXTERIEUR
Panoramadak Dit dak vergroot de lichtinval en het zicht in het interieur op ongeëvenaarde wijze. 95
Dakdragers Door dakstangen op de dakrelingen te monteren kunnen lange en grote voorwerpen op het dak worden vervoerd. 212
Multifunctionaliteit van de stoelen De stoelen van de 2e en 3e zitrij bieden dankzij hun grote multifunctionaliteit vele mogelijkheden om het interieur naar ieders wensen in te delen. 78
5
IN EEN OOGOPSLAG OPENEN Sleutel met afstandsbediening
Ontgrendelen van de auto (de richtingaanwijzers knipperen even).
Brandstoftank
Als een sensor vaststelt dat het buiten donker is, gaan de dim- en parkeerlichten branden om het lokaliseren van de auto te vergemakkelijken. 102
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel (eerst op deze knop drukken).
1. Openen van de brandstofvulklep. 2. Openen en ophangen van de brandstofvuldop.
Normale vergrendeling (één keer drukken; de richtingaanwijzers blijven even branden).
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter.
of Supervergrendeling (twee keer achter elkaar drukken; de richtingaanwijzers blijven even branden).
83
6
Ook de interieurverlichting, zoals plafonniers, dorpelverlichting van de voorportieren en beenruimteverlichting, gaat dan branden.
108
96
IN EEN OOGOPSLAG OPENEN Panoramadak
Achterklep
1. Ontgrendelen van de auto. 2. Openen van de achterklep.
94
1. Openen van het zonnescherm. 2. Sluiten van het zonnescherm.
95
7
IN EEN OOGOPSLAG INTERIEUR
Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. 108
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen Deze versnellingsbak is voorzien van een volautomatische stand en een handgeschakelde stand. 151
8
Audio- en communicatiesystemen Deze uitvoeringen kunnen zijn voorzien van de nieuwste technologie: de MP3compatible Peugeot Connect Sound, Peugeot Connect Bluetooth, Peugeot Connect Nav of de Peugeot Connect 3D Nav met wegklapbaar kleurendisplay 16x9, JBL audiosysteem, AUXaansluitingen. Peugeot Connect Sound 319 Peugeot Connect Nav 287 Peugeot Connect 3D Nav 243 Peugeot Connect Com http://public.servicebox.peugeot.com
IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel. 7. Handrem. 8. Schakelaar zonnescherm panoramadak. 9. Schakelaar stoelverwarming. 10. Hendel motorkapontgrendeling. 11. Schakelaars buitenspiegels. Schakelaars ruitbediening. 12. Zekeringkast. 13. Handmatige koplampverstelling. Toets Stop & Start-systeem. 14. Zijruitontwaseming. 15. Luidspreker (tweeter). 16. Voorruitontwaseming.
9
IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
10
Contact-/stuurslot. Stuurkolomschakelaar van het audio- en telematicasysteem. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. Verstelbare en afsluitbare middelste ventilatieroosters. Multifunctioneel display. Zonnesensor. Airbag aan passagierszijde. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster. Uitschakeling airbag aan passagierszijde. Dashboardkastje / Aansluitingen audio/video. Opbergvak of navigatietoets van de Peugeot Connect 3D Nav. 12V-aansluiting. Asbak vóór. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. CD-wisselaar. Audio- en telematicasysteem. Schakelaar noodoproep Schakelaar alarm. Schakelaar centrale vergrendeling. Schakelaar alarmknipperlichten. Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). Schakelaar parkeerhulp. Schakelaar-diensten PEUGEOT.
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Bestuurdersstoel In lengterichting
In hoogte
Rugleuningverstelling
Handmatig verstellen
68
Elektrisch verstellen
69
11
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Voorstoelen
i
Hoogteverstelling van de hoofdsteun
Overige beschikbare functies... Neerklappen van de passagiersstoel vóór (SW). Opslaan van de zitposities (elektrisch verstelbare bestuurdersstoel). Stoelverwarming.
Armsteun vóór
Stuurwiel verstellen
Lendensteun
1. Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. 2. Verstellen in hoogte en diepte. 3. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.
! 70
12
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
82
Om het rijden nog comfortabeler te maken, is de armsteun vóór in hoogte en in lengterichting verstelbaar. De armsteun is ook voorzien van een opbergvak.
112
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Buitenspiegels
Binnenspiegel
Veiligheidsgordels vóór
Handmatig verstellen Verstellen A. Selecteren van de te verstellen buitenspiegel. B. Verstellen van de buitenspiegel in vier richtingen. C. In de middenstand zetten van de selectieschakelaar.
1. Selecteren van de dagstand van de spiegel. 2. Verstellen van de binnenspiegel. 82
80
i
Overige beschikbare functies... Inklappen/uitklappen. Automatisch omlaag bewegen van het spiegelglas bij het inschakelen van de achteruitversnelling tijdens het parkeren.
Automatische binnenspiegel A. Automatische detectie van de dag-/ nachtstand. B. Verstellen van de binnenspiegel. 82
1. Vastmaken van de gesp. 2. In hoogte verstellen. 139
13
IN EEN OOGOPSLAG ZICHT Verlichting
Richtingaanwijzers
Ruitenwissers
Ring A
Beweeg de verlichtingshendel omhoog of omlaag tot voorbij het zware punt. De richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde functioneren totdat ze worden uitgeschakeld.
Hendel A: ruitenwissers vóór 104
Uit. Automatisch inschakelen verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht. Ring B Mistachterlicht. of Mistlampen vóór en mistachterlicht.
Functie "autosnelweg" Beweeg de verlichtingshendel kort omhoog of omlaag tot aan het zware punt. De richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde knipperen drie keer. Deze functie is bij elke snelheid beschikbaar, maar is in het bijzonder geschikt voor het wisselen van rijstrook op snelwegen.
Inschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel omlaag en laat deze los. Uitschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel omhoog en zet deze vervolgens in de stand "0". 106 Ring B: ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier.
98
14
135
105
IN EEN OOGOPSLAG VENTILATIE Aanbevolen instellingen Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking
WARM
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
–
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO".
15
IN EEN OOGOPSLAG CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Instrumentenpaneel
16
Verklikkerlampjes
A. Als het contact wordt aangezet, moet de wijzer van de brandstofmeter de resterende hoeveelheid brandstof aangeven. B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan. C. Als het contact wordt aangezet, moet de motorolieniveaumeter gedurende enkele seconden weergeven dat het niveau OK of correct is, afhankelijk van de uitvoering. Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
1. Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode verklikkerlampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden.
25
29, 33
Rij drukschakelaars
Het branden van een lampje geeft de staat van de desbetreffende functie aan. A. Verzending van een noodoproep. 239 B. Uitschakeling inbraakalarm. 87 C. Centrale vergrendeling. 92 D. Uitschakeling ESP/ASR. 138 E. Uitschakeling parkeerhulp voor en achter. 166 F. Toegang tot de PEUGEOTdiensten. 239
IN EEN OOGOPSLAG VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN Airbag voorpassagier
Veiligheidsgordels en airbag vóór aan passagierszijde
Elektrisch kinderslot
1. Steek de sleutel in de schakelaar. 2. Selecteer de stand: "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" is bevestigd, "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" is bevestigd. 3. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
A. Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor en/of achter niet vastgemaakt of weer losgemaakt. B. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links voor. C. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts voor. D. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts achter*. E. Verklikkerlampje veiligheidsgordel midden achter*. F. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links achter*. G. Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór aan passagierszijde. H. Verklikkerlampje airbag vóór aan passagierszijde actief. * Uitsluitend bij SW met achterstoelen.
Het branden van een lampje geeft de status van de desbetreffende functie aan. A. Elektrisch kinderslot geactiveerd.
144
140, 145
134
17
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT VAN DE INZITTENDEN Mogelijkheden van de passagiersstoel vóór
Mogelijkheden van de achterstoelen
Neerklappen A. Gedeeltelijk neerklappen. B. Volledig neerklappen.
70
18
Achterstoelen van de 2e zitrij 1. Verstelling in lengterichting. 2. Rugleuningverstelling/Neerklappen. 3. Hoogteverstelling van de hoofdsteun. 4. Wegklappen. 5. Verwijderen/Plaatsen. 6. Vervoeren.
Stoelen van de 3e zitrij A. Rugleuningverstelling/Neerklappen. B. Hoogteverstelling van de hoofdsteun. C. Wegklappen. D. Verwijderen/Plaatsen. E. Vervoeren.
74
76
IN EEN OOGOPSLAG CONFIGURATIES Enkele voorbeelden van stoelopstellingen 7 zitplaatsen
Vervoeren van lange voorwerpen
7 zitplaatsen, opstelling met 5 zitplaatsen en de zitplaatsen van de 3e zitrij neergeklapt
Laden van grote voorwerpen
78
19
IN EEN OOGOPSLAG RIJDEN Stop & Start Overgang naar de STOP-stand van de motor Het verklikkerlampje "ECO" gaat branden op het instrumentenpaneel en de motor wordt automatisch afgezet: bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak; als bij een snelheid van minder dan 20 km/h de versnellingspook in de vrijstand wordt gezet en het koppelingspedaal wordt losgelaten, bij auto's met een gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak; als bij een snelheid van minder dan 8 km/h het rempedaal wordt ingetrapt of als de selectiehendel in de stand N wordt gezet.
-
-
In bepaalde gevallen is de STOP-stand niet beschikbaar; het verklikkerlampje "ECO" knippert dan enkele seconden om vervolgens te doven.
i
Als bij het schakelen het koppelingspedaal niet volledig wordt ingetrapt, start de motor niet automatisch. Er wordt dan een waarschuwingsmelding weergegeven om u aan te sporen het koppelingspedaal volledig in te trappen.
158
20
Overgang naar de START-stand van de motor
Uitschakelen/Weer inschakelen
Het verklikkerlampje "ECO" dooft en de motor wordt automatisch weer gestart: -
-
bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak; als het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt, bij auto's met een gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak; ● als het rempedaal wordt losgelaten terwijl de selectiehendel in de stand A of M staat, ● of als de selectiehendel in de stand N staat, het rempedaal is losgelaten en de stand A of M wordt ingeschakeld, ● of als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
In bepaalde gevallen wordt de STARTstand automatisch geactiveerd; het verklikkerlampje "ECO" knippert dan enkele seconden om vervolgens te doven.
159
U kunt het systeem altijd uitschakelen door de toets "ECO OFF" in te drukken; het verklikkerlampje van de toets gaat branden. systeem wordt automatisch i Het weer ingeschakeld als de motor met de sleutel wordt gestart.
!
Zet altijd het contact met de sleutel af als u gaat tanken of werkzaamheden onder de motorkap gaat uitvoeren.
159
IN EEN OOGOPSLAG RIJDEN Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
1. Selecteren/deactiveren van de snelheidsbegrenzer. 2. Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Snelheidsbegrenzer aan/uit.
1. Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar. 2. Instellen van een snelheid / Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Instellen van een snelheid / Verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Snelheidsbegrenzer uit / Hervatten snelheidsbegrenzer.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor.
Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (tweede bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen of automatische transmissie). 161
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel. Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
163
21
IN EEN OOGOPSLAG RIJDEN Gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak
Deze versnellingsbak met zes overbrengingen biedt de bestuurder de keus tussen het comfort van een automatische transmissie of het plezier van het handmatig schakelen. 1. Selectiehendel. 2. Knop "S" (sport). 3. Bediening aan het stuurwiel "-". 4. Bediening aan het stuurwiel "+".
22
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten
De ingeschakelde versnelling of de geselecteerde rijstand wordt op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. N: neutraalstand. R: achteruitversnelling. 1 2 3 4 5 6: ingeschakelde versnelling. AUTO: automatische stand. S: Sport-stand.
) Selecteer de stand N et trap het rempedaal tijdens het starten stevig in. ) Schakel de eerste versnelling (stand A of M) of de achteruitversnelling (stand R) in met de selectiehendel 1. ) Zet de handrem vrij. ) Haal de voet van het rempedaal en geef vervolgens gas.
151
MILIEUBEWUST RIJDEN Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
23
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
24
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE OF GESTUURDE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
Klokken 1. Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). 2. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius). 3. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. 4. Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
5. Display. 6. Bedieningsknop. Herhaalt informatie over het onderhoud. Voor de nulstelling van de functie (dagteller of onderhoudsindicator). 7. Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting.
i
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
1
Display
A. Snelheidsbegrenzer (km/h of mph) of Snelheidsregelaar. B. Opschakelindicator. C. Gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak of automatische transmissie. D. Dagteller. (km of miles) E. Onderhoudsindicator. (km of miles), vervolgens: Motorolieniveaumeter. vervolgens: Kilometerteller. (km of miles) Deze drie functies worden na het aanzetten van het contact achtereenvolgens weergegeven.
25
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK, GESTUURDE HANDGESCHAKELDE ZESVERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
Klokken 1. Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). 2. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius). 3. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. 4. Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
26
5. Klein display. 6. Middelste display. 7. Bedieningsknop. Activeert een handmatige CHECK en geeft informatie over het onderhoud. Nulstelling van de functie (dagteller of onderhoudsindicator). 8. Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting.
i
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
Displays
A. Dagteller. (km of miles) B. Kilometerteller. (km of miles). C. Motorolieniveaumeter, onderhoudsindicator. (km of miles) Deze twee functies worden weergegeven bij het aanzetten van het contact en verdwijnen vervolgens na enkele seconden. De volgende functies worden afhankelijk van de geselecteerde functie weergegeven. Waarschuwingspictogrammen/CHECK. - Detectie te lage bandenspanning. - Snelheidsbegrenzer/-regelaar. - Opschakelindicator. - Gestuurde hangeschakelde versnellingsbak met zes versnellingen of automatische transmissie. - Navigatiesysteem/boordcomputer.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN INSTRUMENTENPANELEN PEUGEOT CONNECT 3D NAV BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK, GESTUURDE HANDGESCHAKELDE ZESVERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
Klokken 1. Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). 2. Koelvloeistoftemperatu urmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius). 3. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. 4. Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
5. Klein display. 6. Middelste display. 7. Bedieningsknop. Activeert een handmatige CHECK en geeft informatie over het onderhoud. Nulstelling van de functie (dagteller of onderhoudsindicator). 8. Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting.
i
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
1
Displays
A. Dagteller. (km of miles) B. Kilometerteller. (km of miles). C. Motorolieniveaumeter, onderhoudsindicator. (km of miles) Deze twee functies worden weergegeven bij het aanzetten van het contact en verdwijnen vervolgens na enkele seconden. De volgende functies worden afhankelijk van de geselecteerde functie weergegeven. Waarschuwingspictogrammen/CHECK. - Detectie te lage bandenspanning. - Snelheidsbegrenzer/-regelaar. - Opschakelindicator. - Gestuurde hangeschakelde versnellingsbak met zes versnellingen of automatische transmissie. - Navigatiesysteem/boordcomputer. - Parameters van de auto.
27
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Het bedieningspaneel van het instrumentenpaneel van de Peugeot Connect 3D Nav
i Met behulp van de toetsen kunnen : - bij stilstaande auto, de uitrusting van de auto en de parameters van het middelste display (taal, eenheden) worden ingesteld, - bij rijdende auto, de actieve functies achtereenvolgend worden weergegeven (boordcomputer, navigatie...). Bediening U beschikt over vier toetsen om het grote middelste display van het instrumentenpaneel te bedienen : 1. toegang tot het algemene menu, bevestigen van de keuze, 2. naar boven verplaatsen in het menu, 3. naar beneden verplaatsen in het menu, 4. terugkeren naar het vorige scherm, het menu verlaten.
28
Het algemene menu en de bijbehorende functies zijn uitsluitend toegankelijk bij stilstaande auto, via de toetsen 1 tot en met 4. Boven een bepaalde snelheid verschijnt een melding op het centrale display die aangeeft dat toegang tot het algemene menu onmogelijk is. De weergave van de boordcomputer is uitsluitend toegankelijk bij rijdende auto, via de toetsen 2 en 3 (zie paragraaf "Boordcomputer").
Algemeen menu ) Druk op toets 1 voor toegang tot het algemene menu en om één van de volgende functies te kiezen : - "Parameters van de auto", - "Taalkeuze", - "Keuze van de eenheden". ) Druk op toets 2 of 3 om op het scherm te verplaatsen. ) Druk opnieuw op toets 1 om de keuze te bevestigen.
Parameters van de auto In dit menu kunt u bepaalde functies ten behoeve van het rijden en het comfort inschakelen : - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie hoofdstuk "Zicht"), - follow-me-home en instapverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - sfeerverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie hoofdstuk "Zicht"), - bochtverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - parkeerhulp achter (zie hoofdstuk "Rijden"). Taalkeuze In dit menu kunt u de weergave van de taal kiezen: Deutsch, English, Espanol, Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Türkçe*. Keuze van de eenheden In dit menu kunt u de eenheden kiezen: temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit) en verbruik (l/100 km, mpg of km/l). * Volgens land van bestemming.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
1
Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje) of geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan sommige waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal. Afhankelijk van de uitvoering van het instrumentenpaneel van uw auto wordt het branden van het verklikkerlampje ook gecombineerd met :
of
-
-
een melding op het multifunctionele display,
of
een pictogram en een melding op het centrale display van het instrumentenpaneel.
Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
! Een altijd
waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een aanvullende melding om u te helpen bij het opsporen van de storing. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
-
en pictogram op het centrale display van het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display,
29
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
STOP
brandt
Oorzaak Dit waarschuwingslampje brandt bij een ernstige storing in het remsysteem, de stuurbekrachtiging, het motoroliecircuit, het koelcircuit en bij een lekke band.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil, want de motor kan onder het rijden afslaan. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
permanent, in combinatie met het STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOTnetwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS en het STOP-lampje.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD).
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Laat dit controleren door het PEUGEOT of een gekwalificeerde werkplaats
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, alleen of in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display.
Remsysteem +
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
30
Acties / Opmerkingen
permanent, met de wijzer in het rode gebied.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
tijdelijk, in combinatie met een melding.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display : - openen van de portieren, achterklep of motorkap, - minimumniveau van de motorolie, - minimumniveau van de ruitensproeiervloeistof/ koplampsproeiervloeistof, - staat van de batterij van de afstandsbediening, - afname van de bandenspanning, - vervuiling van het roetfilter (diesel) (zie in het hoofdstuk "Controles" de paragraaf "Controles/Roetfilter"). Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg in elk geval het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Service
knippert. Zelfdiagnose motor permanent.
1
31
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
brandt
Laag brandstofniveau
permanent met de wijzer in het rode gebied, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.
Antiblokkeersysteem (ABS)
permanent.
knippert. Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR)
Bochtverlichting
Voet op het rempedaal
32
permanent.
knippert.
permanent.
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding, zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Het geluidssignaal en de melding worden steeds herhaald ; de frequentie ervan neemt toe naarmate het niveau "0" dichterbij komt. Inhoud brandstoftank : ongeveer 60 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De ESP-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
Storing in het ESP-/ASR-systeem, tenzij deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in de bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U bent vergeten het rempedaal in te trappen tijdens het starten van de motor, met de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
U moet het rempedaal intrappen om de motor te starten (versnellingshendel in de stand N).
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
1
De overige waarschuwingslampjes verschijnen uitsluitend op dit instrumentenpaneel. Het branden van waarschuwingslampjes wordt soms gecombineerd met een geluidssignaal; er wordt altijd een aanvullende melding weergegeven op het multifunctionele display om aan te geven om welke storing het gaat.
!
Als een waarschuwingslampje wordt weergegeven in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, moet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats worden stilgezet! Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een of meer portier e n geopend
Motoroliedruk
Laadstroom accu*
permanent in combinatie met een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
* Volgens land van bestemming.
33
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
34
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Aanwezigheid water in brandstof
permanent.
Er bevindt zich water in het brandstoffilter.
Risico van beschadiging van het inspuitsysteem bij dieselmotoren. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
permanent.
Er is een storing in een van de airbags of pyrotechnische gordelspanners.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Airbag vóór aan passagierszijde
knippert op het instrumentenpaneel en/ of op het display van de waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De airbag vóór aan passagierszijde is defect.
Bij een zware aanrijding wordt de airbag vóór aan passagierszijde mogelijkerwijs niet geactiveerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt.
permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.
De bestuurder en/of de voorpassagier heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt. Minimaal een van de achterpassagiers heeft zijn veiligheidsgordel losgemaakt (uitsluitend bij de achterstoelen op de 2e zitrij van de SW).
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Het lampje kan gaan branden in combinatie met een geluidssignaal. Afhankelijk van de uitvoering van het instrumentenpaneel van uw auto kan het branden van het lampje worden gecombineerd met de weergave van : of of
-
een melding op het multifunctionele display,
Controlelampje
brandt
-
een pictogram op het centrale display van het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display, Oorzaak
Richtingaanwijzer links
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Alarmknipperlichten
knippert, met geluidssignaal.
De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.
-
een pictogram en een melding op het centrale display van het instrumentenpaneel.
Acties / Opmerkingen
De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
1
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht" of in de stand "AUTO" (bij weinig buitenlicht).
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Trek nogmaals aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden.
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
Handrem
36
brandt
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
Airbag vóór aan passagierszijde
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent op het display van de waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar op het dashboard aan passagierszijde staat in de stand "ON". De airbag vóór aan passagierszijde is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier.
Als u geen kinderzitje op de stoel van de voorpassagier wilt plaatsen, is het raadzaam de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Zet de schakelaar echter altijd in de stand "OFF" als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier wilt plaatsen.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor afgezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch gestart.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - § Stop & Start-systeem" voor de bijzonderheden van het Stop&Start-systeem.
permanent. Stop & Startsysteem
knippert enkele seconden en gaat dan uit.
1
37
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes, soms in combinatie met een geluidssignaal, geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Afhankelijk van de uitvoering van het instrumentenpaneel van uw auto wordt het branden van het verklikkerlampje ook gecombineerd met : of
of
-
een melding op het multifunctionele display, Controlelampje
brandt
permanent, op het instrumentenpaneel en/ of op het display van de Airbag vóór aan verklikkerlampjes voor passagierszijde de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
ESP/ASR
38
permanent.
-
een pictogram op het centrale display van het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display,
-
een pictogram en een melding op het centrale display van het instrumentenpaneel.
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
De schakelaar op de zijkant van het dashboard aan passagierszijde staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld. U kunt een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.
De toets in het midden van het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De volgende functies worden uitgeschakeld: - ESP (elektronisch stabiliteitsprogramma), - ASR (antispinregeling).
Druk opnieuw op de toets om deze functies weer te activeren. Het verklikkerlampje dooft. De functies worden automatisch opnieuw geactiveerd bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h (uitgezonderd bij de 1,6 I THP 200-benzinemotor). Deze functies worden automatisch geactiveerd als de motor wordt gestart.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Koelvloeistoftemperatuurmeter
1
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen : ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in : - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje te hoge koelvloeistoftemperatuur 1 gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
39
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Motorolieniveaumeter De motorolieniveaumeter geeft aan of het motoroliepeil in orde is.
Storing motorolieniveaumeter Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
i
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Als de aanduiding "OIL--" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto.
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
40
2 merktekens op de peilstok : - A = maxi; het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen (kans op schade aan de motor), - B = mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters : - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld : de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan :
1
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan :
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
41
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld : u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan :
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
factor tijd kan worden meei De gewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
42
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit : ) zet het contact af, ) druk op de knop ".../000" rechts van het instrumentenpaneel en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het centrale display van het instrumentenpaneel "=0" aangeeft ; de sleutel verdwijnt van het display.
i
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. Deze informatie verschijnt, afhankelijk van de uitvoering, gedurende de handmatige controleprocedure. ) Druk kort op de knop ".../000", rechts van het instrumentenpaneel. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven op het centrale display van het instrumentenpaneel en verdwijnt vervolgens weer.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Handmatige controle Met deze functie kunt u de staat van de auto (waarschuwingen en de status van te configureren functies - "geactiveerd" of "uitgeschakeld") en de informatie over het onderhoud controleren.
1
Als er geen enkele storing wordt gesignaleerd, verschijnt de melding "CHECK OK" op het centrale display van het instrumentenpaneel. Als er een "kleine" storing wordt gesignaleerd, verschijnen de desbetreffende waarschuwingspictogrammen en vervolgens de melding "CHECK OK" op het centrale display van het instrumentenpaneel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als een "ernstige" storing wordt gesignaleerd, verschijnen alleen de desbetreffende waarschuwingspictogrammen op het centrale display van het instrumentenpaneel. Laat het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Kilometerteller/dagteller De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
Kilometerteller De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. Dagteller De dagteller geeft het aantal verreden kilometers weer sinds de laatste keer dat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
) Druk bij aangezet contact op deze knop en houd deze ingedrukt tot de dagteller op 0 staat. ) Druk bij draaiende motor kort op de knop "CHECK/000" van het instrumentenpaneel om de handmatige controle te starten.
43
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Dimmer dashboardverlichting U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. De dimmer van de dashboardverlichting kan alleen worden gebruikt als de verlichting van de auto is ingeschakeld, uitgezonderd de verlichting overdag.
Actief ) Druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren. ) Als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer feller te maken. of ) Als de verlichting de sterkste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer zwakker te maken. ) Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
44
Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY A (ZONDER PEUGEOT CONNECT SOUND)
Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven : - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep,...), - informatie van de boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Het display kan met behulp van drie toetsen worden bediend : - "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken, - "MENU" om een overzicht van de menu's of hulpmenu's weer te geven, - "OK" om het gewenste menu of hulpmenu te selecteren.
2
Algemeen menu
) Druk op de toets "MENU" om een overzicht van de diverse menu's in het algemene menu weer te geven : - configuratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. ) Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
45
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Opties Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
Configuratie van de auto
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden : - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow-me-home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht"), - parkeerhulp achter (zie hoofdstuk "Rijden").
46
Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld : - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands, Portugues, PortuguesBrasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd : - temperatuur (°C of °F), - brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).
) Selecteer een parameter en druk op de toets "OK" om de waarde te wijzigen.
) Wacht ongeveer 10 seconden tot de gewijzigde waarde is opgeslagen of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken. Vervolgens keert het display terug naar het vorige scherm.
veiligheidsredenen mag de ! Om bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY A
Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven : - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (er verschijnt een melding bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep...), - informatie van de autoradio (radio, CD...), - de boordcomputerfuncties (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van de Peugeot connect sound : ) op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, ) op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, ) op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio...), ) op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, ) op de toets "OK" om te bevestigen, of ) op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
2
Algemeen menu
) Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven en op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen : - radio-CD, - configuratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. ) Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.
Radio-CD Als de Peugeot connect sound is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de radio/CD-speler het gedeelte Peugeot connect sound van het hoofdstuk "Audio en telematica".
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
47
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Configuratie van de auto
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden : - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow-me-home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht"), - parkeerhulp achter (zie hoofdstuk "Rijden"). Opties Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
48
Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld : - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands, Portugues, PortuguesBrasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd : - temperatuur (°C of °F), - brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).
) Selecteer een parameter en druk op de toets "" of "" om de waarde te wijzigen.
) Druk op de toets "" of "" om de vorige of volgende parameter te selecteren. ) Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
veiligheidsredenen mag de ! Om bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY C
Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven : - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep...), - audiofuncties (radio, CD...), - informatie van de telefoon en de indexen, - informatie van de boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Automatische verlichting actief") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van de Peugeot Conùnect Sound : ) op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, ) op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, ) op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio...), ) op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, ) op de toets "OK" om te bevestigen, of ) op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
Algemeen menu
) Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven : - audiofuncties, - diagnose auto, - persoonlijke instellingen - configuratie, - telefoon (handsfree set). ) Druk op de toets "" of "" om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.
Menu "Audiofuncties"
Als de Peugeot Connect Sound is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte Peugeot Connect Sound van het hoofdstuk "Audio en telematica".
2
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS ) Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven. ) Druk op de pijlen en vervolgens op de toets "OK" om het menu "Diagnose auto" te selecteren.
Menu "Diagnose auto" Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto raadplegen, zoals het logboek waarschuwingsmeldingen. Logboek waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.
50
) Selecteer in het menu "Diagnose auto" de volgende functie:
Menu "Persoonlijke instellingen configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd : - parameters van de auto, - configuratie van het display, - taalkeuze.
Parameters van de auto instellen Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden : - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - follow me home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - sfeerverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht"), - parkeerhulp achter (zie hoofdstuk "Rijden").
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Menu "Telefoon"
) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken. Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home verlichting ) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren.
Configuratie display Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd : - instellen lichtsterkte-video, - instellen datum en tijd, - kiezen van eenheden.
) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.
Taalkeuze Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Türkçe**).
Als de Peugeot Connect Sound is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw Bluetooth handsfree set configureren (koppelen), de verschillende indexen van de telefoon raadplegen (lijst gesprekken, diensten, ...) en uw gesprekken beheren (opnemen, ophangen, wisselgesprek, discretiefunctie...). Raadpleeg voor meer informatie over de telefoonfunctie het gedeelte Peugeot Connect Sound in het hoofdstuk "Audio en telematica".
veiligheidsredenen mag de ! Om bestuurder het multifunctionele
) Druk op de toets "" of "" om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.
display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
** Volgens land van bestemming.
2
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS WEGKLAPBAAR KLEURENDISPLAY 16X9 (MET PEUGEOT CONNECT NAV)
Bediening de paragraaf "Toegang i Raadpleeg tot het wegklapbare display" voor
meer informatie over het openen, sluiten en afstellen van het wegklapbare display.
Weergave op het display Zodra het display is uitgeklapt, geeft het automatisch en direct de volgende informatie weer : - de tijd, - de datum, - de hoogte, - de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de weergegeven temperatuur), - de audiofuncties, - de grafische weergave van de parkeerhulp, - de informatie van de telefoon en de indexen, - de informatie van het navigatiesysteem.
52
Om met het bedieningspaneel van de Peugeot Connect Nav één van de functies te selecteren : ) druk op de toets "RADIO", "MUSIC", "NAV", "TRAFFIC", "SETUP" of "PHONE" om toegang te krijgen tot het desbetreffende menu, ) draai aan de draaiknop A om een functie of een item uit de lijst te selecteren, ) druk op de draaiknop B om de selectie te bevestigen, of ) druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm. Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het hoofdstuk "Audio en telematica" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Menu "SETUP"
) Druk op de toets "SETUP" om naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies : - "Taal", - "Datum en tijd", - "Weergave", - "Parameters auto", - "Eenheden", - "Parameters systeem".
Weergave Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart instellen (dag/ nacht of automatisch).
2
veiligheidsredenen mag de ! Om bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
Parameters auto Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve van het rijden en het comfort in- of uitschakelen : - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie hoofdstuk "Zicht"), - follow me home en instapverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - sfeerverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie hoofdstuk "Zicht"), - bochtverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - parkeerhulp achter (zie hoofdstuk "Rijden").
Talen Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Türkçe*.
Eenheden Via dit menu kunt u de eenheden kiezen: temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l, l/100 of mpg).
Datum en tijd Via dit menu kunt u de datum en tijd, het formaat van de datum en het formaat van de tijd instellen (zie hoofdstuk "Audio en telematica" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen).
Parameters systeem Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlopende tekst activeren. * Volgens land van bestemming.
53
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS WEGKLAPBAAR HDKLEURENDISPLAY 16/9 (MET PEUGEOT CONNECT 3D NAV)
Bediening
Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het gedeelte Peugeot Connect 3D Nav van het hoofdstuk "Audio en telematica".
de paragraaf "Toegang i Raadpleeg tot het wegklapbare display" voor
meer informatie over het openen, sluiten en afstellen van het wegklapbare display.
Weergave op het display Als het display is uitgeklapt, geeft het automatisch en direct de volgende informatie weer : - de tijd, - de datum, - de hoogte, - de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de weergegeven temperatuur), - grafische weergave parkeerhulp, - de audiofuncties, - informatie van de telefoon en de indexen, - informatie van het navigatiesysteem.
54
Om met het bedieningspaneel van de Peugeot Connect 3D Nav één van de functies te selecteren : ) druk op de toets "RADIO", "MEDIA", "NAV", "TRAFFIC", "ADDR BOOK" of "SETUP" om toegang te krijgen tot het desbetreffende menu, ) draai aan de draaiknop A om een functie of een item uit een lijst te selecteren, ) druk op de toets B om de selectie te bevestigen, of ) druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Menu "SETUP"
) Druk op de toets "SETUP" om naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies : - "Taal en spraakfuncties", - "Datum en tijd", - "Weergave", - "Eenheden", - "Systeemparameters". Talen en spraakfuncties Via dit menu kunt u : - de taal van het display instellen (Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Portugues-Brasil, Türkçe*), - de parameters van de spraakherkenning selecteren (inschakelen/ uitschakelen, adviezen voor het gebruik, herkennen van de eigen stem, ...), - het volume van de gesproken commando's instellen.
Datum en tijd Via dit menu kunt u de datum en tijd, het formaat van de datum en het formaat van de tijd instellen (zie het gedeelte Peugeot Connect 3D Nav van het hoofdstuk "Audio en telematica").
2
veiligheidsredenen mag de ! Om bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
Weergave Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart instellen (dag/ nacht of automatisch).
Eenheden Via dit menu kunt u de eenheden voor de temperatuur (°C of °F) en de afstand (km of mijl) kiezen.
Parameters systeem Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlopende tekst activeren.
* Volgens land van bestemming.
55
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Toegang tot het wegklapbare display
u het display laat inklapi Wanneer pen terwijl het audio- en telemati-
Afstellen van het display
casysteem is ingeschakeld, zal het display automatisch weer uitklappen bij een uitgaand telefoongesprek, het geven van een gesproken commando of het ontvangen van een waarschuwingsmelding die gekoppeld is aan het pictogram STOP.
Dit display wordt automatisch uit- en ingeklapt. Het is echter ook mogelijk om het display uit te klappen, in te klappen of af te stellen met de volgende knoppen : - uitklappen of inklappen met de knop A, - afstellen van de hoek met de knop B. Het display is ook voorzien van een beveiliging tegen beknellen. Uitklappen van het display ) Druk als het display is ingeklapt op de knop A om het uit te klappen. Het display klapt automatisch uit bij het aanzetten van het contact, het inschakelen van het audio- en telematicasysteem, een uitgaand telefoongesprek, het geven van een gesproken commando en het ontvangen van een waarschuwingsmelding die gekoppeld is aan het pictogram STOP.
Inklappen van het display ) Druk als het display is uitgeklapt op de knop A om het in te klappen. Als het audio- en telematicasysteem is uitgeschakeld, wordt het display ongeveer drie seconden na het afzetten van het contact automatisch ingeklapt. Beveiliging tegen beknellen Als het display bij het uitklappen of inklappen op een obstakel stuit, stopt het display onmiddellijk met bewegen en beweegt het vervolgens enkele millimeters terug. Druk na het verwijderen van het obstakel nogmaals op de knop om het display uit of in te klappen. u wenst dat het display i Wanneer automatisch wordt uit- of ingeklapt als het audio- en telematicasysteem wordt in- of uitgeschakeld, mag het display niet worden ingeklapt gedurende de werking van het audio- en telematicasysteem.
Als het display is uitgeklapt, kunt u het op verschillende manieren nauwkeurig afstellen : ) druk op het besbetreffende gedeelte van de knop B om het display naar u toe of richting de voorruit te bewegen, of ) beweeg het display voorzichtig met de hand in de gewenste richting. Opslaan van de stand van het display In het systeem zijn vier voorkeursstanden voor het display opgeslagen. Als het scherm wordt ingeklapt, slaat het systeem de laatste stand van het scherm op. Als het display weer wordt uitgeklapt, kiest het systeem de voorkeursstand die het dichtst bij de opgeslagen stand van het display komt.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
2
BOORDCOMPUTER De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: -
actieradius,
-
momenteel brandstofverbruik,
-
de teller van het Stop & Startsysteem,
-
afgelegde afstand,
-
gemiddeld brandstofverbruik,
-
gemiddelde snelheid.
) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.
Monochroom display A
Weergave van de informatie
) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.
Op 0 stellen
) Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
57
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Monochroom display C
Groot centraal display op het instrumentenpaneel
Weergave van de informatie Met monochroom display C of klein centraal display op het instrumentenpaneel
Klein centraal display op het instrumentenpaneel
van de uitrusting van i Afhankelijk uw auto verschijnt de informa-
tie van de boordcomputer op het multifunctionele display, of op het centrale display op het instrumentenpaneel.
58
) Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgend de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS M et groot centraal display op het instrumentenpaneel
-
traject "2" met: ● afgelegde afstand, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● gemiddelde snelheid, voor het tweede traject.
2
Met groot centraal display op het instrumentenpaneel
) Als u nogmaals op de toets drukt, wordt er niets op het display weergegeven. Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de standaardweergave. ) Druk op de pijltjestoetsen omhoog en omlaag van het bedieningspaneel op het instrumentenpaneel van de Peugeot Connect 3D Nav om achtereenvolgend de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven. -
de momentele informatie: ● actieradius, ● momenteel brandstofverbruik, ● nog af te leggen afstand of de teller van het Stop & Start-systeem.
-
traject "1" met: ● afgelegde afstand, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● gemiddelde snelheid, voor het eerste traject.
Traject op 0 zetten Met monochroom display C of klein centraal display op het instrumentenpaneel
) Druk langer dan 2 seconden op de toets "OK" van het bedieningspaneel op het instrumentenpaneel van de Peugeot Connect 3D Nav als het gewenste traject wordt weergegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
) Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan 2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.
59
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
waarde kan variëren door i Deze een gewijzigde rijstijl of het rijden
op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. het PEUGEOT-netwerk ! Raadpleeg of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
60
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
Afgelegde afstand (km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
functie wordt alleen weergei Deze geven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Nog af te leggen afstand (km of miles) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand wordt op elk moment tijdens het navigeren berekend of wordt ingevoerd door de gebruiker. Bij het ontbreken van de afstand verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
COMFORT
3
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.
Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Volgens uitvoering zijn de volgende functies aanwezig : - temperatuurregeling, - luchtopbrengstregeling, - regeling luchtverdeling, - ontdooien en ontwasemen, - handbediende of automatische airconditioning.
Luchtverdeling VENTILATIE
Luchtgeleiding
Luchttoevoer
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd : - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.
De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. 7. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
61
3
COMFORT
i
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht : ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Stop & Start-systeem De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie het hoofdstuk "Rijden").
62
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
i
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
COMFORT VERWARMING / VENTILATIE
1. Temperatuurregeling ) Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
3
3. Luchtverdeling Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
2. Luchtopbrengstregeling ) Draai de knop in één van de vijf standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
i
) Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.
De verwarming/ventilatie en airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
63
3
COMFORT 4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. ) Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje brandt om aan te geven dat de luchtrecirculatie is ingeschakeld. ) Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het lampje gaat uit.
5. Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat : - de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan ) Druk op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat branden. airconditioning werkt niet als i De de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
ONTWASEMEN - ONTDOOIEN VOORRUIT EN ZIJRUITEN Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met verwarmings-/ ventilatiesysteem ) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand "Toevoer van buitenlucht" (lampje van de knop gedoofd). ) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand "Voorruit".
Met handbediende airconditioning Uit ) Druk nogmaals op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand "Toevoer van buitenlucht" (controlelampje op de knop gedoofd). ) Schakel de airconditioning in door de toets "A/C" in te drukken; het controlelampje in de toets gaat branden.
i 64
Als bij auto's met Stop & Start de ontwaseming, de airconditioning en de aanjager zijn ingeschakeld, is de STOP-stand niet beschikbaar.
COMFORT ONTWASEMING - ONTDOOIING ACHTERRUIT De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of airconditioning.
i
3
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
AAN De ontwaseming - verwarming van de achterruit werkt uitsluitend bij draaiende motor. ) Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.
) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
UIT De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.
65
3
COMFORT AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
bij koude motor de toevoer van i Om koude lucht te beperken, wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.
2. Regeling bestuurderszijde
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking 1. Automatisch programma "comfort" ) Druk op de toets "AUTO". Het lampje van de toets gaat branden. Het is raadzaam deze stand te gebruiken : het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
66
de temperatuur in de auto bij i Als het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
4. Automatisch programma "zicht"
3. Regeling passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. ) Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
In sommige gevallen kan het programma "comfort" niet toereikend blijken om de ruiten condens- en ijsvrij te houden (vocht, veel inzittenden, vorst...). ) Kies in dat geval het automatische programma "zicht". Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst, de luchttoevoer en de luchtverdeling naar de luchtroosters voor een optimale ontwaseming van de voorruit en zijruiten. ) Druk nogmaals op de toets "zicht" of op de toets "AUTO" om dit programma af te sluiten. Het lampje van de toets "zicht" gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden.
i
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
COMFORT Handmatig verstellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. ) Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren. het interieur maximaal te veri Om koelen of te verwarmen is het mo-
gelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. ) Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt.
5. Airconditioning aan/uit ) Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen. Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). ) Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de toets "A/C" gaat branden.
6. Regeling luchtverdeling ) Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te verdelen naar : 7.
de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien), de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters, de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte van de passagiers, de ventilatieroosters en de beenruimte van de passagiers, de ventilatieroosters, de beenruimte van de passagiers, de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers. Regeling luchtopbrengst ) Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te verminderen of naar rechts om deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen de twee propellers, gaan afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk branden. 8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie ) Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
3
) Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit. 9. Centrale regeling/gescheiden regeling ) Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de toets gaat branden.
Uitschakelen van het systeem ) Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes uitgaan. Alle functies van de airconditioning en het ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. ) Draai de knop van de luchtopbrengst naar rechts of druk op de toets "AUTO" om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen. het te lang rijden met inge! Vermijd schakelde luchtrecirculatie of een
uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
67
3
COMFORT VOORSTOELEN De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
Handmatig verstellen Verstelling in lengterichting ) Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.
68
Hoogteverstelling bestuurders- en passagiersstoel ) Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Rugleuningverstelling ) Duw de handgreep naar achteren.
COMFORT VOORSTOELEN
3
elektrische instellingen kunnen i De tot 1 minuut na het afzetten van het
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
contact worden uitgevoerd. Zet het contact aan om de elektrische verstelling weer te activeren.
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel Verstellen in lengterichting ) Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste stand te verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van de zitting ) Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoogte te verkrijgen. ) Duw de voorzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoek te verkrijgen.
Rugleuningverstelling ) Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste hoek te verkrijgen.
69
3
COMFORT Aanvullende instellingen Hoogteverstelling hoofdsteun ) Trek de hoofdsteun gelijktijdig naar voren en omhoog om hem hoger te zetten. ) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. ) Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. ) Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.
Tafelstand van de passagiersstoel vóór de veiligheid is het frame van ! Voor de hoofdsteun gekarteld om te
voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Als deze stoel net als de achterstoelen in de tafelstand staat, kunnen lange voorwerpen vervoerd worden. ) Trek de hendel omhoog om de rugleuning neer te klappen op de zitting. Klap de hendel van de rugleuningverstelling om om de rugleuning volledig neer te klappen. ) Trek nogmaals aan de hendel om de rugleuning te ontgrendelen en zet de rugleuning omhoog. De rugleuning komt na het omhoog zetten weer in de oorspronkelijke stand terug.
Lendensteun handmatig verstellen ) Draai aan de knop om de lendensteun in de gewenste stand te zetten.
niet, alvorens u deze hani Vergeet delingen uitvoert, het opklaptafeltje aan de achterzijde van de rugleuning in te klappen.
70
COMFORT Bediening stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. ) Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd : 0 1 2 3
: : : :
Opslaan van zitposities in het geheugen
opslaan van een andere stand i Het annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels op. U kunt twee standen opslaan en later oproepen met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Uit. Laag. Gemiddeld. Hoog.
Contact aan of draaiende motor ) Druk op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen.
i Opslaan van een zitpositie Met de toetsen M / 1 / 2 ) Zet het contact aan. ) Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. ) Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen.
U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door een van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 seconden na het afzetten van het contact mogelijk.
3
3
COMFORT Verwijderen van de zitting ACHTERBANK U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar achteren).
) Schuif de voorstoel aan de desbetreffende zijde indien nodig naar voren. ) Til de zitting 1 op door hem aan de achterzijde met de hand omhoog te brengen. ) Kantel de zitting 1 volledig tegen de rugleuning van de voorstoel. ) Verwijder de zitting 1 uit de bevestigingen door de zitting omhoog te trekken.
Terugplaatsen van de zitting
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun : ) trek de hoofdsteunen gelijktijdig naar voren en omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in. nooit rijden als de hoofdsteu! Ga nen zijn verwijderd ; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan als er passagiers op de achterbank zitten.
72
) Plaats de zitting 1 in verticale richting in de bevestigingen. ) Klap de zitting 1 omlaag. ) Druk de zitting vast.
COMFORT
3
Neerklappen van de achterbank Kantel om beschadiging van de achterbank te voorkomen altijd eerst de zitting naar voren voordat u de rugleuning neerklapt : ) schuif de voorstoel indien nodig naar voren, ) til de zitting 1 op door hem aan de achterzijde met de hand omhoog te brengen, ) kantel de zitting 1 volledig tegen de rugleuning van de voorstoel, ) controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, ) zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder deze zo nodig, ) trek de hendel 2 naar voren om de rugleuning 3 te ontgrendelen, ) klap de rugleuning 3 neer.
zitting 1 kan worden verwijderd i De voor extra laadruimte.
Terugplaatsen van de achterbank Bij het terugplaatsen van de achterbank : ) zet de rugleuning 3 rechtop en vergrendel deze, ) klap de zitting 1 terug, ) zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug.
erop dat bij het terugplaatsen ! Let van de achterbank de veiligheids-
gordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.
73
3
COMFORT ACHTERSTOELEN De drie stoelen van de 2e zitrij zijn exact gelijk en kunnen voor een optimaal comfort worden versteld. De stoelen kunnen worden neergeklapt (tafelstand), weggeklapt en verwijderd, zodat het interieur kan worden aangepast aan de hoeveelheid bagage.
tijdens het verstellen van i Oefen de stoel in lengterichting en het verstellen van de rugleuning geen kracht uit op het oprolmechanisme van de bagageafdekking.
Tafelstand
Wegklappen
) Zet de hoofdsteun in de laagste stand. ) Trek aan één van de banden B aan de voorzijde van de stoel. ) Klap de rugleuning volledig neer op de zitting; de stoel beweegt automatisch zo ver mogelijk naar achteren. ) Druk op de rugleuning van de stoel om deze te vergrendelen.
Voer de volgende handelingen uit als de stoel in de tafelstand staat : ) schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren met de beugel A, ) trek aan de handgreep C, aan de achterzijde van de stoel rechts, om de achterste stoelbevestigingen te ontgrendelen, ) kantel de stoel zo ver mogelijk naar voren, zodat deze in de portefeuillestand blijft staan.
handelingen kunt u ook uiti Deze voeren vanaf de 3 zitrij door ge-
deze handelingen uit te voei Door ren kan de 3 zitrij bereikt of verla-
Verstelling in lengterichting
) Trek de beugel A op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
Rugleuningverstelling ) Trek aan één van de banden B aan de voorzijde van de stoel en zet de rugleuning vervolgens in één van de 7 mogelijke standen. ) Laat de band los om de rugleuning in deze stand te vergrendelen.
74
e
bruik te maken van één van de banden B aan de achterzijde van de stoel.
e
ten worden. Bovendien kunnen op deze wijze de stoelen vanuit de bagageruimte neergeklapt worden.
COMFORT Verwijderen
Plaatsen
Voer de volgende handelingen uit als de stoel is weggeklapt : ) trek aan de rode band D om de voorste stoelbevestigingen te ontgrendelen, ) til de stoel op aan het handvat E en verwijder deze uit de auto.
) Zorg ervoor dat de verankeringspunten van de stoel vrij zijn en de stoel ongehinderd vergrendeld kan worden. ) Draag de stoel aan het handvat E. ) Plaats de voorkant van de stoel in de desbetreffende verankeringspunten. ) Trek aan handgreep C om te controleren of de achterste bevestigingen goed ontgrendeld zijn.
de banden voor het ver! Gebruik stellen van de stoelen nooit om de
Vergrendeld
3
Ontgrendeld
) Kantel de weggeklapte stoel naar achteren ; de voorste en achterste bevestigingen worden automatisch vergrendeld. ) Trek aan één van de banden B om de rugleuning te ontgrendelen en klap deze omhoog.
stoel te verwijderen, te plaatsen of te dragen ; gebruik het hiervoor bestemde handvat E (gewicht van de stoel : ongeveer 18 kg). Als de stoel uit de auto is verwijderd, moet deze voor het behoud van de elektronische systemen in de stoel, op een schone en droge plaats worden opgeslagen.
75
3
COMFORT EXTRA STOELEN
Wegklappen
Verwijderen
Voer de volgende handelingen uit als de stoel in de tafelstand staat : ) verwijder het oprolmechanisme van de bagageafdekking, ) til de beugel B aan de achterzijde van de stoel op om de achterste stoelbevestigingen te ontgrendelen, ) til de stoel op, klap deze om en bevestig vervolgens de ingebouwde band C aan de pen van de hoofdsteun van de stoel van de 2e zitrij.
Voer de volgende handelingen uit als de stoel is weggeklapt : ) trek aan de rode band D om de voorste stoelbevestigingen te ontgrendelen, ) til de stoel op en houd deze aan het handvat E vast, ) plaats de doppen in de verankeringspunten zodat een vlakke laadvloer ontstaat.
De twee stoelen van de 3e zitrij zijn identiek en kunnen gebruikt worden om af en toe extra passagiers te vervoeren. De stoelen kunnen neergeklapt (tafelstand), weggeklapt en verwijderd worden, waardoor het interieur aan ieders wensen aangepast kan worden.
Tafelstand
) Zet de hoofdsteun in de laagste stand. ) Trek aan de band A, links aan de achterzijde van de stoel. ) Klap de rugleuning op de zitting.
de banden voor het ver! Gebruik stellen van de stoel nooit om de
stoel te verwijderen, te plaatsen of te dragen. Gebruik het hiervoor bestemde handvat E (gewicht van de stoel: ongeveer 15 kg).
76
COMFORT
3
Plaatsen
) Verwijder eerst de doppen uit de verankeringspunten op de vloer. ) Draag de stoel aan het handvat E. ) Plaats de voorkant van de stoel in de desbetreffende verankeringspunten. ) Til de beugel B op om te controleren of de achterste stoelbevestigingen ontgrendeld zijn. ) Kantel de weggeklapte stoel naar achteren ; de voorste en achterste stoelbevestigingen worden automatisch vergrendeld. ) Zet de rugleuning omhoog.
77
3
COMFORT MULTIFUNCTIONALITEIT VAN DE STOELEN EN VERSCHILLENDE STOELOPSTELLINGEN Dankzij het slimme ontwerp van uw auto en van de stoelen kunt u de stoelen op diverse manieren opstellen.
Voorbeelden van stoelopstellingen 7 zitplaatsen
Bijzonderheden De buitenste stoelen van de 2e zitrij kunnen meer naar binnen worden geplaatst als de middelste stoel verwijderd is. De stoelen van de 2e zitrij kunnen op de 3e zitrij geplaatst worden. Daarentegen kunnen de stoelen van de 3e zitrij niet op de 2e zitrij geplaatst worden.
geen passagiers op de ! Vervoer 3 zitrij, als de stoelen van de 2 zite
e
rij in de portefeuillestand staan.
5 zitplaatsen met de zitplaatsen van de 3e zitrij weggeklapt wijzigen van de opstelling van i Het de stoelen dient te gebeuren als de
auto stilstaat (zie paragraaf "Achterstoelen" et "Stoelen 3e zitrij" van de SW met achterstoelen).
78
COMFORT 5 zitplaatsen
3
Vervoeren van grote voorwerpen
5 zitplaatsen met de zitplaatsen van de 2e zitrij meer naar binnen geplaatst
Vervoeren van lange voorwerpen
79
3
COMFORT SPIEGELS
Verstellen
Inklappen ) Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp i Als van de schakelaar A, worden ze niet automa-
tisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
automatisch in- en uitklappen i Het van de buitenspiegels kan worden
Ontwaseming - ontdooiing Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit").
80
Uitklappen ) Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
waargenomen objecten in de bui! De tenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
gedeactiveerd door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.
COMFORT Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
3
Uitschakelen ) Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of ) Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand : - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet.
Programmeren ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen. Inschakelen ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
81
3
COMFORT Binnenspiegel
Automatisch dimmende binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand).
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
STUURWIELVERSTELLING
veiligheidsrdenen moeten de ! Om speiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
i Verstellen ) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
82
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
deze handelingen om veilig! Voer heidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Ontgrendelen met de afstandsbediening ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
Normale vergrendeling met de sleutel ) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.
Ontgrendelen met de sleutel ) Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
Openen van de auto
Sluiten van de auto
Uitklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
Normale vergrendeling met de afstandsbediening ) Druk kort op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen. of ) Druk lang op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen en ook de ruiten te sluiten (volgens uitvoering).
i
Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
i
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
4
4
TOEGANG TOT DE AUTO Supervergrendeling met de afstandsbediening ) Druk kort op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen of ) druk lang op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen en ook de ruiten te sluiten (volgens uitvoering). ) Druk binnen 5 seconden nogmaals kort op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
supervergrendeling blokkeert ! De het van buitenaf en van binnenuit
openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Lokaliseren van de auto Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn. ) Druk op het gesloten hangslot op de afstandsbediening. Hierna zullen gedurende enkele seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.
Diefstalbeveiliging Supervergrendeling met de sleutel ) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen. ) Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals rechtsom om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt (volgens uitvoering).
84
Inklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen.
Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
TOEGANG TOT DE AUTO Starten van de motor ) Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. ) Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). ) Laat zodra de motor draait de sleutel los.
i
Sleutel vergeten in de stand "Contact"
4
Batterij vervangen
Als de sleutel onbedoeld in het contact blijft steken, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.
Storing afstandsbediening
Afzetten van de motor ) Zet de auto stil. ) Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). ) Verwijder de sleutel uit het contactslot.
!
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk als de storing niet is verholpen. Synchroniseren ) Zet het contact af. ) Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. ) Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR1620 / 3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. ) Wip het huis met een muntstuk bij het oog los. ) Verwijder de lege batterij. ) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. ) Klik het huis vast. ) Synchroniseer de afstandsbediening.
85
4
TOEGANG TOT DE AUTO
!
Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
86
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg, ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
TOEGANG TOT DE AUTO ALARM Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm
i
- Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen.
!
4
Inschakelen ) Zet het contact af en verlaat de auto. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.
87
4
TOEGANG TOT DE AUTO Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld : - een huisdier in de auto wordt gelaten, - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen. Uitschakelen van de interieurbeveiliging ) Zet het contact af. ) Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden. ) Verlaat de auto. ) Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.
i
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.
!
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen : ) Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. ) Open het portier; het alarm gaat af. ) Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen ) Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. ) Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt. * Volgens land van bestemming.
88
TOEGANG TOT DE AUTO ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen en de elektrisch bedienbare ruiten achter kunnen worden geblokkeerd voor de veiligheid van kinderen op de achterbank.
Eentraps ruitbediening U hebt twee mogelijkheden : - handmatig ) Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
-
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. 2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. 3. Schakelaar ruitbediening rechts achter. 4. Schakelaar ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.
automatisch ) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. ) Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.
!
45 seconden worden bediend, tenzij binnen deze 45 seconden een portier wordt geopend en de auto wordt vergrendeld Probeer een ruit, wanneer deze niet met het bedieningspaneel van het bestuurdersportier kan worden bediend, te bedienen met het bedieningspaneel van het desbetreffende portier, en omgekeerd.
Om defect raken van de motoren van de ruitbediening te voorkomen, treedt wanneer een ruit tien keer in korte tijd volledig wordt geopend en gesloten een beveiliging in werking die alleen het sluiten van de ruit toestaat. Als de ruit in dat geval wordt gesloten, zal de ruitbediening na ongeveer 40 minuten weer beschikbaar zijn.
Beveiliging tegen beknellen Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.
i het afzetten van het contact i Nadat kunnen de ruiten nog ongeveer
4
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, voer dan direct het volgende uit : ) druk op de schakelaar tot de ruit volledig is geopend, ) trek vervolgens direct de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
89
4
TOEGANG TOT DE AUTO Resetten Als een ruit niet automatisch kan worden gesloten, moet de ruitbediening worden gereset : ) trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt met bewegen, ) laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast, ) druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen, ) druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkeren van de ruitbediening en de portiergrepen achter
) Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Als het lampje brandt, is de ruitbediening geblokkeerd. Als het lampje uit is, is de ruitbediening niet geblokkeerd.
deze schakelaar worden ook i Met de binnenportiergrepen van de achterportieren geblokkeerd (zie het hoofdstuk "Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen"- § Elektrisch kinderslot").
!
90
Als het lampje een andere status heeft, wijst dit op een storing in het elektrische kinderslot. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
TOEGANG TOT DE AUTO PORTIEREN
Van binnenuit
Sluiten Als een portier niet goed is gesloten :
Openen
-
Van buitenaf
-
) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
) Trek aan de portiergreep van het voorportier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgrendeld. ) Trek aan de portiergreep van het achterportier om het te openen ; alleen het desbetreffende portier wordt ontgrendeld.
!
Uitvoering met supervergrendeling De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de supervergrendeling is ingeschakeld.
bij draaiende motor, gaat dit lampje branden in combinatie met een melding die enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt, tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die gedurende enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt.
4
4
TOEGANG TOT DE AUTO Bediening centrale vergrendeling van binnenuit Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
Vergrendelen ) Druk op deze knop om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden.
i
Als één van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet.
Ontgrendelen ) Druk nogmaals op deze knop om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit.
92
i
Bij vergrendeling/ supervergrendeling van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop inactief. ) Als de auto vergrendeld is, trek dan aan de binnenportiergreep om de auto te ontgrendelen. ) Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u de afstandsbediening of de sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Overvalbeveiliging Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld. U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen. Vergrendelen Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. automatische centrale vergren! De deling werkt niet als een van de portieren is geopend. Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.
Ontgrendelen ) Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op deze knop om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
TOEGANG TOT DE AUTO Inschakelen
Noodbediening Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling.
4
Vergrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren
Vergrendelen van het bestuurdersportier ) Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom. Ontgrendelen van het bestuurdersportier ) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. ) Druk langer dan 2 seconden op deze knop. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal. Uitschakelen ) Druk nogmaals langer dan 2 seconden op deze knop. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
) Controleer of de kindersloten op de achterportieren niet geactiveerd zijn.
) Verwijder met behulp van de sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van het portier. ) Steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde van het portier. ) Verwijder de sleutel en plaats het kapje terug.
Ontgrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren ) Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
93
4
TOEGANG TOT DE AUTO ACHTERKLEP
Noodbediening ACHTERKLEP
Openen ) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
Sluiten ) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten :
Openen ) Trek, nadat de auto met de afstandsbediening of de sleutel is ontgrendeld, aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
Sluiten ) Trek de achterklep met behulp van de handgreep aan de binnenzijde omlaag. Als de achterklep niet goed is gesloten :
-
-
94
bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden, tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
-
-
gaat bij draaiende motor het verklikkerlampje branden en verschijnt gedurende enkele seconden een melding op het multifunctionele display, gaat tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en gedurende enkele seconden een melding op het multifunctionele display.
Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
TOEGANG TOT DE AUTO PANORAMADAK
i
U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een beter thermisch en geluidscomfort in het interieur.
-
Elektrisch zonnescherm met eentrapsbediening Zowel het openen als het sluiten is op twee manieren mogelijk: -
handmatig ) Duw of trek de schakelaar A tot het zware punt. Het scherm stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
automatisch ) Duw of trek de schakelaar A tot voorbij het zware punt. Bedien de schakelaar één keer om het scherm volledig te openen of sluiten. Bedien de schakelaar nogmaals om het openen of sluiten te stoppen.
Beveiliging tegen beknellen Als het zonnescherm tijdens het automatisch sluiten bijna volledig is gesloten en op een obstakel stuit, stopt het scherm en gaat het gedeeltelijk weer open.
Resetten : wanneer de elektrische voeding van het zonnescherm, tijdens de werking ervan, onderbroken is geweest, moet u de beveiliging tegen beknellen resetten : ) druk op de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten, ) houd de schakelaar nog minimaal 3 seconden ingedrukt. Er zal dan een lichte beweging van het scherm waarneembaar zijn, ter bevestiging van het resetten. Meteen nadat het scherm tijdens het sluiten stopt en weer opengaat : ) trek aan de schakelaar tot het scherm volledig is geopend, ) druk op de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen beknellen niet.
tijdens het bedienen van het ! Wanneer scherm iets bekneld raakt, moet het scherm weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder het scherm bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het scherm verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van het zonnescherm. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van het scherm niet kunnen bezeren.
4
4
TOEGANG TOT DE AUTO BRANDSTOFTANK Inhoud van de tank : ongeveer 60 liter
Laag brandstofniveau Als het minimale niveau in de brandstoftank is bereikt, brandt dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding. Zodra het lampje gaat branden is er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank aanwezig. Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt, zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het contact gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding. Tijdens het rijden zullen dit geluidssignaal en deze waarschuwingsmelding worden herhaald en, naarmate het niveau "0" dichterbij komt, met steeds kortere tussenpozen. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (diesel) het hoofdstuk "Onderhoud". nooit als de motor door het ! Tank Stop & Start-systeem is afgezet ; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.
Tanken Op een label aan de binnenzijde van de vulklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.
96
Er moet minimaal 5 liter brandstof worden getankt om er voor te zorgen dat de brandstofmeter het niveau weer aangeeft. Veilig tanken : ) zet altijd de motor af, ) open de brandstofvulklep, ) steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom,
) verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, ) tank de auto af, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan; indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden, Na het tanken : ) breng de dop aan, ) draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, ) sluit de brandstofvulklep.
Storing In het geval van een storing in de brandstofniveaumeter gaat de wijzer terug naar 0. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
i
Zolang de brandstofvuldop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de dop kan een geluid klinken door de aanzuiging van lucht. Dit verschijnsel is normaal en wordt veroorzaakt door het vacuüm dat ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit.
TOEGANG TOT DE AUTO Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
i
Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
VULPISTOOLRESTRICTIE* Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
i
4
Werking Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
* Volgens land van bestemming.
97
5
ZICHT SCHAKELAAR VERLICHTING EXTERIEUR Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Handbediende functies Uitvoering zonder automatische inschakeling
Hoofdverlichting De verlichting van de auto voor en achter is ontwikkeld om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving en de weersomstandigheden : - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder tegenliggers.
Lichten uit.
Automatische verlichting.
Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden : - mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren, - mistlampen vóór: voor extra zicht bij slecht weer, - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten, - verlichting overdag: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.
Instellingen Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld : - follow me home-verlichting, - automatische verlichting, - bochtverlichting.
98
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B. A. Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting : draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
Alleen parkeerlicht
Uitvoering met automatische inschakeling
Dimlicht of grootlicht. B. Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
ZICHT
Uitvoering met één mistachterlicht
C. Ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht. Mistachterlicht ) Draai de ring C naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden. ) Draai de ring C naar achteren om de verlichting volledig uit te schakelen.
Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlicht
5
helder of regenachtig weer, zo! Bij wel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Mistlampen vóór en mistachterlicht Verdraai ring C : ) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, ) één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlampen voor uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.
99
5
ZICHT
i
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring A in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen.
bepaalde weersomstandigi Onder heden (lage temperatuur, vochtig-
heid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
LED-verlichting
De verlichting overdag is verplicht in sommige landen en wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers.
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als : - verlichting overdag* en als parkeerlicht 's nachts (bij de verlichting overdag is de lichtsterkte groter), of als - parkeerlichten overdag en 's nachts. Als uw auto is uitgerust met LED's werken de conventionele gloeilampen van de verlichting overdag/ parkeerlichten vóór niet.
* functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
100
Verlichting overdag
De verlichting overdag is beschikbaar : - in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting; deze functie kan niet worden uitgeschakeld. - in overige landen; er branden speciale lichtunits (gloeilampen of LED's); deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De lichtschakelaar moet in de stand "0" of "AUTO" (verlichting overdag) staan. Het uitschakelen van de verlichting overdag vindt plaats als de lichtschakelaar wordt bediend of als de motor weer wordt gestart; het inschakelen van de verlichting overdag vindt onmiddellijk plaats.
De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve wanneer deze bij donker automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de koplampverlichting wordt ingeschakeld (handmatig of automatisch).
ZICHT Handbediende follow me homeverlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
5
Koppeling met de automatische follow me home verlichting De koppeling van de automatische follow me home verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden : - instellen van de duur van de follow me home verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het configuratiemenu van de auto (uitgezonderd monochroom display A waarbij de duur onveranderlijk is : 60 s), - automatische inschakeling van de follow me home verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. AUTO
Inschakelen ) Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Inschakelen ) Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
Uitschakelen ) Draai de ring in een andere stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
de lichtsensor bij mist of sneeuw ! Als voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af, aangezien de aan de sensor gekoppelde functies dan niet meer bediend kunnen worden.
101
5
ZICHT INSTAPVERLICHTING BUITENZIJDE De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
Inschakelen ) Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van de auto.
HALOGEEN KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
duur van het branden van de i De instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting.
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 5 personen. -. Tussenstand. 2. 5 personen + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading.
i Stand "0": basisinstelling. 102
ZICHT AUTOMATISCHE VERSTELLING VAN DE KOPLAMPEN MET XENONVERLICHTING
BOCHTVERLICHTING
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.
Storing In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het display. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Configuratie
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de wegberm beter verlichten in bochten. Deze functie, die uitsluitend in combinatie met xenonlampen wordt geleverd, wordt ingeschakeld bij een snelheid vanaf ongeveer 20 km/h en zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten. met bochtverlichting
5
zonder bochtverlichting
i
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld. De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
de xenonlampen niet aan. ! Raak Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
103
5
ZICHT RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handmatige functies
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B. Uitvoering zonder automatisch wissen Ruitenwissers vóór A. Selecteer de wissnelheid met de hendel : hoge snelheid (hevige neerslag),
Instellen
normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid),
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk : - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag), Uitvoering met automatische ruitenwissers
of automatisch, vervolgens één keer wissen (zie volgende bladzijde).
104
ZICHT Ruitenwisser achter
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter :
5
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt automatisch ook de ruitenwisser achter in werking. Programmeren Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto. de automatische werking ! Schakel van de ruitenwisser achter uit bij
sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Deze functie is standaard geactiveerd.
) Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden. Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram en/ of het pictogram service op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is.
105
5
ZICHT Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag te duwen in de stand "AUTO". Dit wordt bevestigd door een melding op het display.
i
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel kort omlaag te duwen.
Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
de regensensor, die zich ge! Dek combineerd met de lichtsensor in
Uitschakelen Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen. Dit wordt bevestigd door een melding op het display.
106
het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is om de wisserbladen niet te beschadigen.
Speciale stand van de ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. Als de ruitenwisserschakelaar meteen nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
i
Om een goede werking van de flatblade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u : voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
ZICHT PLAFONNIERS
Plafonniers vóór en achter In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden : -
als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
-
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit : - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit.
Permanent aan.
1. 2. 3. 4.
Plafonnier vóór Kaartleeslampjes Leeslampjes achter opzij Plafonnier achter
ervoor dat er geen voorwer! Zorg pen tegen de leeslampjes aan komen.
i
In de stand "permanente interieurverlichting" varieert de verlichtingsduur, afhankelijk van de omstandigheden : - bij afgezet contact : ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode : ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor : onbeperkt.
i
5
Als de plafonnier vóór in de stand "permanent aan" staat, brandt de plafonnier achter ook, behalve als deze in de stand "permanent uit" staat. Zet de plafonnier achter in de stand "permanent uit" om deze uit te schakelen.
Kaartleeslampjes ) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
Leeslampjes achter opzij Als het contact is aangezet en de schakelaar is ingedrukt, gaat het leeslampje in de stand "permanent aan" branden. Het leeslampje dooft bij het uitzetten van het contact of als de schakelaar nogmaals wordt ingedrukt. Als het contact is aangezet en de schakelaar is niet ingedrukt, gaat het leeslampje branden : - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt genomen, - bij het openen van een portier, bij het lokaliseren van uw auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het leeslampje gaat geleidelijk uit : - na het vergrendelen van de auto, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Als de schakelaar wordt ingedrukt, gaat het leeslampje in de stand "permanent aan" branden.
107
5
ZICHT SFEERVERLICHTING De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
INSTAPVERLICHTING INTERIEUR
VERLICHTING BAGAGERUIMTE
Het instappen in de auto op plaatsen met weinig licht wordt vergemakkelijkt door het op afstand inschakelen van de interieurverlichting. Deze gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
Inschakelen
Inschakelen Als het buiten donker is, worden de beenruimteverlichting en de sfeerverlichting van de plafonnier vóór automatisch ingeschakeld zodra de parkeerlichten gaan branden.
Uitschakelen
) Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. De dorpelverlichting voor, de beenruimteverlichting en de plafonniers gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Uitschakelen De instapverlichting interieur gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit als een van de portieren wordt geopend.
Programmeren
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van de auto.
Programmeren Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. Deze functie is standaard ingeschakeld.
108
De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.
i
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting.
i
De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie : - bij afgezet contact : ongeveer 10 minuten, - in de eco-modus : ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor : onbeperkt.
INDELINGEN
6
INDELING INTERIEUR 1. Brillenvak 2. Zonneklep (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Handgreep met kledinghaak 4. Vensters voor parkeer-/tolkaarten (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 5. Opbergvak 6. Opbergvakje 7. Tashaak 8. Verlicht dashboardkastje (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 9. Portiervakken 10. Verlichte asbak (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 11. Opbergvak met antislipmat 12. 12V-aansluiting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 13. Bekerhouder 14. Armleuning vóór (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 15. Opbergvak
109
6
INDELINGEN ZONNEKLEP De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een make-upspiegel met verlichting.
) Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden. De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes.
VENSTERS VOOR PARKEER-/ TOLKAARTEN Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaarten plaatsen.
Deze vensters bevinden zich aan weerszijden van de voet van de binnenspiegel op de voorruit. Op deze plaatsen is de thermisch isolerende voorruit niet-reflecterend.
thermisch isolerende voorruit i De beperkt de opwarming van het in-
terieur door zonnestralen (ultraviolette straling) te filteren. De voorruit bevat bovendien een reflecterende laag die radiogolven tegenhoudt (bijvoorbeeld bij tolpoorten met elektronische betaling).
110
VERLICHT DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje bestaat uit speciale ruimtes voor het opbergen van een fles mineraalwater, de boorddocumentatie van de auto... In het deksel zijn speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, een bril, kleingeld, kaarten, een blikje...
) Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het deksel wordt geopend. Als uw auto is uitgerust met airconditioning is het dashboardkastje voorzien van een luchtstroomopening A, die kan worden geopend of gesloten. Deze opening verspreidt dezelfde gekoelde lucht als de luchtroosters in het interieur.
INDELINGEN TASHAAK
ASBAK MET VERLICHTING
) Druk op het onderste gedeelte van de haak om deze uit te klappen. ) Hang uw tas er met het hengsel aan vast.
) Trek de lade open voor toegang tot de asbak. ) Open de asbak en druk op de borglip om de asbak uit te nemen en deze te legen.
12 V-AANSLUITING
6
PEUGEOT CONNECT USB
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USB-poort, bevindt zich in de armsteun vóór. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® vanaf de 5e generatie of een USB-stick. Dankzij de USB-box kunt u de audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het multifunctionele display. Tijdens het gebruik kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.
) Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een 12 V-accessoire wilt aansluiten (max. 120 W).
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het gedeelte Peugeot Connect 3D Nav of Peugeot Connect Sound in het hoofdstuk "Audio en Telematica".
111
6
INDELINGEN ARMLEUNING VÓÓR
OPBERGVAK
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier. Het deksel van de armleuning is in hoogte- en lengterichting verstelbaar voor een optimaal zitcomfort.
Verstelling in lengterichting ) Schuif de armleuning tot de aanslag naar voren of naar achteren.
Opbergvak
Hoogteverstelling ) Til het deksel op tot de gewenste stand (laag, tussenin of hoog). ) Trek de armleuning in de hoogste stand iets verder omhoog en beweeg hem vervolgens naar de laagste stand. Het opbergvak van de armleuning biedt ruimte voor 6 CD's. ) Trek de handgreep 1 omhoog. ) Trek het deksel helemaal open.
112
Opbergruimte voor de achterpassagiers aan de achterzijde van de middenarmsteun vóór. ) Open om het opbergvak te legen het deksel en druk op de borglip om het opbergvak uit te nemen.
INDELINGEN MATTEN
Terugplaatsen
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde : ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
Bevestigen Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde : ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
OPBERGLADE
te voorkomen dat de pedalen ! Om blijven hangen : -
gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen ; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.
De opberglade bevindt zich onder de passagiersstoel vóór.
Openen ) Til de lade aan de voorzijde op en schuif de lade open.
Verwijderen ) Trek de lade helemaal open. ) Druk op de uiteinden van de geleiders. ) Til de lade op en verwijder hem uit de geleiders.
Terugplaatsen ) Plaats de lade in de geleiders. ) Schuif de lade dicht en druk op de lade om hem te vergrendelen. geen zware voorwerpen op in ! Berg de lade.
6
6
INDELINGEN OPKLAPTAFELTJES ARMLEUNING ACHTER
SKILUIK
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de achterpassagiers.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.
) Klap de armleuning achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. ) Til het deksel op voor toegang tot de opbergruimte. U vindt hierin een opbergvak, twee bekerhouders en twee pennenhouders.
Openen ) Klap de armleuning achter omlaag. ) Trek de handgreep van het skiluik omlaag. ) Laat het skiluik zakken. ) Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik.
Op de opklaptafeltjes aan de achterzijde van de rugleuning van beide voorstoelen kunnen voorwerpen gelegd worden. Deze tafeltjes zijn voorzien van een bekerhouder.
) Uitklappen : klap het tafeltje zo ver mogelijk uit, tot het in de hoogste stand vergrendeld is. ) Inklappen : beweeg het tafeltje naar beneden, voorbij het zware punt, tot het volledig ingeklapt is. niet het tafeltje aan passa! Vergeet gierszijde in te klappen alvorens de stoel in de tafelstand te zetten. Leg geen zware of harde voorwerpen op de opklaptafeltjes ; deze kunnen bij een noodstop of een aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.
114
INDELINGEN
6
INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE 1. Tafeltje achter (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Sjorogen 4. Riem 5. Afgesloten opbergvak 6. Open opbergvak 7. Opbergbak (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
115
6
INDELINGEN Hoedenplank
Verwijderen van de hoedenplank : ) maak de twee koorden los, ) til de hoedenplank iets op en verwijder hem.
Haken
Hieraan kunt u een boodschappentas ophangen.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen : - rechtop achter de voorstoelen, - of plat in de bagageruimte.
i
116
Toegang tot het bergvak in de bagageruimte Bevestig het koord van de vloer van de bagageruimte aan de extra haak onder de hoedenplank ; op deze manier hebt u optimaal toegang tot het boordgereedschap en het reservewiel c.q. de bandenreparatieset...
Opbergbak
) Til de vloerbekleding van de bagageruimte op om bij het opbergbak te komen. Hierin vindt u verschillende ruimtes voor het opbergen van een lampenset, een EHBO-trommel, twee gevarendriehoeken enz. Het bevat ook het boordgereedschap, de bandenreparatieset...
INDELINGEN
6
INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE 1. Bagageafdekking (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. 12 V-aansluiting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 4. Sjorogen 5. Opbergbak 6. Bagagenet voor hoge belading (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 7. Riem
117
6
INDELINGEN Bagageafdekking
Haken
De bagageafdekking bestaat uit vier delen waarvan drie opvouwbaar zijn. De bagageafdekking kan op meerdere manieren worden opgeborgen : - opgevouwen tegen de achterbank (1), - opgevouwen en opgeborgen in de desbetreffende ruimte onder de achterbank (2). Opvouwen vanuit de bagageruimte : ) maak de bagageafdekking los van de zijsteunen, ) pak de bagageafdekking vast bij handgreep A, ) vouw de afdekking als een accordeon op tot aan de achterbank. Uitvouwen vanuit de bagageruimte : ) pak de bagageafdekking vast bij handgreep A, ) vouw de afdekking uit tot aan de achterstijlen, ) klem de bagageafdekking vast op de zijsteunen.
i 118
Maximale belading 7,5 kg, bagageafdekking uitgevouwen met bagagenet voor hoge belading bij zitrij 2.
Hieraan kunt u een boodschappentas ophangen.
INDELINGEN
6
Bagagenet voor hoge belading Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen : - achter de achterbank (zitrij 2), - achter de voorstoelen (zitrij 1) wanneer de achterbank is neergeklapt.
bij het plaatsen van het i Controleer net of de gespen van de riemen zichtbaar zijn vanuit de bagageruimte ; hierdoor is het makkelijker de riemen te ontspannen of aan te spannen.
Voor gebruik bij zitrij 1 : ) open de kapjes van de bovenste bevestigingen 1, ) rol het bagagenet voor hoge belading uit, ) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, en doe vervolgens hetzelfde met de tweede stang, ) ontspan de riemen maximaal, ) bevestig de musketonhaak van elk van de riemen aan de desbetreffende stang 3 onder de zitting van de achterbank, ) klap de achterbank neer, ) span de riemen aan, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is.
Voor gebruik bij zitrij 2 : ) vouw de bagageafdekking op of verwijder deze, ) open de kapjes van de bovenste bevestigingen 2, ) rol het bagagenet voor hoge belading uit, ) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 2, en doe vervolgens hetzelfde met de tweede stang, ) bevestig de musketonhaak van elk van de riemen aan de desbetreffende ring 4 op het scharniermechanisme van de achterbank, ) span de riemen aan, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is.
i
Dit net kan in de opbergbak onder de vloerbekleding worden opgeborgen.
119
6
INDELINGEN INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE 1. Bagageafdekking (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Opbergbak 3. 12 V-aansluiting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 4. Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 5. Sjorogen 6. Bagagenet voor hoge lading (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 7. Armleuningen achter met bekerhouders 8. Riem 9. Plaats voor uitneembare zaklamp of hifi-versterker (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
120
INDELINGEN Bagageafdekking Verwijderen : ) verwijder de geleiders van de bagageafdekking uit de rails op de achterstijlen, ) rol de bagageafdekking op, ) trek aan de nok aan één van de uiteinden van het oprolmechanisme en houd deze vast om het oprolmechanisme te deblokkeren, ) haal het oprolmechanisme uit de steun aan de kant waarvan het uiteinde gedeblokkeerd is en vervolgens uit de steun aan de andere kant. Plaatsen : ) plaats één van de uiteinden van het oprolmechanisme in de steun, ) plaats het andere uiteinde in de steun ; de nok wordt automatisch vergrendeld, ) rol de bagageafdekking uit tot aan de achterstijlen, ) steek de geleiders van de bagageafdekking in de rails op de achterstijlen. Plaats de bagageafdekking, om deze op te bergen, ter hoogte van de dorpel van de bagageruimte met het oprolmechanisme naar boven en de klep naar binnen gericht.
6
6
INDELINGEN 12 V-aansluiting
Bagagenet voor hoge belading Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto achter zitrij 2 tot aan het dak kan worden beladen.
i
122
Controleer bij het plaatsen van het net of de gespen van de riemen zichtbaar zijn vanuit de bagageruimte ; hierdoor is het makkelijker de riemen te ontspannen of aan te spannen.
Voor gebruik bij zitrij 2 (stoelen zitrij 3 neergeklapt of verwijderd) : ) rol de bagageafdekking op of verwijder deze, ) open de kapjes van de bovenste bevestigingen 1, ) rol het bagagenet voor hoge belading uit, ) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, en doe vervolgens hetzelfde met de tweede stang, ) bevestig de musketonhaak van elk van de riemen van het net aan de desbetreffende ring 2 op het onderste bevestigingspunt van de veiligheidsgordel van de buitenste zitplaats, ) span de riemen aan, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is.
) Verwijder de dop en sluit een geschikte adapter aan om een 12 Vaccessoire (max. vermogen: 120 W) aan te sluiten. ) Zet het contact aan.
Haken
Hieraan kunt u een boodschappentas ophangen.
INDELINGEN Uitneembare lamp
Zonwering zijruiten
Deze lamp, die in de zijwand van de bagageruimte is aangebracht, kan als verlichting van de bagageruimte en als zaklamp gebruikt worden. Raadpleeg het hoofdstuk "Zicht - § Verlichting bagageruimte" voor de werking van deze functie.
De zonwering voor de ruiten van de 2e zitrij beschermt uw kinderen tegen de zon.
Gebruik ) Verwijder de lamp door deze aan de bovenzijde uit de houder te trekken. ) Druk de schakelaar op de achterzijde in om de lamp in of uit te schakelen. ) Klap de steun aan de achterzijde uit om de lamp neer te zetten en de lichtbundel te richten, bijvoorbeeld tijdens het verwisselen van een wiel. Werking Deze lamp werkt op oplaadbare batterijen van het type NiMH. De lamp kan ongeveer 45 minuten branden en wordt tijdens het rijden weer opgeladen.
bij het aanbrengen van de oplaad! Let bare batterijen op de plus- en de minpolen. Gebruik nooit niet-oplaadbare batterijen in plaats van de oplaadbare batterijen.
6
) Trek de zonwering omhoog aan de middelste lip. ) Bevestig de zonwering aan de daarvoor bestemde haken.
Opbergen ) Breng de lamp aan door eerst de onderzijde in de houder te steken. Hierdoor wordt de lamp automatisch uitgeschakeld als dat al niet het geval was.
i
Als de lamp niet op de juiste wijze is aangebracht, wordt deze mogelijk niet opgeladen en gaat niet branden bij het openen van de achterklep.
123
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN MET BETREKKING TOT KINDERZITJES Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op : - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand PEUGEOT beveelt u aan kinderen i op de achterzitplaatsen van uw
auto te vervoeren : - met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
124
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Airbag aan passagierszijde OFF
!
7
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
125
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt :
Groep 0+ : vanaf de geboorte tot 13 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3 : van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
126
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
7
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/leeftijds indicatie Plaats
Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg (groep 1) Van ≈ 1 tot ≈ 3 jaar
15 tot 25 kg (groep 2) Van ≈ 3 tot ≈ 6 jaar
22 tot 36 kg (groep 3) Van ≈ 6 tot ≈ 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) -
vast
U(R1)
U(R1)
U(R1)
U(R1)
-
in hoogte verstelbare stoel
U(R2)
U(R2)
U(R2)
U(R2)
Buitenste zitplaatsen achter
U
U*
U*
U*
Middelste zitplaats achter
U
U*
U*
U*
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0 : vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U : plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U(R1) : als U, waarbij de stoel van de auto in de middelste stand moet staan. U(R2) : als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. * De hoofdsteun van de desbetreffende zitplaats moet verwijderd en opgeborgen worden.
127
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN PLAATSEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden weer voor het installeren met de veiligheidsgordel van een universeel goedgekeurd kinderzitje (a) afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ≈ 1jaar
9 - 18 kg (groep 1) Van 1 tot ≈ 3 jaar
15 - 25 kg (groep 2) Van 3 tot ≈ 6 jaar
22 - 36 kg (groep 3) Van 6 tot ≈ 10 jaar
- vaste stoel
U(R1)
U(R1)
U(R1)
U(R1)
- stoel met hoogteverstelling
U(R2)
U(R2)
U(R2)
U(R2)
Buitenste zitplaats Buitenste stoel
U
U
U
U
Middelste zitplaats Middelste stoel
U
U
U
U
Buitenste zitplaats Extra stoel
U
U
U
U
Buitenste zitplaats Zitplaats 2e zitrij
U
U
U
U
Plaats
Passagiersstoel vóór (c) 1e zitrij
2e zitrij
3e zitrij
(a) Universeel kinderzitje : kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0 : van de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
128
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens uw kind op deze plaats te installeren. U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een als universeel gehomologeerd kinderzitje met de veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
U(R1) : als U, maar de stoel van de auto moet in de lengterichting in de middelste stand staan. U(R2) : als U, maar de stoel van de auto moet in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren staan.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
7
VOOR ! ADVIEZEN KINDERZITJES De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de stoel indien nodig naar voren. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen : - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
129
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN ISOFIX-BEVESTIGINGEN Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen : - twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een sticker, - één bevestigingsring B, aan de achterzijde van de zitplaats, voor de bevestiging van de bovenste riem, TOP TETHER genoemd.
i
Leg, om de werking van de middelste veiligheidsgordel achter niet te hinderen, deze veiligheidsgordel eerst opzij (naar het midden van de auto) voordat u een ISOFIX-kinderzitje op de zitplaats linksachter op de achterbank bevestigt.
Zitplaatsen achter
130
Zitplaatsen achter
Zitplaatsen zitrij 2
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.
7
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1 : van 9 tot 18 kg
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Dit wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan. een onjuist geplaatst kinderzitje ! Bij is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd.
het overzicht voor de i Raadpleeg bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn goedgekeurd.
i
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
131
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN OVERZICHT VAN ZITPLAATSEN GESCHIKT VOOR ISOFIX-KINDERZITJES Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIXlogo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter
Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Reiswieg*
"rug in de rijrichting"
F
G
IL-SU**
C
D
IL-SU
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar
"rug in de rijrichting" E
C
D
IL-SU
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
IUF IL-SU
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. * Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd. ** De ISOFIX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt de gehele achterbank in beslag.
132
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat ISOFIXzitplaatsen achter; zitplaatsen 2e zitrij ISOFIXzitplaatsen achter; stoel 2e zitrij geplaatst op 3e zitrij
Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Reiswieg*
"rug in de rijrichting"
F
G
C
D
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar "rug in de rijrichting" E
C
D
"gezicht in de rijrichting" A
B
Buitenste zitplaats
ILSU
IL-SU
IL-SU
Middelste zitplaats
X
IL-SU
IL-SU
IUF IL-SU IUF IL-SU
Buitenste zitplaatsen meer naar binnen geplaatst
X
IL-SU
IL-SU
IUF IL-SU
Buitenste zitplaatsen
X
X
X
IUF IL-SU
B1
IUF : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X : zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje uit de aangegeven ISOFIX-maat. * Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
133
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN MECHANISCH KINDERSLOT Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. Vergrendelen
ELEKTRISCHE KINDERBEVEILIGING De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend; ook blokkeert het de schakelaars van de elektrisch bediende achterportierruiten. De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars van de elektrisch bediende ruiten op het bestuurdersportier.
Uitschakelen ) Druk nogmaals op de schakelaar. Het verklikkerlampje van de schakelaar gaat uit en er verschijnt een melding op het multifunctionele display. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Inschakelen het lampje een ander signaal geeft, ! Als wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
) Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag : - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier. Ontgrendelen ) Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag : - naar rechts bij het linker achterportier, - naar links het rechter achterportier.
134
) Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het multifunctionele display. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld.
systeem werkt onafhankelijk ! Dit van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
VEILIGHEID RICHTINGAANWIJZERS
) Links : duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt. ) Rechts : duw de hendel omhoog, voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN
CLAXON
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.
) Druk deze knop in : de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
8
) Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
i
Wanneer bij een snelheid van meer dan 60 km/h de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt automatisch het knippergeluid versterkt.
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken. Als bij auto's met de 1.6 THP 200-benzinemotor het ESP en de ASR worden uitgeschakeld, worden de alarmknipperlichten ook niet meer automatisch ingeschakeld. Raadpleeg de rubriek "Stabiliteitscontrolesystemen - § Uitschakelen".
i
Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is, in de volgende gevallen : - onmiddellijk gevaar, - inhalen van fietsers of voetgangers, - naderen van een onoverzichtelijke bocht.
135
8
VEILIGHEID CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING Dit systeem zorgt voor een automatische en permanente controle van de bandenspanning tijdens het rijden.
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h).
i
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Te lage bandenspanning Dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel en/of er verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven welke band(en) het betreft. ) Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
136
Lekke band Het verklikkerlampje STOP en/of dit verklikkerlampje gaat/ gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display die aangeeft welke band(en) het betreft. ) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen. ) Repareer of vervang de beschadigde band (lekke band of veel te lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren. Sensor(en) niet gedetecteerd of defect Dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel en/of er verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt of om aan te geven dat er een storing in het systeem zit. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de defecte sensor(en) te vervangen.
i
Deze melding wordt ook weergegeven als één van de wielen niet op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd. Als uw auto is uitgerust met een reservewiel, is deze niet voorzien van een sensor.
reparaties aan een wiel dat met dit ! Alle systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
i
Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren. Het bandenspanningscontrolesysteem kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.
VEILIGHEID URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Antiblokkeersysteem (ABS) en Electronic Brake Force Distribution (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek. Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
het rempedaal bij een nood! Trap stop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Storing
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen : - het antiblokkeersysteem (ABS), - de elektronische remdrukregelaar (EBD), - Brake Assist System (BAS).
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
8
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
i
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.
Brake Assist System (BAS) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. het rempedaal bij een nood! Trap stop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.
137
8
VEILIGHEID STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Bij auto's met een 1.6 THP 200-benzinemotor wordt hiermee tevens het automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten weer ingeschakeld.
Antislipregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.
138
Storing
Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. ) Druk op de knop "ESP OFF", die zich in het midden van het dashboard bevindt. Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld. Bij auto's met een 1.6 THP 200-benzinemotor wordt hiermee tevens het automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen : Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h (uitgezonderd 1.6 THP 200-benzinemotor). ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in deze systemen. Laat de systemen controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. systemen ASR en ESP zor! De gen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de fabrikant voor wat betreft : - de wielen (banden en velgen), - de componenten van het remsysteem, - de elektronische componenten, de montage- en onderhoudsprocedures. Laat de systemen na een aanrijding door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS
Omdoen
Hoogteverstelling
) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
) Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen. ) Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen.
8
Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
139
8
VEILIGHEID Verklikkerlampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel of op het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepunts veiligheidsgordel met pyrotechnische gordelspanner en, voor de buitenste zitplaatsen, met een gordelkrachtbegrenzer.
1. Pictogram veiligheidsgordels vóór losgemaakt/niet vastgemaakt. 2. Pictogram veiligheidsgordel bestuurder losgemaakt/niet vastgemaakt. 3. Pictogram veiligheidsgordel voorpassagier losgemaakt/niet vastgemaakt of losgemaakt*. Op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2 of 3 rood branden als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of land van bestemming.
140
Veiligheidsgordels achter
Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. ) Breng bij de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde van de rugleuning om te voorkomen dat de gesp tegen de de zijbekleding klappert.
VEILIGHEID Veiligheidsgordels achter 2e zitrij De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepunts veiligheidsgordel met gordelkrachtbegrenzer en, voor de buitenste zitplaatsen, met pyrotechnische gordelspanner. Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. ) Breng bij de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde van de rugleuning om te voorkomen dat de gesp tegen de de zijbekleding klappert.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, gaat dit verklikkerlampje branden op het instrumentenpaneel of verschijnt dit pictogram op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt.
8
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordels achter losgemaakt. 4. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechtsachterarrière droite. 5. Verklikkerlampje veiligheidsgordel middenachter. 6. Verklikkerlampje veiligheidsgordel linksachter. Als het contact wordt aangezet, worden de pictogrammen 4, 5 en 6 ongeveer 30 seconden rood weergegeven, bij draaiende motor of een snelheid lager dan ongeveer 20 km/uur, als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt. Als bij een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/uur het pictogram 4, 5 of 6 rood wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is de gordel van de desbetreffende achterpassagier weer losgemaakt.
141
8
VEILIGHEID Middelste veiligheidsgordel 2e zitrij De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats van de 2e zitrij is geïntegreerd in de hemelbekleding linksachter. Vastmaken ) Trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting. ) Steek de gesp B in de rechter gordelsluiting. ) Controleer of beide gordelsluitingen zijn vergrendeld door aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op die van gordelsluiting A. ) Houd de riem tijdens het oprollen vast en breng de gesp B en vervolgens de gesp A aan op de magneet van het bevestigingspunt op het dak.
i
Gebruik, als de twee buitenste stoelen van de 2e zitrij meer naar binnen zijn geplaatst, altijd de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen.
Veiligheidsgordels 3e zitrij De veiligheidsgordels van de zitplaatsen van de 3e zitrij zijn geïntegreerd in de hemelbekleding op de hoek tussen de desbetreffende achterstijl en het dak. Vastmaken ) Trek aan de riem en steek de gesp C in de gordelsluiting aan de kant van de bekleding van de zijwand van de bagageruimte. ) Steek de gesp D in de gordelsluiting aan de tegenovergestelde kant. ) Controleer of de gordelsluitingen vergrendeld zijn door aan de riem te trekken.
142
Losmaken en opbergen ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting D en vervolgens op die van de gordelsluiting C. ) Houd de riem tijdens het oprollen vast en breng de gesp D en vervolgens de gesp C aan op de magneet van het bevestigingspunt op de desbetreffende achterstijl.
i
De stoelen van de 3e zitrij (SW met achterstoelen) zijn niet voorzien van een verklikkerlampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt.
VEILIGHEID
i
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel : - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOTnetwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
8
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
143
8
VEILIGHEID AIRBAGS De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld : - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. airbags werken alleen als het ! De contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een aanrijding
Airbags vóór De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
i
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
VEILIGHEID Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld : ) zet het contact af, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
voor de veiligheid van uw ! Schakel kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Als dit verklikkerlampje knippert, raadpleeg dan het PEUGEOTnetwerk of eengekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. geen kinderzitje op de voor! Plaats stoel als minimaal één van beide
Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en/of op het display voor de verklikkerlampjes van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
8
Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit verklikkerlampje op het display van de verklikkerlampjes van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
verklikkerlampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem nakijken door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Knie-airbag* De knie-airbag beschermt bij een ernstige frontale aanrijding de knieën van de bestuurder. Deze airbag bevindt zich in het dashboard, onder de stuurkolom.
Storing Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. * Volgens land van bestemming.
Activering De knie-airbag wordt gelijktijdig met de airbags vóór opgeblazen.
145
8
VEILIGHEID Zij-airbags De zij-airbags beschermen de bestuurder en de passagiers (behalve de middelste achterpassagier) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen. De zij-airbags zijn aangebracht : - voor : aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen, - achter: in de zijpanelen (behalve SW).
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór of achter en het desbetreffende portierpaneel.
Registratiezones voor een aanrijding
Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Storing
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Windowairbags
Activering De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.
146
De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. een lichte zijdelingse aanrijding ! Bij of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
VEILIGHEID
8
u aan de volgende ! Houd veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de airbags : Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Knie-airbag* Houd uw knieën niet te dicht bij het stuurwiel. Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOTnetwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires"). Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding..): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Windowairbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding ; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
* Volgens land van bestemming.
147
9
RIJDEN PARKEERREM
bij het parkeren van de auto ! Draai op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
HANDGESCHAKELDE 6-VERSNELLINGSBAK Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling ) Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling ) Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
Aantrekken ) Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten. Vrijzetten ) Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
148
de achteruitversnelling al! Schakel leen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
i
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken : - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in.
RIJDEN OPSCHAKELINDICATOR* Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld : - U rijdt in de derde versnelling. - U trapt het gaspedaal geleidelijk in. - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
9
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling.
i
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om : - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen, - terug te schakelen.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
149
9
RIJDEN HILL HOLDER*
Werking
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief : - als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt, - bij bepaalde hellingcondities, - als het bestuurdersportier is gesloten. De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat en de eerste versnelling is ingeschakeld of de versnellingsbak in de neutraalstand staat, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
!
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, gebruik dan de handrem en controleer of dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel blijft branden.
* Uitvoeringen met 200-benzinemotor.
150
de
1.6
THP
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling is ingeschakeld, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
RIJDEN GESTUURDE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET 6 VERSNELLINGEN
Selectiehendel
Bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met zes versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden : - een automatische stand om automatisch te schakelen, - een handmatige stand om zelf te schakelen met de selectiehendel of de flippers aan de stuurkolom. In beide standen is een programma Sport beschikbaar, waarin een meer dynamische rijstijl mogelijk is. In de automatische stand kunt u op elk gewenst moment ervoor kiezen om zelf te schakelen.
Met deze versnellingsbak profiteert u tevens van andere handige functies : - de hill holder, - de kruipfunctie* (langzaam wegrijden van de auto bij het loslaten van het rempedaal) in de automatische stand of als de achteruitversnelling is ingeschakeld.
* Uitvoeringen met 112-dieselmotor.
de
1.6
e-HDiF
R. Achteruit. ) Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraalstand. ) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische stand. ) Beweeg de selectiehendel omlaag om deze stand te selecteren. M + / -. Handmatig schakelen. ) Beweeg de selectiehendel omlaag en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: - beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, - of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. S. Programma Sport. ) Druk op deze toets om dit programma in of uit te schakelen.
9
Stuurbediening
+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). ) Druk op de achterzijde van de flipper "+" om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). ) Druk op de achterzijde van de flipper "-" om terug te schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk i om de neutraalstand of de achteruitversnelling te selecteren.
151
9
RIJDEN Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto
Automatische stand
) Selecteer de stand N. ) Houd het rempedaal ingetrapt. ) Start de motor.
) Selecteer de stand A.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N.
Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand) R. Reverse (achteruitversnelling) 1 2 3 4 5 6. Versnellingen in de handgeschakelde stand AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd. S. Sport (programma Sport)
) Selecteer de automatische stand (stand A), de handmatige stand (stand M) of de achteruitversnelling (stand R). ) Zet de handrem vrij. ) Laat het rempedaal geleidelijk los. Auto's met de 1.6 e-HDiF 112-motor zetten zich onmiddellijk in beweging. ) Geef gas.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1, 1 of R.
i i
152
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
Als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat, knippert de aanduiding N op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Als tijdens het starten het rempedaal niet is ingetrapt, gaat het lampje Voet op het rempedaal branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters : - het brandstofverbruik, - de rijstijl, - het profiel van de weg, - de belading van de auto. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.
de neutraalstand N nooit ! Selecteer tijdens het rijden.
RIJDEN Tijdelijk handmatig schakelen U kunt tijdelijk handmatig schakelen met de flippers aan de stuurkolom "+" et "-". Als het motortoerental het toelaat, zal de door u gewenste versnelling worden ingeschakeld.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt AUTO en de ingeschakelde versnelling weergegeven. Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een voorligger of het naderen van een bocht. Als er gedurende een bepaalde tijd geen gebruik wordt gemaakt van de flippers, zullen de versnellingen weer automatisch worden ingeschakeld.
Handbediende stand
Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt. Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld zonder tussenkomst van de bestuurder met behulp van de selectiehendel of de stuurbediening. Selecteer de neutraalstand N nooit ! tijdens het rijden. Op elk gewenst moment kunt u de stand van de versnellingsbak veranderen door de selectiehendel van A naar M of van M naar A te bewegen.
Programma Sport ) Druk na het selecteren van de handbediende of automatische stand op de toets S om het programma Sport te activeren, waarin een meer dynamische rijstijl mogelijk is.
) Selecteer de stand M. De ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het display van het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als het motortoerental dit toelaat. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten.
De aanduiding S verschijnt naast de ingeschakelde versnelling op het display van het instrumentenpaneel. ) Druk nogmaals op de toets S om het programma uit te schakelen. De aanduiding S verdwijnt van het display van het instrumentenpaneel.
i
Het programma Sport wordt na het afzetten van het contact niet automatisch opnieuw ingeschakeld als het contact weer wordt aangezet.
9
Achteruitversnelling Om de achteruitversnelling in te kunnen schakelen moet de auto stilstaan en het rempedaal zijn ingetrapt. ) Selecteer de stand R. Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen. Het lampje Voet op het rempedaal kan gaan branden op het instrumentenpaneel om aan te geven dat u moet remmen. Als de achteruitversnelling bij hoge snelheid wordt geselecteerd, knippert het verklikkerlampje N en gaat de versnellingsbak automatisch over in de neutraalstand. Beweeg de selectiehendel terug in de stand A of M om weer in een versnelling verder te rijden.
Hill holder Deze functie kan uw auto enige tijd op zijn plaats houden. De remmen worden korte tijd bediend om u de tijd te geven uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als de auto op een helling stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als het rempedaal wordt losgelaten : - als de auto bergopwaarts stilstaat en de selectiehendel in de stand A of M staat, - als de auto bergafwaarts stilstaat en de selectiehendel in de stand R staat.
153
9
RIJDEN
!
Houd de auto niet op zijn plaats met behulp van het gaspedaal, maar gebruik het rempedaal of de handrem. Stap nooit uit op het moment dat de hill holder actief is.
Kruipfunctie* Dankzij deze functie kan soepeler worden gereden bij lage snelheden, zoals bij parkeermanoeuvres en bij filerijden. Nadat de selectiehendel in de stand A, M of R is gezet, gaat de auto automatisch rijden als het rempedaal wordt losgelaten.
de motor stationair draait, de ! Als handrem is vrijgezet en de stand A, M of R is ingeschakeld, gaat de auto zelfs zonder gas te geven rijden. Laat zolang de motor draait nooit kinderen alleen achter in de auto.
* Uitvoeringen met 112-dieselmotor.
154
de
1.6
e-HDiF
Stilzetten van de auto
Storing
Voordat u de motor afzet, kunt u : - de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, of - een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in PRND combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dit lampje kan ook gaan branden als een portier geopend is.
wanneer u de auto met ! Selecteer draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken.
Als bij aangezet contact het bovenstaande en dit verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de hill holder. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
!
Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
RIJDEN AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET "TIPTRONIC TECHNIEK SYSTEEM PORSCHE" Bij de automatische transmissie met vier of zes versnellingen kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen. Deze transmissie heeft vier gebruiksmogelijkheden : - automatisch schakelen : het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie, - programma Sport : dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, - programma Sneeuw : dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, - handmatig schakelen : deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
1. Selectiehendel. 2. Toets "S" (sport). 3. Toets "7" (sneeuw).
Selectiehendel
Weergave op het instrumentenpaneel
P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M.+ / - Zelf schakelen tussen de vier of zes versnellingen. ) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. of ) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport 7. Programma Sneeuw 1 t/m 4. Ingeschakelde versnelling 1 t/m 6. bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
9
9
RIJDEN Wegrijden ) Trek de handrem aan. ) Selecteer de stand P of N. ) Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. ) Trap bij draaiende motor het rempedaal in. ) Zet de handrem vrij. ) Selecteer de stand R, D of M, ) Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
i
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
!
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
i
Er wordt een melding weergegeven als u de selectiehendel vanuit de stand P in een andere stand wilt zetten zonder daarbij het rempedaal in te trappen.
Automatisch schakelprogramma ) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier of zes versnellingen. De transmissie werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt. Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
!
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma's Sport en Sneeuw Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. Programma sport "S" ) Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma sneeuw "7" ) Druk op de toets "7" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
RIJDEN Terugkeren naar het automatische programma ) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
Handmatig schakelen ) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de vier of zes versnellingen. ) Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. ) Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand. Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.
i
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. ) Zet de selectiehendel in de stand P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
9
Storing Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en PRND een melding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit heeft geen schadelijke gevolgen voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier. de volgende gevallen is er kans ! In op grote schade aan de automati-
sche transmissie : - als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt, - als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet.
Zet de selectiehendel in de stand N en trek de handrem aan om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken.
157
9
RIJDEN STOP & START-SYSTEEM Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (STARTstand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem zorgt met name inde stad voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking Overgang naar de STOP-stand van de motor Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt afgezet : -
-
158
bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij snelheden beneden 20 km/h, wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet en u de koppeling loslaat, bij een gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak, bij snelheden beneden 8 km/h, wanneer u op het rempedaal trapt of wanneer u de selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor in de STOP-stand staat, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
i
Is uw auto uitgerust met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak en u parkeert uw auto, dan is - ten behoeve van uw eigen comfort - de STOP-stand de eerste seconden na het uitschakelen van de achteruit niet beschikbaar. Als de STOP-stand geactiveerd is, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging enz. normaal functioneren.
nooit als de motor door het ! Tank Stop&Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact met de sleutel af.
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als : - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder los is, - de auto sinds de laatste start met de sleutel niet harder dan 10 km/h heeft gereden, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de ruitontwaseming is ingeschakeld, - bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten.
In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" enkele seconden om vervolgens te doven. Dit is volkomen normaal.
RIJDEN Overgang naar de START-stand van de motor Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart : -
bij een handgeschakelde versnellingsbak, trapt u het koppelingspedaal volledig in, bij een gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak: ● met de selectiehendel in stand A of M, wanneer u het rempedaal loslaat. ● of met de selectiehendel in stand N en het rempedaal los, wanneer u de selectiehendel in stand A of M zet, ● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.
-
i
Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt maar daarbij het koppelingspedaal niet volledig intrapt, gaat er een verklikkerlampje branden of wordt er een melding weergegeven met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.
Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Voor uw veiligheid of comfort wordt de START-stand automatisch geactiveerd als : - u het bestuurderportier opent, - de veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt gemaakt, - de snelheid van de auto hoger is dan 25 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak en hoger dan 11 km/h bij een gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak, - bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit niet toelaten.
In dit geval knippert het lampje "ECO" enkele seconden om vervolgens te doven.
9
Uitschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een bericht op het display.
!
Dit is volkomen normaal.
Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct weer gestart.
Opnieuw inschakelen Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan opnieuw actief; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er verschijnt een melding op het instrumentenpaneel.
i
Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet.
159
9
RIJDEN Storingen
Onderhoud
!
Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" eerst knipperen en brandt vervolgens permanent. Laat het systeem door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel gaan dan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto met behulp van de sleutel.
160
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt verrichten, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
Stop & Start-systeem maakt ge! Het bruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitsluitend uitvoeren door een officiële PEUGEOTdealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
RIJDEN SNELHEIDSBEGRENZER
Stuurkolomschakelaars
9
Weergave op het display
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
i grenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
161
9
RIJDEN Programmeren
Storing
) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer : druk op de toets 4. ) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF). ) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer : druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
een steile afdaling of bij het ! Bij krachtig intrappen van het gaspe-
daal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen : - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
RIJDEN SNELHEIDSREGELAAR Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de onderstaande voorwaarden worden voldaan : - bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld, - bij auto's met gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of met automatische transmissie moet minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld, - de stand A van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of de stand D van de automatische transmissie moet zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESP. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling
i
9
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
163
9
RIJDEN Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Uitschakelen van de snelheidsregelaar : druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF).
) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar : druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
tijdens het gebruik van de snel! Let heidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen : - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
RIJDEN PARKEERHULP
Parkeerhulp achter
9
Grafische weergave
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
!
Deze functie is een hulpsysteem : de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.
Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
165
9
RIJDEN Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h voor de auto een obstakel wordt gedetecteerd. Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Uitschakelen/activeren parkeerhulp achter De parkeerhulp kan worden geactiveerd of uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. Raadpleeg voor meer informatie over de toegang tot het menu van de parkeerhulp het hoofdstuk over het instellen van de uitrustingen van uw auto.
Storing Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter functie wordt automatisch uiti De geschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het verklikkerlampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het verklikkerlampje dooft.
166
bij slecht weer of in wini Controleer terse omstandigheden of de sen-
soren niet zijn bedekt met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
ONDERHOUD
Innovatie voor optimale prestaties De afdelingen Research & Development van TOTAL ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties van de motor van uw auto. AANBEVOLEN
10
Een optimale bescherming van uw motor Wanneer u het onderhoud van uw PEUGEOT laat uitvoeren met TOTAL smeermiddelen, zorgt u voor betere prestaties en een langere levensduur van de motor waarbij het milieu wordt gerespecteerd.
167
10
ONDERHOUD MOTORKAP
i
Openen het Stop&Start-systeem ! Schakel altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten.
bij warme motor voorzichtig ! Wees met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).
) Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
Sluiten ) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. ) Bevestig de motorkapsteun in de houder. ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
) Open het linker voorportier. ) Trek de hendel A onder in de portiersponning naar u toe.
) Neem de motorkapsteun C uit de houder. ) Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
168
ONDERHOUD BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL) Bij auto's met HDI-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de motorruimte in de paragraaf "Dieselmotoren".
i
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp opnieuw, en probeer de motor vervolgens weer te starten.
1.6 HDi-motor
2.0 HDi-motor
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. ) Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). ) Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Plaats de sierkap terug en klem deze vast. ) Sluit de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. ) Draai de ontluchtingsnippel los. ) Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen. ) Draai de ontluchtingsnippel vast. ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. ) Breng de afdekkap van de motor aan. ) Sluit de motorkap.
10
169
10
ONDERHOUD
BENZINEMOTOREN Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
170
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
4. Reservoir remvloeistof.
7. Luchtfilter.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
5. Accu/zekeringen.
8. Oliepeilstok.
3. Reservoir koelvloeistof.
6. Zekeringkast.
9. Motorolie (bij)vullen.
ONDERHOUD
10
DIESELMOTOREN Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir stuurbekrachtiging.
4. Reservoir remvloeistof.
8. Oliepeilstok.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
5. Accu/zekeringen.
9. Motorolie (bij)vullen.
3. Reservoir koelvloeistof.
6. Zekeringkast.
10. Handopvoerpomp*.
7. Luchtfilter.
11. Ontluchtnippel*. * Volgens motoruitvoering.
171
10
ONDERHOUD NIVEAUS CONTROLEREN Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. bij werkzaamheden onder de ! Let motorkap goed op want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact binnen 30 minuten de juiste waarde aangeven.
i
172
Het is normaal om tussen twee onderhoudsbeurten olie bij te vullen. PEUGEOT raadt u aan om elke 5000 kilometer het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan. Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.Stuurbekrachtigingsvlo eistofniveau
Koelvloeistofniveau Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.
Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
ONDERHOUD Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof
Additiefniveau (dieseluitvoering met roetfilter)
Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.
Het minimumniveau van het additief wordt aangegeven door het permanent branden van dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een te laag additiefniveau van het roetfilter.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
Bijvullen Het reservoir moet snel worden bijgevuld door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten langdurig huidcontact met ! Vermijd afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
10
10
ONDERHOUD CONTROLES Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Accu
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Het verstopt raken van het roetfilter wordt aangegeven door het tijdelijk branden van dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot het verstopt raken van het roetfilter. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje uitgaat. Als het lampje blijft branden, raadpleeg dan het hoofdstuk over het additiefniveau.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-systeem, geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
174
i
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken ; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
ONDERHOUD Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Elektronisch bediende versnellingsbak met 6 versnellingen De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudsbeurten door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
!
10
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
175
11
PRAKTISCHE INFORMATIE BANDENREPARATIESET
Beschrijving van de set
De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Toegang tot de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met : - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
i De bandenreparatieset bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte. Het is een onderdeel van de gereedschapsset onder het opbergvak.
176
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
PRAKTISCHE INFORMATIE
11
Reparatiemethode 1. Afdichting van het lek
) Zet het contact af. ) Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". ) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
i
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
op : dit product is schadelijk ! Let (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
177
11
PRAKTISCHE INFORMATIE
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
i
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
i
Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
PRAKTISCHE INFORMATIE
11
2. Op spanning brengen
) Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
!)
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vertel de technicus direct dat u gebruik hebt gemaakt van de bandenreparatieset. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of dient te worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
179
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Uitnemen van de flacon
Controle / aanpassen bandenspanning U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om : - uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, - andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...).
) Berg de zwarte slang op. ) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. ) Houd de compressor rechtop. ) Draai de flacon aan de onderzijde los. op dat er geen afdichtmiddel uit ! Let de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
180
) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen : schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
PRAKTISCHE INFORMATIE NOODREPARATIESET VOOR BANDEN De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.
11
Gebruik van de set ) Zet het contact af. ) Kruis het wiel waarvan de band gerepareerd moet worden aan op de bijgeleverde sticker met de snelheidslimiet en plak deze op het stuurwiel om u er aan te herinneren dat u met een tijdelijk gerepareerd wiel rijdt. ) Klik de flacon 1 op de compressor 2.
) Controleer of de schakelaar A in de stand "0" staat. ) Sluit de slang van de flacon 1 aan op het ventiel van de lekke band. ) Rol de slang van de compressor 2 helemaal af en verbind hem met de flacon.
De set bevindt zich in het opbergvak van de bagageruimte.
i
Met deze reparatieset kunnen gaten met een diameter van maximaal 6 mm in het loopvlak of de hiel van de band worden gedicht. Haal scherpe voorwerpen die in de band steken er niet uit.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
181
11
PRAKTISCHE INFORMATIE ) Activeer de compressor door de schakelaar A in de stand "1" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
) Verwijder de compressor en berg de flacon op in de met de set meegeleverde plastic zak, zodat restanten van de vloeistof niet in de auto terecht kunnen komen. ) Rijd onmiddellijk ongeveer drie kilometer met beperkte snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtingsproduct het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning. ) Sluit de slang van de compressor direct aan op het ventiel van de gerepareerde band.
i
Als deze spanning niet binnen ongeveer vijf tot tien minuten bereikt kan worden, kan de band niet worden gerepareerd. Roep in dat geval de hulp in van het PEUGEOT-netwerk of van een gekwalificeerde werkplaats.
PRAKTISCHE INFORMATIE ) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
Let op : de flacon met afdichtmiddel ! bevat ethyleenglycol. Dit middel is
schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum staat op de flacon vermeld. De flacon kan slechts één keer gebruikt worden en moet na gebruik dus worden vervangen, ook al is de flacon nog niet geheel leeg. Werp de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon afdichtmiddel te kopen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar A in stand "1"; spanning verlagen: schakelaar A in stand "0" en knop B indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de opening van het bestuurdersportier, en controleer of het lek goed gedicht is (de bandenspanning mag na enkele kilometers niet zijn afgenomen). ) Verwijder de compressor en berg de reparatieset op.
) Rijd met gematigde snelheid (max. 80 km/h) over een afstand van maximaal ongeveer 200 km.
i !)
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats om de band door een technicus te laten repareren of vervangen.
Als de auto is voorzien van het controlesysteem bandenspanning, zal het waarschuwingslampje te lage bandenspanning na de reparatie blijven branden totdat het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw is geïnitialiseerd.
11
11
PRAKTISCHE INFORMATIE WIEL VERWISSELEN In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer. van de bagageruimte : ) open de achterklep, ) til de vloerplaat op, ) bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, ) maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van wielboutdoppen. Hiermee kunnen bij de lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.
met wieldop i Wiel Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren : Plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
PRAKTISCHE INFORMATIE Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen of een lichtmetalen reservewiel aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.
van het stalen i Bevestiging reservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het stalen reservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
11
Verwijderen van het reservewiel ) Draai de gele centrale bout los. ) Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. ) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel ) Leg het reservewiel in de reservewielbak. ) Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. ) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.
) Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast.
i
Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
185
11
PRAKTISCHE INFORMATIE WIEL VERWISSELEN Werkwijze voor het vervangen van het defecte wiel door het reservewiel met behulp van het meegeleverde gereedschap.
Beschikbaar gereedschap
Toegang tot het gereedschap
De wielsleutel 1 bevindt zich in de linker bekleding van de bagageruimte; deze is op de volgende manier te bereiken : ) open de achterklep, ) open de klep in de bekleding van de bagageruimte, ) haal de wielsleutel uit de steun. Het gereedschap 2 en 3 bevindt zich in een kist onder het reservewiel; dit geheel is tegen de bodem van de bagageruimte gemonteerd (raadpleeg de paragraaf "Toegang tot het reservewiel" op de volgende bladzijde).
186
i
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van wielboutdoppen. Hiermee kunnen bij de lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje of in de gereedschapskist onder het reservewiel). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.
Wiel met wieldop Demonteren : verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren : plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
PRAKTISCHE INFORMATIE Toegang tot het reservewiel
11
Verwijderen van het wiel ) Til het oog van het afdekplaatje op, trek het naar boven en kantel het afdekplaatje om het luik te openen ; hierdoor is het mogelijk om de lier te ontgrendelen en bij de moer van de lier te komen. ) Draai deze moer volledig los met de wielsleutel 1 om de kabel van de lier los te draaien.
Het reservewiel wordt met een lier tegen de bodem van de bagageruimte vastgeklemd. Afhankelijk van het land van bestemming is de auto voorzien van een stalen of lichtmetalen reservewiel of een noodreservewiel.
van het stalen i Bevestiging reservewiel of het
noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, is het normaal dat bij het monteren de ringen van de bouten het stalen reservewiel of het noodreservewiel niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
) Zodra de houder met het reservewiel op de grond ligt, kan deze via de achterzijde van de auto worden verwijderd. ) Haal de haak eruit om het reservewiel met de kist uit de houder te nemen, zoals aangegeven in de afbeelding. ) Verwijder de centreerkegel van zwart kunststof.
Toegang tot de gereedschapskist ) Til het wiel op om de gereedschapskist vrij te maken. ) Schuif, om de kist te openen, het deksel naar het midden en verwijder het deksel.
187
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Terugplaatsen van het wiel ) Berg het gereedschap 2 en 3 op in de kist en sluit het deksel. ) Zet de kist met het gereedschap op de grond. ) Plaats het reservewiel op de kist. ) Plaats de centreerkegel van zwart kunststof in het midden van het wiel (uitsluitend bij een stalen velg of een noodreservewiel). ) Steek de haak door de centreerkegel en het wiel om deze aan het deksel van de kist te bevestigen. ) Monteer het wiel met de kist onder de bodem van de bagageruimte door de moer van de lier aan te draaien met de wielsleutel 1.
i
i
188
Als ter vervanging van het noodreservewiel een velg met dezelfde maat als die van de andere velgen wordt aangeschaft, moet het blok onder de auto verwijderd worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
) Draai de moer volledig aan. ) Sluit het luik door middel van het oog en het afdekplaatje om de lier te vergrendelen. ) Controleer of het wiel goed horizontaal tegen de bodem van de bagageruimte is bevestigd. Herhaal de procedure als dit niet het geval is.
PRAKTISCHE INFORMATIE Demonteren van het wiel
i
Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Plaats indien nodig een wielblok onder het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. * stand R van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.
11
Procedure ) Verwijder met het gereedschap 3 de sierdoppen van alle wielbouten. ) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los. ) Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
) Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel). ) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.
) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. ) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
189
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Monteren van het wiel
Procedure ) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
) Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
i
190
Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
) Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de sierdoppen op de wielbouten. ) Berg het gereedschap op in de houder.
PRAKTISCHE INFORMATIE EEN LAMP VERVANGEN koplampunits zijn voorzien van ! De glas van polycarbonaat met een
speciale vernislaag : ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukspuit hardnekkig vuil probeert te verwijderen, richt dan nimmer de straal op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan, om lakbeschadigingen en beschadiging van de afdichtrubbers te voorkomen.
!
) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
11
Koplampen Uitvoering met halogeenlampen
Uitvoering met xenonlampen en bochtverlichting
1. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Grootlicht (H1-55W). 4. Verlichting overdag/parkeerlicht (P21/5W). of Verlichting overdag/parkeerlicht (LED's). 5. Mistlampen (H8-35W).
1. Richtingaanwijzers (PY21W SV zilverkleurig). 2. Dimlicht/grootlicht (bochtverlichting) (D1S-35W). 3. Extra grootlicht (H1-55W). 4. Verlichting overdag/parkeerlicht (P21/5W). of Verlichting overdag/parkeerlicht (LED's). 5. Mistlamp (H8-35W).
! Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp
(D1S-35W) moet worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
191
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Lamp van richtingaanwijzer vervangen
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.
i
! 192
De amber- of zilverkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lamp goed wordt afgedicht.
Lampen dimlicht vervangen ) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen grootlicht vervangen ) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veren in om de lamp te kunnen verwijderen. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen verlichting overdag/ parkeerlicht vervangen ) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
PRAKTISCHE INFORMATIE Geïntegreerde zijknipperlichten
Verlichting overdag/parkeerlicht vervangen
Lampen van mistlampen vervangen
) Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel. ) Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los. ) Neem de stekker van het zijknipperlicht los. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats.
Neem voor het vervangen van dit type LED-lamp contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor het vervangen van deze lampen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
11
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Achterlichten
Lampen vervangen Deze vijf lampen kunnen van buitenaf worden vervangen : ) verwijder het deksel aan de rechterzijde, ) draai aan de linkerzijde de bevestigingsschroef een kwart omwenteling en verwijder het deksel van het opbergvak,
1. Remlicht/parkeerlicht (P 21/5 W). 2. Parkeerlicht (P 21/5 W). 3. Mistachterlicht links (P 21 W). Achteruitrijlicht rechts (P 21 W). 4. Richtingaanwijzers (P 21 W).
) maak het opbergvak los, ) verwijder de twee bevestigingsschroeven van de lamp, ) verwijder voorzichtig de lamp via de buitenzijde, ) neem de stekker van de lamp los,
) druk de vier borglippen in en verwijder de lamphouder, ) draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
i 194
Verwijder bij een auto met JBLaudiosysteem eerst de drie bevestigingsbouten rechts in de bagageruimte en verplaats vervolgens de opbergbak.
PRAKTISCHE INFORMATIE Lamp derde remlicht vervangen (4 lampen W 5 W)
Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W 5 W)
) Verwijder de bekleding aan de bovenzijde van de achterklep van links naar rechts. ) Draai de twee bevestigingsmoeren A van de lamp los. ) Maak de middelste pen van de lamp los. ) Verwijder de lamp via de buitenzijde. ) Neem de stekker van de lamphouder en de slang van de ruitensproeier los. ) Maak de lamphouder los door op de twee borglippen B te drukken. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Druk niet op de lamp bij het vastdraaien van de moeren.
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
11
195
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Achterlichten
Lampen vervangen Deze vijf lampen kunnen van buitenaf worden vervangen : ) open de achterklep, ) draai de twee bevestigingsschroeven van de lamp los, ) verwijder voorzichtig de lamp door aan de onderkant te trekken en de lamp tegelijkertijd naar buiten te kantelen,
1. Remlicht/parkeerlicht (P 21/5 W). 2. Parkeerlicht (P 21/5 W). 3. Mistachterlicht links (P 21 W) Achteruitrijlicht rechts (P 21 W). 4. Richtingaanwijzers (P 21 W).
) neem de stekker van de lamp los, ) maak de vijf borglippen los en verwijder de lamphouder, ) draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Zorg ervoor dat de lamp in de geleiders komt door de lamp goed in de lengteas van de auto te houden.
196
PRAKTISCHE INFORMATIE Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W 5 W)
Lamp derde remlicht vervangen (SW - 4 lampen W 5 W)
Lamp derde remlicht vervangen (SW - LED's)
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de houder en vervang de lamp.
) Draai de twee bevestigingsmoeren A van de lamp los. ) Verwijder de lamp via de buitenzijde. ) Neem de stekker van de lamphouder en de slang van de ruitensproeier los. ) Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling. ) Trek aan de lamp en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Druk niet op de lamp bij het vastdraaien van de moeren.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type LED-verlichting te vervangen.
11
11
PRAKTISCHE INFORMATIE ZEKERINGEN VERVANGEN
Toegang tot het gereedschap De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard : ) draai de schroef een kwart omwenteling naar links, ) trek het deksel rechts boven los, ) verwijder het deksel volledig en draai het om, ) maak de tang los van de steun.
Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u: ) de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen, ) alle stroomverbruikers uit te schakelen, ) de auto stil te zetten en het contact af te zetten, ) de defecte zekering op te sporen met behulp van de op de volgende pagina's vermelde tabellen en overzichten. Bij het vervangen van een zekering moet u : ) de speciale tang gebruiken om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en de staat van de draad controleren, ) een defecte zekering altijd vervangen door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur); het gebruik van een zekering met een andere stroomsterkte kan tot storingen (of zelfs brand) leiden. Wanneer de storing kort na het vervangen van de zekering weer optreedt, moet u de elektrische uitrusting laten controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Goed
198
Defect
Tang
i
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
is niet aansprakelijk ! PEUGEOT voor kosten die voortvloeien uit sto-
ringen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens de voorschriften van zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekeringen dashboard De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
11
Overzicht zekeringen Zekering No.
Ampère
Functies
F1
15 A
Ruitenwisser achter.
F2
30 A
Massa vergrendeling en supervergrendeling.
F3
5A
Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners.
F4
10 A
Schakelaar koppelingspedaal en rempedaalschakelaar met twee functies, elektrochromatische binnenspiegel, airconditioning, sensor verdraaiing stuurwiel, automatische transmissie, eenheid veiligheidsschakeling.
F5
30 A
Eentraps elektrische ruitbediening vóór, voeding inklapbare buitenspiegels, zonnescherm panoramadak.
F6
30 A
Eentraps elektrische ruitbediening achter, servicecentrale trekhaakaansluiting.
F7
5A
F8
20 A
Autoradio, radiotelefoon, CD-wisselaar, multifunctioneel display, bandenspanningsdetectie.
F9
30 A
12V-aansluiting voor.
F10
15 A
Stuurkolomschakelaars, sirene alarm, elektronische eenheid alarm.
F11
15 A
Contactslot met een circuit met lage stroomsterkte.
Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes, leeslampjes achter, verlichting zonneklep, verlichting dashboardkastje, uitneembare lamp.
199
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekering No.
200
Ampère
Functies Instrumentenpaneel, pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde, airconditioning, geheugeneenheid positie bestuurdersstoel, schakelaars stoelen 2e zitrij, lesautomodule. Servicecentrale motor, airbags, selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, servicecentrale trekhaakaansluiting.
F12
15 A
F13
5A
F14
15 A
Multifunctioneel display, versterker, handsfree set, regen-/lichtsensor, elektronische eenheid parkeerhulp.
F15
30 A
Vergrendeling en supervergrendeling.
F17
40 A
Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
SH
-
Zekering No.
Ampère
G36
30 A
Stoelverwarming bestuurder en voorpassagier.
G37
5A
Geheugeneenheid opslaan zitposities, dimmer dashboardverlichting.
G38
30 A
Geheugeneenheid positie bestuurdersstoel.
G39
30 A
Voeding servicecentrale trekhaakaansluiting.
G40
30 A
Hifi-versterker.
Shunt tijdens opslag.
Functies
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekeringen motorruimte De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
11
Overzicht zekeringen Zekering No.
Ampère
Functies
F1
20 A
Voeding elektronische eenheid motor, elektrokleppen inspuitpomp en EGR (2.0 HDi), verstuivers (2.0 HDi).
F2
15 A
Claxon.
F3
10 A
Ruitensproeiers voor en achter.
F4
20 A
Koplampsproeiers.
F5
15 A
Elektrokleppen absorptievat, wastegate en drukregeling turbocompressor (1.6 THP), verwarmingselement oliedampen (1.6 THP), voorverwarming brandstof (1.6 HDi).
F6
10 A
Wagensnelheidssensor, elektronische eenheid ABS/ESP.
F7
10 A
Elektronische eenheid stuurbekrachtiging, automatische transmissie, niveaucontact koelvloeistof.
F8
25 A
Bediening startmotor.
F9
10 A
Diagnoseaansluiting, bochtverlichting, luchthoeveelheidsmeter (diesel), pomp roetfilter (diesel).
F10
30 A
Regelorganen elektronische eenheid motor (benzine : bobines, elektrokleppen, lambdasondes, verstuivers, verwarmingselementen, brandstofpomp, elektronische thermostaat) (diesel : elektrokleppen, verwarmingselementen).
F11
40 A
Aanjager airconditioning.
201
11
202
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekering No.
Ampère
Functies
F12
30 A
Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F13
40 A
Voeding intelligente servicecentrale (BSI) (+ na contact).
F14
30 A
Luchtpomp.
F15
10 A
Grootlicht rechts.
F16
10 A
Grootlicht links.
F17
15 A
Dimlicht links.
F18
15 A
Dimlicht rechts.
F19
15 A
Verwarmingselement oliedampen (1.4 en 1.6 VTi), elektroklep absorptievat (1.4 en 1.6 VTi), lambdasondes (benzine), elektrokleppen inlaatluchtkoeling (diesel).
F20
10 A
Elektronische thermostaat, elektrokleppen variabele distributie, luchthoeveelheidsmeter (1.6 THP 200), elektroklep turbodrukregeling (Diesel), niveaucontact koelvloeistof (Diesel).
F21
5A
Voeding relais motorventilateurgroep, voeding relais Valvetronic (1.4 en 1.6 VTi), koeling turbocompressor (1.6 THP), Valvetronic motor (1.6 THP 200), luchthoeveelheidsmeter (1.6 HDi).
PRAKTISCHE INFORMATIE
11
Overzicht zekeringen boven de accu Zekering N°
!
Ampère
Functies
F1
-
F2
5A
Niet gebruikt. Rempedaalschakelaar met twee functies.
F3
5A
Eenheid laadtoestand accu.
F4
25 A
F5
-
F6
15 A
Elektrokleppen ABS/ESP. Niet gebruikt. Versnellingsbak (gestuurd handgeschakeld of automaat).
Werkzaamheden aan andere typen zekeringen (midi-zekeringen en hoofdzekeringen) dienen uitsluitend uitgevoerd te worden door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
203
11
PRAKTISCHE INFORMATIE ACCU
Toegang tot de accu
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
!
i
204
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12 V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu duurt het even voordat het Stop & Startsysteem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Accukabels loskoppelen ) Trek de vergrendelingshendel zo ver mogelijk omhoog.
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu : ) open de motorkap met de hendel in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, ) plaats de motorkapsteun, ) verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen. ) maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.
Weer aansluiten van de kabels ) Plaats de geopende accupoolklem 1 op de pluspool (+) van de accu. ) Druk verticaal op de accupoolklem 1 om hem goed tegen de accu aan te drukken. ) Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel 2 omlaag te duwen.
i
Forceer de hendel niet, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst ; herhaal de procedure.
PRAKTISCHE INFORMATIE Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels ) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B. ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met accupech.
) Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Laden met behulp van een acculader
i
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden.
) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
i
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
!
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van een auto met elektronisch bediende 6-versnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan.
11
11
PRAKTISCHE INFORMATIE het loskoppelen van de ! Vóór accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor het zelf opnieuw initialiseren van : - de sleutel met afstandsbediening, - het zonnescherm van het panoramadak, - het GPS navigatiesysteem.
SPAARFASE De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
ECO-MODE De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten en de plafonniers nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken. Deze periode kan veel korter zijn en is afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Inschakelen van de eco-mode Na deze periode geeft een melding op het display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet.
206
u op het moment dat de ecoi Als mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent : - kan het gesprek nog tien minuten worden voortgezet met de handsfree set van uw Peugeot Connect Sound, - kan het gesprek nog tien minuten worden voortgezet met de Peugeot Connect Nav of de Peugeot Connect 3D Nav en zal vervolgens, afhankelijk van de uitvoering, overgaan op uw telefoon.
Uitschakelen van de eco-mode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze minimaal vijf minuten draaien.
de accu ontladen is, kan de ! Als motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
PRAKTISCHE INFORMATIE WISSERBLADEN VERVANGEN Voordat u een wisserblad demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.
SLEPEN VAN DE AUTO U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het verwijderbare sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het contact aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte : ) open de achterklep, ) til de vloerplaat op, ) bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, ) verwijder de polystyreen opbergbak, ) neem het sleepoog uit de houder.
i
11
Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - bij stranding met de auto op de autosnelweg, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
207
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Slepen van uw auto
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische versnellingsbak). niet opvolgen van dit voorschrift i Het kan er toe leiden dat bepaalde on-
derdelen van het remsysteem of de aandrijving beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
208
) Deblokkeer de stuurinrichting door de contactsleutel in de eerste stand te zetten en zet de handrem vrij. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd rustig weg, rijd langzaam en leg geen lange afstanden af.
Slepen van een andere auto
) Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd rustig weg, rijd langzaam en leg geen lange afstanden af.
PRAKTISCHE INFORMATIE SLEPEN VAN UW AUTO U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich in de opbergruimte in de linker bekleding van de bagageruimte : ) open de achterklep, ) open de klep van de opbergruimte in de linker bekleding van de bagageruimte, ) maak de wielsleutel los van de steun, ) haal het sleepoog uit dezelfde steun.
i
Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang ; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - bij stranding met de auto op de autosnelweg, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
11
Slepen van uw auto
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de linkerkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie).
i
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem of de aandrijving beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
) Deblokkeer de stuurinrichting door de contactsleutel in de eerste stand te zetten en zet de handrem vrij. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd rustig weg, rijd langzaam en leg geen lange afstanden af.
209
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Slepen van een andere auto
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN... De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of caravan en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. uw auto is uitgerust met de ! Als 1.6 THP 200-benzinemotor, kunt u geen trekhaak monteren. Door de uitvoering van het sportuitlaatsysteem is montage ervan niet mogelijk.
Adviezen
) Maak het klepje in de achterbumper los door op de linkerkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd rustig weg, rijd langzaam en leg geen lange afstanden af.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
i
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-netwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
Gewichtsverdeling ) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
PRAKTISCHE INFORMATIE De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
11
SNEEUWSCHERM* Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur te voorkomen.
Plaatsen ) Breng het afneembare sneeuwscherm aan op het onderste gedeelte van de voorbumper. ) Zet het scherm vast door de bevestigingsclips op de omtrek één voor één aan te drukken.
Verwijderen ) Wip met een schroevendraaier de vier bevestigingsclips één voor één los.
Banden ) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
i
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
niet het sneeuwscherm te i Vergeet verwijderen : -
als de buitentemperatuur hoger is dan 10°C, als de auto moet worden gesleept, bij snelheden hoger dan 120 km/h.
* Volgens land van bestemming.
211
11
PRAKTISCHE INFORMATIE ALLESDRAGERS MONTEREN Gebruik bij het monteren van dwarsdragers de vier hiervoor bestemde bevestigingspunten : ) open de afdekplaatjes, ) open de afdekkapjes van de bevestigingspunten van beide allesdragers met de sleutel, ) breng de bevestigingspunten van de allesdragers aan en vergrendel ze één voor één op het dak, ) sluit de afdekkapjes van beide allesdragers met de sleutel.
i
212
Max. toegestane daklast op allesdrager, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager) : 80 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
ALLESDRAGERS MONTEREN Let, bij het monteren van de dwarsdragers, op de juiste bevestigingsplaatsen. Deze zijn door middel van merktekens aan de onderzijde van de dakrailing aangegeven. Gebruik de door PEUGEOT aanbevolen accessoires en houd u aan de montagevoorschriften van de fabrikant. Om bagage op het dak te kunnen vervoeren, moeten dwarsdragers op de dakrailings worden gemonteerd. Controleer na het aanbrengen en vastzetten van de lading op het dak of de dwarsdragers goed vastzitten.
i
De dakrailings kunnen niet worden gedemonteerd. Max. toegestane daklast op allesdrager, waarbij de laadhoogte niet meer dan 40 cm mag bedragen (m.u.v. fietsendrager) : 75 kg. Pas, als de laadhoogte meer dan 40 cm bedraagt, de wagensnelheid aan aan de wegomstandigheden om schade aan de allesdrager en de bevestigingen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wettelijke voorschriften in uw land voor het vervoer van voorwerpen langer dan de auto zelf.
PRAKTISCHE INFORMATIE ACCESSOIRES Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT.
Ombouwsets Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd "Entreprise" voor het ombouwen van een bedrijfsauto naar een personenauto en omgekeerd.
"Vervoer" : bak bagageruimte, mat bagageruimte, bagagesteunen, opbergvak onder de hoedenplank, dakdragers, fietsendragers, skidragers, dakkoffer, trekhaken, bedradingen...
!
Wanneer de trekhaak inclusief bedrading niet bij het PEUGEOTnetwerk wordt gemonteerd, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
"Styling" : met leder bekleed stuurwiel, aluminium pookknop, aluminium voetsteun, schuif-/kanteldak*, spoiler, lichtmetalen velgen, wieldoppen, sportuitlaat, carrosserieset, buitenspiegelkappen in carbon-look...
"Comfort" : parkeerhulpsystemen, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, windgeleiders voor de portieren, koelbox, kledinghanger aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, leeslamp, parfumeur... * Montage van een schuif-/kanteldak is uitsluitend toegestaan bij het PEUGEOTnetwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats.
11
"Veiligheid" : inbraakalarm, wielbouten met slot, lokalisatiesysteem gestolen auto, stoelverhogers en kinderzitjes, alcolholtest, EHBO-trommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, hondenrek, set mistlampen, noodreparatieset voor banden, sneeuwkettingen, sneeuwsokken...
"Bescherming" : matten**, spatlappen, stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbag, beschermhoes voor de auto, dorpelbeschermers, doorzichtige bumperbeschermstrips...
** Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
213
11
PRAKTISCHE INFORMATIE "Multimedia" : autoradio's, versterkers, navigatiesystemen, handsfree set, luidsprekers, DVDspeler, USB Box, WiFi on board...
van i Installeren radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
214
Bij het PEUGEOT-netwerk zijn tevens reinigings- en onderhoudsmiddelen (voor interieur en exterieur) verkrijgbaar, waaronder de milieuvriendelijke producten van het "TECHNATURE"gamma, evenals producten voor het bijvullen van reservoirs (ruitensproeiervloeistof...), lakstiften en lakspuitbussen in de exacte kleur van uw auto en vullingen (patroon voor de bandenreparatieset...).
van de lokale wetgeving i Afhankelijk kan de aanwezigheid van een vei-
ligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
monteren van elektrische uit! Het rustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: 4C...4E...4H...
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 8FR-0
5FS-0
5FS-9
BENZINEMOTOREN
1.4 VTi 98 pk
1.6 VTi 120 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1 397
1 598
77 x 75
77 x 85,8
72
88
6 000
5 660
136
160
4 000
4 250
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN
12
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Automaat (4 versnellingen)
-
4,25
4,25
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
4C... : 5-deurs.
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met achterstoelen.
215
12
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN :
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering : 4C... 4E... 4H...
N6A-C N6A-5
5FE-J
BENZINEMOTOREN
1.6 16V 110 pk
1.6 THP 150 pk
1.6 THP 156 pk
1.6 THP 163 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1 587
1 598
1 598
1 598
82 x 107
77 x 85,8
77 x 85,8
77 x 85,8
78
110
115
120
5 600
6 000
6 000
6 000
142
240
240
240
4 000
1 400
1 400
1 400
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
Ja
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
3,25
-
-
-
-
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN
5FV-8
5FV-A
5FM-J
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
4C... : 5-deurs.
216
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met achterstoelen.
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN:
12
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering: 4C... 4E... 4H...
5FU-8
BENZINEMOTOREN
1.6 THP 200 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1 598
Boring x slag (mm)
77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
147
Toerental bij max. vermogen (t/min)
5 800
Toerental bij max. vermogen (t/min)
275
Toerental bij max. koppel (t/min)
1 700
Brandstof
Loodvrij
Katalysator
Ja Handgeschakeld (6 versnellingen)
VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (In liter) Motor (met vervangen filter)
4C... : 5-deurs.
4,25
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met achterstoelen.
217
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) 1.4 VTi 98 pk
1.6 16V 110 pk
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4C...
8FR-0
N6A-C N6A-5
-
5FS-0
-
5FS-9
-
Ledig gewicht
1 271
1 302
-
1 287
-
1 312
1 346
1 377
-
1 362
-
1 387
509
518
-
528
-
523
Benzinemotoren Versnellingsbakken
1.6 VTi 120 pk Handgeschakeld
Automaat
-
Gewicht rijklaar
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 780
1 820
-
1 815
-
1 835
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 980
3 020
-
3 315
-
3 085
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 200
1 200
-
1 500
-
1 250
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 450
1 450
-
1 500
-
1 500
-
Aanhanger ongeremd
670
685
-
680
-
690
-
Aanbevolen kogeldruk
60
60
-
76
-
60
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbakken
1.6 THP 150 pk
1.6 THP 156 pk
1.6 THP 163 pk
1.6 THP 200 pk
Automaat
Handgeschakeld
Automaat
Automaat
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4C...
5FE-J
5FV-8
5FV-A
5FM-J
5FU-8
-
Ledig gewicht
1 358
1 315
1 368
1 358
1 399
-
Gewicht rijklaar
1 433
1 390
1 443
1 433
1 474
-
Nuttig laadvermogen
502
525
502
502
451
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 860
1 840
1 870
1 860
1 850
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 660
3 390
3 470
2 660
1 850
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
1550
1600
800
X
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
800
1650
1650
800
X
-
Aanhanger ongeremd
710
695
720
710
X
-
Aanbevolen kogeldruk
65
70
70
65
X
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
219
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) 1.4 VTi 98 pk
1.6 16V 110 pk
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4E...
8FR-0
N6A-C N6A-5
-
5FS-0
-
5FS-9
-
Ledig gewicht
1 320
1 374
-
1 320
-
1 356
-
Gewicht rijklaar
1 395
1 449
-
1 395
-
1 431
-
Nuttig laadvermogen
600
576
-
602
-
592
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 920
1 950
-
1 922
-
1 948
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 020
3 150
-
3 272
-
3 298
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 100
1 200
-
1 350
-
1 350
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 100
1 400
-
1 500
-
1 500
-
Aanhanger ongeremd
695
720
-
695
-
715
-
Aanbevolen kogeldruk
60
75
-
65
-
60
Benzinemotoren Versnellingsbakken
1.6 VTi 120 pk Handgeschakeld
Automaat
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
220
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbakken
1.6 THP 156 pk
1.6 THP 163 pk
Handgeschakeld
Automaat
Automaat
Type variant uitvoering: 4E...
5FV-8
5FV-A
5FM-J
-
Ledig gewicht
1400
1428
1436
-
Gewicht rijklaar
1475
1503
1511
-
Nuttig laadvermogen
540
537
584
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1940
1965
2020
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3390
3515
2820
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1450
1550
800
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1600
1550
800
-
Aanhanger ongeremd
735
750
750
-
Aanbevolen kogeldruk
65
65
75
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
221
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotor en
1.6 16V 110 pk
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4H...
222
1.6 VTi 120 pk Handgeschakeld
Automaat
N6A-C N6A-5
-
5FS-0
-
5FS-9
-
Ledig gewicht
1 462
-
1 406
-
1 430
-
Gewicht rijklaar
1 537
-
1 481
-
1 505
-
Nuttig laadvermogen
648
-
694
-
700
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 110
-
2100
-
2 130
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 110
-
3 300
-
3 080
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 000
-
1 200
-
950
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 350
-
1 400
-
1 100
-
Aanhanger ongeremd
750
-
740
-
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
-
60
-
55
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbakken Type variant uitvoering: 4H...
1.6 THP 150 pk
1.6 THP 156 pk
1.6 THP 163 pk
Automaat
Handgeschakeld
Automaat
Automaat
5FE-J
5FV-8
5FV-A
5FM-J
-
Ledig gewicht
1487
1481
1509
1487
-
Gewicht rijklaar
1562
1556
1584
1562
-
Nuttig laadvermogen
633
649
651
633
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2120
2130
2160
2120
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2920
3380
3510
2920
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
1250
1350
800
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
800
1400
1350
800
-
Aanhanger ongeremd
750
750
750
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
60
60
75
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
223
12
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: 4C...4R... 4E... 4H... DIESELMOTOREN
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 9HJ-C
9HP-0
1.6 HDi 92 pk
1.6 HDiF 92 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1 560
Boring x slag (mm)
75 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
68
Toerental bij max. vermogen (/min)
4 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
230
Toerental bij max. koppel (t/min)
1 750
Brandstof
Diesel
Katalysator Roetfilter (FAP)
Ja Nee
Ja Handgeschakeld (5 versnellingen)
VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
4C... : 5-deurs. 4R... : 5-deurs "Société".
224
-
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met achterstoelen.
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: 4C... 4R... 4E... 4H... DIESELMOTOREN
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 9HG-C
9HR-8/S 9HR-8/1S
1.6 HDi 112 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1.6 e-HDiF 112 pk
75 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
82
Toerental bij max. vermogen (/min)
3 600 254
270
Toerental bij max. koppel (t/min)
1 750
Brandstof
Diesel
Katalysator Roetfilter (FAP) VERSNELLINGSBAKKEN
9HR-8/PS 9HR-8/1PS
1 560
Boring x slag (mm)
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
12
Ja Nee Handgeschakeld (5 versnellingen)
Ja Handgeschakeld (6 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld (6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter) .../S : uitvoering met Stop & Start-systeem. 4C... : 5-deurs 4R... : 5-deurs "Société".
.../1S : uitvoering met Stop & Start-systeem en banden met een zeer lage rolweerstand (bijv.: MICHELIN Energy Saver). 4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met achterstoelen.
225
12
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: 4C... 4E... 4H...
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN RHE-8
RHH-A
DIESELMOTOREN
2.0 HDiF 150 pk
2.0 HDiF 163 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1 997
1 997
85 x 88
85 x 88
110
120
3 750
3 750
340
340
Toerental bij max. koppel (t/min)
2 000
2 000
Brandstof
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfilter (FAP)
Ja
Ja
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
5,25
-
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm)
VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
4C... : 5-deurs.
226
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met achterstoelen.
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren
1.6 HDi 92 pk
1.6 HDiF 92 pk
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4C... 4R...
9HJ-C
9HP-0
-
Ledig gewicht
1 301
1 303 - 1 316
-
Gewicht rijklaar
1 376
1 378 - 1 391
-
Nuttig laadvermogen
509
512 - 514
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 810
1 815 - 1 830
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 610
2 915 - 3 130
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
1 100 - 1 300
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
800
1 300
-
Aanhanger ongeremd
680
685
-
Aanbevolen kogeldruk
65
60 - 55
Versnellingsbakken
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
227
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken Type variant uitvoering : 4C... 4R...
1.6 HDi 112 pk Handgeschakeld
1.6 e-HDiF 112 pk Handgeschakeld
Gestuurd handgeschakeld
9HG-C
9HR-8/S
9HR-8/1S
9HR-8/PS
9HR-8/1PS
-
Ledig gewicht
1 299
1 318
-
1 320
1 320
-
Gewicht rijklaar
1 374
1 393
-
1 395
1 395
-
Nuttig laadvermogen
511
542
-
540
540
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 810
1 860
-
1 860
1 860
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 610
3 160
-
3 160
2 260
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
1 300
-
1 300
400
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
800
1 500
-
1 500
600
-
Aanhanger ongeremd
680
695
-
695
400
-
Aanbevolen kogeldruk
65
60
-
60
60
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
228
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren
2.0 HDiF 150 pk
2.0 HDiF 163 pk
Handgeschakeld
Automaat
Type variant uitvoering: 4C...
RHE-8
RHH-A
-
Ledig gewicht
1 398
1 428
-
Gewicht rijklaar
1 473
1 503
Versnellingsbak ken
-
Nuttig laadvermogen
502
532
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 900
1 960
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 600
3 460
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 700
1 500
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 700
1 500
-
Aanhanger ongeremd
735
750
-
Aanbevolen kogeldruk
70
66
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
229
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren
1.6 HDi 92 pk
1.6 HDiF 92 pk
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4E...
9HJ-C
9HP-0
-
Ledig gewicht
1 390
1 378
1 465
1 453
610
570
Versnellingsbakken
-
Gewicht rijklaar
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 000
1 948
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 800
3 148
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
1 200
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
800
1 300
-
Aanhanger ongeremd
730
725
-
Aanbevolen kogeldruk
75
60
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
230
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken Type variant uitvoering: 4E...
1.6 e-HDiF 112 pk Handgeschakeld
Gestuurd handgeschakeld
9HR-8/S
9HR-8/PS
-
Ledig gewicht
1 407
1 399
-
Gewicht rijklaar
1 482
1 474
-
Nuttig laadvermogen
563
576
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 970
1 975
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 120
3 125
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 150
1 150
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 400
1 300
-
Aanhanger ongeremd
740
735
-
Aanbevolen kogeldruk
60
60
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
231
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken Type variant uitvoering: 4E...
2.0 HDiF 150 pk Handgeschakeld RHE-8
-
Ledig gewicht
-
-
Gewicht rijklaar
-
-
Nuttig laadvermogen
-
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
-
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
-
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
-
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
-
-
Aanhanger ongeremd
-
-
Aanbevolen kogeldruk
-
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
232
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren
1.6 HDi 92 pk
1.6 HDiF 92 pk
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4H...
9HJ-C
9HP-0
-
Ledig gewicht
1 460
1 430
-
Gewicht rijklaar
1 535
1 505
Versnellingsbakken
-
Nuttig laadvermogen
640
670
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 100
2 100
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 900
3 100
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
1 000
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
800
1 200
-
Aanhanger ongeremd
750
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
60
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
233
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type variant uitvoering: 4H...
1.6 e-HDiF 112 pk Handgeschakeld
Gestuurd handgeschakeld
9HR-8/S
9HR-8/PS
-
Ledig gewicht
1 485
1 488
-
Gewicht rijklaar
1 560
1 563
-
Nuttig laadvermogen
660
662
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 145
2 150
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 145
3 150
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht helling max. 10% of 12%
1 000
1 000
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 200
1 200
-
Aanhanger ongeremd
740
750
-
Aanbevolen kogeldruk
60
60
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
234
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken Type variant uitvoering: 4H...
2.0 HDiF 163 pk Automaat RHH-A
-
Ledig gewicht
1 603
-
Gewicht rijklaar
1 678
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 245
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max.12%
3 445
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max.10% of 12%
1 200
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 200
-
Aanhanger ongeremd
750
-
Aanbevolen kogeldruk
56
642
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
235
12
TECHNISCHE GEGEVENS AFMETINGEN (IN MM) 308 3-/5-deurs
236
308 SW
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIE De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. Til de kunststof afdekking op om het serienummer af te lezen.
B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. C. Constructeursplaatje. Dit plaatje is met popnagels op de motorsteun bevestigd. of D. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl aan de rechterzijde.
12
Dit plaatje/deze sticker bevat eveneens het rijklaargewicht, de maximaal technisch toegestane massa totaal en het maximaal toegestaan treingewicht. E. Sticker bandenspanning/ kleurcode van de lak. Deze sticker is op de voorstijl aan bestuurderszijde bevestigd, en bevat de volgende informatie: - bandenspanning zonder en met volle belading, - velgmaat en bandenmaat, - door de constructeur aanbevolen bandenmerken, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak.
i
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
237
12
238
TECHNISCHE GEGEVENS
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP 239
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Deze oproep wordt beheerd door de PEUGEOT-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale PEUGEOT-Urgence is verstuurd*. * Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
240
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
NOODOPROEP OF HULPOPROEP MET PEUGEOT CONNECT 3D NAV
Let op: de noodoproep en de diensten zijn geactiveerd als de geïntegreerde telefoon wordt gebruikt met een geldige simkaart. Deze functies werken niet als een Bluetooth-telefoon wordt gebruikt en er geen simkaart is geplaatst.
Druk in een noodgeval op de toets SOS tot een geluidssignaal klinkt en het scherm "Bevestigen / Annuleren" wordt weergegeven (als een geldige simkaart is geplaatst). Er wordt verbinding gemaakt met de helpdesk Peugeot Urgence die de auto lokaliseert en zo snel mogelijk de benodigde hulpdiensten waarschuwt. In landen waar geen helpdesk beschikbaar is, of waar lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112).
Druk op deze toets om toegang te krijgen tot de diensten van PEUGEOT.
Voor meer informatie over het merk PEUGEOT, selecteer "Customer Contact Centre".
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Customer Contact Centre Selecteer "Peugeot Assistance" om een pechhulpdienst op te roepen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Peugeot Assistance Als de elektronische eenheid airbags een aanrijding detecteert, wordt er automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht of de airbags wel of niet zijn geactiveerd. Als de melding "Noodprogramma noodoproep" wordt weergegeven in combinatie met het knipperen van het oranje verklikkerlampje, is er een storing opgetreden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en de beschikbaarheid. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren.
241
242
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
PEUGEOT CONNECT 3D NAV
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
AUTORADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH-TELEFOON GPS EUROPA INHOUD
De Peugeot Connect 3D Nav is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Na het afzetten van de motor schakelt de Peugeot Connect 3D Nav zichzelf tijdens de overgang naar de eco-mode uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Bepaalde functies die in deze handleiding worden beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
01 Basisfuncties 02 Gesproken commando's en stuurkolomschakelaars 03 Algemene werking 04 Navigatie 05 Verkeersinformatie 06 Radio 07 Multimediaspelers 08 Bellen 09 Configuratie 10 Menustructuren displays Veelgestelde vragen
blz. 244 blz. 246 blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
249 254 263 265 266 271 276 277 282
243
01 BASISFUNCTIES BEDIENINGSPANEEL Peugeot Connect 3D Nav 1
PQRS
2 RADIO
NAV
MEDIA
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
3
1
4
9
8
4
GHI
7
PQRS
7 5
1. 2.
244
CD uitwerpen. RADIO: toegang tot het Menu Radio. Weergave van de lijst met zenders in alfabetische volgorde (FM-band ) of in volgorde van frequentie (AM-band). MEDIA: toegang tot het Menu Media (audio-CD, Jukebox, AUX-ingang). Weergave van de tracklijst. Wijzigen van geluidsbron. NAV: toegang tot het Menu Navigatie en weergave van de laatst gekozen bestemmingen. ESC: annuleren van de bewerking. Lang indrukken: terugkeren naar de hoofdweergave. TRAFFIC: toegang tot het Menu Verkeer (zie rubriek 02 en 10 voor meer informatie over deze functie).
3. 4.
5.
6
10 12
*
*
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
TU
0
Kort indrukken: wissen van het laatste karakter.
3
DEF
6
MNO
9
TUV
WXYZ
0
#
11
ADDR BOOK: toegang tot het Menu Adresboek (zie rubriek 10 voor meer informatie over deze functie). SETUP: toegang tot het menu "SETUP" (configuratie) (zie rubriek 02 en 10 voor meer informatie over deze functie). Lang indrukken: GPS-dekking. Audio-instellingen (balans/fader, bassen/hoge tonen, muzieksfeer...). Volumeregeling (afzonderlijk in te stellen voor iedere bron, inclusief meldingen en waarschuwingen van het navigatiesysteem). Lang indrukken: initialiseren van het systeem. Kort indrukken: geluid onderbreken (mute). Automatisch zoeken naar radiozenders met een lagere frequentie. Selecteren van het vorige nummer op de CD of de vorige MP3.
6.
Automatisch zoeken naar radiozenders met een hogere frequentie. Selecteren van het volgende nummer op de CD of de volgende MP3. 7. Normale weergave of zwart scherm. 8. Selecteren van het achtereenvolgens weergeven op het scherm KAART/NAV (tijdens navigatie)/TEL (tijdens een gesprek)/RADIO of MEDIA tijdens het afspelen. 9. GESPREK BEANTWOORDEN: toegang tot het Menu Telefoon. Bluetooth-verbinding, accepteren inkomend gesprek. 10. OPHANGEN: toegang tot het Menu Telefoon. Gesprek beëindigen of inkomend gesprek weigeren, Bluetooth-verbinding. 11. Invoer van nummers of letters op het alfanumerieke toetsenbord, 10 voorkeuzezenders radio. 12. SD-kaartlezer.
01 BASISFUNCTIES NAVIGATIETOETS Peugeot Connect 3D Nav
1 13
4
GHI
7
14
13. OK: bevestigen van het op het display geselecteerde item. - 4-weg navigatietoets: druk naar links of naar rechts. Bij RADIO weergave: vorige/volgende frequentie selecteren. Bij MEDIA weergave: vorige/volgende track selecteren. Bij weergave van KAART of NAVIGATIE: horizontaal verplaatsen van de kaart.
- 4-weg navigatietoets: druk op omhoog/omlaag. Bij RADIO weergave: vorige/volgende voorkeuzezender selecteren. Bij MEDIA weergave: MP3-map selecteren. Bij weergave van KAART of NAVIGATIE: verticaal verplaatsen van de kaart. Verder gaan naar de volgende bladzijde of terugkeren naar de vorige bladzijde. Verplaatsen op het virtueel weergegeven toetsenbord.
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
14. Draaien aan de draaiknop: Bij RADIO weergave: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender in de lijst. Bij MEDIA weergave: vorige/volgende MP3- of CD-track selecteren. Bij weergave van KAART of NAVIGATIE: in-/uitzoomen op de kaart. Verplaatsen van de cursor in een menu.
245
02 GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS CONTEXT
GESPROKEN COMMANDO'S SPRAAKHERKENNING 1
ALGEMEEN
Wij raden u aan om voordat u het systeem de eerste keer gebruikt, de gebruiksadviezen te beluisteren, hardop uit te spreken en te herhalen.
SETUP
Druk op de toets SETUP en selecteer de functie "Taal en spraakfuncties". Draai aan de ring en selecteer "Instellen spraakherkenning". Activeer de spraakherkenning. Selecteer "Gebruiksadviezen".
Zender kiezen Zender
Zenderlijst beluisteren Noem frequentie
NAV
ESC
De afhankelijk van de context hardop uit te spreken teksten worden weergegeven in de volgende tabellen. Spreek hardop uit en uw Peugeot Connect 3D Nav voert uw commando uit.
U kunt de spraakherkenning activeren door het uiteinde van de lichtschakelaar in te drukken.
Hulp adresboek Hulp spraakherkenning Hulp media Hulp navigatie Hulp telefoon Hulp radio Annuleren Aanpassen
RADIO
2
GESPROKEN COMMANDO
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
Frequentieband kiezen AM FM Verkeersinfo activeren Verkeersinfo uitschakelen
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
NAVIGATIE
Bestemming invoeren Gesproken commando's uitschakelen Gesproken commando's activeren Adres opslaan Navigatie starten Navigatie stopzetten Naar opgeslagen bestemming navigeren Points Of Interest zoeken
246
RESULTAAT Toegang tot het helpscherm adresboek Toegang tot het helpscherm spraakherkenning Toegang tot het helpscherm beheer media Toegang tot het helpscherm navigatie Toegang tot het helpscherm telefoon Toegang tot het helpscherm autoradio Om het laatste gesproken commando te annuleren Verzoek om het aanpassen van het laatste gesproken commando Wissen Selecteren van een radiozender Selecteren van een radiozender met het RDS-label uit de RADIO-lijst Beluisteren van de lijst met beschikbare zenders Beluisteren van de frequentie van de ontvangen radiozender Kiezen van de frequentieband (AM of FM) Selecteren van de AM-band Selecteren van de FM-band Activeren van de Info Trafic (TA) Uitschakelen van de Info Trafic Commando om een nieuwe bestemming in te voeren Uitschakelen van de gesproken commando's tijdens de navigatie Activeren van de gesproken commando's tijdens de navigatie Opslaan van een adres in het adresboek Starten van de navigatie (als de bestemming is ingevoerd) Stopzetten van de navigatie Starten van de navigatie naar een al eerder opgeslagen bestemming Starten van de navigatie naar een Point Of Interest
02 GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS GESPROKEN COMMANDO'S SPRAAKHERKENNING
CONTEXT MEDIA
GESPROKEN COMMANDO Media Bron selecteren CD-speler Jukebox USB AUX-aansluiting SD-kaart Track <1 - 1000> Map <1 - 1000>
RESULTAAT Selecteren van de MEDIA-bron Kiezen van een geluidsbron Selecteren van de CD-speler Selecteren van de Jukebox Selecteren van het USB-station Selecteren van de AUX-aansluiting Selecteren van de SD-kaart Selecteren van een gegeven track (van 1 tot 1000) van het geactiveerde MEDIUM Selecteren van een map (van 1 tot 1000) van het geactiveerde MEDIUM
TELEFOON
Telefoonmenu Nummer invoeren Telefoonboek Bellen Nummer opslaan Opnemen Weigeren
Openen van het Telefoonmenu Invoeren van een te bellen telefoonnummer Openen van het telefoonboek Starten van een telefoongesprek Opslaan van een nummer in het telefoonboek Aannemen van een inkomend telefoongesprek Weigeren van een inkomend telefoongesprek
ADRESBOEK
Adresboekmenu bellen
Openen van het adresboek Bellen van het bestand met het label zoals beschreven in het adresboek Starten van de routebegeleiding naar een adres uit het adresboek via het label
Naar navigeren
247
02 GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. Audio-CD: selecteren van de volgende track. Als MEDIA op het scherm wordt weergegeven: MP3-CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren van de volgende speellijst. Selecteren van het volgende item in het adresboek.
Ruitenwisserschakelaar: weergave MEDIA en RADIO. Lichtschakelaar: activeren van de gesproken commando's door deze kort in te drukken, weergave van het laatst gegeven commando van het navigatiesysteem door deze lang in te drukken. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren van het volgende nummer. CD/SD-KAART/JUKEBOX: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
Volume verhogen.
-
RADIO : selecteren van de vorige voorkeuzezender. Audio-CD: selecteren van de vorige track. Als MEDIA op het scherm wordt weergegeven: MP3-CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren van de vorige speellijst. Selecteren van het vorige item in het adresboek.
248
Wijzigen van de geluidsbron. Bellen vanuit het adresboek. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het adresboek.
Mute, geluid onderbreken: door gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling. Herstellen van het geluid: door het indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.
Volume verlagen.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren van het vorige nummer. CD/SD-KAART/JUKEBOX: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
03 ALGEMENE WERKING
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN CONTEXT Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, kunt u kiezen voor de volgende weergaven:
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM
RADIO/ MULTIMEDIA / VIDEO
NAVIGATIE (Tijdens navigatie)
TELEFOON (Tijdens een telefoongesprek)
TRAFFIC
SETUP
SETUP: toegang tot het menu "SETUP": taalkeuze* en stemfuncties*, steminstellingen (rubriek 09), datum en tijd*,weergave, eenheden en systeeminstellingen. * Beschikbaar afhankelijk van de uitvoering.
Lang indrukken: toegang tot de GPS-dekking en de demomodus. Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
MEDIA
VERKEER: toegang tot het Menu Verkeer: weergave van actuele verkeersberichten. MEDIA: Menu Audio-DVD Menu Dvd-video
Raadpleeg voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden de rubriek "Menustructuren displays" in deze handleiding.
249
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT Route-info
2
Door op OK te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
3
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE): 1
1
1
2
2
2
2
2
2
1
2
250
3
Navig. Afbr.
3
Bericht herhalen
3
Omleiden route
2
Annuleren
2
Omleiding vergr.
1
Omleiding verkl.
1
2
Kaart verplaatsen
2
Route bladeren
2
Route-info
2
Bestemm. Tonen
Navigatiecriteria
1
Uitsluitingen
1
Aantal satel
1
Aantal etappes
1
Ophangen In wacht zetten Bellen DTMF-tonen Privémodus
Route bladeren
1
Kaart verplaatsen
1
Gespr. bericht
MULTIMEDIASPELERS:
Navigatie-opties
Herberekenen
TELEFOON:
Micro uit
Verkeersinfo (TA)
1
Navigatiecriteria
Afspeelopties
1
Route op basis van verkeerssituatie
2
Uitsluitingen
2
Route herberekenen
2
Normaal Willekeurig nummer Introscan Selecteer bron
1
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT RADIO: FM
1
2
2
2
2
2
Verkeersinfo (TA) RDS Radiotekst
KAART OP VOLLEDIG SCHERM: Navigatie afbreken/Navig. hervatten
1
Bestemming/Etappe toevoegen
1
2
2
2
Richting van de auto Kaart verplaatsen
1
Info over plaats
1
Opties
2
AM
3
AM
1
2
Kaart naar noorden gericht
Points of Interest
1
Regionaal prog.
2
3
Verkeersinfo (TA)
3
AM-lijst vernieuwen
3
FM
Navig. naar
AUDIO-DVD (LANG INDRUKKEN): Stop
1
Bellen Plaats opslaan
3
Kaart verplaatsen
2
2
2
Kaartweergave in 2D Kaartweergave in 2D perspectief
Groep 1 .2/n Afspeelopties
2
Kaartinstellingen
1
Groep
2
3
Normaal/Willekeurig nummer/Introscan TA
1
2
Bron kiezen
Kaartweergave in 3D
251
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT LANG INDRUKKEN: Afspelen
1
Stop
2
Dvd-menu's
2
3
3
3
3
Dvd-hoofdmenu Lijst met titels Hoofdstukken Dvd-opties
2
3
3
3
252
Dvd-menu
Audio Ondertitels Hoek
Voorbeelden:
Peugeot Connect 3D Nav BIEDT: -
een kaartinstelling voor kaartweergave in 2D, 2D perspectief en 3D.
Kaartweergave in 2D
Kaartweergave in 2D perspectief Kaartweergave in 3D
-
de configuratie van het systeem via gesproken commando's.
253
04 NAVIGATIE De gesproken commando's voor NAVIGATIE staan vermeld in rubriek 02. Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het uiteinde van de lichtschakelaar lang in te drukken.
EEN BESTEMMING KIEZEN 1
4 RADIO
NAV
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1
Druk op de toets NAV.
4
SETUP
2
ABC
5
3
DEF
6
GHI
JKL
MNO
7
8
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Selecteer de functie Adresinvoer en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Adresinvoer 5 Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laatst gekozen bestemmingen.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk vervolgens op OK om te bevestigen.
Selecteer het land en draai vervolgens aan de draaiknop om de plaatsnaam te selecteren. Druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
6 RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Selecteer de letters van de plaatsnaam een voor een en druk telkens op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
TUV
WXYZ
*
0
#
Menu Navigatie g 3
Selecteer de functie Bestemming invoeren en druk op OK om te bevestigen. Bestemming g invoeren
254
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
9
PQRS
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
04 NAVIGATIE Met de 4-richtingen navigatietoets is het mogelijk de kaart te verplaatsen. Met het snelkeuzemenu van kaart volledig scherm is het mogelijk de oriëntatierichting te kiezen. Druk op OK, selecteer vervolgens Kaartinst. en bevestig. 7
Draai aan de draaiknop en selecteer OK. Druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
9
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
Herhaal de stappen 5 t/m 7 voor de functies Huisnummer en Straat.
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
10
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Selecteer de navigatiecriteria: Geoptimaliseerde route, Kortste route of Snelste route en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
6
9
WXYZ
0
#
11
Laatste bestemmingen g wissen
NAV
MNO
TUV
*
Selecteer de functie Opslaan in adresboek om het ingevoerde adres in het geheugen op te slaan. Druk op OK om de selectie te bevestigen. De Peugeot Connect 3D Nav kan maximaal 4000 contactgegevens opslaan.
Bestemming g wissen
MEDIA
DEF
PQRS
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot 3 "Uit laatste bestemm. kiezen". Door lang op een van de bestemmingen te kiezen verschijnt een lijst met handelingen waaruit u kunt kiezen:
RADIO
Navigatie g starten
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode in te voeren via de functie Postcode. Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te voeren. 8
Selecteer vervolgens Navigatie starten en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de route die overeenkomt met de kleur van de weergegeven route en druk op OK om te bevestigen en de navigatie te starten.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd Uit laatste bestemm. kiezen of Uit adresboek kiezen, door het selecteren van een kruispunt, stadscentrum, geografische coördinaten of een plaats rechtstreeks op de Kaart. Uit adresboek kiezen
Uit laatste bestemm. kiezen
255
04 NAVIGATIE EEN THUISADRES KIEZEN EN NAVIGEREN NAAR "THUIS" 3 Om een adres als "Thuis" aan te wijzen, moet het desbetreffende adres zijn opgeslagen in het adresboek, bijvoorbeeld via "Bestemming invoeren" / "Adresinvoer" en vervolgens "Opslaan in adresboek".
Selecteer het adresbestand van het thuisadres en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand wijzigen" en bevestig.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Een bestand wijzigen
1
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
4 NAV
Druk twee keer op de toets NAV om het Menu Navigatie weer te geven.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Menu Navigatie
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
Selecteer "Aanwijzen als "Thuis"" en bevestig om op te slaan.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer vervolgens "Uit adresboek kiezen" en bevestig.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
6
GHI
9
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Bestemming invoeren
TRAFFIC
MNO
Aanwijzen als "Thuis"
2
256
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Druk om het navigeren naar "Thuis" te starten twee keer op NAV, zodat het Menu Navigatie wordt weergegeven. Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer vervolgens "Navigatie THUIS" en bevestig om de navigatie te starten.
04 NAVIGATIE Tijdens de weergave van de kaart op het scherm kunnen de Kaartinstellingen g worden geselecteerd, g en vervolgens g Kaartweergave g in 2D/Kaartweergave in 2D perspectief/Kaartweergave in 3D/Richting noorden/Richting g auto. De driedimensionale weergave g van de bebouwing is afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de stadskaarten.
NAVIGATIEOPTIES 1
5 RADIO
NAV
2
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
1
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op OK om te bevestigen.
ADDR BOOK
4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
2
ABC
5
JKL
8
6
MNO
9
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
7
Navigatiecriteria g
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
6
2 5
JKL
8
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
6
MNO
9
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Uitsluitingscriteria g
3
DEF
TUV
7
RADIO
Selecteer de functie Uitsluitingscriteria. Deze functie geeft toegang tot de optie Uitsluiten (autosnelwegen, tolwegen, veerboten, tunnels).
SETUP
ABC
PQRS
Navigatieopties g p Selecteer de functie Navigatiecriteria en druk op OK om te bevestigen. Met deze functie kunnen de navigatiecriteria worden gewijzigd.
NAV
3
DEF
PQRS
GHI
4
MEDIA
SETUP
Menu Navigatie g
Selecteer de functie Navigatieopties en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
Rekening g houden met verkeer RADIO
7
3
Selecteer de functie Rekening houden met verkeer. Deze functie geeft toegang tot de opties Zonder omleiding, Met bevestiging en Automatisch.
SETUP
2
ABC
5
3
DEF
6
GHI
JKL
MNO
7
8
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Draai aan de draaiknop en selecteer de functie Route herberekenen om rekening te houden met de geselecteerde navigatieopties. Druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Route herberekenen
257
04 NAVIGATIE Na het selecteren van de bestemming kunnen etappes aan de route worden toegevoegd of worden verwijderd.
ETAPPE TOEVOEGEN 1
5 RADIO
NAV
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1
Druk op de toets NAV.
4
SETUP
2
ABC
5
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
1 4
GHI
7
TUV
WXYZ
*
0
#
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
Selecteer na het invoeren van het nieuwe adres Navigatie starten en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
3
DEF
6
MNO
9
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Navigatie g starten
6
MNO
9
*
0
#
7 Plaats de etappe in de lijst en druk op OK om te bevestigen. RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1
2
ABC
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
5
JKL
8
4
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
9 #
1
ADDR BOOK
6
WXYZ
0
7
TRAFFIC
MNO
TUV
*
GHI
ESC
3
PQRS
ADDR BOOK
NAV
DEF
8
RADIO
MEDIA
SETUP
Etappes pp
258
MEDIA
3
WXYZ
4
Etappe pp toevoegen g
8
DEF
TUV
7
Selecteer de functie Etappe toevoegen (maximaal 5 etappes) en druk op OK om te bevestigen.
5
Nieuw adres invoeren
PQRS
GHI
4
2
JKL
#
PQRS
RADIO
Selecteer de functie Etappes en druk op OK om te bevestigen.
SETUP
ABC
WXYZ
Menu Navigatie g 3
ADDR BOOK
0
9
7
TRAFFIC
*
MNO
8
4
ESC
TUV
JKL
GHI
NAV
PQRS
7
1
MEDIA
6
GHI
ADDR BOOK
RADIO
DEF
6 2
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
3
Herhaal de stappen 1 t/m 7 zo vaak als nodig is, selecteer Route herberekenen en druk op OK om te bevestigen.
Herhaal de stappen 1 t/m 3 om de etappes te wijzigen en selecteer Route aanpassen (selecteer, verwijder of verplaats een etappe uit de lijst met behulp van de drukknop om de volgorde te wijzigen, bevestig de nieuwe positie en sluit af met Route herberekenen.
04 NAVIGATIE Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
POINTS OF INTEREST ZOEKEN (POI)
6
1
RADIO
NAV
2
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
1
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op OK om te bevestigen.
ADDR BOOK
4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Selecteer de functie POI zoeken een druk op OK om te bevestigen.
2 5
JKL
8
Selecteer de functie Bij bestemming om points of interest in de omgeving van de eindbestemming te zoeken. Bijj bestemming g
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
3
6
9
*
#
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar. RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
7
2
ABC
5
JKL
8
3
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
In een land
DEF
8 RADIO
Selecteer de functie In een land om points of interest in het gewenste land te zoeken.
SETUP
Dichtbijj 5
NAV
MNO
WXYZ
0
POI zoeken Selecteer de functie Dichtbij om points of interest in de nabijheid van de auto te zoeken.
MEDIA
DEF
TUV
7
4
RADIO
SETUP
ABC
PQRS
Menu Navigatie g 3
Selecteer de functie In plaats om points of interest in de gewenste plaats te zoeken. Kies het land en voer vervolgens de plaatsnaam in met behulp van het virtuele toetsenbord. In plaats p
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
Selecteer de functie Langs de route om points of interest in de nabijheid van de route te zoeken.
3
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
DEF
6
MNO
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Langs g de route
259
Dit pictogram g verschijnt j als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
04 NAVIGATIE POI-LIJST
260
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
04 UPDATEN RISICOZONE-POI'S (radarinformatie) 1
Druk op NAV, selecteer Menu "Navigatie", vervolgens "Instellingen" en "Persoonlijke POI's importeren".
3
RADIO
Download vanaf internet het updatebestand voor de Risicozone POI'S en zet het op een SD-kaart of USB-stick. Deze dienst is beschikbaar via www.peugeot.co.uk of www.peugeot.fr.
NAV
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
Menu "Navigatie" g
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Instellingen
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Persoonlijke j POI 's importeren p 4 RADIO
De bestanden moeten in zijn geheel worden gekopieerd op het gekozen medium.
MEDIA
NAV
ESC
Selecteer het gebruikte medium ("USB" of "SD-kaart") en druk op OK.
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
2 5 Plaats de SD-kaart of de USB-stick met het bestand voor Points Of Interest in de SD-kaartlezer of de USB-speler van het systeem.
Een melding geeft aan dat het downloaden succesvol is afgerond. Het systeem wordt opnieuw gestart. De versie met risicozones POI's is beschikbaar in het menu SETUP \ Systeem.
261
04 NAVIGATIE INSTELLINGEN VAN DE GESPROKEN BERICHTEN Druk op OK als de navigatie op het scherm wordt weergegeven. g g Selecteer vervolgens wel of niet "Gesproken bericht" om de weergave van gesproken commando's van het navigatiesysteem g te activeren of uit te schakelen. Gebruik de volumetoets om de geluidssterkte in te stellen.
1
3 RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
SETUP
1
2
ABC
4
GHI
7
5
JKL
8
Selecteer de functie "Instellingen" en druk op OK om te bevestigen.
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Instellingen
Het volume van de meldingen voor risicozone-POI's kan alleen worden ingesteld als een dergelijke melding wordt uitgesproken. 4
INSTELLINGEN VAN POI'S EN RISICOZONES
Selecteer de functie "POI-categorieën op kaart" om de POI's die standaard op de kaart worden weergegeven in te stellen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
POI-categorieën g op p kaart 1
NAV
Druk op de toets NAV.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk op OK om te bevestigen. Menu "Navigatie" g
262
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
5
Selecteer "Risicozones instellen" voor toegang tot de functies "Weergave op kaart", "Visuele waarschuwing" en "Geluidssignaal".
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Risicozones instellen
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
05 VERKEERSINFORMATIE TMC-berichten (Trafic Message Channel) geven real time informatie over het verkeer en de weersomstandigheden en worden aan de bestuurder doorgegeven in de vorm van gesproken berichten en visuele meldingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan vervolgens een alternatieve route voorstellen.
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN 1
4 RADIO
TRAFFIC
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1
Druk op de toets TRAFFIC.
4
GHI
7
Selecteer het gewenste filter:
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
Alle berichten op p route
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
Waarsch.berichten op p route
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Alleen waarschuwingsberichten g Alle berichten 5
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op volgorde van nabijheid.
Selecteer Geografisch filter.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Geografi g sch filter 2
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC of selecteer het Menu Verkeer en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Menu Verkeer 3 RADIO
Selecteer Voorkeurslijst selecteren en druk op OK om te bevestigen.
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd, wordt aanbevolen een geografische filter (over een straal van 5 km bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op de kaart verschijnt te verkleinen. Het geografisch filter volgt de verplaatsing van de auto. De filters werken onafhankelijk en beïnvloeden elkaar niet. Het is raadzaam om: een filter van 10 km rondom de auto in te schakelen voor een gebied met een dicht wegennet, een filter van 50 km rondom de auto of een filter voor het traject in te schakelen voor trajecten op autosnelwegen.
263
05 BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
-
het station zendt verkeersinformatie uit.
-
het station zendt geen verkeersinformatie uit.
-
de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 2
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
1 Druk op de draaiknop als de huidige geluidsbron op het display wordt weergegeven.
2
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot: Verkeersinfo (TA) ( )
3
264
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk ter bevestiging op de draaiknop voor toegang tot de desbetreffende instellingen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
06 RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER
RDS - REGIONALE FUNCTIE
1
RADIO
NAV
MEDIA
ESC
1
TRAFFIC
RADIO
RADIO
Druk op de toets RADIO om de alfabetische lijst met lokaal te ontvangen zenders weer te geven. Selecteer het gewenste station met de draaiknop en druk om te bevestigen.
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
Druk tijdens het luisteren naar de radio op OK.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
2
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang tot de volgende opties: Verkeersinfo (TA) ( ) RDS
Druk tijdens het luisteren naar de radio op de toetsen om automatisch te zoeken naar lagere of hogere frequenties.
Draai als het scherm RADIO wordt weergegeven aan de draaiknop of gebruik de 4-weg navigatietoets om de vorige of volgende voorkeuzezender te selecteren.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Radiotekst Regionaal g prog. p g AM
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om de zender waarop is afgestemd op te slaan. U hoort een geluidssignaal ter bevestiging. Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die onder die toets is opgeslagen.
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Selecteer de gewenste functie en druk op OK om te bevestigen en de desbetreffende instellingen te wijzigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
265
07 MULTIMEDIASPELERS CD, MP3/WMA-CD, SD-KAART MP3 / WMA / USB-SPELER INFORMATIE EN ADVIEZEN De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigendom van Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te plaatsen. Aansluiten van een IPod : Sluit de IPod met de USB-aansluiting aan voor het afspelen van MP3-bestanden (beperkt aantal functies). Sluit de IPod met de AUX-aansluiting aan voor het afspelen van ITunes-bestanden. Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Een USB-stick moet geformateerd zijn naar FAT 32 om te kunnen worden afgespeeld.
266
De autoradio speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een bitrate van 5 tot 384 Kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Schakel de functie USB of SD-kaart uit voordat u de SD-kaart of de USB-stick uit de speler verwijdert.
Om diefstal te voorkomen, is het raadzaam de SD-kaart of de USB-stick te verwijderen voordat u de auto met geopend dak verlaat.
07 MULTIMEDIASPELERS SELECTEREN / BELUISTEREN CD, MP3-/WMA-CD, SD-KAART MP3/WMA / USB-SPELER 1
MP3-CD's, SD-kaarten en USB-sticks zijn compatibele geluidsdragers.
5
Plaats de audio- of MP3-CD in de speler, de SD-kaart in de SD-kaartspeler en de USB-stick in de USB-speler. Het afspelen begint automatisch.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
ADDR BOOK
TRAFFIC
SETUP
1
2
DEF
5
6
JKL
7
Druk nogmaals op de toets MEDIA of selecteer de functie Menu Media en druk op OK om te bevestigen.
3
ABC
4
GHI
MNO
8
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Menu Media De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het Menu Media.
6
Selecteer de functie Kies geluidsbron en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
2
RADIO
NAV
MEDIA
ESC
ADDR BOOK
TRAFFIC
Druk op deze toets.
1
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
SETUP
2
ABC
4
5
GHI
JKL
7
8
Kies geluidsbron g
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
7 3
Draai, als het scherm MEDIA wordt weergegeven, aan de draaiknop om de vorige of de volgende compatibele geluidsbron te selecteren.
RADIO
NAV
MEDIA
ESC
ADDR BOOK
TRAFFIC
1
SETUP
4
GHI
7
RADIO
Druk op de toets MEDIA.
MEDIA
NAV
ESC
5
JKL
8
3
DEF
6
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
9
TUV
WXYZ
*
0
#
TRAFFIC
RADIO
MNO
PQRS
4 MEDIA
2
ABC
Selecteer de gewenste geluidsbron. Druk op OK om te bevestigen. Het afspelen begint.
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
267
07 MULTIMEDIASPELERS JUKEBOX
Als het contact tijdens het kopiëren wordt afgezet, zal het kopiëren worden onderbroken. Zodra het contact weer wordt aangezet, wordt het kopiëren hervat.
KOPIËREN VAN EEN CD, BESTANDEN VAN EEN USB-STICK OF EEN SD-KAART NAAR DE HARDE SCHIJF
5 RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
RADIO
Plaats een audio-/MP3-CD, een USB-stick of een SD-kaart.
NAV
MEDIA
ESC
TRAFFIC
6 Controleer of de desbetreffende MEDIA-bron actief is (CD, USB of SD-kaart).
Selecteer de gewenste tracks en vervolgens Selectie kopiëren of selecteer alle tracks via Alles kopiëren.
Selecteer [Nieuwe map] om een nieuw bestand te creëren of selecteer een bestaand bestand (vooraf gecreëerd).
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
[Nieuwe map] 2 MEDIA
3
Druk op de toets MEDIA. Druk nogmaals op de toets MEDIA of selecteer Menu Media en druk ter bevestiging op OK. Selecteer Juxeboxbeheer, vervolgens Kopiëren en druk bij elke stap op OK om te bevestigen.
RADIO
NAV
MEDIA
ESC
7
TRAFFIC
Selecteer bijvoorbeeld Bestanden van mp3-disc kopiëren en druk op OK om te bevestigen. Bestanden van mp3-disc p kopiëren p
268
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Ja
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
8
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Kopiëren p 4
Bestandsnaam invoeren: kies Ja om deze te wijzigen of Nee.
9 RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Nee
Selecteer bij het kopiëren van een MP3-CD achtereenvolgens Kopiëren en beluisteren, Snel kopiëren / Standaardkwaliteit (128 kbit/sec) of Hoge kwaliteit (192 Kbit/sec) en selecteer daarna Kopiëren starten. Bevestig de waarschuwingsmelding door op OK te drukken: het kopiëren wordt gestart. OK
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
07 MULTIMEDIASPELERS JUKEBOX EEN ALBUM HERNOEMEN OF VERWIJDEREN
AFSPELEN VANUIT DE JUKEBOX
Controleer, alvorens een nummer of album te hernoemen of te verwijderen, of de actieve geluidsbron een andere is dan de Jukebox. 1
1 MEDIA
Selecteer het afspelen van een andere bron dan de Jukebox (CD, radio, enz. ...).
RADIO
MEDIA
NAV
MEDIA
ESC
Druk op de toets MEDIA. Druk opnieuw op de toets MEDIA of selecteer het "Menu Media" en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
NAV
MEDIA
ESC
TRAFFIC
2
Druk op de toets MEDIA.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
Selecteer "Jukeboxbeheer" en druk op OK om te bevestigen. 3
4
Druk nogmaals op de toets MEDIA of selecteer "Menu Media" en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer "Jukeboxbeheer" en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
NAV
ESC
TRAFFIC
Wissen/hernoemen
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
8
3
DEF
6
MNO
9
WXYZ
0
#
#
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
Selecteer "Afspeelopties" en druk op OK om te bevestigen. Kies "Mappen & bestanden" of "Afspeellijsten" en druk vervolgens op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
9
WXYZ
0
4
5
*
9
TUV
1
2
JKL
TUV
6
*
7
SETUP
ABC
3
PQRS
GHI
4
7
MNO
#
ADDR BOOK
1 GHI
PQRS
DEF
WXYZ
4
MEDIA
8 0
GHI
RADIO
5
*
7
Selecteer "Wissen/hernoemen" en druk op OK om te bevestigen.
2
JKL
TUV
ADDR BOOK
ADDR BOOK
SETUP
ABC
PQRS
1
Jukeboxbeheer 5
TRAFFIC
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste bestandsniveau. In de Jukebox kunnen afspeellijsten worden aangemaakt. "Menu "Media""> "Jukeboxbeheer"> "Afspeellijsten creëren". Voeg de gewenste tracks één voor één toe en sla de wijzigingen op. Selecteer vervolgens de afspeelmodus "Afspeellijsten".
269
07 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG (AUX) GEBRUIKEN AUDIO-/VIDEO-/RCA-KABEL NIET BIJGELEVERD
EEN VIDEO-DVD AFSPELEN 1
1 RADIO
Plaats de DVD in de speler. De DVD wordt automatisch afgespeeld.
Als de DVD niet op het display wordt weergegeven, druk dan op de toets MODE om toegang te krijgen tot het MEDIA-scherm waarop het DVD-scherm wordt weergegeven.
2
NAV
MEDIA
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
SETUP
1
2
3
ABC
4
DEF
5
GHI
6
JKL
7
MNO
8
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Sluit het externe apparaat (MP3-speler/camcorder, fototoestel…) met een JACK/RCA-audiokabel aan op de RCA-aansluitingen (wit en rood (audio-aansluiting), geel (video-aansluiting)) in het dashboardkastje.
2 MEDIA RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Druk op de toets MEDIA en druk nogmaals op de toets of selecteer de functie Menu "Media" en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
NAV
MEDIA
ESC
TRAFFIC
Als de AUX-aansluiting niet is geactiveerd, selecteer dan "Beheer extern toestel (Aux)" om deze te activeren.
3 MEDIA
Druk op de toets MEDIA om toegang te krijgen tot het Menu Media of de functies van het DVD-menu voor de beeldinstellingen (helderheid/contrast, beeldformaat...).
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
3
Selecteer "Selecteer media" en vervolgens "Extern toestel (AV)" en druk op OK om deze te activeren.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Extern toestel Met de 4-weg navigatietoets en de verchroomde draaiknop kan de cursor van de DVD-selectie worden verplaatst. Door op de toets of te drukken kan een hoofdstuk worden gekozen.
Selecteer de gewenste videobron (Extern toestel (AV), DVD-video). Druk op OK om te bevestigen. De DVD wordt afgespeeld.
270
4
Selecteer de geluidsbron AUX en druk op OK om te bevestigen, waarna het afspelen automatisch begint.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
08 TELEFONEREN KIEZEN TUSSEN BLUETOOTH-TELEFOON EN INTERNE TELEFOON 1 Druk op TEL OPNEMEN om de bluetooth-telefoon of de interne telefoon te activeren.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
2 Selecteer Menu "Telefoon", daarna "Telefoon selecteren" en kies vervolgens tussen "Geen", "Bluetooth telefoon" of "Interne telefoon". Druk bij elke stap op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Het systeem kan niet tegelijkertijd aan een bluetooth-telefoon en aan een simkaart (interne telefoon) gekoppeld zijn. In dat geval wordt de index gesynchroniseerd met de Bluetooth-telefoon.
271
08 TELEFONEREN * De beschikbare telefoonfuncties zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN/ EERSTE KOPPELING Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de Peugeot Connect 3D Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.peugeot.nl. 1
5
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
Druk op de toets OPNEMEN.
4
Als geen enkele telefoon gekoppeld is, geeft het systeem de mogelijkheid "Telefoon koppelen". Selecteer "Ja" en druk op OK om te bevestigen. Selecteer "Telefoon zoeken" en druk op OK om te bevestigen. Selecteer vervolgens de naam van de telefoon. Telefoon zoeken
272
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
3
DEF
5
6
JKL
8
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Als de telefoon is gekoppeld, kan de Peugeot Connect 3D Nav het adresboek en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
2
3
Voer de toegangscode in met de telefoon. De in te voeren code wordt weergegeven op het display van het systeem.
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Druk om een andere telefoon te koppelen op de toets TEL, selecteer achtereenvolgens [Menu "Telefoon"], "Telefoon selecteren" en "Bluetoot telefoon koppelen "Connecter téléphone Bluetooth". Selecteer vervolgens de gewenste telefoon. Druk bij elke stap op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Druk om de koppeling ongedaan te maken op de toets TEL en selecteer achtereenvolgens "Telefoon verbinden" en "Koppeling wissen".
2 5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen (zie de gebruiksaanwijzing van de telefoon). RADIO
SETUP
ABC
08 TELEFONEREN * De beschikbare telefoonfuncties zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit met de gebruikte g Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk.
BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de Peugeot Connect 3D Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
Als de telefoon is gekoppeld, kan de Peugeot Connect 3D Nav het adresboek en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
1 Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is.
2 RADIO
Druk op de toets OPNEMEN.
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon en vervolgens "Telefoon verbinden" om deze opnieuw te koppelen. Selecteer "Telefoon wissen" om de koppeling ongedaan te maken.
273
08 TELEFONEREN GEBRUIKEN VAN DE GEÏNTEGREERDE TELEFOON MET SIM-KAART 1
Wanneer u voor het voeren van persoonlijke telefoongesprekken niet hebt gekozen voor de geïntegreerde telefoon, kunt u altijd een Bluetooth-telefoon aan het audiosysteem van uw auto koppelen. 4 1 4
Verwijder de houder door op de uitwerpknop te drukken.
GHI
7
PQRS
*
2
ABC
5
JKL
8
TUV
0
3
DEF
6
MNO
9
WXYZ
Voer de PIN-code in met behulp van het toetsenbord, selecteer OK en bevestig.
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI GHI
7
#
SETUP
2
3
ABC ABC
DEF DEF
5
6
JKL JKL
MNO MNO
8
9
PQRS PQRS
TUV TUV
WXYZ WXYZ
*
0
#
PIN onthouden 2
Vink bij het invoeren van de PIN-code het vakje PIN onthouden, zodat u de PIN-code de volgende keer niet meer hoeft in te voeren.
Plaats de SIM-kaart in de houder en steek deze in de lade. 5
3 Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te verwijderen.
Het plaatsen van de SIM-kaart vraagt de volledige aandacht van de bestuurder en mag daarom uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
274
Wanneer het systeem u vraagt "Omschakelen naar intern toestel?" selecteert u "Ja" als u de SIM-kaart wilt gebruiken voor uw persoonlijke telefoongesprekken. Anders zullen alleen de noodoproep en de diensten gebruik maken van de SIM-kaart.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Als de SIM-kaart is geplaatst, kan het systeem het adresboek en het gespreksoverzicht synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren.
Het is verboden om tijdens het rijden de telefoon te bedienen. Wij raden u uit veiligheidsoverwegingen aan de auto stil te zetten of de toetsen op het stuurwiel te gebruiken.
08 TELEFONEREN
BELLEN
EEN OPROEP ONTVANGEN 1
2
1
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display. Selecteer "Ja" om de oproep te accepteren of "Nee" om de oproep te weigeren en bevestig door op OK te drukken. Ja
RADIO
MEDIA
NAV
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
ABC
5
JKL
8
4
GHI
7
3
DEF
6
MNO
TUV
WXYZ
*
0
#
2
Met de toets OPNEMEN kunt u de oproep accepteren, met de toets OPHANGEN kunt u de oproep weigeren.
Gespr. p beëind.
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om de oproep te accepteren of om het gesprek te beëindigen.
MEDIA
NAV
ESC
8
3
DEF
6
MNO
9
WXYZ
0
#
Selecteer de functie Menu "Telefoon" en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Menu "Telefoon" 3
RADIO
5
TUV
*
9
PQRS
Nee
Druk op de toets OPHANGEN om het gesprek te beëindigen of druk op OK, selecteer "Gespr. beëind." en bevestig door op OK te drukken.
2
JKL
PQRS
7
3
SETUP
ABC
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoongesprekken verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een nummer selecteren en op OK drukken om naar dit nummer te bellen.
SETUP
2
ADDR BOOK
1
Druk op de toets OPNEMEN.
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Selecteer "Nummer bellen" en kies het nummer met het virtuele toetsenbord op het display.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Nummer bellen
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de Peugeot Connect 3D Nav kunnen maximaal 4096 adresbestanden worden opgeslagen. Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen. U kunt altijd rechtstreeks via de telefoon bellen; zet in dat geval echter uit veiligheidsoverwegingen de auto stil.
275
Principe van de GPS-synchronisering (GMT): 1. Bevestig de selectie "GPS-synchronisering (GMT)", de tijd wordt ingesteld op de GMT-tijd en de datum wordt gereset. 2. Verplaats met de 4-weg navigatietoets de cursor op het veld van de uren en druk op OK. 3. U kunt nu met de draaiknop de tijd instellen op de tijdzone van uw keuze. Let op: bij de overgang van zomer- naar wintertijd en andersom moet de tijdzone opnieuw handmatig worden gewijzigd.
09 DATUM EN TIJD INSTELLEN
5
Deze instellingen dienen altijd opnieuw te worden uitgevoerd nadat de accu losgekoppeld is geweest.
Selecteer de functie "Datumformaat" en druk op OK om te bevestigen. Selecteer met de draaiknop het gewenste formaat en druk op OK om te bevestigen.
1 NAV
SETUP
2
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1
Druk op de toets SET UP.
4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
WXYZ
0
#
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
6 Selecteer de functie "Datum en tijd" en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Selecteer de functie "Datum en tijd instellen" en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
Stel de parameters met de draaiknop in en ga verder met de volgende door de 4-weg navigatietoets te gebruiken. Druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie "Tijdformaat" en druk op OK om te bevestigen. Selecteer met de draaiknop het gewenste formaat en druk op OK om te bevestigen.
RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
2 5
JKL
8
*
#
3
6
9
WXYZ
*
0
#
Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor toegang tot: Beschrijving j g unit RADIO
MEDIA
NAV
ESC
TRAFFIC
ADDR BOOK
1 4
GHI
7
SETUP
2
ABC
5
JKL
8
3
DEF
6
MNO
GPS-dekking g
9
PQRS
TUV
WXYZ
*
0
#
Demomodus
9
WXYZ
0
MNO
TUV
6
MNO
TUV
DEF
PQRS
3
DEF
PQRS
SETUP
ABC
Datum en tijd j instellen
276
NAV
9
TUV
*
Datum en tijd j
4
MEDIA
MNO
PQRS
7
3
RADIO
10 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS 1
2
3
3
2
BASISFUNCTIE
4
KEUZE A
4
keuze A1
Binnen een straal van 10 km Binnen een straal van 50 km
Gesproken berichten
2
keuze A2
3
KEUZE B...
3
Bij het raadplegen van een bericht
Verwijderen/hernoemen
3
Playlist opstellen
3
Afspeelopties
3
Bij de ontvangst van het bericht
4
Informatie TMC-zender
2
Map creëren
3
4
1
Berichten filteren
2
3
3 3 3 3 3 4 4 4
Alle berichten op traject Waarschuwingsberichten op traject Alleen waarschuwingsberichten Alle soorten berichten Filter op afstand Uitgeschakeld Binnen een straal van 3 km Binnen een straal van 5 km
MEDIA
Menu Media
1
Bron kiezen
2 3 3 3 3 3 2 3
Audio-CD / Mp3-CD/ Audio-DVD / Video-DVD Jukebox SD-kaart USB Aux-aansluiting (audio/video) Jukeboxbeheer Kopiëren
Playlists Status geheugen
TRAFFIC
Menu Verkeer
Mappen & bestanden
Audio-instellingen
2
Raadpleeg het gedetailleerde menu Audio-instellingen op de volgende bladzijde.
3
Video-instellingen
2 3 3 3
4 4 4
Beeldformaal Talen Instellingen display Helderheid Contrast Kleuren
277
3
3
2
3
Video-standaard (AUX) Initialiseren video-instellingen Beheer aux-aansluiting
FM-band
3
AM-band
2
2
3
Raadpleeg het onderstaande menu Audio-instellingen
Menu Audio-instellingen
1
2
2
3
278
Bal./Fader Bass / hoge tonen Geluidssfeer Geen
4
Automatische correctie volume
1
3
4
Bestemming invoeren
2
4
4
4
4
4
Nieuw adres invoeren 4
Land 4
Plaats Straat Huisnummer
Kruising Stadscentrum GPS coördinaten Invoer op kaart
Etappes
2
Navigatie stoppen Navigatie hervatten
2
Aan adresboek toevoegen
Vanuit adresboek
3
Menu Navigatie
Postcode
Vanuit laatste bestemmingen
3
NAV
Navigatie starten
Navigatie naar huis
3
Audio-instellingen initialiseren
2
3
2
4
Loudness
2
Frequentie kiezen Audio-instellingen
4
Achterluidsprekers uitschakelen
2
2 3
4
Vocaal
3
AM-/FM-band
2
4
Techno
3
Menu Radio
4
Rock/pop
3
Off / Audio / Audio en video
4
Jazz
3
RADIO
1
Klassiek
3
3
3
3
Etappe toevoegen Nieuw adres invoeren Navigatie naar huis Vanuit adresboek Vanuit laatste bestemmingen Route aanpassen Etappe vervangen Etappe verwijderen
Route herberekenen
3
4
4
4
4
Snelste route
4
Kortste route
4
POI zoeken
2
4
Dichtbij bestemming
3
4
In een plaats
3
3
Menu Telefoon
1
Nummer kiezen
Geen autosnelwegen
2
Geen tolwegen
2
Geen tunnels Geen veerboten
Bellen vanuit adresboek Gesprekslijsten
2
Berichten
2
Route herberekenen
Telefoon selecteren
2
In een land
3
3
Langs de route
3
Navigatie-opties
2
Menu Adresboek
1
4
4
4
Dichtbij bestemming 2
Kortste route 2
Compromis tijd/afstand Betaalde dienst
Instellingen Rekening houden met verkeer
3
4
Zonder omleiding
3
3 2
4
Geen
ADDR BOOK
Navigatiecriteria
3
2
4
POI dichtbij
3
Automatisch Uitsluitingen
3
Compromis tijd/afstand
Met bevestiging
2
2
2
Nieuw bestand aanmaken Beschikbare ruimte weergeven Adresboek exporteren Alle gespr. omschrijvingen wissen Alle bestanden verwijderen Inhoud "Mijn adressen" wissen
3
Bluetooth telefoon Geïntegreerde telefoon Bluetooth telefoon koppelen Een telefoon zoeken
4
5
5
5
5
5
Een telefoon ontkoppelen Telefoon hernoemen Telefoon verwijderen Alle telefoons verwijderen Details weergeven
279
Instellingen
2
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
280
Zoeken naar netwerken
3
Automatisch antwoordsysteem
Instellingen PIN-code
3
Beltoon selecteren
PIN -code wijzigen
3
Volume beltoon instellen
4
Nummer SMS-centrale invoeren
4
Interne telefooninstellingen Oproep automatisch aannemen
Instellingen spraakherkenning
3
Geactiveerd Gedeactiveerd
5
5
5
Status weergeven
SETUP
5
2
Talen en gesproken functies
Doorsturen (?)
Talen
3
Status weergeven 4
Doorsturen activeren 4
Doorsturen deactiveren 4
Mijn nummer niet weergeven 4
Netwerk kiezen 4
Netwerk automatisch instellen 4
Deutsch English
5
3
2
3
Español
3
Français
3
Italiano Nederlands
Uitgangspunten Voorbeelden Tips Inleren eigen stem
4
Menu SETUP
1
Oproepsignaal deactiveren
Netwerk handmatig instellen
Gebruiksadviezen
4
Oproepsignaal (?)
Oproepsignaal activeren
Spraakherkenning actief
4
Status SIM-kaartgeheugen
3
Portuguese
4
PIN-code opslaan
3
Polski
4
Opnieuw inleren Huidige inleerprocedure wissen
Volume spraaksynthese Datum en tijd Datum en tijd instellen Formaat datum Formaat tijd
2
Weergave Helderheid
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Blue Flame
Kaart in dagmodus Kaart in nachtmodus Kaart in automatische dag/nachtmodus
Celsius Fahrenheit Afstand
3
Orange Ray
Kaartkleur
3
4
Steel Blue light (alleen in overdag)
Temperatuur
3
Achtergrondkleur
3
Eenheden
2
4
2
3
3
3
km miles
Systeeminstellingen Fabr.instellingen herstellen Softwareversie Automatisch bladeren
281
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de muziekstijl "Lineair" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
282
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een muziekstijl te selecteren.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets RADIO en selecteer "Golflengte" en vervolgens "Menu Radio" om het golfbereik terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de "RDS"-functie uit via het snelmenu als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
283
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De optie "Verkeersbericht" is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het berekenen van de route lijkt soms langer te duren dan normaal.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen van de route een CD/DVD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het kopiëren van de CD/DVD is voltooid of breek het kopiëren af.
Ik ontvang een melding van een radarcontrole die niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle radars die in een bepaalde zone voor de auto zijn geplaatst. Hierdoor worden ook radars gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de radar te kunnen bepalen.
Het geluidssignaal van de radars functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd.
Activeer het geluidssignaal in Menu Navigatie, Instellingen, Instellen risicozones.
Het volume van het geluidssignaal is op een minimumniveau ingesteld.
Verhoog het volume van het geluidssignaal tijdens het passeren van een radar.
Werkt de noodoproep zonder SIM-kaart?
Nee, sommige Europese reglementen schrijven voor dat een SIM-kaart moet zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige SIM-kaart in het klepje.
De hoogte wordt niet weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
284
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De route wordt niet berekend.
De vermijdcriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de vermijdcriteria in het "Vermijdcriteria" ("Routeopties" - "Menu Navigatie").
Na het plaatsen van een CD dient u enige tijd te wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer of uw telefoon zich in het zicht van het systeem bevindt.
De Bluetooth-telefoon is niet compatible met het systeem.
Een overzicht van compatible Bluetooth-telefoons is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog het volume van de Peugeot Connect Nav, eventueel tot het maximum en verhoog, indien nodig, het geluidsniveau van de telefoon.
Het systeem kan geen DVD's afspelen.
Het is mogelijk dat uw DVD een andere regiocode heeft.
Gebruik DVD's met de juiste regiocode.
Het lukt me niet om de CD naar de Jukebox te kopiëren.
U hebt niet de juiste bron geselecteerd.
Wijzig de actieve bron om de CD als bron te selecteren.
De CD is voorzien van een kopieerbeveiliging.
Het is normaal dat een beveiligde CD niet kan worden gekopieerd.
285
VRAAG Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.
Het lukt me niet om de risicozone-POI's bij te werken.
ANTWOORD
OPLOSSING
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
Gebruik uw SIM-kaart en de geïntegreerde telefoon.
De gebruikte SIM-kaart is een duokaart.
Gebruik de originele SIM-kaart om SMS-berichten te kunnen ontvangen.
Het "Persoonlijk POI bijwerken"- "Menu Navigatie" wordt niet weergegeven.
Controleer of het gebruikte medium voor de update (SD-kaart of USB-stick) correct is geplaatst.
Er verschijnt een foutmelding aan het einde van de procedure.
-
Herhaal de volledige procedure. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als het probleem zich blijft voordoen. Controleer of de gegevens op het MEDIUM zijn geleverd door een officiële partner van PEUGEOT.
De vocale frequenties (DTMF) zijn niet geactiveerd als ik in gesprek ben en op een van de numerieke toetsen druk.
De numerieke toetsen van het toetsenbord zijn tijdens een gesprek alleen geactiveerd als de telefoonweergave is geselecteerd.
Druk om de numerieke toetsen te activeren op de toets MODE tot de telefoon op het display wordt weergegeven.
Er verschijnt een gevaarlijke verkeerssituatie op het display die betrekking heeft op een weg die niet op mijn route ligt.
Er verschijnen gevaarlijke verkeerssituaties die zich in de buurt bevinden van een bepaald punt op de kaart en afhankelijk zijn van de rijrichting.
Het is mogelijk dat er een waarschuwing verschijnt bij het kruisen van, of parallel rijden aan een weg met een radarcontrole.
286
PEUGEOT CONNECT NAV AUTORADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH TELEFOON GPS EUROPA OP SD-KAART INHOUD Uw Peugeot Connect Nav is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Na het afzetten van de motor schakelt uw Peugeot Connect Nav zichzelf tijdens de overgang naar de energiespaarstand uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Bepaalde functies die in deze handleiding worden beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
01 Basisfuncties 02 Stuurkolomschakelaars 03 Algemene werking 04 Navigatie - Routebegeleiding 05 Verkeersinformatie 06 Radio 07 Multimediaspelers 08 Bluetooth-telefoon 09 Configuratie 10 Menustructuren displays Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
288 289 290 293 301 303 304 307 310 311 315
287
01 BASISFUNCTIES BEDIENINGSPANEEL Peugeot Connect Nav
1
1 11 3
4
5
6
2
1 13 1 16 7 14 4
1.
Motor afgezet: - Kort indrukken: aan/uit. - Lang indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. Draaiende motor: - Kort indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. - Lang indrukken: resetten van het systeem. 2. Volumeregeling (individueel voor iedere geluidsbron, inclusief berichten en waarschuwingen van het navigatiesysteem). 3. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van het zenderoverzicht. 4. Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks. 3 - 4. Lang indrukken: toegang tot de audio-instellingen: geluidsverdelingg voor/achter, links/rechts, g lage-/hogetonenregeling, sfeerinstellingen, loudness, automatische volumecorrectie, standaardinstellingen.
288
8
9
1 10
12
15 5 5.
Toegang tot het Menu "SETUP". Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus. 6. Toegang tot het Menu "Telefoon". Weergave van het logboek gesprekken. 7. Toegang tot het Menu "MODE". Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van: Radio, Kaart, NAV (tijdens (j navigatie), g ) Telefoon (tijdens (j een gesprek), Diagnose auto (waarschuwingen). Lang indrukken: black-panelfunctie (DARK). 8. Toegang tot het Menu "Navigatie". Weergave van de laatst gekozen bestemmingen. 9. Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van de actuele verkeersinformatie. 10. ESC: huidige bewerking afbreken. 11. CD uitwerpen.
12. Selecteren van de vorige/volgende radiozender in het overzicht. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van het vorige/volgende pagina in een lijst. 13. Selecteren van de vorige/volgende radiozender. Selecteren van de vorige/volgende titel van een CD of vorig/volgend MP3-bestand. Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst. 14. Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender. 15. SD-kaartlezer, uitsluitend voor navigatie. 16. Selectieknop voor de weergave op het display, afhankelijk van de context van het menu. Kort indrukken: contextmenu of bevestigen. Lang indrukken: specifiek contextmenu van de weergegeven lijst.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. Selecteren van het volgende item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst. Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD: selecteren van het volgende nummer. CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen. Volume verhogen.
-
RADIO : selecteren van de vorige voorkeuzezender. Selecteren van het vorige item uit het adresboek.
Wijzigen van de geluidsbron. Bellen vanuit het adresboek. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het adresboek.
Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling. Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.
Volume verlagen.
RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst. Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD: selecteren van het vorige nummer. CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
289
03 ALGEMENE WERKING Door verscheidene keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
RADIO / MULTIMEDIASPELERS
TELEFOON (Tijdens een telefoongesprek)
SETUP: taalkeuze*, datum en tijd*, weergave, parameters van de auto*, eenheden en systeeminstellingen "Demomodus".
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM NAVIGATIE (Tijdens navigatie)
VERKEER: TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
290
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.
03 WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE): Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
Navigatie stoppen
1
Bericht herhalen
1
Alternatieve route
1
Route-informatie
1
2
2
3
3
3
2
1
1
Bestemming tonen Trajectinformatie
TELEFOON: 1
1
1
1
1
1
Ophangen In de wacht zetten Bellen DTMF-Tonen T Privémodus Micro uit
Navigatiecriteria Vermijdcriteria Aantal satellieten Kaart verplaatsen
Gespr. bericht Navigatie-opties
291
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT MULTIMEDIASPELERS:
RADIO :
Verkeersinformatie (TA)
1
FM
1
Afspeelopties
1
2 2
2
2
2
1
Normale afspeelvolgorde 2
Shuffle 2
Map herhalen 2
Introscan 2
Kies geluidsbron
RDS Radiotekst Regioprog. (REG) AM AM
1
2
2
2
292
Verkeersinformatie (TA)
Verkeersinformatie(TA) AM-lijst vernieuwen FM
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM: 1
1
1
1
1
1
Navig. stoppen/Navigatie hervatten Bestemming Points of Interest Positie-info Kaartinstellingen Kaart verplaatsen
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN 1
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de navigatiefuncties te gebruiken. De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd. Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. 4
Druk op de toets NAV.
Selecteer de functie "Adresinvoer" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Adresinvoer
5 Onder de functie Menu "Navigatie" verschijnen de 20 laatst gekozen bestemmingen.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk vervolgens op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Navigatie"
3
Selecteer de functie "Bestemming invoeren" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer het land en draai vervolgens aan de draaiknop om de plaats te selecteren. Druk op de draaiknop om te bevestigen.
6 Selecteer de letters van de plaatsnaam één voor één en druk telkens op de draaiknop om een letter te bevestigen.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
Bestemming invoeren
293
04 NAVIGATIE 7
Draai aan de draaiknop en selecteer OK. Druk op de draaiknop om te bevestigen.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode in te voeren via de functie "Postcode". Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te voeren. 8
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de "Straat" en het "Huisnummer" in te voeren.
9 Selecteer vervolgens "Navigatie starten" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Navigatie starten
Selecteer de navigatiecriteria: "Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde route" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanuit "Uit adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen". Uit adresboek kiezen
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ingevoerde adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. Uw Peugeot Connect Nav kan maximaal 500 kaarten opslaan. Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het uiteinde van de lichtschakelaar in te drukken.
Instellingen van de kaart Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de kaart. Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHERM is het mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen. Druk op MODE tot de kaart op het volledige scherm wordt weergegeven. Druk op de draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen". Selecteer "2,5D kaart" of "2D-kaart"; in dit laatste geval kunt u kiezen voor "Noord boven" of "Richting boven".
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de stappen 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen". Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen, waarin u kunt kiezen voor: Bestemming wissen Laatste bestemmingen wissen
294
Uit laatste bestemmingen kiezen
04 NAVIGATIE EEN THUISADRES KIEZEN EN NAVIGEREN NAAR "THUIS" 4 Om een adres als "Thuis" aan te wijzen, moet het desbetreffende adres zijn opgeslagen in het adresboek, bijvoorbeeld via "Bestemming invoeren" / "Adresinvoer" en vervolgens "Opslaan in adresboek".
Selecteer het adresbestand van het thuisadres en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand wijzigen" en bevestig. Bestand wijzigen
1
Druk twee keer op de toets NAV om het Menu Navigatie weer te geven. Menu Navigatie
2
Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer "Uit adresboek kiezen" en bevestig.
5 Selecteer "Aanwijzen als "thuis"" en bevestig om op te slaan. Aanwijzen als "thuis"
Bestemming invoeren 3
Selecteer "Menu" en "Adresboek" en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand zoeken" en bevestig.
Druk om het navigeren naar "Thuis" te starten twee keer op NAV, zodat het Menu Navigatie wordt weergegeven. Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer vervolgens "Navigatie THUIS" en bevestig om de navigatie te starten.
Adresboek
295
04 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES
De route die uw Peugeot Connect Nav berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties. Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend. 5
1 Druk op de toets NAV.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Routedynamiek 6
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Routeopties" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Routeopties
4
Selecteer de functie "Navigatiecriteria" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Met deze functie kunnen de navigatiecriteria worden gewijzigd. Navigatiecriteria
296
Selecteer de functie "Routedynamiek". Deze functie geeft toegang tot de opties "Verkeersonafhankelijk" en "Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria". Deze functie geeft toegang tot de optie VERMIJDEN (autosnelwegen, tolwegen, veerboten). Vermijdcriteria
7
Draai aan de draaiknop en selecteer de functie "Herberekenen" om rekening te houden met de geselecteerde navigatieopties. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
04 NAVIGATIE TUSSENSTOP TOEVOEGEN 1
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
5
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Druk op de toets NAV. Adresinvoer
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
6
Selecteer na het invoeren van het nieuwe adres "OK" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Tussenstops" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Tussenstops
4
Selecteer de functie "Tussenstop toevoegen" (maximaal 5 tussenstops) en druk op de draaiknop om te bevestigen.
OK 7
Selecteer "Herberekenen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat de navigatie naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo niet, dan leidt uw PC Nav u systematisch naar de vorige tussenstop.
Tussenstop toevoegen
297
04 NAVIGATIE POINTS OF INTEREST ZOEKEN 1
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
6 Druk op de toets NAV.
2
3
POI in plaats
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de toets om te bevestigen. Menu Navigatie
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Selecteer de functie "POI zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. POI zoeken
4
Selecteer de functie "POI in plaats" om points of interest in de gewenste plaats te zoeken. Kies het land en voer vervolgens de plaatsnaam in met behulp van het virtuele toetsenbord.
7
Selecteer de functie "POI dichtbij" om points of interest in de nabijheid van de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om points of interest in het gewenste land te zoeken. POI in land
POI dichtbij 5
Selecteer de functie "POI bij bestemming" om points of interest in de omgeving van de eindbestemming te zoeken. POI bij bestemming
298
8
Selecteer de functie "POI bij route" om points of interest in de nabijheid van de route te zoeken. POI bij route
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram g in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
04 NAVIGATIE POI-LIJST
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
299
04 NAVIGATIE Als het navigatiesysteem is ingeschakeld en de kaart op het display wordt weergegeven, kunt u de spraakbediening in- of uitschakelen door op het knopje te drukken en vervolgens "Gespr. instructie" te selecteren of deze selectie juist ongedaan te maken.
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Gespr. instructie 1
Het volume van de POI-waarschuwingen kan alleen tijdens het uitzenden ervan worden aangepast. Druk op de toets NAV. 5
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Navigatie"
3
Selecteer de functie "Instellingen" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "POI-categorieën op kaart" om de POI's die standaard op de kaart worden weergegeven in te stellen. POI-categorieën op kaart
6
Selecteer "Instellen risicozones" voor toegang tot de functies "Op kaart weergeven", "Visuele waarschuwing" en "Akoestische waarschuwing". Instellen risicozones
Instellingen
UPDATEN RISICOZONE-POI'S (radarinformatie) 4
Selecteer de functie "Navigatievolume" en draai aan de draaiknop om het volume van de verschillende gesproken berichttypen (verkeersinformatie, waarschuwingsmeldingen…) in te stellen. Navigatievolume
300
Voor het updaten van risicozone-poi's is een SDHC-compatible speler (High Capacity) vereist. Download het update-bestand via Internet (www.peugeot.fr of www.peugeot.co.uk). Open dit bestand en kopiëer de uitgepakte documenten naar de map DATABASE op de SD-kaart, waarbij de bestaande documenten worden vervangen.
05 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN 1
Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
4 Druk op de toets TRAFFIC.
Selecteer de functie "Geografisch filter" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Geografisch filter
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op volgorde van nabijheid.
2
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC of selecteer het Menu Verkeer en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Verkeer
3
Selecteer het gewenste filter:
5
Selecteer vervolgens de gewenste straal van het filter (in km), afhankelijk van de route, en bevestig door op de draaiknop te drukken. Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd, wordt aanbevolen een geografische filter (over een straal van 5 km bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op de kaart verschijnt te verkleinen. Het geografisch filter volgt de verplaatsing van de auto.
Berichten op route Alleen waarsch.berichten op route Alle waarschuwingsberichten Alle berichten De berichten verschijnen op de kaart en in de lijst. Druk op ESC om het filter uit te schakelen.
De filters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief. Het is raadzaam om een filter op de route en een filter rondom de auto in te schakelen van: 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegennet, 10 km voor een gebied met een normaal wegennet, 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
301
05 VERKEERSINFORMATIE VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC 1
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
-
het station zendt verkeersinformatie uit.
-
het station zendt geen verkeersinformatie uit.
-
de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 2
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: 1
2
Druk op de draaiknop als de huidige geluidsbron op het display wordt weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot: Verkeersinfo (TA)
3
302
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk ter bevestiging op de draaiknop voor toegang tot de desbetreffende instellingen.
06 RADIO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1
Druk op de toets RADIO om de alfabetische lijst met lokaal ontvangen zenders weer te geven. Selecteer het gewenste station met de draaiknop en druk op de draaiknop om te bevestigen.
RDS - REGIONALE FUNCTIE 1 Druk tijdens het luisteren naar de radio op de draaiknop.
2
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang tot de volgende opties: Verkeersinfo RDS
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van de toetsen om de vorige of volgende zender in de lijst te selecteren.
Radiotekst Regioprog. (REG) AM
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om automatisch in aflopende of oplopende volgorde naar zenders te zoeken.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om de zender waarop is afgestemd op te slaan. Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die onder die toets is opgeslagen.
3
Selecteer de gewenste functie en druk op de draaiknop om te bevestigen en de desbetreffende instellingen te wijzigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
303
07 MULTIMEDIASPELERS CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN INFORMATIE EN TIPS
304
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) en WMA (afkorting van Windows Media Audio, eigendom van Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te plaatsen.
De Peugeot Connect Nav speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een bitrate van 5 tot 384 Kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
07 MULTIMEDIASPELERS MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN CD, MP3-/WMA-CD 1
4 Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de gewenste geluidsbron: CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Het afspelen begint.
5 Druk op de toets omhoog/omlaag om de volgende/vorige map te selecteren.
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het Menu Muziek.
2
Druk nogmaals op de toets MUSIC of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Muziek
3
Selecteer de functie "Kies muziek" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Kies muziek
6
Druk op een van de toetsen om een nummer te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
305
07 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN AUDIOKABEL JACK-RCA NIET BIJGELEVERD 1 Sluit het externe apparaat (mp3-/WMA-speler…) met de JACK-RCA audiokabel aan op de RCA-audioaansluitingen (wit en rood).
2
Druk op de toets MUSIC en druk nogmaals op de toets of selecteer de functie Menu "Muziek" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Muziek"
3
Selecteer de functie "Aux-ingang" en druk op de draaiknop om het externe apparaat te activeren. Aux-ingang
4
Selecteer de geluidsbron AUX en druk op de draaiknop om te bevestigen, waarna het afspelen automatisch begint. De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.
306
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON/ EERSTE KOPPELING Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set van de Peugeot Connect Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. 3
Selecteer als de telefoon nog niet gekoppeld is geweest "Telefoon zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Selecteer vervolgens de naam van de telefoon. Telefoon zoeken
4 Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.peugeot.nl.
Voer de toegangscode in met de telefoon. De in te voeren code wordt weergegeven op het display van het systeem. Bepaalde telefoons worden automatisch elke keer dat het contact wordt aangezet weer gekoppeld. Er wordt een melding weergegeven om de koppeling te bevestigen.
1 U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen (zie de gebruiksaanwijzing van de telefoon).
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
Als de telefoon is gekoppeld, kan de Peugeot Connect Nav de contacten en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
2 Druk op de toets PHONE.
5
Druk om een andere telefoon te koppelen op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
307
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de Peugeot Connect Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.peugeot.nl. 1
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon). De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch opnieuw gekoppeld. Er wordt een melding weergegeven om de kopeling te bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan Peugeot Connect Nav de contacten en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
3
4
Als er al een andere telefoon gekoppeld is en deze koppeling moet veranderd worden, druk dan op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Telefoon koppelen". Selecteer de telefoon en druk op de draaiknop om te bevestigen.
2 Druk op de toets PHONE.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon om deze opnieuw te koppelen.
308
Telefoon koppelen
08 BLUETOOTH-TELEFOON EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN 1
1
Druk op de toets PHONE.
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het multifunctionele display. De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoongesprekken verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een nummer selecteren en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te bellen. 2
Selecteer "Ja" om de oproep te accepteren of "Nee" om de oproep te weigeren en bevestig door op de draaiknop te drukken. Ja
3
Nee
Druk op de toets PHONE om het gesprek te beëindigen of druk op de draaiknop, selecteer "Gespr.beëind." en bevestig door op de draaiknop te drukken. Gespr.beëind.
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om de oproep te accepteren of om het gesprek te beëindigen.
2
Selecteer de functie Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Telefoon" Selecteer "Nummer bellen" en voer het nummer in met het toetsenbord op het display. Nummer bellen Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de Peugeot Connect Nav kunnen maximaal 1000 records (telefoonnummers) worden opgeslagen. Druk langer dan twee seconden op de toets op het stuurwiel om het adresboek te openen. U kunt ook rechtstreeks bellen via de telefoon; zet de auto in dat geval uit veiligheidsoverwegingen stil. Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE en vervolgens lang op een telefoonnummer waarna de volgende keuze op het scherm verschijnt: Vermelding wissen Lijst wissen
309
09 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat de accu losgekoppeld is geweest.
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display, Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
5 Selecteer de functie "Datumformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
1 Druk op de toets SET UP.
2
Selecteer de functie Datum & tijd en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd
3
310
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Selecteer de functie "Tijdformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd instellen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd instellen
4
6
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de draaiknop.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor toegang tot: Beschrijving van unit GPS-bereik Demomodus
10 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS BASISFUNCTIE
1
2
3
3
2
Menu "Muziek" Kies de geluidsbron
2
2
2
2
2
2
3
3
Geluidsinstellingen terugzetten
3
KEUZE B...
Menu "Verkeer"
Snelheidsafhankelijk volume
3
keuze A2
Geluidsinstellingen
2
Alle berichten op route
3
Waarsch.berichten op route
3
Alleen waarschuwingsberichten
3
Alle soorten berichten
4
Filter op afstand
4
Binnen een straal van 3 km
4
Binnen een straal van 5 km
4
4
RADIO
Menu "Radio"
1
Golflengte
2
Balans / Fader
3
Bass / Treble
3
Effecten Geen
FM AM Handmatig afstemmen
2
Geluidsinstellingen
2
Klassiek
3
Jazz
3
Rock/pop
3
Techno
Vocaal Loudness
3
Binnen een straal van 100 km
3
keuze A1
4
Binnen een straal van 50 km
3
KEUZE A
1
1
Binnen een straal van 10 km
3
4
Balans / Fader Bass / Treble Effecten Geen
311
4
4
4
4
4
Klassiek
4
Jazz
4
Rock/pop 4
Techno 4
Vocaal 4
Loudness
3
4
Snelheidsafhankelijk volume
3
4
Geluidsinstellingen terugzetten
3
2
3
Navigatie hervatten/Navigatie afbreken
3
Bestemming invoeren
2
3
4
4
4
4
312
Adres invoeren
3
Kruising
3
Stadscentrum
4
GPS-coördinaten
4
Invoer op kaart
4
3
3
3
Etappes
2
3
Plaats
4
4
4
3
Tussenstop toevoegen Adres invoeren Navigatie naar "mijn huis" Uit adresboek kiezen Uit laatste bestemmingen kiezen
Route optimaliseren Tussenstop vervangen Tussenstop wissen Route herberekenen Snelste route Kortste route Compromis tijd / afstand POI zoeken
2
Informatie TMC-zender
4
Huisnummer
Opslaan in adresboek
Uit laatste bestemmingen kiezen
Land
Straat
3
Vanuit adresboek
3
Menu "Navigatie"
3
Postcode
Navigatie naar "mijn huis"
3
1
Navigatie starten
3
POI dichtbij Dichtbij bestemming In een plaats In een land Langs de route Navigatieopties
2
3
4
4
Navigatiecriteria Snelste route Kortste route
4
Compromis tijd / afstand Rekening houden met verkeer
3
4
4
Zonder omleiding Met bevestiging Uitsluitingen
3
4
4
4
Geen snelwegen Geen tolwegen Geen veerboten
Menu "Telefoon"
1
2
2
Bellen vanuit adresboek
2
Gesprekkenlijsten
2
Telefoon koppelen
2
3
3
3
4
4
4
4
4
Volume gesproken berichten
4
POI's op kaart
4
Instellen risicozones Op kaart weergeven Visuele waarschuwing Akoestische waarschuwing
Gekoppelde telefoons
3
Instellingen
2
Telefoon zoeken
3
Route herberekenen
3
MENU "SETUP"
1
4
2
3
3
3
Telefoon ontkoppelen Telefoon hernoemen Koppeling verwijderen Alle koppelingen verwijderen Details weergeven
Instellingen Beltoon selecteren
3
3
3
3
3
3
3
3
2
3
3
3
Taal* Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Polski Portuguese Datum en tijd* Datum en tijd instellen Datumformaat Tijdformaat
Volume beltoon instellen Mailboxnummer invoeren
* Beschikbaar volgens uitvoering.
313
Weergave
2
Helderheid
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Technogrey
4
Dark blue
Dagmodus voor kaart Nachtmodus voor kaart Auto. dag/nacht voor kaart
4
2
3
3
3
Celsius Fahrenheit Afstand
3
Blue steel
Kleur kaart
3
4
Pop titanium Toffee
Temperatuur
3
Kleur
3
Eenheden
2
Kilometers en verbruik l/100 km Kilometers en verbruik km/l) Miles (verbruik: MPG)
Parameters systeem Fabrieksinstellingen terugzetten Softwareversie Automatisch bladeren
Parameters auto*
2
3
4
4
Informatie auto Logboek waarschuwingen Status van functies * Beschikbaar volgens uitvoering.
314
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, fader, balans) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer Geen te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
315
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
316
VRAAG De optie "Verkeersinformatie (TA)" is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Ik word gewaarschuwd voor een flitspaal die niet op mijn route ligt.
Het systeem waarschuwt voor alle komende flitspalen op de route binnen een bepaald bereik. Het detecteert ook flitspalen op nabijgelegen straten of parallelwegen.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de flitspaal te kunnen bepalen.
De geluidswaarschuwing voor flitspalen werkt niet.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu "Navigatie", Instellingen, Instellen risicozones.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen wanneer u langs een flitspaal rijdt.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot drie minuten duren voordat er meer dan drie satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste drie satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie (uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De hoogte wordt niet weergegeven.
De routeberekening wordt niet voltooid.
317
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het plaatsen van een CD duurt het lang voordat het systeem reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. - Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Het geluid van de Bluetooth telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog eventueel het volume van de Peugeot Connect Nav en indien nodig ook van de telefoon tot het maximale niveau.
318
PEUGEOT CONNECT SOUND AUTORADIO / BLUETOOTH
INHOUD De Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan het audiosysteem automatisch worden uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties 02 Stuurkolomschakelaars 03 Algemeen menu 04 Audio 05 USB-box - Peugeot Connect Plug 06 Peugeot Connect Bluetooth 07 Configuratie 08 Menustructuren Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
320 321 322 323 326 329 331 332 337
319
01 BASISFUNCTIES
2
4
3
5
6
7
9
8
1 10 15 5
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
320
Aan/uit en volumeregeling. Uitwerpen van de CD. Selecteren van de weergave op het display: Audiofuncties (AUDIO), Diagnose auto en Telefoon (TEL). Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-CD-speler, USB, Jack-aansluiting, streaming audio. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM. Instellen van de geluidsweergave: g g geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen. Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten.
8. 9.
14 4
Annuleren van de bewerking. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang g indrukken: toegang g g tot de PTY-functie (programmatypen radio). 10. Bevestigen. 11. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3 of USB. 12. Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende afspeellijst/muziekstijl/artiest/afspeellijst j van het USB-apparaat.
13 3
11
12 2
13. Weergave van het algemene menu. 14. Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. 15. Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts. 1 keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte. 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen. 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. USB : selecteren van het genre / artiest / vorige index van de lijst. Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Selecteren van het vorige item.
Volume verhogen.
-
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. USB : selecteren van het genre / artiest / volgende index van de lijst. Selecteren van het volgende item van een menu.
Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.
Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen.
Volume verlagen.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen. Selecteren van het volgende item.
321
03 HOOFDMENU
GELUIDSBRON: radio, CD, USB, externe apparatuur.
TELEFOON: handsfree kit, koppelingen, gespreksbeheer.
> MONOCHROOM DISPLAY C
DIAGNOSE AUTO: logboek waarschuwingsmeldingen.
> MONOCHROOM DISPLAY A
322
PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, talen.
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk.
04 AUDIO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
2
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
1
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
2
3 Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.
4 Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.
3 Selecteer de functie VOORKEUZE FM-BAND en druk op OK.
4
Selecteer RDS VOLGEN ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
323
04 AUDIO VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
CD EEN CD AFSPELEN
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.
1
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD weer te geven. 3
324
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
04 AUDIO MP3-CD EEN MP3-CD AFSPELEN
CD MP3
Plaats een MP3-CD in de speler. De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur. Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven. 1
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven. 3
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
INFORMATIE EN TIPS
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.
325
05 USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is beschikbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
1 Deze module bestaat uit een USB-poort en een Jack-aansluiting*. De bestanden op het externe apparaat, zoals een draagbare MP3-speler of een USB-stick, worden overgebracht op uw Peugeot Connect Sound. Via de luidsprekers van de auto wordt de muziek weergegeven.
2
3
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of iPod® van de vijfde generatie of hoger: - de USB-stick moet in FAT of FAT 32 geformateerd zijn (niet compatibel met NTFS-formaat), - het snoer van de iPod® is noodzakelijk, - navigatie door de bestanden is mogelijk via de bediening op het stuurwiel, - de iPod-software moet voor een optimale verbinding regelmatig geüpdatet worden. iPod®'s van oudere generaties en spelers die gebruik maken van het MTP-protocol*: - afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer (niet meegeleverd), - navigatie door de bestanden is mogelijk via het externe apparaat.
1
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op de USB-poort. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend mpeg1 layer 3), .wma (uitsluitend standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s), .wav en .ogg. Uitsluitend playlists van het type m3u, .pls en .wpl worden geaccepteerd.
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting. Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar. De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd. Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen mappenstructuur aangehouden.
* Afhankelijk van de uitvoering.
326
05 USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB 2
3
Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen. Kies per map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen.
4
- per Map: alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - per Artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - per Genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - per Playlist : zoals weergegeven in de playlist van de USB-stick of het USBapparaat aangesloten op de USB-poort.
5
Druk LIST kort in voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen. Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag. Bevestig de selectie door op OK te drukken.
Druk op een van deze toetsen om tijdens het lezen naar de vorige/volgende track te gaan volgens de weergegeven indeling. Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit verplaatsen. Druk op een van deze toetsen om te gaan naar volgende/vorige Genre, Map, Artiest of Playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling tijdens het lezen.
AANSLUITEN VAN EEN iPOD®-VIA DE USB-POORT 1
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals weergegeven via de iPod®). Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 5.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
327
05 USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB AUX-INGANG GEBRUIKEN
VOLUMEREGELING EXTERNE APPARATUUR
JACK- / RCA-kabel niet meegeleverd 1 De AUX-ingang JACK of RCA dient om een extern apparaat (mp3-speler…) aan te sluiten.
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-aansluiting en de JACK-aansluiting.
Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.
2 Stel vervolgens het volume van de autoradio af.
1 Sluit het externe apparaat (mp3-speler...) met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de JACK-aansluiting of op de audioaansluitingen (wit en rood, type RCA) aan.
2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om AUX te selecteren.
328
de externe apparatuur zelf.
06 PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH BLUETOOTH-TELEFOON
DISPLAY C (AFHANKELIJK VAN MODEL EN UITVOERING)
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.. Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: Adresboek*, Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen. * Als uw telefoon volledig compatibel is.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. 1
2
3
6
7 Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
Druk op de toets MENU.
Kies in het menu: Bluetooth-telefoon - Audio Bluetooth configuratie Zoeken via Bluetooth
4
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken...".
5
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
8
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen. Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in. Bevestig met OK. Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt een bericht weergegeven: voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestigg vervolgens g met OK. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
9
Op het scherm verschijnt "Koppeling Naam_telefoon geslaagd".
10
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd. Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar. U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen.
329
06 PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH BLUETOOTH STREAMING AUDIO EEN GESPREK ONTVANGEN verschijnen van een venster op het multifunctionele display. 2
BELLEN Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio, Beheer van het telefoongesprek en vervolgens Bellen, Logboek gesprekken of Adresboek.
330
1
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en de auto. Deze procedure kan gestart worden via het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord van de telefoon; zie hiervoor de eerder beschreven stappen 1 t/m 10. Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het contact aanstaan.
2
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon. Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK. Druk op de toets OK op het stuurwiel om het gesprek te accepteren.
2
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
Druk gedurende meer dan twee seconden op het uiteinde van de hendel aan de stuurkolom om toegang te krijgen tot uw adresboek. Of Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.
3
Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE* te drukken. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen**. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd. ** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C
1
5 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
2
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE.
3
7 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de knop OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.
331
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM A
BASISFUNCTIE
1
2
3
1
2
2
RADIO-CD
3
2
KEUZE A
2
RDS VOLGEN MODE REG
Keuze A1 3
Keuze A2
RAADPLEGEN BEËINDIGEN
KEUZE B....
CONFIG AUTO*
1
EENHEDEN
CD HERHALEN RANDOM PLAY
2
2
RW ACHTER AAN
2
FOLLOW-ME-HOME 2
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
332
DIAGNOSE
2
3
1 2
OPTIES
1
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L L/100 - MPG
08 1
2
2
2
2
2
2
INST. WEERG JAAR MAAND DAG UREN MINUTEN 12 H/24 H WEERGAVE
1
2
2
2
2
2
2
2
2
TALEN FRANCAIS ITALIANO NEDERLANDS PORTUGUES PORTUGUES-BRASIL DEUTSCH ENGLISH ESPANOL
333
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY C
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm:
RADIO 1
1
1
aanzetten/uitzetten RDS
1
aanzetten/uitzetten modus REG aanzetten/uitzetten radiotext
1
CD/MP3-CD
USB
aanzetten/uitzetten Intro
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de hele huidige CD voor CD-speler, de hele huidige map voor MP3-CD)
1
aanzetten/uitzetten random play (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
1
334
aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor CD-speler, de hele huidige map voor MP3-CD)
1
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY C
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
2
RPT-functie (CD herhalen)
3
Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:
4
RDM-functie (random)
3
4
1
2
inschakelen/uitschakelen
inschakelen/uitschakelen
PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE
1
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN*
2
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
2
regeling weergave
3
AUDIOFUNCTIES
4
VOORKEUZE FM
4
3
4
3
4
3
4
RDS-functie
1
inschakelen/uitschakelen 2
DIAGNOSE AUTO LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
REG-functie
4
4
4
inschakelen/uitschakelen
4
4
2
uren/minuten instellen keuze cyclus 12u/24u keuze van eenheden
3
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
regeling helderheid (- +)
dag/maand/jaar instellen
3
weergave radiotext (RDTXT)
omgekeerde weergave
datum en tijd instellen
3
inschakelen/uitschakelen
normale weergave
l/100 km - mpg - km/l °Celsius / °Fahrenheit
TAALKEUZE
335
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS BLUETOOTH-TELEFOON
1
CONFIGURATIE BLUETOOTH
2
Toestel aansluiten/afkoppelen
3
Telefoonfunctie
3
Streaming audio functie
3
4
4
4
Raadplegen gekoppelde toestellen Verwijderen gekoppeld toestel Zoeken via Bluetooth
BELLEN
2
Logboek van oproepen
3
4
2
3
3
336
Index
BEHEER VAN EEN GESPREK Huidige gesprek beëindigen Inschakelen mutefunctie
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer “Geen” te selecteren en de functie Loudness in de stand “Actief” te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand “Inactief” te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is g gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler p van de autoradio kan geen DVD’s afspelen. De kwaliteit van sommige g zelfgebrande g CD’s is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
Op p het display p y wordt de melding g “Storing g USB-randapparatuur” weergegeven. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD’s van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
337
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT -netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding “het audiosysteem is oververhit” verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
338
VISUELE INDEX EXTERIEUR Sleutel met afstandsbediening ......83-86 - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - starten - batterij Accessoires ...............................213-214 Bediening ruitenwissers.............104-106
Allesdragers...................................... 212
Ruitenwisserbladen vervangen ......................................... 207
Panoramadak ..................................... 95
Buitenspiegels ...............................80-81
Lichtschakelaar............................98-101 Bochtverlichting ................................ 103 Koplampverstelling ....................102-103
Achterklep..................................... 92, 94 - openen/sluiten - noodbediening
Lampen vervangen ....................191-193 - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten
Noodreparatieset voor banden .......................................176-180 Wiel verwisselen ....................... 184, 189 - gereedschap - demonteren/monteren
Portieren ........................................91-93 - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening
Parkeerhulp ...............................165-166
Alarm .............................................87-88
Trekhaak .................................... 210-211
Ruitbediening.................................89-90
Slepen .......................................207-208 Noodremassistentie .......................... 137 Lampen vervangen ....................194-195 - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting
Dynamische stabiliteitscontrole ........ 138 Brandstoftank, vulpistoolrestrictie ...........................96-97
Detectie te lage bandenspanning ..... 136 Bandenspanning....................... 180, 237
339
VISUELE INDEX Sleutel met afstandsbediening ......83-86 - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - starten - batterij
EXTERIEUR
Accessoires ...............................213-214 Ruitenwisserschakelaar.............104-106
Dakdragers ....................................... 212
Wisserbladen vervangen ......................................... 207
Panoramadak ..................................... 95
Buitenspiegels ...............................80-81
Lichtschakelaar............................98-101 Bochtverlichting ................................ 103 Koplampen verstellen ................102-103
Achterklep..................................... 92, 94 - openen/sluiten - noodbediening
Lampen vervangen ....................191-193 - koplampen - mistlampen - zijknipperlichten
Noodreparatieset voor banden .......................................181-183 Wiel verwisselen ....................... 186, 189 - gereedschap - demonteren/monteren
Portieren ........................................91-93 - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening
Parkeerhulp ...............................165-166
Alarm .............................................87-88
Trekhaak .................................... 210-211
Elektrische ruitbediening ...............89-90
Slepen .......................................209-210 Noodremassistentie .......................... 137 Lampen vervangen ....................196-197 - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting
340
Dynamische stabiliteitscontrole ........ 138 Brandstoftank, vulpistoolrestrictie ...........................96-97
Detectiesysteem te lage bandenspanning ............................... 136 Bandenspanning............................... 237
VISUELE INDEX INTERIEUR
Voorstoelen....................................68-71 Achterzitplaatsen ...........................72-73
Airbags ......................................144-147 Indeling bagageruimte ............... 115-116 - hoedenplank - riem - haken - sjorogen - opbergbak
Indeling interieur ........................ 109-114 - dashboardkastje - asbak/12V-aansluiting - matten
Kinderzitjes ........................124-127, 129 ISOFIX-kinderzitjes....................130-132
Uitschakeling airbag aan passagierszijde ................................. 145
Kinderslot.......................................... 134
Veiligheidsgordels..............139-140, 143
341
VISUELE INDEX INTERIEUR
Voorstoelen....................................68-71 Achterbank ....................................72-73
Airbags ......................................144-147 Indeling van de bagageruimte ... 117-119 - bagageafdekking - 12V-aansluiting - haken - sjorogen - bagagenet voor hoge lading - riem - opbergvak
Indeling interieur ........................ 109-114 - dashboardkastje - asbak / 12V-aansluiting - matten
Kinderzitjes ........................124-127, 129 ISOFIX-kinderzitjes....................130-132
Uitschakelen airbag passagierszijde ................................. 145
Kinderslot.......................................... 134
Veiligheidsgordels..............139-140, 143
342
VISUELE INDEX INTERIEUR
Achterstoelen 3e zitrij ....................76-77 Flexibiliteit van de stoelen .............78-79
Indeling van de bagageruimte ...120-123 - bagageafdekking - 12V-aansluiting - haken - sjorogen - bagagenet voor hoge lading - armsteunen achter - riem - uitneembare lamp - opbergvak
Veiligheidsgordels......................139-143
Airbags ......................................144-147
Indeling interieur ........................ 109-114 - dashboardkastje - asbak / 12V-aansluiting - matten
Kinderzitjes ................ 124-126, 128-129 ISOFIX-kinderzitjes............130-131, 133
Uitschakelen airbag passagierszijde ................................. 145
Kinderslot.......................................... 134 Zonwering zijruiten ........................... 123 Voorstoelen....................................68-71 Achterstoelen.................................74-75
343
VISUELE INDEX COCKPIT
Multifunctionele displays................45-56
Plafonniers........................................ 107
Alarmknipperlichten .......................... 135
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde ..........................140-141
Instrumentenpaneel .......................25-28
Rij drukschakelaars ............................ 16
Verklikkerlampjes...........................29-38
Noodoproep of pechhulpoproep ........................ 137, 239
Meters............................................39-42 Knoppen ........................................42-44 - check/onderhoudsindicator/ dagteller - dimmer dashboardverlichting
Binnenspiegel ..................................... 82 Zonneklep ......................................... 110 Vensters voor parkeer-/tolkaarten .... 110
Bediening ruitenwissers.............104-106 Boordcomputer ..............................57-60
Lichtschakelaar............................98-101 Koplampverstelling ....................102-103
Peugeot Connect 3D Nav ..........243-286
Stop & Start-systeem.................158-160
Datum/tijd instellen ........................... 276 Peugeot Connect Nav ...............287-318 Datum/tijd instellen ........................... 310
Buitenspiegels ...............................80-81
Peugeot Connect Sound ...........319-338
Ruitbediening.................................89-90
Datum/tijd instellen ........................... 331
Ventilatie ..................................61-62, 65
Snelheidsbegrenzer...................161-162
Verwarming....................................63-64
Snelheidsregelaar......................163-164
Handbediende airconditioning .......63-64 Automatische airconditioning.........66-67 Zekeringen dashboard...............198-200 Handrem ........................................... 148
Motorkapontgrendeling ..................... 168 Stuurwiel verstellen ............................ 82 Claxon .............................................. 135
344
Handgeschakelde versnellingsbak ... 148-150 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak/automatische transmissie ................ 151-154, 155-157
VISUELE INDEX TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Benzinemotoren ........................215-223 Dieselmotoren ...........................224-235 Afmetingen ....................................... 236 Brandstoftank leeg (diesel) ............... 169
Identificatie ....................................... 237 Accu...........................................204-206 Eco-mode ......................................... 206
Niveaus controleren...................172-173 - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof - brandstofadditief (diesel met roetfilter)
Zekeringen motorruimte ....198, 201-203
Lampen vervangen ....................191-197 - voor - achter
Motorkapontgrendeling ..................... 168 Onder de motorkap (benzine)........... 170
Controle van onderdelen ...........174-175 - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - remblokken/-schijven
Onder de motorkap (diesel) .............. 171
345
INDEX A Aanhangergewichten.............. 215, 224 Aansluiting 12V ...................... 111, 122 Aansluitingen audio/video .............. 270 ABS met elektronische remdrukregelaarr ......................... 137 Accessoires .................................... 213 Accu........................................ 174, 204 Accu laden...................................... 204 Achterruitverwarming........................ 65 Achteruitrijlicht ........................ 194, 196 Afmetingen ..................................... 236 Afstandsbediening ...................... 83, 86 Airbags vóórr ........................... 144, 147 Airconditioning .............................. 2, 23 Airconditioning (handbediend).... 62, 63 Alarmknipperlichten ........................ 135 Alarmsysteem................................... 87 Algemeen menu ............................. 322 Allesdragers.................................... 212 Antiblokkeersysteem (ABS)............ 137 Antispinregeling (ASR) ................... 138 Armleuning achterr .......................... 114 Armleuning vóórr ............................. 112 Asbak...............................................111 Audio-aansluitingen... 111, 306, 326, 328 Automatische airconditioning ..... 62, 66 Automatische ruitenwissers.... 104, 106 Automatische transmissie ...... 155, 175 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten .................... 135 Automatisch inschakelen verlichting ............................. 98, 101 Autoradio's........................................ 56 AUX-aansluiting.............................. 306 AUX-aansluitingen.................. 270, 328
346
B Bagageafdekking.................... 118, 121 Bagageafdekscherm....................... 121 Bagageruimte ................................... 94 Banden ......................................... 2, 23 Bandenreparatieset ................ 176, 181 Bandenspanning...................2, 23, 237 Bandenspanningscontrole (met set) ..................................... 176 Bandenspanning te laag (detectie) .................................... 136 Batterij afstandsbediening .......... 85, 86 Batterij afstandsbediening vervangen .................................... 85 Bediening zonnescherm panoramadak ............................... 95 Bekerhouderr ................................... 109 Beladen ..........................2, 23, 78, 212 Benzinemotorr ................... 97, 170, 215 Beveiliging tegen beknellen........ 89, 95 Binnenspiegel ................................... 82 Bluetooth (handsfree set) ....... 271-273, 307, 308, 329 Bluetooth (telefoon)...271-273, 307, 308 Bochtverlichting ...................... 103, 191 Boordcomputerr ..................... 57, 58, 60 Brandstoff .......................... 2, 23, 96, 97 Brandstofniveaumeterr ...................... 96 Brandstoftank ............................. 96, 97 Brandstof tanken ........................ 96, 97 Brandstoftank leeg (diesel)............. 169 Brandstofverbruik ......................... 2, 23 Brandstofvuldop................................ 96 Brandstofvulklep ......................... 96, 97 Brillenhouderr .................................. 109 Buitenspiegels ............................ 80, 81
C CD-/MP3 -speler..................... r 305, 325 CD MP3 .................................. 305, 325 Centrale vergrendeling ............... 83, 92 CHECK ............................................. 43 Claxon ............................................ 135 Controle motorolieniveau ................. 40 Controles ................170, 171, 174, 175
D Dagrijverlichting .............................. 100 Dagtellerr ........................................... 43 Dashboardkastje............................. 110 Dashboardverlichting ........................ 44 Datum (display) ...................... 276, 310 Datum instellen ....................... 276, 310 Derde remlicht ........................ 194, 197 Detectie te lage bandenspanning... 136 Diagnose auto .................................. 49 Diensten PEUGEOT ....................... 241 Dieselmotorr .............. 97, 169, 171, 224 Dimlicht.............................98, 191, 192 Dimmer dashboardverlichting ........... 44 Display instrumentenpaneel .........25-27, 149
E Eco-mode ....................................... 206 Elektrisch verstelbare stoelen .......... 69 Elektronische remdrukregelaar (REF).......................................... 137
INDEX Elektronische startblokkering ..... 84, 86 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP).......................................... 138 ESP/ASR ........................................ 138 Extra ingang ...................270, 306, 328
F Follow me home verlichting ................................... 101
G Geheugen instellingen bestuurderr .................................... 71 Gereedschap .......................... 184, 186 Gesproken commando's................. 246 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak ..........151, 158, 175 Gewichten............................... 215, 224 GPS ........................................ 254, 293 Grootlicht ..........................98, 191, 192
H Haken ............................. 116, 118, 122 Halogeenlampen ............................ 191 Handgeschakelde versnellingsbak.... k 148, 149, 158, 175 Handgrepen.................................... 109
Handrem................................. 148, 175 Handsfree set .................307, 308, 329 Handsfree telefoon ..................271-273 Hill-Holder............................... r 150, 151 Hoedenplank .................................. 116 Hoofdsteunen achterr ........................ 72 Hoofdsteunen verstellen................... 70 Hoofdsteunen vóórr ........................... 70 Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ....................................... 82 Hoogteverstelling veiligheidsgordels............... 139, 141 Hulpoproep ............................. 137, 240
I Identificatie (stickers)...................... 237 Identificatie auto ............................. 237 Identificatiegegevens...................... 237 Identificatieplaatjes constructeurr ............................... 237 Indeling bagageruimte.... 115, 117, 120 Indeling interieur............................. r 109 Inhoud brandstoftank........................ 96 Instapverlichting...................... 102, 108 Instellingen bestuurder (opslaan) ...................................... 71 Instrumentenpaneel.....................25-27 Instrumentenpanelen.............25-28, 43 Interieurfilter.................................... 174 Interieurfilter (vervangen) ................................ 174 Interieurverlichting .................. 107, 108 ISOFIX (bevestigingen) .................. 130 ISOFIX kinderzitjes..................130-133
J Jukebox (beluisteren) ..................... 269 Jukebox (kopie) .............................. 268
K Kaartleeslampjes ............................ 107 Kaartleeslampjes achter................. r 107 Kentekenplaatverlichting ........ 194, 196 Kilometerteller................................... 43 Kinderbeveiliging ...................... 89, 134 Kinderen ..........................127, 131-133 Kinderen (veiligheid)....................... 134 Kinderzitjes ............................... 76, 124 Kinderzitjes (conventioneel) ........... 127 Kleurcode lak.................................. 237 Kleurendisplay 16/9... 249, 277, 290, 311 Klokje.............................................. 331 Klokje (instellen) ..................... 276, 310 Knie-airbag ............................. 145, 147 Koelvloeistoftemperatuur.................. r 39 Koelvloeistoftemperatuurmeter......... 39 Kofferdeksel sluiten .................... 83, 94 Koplampsproeiers........................... 105 Koplampverstelling ................. 102, 103 Krik ......................................... 184, 186
L Laden accu ..................................... 204 Lampen (vervangen) ........191, 194, 196, 197
347
INDEX Lekke band ............................. 176, 181 Lichtschakelaar................................. 98 Lokaliseren van de auto ......................................... 84 Luchtfilterr ........................................ 174 Luchtfilter (vervangen) ................................ 174
M Make-upspiegel .............................. 110 Matten............................................. 113 Mat verwijderen .............................. 113 Menustructuren display ................ 277, 311, 332, 334 Milieu ......................................2, 23, 86 Mistachterlicht...................99, 194, 196 Mistlampen vóórr ............... 99, 191, 193 Monochroom display ......322, 332, 334 Monochroom display C ...................................... 58 Monteren allesdragers................................ 212 Motoren .................................. 215, 224 Motorkap......................................... 168 Motorkapsteun................................ 168 Motorolieniveaumeterr ............... 40, 172 MP3 (CD) ............................... 305, 325 Multifunctioneel display (met autoradio).....47, 49, 52, 54, 56 Multifunctioneel display (zonder autoradio)........................ 45 Multimediaspelers................... 266, 304
348
N Navigatiesysteem ................... 254, 293 Neerklappen stoelen achterr ... 72, 74, 76 Niveau brandstofadditief diesel ...... 173 Niveau koelvloeistoff ................. 39, 172 Niveau koplampsproeiervloeistoff ... 105, 172 Niveau remvloeistof........................ f 172 Niveau ruitensproeiervloeistoff ........ 105, 172 Niveaus controleren ............... 172, 173 Niveaus en controles...............170-173 Niveau stuurbekrachtigingsvloeistoff ....... 172 Noodbediening achterklep................ 94 Noodbediening portieren .................. 93 Noodoproep....................137, 240, 241 Noodremassistentie........................ 137 Noodremassistentie (AFU) ............. 137 Nulstelling dagtellerr .......................... 43 Nulstelling onderhoudsindicator..................... r 42
O Oliefilterr .......................................... 174 Oliefilter (vervangen) ...................... 174 Olieniveau................................. 40, 172 Oliepeilstok ............................... 40, 172 Onder de motorkap ................ 170, 171 Onderhoudscontroles ................... 2, 23 Onderhoudsindicatorr ........................ 41 Ontdooien ......................................... 65 Ontgrendelen.................................... 83
Ontgrendelen van binnenuit ............. 92 Ontluchten brandstofsysteem......... 169 Opberglade..................................... 113 Opbergvak ...................... 112, 116, 120 Opbergvakken ........109, 112, 114, 115, 117, 120 Opbergvakken bagageruimte ......... 117 Opbergvakken portieren ................. 109 Openen bagageruimte................ 83, 94 Openen motorkap........................... 168 Openen portieren ....................... 83, 91 Openen wegklapbaar kleurendisplay .............................. 56 Openen zonnescherm panoramadak ............................... 95 Opschakelindicatorr ......................... 149 Overzicht gewichten ............... 215, 224 Overzicht motoren .................. 215, 224 Overzicht zekeringen...................... 198
P Panoramadak ................................... 95 Parkeer-/tolkaarten ......................... 110 Parkeerhulp achterr ......................... 165 Parkeerhulp vóórr ............................ 166 Parkeerlichten.................. 98, 100, 191, 192, 194, 196 Peugeot connect assistance .......... 240 Peugeot Connect Plug ........... 111, 326 Peugeot connect sos...................... 240 PIN-code......................................... 274 Plafonniers...................................... 107 Portieren ........................................... 91 Portieren sluiten ......................... 83, 91
INDEX R Radio ..............................265, 303, 323 Regelmatige controles............ 174, 175 Regelmatig onderhoud ................. 2, 23 Rembekrachtigingsysteem ............. 137 Remblokken.................................... 175 Remlichten.............................. 194, 196 Remmen ......................................... 175 Remschijven ................................... 175 Reservewiel ............................ 184, 186 Reservoir koplampsproeiers........... 172 Reservoir ruitensproeiers ............... 172 Resetten van de ruitbediening ......... 89 Richtingaanwijzers...135, 191, 194, 196 Riem ............................... 115, 117, 120 Roetfilterr ................................. 173, 174 Roetfilter (vervangen)..................... 174 Ruitbediening.................................... 89 Ruitensproeier achterr ..................... 105 Ruitensproeiers vóórr ...................... 105 Ruitenwisser achter........................ r 105 Ruitenwisserbladen (vervangen) ........................ 106, 207 Ruitenwissers ......................... 104, 106 Ruitenwisserschakelaar...........104-106
S Schakelaars stoelverwarming .......... 71 Schrijftafeltje ..................................... 70 Selectiehendel automatische transmissie ................................. 155
Selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak .......................... 151 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak .......................... 148 Serienummer auto.......................... 237 Set voor tijdelijke bandenreparatie ......................... 176 Sfeerverlichting ............................... 108 SIM-kaart ........................................ 274 Sjorogen ......................... 115, 117, 120 Skiluik ............................................. 114 Slepen van een auto .............. 207, 209 Sleutel met afstandsbediening ............83, 84, 86 Sneeuwkettingen ............................ 237 Sneeuwscherm ............................... 211 Snelheidsbegrenzer........................ 161 Snelheidsregelaar........................... 163 Snelmenu's .....................250, 291, 292 Spaarfase ....................................... 206 Starten van de auto..........85, 151, 155 Stilzetten van de auto.......85, 151, 155 Stoelen achterr ...................... 72, 74, 76 Stoelen verstellen ....................... 68, 69 Stoelopstellingen .............................. 78 Stoelverwarming ............................... 71 Stop & Start ................. 60, 66, 96, 158, 168, 174, 204 Streaming audio Bluetooth ............. 330 Stuurkolomschakelaars .......... 248, 321 Stuurslot ........................................... 84 Stuurwiel (verstellen) ........................ 82 Supervergrendeling .......................... 84 Synchroniseren afstandsbediening..... 85 Synchroniseren van de afstandsbediening ........................ 85
T Tafeltje ..................................70, 74, 76 Tafeltjes .......................................... 114 Tankbeveiliging ................................. 97 Technische gegevens.....215, 224, 236 Te laag brandstofniveau ................... 96 Telefoon ...........241, 271-273, 307, 308 Tellerr ............................................ 25-27 Thermisch isolerende voorruit ....................................... 110 Tijdelijke bandenspanning (met set) ..................................... 176 Tijd instellen....................276, 310, 331 TMC (verkeersinformatie)....... 263, 301 Toegang tot de 3e zitrij ..................... 74 Toerenteller.................................. r 25-27 Trekhaak......................................... 210
U Uitneembare lamp .......................... 123 Uitschakelen airbag passagier.................................... r 144 USB-aansluiting ...................... 111, 326
V Veiligheidsgordels...........139, 141, 143 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ......124, 127, 131-133, 144 Vensters voor parkeer-/ tolkaarten ................................... 110 Ventilatie ............................2, 23, 61-63
349
INDEX Ventilatieroosters .............................. 61 Verbindingstoets PEUGEOT .................................. 241 Vergrendeling van binnenuit....................................... 92 Verkeersinformatie (TA).....................264, 302, 303, 324 Verkeersinformatie (TMC) .................263, 264, 301, 302 Verklikkerlampjes......29, 33, 35, 38, 43 Verlichting bagageruimte ........ 108, 123 Verlichting overdag .........100, 191, 192 Versnellingshendel ....................... 2, 23 Vervoer van lange voorwerpen .......................... 78, 114 Verwarming.............................2, 23, 63 Voorstoelen...........................68, 69, 71
W Waarschuwingssignaal sleutel in contact.......................................... 85 Waarschuwing vergeten verlichting ..................................... 99 Wegklapbaar kleurendisplay ..................52, 54, 56 Wiel demonteren ............................ 189 Wiel monteren ................................ 189 Wiel verwisselen ..................... 184, 186 Window-airbags ...................... 146, 147
X Xenonlampen ................................. 191
350
Z Zekeringen...................................... 198 Zekeringen vervangen.................... 198 Zekeringkast dashboard................. 198 Zekeringkast motorruimte............... 198 Zij-airbags............................... 146, 147 Zijknipperlicht.................................. 192 Zonneklep....................................... 110 Zonnescherm panoramadak ............ 95
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOTnetwerk is in staat u dit te bieden.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT.
Gedrukt in de EU Néerlandais 12-10
Néerlandais
www.peugeot.com
NL.11308.0070