ZOALS HET LEVEN KOMT
Andere boeken in de reeks Getuigenissen
bettie elias
met illustraties van Ann Kestens
Kinderen van de weg Is dit liefde? Ben ik zo angstaanjagend? Ik wil niet kiezen tussen papa en mama
Zoals het leven Tien jongeren komt op een ongewoon pad
VOORWOORD
Dit boek is een uitgave ten voordele van Een Hart voor Limburg. Het Streekfonds Een Hart voor Limburg geeft financiële steun aan projecten die ten goede komen aan kinderen en jongeren in Limburg die bijzonder kwetsbaar zijn. Onder impuls van een bestuurscomité, bekende ‘peters en meters’, partners en vrijwilligers worden elk jaar tientallen acties opgezet om fondsen in te zamelen. Een Hart voor Limburg zet zich in om de lokale solidariteit en verdraagzaamheid te stimuleren. De Limburgers worden aangemoedigd om zelf initiatief te nemen en zo bij te dragen aan een betere leefomgeving voor iedereen. www.eenhartvoorlimburg.be
Bettie Elias Zoals het leven komt. Tien jongeren op een ongewoon pad © 2009 Clavis Uitgeverij, Hasselt – Amsterdam Omslag en illustraties: Ann Kestens Omslagontwerp: Studio Clavis Trefw.: jongeren, ingrijpende ervaringen, toekomst NUR 213/243/193/180 ISBN 978 90 448 1051 6 D/2009/4124/037 Alle rechten voorbehouden.
Als ik terugkijk op mijn jeugd, ziet alles er normaal uit. Ik heb een gewone opvoeding gehad, ben naar een normale school geweest, had gewone hobby’s en een goede gezondheid … Maar is dat allemaal wel zo gewoon? Is dat zo vanzelfsprekend? Nee, ik mag gewoon van geluk spreken. Zelf vind ik dat ik tot nu toe een fantastisch leven heb gehad, mede dankzij mijn opvoeding en omgeving. Natuurlijk met zijn ups en downs. Ik besef dat dit voor velen niet het geval is … Ik hoop dat ik met mijn muziek en met mijn ambassadeurschap voor Een Hart voor Limburg een steun kan zijn voor degenen die dat geluk niet hebben of gehad hebben. Koen Buyse zornik
www.clavisbooks.com www.bettie-elias.be www.annkestens.be Dit boek is gedrukt op papier met een certificaat van de Forest Stewardship Council, die verantwoord bosbeheer stimuleert. 5
INHOUD
‘Ik wil nooit zoals mijn vader worden.’ WENDY: ‘Timmety is het dierbaarste wat ik heb.’ BARIALAI: ‘In Afghanistan heb ik nooit geleerd om gewoon met meisjes om te gaan.’ HELEEN: ‘Ik ben misschien anders, maar iedereen is toch uniek!’ IRIS: ‘Het internaat was een hel toen ik gepest werd.’ AIDA: ‘Ik zei nooit dat ik me slecht voelde.’ DANIËL: ‘Hier wil ik nooit meer weg. Het zijn mijn nieuwe ouders.’ LAURA: ‘Ik wil een gewoon meisje zijn, en niet het meisje dat kanker heeft gehad.’ ASHKA: ‘Het doet me pijn dat mijn zieke moeder zo hard moet werken.’ BART: ‘Ik heb geleerd om mijn eigen grenzen te trekken.’ GINO:
7
11 19 27 37 45 53 65 73 83 89
GINO: ‘IK WIL NOOIT ZOALS MIJN VADER WORDEN.’
Gino maakt een vrolijke indruk. Zijn donkere ogen lachen van onder zijn blauwe baseballpet. Gino is vijftien jaar. Sinds zijn vijfde woont hij in een van de gezinsvervangende tehuizen van de Wiekslag, een tehuis waar een aantal kinderen en jongeren probeert samen te leven zoals in een gezin. Samen met negen andere kinderen en met de hulp van zes begeleiders probeert Gino een ‘gewoon’ leven te leiden en aan zijn toekomst te bouwen. Het leven is tot nu toe echter niet mals voor hem geweest. ‘Tot mijn vijfde woonde ik met mijn twee broers, Giovanni en Jeffry, gewoon thuis bij mijn moeder en mijn vader. Ik ging naar de kleuterklas en na school voetbalden we in de tuin. Dat is het enige wat ik mij herinner. Een gezellig thuis. Tot mijn moeder kanker kreeg. Door haar ziekte en door geldgebrek – mijn vader had niet echt een job – zijn we met z’n drieën hier terechtgekomen. IN HET BEGIN HEB IK VEEL GEHUILD. EIGENLIJK WIST IK NIET GOED WAT ME OVERKWAM. Eerst gingen we in het weekend nog naar huis. Toen ik een jaar of zeven was, is mijn moeder gestorven tijdens een van de weekends dat we thuis waren. Het was een zondagmorgen, denk ik. Ik ging haar wekken boven in haar slaapkamer, maar ik kreeg haar niet wakker. Ik besefte niet dat ze al dood was … Tegen de middag is mijn va9
der ook eens gaan kijken waar ze bleef. Hij heeft ons verteld dat ze dood was …’ ‘Ik ben er zeker van dat we nog thuis zouden zijn als mijn moeder niet ziek was geworden. De weekends naar mijn vader zijn geleidelijk aan afgebouwd. Sinds mijn dertiende gaan we helemaal niet meer naar hem. Hij heeft een nieuwe vrouw, met wie hij twee kinderen heeft. OP EEN DAG HEEFT HIJ GEZEGD DAT HIJ ONS NIET MEER WILDE ZIEN, DAT HIJ NU TWEE ANDERE KINDEREN HEEFT OM VOOR TE ZORGEN. Ja, dat is hard aangekomen …
Maar ik probeer vooruit te kijken. Mijn broers hebben het daar veel moeilijker mee. Vooral Giovanni, mijn tweelingbroer, kan het niet verwerken. Hij kan er ook moeilijk over praten en reageert zich vaak af met agressief gedrag. Tot een half jaar geleden woonde hij hier ook, maar de situatie is uit de hand gelopen. In een conflict heeft hij een stagiair en andere kinderen bedreigd met een breekmes. Benjamin, een van de jongens uit de groep, had hem uitgedaagd. “Je moeder is een hoer,” had hij gezegd, en daar kon Giovanni niet tegen. Er is van alles fout gelopen. Hij heeft drugs verkocht, is weggelopen en opgepakt door de politie … Nu zit hij sinds een half jaar in Mol, in een gesloten instelling. Het is een harde maatregel, maar ik besef dat hij het te bont gemaakt heeft. Aan de andere kant vind ik dat Benjamin hem niet zo had mogen uitdagen. Ja, ik mis hem soms, als ik me alleen voel … Om de twee weken ga ik hem ’s woensdagsnamiddags opzoeken in Mol. Meestal gaan we samen een frietje eten of poolen.’ ‘Doordat hij mijn tweelingbroer is, heb ik een speciale band 10
met hem. Maar vroeger was dat meer dan nu. Nu moet ieder zijn eigen weg gaan. Ik heb een andere weg gekozen: sport, meisjes … Ik rook niet. Ik doe alles wat mag. Giovanni doet juist het tegenovergestelde. Dat is spijtig. Met mijn andere broer heb ik niet zoveel contact. Tot zijn veertiende heeft hij hier gewoond. Nu is hij achttien jaar en binnenkort gaat hij alleen wonen.’ ‘Het samenleven met zoveel kinderen is niet altijd gemakkelijk. MAAR DIT HUIS IS MIJN THUIS. WAAR ZOU DAT ANDERS ZIJN? HIER EET IK, HIER SLAAP IK, HIER WOON IK. De andere kinderen beschouw ik niet als broers en zussen. Het zijn gewoon vrienden, sommigen toch. Ach, het valt wel mee. We leven hier samen met zes begeleiders. Sommige begeleiders betekenen meer voor mij dan anderen. Sonja ken ik al van mijn vijfde, ze is mijn individuele begeleider. Dat schept een band. En Brecht en Bart weten hoe ze met me moeten omgaan. Bij problemen kan ik bij hen terecht. Eigenlijk kan ik hier met alle problemen terecht. Ik vertrouw hen, ze zullen er geen misbruik van maken. De eerste keer dat ik met een meisje naar bed ben geweest, heb ik dat verteld aan Goele, een van de begeleiders. Ik moest dat niet vertellen, ik heb dat uit mezelf gedaan. Maar het is goed dat ze dat weten. Het is zoals iets aan je ouders vertellen, dat lucht op. We hebben er een tijdje over gepraat. Ze vroeg me of ik het veilig gedaan had. Ouders zouden misschien beginnen te flippen, hier niet. Ik kan hier waarschijnlijk meer kwijt dan bij gewone ouders.’ ‘Natuurlijk zijn hier regels, regels die je thuis ook hebt. Als we weggaan, moeten we op tijd terug zijn. We moeten vragen om tv te kijken of om op de computer en de PlayStation te spelen. 12
Er is ook een uur dat we moeten gaan slapen. Vijftienjarigen moeten om tien uur in bed liggen. Helpen met de afwas is een vaste taak. Gelukkig niet elke dag, want we werken met beurtrollen. Iedereen heeft een eigen kamer, die je zelf moet opruimen en één keer in de week moet dweilen.’ ‘Het moeilijkste hier is uitslapen! Normaal gezien mogen we in het weekend tot twaalf uur uitslapen, maar de kleintjes zijn al wakker om acht uur ’s morgens. Van uitslapen komt er meestal niet veel in huis. En er wordt onder elkaar soms al eens ruzie gemaakt. Meestal over kleine dingen. Bij een echt conflict wordt er ingegrepen door de begeleiders. En als het helemaal uit de hand loopt, moet je op “time-out”. Dan word je naar een boerderij of een ziekenhuis gebracht. Je wordt uit de groep gehaald om te bekomen of om af te koelen. Twee jaar geleden ben ik ook op time-out gezet. Benjamin was mij aan het treiteren met mijn moeder. Altijd hetzelfde liedje.“Je moeder is een hoer,” riep hij naar mij. Hij weet dat het een gevoelig punt is. Normaal gezien kan ik veel verdragen. Maar op dat moment niet. Eerst was er een scheldpartij, maar hij bleef maar doorgaan en toen ben ik op Benjamin beginnen te slaan. IK BEN DAARNA EEN WEEK OPGENOMEN GEWEEST IN EEN ZIEKENHUIS. ECHT ERG VOND IK DAT NIET, WANT IK WIST DAT IK IN DE FOUT WAS GEGAAN. HET WAS EEN SERIEUZE UITBARSTING … DAT IS VOORBIJ. IK KIJK NU NAAR DE TOEKOMST, NIET MEER NAAR HET VERLEDEN.’
‘Later wil ik basketter worden! Basket spelen en fitnessen zijn mijn favoriete hobby’s. Als dat niet lukt, wil ik schrijnwerker worden. Ik volg nu houtbewerking op school. En later wil ik 13
trouwen en kindjes krijgen. Maar wat ik vooral niet wil, is zoals mijn vader worden …’ ‘Ik ben tevreden met mijn leven hier. Volgend jaar ga ik naar een leefgroep voor jongens. Als ik zeventien ben, mag ik naar een huis voor begeleid wonen en als ik achttien ben, ga ik alleen wonen. Misschien ben ik als het zover is nog samen met mijn lief, Roxanne. Veertien is ze nu. Ja, ik voel me echt verliefd.’ ‘Aan mijn moeder denk ik nog veel. Soms droom ik over haar. Op mijn kamer heb ik een paar foto’s van haar hangen. En mijn vader? Ik wil hem nog wel eens zien, maar hij mij niet. Maar stel dat hij nu morgen zou bellen … Ik zou er toch eerst over moeten nadenken. Hij heeft mij in de steek gelaten. Waarom zou ik dat ook niet doen?’
14
WENDY: ‘TIMMETY IS HET DIERBAARSTE WAT IK HEB.’
Wendy kijkt vertederd naar haar zoontje Timmety, dat vanuit de box haar aandacht probeert te trekken. Met haar nauwsluitende kleren, lange blonde haren en een kleine neuspiercing is het nauwelijks voor te stellen dat ze al vijftien maanden moeder is. Ze was zestien toen ze zwanger werd, zeventien toen ze een kind op de wereld zette. ‘Het was een ongelukje. Ik kende Dennis een half jaar als gewone vriend toen we begonnen te verkeren. Na vijftien dagen was ik zwanger! Mijn moeder had me net aangeraden om met de pil te beginnen. Maar het was al te laat. Of het schrikken was? Nee, voor mij niet. Ik heb altijd kinderen gewild. Ik heb ook heel lang met poppen gespeeld. “Dat is mijn baby,” zei ik altijd. TOEN IK HOORDE DAT IK ZWANGER WAS, WILDE IK HET NIET LATEN WEGHALEN. DAAR HEB IK ZELFS NIET OVER MOETEN NADENKEN. ABORTUS WAS UITGESLOTEN. OOK AL KENDE IK DENNIS NOG NIET ZO LANG. Als hij me in de steek zou laten, doe ik het wel alleen,
dacht ik. Maar Dennis wilde het ook houden. Als ik nu opnieuw zwanger zou worden, zou hij het wel willen laten weghalen. Voor mijn moeder was het uiteraard anders.Voor haar was het wel even schrikken. Maar ze heeft mij zelf de keuze laten maken. Dat vond ze heel belangrijk. Ze heeft mij eerst proberen duidelijk te ma17
ken dat een kind krijgen een hele verantwoordelijkheid is …’ ‘Een kind heb je voor je hele leven’, zegt Wendy’s moeder, die het gesprek op een afstand volgt. ‘Elke dag, van ’s morgens tot ’s avonds. Maar ik kon niet in haar plaats beslissen om het weg te laten halen. Stel dat ze nadien geen kinderen meer kon krijgen. Dat was een beslissing die Wendy zelf moest nemen, vond ik. En zij wilde het per se houden. Het is in elk geval veel te vroeg, maar we redden het wel. Het was inderdaad schrikken toen ze het kwam vertellen. Ik zat zelf midden in een echtscheiding en ik kreeg er zomaar opeens een schoonzoon bij die ik niet eens kende. Wij vangen Timmety mee op. Anders zou het niet lukken, denk ik. Toch proberen we haar zo veel mogelijk zelf te laten doen.’ ‘DE NACHTEN ZIJN BIJVOORBEELD VOOR MIJ, EN DAT IS NIET ALTIJD GEMAKKELIJK. AFGELOPEN NACHT WAS TIMMETY AL OM TWEE UUR WAKKER. JA, DAT ZIJN MOMENTEN DAT IK OP MIJN TANDEN MOET BIJTEN. Heel soms, als hij een hele nacht gehuild
heeft, vraag ik me wel eens af of ik wel de juiste beslissing genomen heb. Maar dat is heel zeldzaam. Tijdens de bevalling heb ik het mij ook afgevraagd. Elf uur pijnlijke weeën … Dat was niet om te lachen. Maar meestal sta ik zelf met verwondering naar hem te kijken. Is dit wel echt? Heb ik nu echt een kindje? Ook onze vrienden reageren er positief op. We nemen Timmety heel veel mee en zij spelen ook met hem. Ik ben de enige moeder in onze vriendenkring. Hij hoort er echt bij.’ ‘Op het moment dat ik zwanger werd, volgde ik op school bejaardenzorg en kinderverzorging. Het was de bedoeling dat 18
ik zou wachten tot ik drie maanden zwanger was voordat ik het zou vertellen. Maar na een week heb ik het al aan een vriendin verteld. Ik moest het echt kwijt. En na twee weken wist iedereen het. Iedereen was heel verbaasd, maar ook blij. Het spijtige was dat ik mijn opleiding niet kon voortzetten. Door mijn zwangerschap mocht ik geen stages doen. En een jaar overslaan wilde ik niet. Daarom ben ik van school veranderd. IK VOLG NU TWEE KEER PER WEEK EEN OPLEIDING VOOR WINKELBEDIENDE IN EEN SCHOOL WAAR ZE EEN SPECIALE KLAS VOOR ZWANGERE MEISJES OF JONGE MOEDERS HEBBEN. DE BABY’S MOGEN MEE NAAR SCHOOL EN ZITTEN SAMEN MET DE MOEDERS IN DE KLAS.
Dit jaar waren we met drie jonge moeders om les te volgen. ’s Namiddags krijgen we BJM, dat is Begeleiding Jonge Moeders. Dat houdt van alles in. Hoe geef je een baby een badje, wat moet er in de huisapotheek staan, welke kinderziektes zijn er, hoe maak je fruitpap … Maar ook over het verloop van de zwangerschap en de geboorte hebben we informatie gekregen. En over voorbehoedsmiddelen! Of over de ontwikkelingsfasen van een kind op het gebied van taalvaardigheid. Het is heel ruim opgevat. We krijgen ook af en toe praktijk. Een ziekenhuis bezoeken of snoepjes leren maken of iets knutselen om op de kinderkamer te hangen. Ik doe het nu twee jaar en ben van plan nog een derde jaar te doen, zodat ik in de voormiddag bedrijfsbeheer kan volgen. Ja, Timmety neem ik weer mee. Hij amuseert zich daar kostelijk …’ ‘De andere drie dagen in de week ga ik werken, afwassen in een brasserie. Het is een goedlopende zaak, dus er is heel veel afwas. Het is zwaar werk, maar ik heb geld nodig. Binnenkort 20
gaan Dennis, Timmety en ik alleen wonen. Dennis heeft geen vast werk, soms doet hij een interim. Mijn vader heeft daar eens een opmerking over gemaakt, dat hij te lui was om te werken of zo, en nu hebben ze daar ruzie over. Jammer, want alleen op bezoek gaan bij hem doe ik niet zo vaak. Tot nu toe hebben we met ons drieën bij mijn moeder ingewoond. Dat was wel handig. Als ik ga werken, blijft Timmety bij haar of soms bij Dennis. Ik betaal hier vierhonderd euro voor kost en inwoon. Daardoor heb ik toch nog kunnen sparen. Ik zou graag een autootje willen kopen binnenkort. Als ik nu naar school ga, moet Timmety achter op de fiets tot aan de bushalte. Dat is vervelend als het regent en waait. Daarom wil ik een kleine auto kopen. Als we alleen gaan wonen, zal er veel veranderen. Maar dat zal wel lukken, zeker?’ ‘Ik heb niet het gevoel dat ik iets moet missen. Wat zou ik moeten missen? Door een kind te krijgen ben ik een stuk volwassener geworden. Uitgaan doen we bijna niet meer, hooguit twee keer per jaar. Onze vrienden komen wel veel naar hier. Vorige week hebben we hier in de tuin een barbecue gehouden. Als ik ga winkelen, neem ik hem gewoon mee of hij blijft bij mijn moeder. Vorige week was een vriendin jarig en Timmety is bij haar gebleven. Dat zal in de toekomst ook nog kunnen, maar we zullen hem naar hier moeten brengen. Het zal een stuk omslachtiger zijn en iets meer tijd kosten.’ ‘HET MOEILIJKSTE TOT NU TOE WAS DE EERSTE KEER WEER GAAN WERKEN NA MIJN ZWANGERSCHAPSVERLOF. TIMMETY ACHTERLATEN NA DRIE MAANDEN DAG EN NACHT SAMEN TE ZIJN GEWEEST. Ik heb hem vreselijk gemist. De hele dag heb ik gedacht: 21
Ik wil naar huis. Ik wil naar mijn kindje. Na verloop van tijd went dat en leer je afscheid nemen. Maar die eerste dag was heel erg. Verder vond ik het ook best moeilijk dat ik tijdens mijn zwangerschap op een streng dieet stond. Doordat ik suiker in mijn bloed had, mocht ik geen zoetigheden meer eten en moest alles zo mager mogelijk zijn. Geen ijsjes, geen snoep, geen frietjes, geen spaghetti … Voor de rest heb ik een prima zwangerschap gehad. Ik heb gewerkt tot een week voor de bevalling en mijn twaalf kilo die ik was bijgekomen, was ik meteen kwijt! Doordat ik na de bevalling niet goed op mijn eten gelet heb, was mijn melk te dun. Na tien dagen ben ik gestopt met borstvoeding. OP DAT MOMENT WAS IK OPGELUCHT, OMDAT IK TEPEL-
Nu heb ik een spiraaltje om niet zwanger te worden, maar over vier jaar wil ik een zusje voor Timmety. Verder hoop ik het goed te hebben en dat we niet te veel op ons budget moeten letten. Gisteren heb ik een paar schoenen gekocht van zeven euro. Het moet altijd goedkoop zijn. Niet dat ik dat erg vind. Ik koop liever tien zaken voor honderd euro in plaats van één ding dat honderd euro kost. We hebben het geluk dat mijn moeder ook gaat samenwonen met haar vriend, waardoor ze alles dubbel heeft en er veel spullen naar mij komen. EIGENLIJK DENK IK
KLOVEN HAD EN MIJN TEPELS BEGONNEN TE BLOEDEN. BIJ ELKE
Vandaag heb ik al een paar glazen gekocht. Ik kijk er echt naar uit.’
VOEDING HAD IK AFSCHUWELIJKE PIJN. Achteraf vind ik het wel
NIET ZOVEEL NA OVER DE TOEKOMST. IK KIJK UIT NAAR ONS EIGEN HUISJE, DAT IK ZELF WIL INRICHTEN. MET VEEL FELLE KLEURTJES – GROEN, BLAUW, GEEL, ROZE … Het mag alleen niet te duur zijn.
spijtig dat ik het niet langer heb volgehouden. Moedermelk is voor de baby het gezondste. Maar die eerste dagen zijn toch al goed geweest voor hem. Hij is nog maar één keer echt ziek geweest. En één keer is er een ongelukje gebeurd. Hij was aan het spelen met een glas dat opeens in stukken op de grond viel en omdat we er niet meteen bij waren, heeft hij zich aan de scherven gesneden. Wij zijn in allerijl naar de dokter gereden en die heeft Timmety’s hand genaaid. Er was even paniek, maar Timmety is heel flink geweest.’ ‘Veel toekomstplannen heb ik niet. Ik zou nog een tweede kindje willen, liefst een meisje. Ik had nu al graag een meisje gehad. Ik hou heel erg van roze … Toen ik hoorde dat het een jongen was, was ik een beetje teleurgesteld. Niet lang, één dag maar. 22
23
BARIALAI: ‘IN AFGHANISTAN HEB IK NOOIT GELEERD OM GEWOON MET MEISJES OM TE GAAN.’
Verlegen doet Barialai de deur van zijn studio open. Een kale ruimte met een bed, een bureau en een keukentje in de hoek. Op het bureau hangt een verkleurde sticker van de kringloopwinkel. De bijna achttienjarige Barialai woont sinds anderhalf jaar in ons land, na een helse vlucht uit Afghanistan. Hij is klein van gestalte en heeft een rond gezicht. Als hij begint te vertellen, slaat hij zijn donkere, vriendelijke ogen neer. ‘De problemen zijn heel lang geleden begonnen. Ik woonde met mijn ouders in Pulkhumri, in de provincie Baghlan, waar we een goed leven hadden. Mijn vader was dorpshoofd en had veel grond, een huis en een goed draaiende winkel. Daar kwam plots een einde aan met de komst van de Taliban. We zijn gevlucht naar Kampera, maar ook dat dorp werd na verloop van tijd door de Taliban aangevallen. Kampera heeft zich moeten overgeven en de inwoners moesten al hun wapens inleveren bij de Taliban. Mijn vader had één geweer en dat heeft hij aan de Taliban gegeven. Er waren echter mensen in het dorp die beweerden dat mijn vader nog meer wapens had. De Taliban is teruggekomen om de andere wapens op te vragen. Maar mijn vader had niets meer. EEN VAN DE TALIBANS HEEFT MIJN VADER DOODGESCHOTEN. ZOMAAR, OPEENS. HIJ NAM ZIJN GEWEER EN
25
Ik heb gezien hoe mijn vader dood neerviel op de grond. Ja, ik was heel bang …’ ‘In Afghanistan mag een jonge vrouw niet alleen wonen. Daarom zijn mijn moeder en ik bij haar broer gaan wonen, oom Nizam. Maar na een jaar of twee dook plots een broer van mijn vader op. Hij wilde per se met mijn moeder trouwen. In Afghanistan mag een man vier vrouwen hebben, en door dat huwelijk zou mijn moeder zijn tweede vrouw worden. Maar ze wilde helemaal niet met hem trouwen, ze wist dat hij alleen maar uit was op de bezittingen van mijn vader. Dus ze weigerde. Mijn oom is vervolgens naar de Taliban gegaan en zij hebben mijn moeder verplicht om toch met hem te trouwen. Tegen de druk van de Taliban kon ze niet op. Als ze geweigerd had, hadden ze haar misschien in de gevangenis gegooid. Of nog erger, misschien hadden ze haar gedood. Mijn moeder en ik zijn met tegenzin bij hem gaan wonen, in hetzelfde huis waar ook zijn vrouw en zes kinderen woonden. Vanaf die dag is mijn leven een hel geworden. Mijn oom verplichtte mij om de hele dag te werken. Ik moest elke dag water gaan halen in het dorp. Dat was heel ver stappen en heel zwaar om te dragen. EN DAT TERWIJL ZIJN SCHOOT. HET IS VOOR MIJN OGEN GEBEURD.
EIGEN KINDEREN NIETS MOESTEN DOEN. ZIJ MOCHTEN NAAR SCHOOL GAAN, IK NIET. IK WERD OOK MISHANDELD DOOR MIJN OOM. EN DOOR ZIJN ZONEN. BIJ HET MINSTE KREEG IK STOKSLAGEN OP MIJN HANDEN, MIJN RUG OF OP MIJN HOOFD. WAAR ZE ME MAAR KONDEN RAKEN, SLOEGEN ZE EROP LOS. Mijn moeder durf-
de niets tegen hem te zeggen. Zij had ook schrik om geslagen te worden. Mijn oom is een slechte man …’ 26
‘Na het Talibanregime zijn we terug naar Pulkhumri verhuisd. Ik denk dat ik een jaar of dertien was. Mijn oom verplichtte me om in de stad te gaan werken. Ik moest er water in plastic zakken verkopen. En als ik ’s avonds thuiskwam, moest ik water gaan halen en het huis poetsen. Maar wat mijn oom niet wist, was dat ik in de stad maar een halve dag werkte. De rest van de dag ging ik stiekem naar school. Pas na twee jaar is hij het te weten gekomen en hij was razend van woede.“Hoe lang moet ik zo nog leven?” heb ik hem gevraagd. “Ik wil naar school gaan, ik wil iets leren.” Het is de eerste keer dat ik tegen hem in opstand gekomen ben. Dat de bezittingen van mijn vader aan mij zouden toekomen, had ik niet mogen zeggen. In razernij heeft hij een steen in mijn gezicht gegooid, waarbij ik een tand verloren heb. Daarna heeft hij mij aangevallen met een mes. Ik ben op de vlucht geslagen en heb onderdak gevonden bij oom Nizam. Maar uiteindelijk ben ik toch teruggegaan, voor mijn moeder, die alleen bij hem was achtergebleven. Mijn moeder was heel angstig. Je moet doen wat hij zegt, zei ze altijd, anders gaat hij je doden. Een jaar is er nog voorbijgegaan, een jaar van hard werken, weinig eten en veel stokslagen.’ ‘Naarmate ik ouder werd, vreesde mijn oom dat ik de bezittingen van mijn vader zou opeisen. VIJFTIEN MOET IK GEWEEST
ik. Als hij mij wil doden, doet hij maar. Uiteindelijk ben ik toch met mijn moeder meegegaan naar oom Nizam, met wie ze samen een winkel had. Om mij te kunnen laten vluchten, hebben ze de winkel moeten verkopen. Tienduizend dollar hebben we moeten betalen aan een bende smokkelaars om mij naar Europa te brengen. Er was geen geld meer om mijn moeder te laten vluchten. Maar zij zou die zware tocht waarschijnlijk nooit overleefd hebben. Van Afghanistan ben ik met een groep andere vluchtelingen naar Iran getrokken, vandaar naar Turkije en Griekenland, vervolgens naar Italië en Frankrijk. En daarna naar België. Veertig dagen in barre omstandigheden. We hadden nauwelijks eten en drinken. EÉN KEER HEBBEN WE ZELFS ZES DAGEN NIETS TE ETEN GEKREGEN. OM TE OVERLEVEN HEBBEN WE WATER UIT DE ZEE GEDRONKEN. We hebben veel stukken te voet moeten
moeder is in paniek naar mij toe gekomen en heeft mij gesmeekt om te vluchten. Ik was bang en boos tegelijk. Waar kon ik naartoe? Eerst reageerde ik onverschillig. Mijn leven is zo slecht, dacht
afleggen over moeilijk begaanbare wegen. Vooral ’s nachts als het bitterkoud was. En altijd die angst om opgepakt en teruggestuurd te worden. Of de angst dat je niet meer kon volgen en dat de smokkelaars je zouden achterlaten. Tijdens onze tocht hebben ze een Pakistaanse jongen die niet meer kon stappen, achtergelaten in de bergen. Nee, je kon niemand helpen. Het was bitterhard …’ ‘In Frankrijk heeft men beslist om in België asiel aan te vragen. Het was de eerste keer dat ik van België hoorde. Waarom België? Ik weet het niet. De smokkelaars hadden informatie van andere mensen gekregen. Op 28 december hebben ze me op de trein van Parijs naar Brussel gezet. Ik zal het nooit vergeten. Rond elf uur in de voormiddag ben ik in Brussel aangekomen. Daar
28
29
ZIJN TOEN MIJN MOEDER OP EEN AVOND HOORDE DAT MIJN OOM MET ZIJN VROUW EN KINDEREN BESLISTE OM MIJ TE DODEN. Mijn
stond ik. Alleen. Uitgehongerd, vermagerd en zo slap als iets. Ik wist niet waar het Commissariaat voor Vluchtelingen was. Ik heb het aan veel mensen in het Engels gevraagd. Maar niemand die mij kon helpen. Tot ik eindelijk een man tegenkwam die een stuk met mij is meegelopen om de weg te wijzen. Toen ik op de Commissariaat aankwam, was ik totaal uitgeput. Ze hebben mij meteen een aantal vragen gesteld. Mijn naam, waar ik vandaan kwam en hoe oud ik was. Ik herinner mij niet veel meer. Ze hebben een vingerafdruk genomen en daarna hebben ze me overgebracht naar een asielcentrum. Daar kreeg ik een bed en eten. Ik was heel blij en opgelucht dat ik was aangekomen en de gevaarlijke tocht overleefd had. Zestien en een half was ik en moederziel alleen in een vreemd land. Na een aantal interviews, die met de hulp van een tolk werden afgenomen, ben ik in het asielcentrum van Sint-Truiden terechtgekomen. De assistenten hebben me heel goed opgevangen. MET EEN VEERTIGTAL MIN-
goed maakt. Soms bel ik naar een leerkracht Engels waar ik contact mee heb en dan komt zij daar ook naartoe. Het doet altijd deugd als ik haar stem hoor. Oom Nizam is gekidnapt, heeft ze me een keer verteld. Meer wist ze er niet over. Misschien durft ze niet meer te vertellen. Of ik ooit wil teruggaan naar Afghanistan? Ik weet het niet. Ik hoop wel ooit terug te keren, maar ik ben bang van mijn oom. Hij is nog altijd op zoek naar mij. Eén zoon heeft hij naar Pakistan gestuurd om mij te zoeken, een andere zoon naar Iran. Hij zal nu wel weten dat ik in Europa ben.’ ‘IK WOON NU DRIE MAANDEN ALLEEN IN DEZE STUDIO. IN HET BEGIN IS HET NIET GEMAKKELIJK GEWEEST. IK HEB HIER GEEN VRIENDEN EN SOMS VOEL IK ME EENZAAM, MAAR NU BEN IK ER-
Ik heb er ook Nederlands geleerd. Ondertussen had ik asiel aangevraagd. Drie keer ben ik naar Brussel moeten gaan voor een interview. Na het eerste interview kreeg ik een negatief advies. Ik heb een week niet kunnen slapen, zo verdrietig was ik. En angstig om teruggestuurd te worden. Maar uiteindelijk ben ik erkend als vluchteling en kan ik niet meer teruggestuurd worden. Na vijf jaar word ik Belg. En dat vind ik heel goed.’ ‘Ik mis mijn moeder, maar ik weet dat ze het min of meer
Ik was veel liever in het asielcentrum gebleven. We leefden er als broers en zussen met elkaar, het was één grote familie. Maar als je achttien wordt, moet je er weg. Het is een fijne tijd geweest. Ik krijg nu geld van het OCMW waarmee ik de huur betaal, elektriciteit en gas, en eten … Het is niet veel, maar ik kan er net mee rondkomen. Ik ga nog altijd deeltijds naar school, twee dagen studeren en drie dagen werken. Vroeger was het een droom van mij om apotheker te worden, maar daar is het nu te laat voor. Ik ken de taal niet voldoende en het zijn lange studies. Daarom ben ik vloerder geworden. Het is een simpele job, maar ik heb geld nodig om te leven. In mijn vrije tijd ga ik soms naar de bibliotheek, waar ik op het internet kan surfen. Ik kan er chatten met jongens die ik in het asielcentrum heb leren kennen of ik volg op BBC het nieuws over Afghanistan. Voor de rest kijk ik veel tv. Gisteren zijn twee
30
31
DERJARIGEN LEEFDEN WE DAAR IN EEN APART BLOK. OVERDAG GING IK NAAR SCHOOL. EINDELIJK NAAR SCHOOL. IN EEN TECHNISCHE SCHOOL HEB IK EEN OPLEIDING VOOR VLOERDER GEVOLGD.
AAN GEWEND.
vrienden, ook Afghaanse vluchtelingen, die in Antwerpen wonen, hier op bezoek geweest. We hebben samen gekookt en tv gekeken. Het was gezellig, maar nu ben ik weer alleen. Ik ben van plan om een studentenjob te zoeken. Anders ben ik te veel alleen en dat is niet goed.’ ‘Wat mijn toekomstdromen zijn? IK ZOU GRAAG EEN VRIENDIN HEBBEN, EEN MOOI MEISJE. IK ZOEK WEL, MAAR IK DURF NIET ZOMAAR IETS ZEGGEN TEGEN EEN MEISJE. IK HEB SCHRIK VAN
In Afghanistan kun je niet openlijk met meisjes omgaan. Dat laat de cultuur niet toe. Als je te veel interesse toont voor een meisje, kan zij problemen krijgen met haar broers. Eén keer heb ik tegen een meisje gezegd dat ik haar heel mooi vond. Ze schrok heel erg en zei dat haar broer achter mij aan zou komen als hij wist wat ik gezegd had. “Je mag niet naar mij kijken”, voegde ze eraan toe. De cultuur hier is veel vrijer, veel opener. Maar ik heb nooit geleerd om gewoon met meisjes om te gaan. Misschien moet ik het toch eens proberen …’ MEISJES. NEE, IK HEB NOG NOOIT EEN LIEFJE GEHAD.
32
HELEEN: ‘IK BEN MISSCHIEN ANDERS, MAAR IEDEREEN IS TOCH UNIEK!’
Heleen is een frisse verschijning, groot en slank, met lange blonde haren en helderblauwe ogen. Met haar zeventien lentes kijkt ze de toekomst optimistisch tegemoet, ook al is die voor haar anders dan voor haar leeftijdgenoten. Heleen is autistisch. Volgens het woordenboek is autisme ‘een toestand van volledig opgaan in fantasie en dagdromen, waarin de verbindingen met de buitenwereld zijn verbroken’. IS AUTISME EEN ZIEKTE? EEN HANDICAP? MENSEN DIE MET AUTISTEN WERKEN, ZEGGEN DAT ELKE AUTIST ANDERS IS. ER BESTAAT NIET ZOIETS ALS ÉÉN DEFINITIE, ÉÉN SOORT AUTIST.
Heleen vertelt hoe zij het beleeft, wat het voor haar betekent. Ondanks het feit dat ze niet graag met vreemden praat, heeft ze er toch mee ingestemd om over haar autisme te praten. Op twee voorwaarden: het interview moet plaatsvinden op een vertrouwde plek – op school – en er moet een van haar begeleidsters aanwezig zijn. ‘Tot aan het eerste studiejaar ben ik naar een gewone school geweest. Ik herinner mij er niet zoveel meer van, het is meer dan tien jaar geleden. Behalve dat ik vaak niet wilde meespelen met de andere kinderen. Gewone spelletjes zoals tikkertje of met de poppen spelen, wilde ik absoluut niet. Ik ging wel heel erg op 35
in fantasiespelletjes, als het maar niets met de realiteit te maken had. AL HEEL VROEG ZEI IK TEGEN MIJN MAMA: “IK BEN SPECIAAL,” ALS ZE ME VROEG WAAROM IK WEER NIET HAD WILLEN MEEDOEN MET DE ANDEREN. Maar
ik wist toen nog niet wat er aan de hand was. Ik wist zelfs niet dát er iets aan de hand was.’ ‘Vanaf mijn zesde ben ik naar de Passer gegaan, een school voor autistische kinderen, waar ik nog beter kon verdwijnen in mijn fantasiewereld. Ik herinner me vooral de grote speelplaats toen ik op de eerste schooldag aankwam. Plaats genoeg om in mijn eentje te fantaseren. Ik dwaalde ook altijd rond in het bos achter de school. Daar deelde ik voor de eerste keer mijn fantasiewereld met een vriendje, een jongen van mijn klas. Ik speelde altijd de rol van Misty van Pokémon. Na verloop van tijd had ik ook een eigen rol: ik was een trainster die heel veel Pokémons had, ook verzonnen Pokémons. EIGENLIJK SPEELDE IK MEZELF, OF VOELDE IK MEZELF IN DIE ROL.’
‘Naast die rollen was ik ook de “Prinses der Goeden”. Alle goeden van een film kwamen naar mij en ik was hun prinses. Ook nu is dat nog zo. Of ik fantaseer dat ik een van de figuren van Harry Potter ben. Niet Hermelien, die is veel te bazig. Ik haat haar, met al haar regeltjes. Nee, ik fantaseer dat ik Ginny ben, de zus van Ron. Zij is niet zo slim, gelukkig maar, ze is gewoon. Maar toch kan ze haar mannetje staan, zoals ik … En ze is dapper, ook zoals ik. Ja, ze lijkt veel op mij …’ ‘Fantaseren doe ik meestal thuis. Overdag ben ik op school en moet ik leren of ben ik met mijn vrienden bezig. Maar thuis praat ik met mijn fantasiefiguren, met Harry Potter of met de 36
Prinses der Goeden … Ja, ik doe dat hardop. Op het toilet, of op mijn kamer. Door met hen te praten kan ik bepaalde zaken die op school gebeurd zijn, verwerken.’ ‘MIJN FANTASIEWERELD IS HEEL BELANGRIJK VOOR MIJ, IK VOEL ME ER GOED IN. SINDS MIJN ELFDE HEB IK OOK EIGEN FIGUREN GECREËERD, DE “GODENDIEREN”. Dat zijn wilde dieren zo-
als roofvogels, vossen, hyena’s en wolven, die speciale krachten hebben. Ze zijn gemaakt door Egyptische goden. Door een feuilleton op Ketnet, Papyrus, ben ik erg gefascineerd geraakt door de Egyptische mythologie. Ik wil er ook een serie over schrijven, De kronieken van Godinia. Aan het eerste boek ben ik nu twee à drie jaar bezig. Soms heb ik een writer’s block, maar als dat gebeurt, concentreer ik mij op het illustreren van de verschillende Godendieren. Zelf speel ik geen rol in het boek, maar een van de personages, Sara, lijkt wel op mij. Uiterlijk niet – zij heeft zwarte haren en bruine ogen – maar voor de rest wel. Zij voelt zich niet thuis in de gewone wereld. Een van de Godendieren, een valk, is haar komen halen en heeft haar meegenomen naar Godinia. Ja, er zit toch een stukje van mezelf in …’ ‘Ik vind het heel moeilijk om te omschrijven wat autisme voor mij betekent. Ze hebben mij weleens gezegd dat ik het syndroom van Asperger heb. Dat is een bepaalde vorm van autisme, meer weet ik er niet over. Maar ik ben in elk geval geen kernautist. Dat zijn mensen die heel extreem reageren op bepaalde situaties, bijvoorbeeld als er iets niet klopt. Elk regeltje is belangrijk en als ervan afgeweken wordt, beginnen ze te flippen. Zo ben ik niet. Ik ben wel slecht in zelfstandigheid, en ik vind het ook 38
heel moeilijk om met vreemde mensen om te gaan. Naar de bakker of de slager gaan is een hel. Mijn hoofd staat meestal op ontploffen van de flitsende gedachten. Dat gaat van “Je kunt het wel!” naar “O nee! O nee! Waar ben ik mee bezig!” Heel inspannend voor mij. Naar de supermarkt gaan, daarentegen, vind ik totaal geen probleem. Ik laad mijn karretje vol, betaal aan de kassa en ben weer weg. Tegen drukte in een stad kan ik ook niet goed. Al die mensen die de hele tijd op je afkomen. Ik heb geen claustrofobie, maar als er veel volk in een winkel is, heb ik er wel last van. Volgende week ga ik met mijn vader naar een concert in Vorst Nationaal, de eerste keer dat ik tussen zo veel mensen zal staan. Maar ik denk dat het wel zal lukken. Veel volk daar betekent ambiance!’ ‘VROEGER HAD IK MEER BEHOEFTE AAN VASTE REGELTJES EN VASTE GEWOONTES. DAT IS NU MINDER. IK PROBEER DE DINGEN TE NEMEN ZOALS ZE KOMEN. WEL HEB IK BEHOEFTE AAN OVERZICHT.
Als er een feest is of een speciale dag, weet ik graag vooraf hoe de dag gaat verlopen, wat er allemaal gaat gebeuren. Moest er toch iets afwijken, is dat geen ramp meer. Soms gebeurt het dat als er iets heel onverwachts voorvalt, ik te achterdochtig reageer. Zo zag ik dat mijn beste vriendin haar spullen op school was vergeten. Ik dacht onmiddellijk het ergste. Ze is ontvoerd! flitste het door mijn hoofd. Ik zet dat zelf meteen recht, maar er is toch eerst een moment van paniek.’ ‘De film Ben X heb ik niet gezien. Ik heb gehoord dat hij veel te extreem is en dat hij slecht afloopt. Dat wil ik niet zien. Zelf ben ik nooit gepest geweest met mijn autisme. Hier op school 39
is iedereen een autist. Dus als er gepest wordt, gaat dat over andere dingen. Iedereen wordt toch al eens gepest, zeker?’ ‘Wat mijn omgeving moeilijk vindt aan mijn autisme? Bij mijn moeder weet ik dat heel goed! Het feit dat ik niet tegen nieuwe dingen kan. IK BEN TEGEN VERANDERING EN ZEG BIJGEVOLG VEEL NEE. Ze moet mij telkens weer overtuigen om toch eens iets nieuws te proberen. Wij hebben daarover een afspraak gemaakt en dat vind ik wel goed. Die afspraak houdt in dat ik iets nieuws altijd één dag probeer. Als ik het niet fijn vond, moet ik het niet meer doen. Zo ben ik een keer op kamp gegaan waar ik niemand kende en met die afspraak is het toch gelukt. Ik heb het een dag geprobeerd en ben daar gebleven. Zonder die afspraak zou ik waarschijnlijk niet vertrokken zijn. Altijd eerst proberen is goed. Anders leer ik geen nieuwe dingen en als ik later zelfstandig wil zijn, is dat toch belangrijk.’ ‘Daarom volg ik op school Zorg op maat. We leren koken, poetsen, strijken enzovoort. Het is vooral praktijk en minder leren. Wij hebben geen examens, wel toetsen. Ik kan goed leren, maar de druk van een examen kan ik niet aan. Bij een examen moet je goed op voorhand plannen, organiseren en leren. Dat kan ik niet. Ik ben een uitsteller … Eén avond voor een toets leren lukt mij wel. Normaal gezien blijf ik nog drie jaar hier op school. Het is ook de bedoeling dat we ergens stage lopen. Het feit dat ik nu nog geen stageplaats heb, bezorgt me stress. Ik zou graag iets willen doen met computers, zoals administratieve taken in Word of Excel. Ik maak ook muziekvideo’s op computer en daar ben ik heel goed in. Maar dat zou ik nooit als job willen doen. Ik
doe dat om mij te uiten en daar wil ik niet in beperkt worden.’ ‘Wat ik na school wil doen, weet ik nog niet. Ik kijk niet echt vooruit, ik leef in het nu. Ik wil nú genieten! Mijn moeder wil ook altijd over de toekomst praten, maar ik heb daar geen zin in. Toch heb ik een duidelijk toekomstbeeld. Ik wil later heel graag trouwen, kinderen krijgen en een goede job hebben. Maar ik wil er nu nog niet mee bezig zijn … En er is ook nog mijn boek, dat zou ik heel graag willen uitgeven. Dat is een droom, misschien gebeurt het niet. Ik zou wel niet kunnen verdragen dat ik er veel aan zou moeten veranderen van de uitgever. Ook niet aan de saaie stukken …’ ‘Sinds twee maanden heb ik een vriendje, een echt lief. Hij zit bij mij in de klas. Het gaat echt heel snel. We hebben al over trouwen gesproken. Hij is superromantisch. Kijk, dit kettinkje met mijn naam heeft hij zelf gemaakt. Hij schrijft ook gedichten voor mij. We hebben veel vertrouwen in elkaar. Soms zien we elkaar ook buiten de school. Onlangs zijn we ergens gaan wandelen in een park. Ik heb vroeger nog liefjes gehad hier op school, maar nu is het anders …’ ‘Of ik mij verzoend heb met mijn situatie? Ik neem mijn situatie zoals ze is, ik ben optimistisch. IK HEB NOG NOOIT GE-
40
41
DACHT DAT IK WOU DAT IK GEEN AUTISME HAD. IK BEN MISSCHIEN ANDERS, MAAR IEDEREEN IS TOCH UNIEK! Soms is het vervelend
omdat veel mensen niet weten wat autisme is. Ofwel kennen ze het helemaal niet en vragen ze: “Wát heb je?”, als ik vertel dat ik autistisch ben. Ofwel denken ze meteen aan Ben X of aan Rainman. En zo ben ik helemaal niet …’
IRIS: ‘HET INTERNAAT WAS EEN HEL TOEN IK GEPEST WERD.
Iris is groot voor haar leeftijd, alleen een beugel met blokjes verraadt dat ze nog dertien moet worden. Iris woont op een schip. Haar ouders varen met een vrachtschip heen en weer op het Albertkanaal. Van Lommel naar Olen en Hasselt, maar ook naar Antwerpen, Rotterdam en Ghlain. Ze vervoeren wit zand, bijvoorbeeld naar glasfabrieken in Nederland. Iris’ moeder is ook een schippersdochter en haar moeder, Iris’ grootmoeder, ook. Het varen gaat over van generatie op generatie. Zolang ze varen, wonen ze niet in een huis, maar op een schip. In een ruimte die iets groter is dan een caravan. HET SCHIP VAN IRIS HEEFT TWEE SLAAPKAMERS, EEN LIVING EN EEN KEUKEN. IRIS SLAAPT HET BEST IN HAAR KAJUIT ALS DE MOTOREN AANSTAAN. HET EENTONIGE GELUID ‘ZINGT’ HAAR IN SLAAP. Maar
meestal slaapt ze niet op het schip. In de week zit Iris op internaat, omdat het schip geen vaste ligplaats heeft. Heikamp is een internaat voor schippersdochters en schipperszonen, maar ook voor kinderen van foorreizigers. ‘Ik ben op internaat gegaan toen ik vijf en een half was. De kleuterklassen heb ik op verschillende plaatsen gedaan. Een dag in Hasselt, of Antwerpen, daarna weer in Olen. Waar het schip 43
had aangelegd, ging ik naar de kleuterschool. Vanaf het eerste leerjaar ben ik op internaat gegaan. Van zondagavond tot vrijdagavond. Elke week. HET IS HARD GEWEEST. IK HEB IN HET BEGIN VEEL GEHUILD. ELKE ZONDAGAVOND KEEK IK OP TEGEN DE WEEK DIE KWAM. WEER EEN ELLENDIGE WEEK, DACHT IK DE HELE TIJD
Vooral de avonden waren moeilijk. Ik miste mijn ouders en mijn eigen omgeving. Het schip. Mijn eigen plek. Geleidelijk aan ben ik aan de situatie gewend geraakt. Er was toch niets aan te doen. Vroeger moet het nog veel erger geweest zijn. Mijn grootmoeder heeft hier ook op internaat gezeten, maar zij mocht alleen tijdens de vakanties naar huis. Dat zou ik nooit volgehouden hebben.’ ‘In de lagere school sliep ik in een slaapzaal waar vijf bedden stonden. Dat kon ook wel eens plezierig zijn, als we ’s avonds stiekem kussengevechten hielden bijvoorbeeld. De grootste problemen heb ik gehad in het derde en vierde leerjaar. Ik werd door alle meisjes van de klas heel hard gepest. En ’s avonds lag ik met hen in een slaapzaal. Dat was vreselijk. ’s Nachts lag ik te huilen van verdriet tot ik eindelijk in slaap viel. Twee jaar heb ik dat verzwegen voor mijn ouders, omdat die kinderen me met van alles bedreigden. Als ik ook maar iets durfde te vertellen, zouden ze een oudere broer van een van de meisjes op mij afsturen, en die zou me eens goed onder handen nemen. Ja, “motten uitdelen”. Het pesten bestond vooral uit uitsluiten en uitschelden. Ik ben na een tijdje met andere kinderen beginnen om te gaan, maar ze lieten me niet met rust. Zo was er nog een jongen van de scheepvaart op internaat, met wie ik speelde. “Je bent verONDERWEG NAAR HET INTERNAAT.
44
liefd,” werd er achter mijn rug geroepen. Dus ben ik daar ook maar mee opgehouden. Of ik ging spelen met kinderen van het eerste en het tweede leerjaar en dan werd ik uitgescholden voor “klein kind”. Zo was er altijd iets. Ik kon geen kant uit. Het internaat was een hel in die periode. Uiteindelijk heb ik het in de zomervakantie toch gezegd tegen mijn moeder. Die heeft onmiddellijk contact opgenomen met de directrice en het volgende jaar, mijn vijfde leerjaar, was alles opgelost. Een van de pestkoppen is nu mijn beste vriendin. Het is een moeilijke tijd geweest. Ik heb er alvast uit geleerd dat ik me vanaf het begin niet mag laten doen, dat ik van me af moet bijten. Een les voor de rest van mijn leven. Hoop ik.’ ‘Het leven op internaat is aan veel regels gebonden, meer dan thuis. Het begint al na school. In de lagere school moesten we in twee rijen naar het internaat stappen, een jongensrij en een meisjesrij. Altijd eten op hetzelfde uur, spelen van dat uur tot dat uur, huiswerk maken om zo laat, stipt het licht uit … De naschoolse activiteiten zijn ook allemaal gepland. Dinsdag zwemmen, woensdagnamiddag naar de film of in de winter schaatsen. En zo gaat de week verder. Tot het weekend is, eindelijk naar huis, naar het schip.’
vaart. Het stuk naar Ghlain is heel mooi. Of onderweg gaan we shoppen in Rotterdam, Schiedam en Leerdam. Als we ergens aangelegd hebben, gaan we soms “buurten” bij andere schippers. Dat is meestal heel gezellig.’ ‘Het is wel een nadeel dat vriendinnen hier niet zomaar even kunnen binnenspringen. Maar ze kunnen tijdens de vakantie wel komen logeren. Volgende week komt er een vriendin van Leuven een hele week op vakantie. Ik kijk er al naar uit. Sinds dit jaar moet ik van mijn moeder ook af en toe meehelpen op het schip. En dat doe ik niet zo graag. Na een aantal vaaruren moet de olie ververst worden in de machinekamer. Soms hang ik helemaal onder de olie. HET BELANGRIJKSTE NADEEL VAN WONEN OP EEN SCHIP IS DAT IK OP INTERNAAT MOEST. MAAR SINDS IK NAAR DE MIDDELBARE SCHOOL GA, VIND IK DAT GEEN NADEEL MEER MAAR EEN VOORDEEL.’
verbonden. Ik kan op het dek lekker in het zonnetje gaan liggen of als het heel warm is, springen we in het water en zwemmen we in het kanaal. Als klein kind speelde ik in een zandbak op het dek. Een ander voordeel is dat je veel ziet als het schip
‘Vanaf dit jaar heb ik een eigen kamer in het internaat. Met een bed, een bureau, een wastafel. Eén muur heb ik helemaal behangen met posters van zangers en popgroepen. Er is geen stukje muur meer te zien. We krijgen nu ook meer vrijheid. Zo moeten we niet meer verplicht meedoen met alle activiteiten die georganiseerd worden. We mogen op onze kamer blijven als we geen zin hebben om mee te doen. En we mogen ook bij elkaar op de kamer komen. Ik bedoel de meisjes bij de meisjes, en de jongens bij de jongens! Er is een jongenskant en een meisjeskant, met daartussenin een rode deur. Die deur mag je absoluut niet passeren. Als je dat toch doet, krijg je straf. Dat kan van alles zijn. Geen ontspanningsactiviteit, niet naar tv kijken, niet op de
46
47
‘IK VOEL ME NIET BIJZONDER OMDAT IK OP EEN SCHIP WOON. IK HEB HET NOOIT ANDERS GEKEND. Er zijn zeker voordelen aan
computer mogen, de kleintjes gaan helpen … Eén keer hebben we onze lakens moeten aftrekken en heel netjes moeten opvouwen. Dat kwamen ze controleren en daarna moesten we ons bed opnieuw piekfijn opdekken. Pff … We zijn al eens stiekem naar de jongenskant gegaan. En omgekeerd. Of we hebben eens een kussengevecht aan de rode deur gehouden. De kussens vlogen van de ene kant naar de andere. Heel spannend was dat. Ze hebben ons gelukkig niet betrapt. Veel hangt ook af van welke opvoeder dienst heeft. Niet iedereen is even streng. Gelukkig maar.’ ‘Ik wil niet dat mijn kinderen later op internaat moeten gaan, alleen als het echt nodig zou zijn. Ik ben niet van plan om voor een schippersbestaan te kiezen. Ik zou heel graag dierenarts willen worden. Toen ik vier jaar was, heb ik een hondje gehad dat verdronken is. Op een dag is het uitgegleden op het dek en in het water terechtgekomen. Mijn moeder heeft het eruit kunnen halen en we zijn zo vlug mogelijk naar de dierenarts gereden. Maar onderweg is het gestorven. Ik herinner me nog dat ik naast het hondje achter in de auto zat en dat mijn hand op zijn natte buikje lag … Dat zal ik nooit vergeten. Misschien dat ik daarom dierenarts wil worden. Ik weet het niet. MAAR EEN SCHIPPERSVROUW WIL IK ZEKER NIET WORDEN. OOK AL HEB IK GEEN SPIJT DAT IK OPGEGROEID BEN OP EEN SCHIP.’
48
AIDA: ‘IK ZEI NOOIT DAT IK ME SLECHT VOELDE.’
Waarom leven we als we toch doodgaan? Wat is de zin van het leven? Existentiële vragen als deze hebben jaren rondgetold in het hoofd van de achttienjarige Aida. In combinatie met de prestatiedruk op school en het zich slecht in haar vel voelen, stegen de problemen haar boven het hoofd. Uit wanhoop ondernam ze uiteindelijk een zelfmoordpoging. Zestien was ze op die noodlottige dag. Het is moeilijk te geloven als ze met een stralende, open blik begint te vertellen. ‘Ik zat in het vijfde middelbaar toen het gebeurde, maar eigenlijk zijn de problemen veel vroeger begonnen. Ik herinner me dat ik me in de lagere school niet kon verheugen op een schoolreis omdat ik wist dat die toch zou voorbijgaan. DE KINDEREN VAN MIJN KLAS WAREN ENTHOUSIAST EN GENOTEN AL VOORAF, TERWIJL IK ALLEEN MAAR KON DENKEN AAN HET EINDE. DAARDOOR KON IK NOOIT VAN IETS GENIETEN. Daar komt nog bij dat
ik in de lagere school werd uitgestoten door mijn één jaar oudere zus en enkele nichtjes. Ze vonden me te klein en op de speelplaats mocht ik nooit meespelen. Daar heb ik fel onder geleden. ’s Woensdagsnamiddags en in het weekend gingen zij spelen in een bos bij mijn nichtjes, maar ik mocht nooit mee. Op een dag vroegen ze me toch om mee te gaan. In plaats van met mij 51
te spelen, hebben ze me vastgebonden aan een boom en me alleen achtergelaten. Ik heb geschreeuwd en gehuild tot ik niet meer kon. Na een paar uur, zo leek het toch, zijn ze me komen losmaken. Terug thuis heb ik alles aan mijn moeder verteld. Zij was kwaad op mijn zus, maar niet zo kwaad als ik had verwacht. Blijkbaar besefte ze niet hoe erg het voor mij geweest was. Ze hebben me ook eens in een kast opgesloten. Niet lang, maar ik was toch heel bang. Eigenlijk was ik hun speelbal en ik liet met me spelen. In die tijd was ik heel mager en ik vond mezelf heel lelijk.’ ‘In de middelbare school ging het aanvankelijk goed. Ik volgde Latijn en ik had vrienden en vriendinnen. Maar ik had nog altijd een laag zelfbeeld en ik vond mezelf heel lelijk. Mijn ouders hadden in die periode problemen en maakten veel ruzie, wat ik me erg aantrok. Ik voelde me vaak slecht, zonder dat ik kon zeggen waarom ik me slecht voelde. In het tweede jaar ben ik na de schoolreis beginnen te hyperventileren bij mijn moeder op kantoor – ze werkt bij het CLB in mijn school. Ik beefde over mijn hele lichaam. Mijn moeder is beginnen te huilen omdat ze zich schuldig voelde over de ruzies thuis. Ze dacht dat dat de oorzaak was. Achteraf denk ik dat mijn depressie al begonnen is in het tweede jaar van het middelbaar.’ ‘NAARMATE IK OUDER WERD, ZIJN DE PROBLEMEN VERERGERD, VOORAL THUIS. IK WERD HEEL VLUG KWAAD, ALLES WAS EEN AANLEIDING OM MET DE DEUREN TE GOOIEN EN ME OP MIJN KAMER OP TE SLUITEN. Als mijn zus gelijk kreeg van mijn ouders, begon
ik te schreeuwen en te huilen en liep ik naar mijn kamer. Mijn zus en ik hadden veel ruzie met elkaar. In het vierde jaar begon 52
ze uit te gaan – ook met mijn nichten – maar ik mocht nooit mee omdat ze me te klein vonden. Ik zag er ook heel jong, en lelijk, uit. Mijn moeder zei wel dat ze me moesten meenemen, maar dan wilde ik niet meer. Ik was immers niet gewenst. Het is precies altijd zo geweest dat ik te jong was en er niet bij mocht horen. ONDERTUSSEN BLEVEN DE CONFLICTEN THUIS ZICH OPHOPEN. IEDEREEN GING ERVAN UIT DAT MIJN WOEDEBUIEN TE MAKEN
slecht en ik wist niet waarom. Ik besefte dat ik een depressie had, maar ik kon er met niemand over praten. In het begin van het vijfde jaar heeft een vriendin een zelfmoordpoging ondernomen. Iedereen op school was heel meelevend en ze maakten zich zorgen over haar. Ik wil ook geholpen worden, dacht ik de hele tijd. Of soms had ik hevige huilbuien en probeerde mama mij te troosten. IK ZIE HET NIET MEER ZITTEN, WILDE IK ZEGGEN,
De band met mijn vader werd ook slechter en slechter. Hij had geen begrip voor mijn gedrag en vond mij een verwend kind.’ ‘Ook in het vierde jaar bleven de problemen doorgaan. Ik huilde veel en werd boos om niets. Mijn moeder begon zich zorgen te maken en stelde voor dat ik eens zou praten met een psycholoog. Ik moest niet alles vertellen wat erin mij omging, ik kon zelf kiezen wat ik vertelde en wat niet. Ook stelde ze voor dat alles wat ik vertelde, niet zomaar aan haar verteld werd. Ook dat kon ik zelf kiezen. Maar ik wilde echt niet. Ik kon mijn gevoelens niet verwoorden en ik was er zeker van dat een vreemde mij niet kon helpen. Dus ik heb het niet gedaan en alles bleef bij het oude. Op school was ik vrolijk of gedroeg ik mij gewoon zoals iedereen, maar thuis kwamen alle negatieve gevoelens naar boven. Ik kon niet hardop zeggen dat ik me slecht voelde. Hoe begin je daarover? Na een tijdje vroegen mijn ouders niets meer, omdat ik toch niets zei tegen hen. Ook met vrienden kon ik er niet over praten. Niemand praatte over zulke zaken. Ik dacht ook dat iedereen zich regelmatig zo slecht voelde als ik …’ ‘Stilaan ben ik in een depressie gesukkeld. Ik voelde me altijd
MAAR IK KREEG HET NIET OVER MIJN LIPPEN, OMDAT IK NIET WIST
54
55
HADDEN MET MIJN PUBERTEIT.
Op school kreeg ik concentratieproblemen en ’s nachts viel ik pas tegen twee, drie uur in slaap, waardoor ik ’s morgens niet uit mijn bed kon en de hele dag moe was. Ik voelde me futloos en duizelig en at nog heel weinig. Als het kon, lag ik overdag in bed. ’s Nachts werd ik overvallen door nare gedachten. Waarom leven we als we toch doodgaan? vroeg ik me af. Ik zag er het nut niet van in als het toch voorbijgaat. Ik vond het leven zinloos en ik wilde niet meer leven. Die gedachten had ik al een tijdje, maar in de loop van het vijfde werden ze versterkt. Ondertussen bleef iedereen denken dat ik een moeilijke puber was. Stilaan raakte ik steeds meer geïsoleerd. Ik verwachtte niets meer van mijn ouders of mijn vrienden. Ik was alleen nog met mezelf bezig. In die periode schreef ik af en toe gedichten, die ik aan mijn moeder liet lezen. Ze vond de gedichten mooi, maar zo somber. “Voel je je zo?” vroeg ze soms aan mij. Ik heb altijd nee gezegd, omdat ik het vernederend vond. Met mijn gedichten probeerde ik een signaal te geven, ook met huilen, maar verder kwam ik niet. De relatie met mijn vriendinnen verslechterde ook. Niet dat we ruzie hadden, maar als zij uitgingen, had ik nooit
WAT ER SCHEELDE.
zin om mee te gaan. Zij dachten dat ik niet meer graag bij hen was.’ ‘Het gebeurde regelmatig dat ik aan zelfmoord dacht, maar in het begin nooit concreet. Ik stelde me vooral vragen als: Hoe zouden mijn ouders reageren als ik er niet meer was? Zouden ze me missen? Zouden ze ooit begrijpen waarom ik het gedaan heb? Waarom hebben ze niet gezien dat ik me zo slecht voelde? Ik zat met het gevoel dat ze te weinig moeite gedaan hadden en dat iedereen me in de steek gelaten had. Nu, achteraf, besef ik wel dat mijn ouders heel veel geprobeerd hebben, maar dat ik het niet toeliet dat ze me hielpen. En mijn vriendinnen konden niets doen omdat ze niets wisten.’ ‘Langzaamaan werden de zelfmoordgedachten concreter. Ik wist dat mijn moeder slaappillen nam en ik had al eens bedacht dat ik ze zou nemen als ik het nodig vond. Op een dag heb ik ze zelfs in mijn handen gehad, maar ik durfde niet. Opeens kreeg ik schrik. Wat betekent dood zijn? vroeg ik me af. Waar ga ik naartoe? Misschien is de dood nog erger dan het leven? Enkele weken later ben ik toch plannen beginnen te maken. Ik wilde geen mislukte poging en daarom heb ik vijf slaappillen genomen om uit te testen hoe het zou zijn. Ik voelde me verdoofd, heel versuft en ik had immense hoofdpijn. De dag nadien had ik een conflict met mijn zus, dat uitmondde in een harde ruzie. We waren allebei heel boos. Om vijf uur in de namiddag was iedereen weg. Mijn zus ging werken en mijn ouders gingen ergens op bezoek, ik wist dat ze laat thuis zouden komen. NADAT IEDER-
GESLIKT DIE ER WAREN. SNEL SNEL, OM NIET TE HOEVEN NADENKEN. IK WILDE NIET MEER NADENKEN. De ruzie met mijn zus heeft
die dag een rol gespeeld, maar ik ben er zeker van dat ik het anders op een andere dag gedaan zou hebben.’ ‘Ik had twee briefjes geschreven. Eentje aan mijn ouders en zus: Mama, papa en Leyla, ik hou heel veel van jullie. De zon schijnt voor jullie. Aida. Een ander briefje was gericht aan een ex-vriendje. De twee briefjes had ik verstopt in een kast. Ik wilde niet dat mijn ouders ze meteen zouden vinden als ze thuiskwamen. Ze moesten denken dat ik gewoon sliep, want misschien had ik de pillen nog niet lang genoeg geslikt. Mijn ouders zijn iets vroeger thuisgekomen dan gepland en mijn moeder had onmiddellijk door dat er iets aan de hand was, omdat ik van alles mompelde in mijn verdoving. ZE HEBBEN DE BRIEFJES GEVONDEN EN ZIJN IN ALLERIJL NAAR HET ZIEKENHUIS VERTROKKEN. IK WAS HALF BEWUSTELOOS. IK HERINNER ME DAT MIJN MOEDER OP DE ACHTERBANK VAN DE AUTO ZAT TE HUILEN, TERWIJL IK MET MIJN HOOFD OP HAAR SCHOOT LAG. In het ziekenhuis moest ik een of
EEN VERTROKKEN WAS, HEB IK HEEL SNEL ALLE SLAAPPILLEN
andere cementachtige pap drinken om de actieve bestanddelen van de pillen te vernietigen. Ik besefte ergens wel dat ze mij aan het helpen waren en dat mama en papa huilden. Maar op dat moment had ik geen bewuste gedachten. Ik heb me laten helpen, ja.’ ‘Het eerste wat ik voelde toen ik weer bij mijn positieven kwam, was heel veel spijt. Spijt dat ik mijn ouders dat had aangedaan en dat ik zo egoïstisch was geweest. Omdat de afdeling kinderpsychiatrie volzet was, heb ik eerst vijf dagen op de afdeling voor volwassenen gelegen. Daar heb ik voor de allereerste
56
57
keer met een psychiater gesproken over wat er allemaal in mij omging. Niet alles, ik ben met stukjes en beetjes beginnen te vertellen. Ook over het uitgesloten worden. Die vijf dagen waren heel, heel zwaar, omdat ik elke dag mijn ouders zo zag afzien. Ik heb voor de eerste keer antidepressiva gekregen en ’s nachts kreeg ik slaapmedicatie omdat ik niet kon slapen. Op de afdeling kinderpsychiatrie voelde ik mij beter. We kregen er therapie, sport en knutselactiviteiten. Ik voelde me vooral weg van de wereld en dat deed goed. De druk van school was weg en ik piekerde ook minder. Algemeen voelde ik dat er een grote druk van mijn schouders was gevallen. Misschien omdat ik voor de eerste keer met mijn problemen naar buiten gekomen was. IK LEERDE OOK
Uiteindelijk zijn het eenendertig weken geworden. Eerst negen weken in een observatiegroep en de rest van de tijd in een behandelingsgroep. In het begin van de therapie voelde ik niets. Ook geen negatieve gevoelens. Als ik mama zag huilen, deed mij dat niets. Ik kon zelf ook niet meer huilen. Dat kwam door de medicatie, die te straf was, en dat hebben ze aangepast. Het is een periode van vallen en opstaan geweest. TIJDENS MOEILIJKE
MENSEN KENNEN DIE ALLEMAAL IETS MEEGEMAAKT HADDEN.
een goed gevoel over. Er waren geen verplichtingen, geen verantwoordelijkheden. Ik herinner me nog heel duidelijk dat ik buiten op de stenen in het zonnetje ging zitten terwijl ik naar muziek op mijn iPod luisterde en dat ik daar een goed gevoel bij had. Mijn ouders vonden me in die periode een zombie, waarschijnlijk door de medicatie, maar voor mij was het anders.’ ‘Na die twee weken hebben ze mij doorverwezen naar een psychiatrische kliniek, omdat ik nog niet klaar was om terug naar huis te gaan. Ik had een zware depressie en ik moest nog minstens negen weken opgenomen worden. Pas tijdens het intakegesprek hoorde ik dat en ik schrok wel even. Ik was al drie weken van huis en ik wilde eigenlijk heel graag terug thuis zijn.
ste acht weken mocht ik niet naar huis. Daarna werd het stelselmatig opgebouwd. Eerst mocht ik woensdagnamiddag naar huis, daarna in het weekend een paar uur en vervolgens mocht ik tijdens het weekend thuis blijven slapen. De eerste keer heb ik bij mama geslapen. Ik wilde echt niet in mijn eigen bed liggen, omdat ik de hele tijd aan vroeger moest denken. Mijn psycholoog heeft ons echter afgeraden om dat te doen. Eén keer per week had ik een gesprek met hem. Mijn ouders moesten ook regelmatig op gesprek komen, maar dat was bij een andere psycholoog. De rest van de tijd kregen we sport en deden we spelletjes om sociale omgang te stimuleren. En één uur per dag hadden we studie. Ik heb geluk gehad dat ik mijn examens van het vijfde jaar niet heb moeten afleggen, omdat ik heel goede punten had tijdens het eerste en tweede trimester. In oktober van het zesde jaar ben ik opnieuw naar school gegaan. De eerste maand vanuit de
58
59
NIET DAT ER VEEL OVER GESPROKEN WERD, MAAR HET GAF WEL EEN GEVOEL VAN SAMENHORIGHEID. Aan die twee weken houd ik
MOMENTEN WILDE IK NAAR HUIS, MAAR MIJN OUDERS VONDEN HET BETER DAT IK DE BEHANDELING AFMAAKTE. NA VERLOOP VAN TIJD WILDE IK ZELF NIET MEER TERUG NAAR HUIS, TERUG NAAR HET GEWONE LEVEN EN OPNIEUW VERANTWOORDELIJKHEID OPNEMEN. De verandering is heel geleidelijk aan gekomen. De eer-
psychiatrische kliniek. Mijn ouders kwamen mij ’s morgens halen en reden me naar school en ’s avonds weer terug. Ja, ze hebben heel wat uren in de auto doorgebracht voor mij. Gelukkig heb ik het zesde middelbaar gehaald. Het is een heel zwaar jaar geweest, want ik moest nog veel inhalen van het vijfde. Maar het is me toch gelukt!’ ‘Het is nu ongeveer anderhalf jaar geleden dat het gebeurd is. Soms krijg ik nog nare gedachten en pieker ik erover dat alles toch voorbijgaat. Maar ik kan nu wel genieten en dat kon ik vroeger helemaal niet. Ik slaap nog altijd heel veel en ik moet me nog altijd ergens naartoe sleuren. Ik ben ook een beetje mensenschuw geworden. Om naar de winkel te gaan moet ik me echt verplichten. Mijn relatie met mijn ouders en mijn zus is sterk verbeterd. We praten nu meer met elkaar. Het is nog altijd moeilijk om te zeggen als het niet goed met me gaat. Ik zeg het niet graag, maar ik doe het wel. Elke week ga ik nog naar een psycholoog. NU BESEF IK DAT ER VROEGER OOK MENSEN WAREN DIE ME WILDEN HELPEN, MAAR DAT IK DAT NIET TOELIET. DAT BESEF IS PAS LATER GEKOMEN.’
‘Ik denk dat ik voor negentig procent uit mijn depressie ben. Binnenkort ga ik psychologie studeren aan de universiteit van Brussel. Ik zou een betere psycholoog willen zijn, niet zoals sommigen die mij behandeld hebben. Veel psychologen stellen je typevragen, alsof iedereen die een depressie heeft, hetzelfde is. De psycholoog bij wie ik nu nog in behandeling ben, beschouwt mij als een individueel persoon en niet als een stereotype van een depressief persoon. Zo zou ik ook willen zijn. 60
Iedereen denkt anders, leeft anders, voelt anders … Dus iedereen heeft ook een andere behandeling nodig. Ik besef dat iemand zoals mij behandelen heel moeilijk moet zijn. Iemand die iets meemaakt in zijn jeugd moet dat verwerken. Maar ik zoek de zin van het leven. Ik moet niets verwerken. Ik weet ook dat ik dat nooit zal vinden. Het leven heeft geen zin. Het leven is er gewoon en ik zal er zelf zin aan moeten geven. Dat is nog niet gebeurd, maar ik kan nu positief naar de toekomst kijken.’ ‘IK WIL PSYCHOLOOG WORDEN EN EEN EIGEN PRAKTIJK HEBBEN. MAAR VOOR IK EEN EIGEN PRAKTIJK KAN OPSTARTEN, WIL IK EERST IN EEN JEUGDGEVANGENIS GAAN WERKEN. Ik denk dat
daar veel jongeren zijn die niet begrepen worden. Ze worden afgeschreven omdat ze iets fout gedaan hebben. Er wordt onvoldoende nagedacht over waarom ze iets fout gedaan hebben. En verder wil ik verliefd worden en trouwen. Afgelopen zomer zijn we op vakantie geweest in Turkije en daar ben ik verliefd geworden op een Turkse jongen. Of het voor altijd is, kan ik nu nog niet weten. Dat zou onwaarschijnlijk zijn. Eigenlijk weet ik nu al dat het niet zal lukken. En toch vind ik het niet erg. Vandaag voel ik me goed bij hem. We zullen zien wat de toekomst mij brengt.’
61
DANIËL: ‘HIER WIL IK NOOIT MEER WEG. HET ZIJN MIJN NIEUWE OUDERS.’
Met zijn 1,98 meter steekt Daniël boven iedereen uit. Hij is een getrainde basketbalspeler, maar zijn timide blik verraadt een zekere kwetsbaarheid. Hij is vijftien jaar en heeft driekwart van zijn leven doorgebracht in instellingen. Sinds drie jaar heeft hij eindelijk een thuis gevonden in een pleeggezin. Na twaalf harde levensjaren is hij samen met zijn broer terechtgekomen in een warm nest, waar hij omringd wordt met liefde en aandacht. ‘De allereerste keer dat ik naar een tehuis werd gebracht, herinner ik me niet meer. Ik moet nog heel klein geweest zijn. In totaal hebben ze ons een keer of drie geplaatst, omdat mijn ouders niet voor ons konden zorgen. De laatste keer was ik zeven jaar. Daar ben ik gebleven tot mijn twaalfde. IK WEET NOG HEEL GOED DAT MIJN VADER MIJ EN MIJN BROER NAAR HET TEHUIS GEBRACHT HEEFT. EN DAT WE NIET WISTEN DAT WIJ DAAR MOESTEN BLIJVEN. “WE GAAN DAAR GEWOON EENS KIJKEN,” HAD HIJ
Op een gegeven moment was hij weg en heeft hij ons daar achtergelaten. Het enige wat wij wisten, was dat onze ouders niet voor ons konden zorgen. In het begin kregen we ook geen bezoek. Het heeft een paar maanden geduurd voor ze iets van zich hebben laten horen. Ik heb me heel verdrietig gevoeld, vooral in het begin. Daarna heb ik me getroost
TEGEN ONS GEZEGD.
63
met het idee dat ze wel zouden komen. Als ik maar lang genoeg geduld zou hebben. Maar het bezoek is altijd een probleem gebleven. Vaak heb ik ’s woensdags voor niets staan wachten. Ik hoopte altijd dat mijn moeder zou komen, maar meestal kwam ze niet, zonder af te bellen. En ik bleef maar wachten, waardoor ik de namiddagactiviteiten miste. Ik was elke keer heel teleurgesteld, maar de volgende woensdag stond ik opnieuw op haar te wachten. Mijn broer was daar anders in. Hij ging er altijd van uit dat ze toch niet zou komen. Dus hij wachtte niet op haar. Op een dag gingen we zwemmen in een luxueus, tropisch zwembad en toen heb ik lang getwijfeld of ik toch niet mee zou gaan. Zou ze komen? Zou ik mee gaan zwemmen? Ze was al een paar weken na elkaar niet gekomen en daarom dacht ik dat ze die woensdag zeker zou komen. Ik ben niet meegegaan … Maar ze is niet komen opdagen. Dat vond ik heel erg. Ik was ook wel een beetje jaloers op mijn broer, omdat hij wel was meegegaan.’ ‘De laatste jaren kwam ze regelmatiger, en als ze niet kwam, belde ze af. Mijn vader kwam bijna nooit. MIJN OUDERS ZIJN ALLEBEI ALCOHOLIST, NU NOG ALTIJD. MIJN VADER IS OOK NOG EENS AAN DRUGS VERSLAAFD. ALS KIND BESEF JE NIET GOED WAT ER AAN DE HAND IS. Als we konden, speelden we buiten op straat
of we keken televisie. Wij waren een geïsoleerd gezin, er was weinig of geen contact met andere familieleden. Mijn moeder had nog een zoon uit een vorig huwelijk, Jimmy. Hij was acht jaar ouder dan ik. Maar mijn vader moest niets van hem hebben. Jimmy moest altijd op zijn kamer blijven. Hij mocht zelfs niet met ons aan tafel zitten. We leefden samen in één huis, maar we 64
zagen hem bijna nooit. Als we de kans kregen, speelden we met ons drieën. Dat herinner ik me nog heel goed. Het is een keer of twee gebeurd. Mijn vader had veel ruzie met Jimmy. Erge toestanden. Vechtpartijen en zo. Eén keer heeft hij Jimmy zijn hoofd in de wc-pot geduwd en de wc doorgetrokken. Onbegrijpelijk dat mijn vader dat gedaan heeft. Als kind onderga je die situaties, maar nu is het een van de redenen waarom ik het contact met hem verbroken heb. Ik wil hem niet meer zien. Mijn moeder heeft Jimmy nooit beschermd, zij was er alleen voor mijn vader. Op een keer is het goed fout gelopen. Mijn vader en Jimmy hadden weer eens hevige ruzie, wij konden het horen tot in onze slaapkamer. Opeens hoorden we een schot. We zijn in paniek naar de woonkamer gerend. We zagen meteen dat Jimmy met een luchtdrukpistool op mijn vader geschoten had en hem in zijn schouder geraakt had. Jimmy is het huis uit gevlucht, naar tante Irène. Hij is nooit meer teruggekomen.’ ‘Mijn vader en moeder hebben ons nooit behandeld zoals ze Jimmy behandelden. Maar ze hebben niet voor mij en mijn broer gezorgd. AL HET GELD GING OP AAN DRANK EN DRUGS. HET IS
hadden we een kamp gemaakt in een grote boom. Daar verstopten we na verloop van tijd ook het geld dat we soms van mijn oma kregen. Wat ik vervelend vond, was dat er vreemde mensen over de vloer kwamen doordat mijn vader drugs gebruikte. Wij moesten altijd weg, naar onze kamer of naar buiten. Maar we hebben het overleefd. Voor Jimmy is het veel erger geweest. Hij heeft er een trauma aan overgehouden. Ondertussen is hij kok geworden en woont hij alleen. Ondanks het feit dat mijn moeder nooit voor hem is opgekomen, heeft hij haar voorgesteld om bij hem te komen wonen. Ze heeft het niet gedaan. MIJN MOEDER IS TOTAAL AFHANKELIJK VAN MIJN VADER, ZE KAN ER NIET VAN LOSKOMEN. Jimmy heeft nu gebroken met haar. Ik zie
zelfs geen geld om eten te kopen en gingen we bij een organisatie voedselpakketten halen. We hadden ook geen geld om speelgoed te kopen. Af en toe kregen we tweedehands speelgoed en voor de rest maakten we zelf dingen, zoals een ganzenbord of andere spelletjes. Meestal speelden we buiten. Achter ons huis
mijn moeder nog één keer in de maand. We spreken ’s namiddags af in een café en we praten een beetje over van alles. Over school, over basketbal en van die dingen. Nooit over vroeger. Zij probeert ons nog altijd terug te krijgen, maar dat zou ik nooit willen. Mijn vader heb ik nu al een jaar niet meer gezien. Met hem wil ik geen contact meer hebben. Hij is altijd dronken en aan hem heb ik te veel slechte herinneringen. Dat is afgesloten voor mij. Hoe ik op mijn kinderjaren teugkijk? Ik wil alles vergeten, alles tot de dag dat ik hier ben komen wonen.’ ‘Het tehuis was niet slecht, maar de herinneringen eraan zijn verbonden met al de rest. Daarom wil ik die periode ook vergeten, ook al hadden we doorgaans toffe opvoeders. Het was een groot tehuis, waar we in kleinere leefgroepen leefden. In elke groep zaten een tiental jongens en meisjes, met twee begeleiders. We hebben ons snel aan de situatie aangepast. ’s Nachts had ik
66
67
VERSCHILLENDE KEREN GEBEURD DAT ONS SPAARVARKEN LEEG WAS. “IK HEB HET GELD GELEEND,” ZEI MIJN VADER ELKE KEER, MAAR WE HEBBEN NOOIT EEN CENT TERUGGEZIEN. Soms was er
geen nachtmerries, maar ik hoorde wel altijd mensen schreeuwen, en dan werd ik zwetend wakker. Wat ik wel jammer vond, was dat ze niet zo met school bezig waren. Ik leerde slecht in die periode. Bijna iedereen werd na het zesde studiejaar naar het beroeps gestuurd. Dat was de toekomst die voor me lag: nog een paar jaar beroeps, vanaf mijn achttiende begeleid wonen en daarna op eigen benen staan. Op een gegeven moment zijn mijn tante, de zus van mijn vader, en mijn oom ons om de veertien dagen komen opzoeken. Dat vonden wij heel fijn, maar ik herinner me nog goed dat ik me afvroeg of ze wel op bezoek zouden blijven komen. Ik ging ervan uit dat ze na een paar keer niet meer zouden opdagen. Maar ze zijn gedurende anderhalf jaar op bezoek blijven komen. Tegen het einde van het zesde studiejaar hebben ze het gevraagd. Of we bij hen wilden komen wonen, mijn broer en ik. Wij waren onmiddellijk akkoord. Uiteraard wilden we dat. Naar een pleeggezin met vreemde mensen zouden we nooit gegaan zijn. In dat geval was ik liever in het tehuis gebleven. Maar daar hebben we niet over moeten nadenken.’ ‘Aan het begin van de grote vakantie zijn mijn broer en ik hier komen wonen. Dat moment zal ik nooit vergeten. In juli zijn we op vakantie geweest in Frankrijk. Ze hadden een huis gehuurd met een zwembad. Wij waren nog nooit op vakantie geweest. Het was fantastisch. AANPASSINGSPROBLEMEN HEBBEN WE HIER NIET GEHAD. EINDELIJK HEBBEN WE EEN THUIS. ZIJ ZIJN DE BESTE TANTE EN OOM DIE JE KUNT HEBBEN. EIGENLIJK ZIJN HET MIJN NIEUWE OUDERS. HIER WIL IK NOOIT MEER WEG. IK BEN
flicten. Over huiswerk of zo. Maar dat wordt altijd vlug besproken. Ik kan hen over alles in vertrouwen nemen. In het begin heb ik me wel afgevraagd wat ik kon zeggen en wat niet, ook over mijn ouders. Ik heb uiteindelijk alles verteld over vroeger. Als ik nu op bezoek ga bij mijn moeder, gaan zij ook altijd mee. Dat is een geruststelling.’ ‘Ik wil niet meer weten wat er allemaal met mijn ouders aan de hand is. Gaan ze nu scheiden of toch weer niet? Of zit mijn vader weer aan de drugs? Ik wil het niet meer weten. Het verpest mijn dag. Meestal begin ik toch weer te piekeren en dat wil ik niet meer. Ik wil met positieve dingen bezig zijn. Zoals mijn school. Ik volg nu ASO, wiskunde-economie nog wel. En ik ben bij een basketbalclub, waar ik vier keer in de week train. Profbasketter worden is een droom. Later zou ik ook graag twee kinderen hebben. Ik wil ze niet verwennen, maar ik wil wel veel tijd aan hen besteden. Voor de rest wil ik een job waarmee ik genoeg verdien, zodat we niets te kort hebben.’ ‘Hoe ik mezelf bekijk? IK HEB VEEL MEEGEMAAKT, MAAR IK BEN ER GOED UIT GEKOMEN DOOR MIJN POSITIEVE INGESTELDHEID. Doordat we aan ons lot overgelaten werden, zijn we heel
zelfstandig. Als ik dit niet meegemaakt had, dan was ik nu waarschijnlijk een andere persoon. Niet dat ik er dankbaar voor ben, zo bedoel ik het niet. Maar ik kan er het positieve van inzien. Gelukkig heb ik er geen trauma’s aan overgehouden. Eén ding weet ik wel: ik heb nog nooit alcohol gedronken en ik zal nooit of nooit één druppel drinken.’
HIER EEN NIEUW LEVEN BEGONNEN. Wij hebben soms ook con68
69
LAURA: ‘IK WIL EEN GEWOON MEISJE ZIJN, EN NIET HET MEISJE DAT KANKER HEEFT GEHAD.’
Vier jaar geleden sloeg bij Laura het noodlot toe. Op de eerste dag van het schooljaar plukt de directeur van de school haar ’s middags uit de rij. De leerlingen van haar klas, het vierde middelbaar, kijken haar verbaasd na. Nog dezelfde dag krijgt ze te horen dat ze botkanker heeft. Boven haar knie zitten twee grote tumoren in het bot, die levensbedreigend zijn. Al haar dromen vallen in duigen. Haar leven hangt aan een zijden draadje. Laura, die ondertussen negentien jaar is, heeft een harde strijd gevoerd tegen de kanker die in haar lichaam woekerde. ‘Het is allemaal begonnen in augustus, met een stekende pijn boven mijn knie. Omdat ik in een turngroep zat, dacht ik dat ik misschien een spierscheurtje had. OP EEN DAG WAS DE PIJN ZO ONDRAAGLIJK DAT IK BEN BEGINNEN TE HUILEN. WE ZIJN NAAR HET ZIEKENHUIS GEGAAN OM FOTO’S EN EEN ECHO TE LATEN NEMEN. Daar hebben ze ons een brief voor de huisdokter mee-
gegeven. Mama is zonder mij met die brief naar de huisdokter gegaan. Nadat ze terug thuiskwam, bleef ze erg vaag over wat ik had. Maar ik voelde dat er iets ernstigs aan de hand was. Ook door de houding van mama, ze was zo anders …’ ‘De pijn werd iets minder en de dagen gingen voorbij. Het werd september en ik ging naar school. Ik wist niet wat er gebeur71
de toen de directeur mij uit de rij haalde. Ik heb toch niets gedaan of uitgespookt, was het eerste wat door mij heen ging. Mijn moeder zat in zijn bureau te huilen. Meteen wist ik dat ze slecht nieuws kwam brengen. We moesten onmiddellijk naar het ziekenhuis in Pellenberg voor bijkomende onderzoeken. De hele rit naar Leuven heb ik gehuild. Ik moest weer onder de scanner, ze trokken bloed, namen opnieuw foto’s en een echo. En daarna was het wachten. Tot ’s avonds hebben we daar gezeten. Het was al donker toen de dokter, een botchirurg, eindelijk kwam vertellen wat er aan de hand was. Wij kregen eerst heel veel uitleg. Pas op het einde kreeg ik te horen dat ik twee tumoren had. Samen waren ze veertien centimeter groot. HET WOORD “KANKER” WERD NIET UITGESPROKEN, MAAR IK BESEFTE ONMIDDELLIJK DAT IK KANKER HAD. Mijn oma is ook aan kanker gestorven. Het kwam
heel hard aan. Aangedaan en aangeslagen zijn we terug naar huis gereden. In de auto werd er niet veel gezegd. Wat viel er te zeggen?’ ‘Een week later moest ik terug voor een biopsie. Het onderzoek van een stukje weefsel uit mijn bot zou de verdere behandeling bepalen. In tussentijd ben ik gewoon naar school gegaan. Liever naar school dan hele dagen thuis te zitten piekeren. Op mijn vraag is de directeur het in de klas komen vertellen. Zelf was ik niet in staat om dat te doen, en mijn mama ook niet. De titularis van de klas heeft mij heel goed opgevangen. Enkele goede vriendinnen zijn beginnen te huilen. Ik heb van iedereen veel steun gekregen. Toch is het een lange week geweest, die tergend traag voorbijging. En daarna was het weer wachten op de uitslag 72
van de biopsie. Dat was weer schrikken. Beide tumoren waren kwaadaardig, eentje zelfs tot in de hoogste graad. Meestal krijgen patiënten met botkanker eerst een chemokuur, daarna worden de tumoren weggehaald en vervolgens wordt de chemokuur voortgezet. Omdat één tumor zo kwaadaardig was, hebben ze beslist om meteen de operatie uit te voeren en pas daarna een chemotherapie op te starten.’ ‘Die dag zal ik nooit vergeten, 22 september. Ik was verschrikkelijk bang, heel zenuwachtig. En ik kwam ook nog eens terecht in een kamer met vier personen, allemaal oudere mensen. Dat maakte me nog zenuwachtiger. Ik had zo gehoopt op een kamer alleen of met twee, maar die waren niet meer vrij. Voor de operatie heb ik een epidurale verdoving gekregen, via het ruggenmerg, waardoor ik verdoofd was van mijn voeten tot aan mijn middel. Dat was een heel raar gevoel. Daarna hebben ze me in slaap gedaan. De operatie heeft twaalf uur geduurd. Weer wakker worden was erg. Ik voelde me heel misselijk en mijn besef van tijd was weg, omdat ik zo lang weg geweest was. De eerste nacht heb ik op de intensieve afdeling doorgebracht, omdat ik veel bloed verloren had. Mijn ouders mocht ik maar een uurtje zien. Ik had een pijnpomp tegen de pijn, maar de pijn kwam er toch nog geregeld door. De eerste of tweede dag na de operatie moest ik al oefeningen doen om te revalideren. Het was de bedoeling dat ik mijn been negentig graden kon plooien. Terwijl ik nog in bed lag, werd mijn been geplooid met een machine. Enkele dagen later heb ik mijn eerste stappen gezet met een looprekje en daarna met krukken.’
rige maand heeft ze het zelf tegen me gezegd. Ik ging op controle in Gasthuisberg en we hadden afgesproken in de cafetaria. “Ze kunnen niets meer voor me doen,” zei ze. Dat kwam hard aan. Stephanie is een stuk van mijn leven. We hebben samen zoveel doorgemaakt. Gisteren vond ik het zo erg dat ik niet naar school ben kunnen gaan. Op MSN praat ze over haar begrafenis. Ze heeft gevraagd of ik iets wil voorlezen in de mis …’
74
75
‘PRECIES EEN MAAND NA DE OPERATIE, OP 22 OKTOBER, ZIJN ZE GESTART MET DE CHEMOTHERAPIE. DAT WAS AFZIEN. MISSELIJKHEID, OVERGEVEN, HOOFDPIJN, NIET KUNNEN ETEN … AF-
Ongeveer elf maanden heeft de chemotherapie geduurd. Ik kreeg twee weken chemo, van maandag tot donderdag, en daarna een week niets. En zo elke maand opnieuw. Soms waren het drie weken na elkaar. De dagen dat ik chemo kreeg, bleef ik in het ziekenhuis. Van de eerste chemo tot de laatste is mama bij mij blijven slapen. Om dat te kunnen doen heeft ze verlof moeten nemen op haar werk. Na een maand of zes is ze weer halftime gaan werken. Het was ongelooflijk zwaar, maar ik heb me niet laten hangen. Ik heb gevochten om het vol te houden. Ondanks de misselijkheid ging ik dagelijks naar de speelruimte. Daar kon ik knutselen, schilderen … En daar leerde ik ook andere kinderen kennen. Ik heb er een heel goede vriendin aan overgehouden, Stephanie. Zij is even oud als ik en zij had ook botkanker. Wij zijn ook tegelijkertijd aan de behandeling begonnen.’
SCHUWELIJK.
‘STEPHANIE LIGT NU OP STERVEN. NA ANDERHALF JAAR IS ZE HERVALLEN, DE KANKER IS UITGEZAAID NAAR HAAR LONGEN. Vo-
‘Het is nu drie jaar geleden dat ik met de chemotherapie gestopt ben. Maar ik ben nog altijd niet genezen verklaard. Pas volgend jaar, vijf jaar na de ingreep, beschouwen ze je kankervrij. De schrik dat de kanker terugkomt, zit er diep in. Ik denk er dagelijks aan, zeker sinds Stephanie hervallen is. Bij elke controle, eerst maandelijks en nu vijfmaandelijks, voel ik de angst toeslaan. Ze nemen telkens een foto van mijn been en van mijn longen. Bij botkanker komen de uitzaaiingen vaak voor in de longen. Langs de andere kant durf ik ook optimistisch te zijn. De dokters zeggen dat de kans heel klein is dat er nu nog uitzaaiingen komen.’ ‘Mijn haren zijn allemaal uitgevallen. Dat vond ik zó erg. Ik had geen enkel haartje meer. Geen wimpers, geen wenkbrauwen, niets meer op mijn armen en een hoofd zo kaal als een knikker! Vooraf had ik er heel veel schrik voor en het is ook heel moeilijk geweest. Een pruik heb ik nooit gedragen, want daar voelde ik me mezelf niet in. Ik heb altijd doekjes gedragen. Ik herinner me nog de eerste keer dat ik ben gaan winkelen in de stad. Na vier, vijf maanden chemo heb ik alle moed bij elkaar geraapt, want winkelen doe ik het liefste van alles. Dus ik, in een rolstoel, met mama naar de stad. Het is onvoorstelbaar hoe de mensen me aangaapten. Ik schaamde me heel erg … In dat jaar is mijn zelfvertrouwen heel erg achteruit gegaan. IK HAD SCHRIK
wel zouden willen. Na de chemo heb ik nog zeker een half jaar een doekje opgehad, tot mijn haren weer lang genoeg waren om er iets moois mee te doen. Ik heb nu een vriendje, al negen maanden. Als ik op controle moet, gaat hij altijd mee. Het stelt me gerust dat hij dat voor me doet.’ ‘HET JAAR DAT IK CHEMO KREEG, IS EEN ZWAAR JAAR GEWEEST, MET VEEL MOEILIJKE MOMENTEN. IK WILDE HEEL GRAAG NAAR SCHOOL GAAN, MAAR DAT MOCHT NIET OMWILLE VAN INFECTIEGEVAAR. Naar de bioscoop gaan of gaan zwemmen mocht
ligheid voor ontwikkeld. Ik vroeg me ook af of jongens me nog
ook niet. Ofwel verbleef ik in het ziekenhuis ofwel was ik thuis. Contact met vriendinnen had ik vooral tijdens het chatten op de computer. Ze kwamen ook wel eens af, maar dat moest altijd vooraf afgesproken worden, omdat ik mij soms te slecht voelde om hen te zien. Spierpijn, keelpijn, hoofdpijn, misselijkheid … Dat jaar ben ik veel alleen geweest en heb ik veel uurtjes achter de computer doorgebracht. Ik heb zelfs leren foto’s bewerken met Photoshop. Dat deed ik graag. Ik kreeg ook les thuis, maar dat stelde niet veel voor. Dat was meer bedoeld om het leren niet te verleren. In die tijd sliep ik met mama beneden in de living, omdat ik schrik had. Ik had het ook altijd koud. We deden de kachel aan en dat gaf warmte en rust. Zo ben ik dat lange jaar toch doorgekomen …’ ‘Bij de laatste chemo was ik héél blij. Toch deed het me iets afscheid te moeten nemen van de verpleging en de kinderen die ik er heb leren kennen. Ik heb dat jaar veel mensen leren kennen, maar ik heb ook van veel mensen afscheid moeten nemen omdat ze het niet haalden. Ik zal nooit vergeten hoe een klein
76
77
VAN NEGATIEVE REACTIES OVER MIJN UITERLIJK. IK VOND HET ALTIJD HEEL ERG ALS MENSEN STONDEN TE FEZELEN ACHTER MIJN RUG. ZE DACHTEN MISSCHIEN DAT IK HET NIET ZAG, MAAR JE WÉÉT HET ALS ZE DAT DOEN. Daar heb je een bepaalde gevoe-
meisje van drie jaar de ene dag rondhuppelde door de gangen en er de volgende dag niet meer was. Door de chemo had haar hart het begeven. Vreselijk. Dat zijn momenten dat de angst toeslaat. Wat doe je op zo’n moment? Huilen en nog eens huilen … Regelmatig ontmoet ik nog mensen die ook uit behandeling zijn, op kampen of uitstappen die georganiseerd worden. Maar ik ga dat niet meer doen. Regelmatig hervalt er iemand en ik kan daar niet meer tegen. IK ZOU DAT HOOFDSTUK WILLEN AFSLUITEN. IK BEN DOOR DE HEL GEGAAN, MAAR IK BEN ER OOK MEER VOLWASSEN DOOR GEWORDEN. IK GENIET NU MEER VAN
Ook al is iets negatief, ik probeer er toch nog het beste van te maken. Ik heb meer dan één keer gezien hoe vlug het gedaan kan zijn. Ik ga niet graag naar school, omdat ik zo veel achterstand heb, maar ik probeer er toch iets van te maken.’ ‘Ik volg momenteel schoonheidsverzorging. Mijn vijfde jaar heb ik moeten overdoen en mijn zesde ook, omdat ik last heb van concentratieproblemen als gevolg van de chemo. Ook mijn geheugen functioneert niet meer zoals vroeger. Ik doe nu vier jaar over twee jaar en dat is frustrerend. Maar ik wil niet opgeven. Ook niet voor Stephanie. Zij stimuleert mij om vol te houden. Vorig jaar had ik een eindwerk over couperose en daar heeft zij mij mee geholpen. Zij heeft de teksten verbeterd en de lay-out op punt gezet. Ik heb er goede punten voor gekregen! Ik doe nu mijn jaar over in een andere school. Mijn nieuwe klasgenoten weten gelukkig niets over mijn ziekte. Ik wil beschouwd worden als een normaal meisje, en niet als dat meisje dat kanker gehad heeft. HET LEVEN. ELKE DAG IS BELANGRIJK VOOR MIJ.
78
Misschien vertel ik het nog wel eens, maar nu niet. Ik ben blij dat ik van school veranderd ben, het is een nieuw begin. Met mijn vrienden van vroeger heb ik niet veel contact meer. Mijn nieuwe vrienden herinneren mij minder aan vroeger. Dat is goed.’ ‘Wat ik het allerergste vond? Dat mijn haren uitvielen! En stoppen met turnen. Op het moment dat ik kanker kreeg, zat ik in een keurgroep. Zes dagen in de week ging ik naar de training, alles samen zo’n twintig uur per week. Ik deed dat zo graag en van de ene dag op de andere was het gedaan. Ook nu zal ik nooit meer kunnen turnen op dat niveau. Mijn bot is uit mijn been gehaald en vervangen door een stuk titanium. In plaats van zelf te turnen, geef ik elke zaterdagvoormiddag turnles aan kleuters. En dat doe ik ook graag.’ ‘IK HEB OOK GOEDE HERINNERINGEN AAN DAT JAAR. DE VELE VRIENDEN DIE IK GEMAAKT HEB, STEPHANIE OP DE EERSTE PLAATS. EN DE VERRASSING VAN MAKE A WISH. Een van de dok-
ters had dat aangevraagd voor mij, want ik wist niet dat ik daarvoor in aanmerking kwam. Op mijn verjaardag – ik kreeg nog altijd chemo – zijn ze langsgekomen met een grote taart. Ik mocht drie wensen doen. Op de eerste plaats stond een reis naar de Dominicaanse Republiek, maar liefst na de chemotherapie. En dat is het geworden. In december, een maand of twee na de chemotherapie, zijn we er met ons vieren naartoe gevlogen. Na alle ellende die ik had meegemaakt, was het een fantastische ervaring. Een blauwe zee, witte zandstranden, palmbomen … Het was te mooi om waar te zijn. Ik heb er ook voor de eerste keer weer gezwommen. Het is een ervaring die ik nooit zal vergeten.’ 79
‘Mijn toekomstplannen zijn eigenlijk heel simpel. Ik wil het leven nemen zoals het komt en me gelukkig voelen met wat ik doe. Ik zou graag schoonheidsspecialiste worden en voor de rest wil ik genieten van elke dag.’
80
ASHKA: ‘HET DOET ME PIJN DAT MIJN ZIEKE MOEDER ZO HARD MOET WERKEN.’
Ashka leeft in armoede. Ze heeft getwijfeld om toe te stemmen in dit interview. Wie getuigt er graag over armoede? Op haar zeventiende draagt ze mee de verantwoordelijkheid voor een gezin van vijf personen, waar dagelijks de eindjes aan elkaar geknoopt moeten worden. ‘Mijn vader vindt geen werk. Soms heeft hij een interim in een kippenfabriek. Maar meestal is het alleen mijn moeder die voor het inkomen zorgt. Zij gaat poetsen en maakt lange dagen. Het grootste gedeelte van het geld gaat naar de huur. We moeten ook nog schulden afbetalen. GELD VOOR KLEREN OF SCHOENEN IS ER NIET. SOMS, HEEL SOMS, KOOP IK IETS OP EEN ROMMELMARKT. WIJ HEBBEN EENS DRIE MAANDEN MOETEN LEVEN ZONDER INKOMEN. IK ZAL HET NOOIT VERGETEN. Het waren
lange, koude maanden. December, januari en februari. De verwarming kon niet opstaan en we hadden geen geld om eten te kopen. Eten moesten we gaan halen bij een organisatie voor armen. Als het heel moeilijk is, krijgen we geld en kleren van de Jehova’s Getuigen.’ ‘Wij zijn bij de Jehova’s Getuigen, wij geloven dat god Jehova is. Dat is de reden waarom we vier en een half jaar geleden zijn moeten vluchten uit Armenië. Daar vlieg je in de gevangenis 83
als je een andere godsdienst hebt dan de Orthodoxe Kerk. Eerst is mijn vader gevlucht omdat hij problemen kreeg. Hij werkte in een kerk van de Jehova’s. Na een jaar is mijn oudste broer ook moeten vluchten en daarna mijn moeder, een andere broer en ik. Ik herinner het mij allemaal niet meer zo goed. Behalve dat we een ongelooflijk lange rit met de auto gemaakt hebben naar Brussel. Eerst door Rusland en Georgië, daarna door Turkije. Eén oma hebben we achter moeten laten. Een andere oma hebben ze gedood omdat ze niet wilde zeggen waar wij ons verstopt hadden bij een zus van mama. De eerste twee jaar hebben we in een asielcentrum verbleven. Gelukkig mogen we hier nu blijven wonen. Ondanks het feit dat we het niet breed hebben, willen we niet terug. Niemand van onze familie wil terug. Ik ben het hier nu gewoon en ik zou niets anders willen.’ ‘Nederlands heb ik op school geleerd. Ik volg de kantoorafdeling en ’s avonds ga in drie keer per week naar de avondschool om voor kapster te leren. Samen met mijn moeder en mijn oudste broer Hakob. WE NEMEN NA DE SCHOOL DE BUS, HET IS EEN UUR RIJDEN, EN DAARNA VOLGEN WE LES VAN ZES TOT HALFNEGEN. DAT ZIJN ZWARE DAGEN. ZEKER VOOR MIJN MOEDER, ZE MOET AL ZO HARD WERKEN. Hoewel ze nog maar tweeënveertig is, heeft
ze last van slijtage aan haar rug en haar knie. Daarnaast heeft ze veel aanvallen van migraine. Ik maak me vaak zorgen om haar en ik vind het moeilijk dat zij voor alles moet zorgen. Dat doet me pijn. Daardoor is ze ook veel weg en ben ik veel alleen thuis, vooral tijdens de vakanties. Ik probeer haar zo veel mogelijk te helpen. Opruimen, poetsen … Maar toch doet zij bijna alles in 84
het huishouden, naast haar job. Ik zou veel liever hebben dat mijn vader regelmatiger zou werken en dat mijn moeder het wat rustiger aan zou kunnen doen. Mijn broers doen soms wel vakantiewerk in een fabriek, maar dat is niet genoeg. De zeldzame keren dat mijn vader gaat werken, houdt hij het geld voor zichzelf om materiaal te kopen. Hij maakt beeldjes uit hout. Een paar jaar geleden heeft hij eens een troon gemaakt voor koning Albert, dat heeft nog in de krant gestaan. In Armenië was hij schrijnwerker van beroep.’ ‘OP VAKANTIE GAAN WE NOOIT. DAAR IS GEEN GELD VOOR. ZONDAGS GAAN WE NAAR DE JEHOVA’S GETUIGEN. DAARBUITEN DOEN WE NIETS. VRIJE TIJD HEB IK BIJNA NIET. Behalve tv kijken schiet
er naast de school, de avondschool en thuis helpen in het huishouden niet veel tijd over. Omdat ik thuis het beste Nederlands spreek, zorg ik ook voor al het papierwerk. Ik schrijf de overschrijvingen om de betalingen uit te voeren en ik doe vertaalwerk voor mijn vader en mijn broers, ook al zijn ze veel ouder dan ik. Of dat een zware last is? Het moet …’ Alsof hij het gesprek heeft gevolgd, duikt haar vader plots op. Er volgt een kort gesprek in het Armeens. Ashka kijkt verontschuldigend naar mij. ‘Ik moet met mijn vader naar een sollicitatiegesprek. Om te vertalen. Maar ik heb nog vijf minuutjes om het interview af te maken.’ Terwijl haar vader op een paar meter afstand staat te wachten, praat Ashka verder. ‘Op school heb ik geen echte vrienden. De meisjes van mijn klas kijken naar wat ik aan heb. Ik voel dat. 86
Of ze lachen me uit. “Kijk die schoenen!” Ze zeggen dat niet in mijn gezicht, maar achter mijn rug. In het begin vond ik dat heel erg. Nu ben ik eraan gewend. Ik ga vooral om met meisjes die ook gekwetst zijn. Als ik iemand alleen zie zitten, weet ik wat zij voelt en ga ik ernaartoe. Er is een meisje op school dat een beetje gehandicapt is. Het is heel erg dat zo iemand uitgelachen wordt. IK BEN BEVRIEND MET EEN MAROKKAANS MEISJE. ZIJ WORDT OOK GEPEST OMWILLE VAN HAAR KLEREN. TOCH GA IK GRAAG NAAR SCHOOL. Ik heb een droom, ja, maar dat zal nooit
lukken. Ik zou heel graag journalist worden. Maar stel dat ik daar geen geld mee kan verdienen?’ Haar vader doet teken dat het tijd is om te vertrekken. ‘Ik moet gaan’, zegt ze. ‘Het moet …’ Stilletjes loopt ze achter haar vader het vertrek uit. Ze draait zich nog één keer om. ‘Sorry dat ik nu al weg moet’, zegt ze verontschuldigend. Gelaten haalt ze haar schouders even op om aan te geven dat het niet anders kan.
87
BART: ‘IK HEB GELEERD OM MIJN EIGEN GRENZEN TE TREKKEN.’
Verlegen, een beetje schuw, doet Bart de deur open. Hij is groot van gestalte en hij heeft een getraind lichaam met brede schouders. Het is moeilijk voor te stellen dat hij een zware drugsverslaafde is geweest. Een jaar geleden, toen hij net achttien jaar geworden was, werd hij opgepakt voor de verkoop van heroïne en bracht hij een maand in de gevangenis door. ‘Ik ben de eerste keer in contact gekomen met drugs op mijn vijftiende. Na school kwamen we hier op het pleintje samen met een groepje kameraden. Het waren allemaal gasten van de wijk die ik al van kleins af kende. Soms waren we met vijftien. We hingen wat rond, babbelden over school of over de meisjes, en rookten sigaretten. Op een dag had iemand cannabis bij zich en hij rolde een joint. TERWIJL DIE JOINT WERD DOORGEGEVEN, HAD IK TWIJFELS EN WAS IK BANG. ZOU IK DAT WEL DOEN? VROEG IK ME AF. WAT GAAT ER GEBEUREN? EN GAAN ZE HET THUIS ZIEN? MAAR MIJN KAMERADEN HEBBEN ME GERUSTGESTELD. DOE TOCH MEE, ZEIDEN ZE, HET IS FIJN. TOEN IK AAN DE BEURT WAS, WAREN MIJN TWIJFELS WEG. IK HEB MEEGEROOKT.’
‘Wat ik voelde? Het was een aangenaam gevoel. Je voelt je licht, je denkt dat je alles aankan, je vergeet alles, je denkt aan niets eigenlijk. Vanaf die keer kwamen we bijna elke avond samen van 89
zes uur tot een uur of negen. We rookten elke dag. De cannabis kocht ik bij vrienden. Mijn ouders hebben nooit iets geweten. Zij vonden het normaal dat ik bij mijn kameraden was. En op school, ik volgde metaal in de vakschool, ging alles goed.’ ‘Een jaar later begon ik uit te gaan in discotheken en ben ik xtc beginnen te nemen. Dat heeft het tegenovergestelde effect van cannabis. Van een joint word je rustig, van xtc word je juist heel actief. Je laat alle remmen los. Wat je anders niet durft, doe je opeens wel. Zoals staan dansen op hoge boxen. Je trekt je niets aan van wat anderen zouden kunnen denken. Of je legt gemakkelijker contact met meisjes. Alles gaat vanzelf. En je kunt uren doorgaan.’ ‘Toen ik zestien en een half was, ben ik voor de eerste keer in contact gekomen met heroïne. Eigenlijk door mijn beste vriend. Zijn broer van tweeëntwintig gebruikte heroïne en mijn vriend had er op zijn kamer gevonden. Hij bracht het mee naar het pleintje, waar ik als eerste zat te wachten. Hij vroeg aan mij of ik het samen met hem wilde proberen. Ja, ik ben gewoon meegegaan, me van geen kwaad bewust. Ik wist niet dat het zo’n zwaar spul was. Het effect was allesbehalve positief. Ik ben ongelooflijk ziek geweest. Overgeven tot en met. En ik was heel, heel moe. Mijn kameraad zei dat het normaal was de eerste keer. DE WEEK EROP ZIJN WE MET ONS GELD OM UIT TE GAAN ZELF HEROÏNE GAAN KOPEN. OOK AL WAS IK ZIEK GEWEEST DE EERSTE KEER, IK WILDE HET NOG EENS PROBEREN. MIJN KAMERAAD VERZEKERDE MIJ DAT HET NU BETER ZOU GAAN. Twee gram hebben we gekocht,
aan veertig euro per gram. In plaats van uit te gaan zijn we bij 90
mijn kameraad thuis gaan chinezen. Je legt de heroïne op zilverpapier en daaronder houd je vuur, zodat de poeder vloeibaar wordt en begint te dampen. Die dampen moet je vervolgens inhaleren. Die tweede keer ben ik inderdaad niet ziek geweest. Het was zoals bij cannabis, maar veel straffer. Van één gram heroïne heb je een uur of vijf effect. Ik ben snel een regelmatige gebruiker geworden. Eerst alleen op zaterdag, daarna begonnen we al snel ook op zondag te gebruiken. Even later ook ’s woensdags. En daarna elke dag. Tussen de eerste keer en de periode dat ik elke dag gebruikte, lag een tijdspanne van twee maanden. Zo snel is het gegaan. Ik besefte niet waarmee ik bezig was. Het geld dat ik nodig had om heroïne te kopen, kreeg ik van mijn ouders. Mijn vader is kraanmachinist in Dubai en mijn moeder verpleegkundige. Mijn vader is telkens drie maanden van huis en daarna is hij zes weken hier. Het heeft hun veel geld gekost. En toch hadden ze niks door. Ik zei dat ik een fitnessabonnement nodig had of iets anders. Ja, ze waren goedgelovig. Of soms haalde ik geld van mijn spaarboekje af. Op de duur gebruikte ik drie keer per dag. Eerst ’s morgens al voor ik naar school ging, maar dat was tegen de middag uitgewerkt. De tweede keer gebruikte ik op school in de toiletten en ’s avonds nog eens op mijn kamer. Ik haalde nog altijd goede punten op school en de contacten met mijn vrienden waren ook goed. Dus ik ervoer het niet echt als een probleem. Behalve als ik afkickverschijnselen kreeg. Ik herinner me nog de eerste keer, ongeveer vijf maanden na de start.
AFSCHUWELIJKE BUIKPIJN EN MAAR OVERGEVEN. TOEN HEB IK WEL GEDACHT: SHIT, WAAR BEN IK IN TERECHTGEKOMEN? Eigen-
lijk ben je elke ochtend ziek als je wakker wordt, tot je weer gebruikt. Het is vreselijk, maar de drang ik zo sterk dat je het móét hebben.’ ‘Ik gebruikte alsmaar meer en kwam daardoor in geldnood. De volgende stap is vlug gezet, want je móét kunnen gebruiken. Ik ben beginnen te verkopen. Zeventien en een half was ik. Op een dag heb ik tweeduizend euro van mijn spaarrekening gehaald en ben ik tweehonderd gram gaan kopen bij een grote dealer in Antwerpen. Via via had ik zijn adres gekregen. Bij een dealer betaal je tien euro per gram, dat is een pak minder. Elke week ging ik bij hem een voorraad heroïne kopen, die ik aan een twintig, dertig mensen doorverkocht. Die mensen leer je snel kennen. Als gebruiker leef je in een kleine kring van mensen die ook gebruiken. Mijn leven ging gewoon door. Ik verkocht, ik gebruikte, ik ging naar school. Tot een maand na mijn achttiende verjaardag. Op een morgen rond zes uur zijn ze hier binnengevallen, drie mannen in uniform en drie in burger, met een huiszoekingsbevel. EEN HALFUUR HEBBEN ZE HET HELE HUIS DOORZOCHT. ZE HEBBEN TWINTIG GRAM HEROÏNE GEVONDEN, NIET MEER. IK MOEST METEEN MET HEN MEE NAAR HET POLITIEBUREAU. NOOIT ZAL IK DE GEZICHTEN VAN MIJN OUDERS VERGETEN. ZE WAREN HELEMAAL IN SHOCK. Ze wisten niks, ze hadden ook
CHAAM, IK HAD KOU EN WARM TEGELIJK, ZOALS BIJ DE GRIEP.
nooit iets vermoed. Ik ging nog naar school, ’s avonds keek ik regelmatig met hen naar de televisie, of ik ging mee winkelen met hen. Ik had nog een vrij normaal leven. Doordat het ’s mor-
92
93
IK WIST NIET WAT ME OVERKWAM. IK RILDE OVER MIJN HELE LI-
gens vroeg was, had ik al afkickverschijnselen toen ze me meenamen naar het politiebureau. Daar hebben ze me zeven, acht uur aan één stuk ondervraagd. Vervolgens heeft de onderzoeksrechter beslist dat ik een maand in de gevangenis moest. Mijn wereld stortte ineen …’ ‘Tegen vijf uur in de namiddag zat ik opgesloten in een cel. Ondertussen had ik heel zware afkickverschijnselen. Misselijk, rillen, overgeven, krampen … Ik voelde me zo ziek en radeloos. Ik was bang voor de reactie van mijn ouders. Wat had ik hun aangedaan? De eerste keer dat ze me kwamen bezoeken, was ik zo beschaamd … Omdat ze me in de gevangenis moesten komen opzoeken. Eerst waren ze heel kwaad, maar ook bezorgd. De maand dat ik daar gezeten heb, zijn ze me drie keer per week komen opzoeken. Het is heel zwaar geweest, vooral de eerste twee weken, omdat ik moest afkicken met methadon. Ik deelde mijn cel met een man van veertig jaar die daar zat voor slagen en verwondingen en met een gast van twintig die ook met drugs gepakt was. Ja, ik kende hem en het deed goed dat ik daar tenminste iemand kende. Tijdens die maand heb ik een zestal ontwenningscentra aangeschreven onder de begeleiding van de sociale dienst. Op een dag is er iemand van Katarsis naar daar gekomen voor een gesprek. NA EEN MAAND HEBBEN ZE ME VRIJ-
De volgende dag om vijf uur moest ik in Katarsis zijn. Ik ben niet met volle goesting gegaan, maar ik wist dat het nodig was.’
‘Er verbleven zo’n twintig mensen, verdeeld in twee groepen. Ik moest eerst naar de detoxafdeling voor lichamelijke ontwenning. Daar heb ik een drietal weken verbleven. Iedereen moest er zich aanpassen aan een normale dagstructuur. Op tijd opstaan, regelmatig eten, sporten … Na die drie weken ben ik terechtgekomen op de therapeutische afdeling, waar ik in totaal bijna tien maanden gebleven ben. Op deze afdeling gaat men na waarom het fout gelopen is en wat men eraan kan doen. Het komt erop neer dat je je gedrag moet aanpassen en dat je jezelf onder controle moet leren houden. Mijn probleem was dat ik heel beïnvloedbaar was. Ik moest leren mijn eigen grenzen te trekken. Ik heb ook moeten leren omgaan met geld. Dat kon ik niet. Ik kende de waarde van geld niet. Als ik geld had, moest het op. En daar heb ik leren leven met dertig euro per week. Ik moest er al mijn persoonlijke uitgaven mee betalen. Sigaretten, shampoo, douchegel, scheerschuim … Mijn ouders, die elke week op bezoek kwamen, mochten mij niet meer geven.’ ‘Door in groep te leven en verantwoordelijkheden op te nemen, van dagelijks koken tot poetsen, heb ik mijn eigen grenzen leren kennen. In het begin draaide ik gewoon mee in een groepje, bijvoorbeeld de kookploeg. Maar na twee maanden was ik al een soort ploegbaas en was ik verantwoordelijk voor een paar andere mensen. Dat lag me wel. Ook mijn werkstraf is meegevallen, bossen onderhouden en snoeien. We kregen elke dag een heel intensieve begeleiding. Pas na vier maanden mocht ik voor de eerste keer naar huis. In het begin één dag in het weekend, de laatste drie maanden mocht ik het hele week-
94
95
GELATEN OP VOORWAARDE DAT IK EEN ONTWENNINGSKUUR ZOU VOLGEN EN DAT IK TIJDENS DIE OPNAME HONDERDVIJFTIG UUR WERKSTRAF ZOU DOEN.
end naar huis. De eerste keer was wel vreemd, na alles wat er gebeurd was.’ ‘Ik ben nu anderhalve maand terug thuis. Hoe dat voelt? Raar, ik kan nu weer doen wat ik wil. NATUURLIJK BEN IK BANG OM TE HERVALLEN. IN HET ONTWENNINGSCENTRUM HEBBEN ZE ONS
gingen altijd voor. Voor de familie, voor een vriendin, voor sport, voor school … Eigenlijk was ik maar met één ding bezig en dat maakt niet gelukkig.’ ‘Welke raad ik zou geven? Er niet aan beginnen. Of zo vlug mogelijk hulp zoeken als je er toch in terechtgekomen bent.
GELEERD OM ALERT TE ZIJN VOOR WAARSCHUWINGSSIGNALEN.
HET ZIET ER ALLEMAAL TOF UIT, EN IN HET BEGIN IS HET DAT
Dat je begint te denken aan drugs is de eerste stap. Goesting krijgen is de tweede stap. Daarna begin je zenuwachtig te worden en nog een stap verder is als je mensen gaat opzoeken. Als dat gebeurt, is het belangrijk dat je op tijd hulp zoekt. Ik heb al eens een keer goesting gehad, ja. Ik heb er meteen over gepraat met mijn ouders en met mijn vriendin. Dat heeft me geholpen. Ik ben ook nog twee keer langsgegaan bij Katarsis. Zomaar, om goeiedag te zeggen. Dat helpt ook om het vol te houden. De verleiding kun je nooit helemaal uitsluiten. Als je mensen van vroeger ziet die nog gebruiken, komen alle herinneringen van vroeger boven. Aan de ene kant heb ik spijt dat ik het niet meer kan doen, want ik heb ook plezierige momenten gekend. Maar aan de andere kant weet ik heel zeker dat ik er niet meer mee wil beginnen. Gelukkig kom ik die mensen niet veel meer tegen. Dat heb je zelf ook in de hand. De groep kameraden uit de wijk hier is uit elkaar gevallen. Mijn beste kameraad van vroeger is zelf in behandeling gegaan, heb ik onlangs gehoord. Ik ben hem niet gaan bezoeken.’ ‘Ik voel me opgelucht dat ik van de heroïne af ben, ik kan me nu weer gelukkig voelen. Tijdens de periode dat ik verslaafd was, had ik geen tijd en aandacht voor andere dingen. De drugs
OOK. MAAR OP TERMIJN IS HET ÉÉN GROTE ELLENDE DIE MEN-
96
97
SEN KAPOTMAAKT. EIGENLIJK HEB IK GELUK GEHAD DAT ZE ME OPGEPAKT HEBBEN. MISSCHIEN LEEFDE IK ANDERS NIET MEER.’
‘Ik volg nu een opleiding voor kraanmachinist, zoals mijn vader. In mijn vrije tijd ga ik voetballen en fitnessen. Sport is heel belangrijk voor mij, het is een ontlading. En sinds vier maanden heb ik een vriendin. Het klikt goed met haar en ze is ook op de hoogte van mijn drugsverleden. Na de opleiding wil ik gaan werken en misschien gaan samenwonen. En later wil ik kindjes. Ja, ik zie de toekomst opnieuw zitten …’