UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.
Surf naar http://service.citroen.com: 1 | Selecteer uw taal.
2 | Klik op de link in het veld "Toegang voor particulieren" om de Boorddocumentatie te raadplegen. Er wordt een nieuw venster geopend waarin u toegang hebt tot alle instructieboekjes.
3 | Selecteer het model en de carrosserie-uitvoering van uw auto en vervolgens de uitgiftedatum van het boekje.
4 | Klik ten slotte op de gewenste rubriek.
Wij maken u attent op het volgende: Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Citroën beschikt wereldwijd over een uitgebreid gamma modellen. Modellen die worden gekenmerkt door
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie,
Symbolen
geniet u optimaal
evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit. Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.
Achter het stuur van uw nieuwe auto als u elke uitrusting,
veiligheidswaarschuwing
elke schakelaar
dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
en elke instelling kent.
verwijzing naar aangegeven pagina
Goede reis.
I N H O U D S O P G AV E IN EEN OOGOPSLAG ■ Eco-rijden
4 Î 30 29
I - CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN 31 Î 44 ■ Instrumentenpanelen ■ Verklikkerlampjes ■ Indicatoren
31 33 42
III - COMFORT ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning Parfumeur Voorstoelen Achterstoelen Opstelling van de stoelen Spiegels Stuurwielverstelling
II - MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS 45 Î 55
IV - TOEGANG TOT DE AUTO
■ ■ ■ ■ ■
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Monochroom display A Monochroom display C Kleurendisplay MyWay Kleurendisplay NaviDrive Boordcomputer
45 47 50 52 53
56 Î 77 56 58 60 65 67 70 75 76 77
78 Î 93
Sleutel met afstandsbediening Starten van de auto Alarm Ruitbediening Portieren Koffer Achterruit openen Glazen panoramadak Brandstoftank
78 81 84 86 88 90 90 91 92
V - ZICHT ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
94 Î 104
Lichtschakelaar Lichtdiodes Dagrijverlichting Automatische verlichting Koplampen verstellen Meedraaiende koplampen Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers Plafonniers Sfeerverlichting
94 96 96 97 98 99 100 101 103 104
VI - VOORZIENINGEN 105 Î 116 ■ Comfortuitrusting interieur Verschuifbare zonneschermen ■ Dashboardkastje ■ Matten ■ Indeling van de bagageruimte ■ Bagagenet ■ Uitneembare lamp
105 106 108 111 115 116
VII - VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN 117 Î 125 ■ Kinderzitjes ■ ISOFIX-bevestigingen voor kinderzitjes ■ Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen 2
117 122 125
I N H O U D S O P G AV E VIII - VEILIGHEID ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
126 Î 138
Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Detectiesysteem te lage bandenspanning Hulpsystemen bij het remmen Stabiliteitscontrolesystemen Urgence-oproep of Assistance-oproep Autogordels Airbags
IX - RIJDEN
126 126 126 127 128 129
173 Î 182
■ Motorkap ■ Brandstoftank leeggereden (Diesel) ■ Benzinemotoren ■ Dieselmotoren ■ Niveaus controleren ■ Controles
174 176 177 178 179 181
130 131 135
139 Î 172
■ Elektrisch bediende handrem ■ Hill Start Assist ■ Handgeschakelde versnellingsbak ■ Opschakelindicator ■ EGS 6-versnellingsbak ■ Stop & Start ■ Automatische versnellingsbak ■ Stuur met toetsen op de vaste naaf ■ Snelheidsbegrenzer ■ Snelheidsregelaar ■ Intelligente parkeerhulp ■ Lane Departure Warning System (LDWS) ■ Parkeerhulp ■ Luchtvering
X - ONDERHOUD
139 146 147 148 149 153 156 160 162 164 166 168 169 171
XI - PRAKTISCHE INFORMATIE ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
183 Î 212
Bandenreparatieset Verwisselen van een wiel Een lamp vervangen Vervangen van een zekering 12V-accu Eco-modus Slepen van de auto Trekken van een aanhanger Daklastdragers Sneeuwscherm Accessoires
183 186 190 197 203 206 207 209 210 210 211
XII - TECHNISCHE GEGEVENS
213 Î 226
■ ■ ■ ■ ■
Benzinemotoren Gewichten benzinemotoren Dieselmotoren Gewichten dieselmotoren Gewichten benzinemotoren en dieselmotoren uitvoeringen N1 ■ Afmetingen ■ Identificatie
AUDIO en DATACOMMUNICATIE
221 223 226
227 Î 336
■ Urgence-oproep of Assistance-oproep ■ NaviDrive ■ MyWay ■ Autoradio ■ Pack video
ZOEKEN OP AFBEELDING
213 214 215 217
227 231 275 307 329
337 Î 341
TREFWOORDENREGISTER
342 Î 348 3
IN EEN OOGOPSLAG
BUITENZIJDE
4
Stop & Start -systeem Dit systeem zet de motor in een standby-stand als de auto stilstaat in het verkeer (rood verkeerslicht, files, enz.). Zodra u verder wilt rijden, wordt de motor automatisch weer gestart. Dankzij het Stop & Start-systeem verbruikt de auto minder brandstof, worden er minder schadelijke stoffen uitgestoten en produceert de auto minder geluid tijdens het stilstaan. 153
Parkeerhulp voor/achter In de bumpers bevinden zich sensoren die eventuele obstakels detecteren. 169
Parkeerplaatsassistent Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplaats tussen twee voertuigen of obstakels. 166
Meedraaiende xenonkoplampen Deze functie zorgt ervoor dat de lichtbundels automatisch met de bocht meedraaien. 99
BUITENZIJDE
Te openen achterruit 90
Luchtvering achter De luchtvering achter zorgt voor meer rijcomfort en houdt de voertuighoogte constant, ongeacht de belading van de auto. 171
Instapverlichting Deze lampen verlichten de omgeving van beide voorportieren. 98
Buitenspiegels Elektrisch inklapbaar. Spiegelglas automatisch kantelbaar bij het inschakelen van de achteruitversnelling. 76
IN EEN OOGOPSLAG
Glazen panoramadak 91
5
OPENEN EN SLUITEN Afstandsbediening
Openen en sluiten van de motorkap
Brandstoftank Inhoud: ongeveer 60 liter.
IN EEN OOGOPSLAG
Ontgrendelen: trek de hendel onder het dashboard naar u toe.
A. B. C. D.
Centrale vergrendeling Ontgrendeling Inschakelen van de verlichting In- en uitklappen van de sleutel
Voorkeursinstelling van de portierontgrendeling Via het multifunctionele display kunt u uw voorkeursinstelling van de portierontgrendeling via de afstandsbediening instellen: - óf alle opengaande delen tegelijkertijd, - óf bij een eerste keer drukken alleen het bestuurdersportier, daarna bij een tweede keer drukken alle andere opengaande delen. 78
6
Motorkapsteun: trek de motorkapsteun uit de bevestiging, klap hem uit en zet hem vast in de steun. Sluiten: plaats de steun terug in de oorspronkelijke stand, laat de motorkap zakken en laat hem op het laatste stuk los, zodat hij in het slot valt. 174
Druk de toets A op het bedieningspaneel links van de bestuurder in. De klep van de tankdop wordt automatisch volledig geopend. Steek het vulpistool in de vulopening en druk hierbij de metalen veiligheidsklep B in. Druk de klep van de tankdop dicht. 92
Na afzetten van het contact is de toets A nog enkele minuten actief. U kunt deze toets door het contact aan te zetten opnieuw activeren.
OPENEN EN SLUITEN Openen van de achterklep
Hiermee is de bagageruimte altijd bereikbaar, ook als uw auto dicht bij een muur of een andere auto geparkeerd staat.
) Druk tegen de bediening 1. De achterklep kan niet worden geopend als de achterruit geopend is.
Sluiten van de achterklep
Modubox (CITROËN C4 Picasso)
Maximale belasting: 22 kg. De modubox bestaat uit een verrijdbaar onderstel en een verwijderbare tas, die afzonderlijk gebruikt kunnen worden.
Openen 112
) Druk tegen de bediening 2. De handgreep 4 bevindt zich bij de as van de achterruitenwisser.
Sluiten ) Druk de achterruit neer. 90
) Trek de achterklep via een van de twee handgrepen 3 in de binnenbekleding van de klep omlaag. ) Laat de klep vanaf het zwaartepunt los, zodat deze automatisch in het slot valt (zonder deze vast te houden of af te remmen).
IN EEN OOGOPSLAG
Te openen achterruit
7
CITROËN C4 Picasso
IN EEN OOGOPSLAG
Tweedelig bagageafdekscherm
8
CITROËN Grand C4 Picasso Bagageafdekscherm 111
Toegang tot het reservewiel
Uitneembare lamp 116
112
187
Luchtvering achter Hiermee kunt u de tildrempel van de bagageruimte aanpassen
Uitneembare lamp
171
Bandenreparatieset Afhankelijk van de uitrusting bevindt zich een bandenreparatieset onder de vloer van de bagageruimte of in de uitsparing onder het vloerluik bij de passagier op de tweede zitrij links (open het luik door de schroef een kwartslag te draaien). Deze set, waarmee u een band provisorisch kunt repareren, bestaat uit een pomp en een afdichtmiddel. 183 Zie ook het hoofdstuk "Praktische wenken- § Verwisselen van een wiel". 186
INTERIEUR Elektrisch bediende handrem Hiermee wordt de handrem automatisch of handmatig bediend en vrijgezet. 139
Parfumeur Deze parfumeur is aangebracht in het ventilatiesysteem van de auto en verspreidt een door u gekozen parfum in het interieur. 65
Snelheidsbegrenzer/-regelaar Hiermee kunt u de snelheid van uw auto bewaken afhankelijk van de vooraf door u ingestelde snelheid. 162, 164
Sfeerverlichting Dit systeem verspreidt een gedempt licht waardoor u als het donker is beter kunt zien in het interieur van uw auto.
IN EEN OOGOPSLAG
EGS 6-versnellingsbak Hiermee kunt u kiezen uit een volledig automatische stand, een handbediende stand en een sequentiële stand, die de voordelen van beide vorige standen verenigt, dankzij de flippers aan het stuurwiel. 149
104 9
IN EEN OOGOPSLAG
B E S T U U R D E R S P L A AT S
10
B E S T U U R D E R S P L A AT S
2. Schakelflippers van de EGS 6-versnellingsbak of van de automatische versnellingsbak
8. Bedieningsorganen: - Op nul stellen dagteller - Regeling dashboardverlichting
18. Toetsen optionele functies (op stuurwiel)
9. Controlelampjes (met multifunctioneel display MyWay of NaviDrive)
20. Bedieningsorganen: - Brandstoftankklep - Parkeerhulp voor en achter - Stop & Start-systeem - Uitschakeling van de interieurbeveiliging - Verstelling van de koplampen
10. Elektrisch bediende handrem
3. Toetsen snelheidsregelaar en snelheidsbegrenzer (op stuurwiel)
11. Instrumentenpaneel
4. Controlelampjes
12. Alarmknipperlichten
5. Toetsen audio-/ datacommunicatiesysteem (op stuurwiel)
13. Bedieningspaneel: - Oproep Urgence of Assistance - Lane Departure Warning System
6. Selectiehendel van de EGS 6-versnellingsbak of van de automatische versnellingsbak
14. Toets uitschakeling ESP
7. Bedieningsorganen: - Ruitenwissers voor - Ruitensproeiers - Achterruitenwisser - Boordcomputer
16. Toetsen multifunctioneel display (op stuurwiel)
15. Stuurslot/contact
17. Claxon
19. Afdekklep zekeringkasten
21. Openen van de motorkap 22. Bedieningsorganen: spiegels
IN EEN OOGOPSLAG
1. Bedieningsorganen: - Verlichting - Richtingaanwijzers - Mistlampen voor en achter
11
IN EEN OOGOPSLAG
B E S T U U R D E R S P L A AT S
12
B E S T U U R D E R S P L A AT S
2. Uitstroomopening ontwaseming / ontdooiing zijruit Ventilatierooster zijkant 3. Bediening airconditioning bestuurderszijde 4. Frontairbag aan bestuurderszijde 5. Dashboardkastje linksboven
10. Uitstroomopening ontwaseming / ontdooiing voorste zijruit 11. Uitstroomopening ontwaseming / ontdooiing voorruit
19. Koelvak 20. USB-aansluiting (of afsluiter)
13. Bediening airconditioning passagierszijde
21. 12V-aansluiting of aansteker
14. Onderste dashboardkastje - Houders voor parfumeur - Diverse opbergvakken
7. Dashboardkastje rechtsboven 8. Frontairbag aan passagierszijde
16. Schakelaar centrale vergrendeling
9. Luidspreker (tweeter) (rechts en links)
18. Parfumeur
12. Zonnesensor
15. Sleutelschakelaar - In- en uitschakelen van frontairbag aan passagierszijde
6. Centrale ventilatieroosters
17. Audio-/datacommunicatiesysteem
22. Uitneembare asbak 23. Toets sfeerverlichting 24. Bediening stuurwielverstelling
IN EEN OOGOPSLAG
1. Bedieningsorganen: - Ruitbediening - Kinderbeveiliging
13
INSTELLINGEN
IN EEN OOGOPSLAG
Stuurverstelling
14
Het stuur is in hoogte en diepte verstelbaar. Ontgrendel het stuur door de hendel A naar u toe te trekken. Stel de gewenste stand van het stuur in en vergrendel vervolgens de stuurkolom door de hendel geheel terug te drukken. 77
Automatische elektrochrome binnenspiegel
Deze spiegel zorgt voor een automatische en geleidelijke overgang tussen de dag- en de nachtstand. 77
Kinderspiegel
Instellen van de buitenspiegels
U kunt de spiegels instellen bij aangezet contact. Selecteer vanaf de bestuurdersplaats de betreffende spiegel door de schakelaar 1 naar links of naar rechts te zetten en stel vervolgens de spiegel in door de schakelaar 2 in vier mogelijke richtingen te bedienen. De ontwaseming/verwarming van de buitenspiegels is gekoppeld aan de achterruitverwarming.
Inklappen van de buitenspiegels
Voer uit veiligheidsoverwegingen deze handelingen niet uit tijdens het rijden.
Bij stilstaande auto kunt u de buitenspiegels met de hand of elektrisch inklappen. Met deze spiegel 1 hebt u zicht op de passagiers achterin. De spiegel is wegklapbaar om verblinding te voorkomen. 105
76
INSTELLINGEN Handmatig verstellen
Elektrische verstelling
Hoofdsteun
Armleuning
Kantelen van de rugleuning
Hoogteverstelling stoel
1. Instellen van de hoogte, kantelen van de stoel en verstellen in de lengterichting 2. Verstellen van de hoek van de rugleuning en verstellen van de lendensteun 3. Bestuurder: programmeren rijpositie-instellingen De bediening van de elektrische stoelverstelling blijft een bepaalde tijd werken: - na het openen van een van de voorportieren, - na het uitzetten van het contact.
Lendensteun Bediening stoelverwarming (aan de binnenzijde van de voorstoelen) Verstellen in lengterichting
IN EEN OOGOPSLAG
Voorstoelen
68
67 15
IN EEN OOGOPSLAG
INSTELLINGEN Hoogteverstelling van de autogordel
Elektrisch bediende ruiten
Verschuifbare zonneschermen
Druk de knop in en schuif het verstelmechanisme in de gewenste richting, tot de autogordel correct is ingesteld.
Met de schakelaars in het portier kunt u vanaf de bestuurdersplaats de portierruiten van de auto elektrisch bedienen.
) Schuif het zonnescherm in de gewenste stand via A. De zonneschermen zijn aan de voorkant voorzien van zonnekleppen. ) Klap de zonneklep omlaag om verblinding te voorkomen.
131
86
105
Elektrisch zonnescherm van het glazen panoramadak Openen (stand 1 t/m 9) Sluiten (stand 0) Dit zonnescherm is uitgerust met een antiklemvoorziening. 91
16
K L I M A AT R E G E L I N G Gebruiksadviezen Verwarming/handbediende airconditioning:
Bediening voor
Koeling
Verwarming
Ontwaseming Ontdooiing
-
of
Eerst maximaal koud en dan naar wens instellen
Eerst maximaal en dan naar wens instellen
of
Eerst maximaal warm en dan naar wens instellen
Eerst maximaal en dan naar wens instellen
Maximaal warm
ON
Bij het wegrijden ON en daarna OFF
Bij het wegrijden ON en daarna OFF
OFF
IN EEN OOGOPSLAG
-
Automatische airconditioning: bij een automatische airconditioning raden wij u aan de stand AUTO te kiezen. 17
BELANGRIJKE SIGNALERINGEN Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampje autogordel
met multifunctioneel display A of C
IN EEN OOGOPSLAG
31
18
met multifunctioneel display MyWay of NaviDrive 32
Dit lampje brandt in geval van het niet-omgespen van de autogordel aan bestuurders- of passagierszijde voorin (afhankelijk van de uitvoering) en in geval van het losmaken van de gordel van de voorpassagier (afhankelijk van uitvoering) en bij niet-omgespen van de gordels van de achterpassagiers van de tweede zitrij. De verlichte punten geven de inzittenden zonder gordel weer. 41
Bandenspanningscontrole Deze functie waarschuwt u wanneer de spanning van een of meer banden te laag is of wanneer u een lekke band hebt. Controleer ondanks dit systeem regelmatig de bandenspanning.
1. 2. 3. 4.
Instrumentenpaneel. Multifunctioneel display. Bedieningstoetsen. Weergave van de controlelampjes.
Waarschuwing te lage bandenspanning Het lampje SERVICE gaat branden en het silhouet van de auto en een melding verschijnen op het display. Tevens hoort u een geluidssignaal. Lekke band Het STOP-lampje gaat branden en het silhouet van de auto en een melding verschijnen op het display. Tevens hoort u een geluidssignaal. 127
Handmatige centrale vergrendeling
Met een druk op de knop A kunt u de auto centraal ver- of ontgrendelen. Als een van de portieren geopend of niet helemaal dicht is, werkt de centrale vergrendeling niet.
Automatische centrale vergrendeling Als deze functie geactiveerd is, worden, wanneer u wegrijdt, vanaf 10 km/h automatisch alle portieren en de achterklep vergrendeld. Deze functie kan worden uitgeschakeld door de schakelaar A meer dan twee seconden ingedrukt te houden. 89
V E I L I G H E I D VA N D E I N Z I T T E N D E N Kinderbeveiliging
Frontairbags
ISOFIX-bevestigingspunten
Uitschakelen van de frontairbag aan passagierszijde 1. Steek de sleutel in het slot A. 2. Draai de sleutel in de stand "OFF". 3. Verwijder de sleutel.
De kindersloten van de achterportieren worden ingeschakeld door de pal te bedienen met behulp van de sleutel (inkeping in het portier). Elektrische bediening
135
Druk op de toets om de bediening van de ruiten en het openen van de portieren vanuit het achtercompartiment te blokkeren. 125
De drie zitplaatsen van de tweede zitrij zijn voorzien van voorgeschreven ISOFIX-bevestigingspunten met drie bevestigingsringen A, B en C per zitplaats. Dit bevestigingssysteem is geschikt voor zitjes voor kinderen tot 18 kg.
IN EEN OOGOPSLAG
Handbediening
122
19
V E I L I G H E I D VA N D E I N Z I T T E N D E N Autogordels
IN EEN OOGOPSLAG
Middelste autogordel van de tweede zitrij
20
) Steek de gesp C in de rechtersluiting en steek vervolgens de gesp D in de linkersluiting. 132
Voorschriften autogordels voor passagiers op derde zitrij (CITROËN Grand C4 Picasso)
Zet de autogordels voor de passagiers op de derde zitrij vast aan de hiervoor bestemde bevestigingspunten. Maak de autogordels niet vast aan de bevestigingspunten die zijn gemerkt met een rood kruis (zie bovenstaande afbeelding).
Opbergvoorziening voor de gordelgespen van de derde zitrij 133
INTERIEUR
Comfortstand
Verstellen in de lengterichting
De drie afzonderlijke stoelen op de tweede zitrij zijn onafhankelijk en ieder even breed. Ze zijn voorzien van een comfortstand.
Licht de hendel A aan de voorzijde van de zitting op en zet de stoel in de gewenste stand.
Stoelen in de comfortstand zetten ) Trek aan de riem B. De rugleuning en de zitting kantelen iets naar achteren. Stoelen in de oorspronkelijke stand zetten ) Trek aan de riem B en duw de stoel naar voren.
IN EEN OOGOPSLAG
STOELEN OP DE TWEEDE ZITRIJ
70 21
INTERIEUR STOELEN OP DE TWEEDE ZITRIJ
IN EEN OOGOPSLAG
Neerklappen van de stoelen
Terugplaatsen van de stoelen Klap de afdekpanelen van de stoelen van de tweede zitrij op en vergrendel ze (CITROËN Grand C4 Picasso). Til de rugleuning op en druk deze naar achteren vast.
Van buitenaf ) Trek de lus C naar boven, zoals aangegeven door de rode pijl, om de stoel te ontgrendelen; houd de lus strak tot de stoel volledig is neergeklapt. Vanuit de bagageruimte, bijvoorbeeld tijdens het in- en uitladen van bagage (CITROËN Grand C4 Picasso) Klap eerst de stoelen van de derde zitrij neer. ) Trek aan de riem D om de stoel in kwestie te ontgrendelen.
Afdekpaneel (CITROËN Grand C4 Picasso)
De rugleuningen van de stoelen van de tweede zitrij zijn aan de achterkant voorzien van een afdekpaneel. Vergrendelen/ontgrendelen van het afdekpaneel ) Schuif de nok A van het afdekpaneel naar beneden om het te ontgrendelen. ) Klap het afdekpaneel op en schuif nok A naar boven om het te vergrendelen. Controleer voordat u de afdekpanelen uitklapt of de stoelen van de tweede zitrij zo ver mogelijk naar achteren zijn geplaatst. 72
22
INTERIEUR Stoelen overeind zetten
Vouw het harmonicapaneel (1 2 3) dat de stoelen van de derde zitrij bedekt samen. Trek aan de zwarte lus F op de rugleuning van de stoel. 74
Voordat u de stoelen op de derde zitrij overeind zet of opbergt, moet u eerst de panelen aan de onderkant van de rugleuning van de stoelen op de tweede zitrij vergrendelen.
Stoelen opbergen
Toegang tot de stoelen op de derde zitrij
Houd het samengevouwen harmonicapaneel (1 2 3) rechtop en trek aan de rode lus G. Zorg er eerst voor dat de afdekpanelen op de rugleuningen van de stoelen van de tweede zitrij opgeklapt en vergrendeld zijn.
Trek aan de hendel E aan de bovenzijde van de rugleuning van de stoelen op de tweede zitrij.
Let er bij het neerklappen op dat zich geen voorwerpen op of onder de stoelen van de tweede zitrij bevinden.
73
IN EEN OOGOPSLAG
STOELEN OP DE DERDE ZITRIJ CITROËN GRAND C4 PICASSO
23
IN EEN OOGOPSLAG
RIJDEN
24
Lichtschakelaar
Ruitenwisserschakelaar
Ring A
Schakelaar C: ruitenwisser voor
1. Lichten gedoofd 2. Automatisch inschakelen van de verlichting 3. Parkeerlicht 4. Dimlicht of grootlicht 94
Inschakelen "automatisch wissen" ) Beweeg de schakelaar naar beneden en laat deze vervolgens weer los.
Ring B Mistlampen voor Mistachterlicht 95 Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, hoge vochtigheid) is de aanwezigheid van condens op de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten normaal. De condens verdwijnt als de lampen enkele minuten hebben gebrand.
Uitschakelen "automatisch wissen" ) Beweeg de schakelaar omhoog en breng deze terug naar de stand "0". Elke keer na het starten van de motor moet de automatische stand weer worden ingeschakeld. Ring D: ruitenwisser achter Uit. Intervalwissen achterruit. Sproeien in combinatie met een aantal keren wissen. 100
Stuurwiel met vast middengedeelte met bedieningstoetsen
1. Bedieningsorganen voor optionele functies 2. Bedieningsorganen van snelheidsregelaar/-begrenzer en de parkeerplaatsassistent 3. Bedieningsorganen van het audiosysteem 4. Bedieningsorganen van het multifunctionele display 160 5. Claxon 126 6. Controlelampjes richtingaanwijzers en verlichting 33
RIJDEN Parkeerplaatsassistent
De elektrisch bediende handrem combineert: automatische functies: automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden (automatische functies standaard geactiveerd); - handmatige bediening: handmatige bediening voor het aantrekken en vrijzetten is mogelijk door de hendel A te gebruiken. Ook wanneer de automatische functies zijn geactiveerd, kan de elektrisch bediende handrem op elk gewenst moment handmatig worden aangetrokken of vrijgezet: ) Aantrekken: trek aan hendel A. ) Vrijzetten: trek aan hendel A en laat deze vervolgens weer los.
Controleer, voordat u de auto verlaat, of het controlelampje P (rood) van de handrem permanent brandt. Als u bij draaiende motor de auto verlaat, dient u met de hand de handrem aan te trekken. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de handrem kunnen vrijzetten.
Hill Start Assist Om het wegrijden op een helling te vergemakkelijken, is deze auto uitgerust met een systeem dat de auto ongeveer twee seconden op zijn plaats houdt, zodat de bestuurder de tijd heeft het rempedaal los te laten en het gaspedaal in te trappen. 146
< 20 km/h
U kunt deze functie activeren door de schakelaar A in te drukken. Zodra de parkeerplek is gemeten, wordt op het display een van de volgende meldingen weergegeven: Parkeren mogelijk
Parkeren moeilijk
Ga niet rijden als het controlelampje van de handrem en het controlelampje P op de hendel A branden. 139
IN EEN OOGOPSLAG
Elektrische handrem
Parkeren afgeraden
166
25
IN EEN OOGOPSLAG
RIJDEN EGS 6-versnellingsbak
Automatische versnellingsbak
R Achteruitrijstand N Vrijstand A Automatische stand M Stand voor handmatig schakelen Met behulp van de schakelflippers 1 "+" en 2 " -": - schakelen in de handmatige stand, - tijdelijk handmatig schakelen in de automatische stand.
P Parkeerstand R Achteruitrijstand N Neutraalstand D Automatische stand M Stand voor handmatig schakelen Met behulp van de schakelflippers 1 "+" en 2 "-": - schakelen in de handmatige stand, - tijdelijk handmatig schakelen in de automatische stand.
Wegrijden
Wegrijden
) Zorg dat de selectiehendel 3 in de stand N staat. ) Houd het rempedaal goed ingetrapt en start de motor.
) Zorg ervoor dat de selectiehendel 3 in de stand P of N staat, voordat u de motor start. Houd voor het verlaten van de stand P het rempedaal ingetrapt alvorens de selectiehendel te bedienen.
149
156
26
RIJDEN Stop & Start-systeem Overgang van de motor naar de START-stand Het controlelampje "ECO" dooft en de motor wordt opnieuw gestart:
Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor gaat over op de standby-stand: -
bij een EGS 6-versnellingsbak; als de snelheid lager is dan 6 km/h, trap dan het rempedaal in of zet de selectiehendel in stand N.
-
In sommige gevallen is het mogelijk dat de STOP-stand niet beschikbaar is; het controlelampje "ECO" knippert gedurende enkele seconden en dooft. 153
Uitschakelen / opnieuw inschakelen
de selectiehendel staat in stand A of M: laat het rempedaal los, of de selectiehendel staat in stand N en het rempedaal is niet ingetrapt: schakel de stand A of M in, of schakel de achteruitversnelling in.
In sommige gevallen wordt de STARTstand automatisch ingeschakeld; het controlelampje "ECO" knippert gedurende enkele seconden en dooft. 154
U kunt het systeem op ieder moment uitschakelen door op de toets "ECO OFF" te drukken; het controlelampje in de toets gaat branden.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart met de contactsleutel.
Zet het contact altijd uit met de sleutel voordat brandstof wordt getankt of voordat er werkzaamheden in de motorruimte worden uitgevoerd.
IN EEN OOGOPSLAG
Overgang van de motor naar de STOP-stand
154
27
IN EEN OOGOPSLAG
RIJDEN
28
Contactslot
Snelheidsbegrenzer
Snelheidsregelaar
●
1. Selecteren / uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. 2. Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Inschakelen / uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. 4. Verhogen van de ingestelde snelheid.
1. Selecteren / uitschakelen van de snelheidsregelaar. 2. Snelheid instellen / verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Uitschakelen / opnieuw activeren van de snelheidsregelaar. 4. Snelheid instellen / verhogen van de ingestelde snelheid. Voor het instellen van een snelheid of het activeren van de functie dient de auto te rijden met een snelheid van minimaal 40 km/h. Daarnaast moet bij een handbediende versnellingsbak minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld (bij een EGS 6-versnellingsbak of een automatische versnellingsbak moet minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld). 164
● ●
S: Stuurslot Beweeg, voor het ontgrendelen van de stuurinrichting, het stuurwiel iets en draai tegelijkertijd de sleutel om, zonder kracht te zetten. M: Contactstand D: Starten Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Bedien de startmotor niet bij draaiende motor. 81
162
ECO-RIJDEN
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Kies voor een soepele rijstijl
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
IN EEN OOGOPSLAG
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
29
IN EEN OOGOPSLAG 30
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN MONOCHROOM INSTRUMENTENPANEEL (MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A) 6. 7. 8. 9.
TWEE-KLEUREN INSTRUMENTENPANEEL (MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY C)
Brandstofmeter Dagteller Multifunctioneel display A/C Kilometerteller Bij het aanzetten van het contact verschijnt in dit gedeelte achtereenvolgens de informatie van de: - onderhoudsintervalindicator, - motorolieniveaumeter, - kilometerteller.
I
Bediening A. Regeling dashboardverlichting (dag- en nachtinstelling) B. Resetten dagteller
Centraal display 1. Toerenteller 2. Opschakelindicator bij een handgeschakelde versnellingsbak en stand van de selectie en de ingeschakelde versnelling bij een elektronisch bediende of een automatische versnellingsbak
3. Controlelampje "Voet op rempedaal" van de elektronisch bediende of automatische versnellingsbak / elektrische parkeerrem 4. Snelheidsmeter 5. Instellingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer
31
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
INSTRUMENTENPANEEL MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY MyWay OF NaviDrive 7. Opschakelindicator bij handgeschakelde versnellingsbak of schakelstandindicatie en gekozen versnelling bij elektronisch bediende versnellingsbak en automaat 8. Dagteller 9. Kilometerteller Bij het aanzetten van het contact verschijnt in dit gedeelte achtereenvolgens de informatie van de: - onderhoudsintervalindicator, - motorolieniveaumeter, - kilometerteller. 10. Controlelampjes.
Toetsen A. Regeling dashboardverlichting (dag- en nachtinstelling) B. Resetten dagteller
Centraal display 1. Instellingen van snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer 2. Snelheidsmeter 3. Multifunctioneel display MyWay of NaviDrive
32
4. Toerenteller 5. Controlelampje "Voet op rempedaal" van de elektronisch bediende of de automatische versnellingsbak / elektrische parkeerrem 6. Brandstofmeter
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Controlelampje
brandt
Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
I
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Oorzaak
Richtingaanwijzer links
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Alarmknipperlichten
knippert, met geluidssignaal.
De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Acties / Opmerkingen
De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. 33
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden.
permanent.
De handrem is aangetrokken.
De handrem is niet goed aangetrokken of vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
De parkeerplaatsassistent is geactiveerd.
Druk op de desbetreffende toets om de functie uit te schakelen.
Het systeem meet de beschikbare ruimte.
Als de meting is gedaan, gaat het lampje constant branden.
De elektrisch bediende kinderbeveiliging is actief.
Elke keer als u het contact aanzet en deze functie inschakelt, brandt de signalering enkele seconden. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Veilig vervoeren van kinderen".
Handrem knippert.
permanent. Parkeerplaatsassistent knippert.
Elektrisch bediende kinderbeveiliging
34
tijdelijk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
Passagiersairbag
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag is ingeschakeld. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag uit te schakelen. U kunt nu een kinderzitje plaatsen met de "rug in de rijrichting".
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOPstand gezet(verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele seconden en gaat dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch gestart.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - § Stop & Start-systeem" voor bijzonderheden van de Stop- en Start-stand.
I
Stop & Start
35
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Controlelampje
Passagiersairbag
ESP/ASR
36
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
permanent.
De toets midden op het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende controlelampje gaat branden. De functie ESP/ASR wordt uitgeschakeld. ESP: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antispinregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te schakelen. Het controlelampje dooft. De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Wanneer het systeem is uitgeschakeld wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controlelampje
STOP
brandt
Oorzaak
permanent in combinatie met een ander waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een lekke band, een storing met betrekking tot het remsysteem of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display, bijvoorbeeld: - het sluiten van de portieren, de achterklep, de achterruit of de motorkap, - de batterij van de afstandsbediening, - de bandenspanning, - vervuiling van het roetfilter (diesel). Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
tijdelijk. Service
permanent.
I
Acties / Opmerkingen
37
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
Controlelampje
brandt
Oorzaak
permanent, in combinatie met het STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS en het STOP-lampje.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD).
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het aantrekken of vrijzetten van de elektrische parkeerrem is onderbroken.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een horizonale ondergrond, zet het contact af en raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in de elektrische parkeerrem.
Het automatisch aantrekken/vrijzetten is niet meer mogelijk. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De rem kan handmatig worden vrijgezet via de speciale noodontgrendeling. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem het hoofdstuk "Rijden".
Remsysteem +
Antiblokkeersysteem (ABS)
Elektrische parkeerrem
permanent.
knippert.
+
Storing elektrische parkeerrem
38
Acties / Opmerkingen
permanent.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem
brandt
permanent.
knippert. Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR) permanent.
knippert. Zelfdiagnose motor permanent.
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem het hoofdstuk "Rijden".
De ESP-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
Storing in het ESP-/ASR-systeem, tenzij deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in het motormanagementsysteem. Er is een storing in de emissieregeling.
I
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
39
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
Controlelampje
Laag brandstofniveau
brandt
permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een bericht op het multifunctionele display.
permanent.
Voet op het rempedaal
Oorzaak
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: 60 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Het rempedaal is niet ingetrapt.
Trap bij de elektronisch bediende 6-versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N).
Het rempedaal is niet ingetrapt.
Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de parkeerrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de parkeerrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit controlelampje blijven branden.
Als u de auto met een elektronisch bediende handgeschakelde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de elektrische parkeerrem.
knippert.
40
Acties / Opmerkingen
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Controlelampje
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
Laadstroom accu
brandt
permanent rood.
permanent.
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een portier, de achterklep of de achterruit is niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
De bestuurder en/of de voor-/achterpassagier heeft zijn autogordel niet vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. De verlichte punten stellen de passagiers voor die geen autogordel dragen. De punten: branden gedurende 30 seconden na het starten van de auto, branden in de loop van de rit bij een wagensnelheid tussen 0 en 20 km/h, knipperen bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h ongeveer 120 seconden in combinatie met een geluidssignaal.
I
permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een of meer portieren geopend
Autogordels losgemaakt of niet vastgemaakt
permanent in combinatie met een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
permanent.
41
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van het eerstvolgende onderhoud volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds het laatste onderhoud. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 1.000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot het eerstvolgende onderhoud aan. Voorbeeld: De afstand tot het eerstvolgende onderhoud bedraagt 4.800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
42
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1.000 km Voorbeeld: de afstand tot het eerstvolgende onderhoud bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Op 0 zetten van de onderhoudsintervaldicator
De onderhoudsintervalindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het contact af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Motorolieniveaumeter
Storing motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Een storing in de motorolieniveaumeter wordt aangegeven door het knipperen van de aanduiding "OIL --". Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
I
Oliepeilstok Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: - A = maxi; het olieniveau mag nooit boven het niveau A uitkomen (kans op motorschade), - B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
43
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN I
Kilometerteller/dagteller
Dimmer dashboardverlichting
De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. De dimmer van de dashboardverlichting kan alleen worden gebruikt als de verlichting van de auto is ingeschakeld, uitgezonderd de verlichting overdag.
Kilometerteller De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.
Dagteller
Actief ) Druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren. ) Als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer feller te maken. of ) Als de verlichting de sterkste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer zwakker te maken. ) Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.
De dagteller geeft het aantal verreden kilometers weer sinds de laatste keer dat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. ) Druk bij aangezet contact op deze knop en houd deze ingedrukt tot de dagteller op 0 staat.
44
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S MONOCHROOM DISPLAY A
Toetsen
Hoofdmenu
Weergave op het display
II
Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur, Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C en -3°C ligt, wordt deze knipperend weergegeven (kans op gladheid). Als de auto in de volle zon geparkeerd staat, kan de weergegeven buitentemperatuur hoger zijn dan de werkelijke buitentemperatuur, - de geluidsbron waar naar geluisterd wordt, - de boordcomputer (zie het eind van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken. Om veiligheidsredenen mag u als bestuurder deze instellingen alleen aanpassen als de auto op een veilige plek stilstaat.
) Druk op de toets A en selecteer dan met behulp van B de volgende menu's: - radio/CD-speler, - configuratie auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. ) Druk op de toets C om uw keuze te bevestigen.
A. Toegang tot het "Hoofdmenu". B. Scrollen door de schermmenu’s. C. Bevestigen van de selectie in de menu's van de gekozen functie of van de gewijzigde waarde. D. Huidige handeling afbreken. E. Selecteren van het type informatie (datum, radio/CD en boordcomputer). B of F. In de menu's, navigatie, in- of uitschakelen van persoonlijke functies en instellingen.
45
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S Configuratie van de auto
II
Radio/CD Als de Autoradio is ingeschakeld, kunt u de functies van de radio (RDS, REG) in- en uitschakelen en kunt u kiezen op welke manier een CD moet worden afgespeeld (introscan, willekeurig, CD herhalen). Raadpleeg voor meer informatie over de audio-functies het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en Datacommunicatie".
46
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Via het menu "Config auto" kunt u de volgende functies in- en uitschakelen: - ruitenwisser achter gekoppeld aan het inschakelen van de achteruit (zie het hoofdstuk "Zicht"), - instapverlichting (follow me home- en find me-verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - automatische functie (aantrekken/vrijzetten) van de elektrische parkeerrem*, - selectief ontgrendelen van portieren/achterklep, - dagrijverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht").
Instellingen display Via het menu "Instellingen display" kunt u de volgende gegevens instellen: - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - weergave in 12 of 24 uur.
Taal Opties Via dit menu kunt u de status van de verschillende functies uitlezen (ingeschakeld, uitgeschakeld, defect).
Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Français, Italiano, Nederlands, Portugues, PortuguesBrasil, Deutsch, English, Espanol.
Kiezen van de eenheden Via dit menu kunt u de eenheden voor de temperatuur (°C of °F) en het brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l) instellen.
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S MONOCHROOM DISPLAY C
Bedieningsorganen
Hoofdmenu
Weergave op het display
II
Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd - de datum, - de buitentemperatuur, Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C en -3°C ligt, wordt deze knipperend weergegeven (kans op gladheid). Als de auto in de volle zon geparkeerd staat, kan de weergegeven buitentemperatuur hoger zijn dan de werkelijke buitentemperatuur. - de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt, - de boordcomputer (zie het eind van dit hoofdstuk), - het resultaat van de meting van de parkeerplaatsassistent, - de grafische weergave van de parkeerhulp. Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
) Druk op de toets A en selecteer dan met behulp van B de volgende menu's: - audiofuncties, - boordcomputer, - persoonlijke instellingen, - telefoon (handsfree). ) Druk op de toets C om te bevestigen.
A. Toegang tot het "Hoofdmenu". B. Scrollen door de schermmenu's. C. Bevestigen en selecteren van de gekozen functie of de gewijzigde waarde. D. Huidige bewerking afbreken. E. Selecteren van de soort informatie (datum, radio/CD/audio, telefoon en boordcomputer). B of F. In de menu's, navigatie, in- of uitschakelen van persoonlijke functies en instellingen.
Om veiligheidsredenen mag u als bestuurder deze instellingen alleen aanpassen als de auto op een veilige plek stilstaat.
47
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S Telefoon (handsfree kit)
II
Als de Autoradio is ingeschakeld, kunt u de Bluetooth handsfree kit instellen (koppelen) de adresboeken inzien en de verschillende functies van de telefoon gebruiken (gesprek aannemen, ophangen, wisselgesprek, privémodus enz.). Raadpleeg voor meer informatie over de functie "Telefoon" het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en Datacommunicatie".
Boordcomputer Audiofuncties
Als de Autoradio is ingeschakeld, kunt u de functies van de radio (RDS, REG) in- en uitschakelen en u kunt kiezen op welke manier een CD moet worden afgespeeld (introscan, willekeurig, CD herhalen). Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en Datacommunicatie".
48
Hiermee kunt u informatie met betrekking tot de status van de auto raadplegen. Logboek waarschuwingen Het logboek geeft een overzicht van alle actuele waarschuwingen.
Status van functies Via dit menu kunt u de status van de verschillende functies uitlezen (ingeschakeld, uitgeschakeld, defect).
Afstand tot een bestemming invoeren U kunt de afstand tot uw eindbestemming invoeren.
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S Parameters van de auto instellen U kunt de volgende functies in- en uitschakelen: - ruitenwisser achter gekoppeld aan het inschakelen van de achteruit (zie het hoofdstuk "Zicht"), - automatische bediening van de follow me home-verlichting, - meedraaiende koplampen, - automatische bediening (aantrekken/vrijzetten) van de elektrisch bediende handrem*, - selectieve ontgrendeling van portieren/achterklep, - dagrijverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht").
Persoonlijke instellingen en configuratie Via dit menu kunt u de volgende instellingen doen: - parameters van de auto, - de weergave van het display, - de taal.
Taalkeuze Via dit menu kunt u de taal van het display instellen (Deutsch, English, Espanol, Français, Italiano, Nederlands, Portugues, PortuguesBrasil, Türkçe*).
II
Configuratie van het display U kunt de volgende instellingen doen: - de lichtsterkte, - de datum en tijd, - de eenheden.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
49
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY MyWay
II
50
Toetsen
Menu's op bedieningspaneel
Weergave op het display
Het display geeft de volgende informatie weer: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur, Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C en -3°C ligt, wordt deze knipperend weergegeven (kans op gladheid). Als de auto in de volle zon geparkeerd staat, kan de weergegeven buitentemperatuur hoger zijn dan de werkelijke buitentemperatuur. waarschuwingsmeldingen en meldingen over de status van de functies van de auto, die tijdelijk worden weergegeven, - de audiofuncties, de boordcomputer (zie einde hoofdstuk), - de informatie van de parkeerplaatsassistent, - de grafische weergave van de parkeerhulp, - de informatie van het navigatiesysteem.
Om een van de functies te selecteren: ) druk op de toets "RADIO", "MUSIC", "NAV", "TRAFFIC", "SETUP" of "PHONE" om toegang te krijgen tot het desbetreffende menu. Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het hoofdstuk "Audio en datacommunicate". U kunt drukken op: A. Toegang tot het contexmenu. B. Navigeren door de schermmenu's. C. Bevestigen van de selectie in de menu's van de gekozen functie of van de gewijzigde waarde. D. Huidige handeling afbreken. E. Hoofdweergave selecteren (datum, audio, telefoon, kaart, navigatie en boordcomputer). B of F. In de menu's, navigatie, kiezen van het in-/uitschakelen van uw functies en instellingen.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S Menu "SETUP"
) Druk op de toets "SETUP" om naar het configuratiemenu te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies: - "Taal", - "Datum en tijd", - "Weergave", - "Parameters auto", - "Eenheden", - "Parameters systeem".
Talen Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Türkçe*.
Datum en tijd Via dit menu kunt u de datum en tijd, het formaat van de datum en het formaat van de tijd instellen (zie hoofdstuk "Audio en datacommunicatie").
Eenheden Via dit menu kunt u de eenheden kiezen: temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l, l/100 of mpg).
Weergave Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart instellen (dag/nacht of automatisch).
Parameters systeem Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlopende tekst activeren.
Parameters auto Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve van het rijden en het comfort in- of uitschakelen: - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie hoofdstuk "Zicht"), - follow me home-verlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - bochtverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - sfeerverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"), - automatische functies (automatisch aantrekken/vrijzetten) van de elektrisch bediende handrem*, - selectief ontgrendelen van portieren/achterklep, - dagrijverlichting (zie hoofdstuk "Zicht").
* Volgens land van bestemming.
II
51
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S MULTIFUNCTIONEEL DISPLAYNAVIDRIVE
II
Toetsen
Weergave op het display
Het display geeft informatie over: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur, Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C en -3°C ligt, wordt deze knipperend weergegeven (kans op gladheid). Als de auto in de volle zon geparkeerd staat, kan de weergegeven buitentemperatuur hoger zijn dan de werkelijke buitentemperatuur. - waarschuwingen en meldingen over de status van de functies van de auto, die tijdelijk worden weergegeven,
-
de audiofuncties, de boordcomputer (zie het eind van dit hoofdstuk), het resultaat van de meting van de parkeerplaatsassistent, de grafische weergave van de parkeerhulp, de informatie van het navigatiesysteem.
Om veiligheidsredenen moet u als bestuurder deze instellingen alleen aanpassen als de auto op een veilige plek stilstaat. 52
A. Toegang tot het "Hoofdmenu". B. Scrollen door de schermmenu's. C. Bevestigen van de selectie in de menu's van de gekozen functie of van de gewijzigde waarde. D. Huidige handeling afbreken of terug naar het vorige scherm. E. Hoofdweergave selecteren (datum, audio, telefoon, kaart, navigatie en boordcomputer). B of F. In de menu's, navigatie, kiezen van het in-/uitschakelen van uw functies en instellingen.
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S Hoofdmenu
BOORDCOMPUTER
Druk op toets A om het "Hoofdmenu" op het multifunctionele display weer te geven.
De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik...).
Navigatie/Routeplanner
Monochroom display A
Kaart
De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: - actieradius, - momenteel brandstofverbruik, - afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid. ) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.
II
Verkeersinformatie Op 0 stellen Audiofuncties
Datacommunicatie
Weergave van de informatie
Configuratie, voor het uitvoeren van diverse instellingen (datum, tijd enz. ) en de parameters van de auto. Video Diagnose auto "Logboek waarschuwingen", - "Status van functies".
) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.
) Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
53
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S BOORDCOMPUTER
II
Weergave van de informatie
De boordcomputer op het multifunctionele display geeft tijdens het rijden actuele informatie over het afgelegde traject (actieradius, brandstofverbruik, ...).
Monochroom display C
Kleurendisplay MyWay of NaviDrive
) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven: - de actuele informatie met: ● de actieradius, ● het brandstofverbruik op dat moment, ● de resterende afstand/de teller van het Stop & Start-systeem, -
54
traject "1" met: ● de afgelegde afstand, ● het gemiddelde brandstofverbruik, ● de gemiddelde snelheid, voor het eerste traject.
-
traject "2" met: ● de afgelegde afstand, ● het gemiddelde brandstofverbruik, ● de gemiddelde snelheid, voor het tweede traject.
Traject op 0 zetten
) Druk de toets langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen Het traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks gebruik.
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L AY S Enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand (km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
II
Nog af te leggen afstand (km of miles) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand wordt op elk moment tijdens het navigeren berekend of wordt ingevoerd door de gebruiker. Bij het ontbreken van de afstand verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
55
COMFORT TIPS VOOR VENTILATIE, VERWARMING EN AIRCONDITIONING
Luchttoevoer Zorg ervoor dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit van de auto schoon is (vrij van bladeren, sneeuw, etc.).
III Luchtverdeling 1. Uitstroomopeningen voorruitontdooiing en -ontwaseming. 2. Uitstroomopeningen ontdooiing en ontwaseming voorste zijruiten. 3. Uitstroomopeningen ontdooiing en ontwaseming zijruiten vóór. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare centrale ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen voetenruimte inzittenden vóór. 6. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters 2e zitrij, met luchthoeveelheids- en temperatuurregeling. 7. Uitstroomopeningen voetenruimte inzittenden achter. 8. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters 3e zitrij. De zijventilatieroosters 8 betreffen uitsluitend uitvoeringen met 7 zitplaatsen.
56
COMFORT Luchtroosters
Airconditioning
De luchttoevoeropeningen in het dashboard zijn voorzien van roosters waarmee de luchtstroom kan worden gericht (hoog/laag, rechts/ links) en van draaiknoppen voor instelling van de luchthoeveelheid.
Voor een goede werking van het gehele systeem moet dit regelmatig worden gecontroleerd. Het condenswater afkomstig van de verdamper van de airconditioning wordt afgevoerd via een speciale opening. Als de auto stilstaat kan zich hieronder een plas water vormen. Om ervoor te zorgen dat de afdichtingen van de compressor van de airconditioning niet gaan lekken, moet u de airconditioning minstens één keer per maand inschakelen. De airconditioning kan ongeacht het seizoen worden gebruikt, omdat deze zorgt voor verlaging van de luchtvochtigheid en ontwaseming van de ruiten. Voor een optimale werking van de airconditioning moeten de ruiten gesloten zijn. Als na langdurige stilstand in de zon de temperatuur in de auto sterk is opgelopen, is het raadzaam de auto met de ruiten geopend even te ventileren, waarna u de ruiten weer sluit. De airconditioning heeft voor zijn werking energie van de motor nodig. Dit resulteert in een hoger brandstofverbruik.
Luchtcirculatie Luchttoevoeropeningen op de vloer onder de voorstoelen zorgen ervoor dat het achtercompartiment beter kan worden verwarmd. Deze mogen niet worden afgedekt.
Pollenfilter/geurfilter (actief koolstof) Het systeem is uitgerust met een filter dat pollen en geuren in de lucht kan tegenhouden. Dit filter moet overeenkomstig de onderhoudsvoorschriften worden vervangen (zie "Onderhoudsboekje").
Sensoren
III
De automatische temperatuurregeling van de airconditioning maakt gebruik van diverse sensoren in het interieur van de auto (zonnesensor, buitentemperatuursensor...) om te zorgen dat u tijdens het gebruik de instellingen niet vaak hoeft te wijzigen. Let erop dat de zonnesensor op het dashboard achter het instrumentenpaneel niet wordt afgedekt.
57
COMFORT HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor.
III
A. BEDIENINGSPANEEL BESTUURDERSZIJDE
Het niveau van de luchttoevoer wordt aangegeven doordat de schoepen van de ventilator 1 één voor één worden uitgevuld. Als de luchttoevoer tot het minimum wordt verlaagd, wordt de airconditioning uitgeschakeld (OFF). Voor een comfortabele temperatuur mag deze toets niet langdurig in de stand OFF blijven staan.
2 - Luchtverdeling ) Druk toets 2 in om de luchtverdelingen één voor één op het display weer te geven. De gekozen luchtverdeling wordt aangegeven door het oplichten van de betreffende pijltjes op het display 2.
1 - Regeling van de aanjagersnelheid De aanjager kan alleen worden ingesteld als de motor draait. Druk om de luchttoevoer in te stellen op schakelaar 1: om de luchttoevoer te verhogen, om de luchttoevoer te verlagen. 58
3 - Regeling van de temperatuur aan passagierszijde ) Druk toets 3 in om de temperatuur van de luchttoevoer aan passagierszijde individueel te regelen. Het lampje dooft. Als de voorpassagier de temperatuur regelt, brandt het lampje.
4 - Luchtrecirculatie Met deze toets wordt het interieur afgesloten voor onaangenaam ruikende lucht of rook buiten de auto. ) Druk toets 4 in om de toevoer van buitenlucht af te sluiten. Het lampje gaat branden. Deze stand moet zo snel mogelijk weer worden verlaten om verse lucht toe te laten in het interieur en het beslaan van de ruiten te voorkomen. ) Druk toets 4 opnieuw in het interieur te voorzien van verse lucht. Het lampje gaat uit.
5 - Airconditioning De aanjagerschakelaar (regeling van de luchttoevoer) moet geactiveerd zijn om de airconditioning te kunnen inschakelen. ) Druk toets 5 in. Het lampje gaat branden. Voor een optimale werking van de airconditioning moeten de ruiten gesloten zijn. Als uw auto niet met airconditioning is uitgerust, beschikt deze over hetzelfde bedieningspaneel, met uitzondering van toets A/C.
COMFORT 6 - Ontdooien / ontwasemen van de achterruit Deze functie werkt uitsluitend als de motor draait. ) Druk toets 6 in om de achterruitverwarming en de verwarming van de elektrische buitenspiegels in of uit te schakelen. Het lampje gaat branden. De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om een te hoog stroomverbruik te vermijden.
8 - Regeling van de temperatuur van de aanjagerlucht
B. BEDIENINGSPANEEL PASSAGIERSZIJDE
Met deze toets kan de temperatuur van de lucht in het interieur worden geregeld. Deze stand kan zowel bij lage als bij hoge temperaturen in combinatie met de airconditioning worden gebruikt. De temperatuur wordt continu en geleidelijk ingesteld van links naar rechts.
III
Temperatuurinstelling 7 - Snel ontdooien / ontwasemen van de ruiten voor en achter en de buitenspiegels ) Druk toets 7 in. Het lampje gaat branden. De volgende functies worden tegelijkertijd ingeschakeld: - de voorruitontwaseming, - de optimale luchthoeveelheid, - de toevoer van buitenlucht, - de verwarming van de buitenspiegels en de achterruitverwarming, - indien nodig de airconditioning. Druk toets 7 opnieuw in om deze functie uit te schakelen.
) Druk toets 9 in om de temperatuur te kunnen instellen. Het controlelampje gaat branden. ) Draai aan schakelaar 10 om de gewenste temperatuur in te stellen. De temperatuur wordt continu en geleidelijk ingesteld van links naar rechts.
59
COMFORT AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
III
A. BEDIENINGSPANEEL BESTUURDERSZIJDE
Het wordt aangeraden om alle ventilatieroosters geopend te houden. Om het beslaan van de binnenzijde van de ruiten bij lage buitentemperaturen of vochtige omstandigheden te voorkomen, wordt aangeraden om de functie AUTO in te schakelen. Om bij het wegrijden met een koude motor te voorkomen dat een grote hoeveelheid koude lucht het interieur binnenstroomt, wordt de aanjagersnelheid geleidelijk tot het maximumniveau verhoogd. Eén of meer functies handmatig inschakelen Het is eveneens mogelijk de functies 3, 4, 6 en 10 handmatig te regelen. De weergave van de functie "AUTO" verdwijnt in dat geval.
1 - Automatische comfortregeling
60
Als deze toets wordt ingedrukt, aangegeven door het branden van de controlelampjes A/C en AUTO op het display, kunnen de volgende 5 functies automatisch en afhankelijk van de ingestelde temperatuur worden aangestuurd: - Luchthoeveelheid, - Temperatuur in het interieur links/rechts, - Luchtverdeling, - Airconditioning, - Automatische luchtrecirculatie.
Inschakelen van de temperatuurregeling door de bestuurder (vooren achterpassagiers) Wanneer u de toets "AUTO" lang ingedrukt houdt, worden de persoonlijke instellingen gewist, waaronder de temperatuur aan passagierszijde, en wordt de automatische regeling weer ingeschakeld.
2 - Temperatuurinstelling Druk op de toets om de gewenste temperatuur in te stellen: - – om de temperatuur te verlagen, - + om de temperatuur te verhogen. Een optimaal comfort kan worden bereikt door een instelling rond de 21. Het is raadzaam om in ieder geval een instelling tussen 18 en 24 te kiezen. Voor een optimaal comfort wordt aangeraden een verschil in temperatuurinstelling tussen links en rechts van meer dan 3 te vermijden. De gevoelstemperatuur in het interieur is afhankelijk van de omstandigheden buiten de auto en kan hierdoor afwijken van de ingestelde temperatuur. Bij het instappen in de auto is het mogelijk dat de temperatuur in het interieur te koud (of te warm) aanvoelt. Het wijzigen van de ingestelde temperatuur om snel een comfortabele temperatuur te bereiken heeft geen nut. Het systeem zorgt er automatisch voor dat het temperatuurverschil zo snel mogelijk wordt gecompenseerd.
COMFORT 3 - Regeling van de aanjagersnelheid / Activeren van de functie "REST" Regeling van de luchttoevoer Druk om de luchttoevoer in te stellen op de toets: om de luchttoevoer te verhogen om de luchttoevoer te verkleinen (deze toets bedient eveneens de functie REST) Het niveau van de luchttoevoer wordt aangegeven doordat de schoepen van de ventilator één voor één worden uitgevuld. Als de aanjager in stand 0 wordt gezet, wordt het systeem uitgeschakeld. Alleen het niet uitgevulde aanjagersymbool en de indicatie OFF worden weergegeven. Functie "REST": activering van de ventilatie bij afgezette motor Om ervoor te zorgen dat de temperatuur in het interieur bij afgezette motor enigszins comfortabel blijft, kunt u met de functie "REST" de ventilatie gedurende enkele minuten inschakelen. Zo kunt u er bijvoorbeeld voor zorgen dat als u de auto verlaat, de andere inzittenden nog profiteren van de luchtcirculatie zonder dat de motor hoeft te draaien.
Deze functie is beschikbaar bij het aanzetten van het contact en na het afzetten van de motor. De displays van de airconditioning worden verlicht en het pictogram van de lege aanjager blijft zichtbaar zolang de functie beschikbaar is.
Bij het aanzetten van het contact: - Als de toets REST wordt ingedrukt, wordt deze functie gedurende een aantal minuten ingeschakeld. Twee schoepen van de aanjager worden opgevuld om aan te geven dat de functie actief is. - De functie kan tijdens de hele werkingsperiode worden uitgeschakeld en opnieuw ingeschakeld. - Na afloop van de werkingsperiode dooft het display.
Met deze toets wordt niet de klimaatregeling ingeschakeld, maar uitsluitend de aanjager. Als de functie REST is geactiveerd, kunnen de luchttoevoer en de luchtverdeling niet worden gewijzigd.
III 4 - Luchtverdeling ) Druk toets 4 in om de luchtverdelingen één voor één op het display weer te geven. De gekozen luchtverdeling wordt aangegeven door het oplichten van de betreffende pijltjes op het display. U heeft de keuze uit zeven instellingen.
Na het afzetten van de motor: - De functie kan gedurende 30 seconden worden geactiveerd. - Als de toets REST wordt ingedrukt, wordt de functie gedurende een aantal minuten ingeschakeld. De duur en de beschikbaarheid van de functie zijn afhankelijk van de acculading. Het vergrendelen van de auto heeft geen invloed op de functie. - Als de toets tijdens de werking opnieuw wordt ingedrukt, wordt de functie definitief uitgeschakeld. 61
COMFORT 5 - Luchtrecirculatie Deze toets regelt de luchtrecirculatie in het interieur.
III
) Druk toets 5 in om de toevoer van buitenlucht af te sluiten en de luchtrecirculatie in het interieur in te schakelen. Het controlelampje gaat branden. In deze stand wordt voorkomen dat stank of rook van buitenaf het interieur binnenkomt, zonder dat de overige instellingen worden gewijzigd. De recirculatie moet zo snel mogelijk weer worden uitgeschakeld om verse lucht toe te laten in het interieur en het beslaan van de ruiten te voorkomen. ) Druk toets 5 nogmaals in om de toevoer van buitenlucht in te schakelen. Het lampje dooft. De luchtrecirculatie kan eveneens worden ingeschakeld door het indrukken van de toets op het stuurwiel linksonder (zie het hoofdstuk over het stuur met centrale bedieningen op vast middengedeelte).
6 - In- en uitschakelen van de regeling voor de achterpassagiers
7 - Weergavemodus voor het dashboard: functie black panel
Met deze functie kunt u de bedieningsorganen in het achtercompartiment vrijgeven of blokkeren. Deze functie heeft drie verschillende standen:
Met deze functie is het mogelijk de displays en de achtergrondverlichting van de toetsen te doven. - Als deze functie geactiveerd is, licht het display bij het indrukken van een willekeurige toets tijdelijk op. - Door het indrukken van toets 7 wordt de functie uitgeschakeld en brandt de verlichting van de toetsen en het display weer continu. Met deze functie neemt vooral het visuele comfort tijdens het rijden in het donker toe.
Blokkeren van de bedieningsorganen achterin De door de bestuurder gekozen instelling geldt eveneens voor het achtercompartiment; de bedieningsorganen voor de achterpassagiers zijn geblokkeerd. Vrijgeven van de bedieningsorganen achterin De achterpassagiers kunnen gebruik maken van hun individuele klimaatregeling. Verminderen van de luchttoevoer naar het achtercompartiment Bij de uitvoering met extra airconditioning wordt geadviseerd om onder winterse omstandigheden de luchttoevoer naar de achterpassagiers af te sluiten (geen verdeling van warme lucht mogelijk via deze luchtroosters).
62
8 - Snel ontdooien / ontwasemen van de achterruit Deze functie is alleen beschikbaar bij draaiende motor. ) Druk op toets 8 om de achterruitverwarming en, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegelverwarming in- of uit te schakelen. Het lampje gaat branden en op het display verschijnt een symbooltje. Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om een te hoog stroomverbruik te vermijden.
COMFORT 9 - Snel ontdooien / ontwasemen van de vooren achterruit -
B. BEDIENINGSPANELEN PASSAGIERS
Standaard is de stand AUTO ingeschakeld, waarbij de luchttoevoer gelijk is aan die aan de voorzijde. ) Draai aan de schakelaar om de luchttoevoer te verlagen of te verhogen.
Druk op toets 9. Het controlelampje gaat branden.
Met deze functie is het mogelijk de auto snel te ontwasemen en te ontdooien door het tegelijkertijd inschakelen van: - de voorruitontwaseming met een optimale temperatuur, - een optimale luchttoevoer, - de toevoer van buitenlucht, - het ontdooien en ontwasemen van de buitenspiegels en de achterruitverwarming, - de airconditioning, indien noodzakelijk. Druk opnieuw op toets 9 of op de toets AUTO als u deze functie uit wilt schakelen. De ontdooifunctie van de buitenspiegels evenals de achterruitverwarming blijven ingeschakeld. Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
12. Achterpassagiers (rechts/ links)
III
11. Voorpassagier De voorpassagier kan de temperatuur voor zichzelf onafhankelijk en op elk moment regelen met de toetsen + en -.
U kunt de luchttoevoer uitsluitend regelen als de bestuurder dit heeft vrijgegeven (zie toets 6 van het bedieningspaneel voor de bestuurder).
De voorpassagier stelt zelf de gewenste temperatuur in. De temperatuur voor de voorpassagier is gelijk aan die voor de bestuurder.
10 - Airconditioning ) Druk op schakelaar 10 om de airconditioning in te schakelen. Controlelampje A/C gaat branden. 63
COMFORT EXTRA AIRCONDITIONING
C. BEDIENINGSPANELEN ACHTERPASSAGIERS (RECHTS/LINKS) 13. Temperatuurinstelling
III
De achterpassagiers kunnen de temperatuur voor zichzelf onafhankelijk instellen met de toetsen + en -. De instelling mag niet meer dan twee graden hoger zijn dan de instelling voor de bestuurder. Als dit toch het geval is, wordt dit aangegeven door het knipperen van het display.
14. Regeling van de aanjagersnelheid
De extra airconditioning maakt een optimaal comfort mogelijk onder zomerse omstandigheden. Het systeem produceert een extra hoeveelheid koele lucht en verspreidt deze via de achterste luchtroosters. Bij dit systeem is geen verdeling van warme lucht via de achterste luchtroosters mogelijk.
64
De aanjager werkt uitsluitend bij draaiende motor. Druk om de luchttoevoer in te stellen op de toets: om de luchttoevoer te verhogen om de luchttoevoer te verlagen
Het niveau van de luchttoevoer wordt aangegeven doordat de schoepen van de ventilator één voor één worden uitgevuld. Als de luchttoevoer tot het minimum wordt verlaagd, wordt de airconditioning uitgeschakeld (OFF). U kunt de temperatuur en de luchttoevoer uitsluitend regelen als de bestuurder dit heeft vrijgegeven (zie toets 6 van het bedieningspaneel voor de bestuurder). Dit controlelampje geeft aan dat de bedieningsorganen voor de passagiers geblokkeerd zijn. U kunt nu niet de temperatur of de luchthoeveelheid zelf regelen. Hiervoor gelden de door de bestuurder ingestelde waarden. Dit controlelampje geeft aan dat de luchttoevoer is uitgeschakeld. Dit is de aanbevolen stand voor winterse omstandigheden, waarbij de luchtroosters geen warme lucht verspreiden.
COMFORT PARFUMEUR
Parfumeur uitnemen
Parfumeur plaatsen
De parfumeur verspreidt een parfum in het interieur via de middelste ventilatieroosters.
III
Deze auto is afgeleverd zonder geurpatroon. U dient zelf een geurpatroon te plaatsen voor u gebruik kunt maken van de parfumeur.
Dosering ) Druk knop A in en draai deze een kwartslag naar links tot de aanslag. ) Verwijder de parfumeur uit het dashboard. ) Vervang de geurpatroon (zie § "Geurpatroon vervangen").
Na het aanbrengen of vervangen van de geurpatroon: ) plaats de parfumeur. ) draai de parfumeur een kwartslag naar rechts.
) Draai aan knop A om de hoeveelheid parfum te doseren (naar links om de hoeveelheid te verkleinen; naar rechts om de hoeveelheid te vergroten) of de parfumeur uit te schakelen (helemaal naar links). De middelste ventilatieroosters moeten geopend zijn. Een geurpatroon gaat gemiddeld drie maanden mee als de parfumeur een uur per dag wordt gebruikt. 65
COMFORT Vervangen van een geurpatroon
Knop van parfumeur
De navulverpakking voor de parfumeur bestaat uit een geurpatroon B en een houder C. ) Verwijder de beschermfolie D. ) Plaats de kop van geurpatroon B op knop A van de parfumeur. ) Verdraai de geurpatroon een kwartslag om deze in de knop te vergrendelen en verwijder de houder. ) Breng de parfumeur op zijn plaats. U kunt de geurpatronen op elk moment vervangen en de aangesproken geurpatronen in hun originele houder bewaren.
De knop van de parfumeur A maakt geen deel uit van de geurpatroon. De geurpatronen worden zonder parfumeurknop A geleverd. De knop van de parfumeur A kan alleen samen met een geurpatroon in het middenpaneel worden aangebracht. Zorg dus altijd dat u over de knop A en een geurpatroon beschikt. De navulpatronen zijn, afhankelijk van het land, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk en bij elke gekwalificeerde werkplaats. In het dashboardkastje zijn speciale opbergruimten voor de geurpatronen en houders aanwezig.
III
66
Gebruik in verband met de veiligheid uitsluitend de hiervoor bestemde geurpatronen. Bewaar de geurpatronen - als ze niet worden gebruikt - in de afgedichte etuis waarin ze zijn verpakt. Demonteer de geurpatronen niet en vul ze niet bij. Houd de geurpatronen verwijderd van kinderen en dieren. Vermijd elk contact met de huid en ogen. Neem als parfum is ingeslikt contact op met een arts en laat deze de verpakking of het etiket van het product zien. Probeer nooit tijdens het rijden een geurpatroon te plaatsen of te verwijderen.
COMFORT VOORSTOELEN
3. Hoogteverstelling Beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt.
4. Kanteling van de rugleuning Bedien de hendel en stel de hoek van de rugleuning in. Het is mogelijk de rugleuning over een hoek van 45° naar achteren te verstellen door deze te kantelen tot een vergrendelstand; ontgrendeling vindt plaats door de hendel omhoog te bewegen.
III
5. Armleuning Om de stand van uw armleuning in te stellen: trek de armleuning omhoog, druk deze volledig omlaag en zet deze vervolgens in de gewenste stand.
6. Hoofdsteun
HANDMATIGE VERSTELLING 1. Verstelling in lengterichting Til de bedieningsstang omhoog en verschuif de stoel tot de gewenste instelling is bereikt.
2. Lendensteun Draai de knop tot de gewenste instelling is bereikt.
Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te zetten. Druk de knop in en druk de hoofdsteun omlaag om deze te laten zakken. De instelling is correct als de bovenkant van de hoofdsteun gelijk ligt met de bovenzijde van het hoofd. De hoek van de hoofdsteun is eveneens instelbaar (afhankelijk van de uitvoering). Druk de ontgrendelknop in en trek de hoofdsteun omhoog om de hoofdsteun te verwijderen. Druk opzij aan de voet van de hoofdsteun om deze naar voren en naar achteren te verstellen tot de gewenste instelling is bereikt. Rijd nooit zonder hoofdsteunen. Zorg dat deze zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. 67
COMFORT VOORSTOELEN ELEKTRISCHE VERSTELLING
2. Verstelling van de rugleuning en lendensteunvertelling
Bediening stoelverwarming
Beweeg de schakelaar aan de bovenzijde naar voren of naar achteren om de hoek van de rugleuning in te stellen.
III
Beweeg schakelaar omhoog of omlaag om de lendensteunen in te stellen.
1. Verstelling van de stoelhoogte, kantelen van de zitting en voor-/ achterwaartse verstelling van de stoel Beweeg schakelaar 1 aan de voorzijde omhoog of omlaag om de voorzijde van de zitting omhoog of omlaag te bewegen (bestuurdersstoel). Beweeg schakelaar 1 aan de achterzijde omhoog of omlaag om de stoel omhoog of omlaag te bewegen. Beweeg schakelaar 1 naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen.
68
De elektrische bediening van de stoelinstelling blijft een bepaalde tijd werken: - na het openen van een van de voorportieren. - na het uitzetten van het contact.
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor elke voorstoel apart regelbaar. ) Met de corresponderende draaiknop aan de binnenzijde van beide voorstoelen kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0 : Uit. 1 : Laag. 2 : Gemiddeld. 3 : Hoog.
COMFORT Opslaan van zitposities in het geheugen
Opslaan van een zitpositie
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels op. U kunt twee standen opslaan en later oproepen met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.
Met de toetsen M / 1 / 2 ) Zet het contact aan. ) Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. ) Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Contact aan of draaiende motor ) Druk op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door een van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 seconden na het afzetten van het contact mogelijk.
III
69
COMFORT HOOFDSTEUNEN ACHTER
STOELEN OP DE TWEEDE ZITRIJ
"Comfortpositie"
Verstelling in lengterichting
III
De hoofdsteunen achter zijn verwijderbaar en kunnen in twee standen worden gezet: - omhoog, om ze te gebruiken. - omlaag, als ze niet worden gebruikt. Trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten. Druk op de blokkeerpal en duw de hoofdsteun vervolgens omlaag om hem omlaag te zetten. U kunt de hoofdsteun verwijderen door hem omhoog te zetten, op de blokkeerpal te drukken en de hoofdsteun omhoog te trekken. Steek om de hoofdsteun te plaatsen de pennen recht in de openingen. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
70
Til hendel A aan de voorzijde van de zitting op en verplaats de stoel in de gewenste richting.
De 3 stoelen op de tweede zitrij zijn onafhankelijk van elkaar en even breed. Ze beschikken over een zogenaamde "comfortpositie". Een stoel in de comfortpositie zetten ) Trek aan riem B en beweeg de stoel naar achteren. De rugleuning en de zitting worden iets gekanteld. Een stoel weer in de uitgangspositie zetten ) Trek aan riem B en geleid de stoel weer in de voorste stand.
Let erop dat uw kinderen de stoelen niet zelf verstellen.
COMFORT STOELEN OP DE TWEEDE ZITRIJ (C4 PICASSO) Een stoel neerklappen
Een stoel overeind zetten ) Kantel de rugleuning terug en druk deze naar achteren tot hij vergrendeld is.
Paneel achter de stoelen van de tweede zitrij
III
Let erop dat uw kinderen de stoelen niet zelf verstellen.
Elke stoel kan worden neergeklapt, zodat een vlakke laadvloer ontstaat en u het interieur van de auto naar eigen wens kunt benutten. ) Trek lus C naar boven, zoals aangegeven door de rode pijl, om de stoel te ontgrendelen; houd de lus strak tot de stoel volledig is neergeklapt. Kantel de rugleuning naar voren op de zitting en klap vervolgens de complete stoel op de vloer neer.
Panelen aan de onderkant van de stoelen van de tweede zitrij zorgen ervoor dat de bodem van de bagageruimte afgedekt blijft. Zij volgen automatisch de bewegingen van de stoelen (bijvoorbeeld: verstelling in de lengterichting, neerklappen). Onder de panelen beschikt u over bergruimte.
71
COMFORT STOELEN OP DE TWEEDE ZITRIJ (GRAND C4 PICASSO)
III
Elke stoel is geheel neerklapbaar, waarna een vlakke autovloer wordt verkregen, die u naar wens kunt indelen.
Vanuit de bagageruimte (bijvoorbeeld bij het beladen) U kunt de stoel(en) direct vanuit de bagageruimte neerklappen, nadat u eerst de stoelen van de derde zitrij hebt neergeklapt. ) Trek aan lus D om de betreffende stoel te ontgrendelen en duw de rugleuning enigszins naar voren. Om beschadiging van het mechanisme te voorkomen, raakt lus D los wanneer er te hard aan getrokken wordt. U kunt de lus weer vastmaken om het systeem weer operationeel te maken.
Overeind zetten van de stoelen
Neerklappen van de stoelen
) Klap de panelen van de stoelen op de tweede zitrij omhoog en vergrendel deze. ) Kantel de rugleuningen terug en druk deze naar achteren tot ze zijn vergrendeld.
Van buitenaf ) Trek lus C naar boven, zoals aangegeven door de rode pijl, om de stoel te ontgrendelen; houd de lus strak tot de stoel volledig is neergeklapt. Kantel de rugleuning op de zitting en klap de complete stoel neer op de vloer.
72
Voordat de stoelen op de derde zitrij worden in- of uitgeklapt moeten de panelen van de stoelen op de tweede zitrij omhoog geklapt en vergrendeld zijn. Let erop dat uw kinderen de stoelen niet zelf verstellen.
Paneel
De rugleuningen van de stoelen op de tweede zitrij zijn voorzien van een paneel. Met dit paneel wordt: - een vlakke laadvloer in de bagageruimte verkregen, ongeacht de positie van de stoelen, - het onder de stoelen op de tweede zitrij schuiven van voorwerpen voorkomen. Ontgrendelen/vergrendelen van het paneel: ) Schuif nok 1 naar beneden om het paneel te ontgrendelen. ) Klap het paneel omhoog en schuif nok 1 naar boven om het paneel te vergrendelen. Controleer alvorens de panelen uit te klappen of de stoelen op de tweede zitrij zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven. De uitvoering met 5 zitplaatsen beschikt niet over deze panelen.
COMFORT Klapstoelpositie
Toegang tot de zitplaatsen op de derde zitrij
Uitstappen vanaf de zitplaatsen op de derde zitrij: ) Trek hendel E naar boven en houd deze vast. De stoel wordt ontgrendeld en de zitting klapt tegen de rugleuning. ) Druk tegen de rugleuning van de stoel en houd hierbij hendel E omhooggetrokken. Als het tafeltje van de stoel op de eerste zitrij uitgeklapt is, moet dit eerst worden ingeklapt.
III
Aanbrengen van de stoel vanaf de buitenzijde, portier geopend In deze stand kunt u ruimte scheppen tussen de eerste en tweede zitrij. U kunt dit bereiken door aan hendel E te trekken. Deze functie is alleen beschikbaar voor de buitenste stoelen.
De zitplaatsen op de derde zitrij zijn bereikbaar via de buitenste stoelen op de tweede zitrij. ) Trek aan hendel E. De stoel wordt ontgrendeld en de zitting klapt tegen de rugleuning. ) Houd hendel E rechtop en druk de stoel naar voren. Het geheel schuift in de richting van de voorstoel. Via de ruimte die achter de stoel vrijkomt, kunnen de passagiers de zitplaatsen op de derde zitrij bereiken.
Als zich inzittenden op de derde zitrij bevinden: ) verplaats het geheel handmatig tot de aanslag naar achteren; de stoel kan niet volledig naar achteren worden verplaatst, om ervoor te zorgen dat de inzittenden op de derde zitrij nog voldoende beenruimte houden, ) klap de zitting neer zodat deze vergrendelt. Vergewis u ervan dat zich geen vreemde voorwerpen op of onder de stoel bevinden die u wilt neerklappen. Noodfunctie: bij een defect aan het primaire systeem (lus C) kunnen de inzittenden op de derde zitrij hun zitplaats verlaten met behulp van hendel E. Laat kinderen niet zelf de stoelen verstellen. 73
COMFORT STOELEN OP DE 3e ZITRIJ (GRAND C4 PICASSO)
Overeindzetten van de stoelen
Harmonicapanelen
III
De twee harmonicapanelen, die vast met de auto zijn verbonden, bedekken de twee stoelen van de derde zitrij, als deze zijn ingeklapt. Samenvouwen van de harmonicapanelen Trek aan de lus: de drie delen van de vloerplaat vouwen zich samen als een harmonica. Als de stoelen van de derde zitrij overeind staan, kunt u de harmonicapanelen - plat laten liggen achter de stoelen, - rechtop zetten, waardoor de bij de stoel vrijgekomen ruimte gebruikt kan worden als opbergruimte. 74
) Klap de panelen van de stoelen op de tweede zitrij omhoog en vergrendel deze. ) Trek na het samenvouwen van het harmonicapaneel met één hand aan zwarte riem F die zich achter op de rugleuning van de stoel bevindt. De rugleuning klapt naar achteren en neemt de zitting mee. De stoel vergrendelt in geopende stand.
Inklappen van de stoelen ) Klap de panelen van de stoelen op de tweede zitrij omhoog en vergrendel deze. ) Schuif de hoofdsteunen omlaag. ) Plaats het harmonicavormige paneel in verticale positie achter de stoel.
) Trek aan de rode lus G aan de onderzijde van de rugleuning van de stoel. De stoel is ontgrendeld. ) Duw de rugleuning vervolgens iets naar voren. De rugleuning kantelt en wordt ingeklapt op de zitting. De ingeklapte stoel bevindt zich in de hiervoor bestemde opbergruimte. ) Breng de harmonicapanelen weer over de ingeklapte stoelen aan.
Voordat de stoelen op de derde zitrij worden in- of uitgeklapt moeten de panelen van de stoelen op de tweede zitrij omhoog geklapt en vergrendeld zijn. Probeer niet een stoel van de derde zitrij in te klappen zonder dat u die eerst hebt opengeklapt tot het punt van compleet vergrendelen van de rugleuning. Let erop dat zich geen voorwerpen op of onder de zitting van de stoelen op de derde zitrij bevinden als deze worden ingeklapt. Geleid lus G niet bij het opbergen van de stoel, om te voorkomen dat u met uw vingers bekneld raakt. Laat kinderen niet zonder toezicht de stoelen bedienen.
COMFORT OPSTELLING VAN DE STOELEN EN INDELING VAN HET INTERIEUR Voorbeelden voor de indeling van Voorbeelden van configuraties de C4 Picasso Grand C4 Picasso
III
5 zitplaatsen
3 zitplaatsen
7 zitplaatsen
6 zitplaatsen
Vervoeren van bagage
4 zitplaatsen
Vervoeren van bagage
5 zitplaatsen
4 zitplaatsen
Teneinde de beschikbare ruimte in uw auto flexibeler te kunnen benutten, kunt u de achterstoelen op de tweede zitrij neerklappen en de achterstoelen op de derde zitrij (bij de Grand C4 Picasso) in de vloer laten verdwijnen. Op deze manier beschikt u over een laadvloer die doorloopt tot aan de voorstoelen.
75
COMFORT SPIEGELS Buitenspiegels
III
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Verstellen Zet het contact aan: ) zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren, ) duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen, ) zet de knop A weer in het midden.
76
De weergegeven objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. Het ontdooien/ontwasemen van de buitenspiegels is gekoppeld aan die van de achterruitverwarming. Inklappen ) Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen ) Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.
Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht. Programmeren ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen. Inschakelen ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht. Uitschakelen ) Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of ) Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet.
COMFORT Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand). Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Automatisch dimmende binnenspiegel
STUURWIELVERSTELLING Het stuurwiel kan in hoogte en diepte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder.
III
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Verstellen
Verstellen ) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
) Verstel eerst de bestuurdersstoel in een voor u optimale stand. ) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte. ) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen. Wanneer u na de vergrendeling stevig op het stuur drukt, kunt u een zachte klik waarnemen. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. 77
TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor het lokaliseren van de auto, de follow me home-functie, het starten van de auto en de diefstalbeveiliging.
IV
Ontgrendelen met de sleutel ) Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd klappen, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uit. Met deze handeling worden eveneens de omgevingsverlichting en de instapverlichting gedurende 30 seconden ingeschakeld.
Tegelijkertijd worden, volgens uitvoering, bij de eerste ontgrendeling de buitenspiegels uitgeklapt. Bovendien worden de instapverlichting aan de buitenzijde en de instapverlichting in het interieur gedurende 30 seconden ingeschakeld.
Het volledig of selectief ontgrendelen kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu van het multifunctionele display. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
Selectieve ontgrendeling met de afstandsbediening
Openen van de auto Uitklappen van de sleutel ) Druk op de knop om de sleutel uit te klappen.
Ontgrendelen met de afstandsbediening ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
78
) Druk één keer op het geopende hangslot om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. ) Druk nogmaals op het geopende hangslot om de overige portieren en de achterklep te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.
Het selectief ontgrendelen is niet mogelijk met de sleutel.
TOEGANG TOT DE AUTO Auto vergrendelen Normale vergrendeling met de afstandsbediening ) Druk op het vergrendelknopje (gesloten hangslot) om de auto te vergrendelen. ) Houd het vergrendelknopje (gesloten hangslot) even ingedrukt om behalve de auto ook ook de ruiten en het zonnescherm van het panoramadak automatisch te sluiten. Normale vergrendeling met de sleutel ) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. Bovendien worden tijdelijk de flankverlichting en de follow me homeverlichting (indien geactiveerd) ingeschakeld.
Bij het vervoer van grote voorwerpen waarbij de achterklep of achterruit geopend blijft, kan de auto van binnenuit worden vergrendeld met de schakelaar van de centrale vergrendeling op het dashboard. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Wees er bij het sluiten van de ruiten en/of het zonnescherm van het panoramadak met de afstandsbediening van verzekerd dat niemand het correcte sluiten verhindert. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Supervergrendeling met de afstandsbediening ) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om eveens de ruiten en de zonwering van het glazen panoramadak te sluiten. ) Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
IV
Als één van de portieren, de achterruit of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. 79
TOEGANG TOT DE AUTO Supervergrendeling met de sleutel
IV
Met de afstandsbediening inschakelen van de verlichting
Druk op deze toets om het parkeerlicht, het dimlicht, de kentekenplaatverlichting en de flankverlichting onder de buitenspiegels tijdelijk in te schakelen. Druk de toets een tweede keer in terwijl de verlichting nog brandt om de verlichting weer uit te schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd klappen de buitenspiegels in (afhankelijk van de uitvoering).
Diefstalbeveiliging
Ook wordt door de supervergrendeling het langzaam aan- en uitgaan van de omgevingsverlichting en, indien deze geactiveerd is, de follow me home-verlichting ingeschakeld.
De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. 80
Inklappen van de sleutel
) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto volledig te vergrendelen en houd de sleutel langer dan 2 seconden in deze stand om ook de ruiten te sluiten. ) Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals rechtsom om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken.
Lokaliseren van de auto Met deze functie kunt u uw auto op afstand gemakkelijk vinden, vooral in situaties met weinig licht. Uw auto moet wel vergrendeld zijn. ) Druk op het vergrendelknopje (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. De plafonniers en de flankverlichting gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk. Bewaar zorgvuldig de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd.
TOEGANG TOT DE AUTO STARTEN
Stuurslot
MOTOR AFZETTEN
1. "S": Draai aan het stuurwiel, na het verwijderen van de sleutel uit het stuurslot, totdat de stuurinrichting wordt vergrendeld. De sleutel kan alleen worden verwijderd in stand S. 2. "M": Het contact staat aan en de stuurinrichting is ontgrendeld (terwijl u de sleutel in stand M draait moet u eventueel het stuurwiel iets bewegen). 3. "D": Startstand.
Auto’s met turbocompressor Laat de motor, alvorens u deze afzet, altijd enkele seconden stationair draaien om het toerental van de turbocompressor te laten terugvallen tot de normale waarde. Even gasgeven tijdens het afzetten van de motor kan de turbocompressor ernstig beschadigen.
IV
Bedien de startmotor niet bij draaiende motor.
1. "S": Stuurslot Beweeg, voor het ontgrendelen van de stuurinrichting, het stuurwiel iets en draai tegelijkertijd de sleutel om, zonder kracht te zetten.
2. "M": Contactstand Afhankelijk van de uitvoering van uw auto moeten de oranje en rode waarschuwingslampjes gedurende korte tijd branden.
3. "D": Starten Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Zet wanneer de motor bij de eerste poging niet aanslaat het contact af en probeer het na 10 seconden opnieuw.
Laat de motor nooit draaien in een afgesloten of onvoldoende geventileerde ruimte. Het is noodzakelijk om altijd met draaiende motor te rijden, zodat de bekrachtiging van het remsysteem en de stuurinrichting beschikbaar is. Verwijder de sleutel nooit uit het contact voordat de auto volledig stilstaat.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.
Waarschuwing sleutel de stand M Als de sleutel nog in het contactslot zit, wordt na een uur het contact automatisch uitgezetl. Om het contact weer aan te zetten, draait u de sleutel in de stand S en vervolgens weer terug in de stand M. 81
TOEGANG TOT DE AUTO Storing afstandsbediening
IV
Batterij vervangen
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.
Synchroniseren ) Zet het contact af. ) Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. ) Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR1620/3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit controlelampje, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. ) Wip het huis met een muntstuk bij het oog los. ) Verwijder de lege batterij. ) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. ) Klik het huis vast. ) Synchroniseer de afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk als de storing niet is verholpen. 82
TOEGANG TOT DE AUTO Sleutels verloren
Vergrendelen van de auto
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Afstandsbediening
Diefstalbeveiliging
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
IV
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.
83
TOEGANG TOT DE AUTO ALARM Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
IV
- Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen.
84
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.
Inschakelen ) Zet het contact af en verlaat de auto. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
TOEGANG TOT DE AUTO Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een huisdier in de auto wordt gelaten, - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen. Uitschakelen van de interieurbeveiliging ) Zet het contact af. ) Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden. ) Verlaat de auto. ) Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: ) Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. ) Open het portier; het alarm gaat af. ) Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
IV
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
) Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. ) Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt. * Volgens land van bestemming.
85
TOEGANG TOT DE AUTO RUITBEDIENING
Eentraps ruitbediening
U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen en de elektrisch bedienbare ruiten achter kunnen worden geblokkeerd voor de veiligheid van kinderen op de achterbank.
U hebt twee mogelijkheden: -
IV -
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. 2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. 3. Schakelaar ruitbediening rechtsachter. 4. Schakelaar ruitbediening linksachter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.
86
handmatig ) Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. automatisch ) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. ) Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.
Na het afzetten van het contact kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden worden bediend, tenzij binnen deze 45 seconden een portier wordt geopend en de auto wordt vergrendeld Gebruik, wanneer een ruit niet met het bedieningspaneel van het bestuurdersportier kan worden geopend of gesloten, het bedieningspaneel van het desbetreffende portier, en omgekeerd.
Beveiliging tegen beknellen Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, voer dan direct het volgende uit: ) druk op de schakelaar tot de ruit volledig is geopend, ) trek vervolgens direct de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
TOEGANG TOT DE AUTO Resetten Als een ruit niet automatisch kan worden gesloten, moet de ruitbediening worden gereset: ) trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt met bewegen, ) laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast, ) druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen, ) druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkeren van de ruitbediening en de portiergrepen achter
) Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
IV
Wanneer u de bedieningstoetsen blokkeert en elke keer wanneer u het contact aanzet, gaat dit lampje op het instrumentenpaneel tijdelijk branden. Met deze schakelaar worden ook de binnenportiergrepen van de achterportieren geblokkeerd (zie het hoofdstuk "Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen"- § Elektrisch kinderslot"). 87
TOEGANG TOT DE AUTO PORTIEREN
Van binnenuit
Openen
Handmatige centrale vergrendeling Deze functie biedt de mogelijkheid om de portieren en de achterklep vanaf de bestuurdersplaats te vergrendelen of te ontgrendelen.
Van buitenaf
IV ) Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld. ) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd en één keer op de ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen het bestuurdersportier worden geopend.
88
Vergrendelen ) Druk op deze knop om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden. Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd: - met de portiergreep van het bestuurdersportier wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld, - met de overige portiergrepen worden de overige portieren en de achterklep ontgrendeld. De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de supervergrendeling is ingeschakeld.
Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling niet. De centrale vergrendeling van binnenuit wordt geactiveerd als de achterklep of de achterruit is geopend, zodat lange voorwerpen vervoerd kunnen worden.
TOEGANG TOT DE AUTO Mocht de centrale vergrendling defect zijn, dan moet u de accupolen losnemen om de koffer te vergrendelen, waarna u de complete auto kunt vergrendelen.
Ontgrendelen ) Druk nogmaals op deze knop om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en werkt deze knop niet. ) Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.
Ontgrendelen ) Druk bij snelheden boven 10 km/h op deze knop om de auto tijdelijk te ontgrendelen. Contact aan:
Automatische centrale vergrendeling Deze functie zorgt ervoor dat de portieren, de achterklep en de achterruit tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld. U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen. Vergrendelen Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren, de achterklep en de achterruit automatisch vergrendeld. De automatische centrale vergrendeling werkt niet als één van de portieren, de achterklep of de achterruit is geopend.
Inschakelen ) Druk langer dan 2 seconden op deze knop. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging.
Vergrendelen van het bestuurdersportier ) Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom.
IV
Ontgrendelen van het bestuurdersportier ) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. Vergrendelen van de overige portieren
Uitschakelen ) Druk nogmaals langer dan 2 seconden op deze knop. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging.
Noodbediening Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling.
) Steek de sleutel in de slotplaat in de zijkant van het portier en draai de sleutel een achtste omwenteling. Ontgrendelen van de overige portieren ) Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
89
TOEGANG TOT DE AUTO KOFFER Openen
IV
) Laat, zodra u het zwaartepunt gepasserd bent, de achterklep los, waarna hij vanzelf in het slot valt. Als de achterklep niet goed is gesloten: - gaat bij draaiende motor het verklikkerlampje branden en verschijnt gedurende enkele seconden een melding op het multifunctionele display, - gaat tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en - gedurende enkele seconden - een melding op het multifunctionele display.
) Trek, nadat de auto met de afstandsbediening of de sleutel volledig is ontgrendeld en als de achterruit is gesloten, aan hendel 1 en trek de achterklep omhoog.
ACHTERRUIT
Sluiten
Openen
Nadat de achterruit geopend is, krijgt u toegang tot de bagageruimte door de hoedenplank aan de daaraan bevestigede lip op te tillen (C4 Picasso). ) Druk, nadat de auto met de afstandsbediening of de sleutel volledig is ontgrendeld en als de achterklep is gesloten, op schakelaar 2 en beweeg de achterruit met behulp van de voet 4 van de ruitenwisseram omhoog. De achterklep en achterruit kunnen niet gelijktijdig worden geopend.
Sluiten ) Beweeg de achterruit omlaag door deze aan de ruitenwisserarm vast te houden en sluit de achterruit. Als de achterruit niet goed is gesloten: -
-
90
) Trek de achterklep met behulp van een van de twee handgrepen 3 in de binnenbekleding van de achterklep omlaag.
Door de achterruit te openen, hebt u toegang tot de bagageruimte, ook wanneer de auto met de achterkant dicht bij een muur of andere auto geparkeerd staat.
gaat bij draaiende motor het verklikkerlampje branden en verschijnt er gedurende enkele seconden een melding op het multifunctionele display, gaat tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en gedurende enkele seconden een melding op het multifunctionele display.
TOEGANG TOT DE AUTO Noodbediening
GLAZEN PANORAMADAK
Sluiten van het zonnescherm
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Dit dak is voorzien van een elektrisch bediend zonnescherm.
) Draai schakelaar B naar stand 0 om het zonnescherm te sluiten.
Tips - Door de vergrendeltoets van de afstandsbediening meer dan twee seconden in te drukken, sluit het zonnescherm (zeer praktisch als u bijvoorbeeld de auto op een zonnige plek parkeert). - Bij terugkomst in uw auto kunt u door schakelaar B kort in te drukken het schuifdakpaneel weer naar de laatst geselecteerde stand laten bewegen. Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. ) Duw het witte gedeelte aan de binnenkant van het slot naar links om de achterklep te ontgrendelen.
Openen van het zonnescherm ) Draai schakelaar B om het zonnescherm in de gewenste stand te zetten (stand 1 t/m 9).
IV
Antiklemfunctie Dit zonnescherm is uitgerust met een antiklemfunctie. De antiklemfunctie onderbreekt het sluiten van het zonnescherm zodra een obstakel wordt herkend. De beweging van het zonnescherm wordt stopgezet waarna het iets verder open zal gaan. Na een storing of het loskoppelen van de accu tijdens of direct na het bedienen van het zonnescherm moet u de antiklemfunctie initialiseren: ) sluit het zonnescherm, ) druk ongeveer twee seconden op schakelaar B. 91
TOEGANG TOT DE AUTO BRANDSTOFTANK
Tanken
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Minimumbrandstofvoorraad
IV
Als de minimumbrandstofvoorraad is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Als dit lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank. Als u niet tankt, gaat dit lampje elke keer als u het contact aanzet weer branden, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het display. Bij sommige modellen worden het geluidssignaal en het bericht op het display steeds vaker herhaald naarmate de tank verder leegraakt. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. 92
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep geeft aan welke brandstof u moet tanken op basis van het type motor in uw auto.
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. ) Druk de toets A op het bedieningspaneel links in. De klep van de tankdop wordt automatisch volledig geopend. ) Let erop dat u de juiste brandstof tankt. ) Steek het vulpistool in de vulopening en druk hierbij de metalen klep B in. ) Steek het vulpistool tot de aanslag naar binnen alvorens dit te bedienen (kans op spatten). ) Houd het vulpistool in deze positie tijdens het vullen. ) Druk de klep van de tankdop dicht.
Wanneer het vulpistool bij het vullen van de brandstoftank voor de derde keer afslaat, moet u niet verder tanken. Anders kunnen storingen in de werking van uw auto optreden.
TOEGANG TOT DE AUTO Uw auto is voorzien van een katalysator die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt. Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije benzine worden getankt.
Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.
Onderbreking van brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
IV
93
ZICHT SCHAKELAAR VERLICHTING EXTERIEUR Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
V
De verlichting van de auto voor en achter is ontwikkeld om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving en de weersomstandigheden: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder tegenliggers.
Instellingen Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - automatische verlichting, - bochtverlichting.
94
over het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting.
Handbediende functies
Parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren, - mistlampen vóór: voor extra zicht bij slecht weer, - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten, - appèllichten: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.
A. Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegen-
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B.
B. Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
ZICHT C. Ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistlampen werken in combinatie met parkeerlicht, dimlicht en grootlicht.
Uitvoering met mistachterlichten
-
schakelaar één stand naar voren draaien: inschakelen mistachterlicht. schakelaar één stand naar achteren draaien: uitschakelen mistachterlicht.
Uitvoering met mistlampen voor en achter
-
schakelaar één stand naar voren draaien: inschakelen mistlampen voor. schakelaar twee standen naar voren draaien: inschakelen mistachterlicht. schakelaar één stand naar achteren draaien: uitschakelen mistachterlicht. schakelaar twee standen naar achteren draaien: uitschakelen mistlampen voor.
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
V
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring A in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen (overgang naar eco-modus). 95
ZICHT Lichtdiodes
Dagrijverlichting Dagrijverlichting is verplicht in sommige landen en wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers.
V Deze worden automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doen ze dienst als: - dagrijverlichting overdag en als parkeerlichten 's nachts, of als - parkeerlichten overdag en 's nachts. Als uw auto is uitgerust met lichtdiodes werken de conventionele parkeerlichten vóór niet.
Deze verlichting kunt u via het configuratiemenu van de auto naar wens in- of uitschakelen.
96
Handbediende follow-me-home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
De dagrijverlichting is beschikbaar: - in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting; deze functie kan niet worden uitgeschakeld. - in overige landen; er branden speciale lichtunits (diodes).
Deze dagrijverlichting kan via het configuratiemenu van de auto naar wens in- of uitgeschakeld worden.
De verlichting van de cockpit (multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve wanneer deze bij donker automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de koplampverlichting wordt ingeschakeld (handmatig of automatisch).
Inschakelen ) Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de hendel B. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie te deactiveren. Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow-mehome-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. De handbediende follow-me-homeverlichting kan ook worden ingeschakeld met de verlichtingsknop van de afstandsbediening (zie hoofdstuk "Openen - § Sleutel met afstandsbediening").
ZICHT Automatische verlichting Met behulp van een lichtsterktesensor worden de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. De verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Automatische follow me home-verlichting Als de functie automatische verlichting is geactiveerd, worden onder donkere omstandigheden het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting automatisch ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Inschakelen ) Draai de ring A in de stand "AUTO". Het activeren van de functie wordt bevestigd door een melding op het display.
Uitschakelen ) Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen van de functie wordt bevestigd door een melding op het display.
Storing Bij een storing in de lichtsterktesensor gaan de lichten branden en verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Programmeren Het inschakelen en de tijdsduur van de follow me home-verlichting zijn in te stellen via het configuratiemenu van de auto. Bij auto's met het monochrome display A kan de tijdsduur niet worden ingesteld.
V
Bij mist of sneeuw kan de lichtsterktesensor ten onrechte voldoende licht waarnemen; de verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsterktesensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend. 97
ZICHT FLANKVERLICHTING
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Inschakelen
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto, om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. Verdaai hiertoe de bedieningsknop onder het dashboard, links van de bestuurder. 0. 1 of 2 personen voorin. -. 3 personen. 1. 4 tot 7 personen. -. Tusseninstelling. 2. 4 tot 7 personen + maximaal toegestane belading. -. Tusseninstelling. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading.
VERSTELLING VAN DE XENONKOPLAMPEN
V
De flankverlichting wordt tijdelijk ingeschakeld: - bij het ontgrendelen van de auto, - door het indrukken van de verlichtingstoets van de afstandsbediening, - bij het afzetten van het contact als de automatische follow me home-verlichting is ingeschakeld, - bij het verwijderen van de contactsleutel, - bij het openen van een portier, - bij het lokaliseren van de auto via de afstandsbediening.
Stand "0": basisinstelling. 98
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem automatisch en bij stilstaande auto de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ZICHT MEEDRAAIENDE KOPLAMPEN
Inschakelen/uitschakelen Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de richting van de weg volgen. Deze functie, die uitsluitend aanwezig is bij uitvoeringen met xenonlampen, zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten. met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Storing In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
V
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld. De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Bij auto's met dagrijverlichting wordt de functie ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of "Dim-/grootlicht" staat. In de stand "0" wordt de functie niet ingeschakeld.
99
ZICHT RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handmatige functies
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B.
Ruitenwissers vóór A. Selecteer de wissnelheid met de hendel:
V
hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag),
Instellen
100
Ruitenwisser achter
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
of automatisch en één keer wissen (zie volgende bladzijde).
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
ZICHT Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt automatisch ook de ruitenwisser achter in werking. Programmeren Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto. Deze functie is standaard geactiveerd.
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers ) Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden.
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag te duwen in de stand "AUTO". Dit wordt bevestigd door een melding op het display. Uitschakelen
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel kort omlaag te duwen.
Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
V
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is om de wisserbladen niet te beschadigen.
Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen. Dit wordt bevestigd door een melding op het display. 101
ZICHT Speciale stand van de ruitenwissers voor
V
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. ) Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. ) Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
102
Om een goede werking van de flatblade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
ZICHT PLAFONNIERS
Kaartleeslampjes ) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
Plafondlampen van het panormisch glasdak
1. Plafonnier vóór 2. Kaartleeslampjes
Plafonnier vóór In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: -
als de auto wordt ontgrendeld, als een portier of de achterklep wordt geopend, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit.
De plafondlampen hebben twee werkingsstanden: - automatisch branden bij het openen van een portier of voorste plafondlamp in de stand "permanent aan", - permanent aan.
V
Met het openen van de koffer gaat de plafondlamp van de derde zitrij evenals de kofferverlichting branden.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-modus: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. 103
ZICHT UITGEBREIDE VERLICHTINGSMODULE Sfeerverlichting Dit systeem zorgt voor een gedempt licht in het interieur wanneer de parkeerlichten in de nachtstand zijn ingeschakeld.
Werking Met deze verlichte schakelaar, die zich onder het dashboard vlak bij het stuurwiel bevindt, kan de lichtsterkte van deze verlichting worden ingesteld. Om de lichtsterkte te vergroten: ) druk op de rechterzijde van de schakelaar totdat de gewenste lichtsterkte bereikt is.
V
Portiervakken met automatische verlichting De verlichting van de portiervakken gaat automatisch branden als een hand in het opbergvak wordt gestoken. De verlichting dooft weer zodra de hand wordt verwijderd.
Verlichting in de rugleuning van de voorstoelen
Om de lichtsterkte te verkleinen: ) druk op de linkerzijde van de schakelaar totdat de gewenste lichtsterkte bereikt is. Bij het afzetten van het contact wordt deze instelling opgeslagen.
De verlichtingselementen bevinden zich onder het dashboard, vlak bij de binnenportiergrepen en in de hemelbekleding.
104
Instapverlichting interieur Wanneer de auto met de afstandsbediening of de sleutel wordt ontgrendeld, worden de beenruimteverlichting, de plafonniers en de sfeerverlichting gedurende 30 seconden ingeschakeld. Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
In de rugleuningen van de voorstoelen, achter de tafeltjes, is verlichting aangebracht. Deze kan alleen worden gebruikt als het tafeltje omlaag is geklapt. ) Druk op de knop "On/Off" om de verlichting in of uit te schakelen.
VOORZIENINGEN VERSCHUIFBARE ZONWERING Verschuifbare zonneschermen
De zonnekleppen zijn centraal bevestigd aan het zonnescherm wanneer dit wordt opgerold. Om de zonneklep los te trekken of vast te zetten ten opzichte van de centrale bevestiging, dient u deze in de verticale stand te plaatsen.
Kinderspiegel
Let erop dat geen zware voorwerpen worden vastgemaakt of opgehangen aan de glijprofielen van het zonnescherm, waaraan eveneens de binnenspiegel is bevestigd.
Met de verschuifbare zonneschermen kunt u zich beschermen tegen invallend zonlicht. De schermen zijn met de hand instelbaar. ) Schuif het zonnescherm in de gewenste stand door te drukken bij A.
Zonnekleppen De zonnekleppen sluiten aan op de zonneschermen. Klap de zonneklep omlaag om verblinding te voorkomen. Maak de zonneklep los van de centrale bevestiging en scharnier deze opzij als u last heeft van verblinding via de portierruiten.
VENSTERS VOOR PARKEER-/TOLKAARTEN Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaarten plaatsen. Deze vensters bevinden zich aan weerszijden van de voet van de kinderspiegel op de voorruit. Op deze plaatsen is de thermisch isolerende voorruit niet-reflecterend.
De kinderspiegel is aangebracht boven de binnenspiegel. Hiermee kunnen de kleine passagiers achterin de auto in de gaten worden gehouden of kan gemakkelijker een gesprek worden gevoerd tussen de inzittenden vooren achterin, zonder de instelling van de binnenspiegel te hoeven wijzigen en zonder dat u zich hoeft om te draaien. De spiegel is wegklapbaar om verblinding te voorkomen.
VI
De thermisch isolerende voorruit beperkt de opwarming van het interieur door zonnestralen (ultraviolette straling) te filteren. De voorruit bevat bovendien een reflecterende laag die radiogolven tegenhoudt (bijvoorbeeld bij tolpoorten met elektronische betaling).
105
VOORZIENINGEN
VI
BOVENSTE DASHBOARDKASTJES
VERLICHT DASHBOARDKASTJE
GEKOELD DASHBOARDKASTJE
Boven op het dashboard beschikt u over twee ruime dashboardkastjes, één aan bestuurderszijde en één aan passagierszijde. ) Druk op de knop aan de onderzijde om het te openen. ) Laat om het te sluiten het deksel zakken tot het vastklikt.
Het dashboardkastje bestaat uit speciale ruimtes voor het opbergen van een fles mineraalwater, de boorddocumentatie van de auto, ... In het deksel zijn speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, een bril, muntgeld, kaarten, een blikje, geurpatronen voor de parfumeur, ... ) Trek de handgreep omhoog en trek het deksel omlaag om het dashboardkastje te openen. De verlichting van het dashboardkastje gaat automatisch aan zodra het deksel wordt geopend.
Het dashboardkastje wordt gekoeld door middel van een handmatig af te sluiten ventilatiekanaal. Het dashboardkastje is rechstreeks verbonden met de airconditiong van uw auto en wordt onafhankelijk van de instellingen in het interieur gekoeld. De koeling van het dashboardkastje werkt alleen bij draaiende motor en ingeschakelde airconditioning.
In verband met de veiligheid moeten de bovenste dashboardkastjes tijdens het rijden gesloten blijven. 106
In verband met de veiligheid moet het dashboardkastje tijdens het rijden gesloten blijven.
VOORZIENINGEN GEKOELD BERGVAK
Het koelvak is voorzien van een ventilatiekanaal. Het ventilatiekanaal dat rechtstreeks in verbinding met de airconditioning staat, wordt voorzien van koele lucht, onafhankelijk van de temperatuurinstelling. Het koelvak werkt alleen bij aangezette motor en ingeschakelde airconditioning.
Houd om veiligheidsredenen het koelvak tijdens het rijden gesloten. Auto’s met een elektronisch bediende versnellingsbak of een automatische versnellingsbak zijn voorzien van een extra opbergvak in het midden van het dashboard. ) Trek aan de handgreep en klap het deksel omlaag om het koelvak te openen. Het koelvak wordt automatisch verlicht. In dit opbergvak kunnen bijvoorbeeld twee flessen van 0,5 l en een fles van 1,5 l worden ondergebracht. Bij geopend deksel zijn twee bekerhouders beschikbaar.
MIDDENCONSOLE De middenconsole bevat, afhankelijk van de uitvoering: - twee bekerhouders, - twee bergvakken, - een 12V-accessoireaansluiting (max. vermogen: 120 W); deze werkt met het contact aan. In de bagageruimte kan een extra 12V-accessoireaansluiting aanwezig zijn, - een USB-aansluiting.
ROKERSSET
VI
Deze set bestaat uit een aansteker en een uitneembare asbak. Deze bevinden zich op de middenconsole. De uitneembare asbak kunt u in een bekerhouder opbergen. ) Druk de aansteker wanneer u deze wilt gebruiken in en wacht enkele seconden tot hij naar buiten komt. 107
VOORZIENINGEN MATTEN De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
USB BOX
VI
Bevestigen Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit. 108
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USBpoort, bevindt zich op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® of een USB-stick. Dankzij de USB BOX kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het multifunctionele display. Tijdens het gebruik kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het hoofdstuk „Audio”.
PORTIERVAKKEN Voorportieren De opbergvakken in de voorportieren zijn geschikt voor het opbergen van voorwerpen met de afmetingen van bijvoorbeeld een fles van 1,5 l. Ze kunnen eveneens van verlichting zijn voorzien die automatisch gaat branden als een hand in het opbergvak wordt gestoken. De verlichting dooft na het terugtrekken van de hand na enige tijd automatisch.
Achterportieren De opbergvakken in de achterportieren zijn geschikt voor het opbergen van bijvoorbeeld een fles van 0,5 l.
VOORZIENINGEN TAFELTJES ACHTERIN
) Trek aan het tafeltje om het uit te klappen. ) Klap het tafeltje, om het te sluiten, volledig omhoog totdat de vergrendeling aangrijpt. In verband met de veiligheid klappen de tafeltjes om naar beneden als hierop te veel kracht wordt uitgeoefend.
BERGVAKKEN IN DE VLOER OP DE 2e ZITRIJ
Lichtspots Tafeltje opgeklapt
Tafeltje geopend In de rugleuningen van de voorstoelen bevinden zich tafeltjes. Deze zijn voorzien van bekerhouders A en bevestigingsband B waarmee voorwerpen kunen worden vastgezet.
VI
In de rugleuningen van de voorstoelen kunnen lichtspots C zijn aangebracht, achter het tafeltje. Deze lichtspots verlichten de bovenzijde van het tafeltje zonder dat ze de andere inzittenden storen. Deze zijn uitsluitend bereikbaar als het tafeltje is uitgeklapt. ) Druk op de toets On/Off om de lichtspot in of uit te schakelen.
Afhankelijk van de uitvoering is de auto voorzien van één of twee bergvakken in de vloer tussen de voorstoelen en de stoelen op de 2e zitrij. De opbergvakken zijn bereikbaar via vastgeklikte luiken met een handgreep A. In het linker opbergvak kan een bandenreparatieset zijn opgeborgen en in het rechter opbergvak het gereedschapskistje. In dat geval is het luik vergrendeld met een schroef B. Draai om het luik te openen de schroef een kwartslag linksom met behulp van een muntstuk. Bij uitvoeringen met pneumatische vering kan het linker luik niet worden geopend.
109
VOORZIENINGEN BERGVAKKEN OP DE 3e ZITRIJ De passagiers op de 3e zitrij kunnen gebruik maken van een opbergruimte in het rechter zijpaneel en een bekerhouder aan beide zijden (uitvoering met 7 zitplaatsen).
ZONNESCHERMEN VOOR DE ZIJRUITEN (GRAND C4 PICASSO) Deze bevinden zich bij de ruiten van de tweede en derde zitrij en beschermen uw kinderen tegen de zon.
Deze bevinden zich bij de ruiten van de tweede zitrij en beschermen uw kinderen tegen de zon.
VI
Tweede zitrij ) Trek het zonnescherm aan lip A omhoog en bevestig het aan de haken B.
110
) Trek het zonnescherm aan de lip omhoog en bevestig het aan de haken. Aan onderdelen van de zonwering mogen geen zware voorwerpen worden bevestigd (houders en haken van de zonneschermen ...).
ZONNESCHERMEN VOOR DE ZIJRUITEN (C4 PICASSO)
) Trek het zonnescherm aan lip A uit en bevestig deze aan haak B.
ZONNESCHERM ACHTER (GRAND C4 PICASSO)
Derde zitrij De zonneschermen zijn in de bekleding van de achterstijlen aangebracht. ) Trek de zonwering aan de lip omhoog en bevestig het aan de haken.
VOORZIENINGEN HOEDENPLANK (C4 PICASSO) Deze bestaat uit twee delen.
VI Achterste hoedenplank
Voorste hoedenplank
Verwijderen ) Maak de koorden los. ) Duw aan weerszijden tegen de onderkant van de hoedenplank en til deze op.
Verwijderen ) Verwijder eerst de achterste hoedenplank. ) Duw aan weerszijden tegen de onderkant van de voorste hoedenplank en til deze op.
Plaatsen ) Houd de hoedenplank boven de uitsparingen en druk de hoedenplank naar beneden tot deze vastklikt. ) Bevestig de hoedenplank aan de achterklep met behulp van de koorden.
Plaatsen ) Houd de flap naar beneden. ) Houd de voorste hoedenplank boven de uitsparingen en druk de hoedenplank naar beneden tot deze vastklikt.
111
VOORZIENINGEN MODUBOX (C4 PICASSO)
Gebruik buiten de auto
Dit systeem is geschikt voor gebruik in en buiten de auto. Het bestaat uit een verrijdbaar onderstel en een tas (koeltas op sommige uitvoeringen), die afzonderlijk van elkaar kunnen worden gebruikt (door de riemen boven en onder los te maken).
BAGAGEAFDEKSCHERM (GRAND C4 PICASSO) Positie 1 Opstelling met 5 zitplaatsen; achter de stoelen op de tweede zitrij, stoelen van de derde zitrij weggeklapt.
) Druk tegen de uitsparing links op de modubox om de handgreep uit of in te schuiven.
VI
Opbergen in de auto
Gebruik ) Maak de rode riem los waarmee de modubox bevestigd is. ) Maak de zwarte riem los en druk tegelijkertijd op de ronde knoppen aan weerszijden van de modubox om deze open te klappen.
) Verricht deze handelingen in omgekeerde volgorde om de modubox op te vouwen en op te bergen in de auto. ) Let erop dat u de modubox na gebruik buiten de auto correct in de bedoelde uitsparingen terugzet.
TASSENHAAK Op de linker zijwand van de bagageruimte bevindt zich een tassenhaak waaraan u een boodschappentas kunt ophangen.
112
Aanbrengen van het oprolmechanisme: ) Breng het linker uiteinde van het oprolmechanisme van het bagageafdekscherm in uitsparing A aan. ) Druk het rechter uiteinde van het bagageafdekscherm samen en breng het in de uitsparing B aan. ) Rol het afdekscherm af tot aan de stijlen van de bagageruimte. ) Breng de geleiders van het afdekscherm in de rails op de stijlen aan. Oprolmechanisme verwijderen: ) Voer deze handelingen in de omgekeerde volgorde uit.
VOORZIENINGEN Het oprolmechanisme is voorzien van een flap om te voorkomen dat de passagiers op de tweede zitrij gehinderd worden als de stoelen zich in de comfortpositie bevinden.
Positie 2 Opstelling met 7 zitplaatsen; achter de weggeklapte stoelen van de derde zitrij, zodat voorwerpen in de bagageruimte van buitenaf niet zichtbaar zijn.
) Breng de lip aan de linkerzijde van het oprolmechanisme in uitsparing C aan. ) Breng de rechterzijde tot boven de armsteun van de derde zitrij aan. ) Breng de lip in uitsparing D aan. ) Trek aan de riem van de stoel(en) om deze zonder te vergrendelen op te klappen. ) Rol het afdekscherm uit en breng de geleiders in de rails op de stijlen aan. ) Vergrendel de stoel(en).
Positie 3 Opstelling met 7 zitplaatsen; opgeborgen achter de weggeklapte stoelen van de derde zitrij.
VI
Oprolmechanisme aanbrengen: ) Rol het afdekscherm op en neem het oprolmechanisme uit de oorspronkelijke positie. ) Breng het oprolmechanisme aan, met de handgreep van het afdekscherm naar boven en de flap naar beneden. ) Vouw de harmonicapanelen in elkaar.
Oprolmechanisme verwijderen: ) Druk de flap in de richting van de rugleuning van de stoel. ) Til het harmonicapaneel op door het aan de zijkant vast te pakken en plaats het in verticale positie. ) Ontgrendel de stoel door aan de riem E te trekken. ) Druk de rugleuning naar voren. ) Ga vervolgens in omgekeerde volgorde te werk als bij het aanbrengen. Het bagageafdekscherm kan alleen worden opgeborgen als de stoelen zijn weggeklapt. U kunt het harmonicapaneel rechtop zetten om een groot voorwerp in de uitsparing te plaatsen.
Oprolmechanisme aanbrengen: ) Vouw de harmonicapanelen in elkaar. ) Breng het oprolmechanisme aan, met de handgreep van het afdekscherm naar boven en de flap naar boven. ) Breng de lip aan de linkerzijde in uitsparing C aan. ) Breng de rechterzijde tot boven de armsteun van de derde zitrij aan. ) Breng de lip in uitsparing D aan. Oprolmechanisme verwijderen: ) Ga in de omgekeerde volgorde te werk. 113
VOORZIENINGEN BAGAGENET (GRAND C4 PICASSO)
VI
Hiermee kan het laadvolume van de auto maximaal worden benut. Het houdt de bagage tegen en voorkomt dat deze naar de voorzijde van de auto kan schuiven. Het wordt onder het oprolmechanisme van het bagageafdekscherm aangebracht en bevestigd op de zijpanelen van de derde zitrij.
Positie 1
Positie 2
Opstelling met 5 zitplaatsen; achter de tweede zitrij.
Opstelling met 2 zitplaatsen; achter de eerste zitrij.
Aanbrengen van het oprolmechanisme: ) Verwijder de beschermkappen onder de uitsparingen voor het oprolmechanisme van het afdekscherm. ) Breng het oprolmechanisme onder dat van het bagageafdekscherm aan. ) Til de flap van het afdekscherm op en leg deze op het afdekscherm. ) Vouw het net uit en breng het tussen het oprolmechanisme en de stoelen aan. ) Trek het net volledig omhoog. ) Maak het vast aan de bevestigingspunten in het plafond (na het verwijderen van de afdekkingen).
Aanbrengen van het oprolmechanisme: ) Verwijder met de stoelen van de tweede zitrij neergeklapt de afdekkingen van de Isofix-bevestigingen op de rugleuningen van de stoelen. ) Bevestig het oprolmechanisme aan de Isofix-bevestigingen. ) Vouw het net uit en trek het helemaal omhoog. ) Maak het vast het aan de bevestigingspunten in het plafond (na het verwijderen van de afdekkingen).
Oprolmechanisme verwijderen: ) Voer deze handelingen in de omgekeerde volgorde uit.
114
Oprolmechanisme verwijderen ) Verricht de eerder genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde.
VOORZIENINGEN SJOROGEN (C4 PICASSO)
SJOROGEN (GRAND C4 PICASSO)
BAGAGENET (GRAND C4 PICASSO) Het bagagenet kan worden vastgemaakt aan de sjorogen. Hiermee kunt u voorwerpen op de vloer van de bagageruimte vastzetten.
In verband met de veiligheid bij een noodstop wordt aanbevolen om zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de rugleuning van de stoelen op de tweede zitrij te plaatsen. In de bagageruimte bevinden zich 4 sjorogen, waarmee u uw bagage kunt vastzetten: - 1, 2, 3 en 4 op de vloer.
Gebruik de vier sjorogen in de bagageruimte om uw bagage vast te zetten: - 1, 2, 3 en 4 op de vloer.
VI
115
VOORZIENINGEN UITNEEMBARE LAMP Deze lamp, die in de zijwand van de bagageruimte is aangebracht, kan als verlichting van de bagageruimte en als zaklamp gebruikt worden.
VI Grand C4 Picasso
Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting A gaat bij het openen van de achterklep automatisch branden en gaat automatisch uit als de achterklep weer wordt gesloten. De tijd dat de verlichting blijft branden, is verschillend: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de energiespaarmodus: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. Werking van de uitneembare lamp De uitneembare lamp werkt op oplaadbare batterijen van het type NiMH. De lamp kan ongeveer 45 minuten branden en wordt tijdens het rijden weer opgeladen. Let bij het aanbrengen van de oplaadbare batterijen op de plus- en de minpolen. Gebruik nooit niet-oplaadbare batterijen in plaats van de oplaadbare batterijen. Zie voor het vervangen van de batterijen hoofdstuk „Praktische wenken - § Lampen vervangen”.
C4 Picasso
116
Gebruik van de uitneembare lamp
) Verwijder de lamp door deze aan de bovenzijde uit de houder te trekken, zoals aangegeven door de pijl. ) Druk de schakelaar B op de achterzijde in om de lamp in of uit te schakelen. ) Klap de steun C aan de achterzijde uit om de lamp neer te zetten en de lichtbundel te richten, bijvoorbeeld tijdens het verwisselen van een wiel. Opbergen van de uitneembare lamp ) Breng de lamp aan door eerst de onderzijde in de houder te steken. Hierdoor wordt de lamp automatisch uitgeschakeld als dat al niet het geval was. Als de lamp niet op de juiste wijze is aangebracht, wordt deze mogelijk niet opgeladen en gaat niet branden bij het openen van de achterklep.
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd. CITROËN beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
VII
Middelste stand
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
117
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt:
VII
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
118
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Comfort Pro" Voor het vervoer van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de beschermband verplicht.
VII
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
119
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N ZITPLAATSEN VOOR BEVESTIGING VAN KINDERZITJES MET AUTOGORDEL De volgende tabel geeft aan in hoeverre, conform de Europese regelgeving, de afzonderlijke zitplaatsen in uw auto geschikt zijn voor een universeel kinderzitje dat met een autogordel wordt bevestigd, afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Wettelijke gewichtsindeling
1e rij
VII
Plaats(en)
< 10 kg en < 13 kg (groep 0 (b) en 0+)
9 – 18 kg (groep 1)
15 – 25 kg (groep 2)
22 – 36 kg (groep 3)
Voorpassagier (c)
U
U
U
U
Buitenste zitplaats
U
U
U
U
Midden
U
U
U
U
Buitenste zitplaats
U
U
U
U
2e rij
3e rij*
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de autogordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de zitplaats van de voorpassagier kan geen reiswieg of "autobedje" worden geplaatst. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: plaats aangepast voor het bevestigen van een universeel kinderzitje met de autogordel. Zowel naar achteren als naar voren gerichte kinderzitjes. Controleer bij zitjes van de groepen 1, 2 en 3 of deze goed aanliggen tegen de rugleuning van de autostoel. Verwijder indien nodig de hoofdsteun en berg deze op. Als u een groot kinderzitje op de 2e of 3e zitrij wilt plaatsen, schuif dan de achterste stoel zo ver mogelijk naar achteren om voldoende ruimte te creëren. 120
* Alleen van toepassing op CITROËN Grand C4 Picasso.
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Wanneer u een kinderzitje met de veiligheidsgordel in de auto installeert, let er dan wel op dat de gordel goed gespannen is; het zitje moet namelijk strak aan de autostoel zijn bevestigd. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde* uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
VII
* Volgens land van bestemming en de wetgeving in uw land. 121
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N ISOFIX-BEVESTIGINGEN Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen. De drie zitplaatsen van de tweede zitrij zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen.
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee vergrendelingen die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bovenste bevestigingsring B.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
VII
122
Raadpleeg het overzicht voor de mogelijkheden van het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitjes in uw auto; hierin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn goedgekeurd.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.
-
twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een sticker,
-
één bevestigingsring B, voor de bevestiging van de bovenste riem, TOP TETHER genoemd, aangegeven door een sticker op het kapje aan de bovenkant van de rugleuning.
Verwijder om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun en het kapje aan de bovenkant van de rugleuning. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N
"RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. ) Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken.
VII
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 123
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N OVERZICHTSTABEL VOOR BEVESTIGING VAN ISOFIX-KINDERZITJES De volgende tabel geeft, conform de Europese richtlijnen, de mogelijkheden aan voor het plaatsen van ISOFIX-kinderzitjes op plaatsen in de auto die van ISOFIX-bevestigingspunten zijn voorzien. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes staat de ISOFIX-klasse, aangegeven door een letter tussen A en G op het kinderzitje, rechts van het ISOFIX-logo. Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje
Minder dan 10 kg (groep 0) Tot circa 6 maanden
Minder dan 10 kg (groep 0) Minder dan 13 kg (groep 0+) Tot circa 1 jaar
Reiswieg*
"met de rug in de rijrichting"
9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot circa 3 jaar
"met de rug in de rijrichting"
"met het gezicht in de rijrichting"
VII ISOFIX-klasse Achterbank raamzijde ISOFIX Achterbank midden ISOFIX
F
G
C
D
E
C
D
A
B
IL-SU
IL-SU
IL-SU
IUF
X
IL-SU
IL-SU
IUF
B1**
IUF: zitplaats bestemd voor het aanbrengen van een universeel ISOFIX-kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" dat met de bovenste riem wordt bevestigd. IL-SU: zitplaats bestemd voor het aanbrengen van een semi-universeel ISOFIX-kinderzitje: "met de rug in de rijrichting" uitgerust met een bovenste riem en ISOFIX-reiswiegen uitgerust met een bovenste riem. Breng geen ISOFIX-zitjes aan die van een standaard zijn voorzien.
124
* De ISOFIX-reiswieg wordt bevestigd op de onderste ISOFIX-bevestigingspunten en neemt twee achterste zitplaatsen in beslag. ** Voor het aanbrengen van ISOFIX-kinderzitjes van het type B1 moeten de hoofdsteunen worden verwijderd.
V E I L I G V E R V O E R E N VA N K I N D E R E N MECHANISCH KINDERSLOT
ELEKTRISCHE KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
Vergrendelen ) Draai de rode knop met de contactsleutel een halve kwartslag volgens de aanwijzingen op de sticker. Ontgrendelen ) Draai de rode knop met de contactsleutel een halve kwartslag volgens de aanwijzingen op de sticker.
Uitschakelen ) Druk nogmaals op de knop A.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
VII
De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars van de ruitbediening op het bestuurdersportier. Inschakelen ) Druk op de knop A. Bij het inschakelen gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel tijdelijk branden. Dit lampje gaat ook branden bij het aanzetten van het contact en dooft ongeveer tien seconden na het starten van de motor. 125
VEILIGHEID
VIII
RICHTINGAANWIJZERS
ALARMKNIPPERLICHTEN
Claxon
Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.
Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
) Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.
) Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
) Druk op het onderste deel van het stuur met vast middengedeelte met bedieningstoetsen.
Functie “snelweg” ) Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
126
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: - direct gevaar, - inhalen van een fietser of voetganger, - naderen van een onoverzichtelijke situatie.
VEILIGHEID DETECTIESYSTEEM TE LAGE BANDENSPANNING Elk ventiel is voorzien van een sensor, die tijdens het rijden de bandenspanning controleert en een waarschuwingssignaal uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h).
Lekke band Het pictogram STOP verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft welke band(en) het betreft. Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen. Vervang de beschadigde band (lekke band of veel te lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Sensor(en) niet gedetecteerd of defect
Het detectiesysteem te lage bandenspanning is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen. Te lage bandenspanning Het pictogram service verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft welke band(en) het betreft. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
Het pictogram service verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt; het kan ook duiden op een storing in het systeem. Laat het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats de defecte sensor(en) controleren. Deze melding wordt ook weergegeven als een van de wielen niet op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er één of meer wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd. Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de sticker op de middenstijl in de opening van het bestuurdersportier) nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren. Het detectiesysteem te lage bandenspanning kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.
VIII
127
VEILIGHEID HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Storing
Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: - het antiblokkeersysteem (ABS), - de elektronische remdrukregelaar (EBD), - Brake Assist System (BAS).
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar
VIII
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek. Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
128
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.
Brake Assist System (BAS) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.
VEILIGHEID STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Tractiecontrole op besneeuwde wegen*
Antislipregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen. Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het rijden in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In die omstandigheden, treedt het systeem in plaats van het ASR in werking door het spinnen van de wielen optimaal te regelen. Zo worden de tractie en de bestuurbaarheid verbeterd, ook als de auto niet is voorzien van winterbanden of sneeuwkettingen. In barre rijomstandigheden (sneeuw op een laagje ijzel, zand, diepe modderlaag enz.) kan het nuttig zijn het ESP/ASR uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer grip zouden kunnen vinden.
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
) Druk op de knop "ESP OFF", die zich in het midden van het dashboard bevindt.
VIII
Als dit lampje op het instrumentenpaneel en het controlelampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld.
In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.
* Afhankelijk van de motor.
129
VEILIGHEID Opnieuw inschakelen: Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h. ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen. Storing Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Laat de systemen controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
VIII
130
De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montage- en reparatieprocedures. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CITROËNhelpdesk. Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
VEILIGHEID AUTOGORDELS
Zodra het contact wordt aangezet, worden de pyrotechnische gordels geactiveerd. De spankrachtbegrenzing vermindert de kracht die wordt uitgeoefend op het bovenlichaam van de inzittende, waardoor deze beter beschermd wordt.
Verstellen in hoogte
Vastmaken
Autogordels voor De autogordels voor zijn voorzien van pyrotechnische gordelspanners met spankrachtbegrenzing. Dit systeem verbetert de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen voor in geval van een frontale aanrijding. Afhankelijk van de kracht van de aanrijding worden de gordels in een fractie van een seconde door het pyrotechnische systeem strak tegen het lichaam van de inzittenden getrokken.
) Trek de gordel rustig naar voren en let erop dat hij niet verdraaid komt te zitten. ) Steek de gordelgesp in de sluiting. ) Controleer of de gesp goed vergrendeld is door even aan de gordel te trekken. ) Zorg ervoor dat het heupgedeelte zo laag mogelijk over uw middel loopt en zo strak mogelijk zit. ) Zorg ervoor dat het bovendeel van de gordel precies in de schouderholte valt. Elke gordel is voorzien van een oprolmechanisme waarmee de gordellengte automatisch op uw postuur wordt afgestemd.
De gordel is correct ingesteld als deze over het midden van de schouder loopt. ) Om de gordel te verstellen, drukt u de bedieningsknop op de bovenste gordelbevestiging in en schuift u deze in de gewenste richting.
VIII
Losmaken ) Om de gordel los te maken, drukt u op de rode knop op de houder. De gordel rolt automatisch op nadat deze is losgemaakt.
131
VEILIGHEID Middelste autogordel achterin
VIII
132
Gebruiksklaarmaken van de gordel (C4 Picasso)
Omgespen van de autogordel (C4 Picasso en Grand C4 Picasso)
Losmaken van de gordel (C4 Picasso en Grand C4 Picasso)
) Open kapje A. ) Neem de gordelgespen uit de opening. ) Houd de gordelgespen bij de geleider B. ) Steek het uiteinde in de geleider en haal de gordelgespen één voor één door de geleidering. ) Sluit kapje A. Zorg ervoor dat de gordel op de juiste wijze in de daarvoor bestemde opening valt die wordt afgedekt door het kapje.
) Trek aan de gordel en steek gesp C in de rechter houder en steek vervolgens gesp D in de linker houder. ) Controleer of de gesp goed in de houder vergrendeld zit door aan de gordel te trekken.
) Ontgrendel de rechter gordel en daarna de linker. ) Houd de gordel vast terwijl deze oprolt.
Opbergen van de gordelgespen (C4 Picasso) Voorzorgsmaatregelen: Om veiligheidsredenen is het noodzakelijk de gordel door de geleider te halen. Om te voorkomen dat de autogordels beschadigd of bekneld raken, adviseren wij deze opzij van de rugleuningen te houden.
) Verricht de handelingen in de omgekeerde volgorde voor het opbergen van de gordelgespen. U kunt de gordel ook in de geleider laten zitten, zelfs wanneer die niet gebruikt wordt.
VEILIGHEID Autogordels derde zitrij (Grand C4 Picasso)
Vóór het gebruik Om beschadiging van de autogordels en het vastklemmen hiervan te voorkomen moeten deze altijd over de zijkanten van de rugleuning lopen.
Voorschriften autogordels voor passagiers op derde zitrij
Opbergruimte voor de gordelgesp op derde zitrij
Let erop dat de autogordels voor de passagiers op de derde zitrij correct in de hiervoor bestemde bevestigingspunten worden aangebracht. De autogordels mogen niet in de bevestigingspunten worden aangebracht die met een rood kruis zijn weergegeven (zoals weergegeven op de afbeelding).
) Breng de gordelgesp aan in de hiervoor bestemde houder in de bekleding van de achterstijl. Autogordels voor de passagiers op de derde zitrij die niet in gebruik zijn, kunnen worden opgeborgen om de bagageruimte vrij te houden en het gebruik van het bagageafdekscherm te vergemakkelijken.
VIII
133
VEILIGHEID
VIII
134
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
VEILIGHEID AIRBAGS De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) te verhogen bij ernstige aanrijdingen. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter). Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.
Registratiezones voor een aanrijding
Airbags vóór De airbags vóór beschermen bij een frontale aanrijding de bestuurder en voorpassagier om kans op letsel aan hoofd en borst te beperken. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
A. Impactzone vóór B. Impactzone opzij
VIII Het activeren van de airbags gaat gepaard met onschadelijke rookvorming en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Activering De beide airbags treden gelijktijdig in werking - behalve wanneer de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld - bij een krachtige frontale aanrijding binnen de zone voor frontale aanrijdingen (A), waarbij de inwerkende krachten de hartlijn van de auto in het horizontale vlak naar de achterzijde van de auto toe volgen. De frontairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin de auto en het dashboard, om de inzittende op te vangen bij het naar voren bewegen. 135
VEILIGHEID Uitschakelen
Inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar 1 weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
VIII
U kunt alleen de frontairbag aan passagierszijde uitschakelen: ) zet het contact af, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Dit controlelampje brandt op het instrumentenpaneel bij aangezet contact, zolang de airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
136
Als dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit controlelampje knippert.
Plaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel als de twee controlelampjes van de airbags permanent blijven branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
VEILIGHEID Zijairbags* De zijairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen. De zijairbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór B. Impactzone opzij
Hoofdairbags* Activering De zijairbags worden bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone aan de zijkant (B) aan de desbetreffende zijde opgeblazen. Dit gebeurt loodrecht op de lengteas van de auto, vanaf de buitenzijde. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel.
* Volgens land van bestemming.
De hoofdairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op hoofdletsel te verkleinen. De hoofdairbags zijn aangebracht in de stijlen en het bovenste gedeelte van het interieur.
* Volgens land van bestemming.
Activering De hoofdairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige aanrijding van opzij binnen (een gedeelte van) de impactzone aan de zijkant (B). Dit gebeurt loodrecht op de lengteas van de auto, vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De hoofdairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór of achter in de auto en de ruiten. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
VIII Storing Als dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. 137
VEILIGHEID Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
VIII
138
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires"). Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Windowairbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
RIJDEN ELEKTRISCH BEDIENDE HANDREM
Handmatige bediening
Handmatig vrijzetten
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de handrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de handrem wordt aangegeven door:
Om bij aangezet contact of draaiende motor de handrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, trekt u aan de hendel A en laat u deze vervolgens weer los.
-
-
De elektrisch bediende handrem kan op twee manieren worden functioneren: - automatisch aantrekken/vrijzetten, Het aantrekken gebeurt automatisch bij het afzetten van de motor en het vrijzetten gebeurt automatisch bij het wegrijden (standaard geactiveerd). - handmatig aantrekken/vrijzetten. Handmatige bediening voor het aantrekken en vrijzetten is mogelijk door het bedienen van de hendel A en het intrappen van het rempedaal.
het branden van het controlelampje P op de hendel A en op het instrumentenpaneel, de melding "Handrem aangetrokken" op het multifunctionele display.
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij draaiende motor terwijl de handrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display. Controleer, voordat u de auto verlaat, of het lampje P op het instrumentenpaneel brandt.
De vrijgezette toestand van de handrem wordt aangegeven door: -
-
het doven van het controlelampje P op de hendel A op het instrumentenpaneel, de melding "Handrem vrijgezet" op het multifunctionele display.
Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen wordt de handrem niet vrijgezet en brandt het lampje "Voet op rempedaal" op het instrumentenpaneel.
IX
139
RIJDEN Extra stevig aantrekken
IX
140
U kunt, indien nodig, de handrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de de hendel A langer te bedienen, tot de melding "Handrem aangetrokken" op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de handrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: - wanneer een caravan of aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd terwijl u de handrem handmatig bedient, - als de kans bestaat dat de hellingshoek van de auto verandert terwijl deze stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer). - Als er een aanhanger is aangekoppeld, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u bij het parkeren een voorwiel tegen de stoeprand te draaien en een versnelling in te schakelen. - Na het extra stevig aantrekken van de handrem duurt het langer voordat de handrem weer is vrijgezet.
Automatische werking bij afgezette motor Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de handrem automatisch aangetrokken.
De aangetrokken toestand van de handrem wordt aangegeven door: -
het branden van het controlelampje P op de hendel A en op het instrumentenpaneel, - de melding "Handrem aangetrokken" op het multifunctionele display. Het aantrekken of vrijzetten van de elektrisch bediende handrem gaat gepaard met een geluid. Controleer voordat u de auto verlaat of het controlelampje P op het instrumentenpaneel constant brandt. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de handrem kunnen vrijzetten.
Automatisch vrijzetten De elektrisch bediende handrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden: ) bij een handgeschakelde versnellingsbak (eerste versnelling of achteruitversnelling ingeschakeld) houdt u het koppelingspedaal geheel ingetrapt. Trap vervolgens het gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal laat opkomen, ) bij een automatische versnellingsbak geeft u gas terwijl de selectiehendel in de stand D, M of R staat, ) bij een EGS-versnellingsbak geeft u gas terwijl de selectiehendel in de stand A, M of R staat. De vrijgezette toestand van de handrem wordt aangegeven door: -
-
het doven van het controlelampje P op de hendel A en op het instrumentenpaneel,
de melding "Handrem vijgezet" op het multifunctionele display. Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico loopt dat de handrem wordt vrijgezet.
RIJDEN Auto blokkeren bij draaiende motor
In-/uitschakelen van automatische functies*
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de handrem handmatig aan te trekken. Trek hiertoe aan de hendel A.
De functie voor het automatisch aantrekken van de handrem bij afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten ervan bij het wegrijden kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van het multifunctionele display. Kies daarvoor "Parameters van de auto/Comfort/ Automatische handrem".
De aangetrokken toestand van de handrem wordt aangegeven door: -
het branden van het controlelampje P op de hendel A en op het instrumentenpaneel,
-
de melding "Handrem aangetrokken" op het multifunctionele display. Als u het bestuurdersportier opent om uit te stappen terwijl de handrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.
De uitgeschakelde status van deze functies wordt aangegeven door het branden van het controlelampje op het instrumentenpaneel. Wanneer de automatische werking is uitgeschakeld, moet u de handrem handmatig bedienen.
Bijzondere omstandigheden In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de handrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal. Wilt u de auto verplaatsen met het contact AAN zonder de motor te starten (bijvoorbeeld bij slepen), trap dan met aangezet contact het rempedaal in en zet de handrem vrij door eerst aan de hendel A te trekken en deze vervolgens los te laten. De vrijgezette toestand van de handrem wordt aangegeven door het doven van het controlelampje P (rood) op het instrumentenpaneel in combinatie met de melding "Handrem vrijgezet" op het multifunctionele display. Wanneer de handrem is aangetrokken en u vanwege een defect of accupech deze niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van de functie voor de noodontgrendeling van de handrem.
IX
Controleer of het controlelampje P op het instrumentenpaneel constant brandt voordat u de auto verlaat.
* Afhankelijk van land van bestemming.
141
RIJDEN Dynamische noodremfunctie
Bij een defect aan het ESP, aangegeven door het branden van dit controlelampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten.
De dynamische noodremfunctie mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
IX
142
Bij een storing van het hoofdremsysteem of bij uitzonderlijke situaties (onwel worden van de bestuurder, geven van rijles in de eigen auto indien toegestaan -...), kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze aangetrokken te houden. De dynamische stabiliteitsregeling (ESP) zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de dynamische noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de dynamische noodremfunctie verschijnt een van de volgende meldingen op het multifunctionele display: - "Handrem defect", - "Bediening handrem defect".
RIJDEN Noodontgrendeling
Bij een defect aan de elektrisch bediende handrem of een lege accu kan de handrem handmatig ontgrendeld worden. ) Beveilig de auto tegen wegrijden door bij draaiende motor de eerste versnelling (handgeschakelde versnellingsbak), stand P (automatische versnellingsbak) of M of R (EGS 6-versnellingsbak) in te schakelen. ) Zet de motor af maar laat het contact aan. Mocht u er niet in slagen de auto te blokkeren, neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. ) Neem de wielblokken E en het gereedschap F (slinger) uit het boordgereedschap. ) Op een helling: beveilig de auto tegen het wegrollen door de wielblokken vóór of achter de voorwielen te plaatsen (tegengesteld aan de richting van de helling). Op een vlakke weg: beveilig de auto tegen het wegrollen door de wielblokken vóór en achter een van de voorwielen te plaatsen.
) Schuif de bestuurdersstoel zo ver mogelijk naar achteren. ) Til het gedeelte B van de vloerbedekking onder de stoel op. ) Doorboor het dopje C op de opening D met behulp van de slinger F. ) Steek het uiteinde van het ontgrendelgereedschap F in de opening D. ) Draai het gereedschap F rechtsom. Vanwege de veiligheid dient u zo lang te draaien tot u niet verder kunt. Nu is de handrem ontgrendeld. ) Verwijder het gereedschap F en berg deze met de wielblokken E op bij het boordgereedschap. - De werking van de handrem wordt weer geactiveerd als u het contact af- en weer aanzet. Als het activeren van de handrem niet mogelijk is, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. - Het kan hierna langer dan normaal duren voor de handrem is aangetrokken.
IX
De hendel mag niet worden bediend en de motor mag niet worden afgezet of gestart als het ontgrendelgereedschap F aangebracht is. De auto kan wegrollen nadat de mechanische noodontgrendeling is uitgevoerd. Door het aanbrengen van het ontgrendelgereedschap kan de handrem niet meer aangetrokken worden. Houd stof en vocht verwijderd van de dop. Neem in verband met de veiligheid na deze handeling altijd en zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats voor het vervangen van de dop. 143
RIJDEN Storingen Raadpleeg als een van deze gevallen zich voordoet zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. TOESTAND
GEVOLGEN
Defect van de elektrisch bediende handrem Als het waarschuwingslampje van de elektrisch bediende handrem en oplichten van de melding "Storing hand- in combinatie met het Servicelampje gaat branden, moet de auto rem" en de volgende waarschuwingslampjes: op een veilige manier worden geparkeerd (vlakke ondergrond, versnelling ingeschakeld). 1
Weergave van de melding "Storing handrem" en de volgende waarschuwingslampjes:
-
De automatische bediening is uitgeschakeld. De Hill Start Assist is niet beschikbaar. De elektrisch bediende handrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing handrem" en de volgende waarschuwingslampjes:
-
De functie voor het handmatig vrijzetten van de handrem is uitgeschakeld. De Hill Start Assist is niet beschikbaar. De functies voor het automatisch bedienen en het handmatig vrijzetten blijven beschikbaar.
2
IX
3
144
-
RIJDEN TOESTAND
4
GEVOLGEN
Weergave van de melding "Storing hand- - De automatische bediening is uitgeschakeld. rem" en branden of knipperen van de vol- - De Hill Start Assist is niet beschikbaar. gende waarschuwingslampjes: Om de elektrisch bediende handrem te bedienen: ) beveilig de auto tegen wegrollen en zet het contact uit, ) trek minimaal 5 seconden aan de hendel of totdat de handrem wordt bediend, ) zet het contact aan en controleer of de controlelampjes van de elektrisch bediende handrem gaan branden. - Het aantrekken duurt langer dan normaal. - Als het controlelampje P knippert of als de controlelampjes niet en/of knipperend gaan branden met het contact aan, werkt deze methode niet. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Om de elektrisch bediende handrem vrij te zetten: ) zet het contact aan, ) trek aan de hendel en houd deze circa 3 seconden vast. Weergave van de melding "Storing be- diening handrem - automatische stand geactiveerd" en de volgende waarschuwingslampjes: -
5 en/of
Storing accu 6
Alleen de functies van het automatisch bedienen bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar. Het handmatig bedienen/vrijzetten van de elektrisch bediende handrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
IX
knipperend
-
Als het laadstroomcontrolelampje gaat branden moet u de auto direct stoppen (rekening houdend met het overige verkeer) en tegen wegrollen beveiligen. Bedien de elektrisch bediende handrem alvorens de motor af te zetten. 145
RIJDEN HILL START ASSIST Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, - bij bepaalde hellingcondities, - als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.
IX
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: - als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld, - als bij de EGS versnellingsbak de stand A of M is ingeschakeld, - als bij de automatische versnellingsbak de stand D of M is ingeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, gebruik dan de handrem en controleer of het controlelampje P (rood) op het instrumentenpaneel blijft branden.
146
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
RIJDEN HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET 5 VERSNELLINGEN
Inschakelen van de achteruitversnelling ) Beweeg de versnellingshendel eerst naar rechts en dan naar achteren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Starten van de motor ) Controleer of de versnellingshendel in de neutraalstand staat. ) Geef geen gas. ) Bij een auto met dieselmotor; draai de contactsleutel in de stand M. Als het voorgloeilampje brandt, wacht dan totdat dit gedoofd is. ) Bedien de startmotor door de sleutel om te draaien totdat de motor aanslaat (maximaal 10 seconden). ) Trap bij temperaturen beneden 0°C tijdens het starten het koppelingspedaal in, om de startprocedure te vergemakkelijken.
IX
147
RIJDEN OPSCHAKELINDICATOR* Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak.
Werking
IX
148
Het systeem is uitsluitend bedoeld om een zuinige rijstijl te hanteren. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft dan ook altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van het schakeladvies van het systeem. Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling. - U trapt het gaspedaal redelijk ver in. - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Afhankelijk van de uitrusting van uw auto verschijnt de pijl in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling.
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen, - terug te schakelen.
RIJDEN Weergave op het instrumentenpaneel De EGS 6-versnellingsbak biedt u de keus uit het comfort van een automatische versnellingsbak en het rijplezier van een handgeschakelde versnellingsbak. U hebt dus de keuze uit twee rijstanden: - de geautomatiseerde stand, om niet zelf te hoeven schakelen, - de handbediende stand, om zelf sequentieel te schakelen.
-
Selecteren van de stand -
) Geautomatiseerde stand: selectiehendel 2 in stand A. ) Handbediende stand: selectiehendel 2 in stand M. In de geautomatiseerde stand kunt u tijdelijk handmatig schakelen door een van de flippers 1 te bedienen.
De stand van de selectiehendel wordt bij de multifunctionele displays A en C links op het instrumentenpaneel aangegeven en rechts bij de multifunctionele displays van de MyWay en de NaviDrive. U kunt de ingeschakelde versnelling eveneens zien aan de hand van een schakelpatroonpaneel met achtergrondverlichting bij de selectiehendel.
Wanneer bij aangezet contact het waarschuwingslampje SERVICE brandt vergezeld van een geluidssignaal en de melding "Storing versnellingsbak", is er sprake van een storing. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor de veiligheid: ) u kunt pas vanuit stand N schakelen als u het rempedaal hebt ingetrapt, ) als volgens het display de versnellingsbak zich in stand N bevindt, maar de positie van de selectiehendel hiervan afwijkt, zet de selectiehendel dan in stand N om de motor te kunnen starten.
Starten van de motor
) Om de motor te kunnen starten moet de selectiehendel zich in stand N bevinden. ) Trap het rempedaal krachtig in. ) Bedien de startmotor. ) Plaats bij een draaiende motor de selectiehendel in stand R, A of M. ) Controleer op het instrumentenpaneel de ingeschakelde versnelling. ) Laat het rempedaal los en geef gas. Als de selectiehendel niet in stand N staat en/of het rempedaal niet is ingetrapt, gaan de desbetreffende controlelampjes branden en verschijnt een melding dat aan ten minste één van de twee voorwaarden niet is voldaan. In dat geval start de motor niet en moet de bovenstaande procedure worden herhaald.
IX
149
RIJDEN Achteruitversnelling Om de achteruitversnelling te kunnen inschakelen moet de auto stilstaan en het rempedaal zijn ingetrapt.
Geautomatiseerde stand
Werking in de geautomatiseerde stand
) Plaats de selectiehendel in stand A.
) Plaats de selectiehendel in stand R. Als op lage snelheid de achteruitversnelling wordt geselecteerd, knippert het controlelampje N en wordt automatisch de neutraalstand ingeschakeld. U kunt de achteruitversnelling vervolgens inschakelen door de selectiehendel in stand N en vervolgens in stand R te plaatsen.
Neutraalstand
IX
) Plaats de selectiehendel in stand M. ) Trek aan flipper "+" om op te schakelen. ) Trek aan flipper "-" om terug te schakelen.
) Plaats de selectiehendel in stand N. Selecteer deze stand niet als de auto rijdt, zelfs niet voor een moment.
150
Handbediende stand
Controleer bij draaiende motor alvorens weg te rijden aan de hand van het schakelpatroonpaneel of het instrumentenpaneel of de juiste stand is ingeschakeld: R, A of M. Verlaat de auto niet bij draaiende motor terwijl de versnellingsbak in stand R, A of M staat.
) Plaats de selectiehendel in stand A. Controlelampje A op het instrumentenpaneel gaat branden om de selectie te bevestigen. De versnellingsbak werkt nu in de geautomatiseerde stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak selecteert zelf de versnelling die het best past bij de volgende factoren: - rijstijl, - wegdek, - optimaal brandstofverbruik.
RIJDEN Tijdelijk handmatig schakelen
Door het bedienen van de flippers (+) of (-) schakelt u tijdelijk over op handmatig schakelen. De geautomatiseerde stand blijft op de achtergrond actief. Controlelampje A op het instrumentenpaneel blijft branden. Dankzij deze functie kunt u op bepaalde situaties anticiperen, bijvoorbeeld een naderende bocht of het inhalen van een voertuig.
Werking in de handbediende stand
) Plaats de selectiehendel in stand M.
Flippers aan het stuurwiel Met de flippers aan het stuurwiel kunt u de zes vooruitversnellingen inschakelen.
Schakelen
) Trek aan flipper "+" om op te schakelen. ) Trek aan flipper "-" om terug te schakelen.
IX
Annuleren van de geautomatiseerde stand Het verplaatsen van de selectiehendel van stand A (rijden in geautomatiseerde stand) naar stand M (rijden in handbediende stand) of omgekeerd is op elk moment mogelijk. Controlelampje A op het instrumentenpaneel dooft. 151
RIJDEN Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand en de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen. - Bij het stoppen van de auto of bij lage snelheden (naderen van een verkeerslicht bijvoorbeeld) schakelt de versnellingsbak automatisch terug tot in de 1e versnelling. - Wanneer u zelf schakelt, hoeft u het gaspedaal tijdens het schakelen niet volledig los te laten. - Het schakelen is alleen mogelijk als het motortoerental dit toestaat. - In verband met de veiligheid kan het terugschakelen afhankelijk van het motortoerental automatisch plaatsvinden.
Afzetten van de motor
Om optimaal te accelereren (bijvoorbeeld als u wilt inhalen) hoeft u slechts het gaspedaal voorbij de weerstand in te trappen.
Voordat de motor wordt afgezet, moet u beslissen: ) of u de neutraalstand wilt inschakelen; zet de selectiehendel in stand N. ) of de auto met ingeschakelde versnelling moet worden geparkeerd (R, A of M); zet de selectiehendel in de gewenste stand alvorens de motor af te zetten. In dat geval kan de auto niet meer worden verplaatst. In alle gevallen moet echter altijd de handrem worden bediend. Controleer of het controlelampje voor de handrem op het instrumentenpaneel brandt.
Stilstaande auto met draaiende motor Als de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat, schakelt de versnellingsbak automatisch neutraalstand N in.
Houd de auto op een helling niet met behulp van het gaspedaal op zijn plaats. Gebruik het rempedaal of de elektrisch bediende handrem. Controleer alvorens werkzaamheden in de motorruimte uit te voeren of de selectiehendel in de neutraalstand N staat.
IX
Bij hoge motortoerentallen (felle acceleratie) kan een hogere versnelling uitsluitend handmatig door de bestuurder met de flippers worden ingeschakeld. 152
Accelereren
RIJDEN
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet. Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
Werking Overgang naar de STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: -
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: -
het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, - de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, - de elektrische parkeerrem wordt/ is aangetrokken, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" een paar seconden, waarna het uitgaat. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.
IX
als u, bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.
153
RIJDEN Overgang naar de START-stand Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak): -
-
IX
met de selectiehendel in de stand A of M, laat het rempedaal los, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, zet de selectiehendel in de stand A of M, of schakel de achteruit in.
Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand
Uitschakelen
De START-stand wordt automatisch geactiveerd als: -
het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, - de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak), - de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit. Dat onder deze omstandigheden de START-stand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
Inschakelen Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet.
154
RIJDEN Storingen
Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Startsysteem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Maak voor het opladen van de 12Vaccu gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten mogen hierbij niet worden omgekeerd.
IX
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een servicepunt van het CITROËN-netwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt. 155
RIJDEN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Bij de automatische versnellingsbak kunt u kiezen uit het comfort van geheel automatisch schakelen of handmatig schakelen. U kunt kiezen uit twee rijstanden: - een geautomatiseerde stand, waarbij het schakelen elektronisch geregeld wordt door de versnellingsbak, - een sequentiële stand, waarbij de bestuurder zelf kan schakelen.
Selecteren van de stand
IX
) Automatische stand: selectiehendel 1 in stand D. ) Sequentiële stand: selectiehendel 1 in stand M.
156
Displayweergave
Multifunctioneel display A of C
De positie van de selectiehendel wordt links op het instrumentenpaneel weergegeven bij het multifunctionele display A en C en rechts bij het multifunctionele display van de MyWay en de NaviDrive. U kunt de ingeschakelde versnelling eveneens zien aan de hand van een schakelcoulisse bij de selectiehendel.
Multifunctioneel display MyWay of NaviDrive
U kunt alleen uit de stand P schakelen als u uw voet op het rempedaal houdt. Als u een portier opent, un klinkt er een geluidssignaal om aan te geven dat de selectiehendel niet in de stand P staat. Let erop dat de selectiehendel altijd in de stand P staat voordat u de auto verlaat. Als volgens het display de versnellingsbak zich in stand P bevindt en de positie van de selectiehendel hiervan afwijkt, zet de selectiehendel dan in stand P om de motor te kunnen starten. Trap nooit gelijktijdig het rempedaal en het gaspedaal in. Gebruik uitsluitend uw rechtervoet voor het gasgeven en remmen. De versnellingsbak kan beschadigd raken als beide pedalen gelijktijdig worden ingetrapt.
RIJDEN Wegrijden
Om er zeker van te zijn dat de weergegeven stand altijd de ingeschakelde stand is, dient u uit de stand P te schakelen met aangezet contact terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Voet op rempedaal ) Trap het rempedaal in zodra dit lampje op het instrumentenpaneel knippert, om de selectiehendel uit stand P te verwijderen.
) Om de motor te starten, houdt u het rempedaal ingetrapt en zet u de selectiehendel in stand P. ) Bedien de startmotor. ) Plaats bij draaiende motor de selectiehendel in stand R, D of M. ) Controleer op het instrumentenpaneel de ingeschakelde stand. ) Laat het rempedaal los en geef gas. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt op het multifunctionele display de melding "Schakel de automatische versnellingsbak in de stand P". Tevens klinkt er een geluidssignaal en wordt P knipperend weergegeven op het instrumentenpaneel.
Parkeerstand Deze stand van de selectiehendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de geparkeerde auto zich kan verplaatsen. ) Zet voor het selecteren van stand P de selectiehendel in de bovenste stand (R) en beweeg hem vervolgens naar voren en naar links. ) Verwijder de selectiehendel uit stand P naar rechts tot in de gewenste stand. ) Schakel deze stand alleen in als de auto volledig stilstaat. In deze stand zijn de voorwielen geblokkeerd. Controleer of de selectiehendel in de juiste stand staat.
Achteruitversnelling Schakel deze stand alleen in als de auto stilstaat. Geef na het inschakelen niet direct gas, om schokken te vermijden.
Neutraalstand Schakel nooit stand N in tijdens het rijden.
Schakel nooit de standen P of R in als de auto nog niet stilstaat. Als stand N tijdens het rijden abusievelijk wordt ingeschakeld, laat het motortoerental dan eerst terugvallen naar stationair alvorens stand D of M in te schakelen.
IX
157
RIJDEN Automatische werking
Stand van de selectiehendel voor het automatisch schakelen.
IX
158
) Plaats de selectiehendel in stand D. De versnellingsbak kiest altijd een versnelling die het best past bij de volgende factoren: - rijstijl, - wegdek, - belading van de auto.
De versnellingsbak werkt nu volgens het autoadaptatieve principe, dus zonder dat u zelf hoeft te schakelen. Bij sommige manoeuvres (bijvoorbeeld inhalen) is het mogelijk maximaal te accelereren door het gaspedaal volledig in te drukken, waarbij het mogelijk is dat automatisch een lagere versnelling wordt ingeschakeld. Bij het afremmen kan de versnellingsbak automatisch terugschakelen voor het beter afremmen op de motor. Als u uw voet plotseling van het gaspedaal neemt, schakelt de versnellingsbak niet op.
Tijdelijk handmatig schakelen
Door flipper "+" of "-" te bedienen kunt u op elk moment tijdelijk handmatig schakelen om direct een andere versnelling te kiezen. De automatische stand blijft op de achtergrond actief. Controlelampje D op het instrumentenpaneel blijft branden. Dankzij deze functie kunt u op bepaalde situaties anticiperen, bijvoorbeeld bij het naderen van een bocht of het inhalen van een voertuig.
RIJDEN Handmatig schakelen
-
-
Stand van de selectiehendel voor het handmatig schakelen. ) Plaats de selectiehendel in stand M.
) Trek flipper "+" naar u toe om op te schakelen. ) Trek flipper "-" naar u toe om terug te schakelen. - Bij het stoppen van de auto of bij lage snelheden (vlak voor het stoppen bijvoorbeeld) schakelt de versnellingsbak automatisch terug tot in de 1e versnelling. - In de sequentiële stand hoeft u het gaspedaal tijdens het schakelen niet los te laten. - Een schakelverzoek wordt alleen geaccepteerd als het motortoerental dit toelaat.
In verband met de veiligheid kan het terugschakelen en opschakelen afhankelijk van het motortoerental automatisch plaatsvinden. Het verplaatsen van de selectiehendel van stand D naar stand M of omgekeerd is op elk moment mogelijk.
Het knipperen van het pictogram van de gewenste stand betekent dat deze stand nog niet is ingeschakeld. Het pictogram brandt permanent ter bevestiging dat de stand ingeschakeld is. Als een streepje in de toerenteller verschijnt, betekent dit dat een storing aanwezig is. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als het waarschuwingslampje SERVICE gaat branden, vergezeld van een melding en een geluidssignaal, betekent dit een onjuiste werking. In dat geval: - kan bij het kiezen van R voor de achteruitversnelling een harde schok merkbaar zijn, - is de versnellingsbak geblokkeerd in een versnelling, - mag u niet harder rijden dan 100 km/h. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
IX
159
RIJDEN STUUR MET TOETSEN OP DE VASTE NAAF Toetsen voor snelheidsregelaar/ snelheidsbegrenzer en parkeerplaatsassistent 1. Parkeerplaatsassistent inschakelen. 2. Snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer selecteren. 3. Snelheidsbegrenzing activeren/ uitschakelen. Snelheidsregeling uitschakelen/ hervatten. 4. Snelheid verhogen/ snelheidsregelaar activeren. 5. Snelheid verlagen/ snelheidsregelaar activeren.
IX
160
Toetsen van het audiosysteem A. Volume verlagen. B. Volume verhogen. C. Zenderzoeken in opwaartse richting. D. Oproepen voorkeuzezenders. E. Geluid onderbreken (Mute). (zie hoofdstuk "Audio en datacommunicatie")
RIJDEN Toetsen voor optionele functies 1. Telefoon opnemen/verbinding verbreken (zie hoofdstuk Audio en datacommunicatie). 2. Regeling dashboardverlichting voor bestuurdersplaats. 3. Activeren van spraakherkenning (zie hoofdstuk "Audio en datacommunicatie"). 4. Programmeerbare toets: - inschakelen/uitschakelen plafondverlichting of - diagnose. Houd deze toets lander dan 2 seconden ingedrukt voor de instellingen van deze functie. 5. Luchtrecirculatie.
TOETSEN VOOR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A. Selecteren van informatie die rechts op het display wordt weergegeven (autoradio, boordcomputer, navigatie/routebegeleiding…). Bij multifunctioneel display A naar wens in- en uitschakelen van persoonlijke functies en instellingen. B. Toegang tot het "Hoofdmenu"*. C. Bevestigen van de gekozen functie of de gewijzigde waarde. Opnemen/verbinding verbreken (zie hoofdstuk "Audio en datacommunicatie"). D. Scrollen door het multifunctionele display. E. Annuleren van de actuele bewerking of terug naar het vorige scherm.
IX
* Afhankelijk van de nationale wetgeving is de toets "Menu" tijdens het rijden uitgeschakeld.
161
RIJDEN SNELHEIDSBEGRENZER Dit hulpsysteem maakt het mogelijk een maximumsnelheid te selecteren die u niet wilt overschrijden. Als de ingestelde snelheid is bereikt, reageert het gaspedaal niet meer op uw commando's. De snelheidsbegrenzer wordt handmatig ingeschakeld: de ingestelde snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de geldende snelheidslimieten in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Bediening op het stuurwiel
De informatie met betrekking tot de begrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel bij A.
Instellen Draai knopje 1 in de stand "LIM". Bij selectie van de functie verschijnen de laatst opgeslagen snelheid en de melding "OFF" op het instrumentenpaneel.
IX
De toetsen van de snelheidsbegrenzer bevinden zich links op het stuur. 162
Weergave op het instrumentenpaneel
U kunt met draaiende motor de opgeslagen maximumsnelheid instellen door de volgende bedieningsorganen snel achter elkaar in te drukken of lang ingedrukt te houden: ) toets 4, om de opgeslagen maximumsnelheid te verhogen, ) toets 2, om de opgeslagen maximumsnelheid te verlagen. Door de betreffende toets snel achter elkaar in te drukken kunt u de maximumsnelheid wijzigen in stappen van 1 km/h en door de toets lang ingedrukt te houden in stappen van 5 km/h.
Activeren Druk op toets 3 wanneer de gewenste maximumsnelheid wordt weergegeven om de begrenzer in te schakelen. De melding "OFF" verdwijnt op het display van het instrumentenpaneel.
Als de functie geactiveerd is, kunt u door het bedienen van het gaspedaal de geprogrammeerde snelheid niet overschrijden, behalve als u het pedaal volledig indrukt om de eindstandschakelaar te activeren. De snelheid van de auto kan enigszins variëren ten opzichte van de ingestelde snelheid.
RIJDEN Deactiveren Druk op toets 3. Hierdoor verschijnt de melding "OFF" op het display van het instrumentenpaneel.
De ingestelde maximumsnelheid wordt hierbij niet gewist en blijft zichtbaar op het instrumentenpaneel, bij A.
Als tijdens de snelheidsbegrenzing het systeem niet in staat is de maximumsnelheid aan te houden (met name bij een steile afdaling of een te snelle acceleratie), gaat de snelheidsaanduiding knipperen. Pas zo nodig uw tempo aan. De functie wordt opnieuw geactiveerd als uw snelheid weer onder de ingestelde maximumsnelheid komt.
Uitschakelen
Overschrijden van de ingestelde snelheid Het gaspedaal is uitgerust met een eindstandschakelaar. Deze schakelaar wordt bediend door het gaspedaal volledig in te drukken, zodat het altijd mogelijk is de ingestelde maximumsnelheid te overschrijden. Zolang de snelheid wordt overschreden, knippert de snelheidsaanduiding. U hoeft vervolgens alleen maar het gaspedaal los te laten, zodat de auto vertraagt tot onder de maximumsnelheid en de functie opnieuw wordt geactiveerd.
) Door het knopje 1 van de stand "LIM" naar de stand 0 te draaien. ) Bij het afzetten van de motor. De eerder ingestelde snelheid blijft opgeslagen.
Storing Bij een storing verschijnt een melding op het instrumentenpaneel, terwijl u een geluidssignaal hoort en het SERVICE-lampje oplicht. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij een snelle acceleratie kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Het gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde automatten kan het indrukken van het gaspedaal hinderen en de werking van de snelheidsbegrenzer belemmeren. Voorkom dat de pedalen blokkeren: - zorg dat de matten correct zijn geplaatst, - leg nooit meerdere matten over elkaar.
IX
163
RIJDEN SNELHEIDSREGELAAR Dit systeem houdt de snelheid van de auto automatisch op een door de bestuurder ingestelde waarde, zonder dat hij daarvoor het gaspedaal ingetrapt hoeft te houden. U schakelt de snelheidsregelaar handmatig in. Hiertoe moet de auto wel met een minimale snelheid van 40 km/h rijden en dient ook nog aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan: de handbediende versnellingsbak moet in de vierde versnelling geschakeld zijn, bij een EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak in de sequentiële stand moet de tweede versnelling zijn ingeschakeld, stand A van de EGS-versnellingsbak of stand D van de automatische versnellingsbak moet ingeschakeld zijn. De bestuurder dient zich ondanks het gebruik van de snelheidsregelaar te allen tijde te houden aan de geldende snelheidsbeperkingen, oplettend te zijn en zich verantwoordelijk te gedragen.
IX
Bedieningsorganen op het stuurwiel
De toetsen van de snelheidsregelaar bevinden zich links op het stuurwiel. 164
Weergave op het instrumentenpaneel
De informatie over de programmering wordt weergegeven op het display in het instrumentenpaneel bij A.
Programmeren Draai knopje 1 in de stand REG.
U kunt nu het gaspedaal loslaten. De auto houdt de gekozen snelheid automatisch aan. De snelheid van de auto kan enigszins variëren ten opzichte van de ingestelde snelheid. U kunt de in het instrumentenpaneel weergegeven geprogrammeerde snelheid aanpassen door het indrukken van: ) toets 4 om de snelheid te verhogen, ) toets 2 om de snelheid te verlagen. Door de betreffende toets snel achter elkaar in te drukken kunt u de kruissnelheid wijzigen in stappen van 1 km/h en, door de toets lang ingedrukt te houden, in stappen van 5 km/h.
Uitschakelen Inschakelen Bij selectie van de functie met kartelknop 1 wordt nog geen kruissnelheid opgeslagen.
Druk op toets 2 of 4 als met behulp van het gaspedaal de gewenste snelheid is bereikt. Deze kruissnelheid wordt opgeslagen en wordt tevens weergegeven op het instrumentenpaneel, bij A.
) Door het intrappen van het remof koppelingspedaal. ) Door het indrukken van toets 3. ) Door het ingrijpen van de systemen ESP of ASR. De snelheidsregelaar wordt uitgeschakeld als de versnellingshendel of de selectiehendel zich in de neutraalstand bevindt. Bij al deze ingrepen verschijnt de melding OFF in het display in het instrumentenpaneel. De kruissnelheid wordt hierbij niet gewist en blijft zichtbaar op het instrumentenpaneel.
RIJDEN Opnieuw inschakelen ) Door het oproepen van de opgeslagen snelheid Druk na het uitschakelen van de snelheidsregelaar op toets 3. Het systeem versnelt of vertraagt de auto automatisch tot de opgeslagen kruissnelheid, zoals weergegeven bij A. Als de opgeslagen kruissnelheid hoger is dan de actuele snelheid, versnelt de auto vlot naar de ingestelde snelheid. ) Door het selecteren van de actuele snelheid Druk op toets 2 of 4 zodra de gewenste snelheid is bereikt. De melding OFF verdwijnt van het display in het instrumentenpaneel.
Als tijdens de snelheidsregeling het systeem niet in staat is de kruissnelheid aan te houden (steile afdaling), gaat de snelheidsaanduiding knipperen. Pas zo nodig uw tempo aan.
Bij een storing verschijnt een melding op het instrumentenpaneel, terwijl u een geluidssignaal hoort en het SERVICE-lampje oplicht. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen
Overschrijden van de geprogrammeerde snelheid Met ingeschakelde regelaar is het altijd mogelijk, door het gaspedaal te bedienen, de kruissnelheid te overschrijden (bijvoorbeeld bij het inhalen): de snelheidsaanduiding bij A knippert. Als u vervolgens het gaspedaal loslaat, vertraagt de auto weer tot de opgeslagen kruissnelheid.
Storing
) Door het knopje 1 van de stand REG in de stand 0 te draaien. ) Bij het afzetten van de motor. De eerder gekozen kruissnelheid wordt niet opgeslagen.
De snelheidsregelaar mag uitsluitend worden gebruikt als de rijomstandigheden een constante snelheid toelaten. Gebruik de regelaar niet in druk verkeer, op heuvelachtig terrein, op gladde wegen of onder andere moeilijke rijomstandigheden. De bestuurder moet oplettend blijven en altijd de volledige controle houden over de auto. Aanbevolen wordt de voeten altijd in de buurt van de pedalen te houden. Voorkom dat de pedalen blokkeren: - zorg dat de matten correct zijn geplaatst, - leg nooit verscheidene matten over elkaar.
IX
165
RIJDEN INTELLIGENTE PARKEERHULP
IX
166
Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over: - de mogelijkheid te parkeren in een lege parkeerplaats, aan de hand van een model van uw auto en de benodigde afstanden voor het manoeuvreren, - de moeilijkheidsgraad van het inparkeren. Het systeem meet geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
-
-
Het controlelampje van de intelligente parkeerhulp kan drie verschillende toestanden aangeven: gedoofd: de functie is niet ingeschakeld, permanent brandend: de functie is ingeschakeld, maar er is nog niet aan de meetvoorwaarden voldaan (richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te hoog) of de meting is beëindigd, knipperend: bezig met meten, of de melding wordt weergegeven.
U kunt de intelligente parkeerhulp inschakelen door de schakelaar A in te drukken. Een constant brandend controlelampje geeft aan dat de functie geselecteerd is.
RIJDEN Werking U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: ) Druk op de schakelaar A om de functie in te schakelen. ) Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde van de parkeerplek in. ) Rijd tijdens de meting langs de parkeerplek, met een snelheid van minder dan 20 km/h, en bereid u voor op het inparkeren. Het systeem meet nu de afmetingen van de plek. ) Het systeem geeft de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen weergeven: Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
De functie wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het inschakelen van de achteruitversnelling, - bij het afzetten van het contact, - vijf minuten na het selecteren van de functie of de laatste meting, - als gedurende langer dan een minuut met meer dan 70 km/h wordt gereden.
Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het systeem geen meting uitvoert. Inparkeren niet aanbevolen
-
-
-
De functie blijft na elke meting beschikbaar, zodat bij meerdere opeenvolgende parkeerplekken een meting kan worden uitgevoerd. Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet vervuild of bevroren zijn of met sneeuw bedekt zijn. De functie intelligente parkeerhulp schakelt de parkeerhulp aan de voorzijde tijdens de meting uit zolang de auto vooruitrijdt.
IX
Laat het systeem bij een storing controleren bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 167
RIJDEN LANE DEPARTURE WARNING SYSTEM (LDWS) Dit systeem registreert wanneer de bestuurder onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken of onderbroken streep) overschrijdt. Op basis van de signalen van sensoren in de voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd als de auto de markering overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Activering
Storing
) Druk op de knop: het lampje gaat branden.
In het geval van een storing gaat dit controlelampje branden vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen ) Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat uit. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
Detectie
IX Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en autowegen.
Het Lane Departure Warning System is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
168
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel: - rechts: als de rechter rijstrookmarkering wordt overschreden, - links: als de linker rijstrookmarkering wordt overschreden. Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven. Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt gegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Er kunnen storingen in de detectie optreden: - als de sensoren vuil zijn (modder, sneeuw, ...), - als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn, - als er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen.
RIJDEN PARKEERHULP Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grafische weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
IX
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk. 169
RIJDEN Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
IX
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
170
Storing Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
RIJDEN LUCHTVERING
Werking -
Grand C4 Picasso
C4 Picasso
De luchtvering op de achteras zorgt voor een groter rijcomfort en past de voertuighoogte continu aan de belading van de auto aan.
Bij een toename van de belading wordt het inzakken van de auto gedetecteerd, waarna de luchtveren worden gevuld om zich aan deze extra belasting aan te passen. - Als de belasting weer afneemt, wordt het omhooggaan van de auto gedetecteerd. De luchtveren lopen leeg om de auto weer op de nominale hoogte te brengen. - Als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt, worden de luchtveren weer gevuld bij het ontgrendelen of openen van een portier, zodat de auto weer zijn nominale hoogte bereikt. Als u het systeem niet handmatig opnieuw activeert, wordt de automatische correctie geactiveerd zodra de auto begint te rijden. Tijdens de correctie brandt het SERVICE-lampje en verschijnt een melding op het display die u eraan herinnert dat u niet sneller dan 10 km/h mag rijden. De automatische correctie werkt niet als portieren of achterklep geopend zijn. De automatische correctie werkt ook als de Eco-mode is ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen De automatische correctie kan worden uitgeschakeld: ) druk de toets B aan de linkerzijde in de bagageruimte gedurende circa twee seconden in, ) laat de toets los als een geluidssignaal klinkt. Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van het controlelampje in de toets B. Het systeem moet in de volgende gevallen worden uitgeschakeld: - werken onder de auto, - verwisselen van een wiel, - vervoeren van de auto op een vrachtwagen of boot. Om de automatische correctie weer in te schakelen: ) druk de toets B opnieuw gedurende circa twee seconden in, ) laat de toets los als een geluidssignaal klinkt. Het inschakelen wordt bevestigd door het doven van het controlelampje in de toets B.
IX
Bij een storing van het systeem worden waarschuwingen op het display weergegeven, altijd in combinatie met het waarschuwingslampje SERVICE. Raadpleeg het CITROËN -netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 171
RIJDEN Hulp bij het in- en uitladen
Grand C4 Picasso
IX
C4 Picasso
De luchtvering beschikt nog over een extra functie: de mogelijkheid de auto bij stilstand omlaag of omhoog te brengen, om het in- of uitladen van voorwerpen in de bagageruimte te vergemakkelijken.
Verhogen van de tildrempel van de bagageruimte ) Houd de bovenzijde van de toets A op de zijwand van de bagageruimte ingedrukt. Tijdens de beweging is een geluidssignaal hoorbaar. U kunt de beweging op elk moment onderbreken door de toets weer los te laten. Als de eindstand wordt bereikt, zijn 3 pieptonen hoorbaar.
De nominale hoogte weer innemen ) Druk de onderzijde van de toets A tweemaal kort in.
Verlagen van de tildrempel van de bagageruimte ) Houd de onderzijde van de toets A ingedrukt. Tijdens de beweging is een geluidssignaal hoorbaar. U kunt de beweging op elk moment onderbreken door de toets weer los te laten. Als de eindstand wordt bereikt, zijn 3 pieptonen hoorbaar.
De nominale hoogte weer innemen ) Druk de bovenzijde van de toets A tweemaal kort in. Bijzonderheden: - als u de motor start terwijl de auto nog niet op de nominale hoogte is, wordt de automatische correctie geactiveerd zodra de auto begint te rijden. Tijdens de correctie brandt het SERVICE-lampje en verschijnt een melding op het display die u eraan herinnert dat u niet sneller dan 10 km/h mag rijden. - de hulp bij het inladen werkt niet: - als het controlelampje in de toets B brandt, - in de Eco-mode, - houd bij het eerste gebruik de toets A twee seconden ingedrukt om de functie te initialiseren. Alle volgende bedieningen worden zonder vertraging uitgevoerd.
Als u met een te lage tildrempel van de bagageruimte gaat rijden, kunnen onderdelen onder de auto beschadigd raken.
172
ONDERHOUD
PARTNERS IN PRESTATIES EN RESPECT VOOR HET MILIEU Innovatie voor nog betere prestaties Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research & Development-teams van TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk CITROËN worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven. Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor. Een optimale bescherming van uw motor Het gebruik van TOTAL smeermiddelen bij het onderhoud van uw auto CITROËN zorgt voor een langere levensduur en betere prestaties van de motor waarbij tevens het milieu wordt gerespecteerd.
prefereert
173
ONDERHOUD
Openen Schakel het Stop & Startsysteem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. ) Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het portier aan bestuurderszijde is gesloten. Verricht deze handeling uitsluitend bij stilstaande auto. Mijd het openen van de motorkap bij harde wind. Wees als de motor warm is voorzichtig bij het openen van de motorkap; de veiligheidshaak en de motorkapsteun kunnen heet zijn (kans op brandwonden).
Sluiten
X
) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. ) Bevestig de motorkapsteun in de houder. ) Laat de motorkap zakken en druk deze aan het einde van de slag in het slot. ) Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
) Open het portier aan bestuurderszijde. ) Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe. ) Neem de motorkapsteun C uit de houder. ) Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
174
ONDERHOUD BRANDSTOFFILTER VAN DIESELMOTOR ONTLUCHTEN Afdekkap
Verwijderen ) Verwijder de beschermkap door deze eerst los te klikken bij 1 en vervolgens bij 3 en 4. ) Klik de kap bij punt 2 los door deze naar u toe te trekken en licht de kap op. Terugplaatsen ) Zet de kap eerst vast bij 2. ) Laat de kap zakken terwijl u deze centreert. ) Zet de kap bij 1 en 4 vast terwijl u deze van boven losjes naar achteren duwt. ) Zet de kap bij punt 3 vast terwijl u van boven drukt.
Aftappen van water uit het brandstoffilter
Tap het systeem regelmatig af (elke keer dat de motorolie wordt ververst). Draai de aftapschroef of de detectiesensor water in de dieselbrandstof aan de onderzijde van het brandstoffilter los. Wacht tot al het water naar buiten is gestroomd. Draai vervolgens de aftapschroef of de detectiesensor water in de dieselbrandstof weer vast.
X
175
ONDERHOUD Ontluchten van het brandstofcircuit
BRANDSTOFTANK LEEGGEREDEN (DIESEL)
1,6 l HDi-motor
2 l HDi-motor
Verwijder de afdekkap om de brandstofopvoerpomp te kunnen bereiken.
Verwijder de afdekkap om de brandstofopvoerpomp te kunnen bereiken.
In geval van pech door gebrek aan brandstof: ) vul de brandstoftank met minimaal vijf liter brandstof en bedien vervolgens de opvoerpomp met de hand, tot een zekere weerstand wordt gevoeld, ) start de motor en druk het gaspedaal iets in totdat de motor aanslaat. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens opnieuw te starten. Als de motor na diverse pogingen nog niet wil aanslaan, herhaal dan de procedure vanaf het begin. Geef, als de motor stationair draait, iets gas om het ontluchten geheel te voltooien.
X De HDi-motoren zijn het resultaat van de meest vooruitstrevende technologie. Uitsluitend het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats mag werkzaamheden uitvoeren aan deze motoren. 176
ONDERHOUD
BENZINEMOTOREN
X
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof.
4. Luchtfilter. 5. Reservoir remvloeistof. 6. Accu/zekeringen.
7. Zekeringkast. 8. Motorolie (bij)vullen. 9. Oliepeilstok.
177
ONDERHOUD
X
DIESELMOTOREN Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen.
178
6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Motorolie (bij) vullen. 9. Oliepeilstok. 10. Handopvoerpomp*. 11. Ontluchtnippel*.
Het brandstofcircuit staat onder hoge druk: werkzaamheden aan dit circuit zijn niet toegestaan.
* Volgens motoruitvoering.
ONDERHOUD Remvloeistofniveau
NIVEAUS CONTROLEREN Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. CITROËN adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.
X
179
ONDERHOUD
X
Koelvloeistofniveau
Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.
Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
180
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËNnetwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ONDERHOUD CONTROLES Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-systeem, geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Roetfilter (diesel) Als aanvulling op de katalysator levert dit filter een actieve bijdrage aan het verbeteren van de luchtkwaliteit door het tegenhouden van nietverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte uitlaatrook voorkomen. Nadat u langdurig met lage snelheden hebt gereden of nadat de motor langdurig stationair heeft gedraaid, kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het gas geven. Dit is niet van invloed op de werking van de auto of het milieu.
Bij het gevaar van verstopping van het roetfilter verschijnt een melding op het multifunctionele display, vergezeld van een geluidssignaal en het branden van het waarschuwingslampje SERVICE. Deze waarschuwing wijst op een beginnende verzadiging van het roetfilter (veelvuldige stadsritten: lage snelheden, verkeersopstoppingen…). Om het filter te regenereren wordt aangeraden zo spoedig mogelijk, als de verkeerssituatie dit toelaat, gedurende ten minste 5 minuten met een snelheid van meer dan 60 km/h te gaan rijden (tot de waarschuwing verdwijnt). Raadpleeg als de waarschuwing aanwezig blijft het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
X
181
ONDERHOUD Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak
X
De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
182
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Staat van remschijven Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Rijden - Elektrische parkeerrem - $ Storingen".
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E BANDENREPARATIESET
Gebruik van de set
De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.
) Kruis het wiel waarvan de band gerepareerd moet worden aan op de bijgeleverde sticker met de snelheidslimiet en plak deze op het stuurwiel om u er aan te herinneren dat u met een tijdelijk gerepareerd wiel rijdt. ) Zet het contact af. ) Klik de flacon 1 op de compressor 2. ) Controleer of de schakelaar A in de stand "0" staat. ) Sluit de slang van de flacon 1 aan op het ventiel van de lekke band. ) Rol de slang van de compressor 2 uit en verbind deze vervolgens met de flacon.
De bandenreparatieset bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte of achter het luik onder de voeten van de passagier op de tweede zitrij achter (open het luik door de schroef een kwartslag te draaien).
Met deze reparatieset kunnen gaten met een diameter van maximaal 4 mm in het loopvlak of de hiel van de band worden gedicht. Haal scherpe voorwerpen die in de band steken er niet uit.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
XI
183
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E ) Activeer de compressor door de schakelaar A in de stand "1" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
) Verwijder de compressor en berg de flacon op in de met de set meegeleverde plastic zak, zodat restanten van de vloeistof niet in de auto terecht kunnen komen. ) Rijd onmiddellijk ongeveer drie kilometer met beperkte snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtingsproduct het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning. ) Sluit de slang van de compressor direct aan op het ventiel van de gerepareerde band.
XI
184
Als deze spanning niet binnen ongeveer drie minuten bereikt kan worden, kan de band niet worden gerepareerd. Roep in dat geval de hulp in van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E ) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar A in stand "1"; spanning verlagen: schakelaar A in stand "0" en knop B indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de opening van het bestuurdersportier, en controleer of het lek goed gedicht is (de bandenspanning mag na enkele kilometers niet zijn afgenomen). ) Verwijder de compressor en berg de reparatieset op. ) Rijd maximaal 80 km/h. ) Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats om de band door een specialist te laten repareren of vervangen.
Let op: de flacon met afdichtmiddel bevat ethyleenglycol. Dit middel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum staat op de flacon vermeld. De flacon kan slechts één keer gebruikt worden en moet na gebruik dus worden vervangen, ook al is de flacon nog niet geheel leeg. Werp de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËN-netwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon afdichtmiddel te kopen.
Controlesysteem bandenspanning Als de auto is voorzien van het controlesysteem bandenspanning, zal het waarschuwingslampje te lage bandenspanning na de reparatie blijven branden totdat het systeem door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw is geïnitialiseerd.
XI
185
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E VERWISSELEN VAN EEN WIEL Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich, afhankelijk van de uitvoering, onder de afdekking in de beenruimte op de tweede zitrij (de afdekking kan worden geopend door de schroef een kwartslag te draaien) of in de uitsparing onder de linkerstoel op de derde zitrij.
XI
186
1. Sleutel voor het verwijderen van de naafdop bij lichtmetalen velgen* of 2. Gereedschap voor het verwijderen van de verchroomde boutafdekkingen bij lichtmetalen velgen*. 3. Centreergereedschap*. 4. Wielsleutel. 5. Krik met geïntegreerde slinger. 6. Antidiefstaldop (in het dashboardkastje)**.
7. Kort verlengstuk (C4 Picasso). 8. Lang verlengstuk (Grand C4 Picasso) (in de uitsparing onder de rechterstoel op de derde zitrij). 9. Twee wielblokken, voor het vervangen van een wiel of andere werkzaamheden aan de auto (ontgrendeling van de elektrische handrem). 10. Ontgrendelgereedschap voor de elektrische handrem. 11. Uitneembaar sleepoog.
* Uitsluitend bij lichtmetalen velgen. ** Uitsluitend bij antidiefstalbouten.
Schakel de alarmverlichting in, laat de inzittenden uitstappen en leid ze naar een veilige plaats, weg van het verkeer (achter de vangrails of in de berm). Ga nooit onder een auto liggen die slechts wordt ondersteund door een krik; gebruik op zijn minst bokken. De krik uit het boordgereedschap is speciaal voor uw auto ontworpen en mag niet voor andere doeleinden worden gebruikt. Met het reservewiel mag een snelheid van 80 km/h niet worden overschreden. Monteer na reparatie zo snel mogelijk het originele wiel.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Toegang tot het reservewiel
C4 Picasso
Grand C4 Picasso
Uitnemen van het reservewiel (C4 Picasso) ) Til de vloerbedekking op om toegang te krijgen tot de haspel aan de linkerzijde van de bagageruimte. ) Haal het verlengstuk 7 uit de gereedschapsset. ) Maak de opening van de haspel vrij. ) Steek het verlengstuk in de opening en plaats de kop van de wielsleutel 4 op het verlengstuk. ) Draai het geheel rechtsom tot de aanslag om de kabel af te rollen: het reservewiel zakt nu op de grond. ) Trek het wiel naar u toe en maak het verbindingsstuk los door dit door het midden van het wiel te voeren.
Uitnemen van het reservewiel (Grand C4 Picasso) ) Til de vloerplaat in de koffer op om toegang te krijgen tot de haspel aan de rechterzijde van de bagageruimte. ) Pak het verlengstuk 8. Dit zit vastgeklemd in het achterste gedeelte van de uitsparing onder de rechterstoel op de derde zitrij. ) Maak de opening van de haspel vrij. ) Steek het verlengstuk in de opening en plaats de kop van de wielsleutel 4 op het verlengstuk. ) Draai het geheel rechtsom tot de aanslag om de kabel af te rollen: het reservewiel zakt nu op de grond. ) Trek het wiel naar u toe en maak het verbindingsstuk los door dit door het midden van het wiel te voeren.
Opbergen van het wiel ) Breng het wiel aan met het ventiel aan de bovenzijde. ) Voer het verbindingsstuk door het midden van het wiel (verwijder eerst de naafdop bij sommige lichtmetalen velgen). ) Draai de haspel linksom zodat de kabel wordt opgerold. Als u merkt dat de haspel loos draait, is het wiel opgeborgen. Let erop dat het wiel goed tegen de onderzijde van de auto aanligt en dat het geen andere onderdelen raakt (bijvoorbeeld de uitlaat). ) Berg het gereedschap op.
Als het defecte wiel onder de auto is aangebracht, is de bodemvrijheid beperkt. Let hier bijvoorbeeld op bij het achteruitrijden of het van een trottoir rijden. Het verwijderen van het reservewiel en het opbergen van het defecte wiel moet worden uitgevoerd terwijl de auto op zijn wielen staat.
XI
187
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Verwijderen van een wiel
XI
) Plaats de auto op een horizontale, stevige en niet-gladde ondergrond en beveilig deze tegen wegrollen. Trek de handrem aan (weergave van een melding en branden van een controlelampje op het instrumentenpaneel). Zet het contact uit en schakel afhankelijk van de helling de eerste versnelling of de achteruitversnelling in (stand P bij een automatische versnellingsbak, D of R bij een EGS 6-versnellingsbak). ) Breng het wielblok zodanig aan dat de auto goed op zijn plaats wordt gehouden. Plaats het wielblok 9 vóór het wiel dat zich tegenover het defecte wiel bevindt. Voordat werkzaamheden aan de auto worden uitgevoerd moet de luchtvering worden uitgeschakeld.
188
) Verwijder de wieldop met het wielsleutel 4 door bij de uitsparing voor het ventiel te trekken. Schuif bij auto’s met lichtmetalen velgen het gereedschap voor het verwijderen van de naafdop 1 in de uitsparing van de naafdop en druk deze met een kantelbeweging los. Verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen met zichtbare bouten de verchroomde boutafdekkingen met het demontagegereedschap 2.
) Draai de wielbouten los. Draai bij auto’s met lichtmetalen velgen de antidiefstalmoer los met de antidiefstaldop 6. ) Breng de krik onder de auto aan bij krikpunt A, zo dicht mogelijk bij het te vervangen wiel. ) Draai de krik 5 uit totdat de voet van de krik de grond raakt. Zorg ervoor dat de as van de voet verticaal onder het krikpunt staat. ) Breng de auto omhoog. ) Verwijder de bouten alsmede het wiel.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Noodwiel
Als uw auto is uitgerust met een noodwiel, zult u bij de montage hiervan constateren dat de ringen van de wielbouten niet tegen de velg aankomen. Dit is normaal. Het reservewiel wordt op zijn plaats gehouden door de conische verdikking in de wielbouten. Let er bij het weer monteren van het originele wiel op dat de ringen en de wielbouten schoon zijn.
Monteren van een wiel
Maten van het reservewiel
) Breng het wiel aan met het centreergereedschap 3. ) Draai de 3 bouten met de hand vast en verwijder het centreergereedschap 3. Breng de 4e bout aan. ) Draai de bouten voorlopig vast met de wielsleutel 4. ) Draai de krik 5 in en verwijder deze. ) Zet de wielbouten vast met de wielsleutel 4. ) Controleer de bandenspanning.
Als het reservewiel een afwijkende maat heeft ten opzichte van de normale wielen (aangegeven door een sticker), dan mag dit slechts tijdelijk onder de auto worden gebruikt. Met dit wiel mag niet sneller dan 80 km/h worden gereden en het moet zo snel mogelijk weer worden vervangen.
Bandenspanningscontrole Deze wielen zijn uitgerust met een bandenspanningssensor. Laat deze wielen repareren bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor.
Antidiefstalbout (lichtmetalen velgen) Elk wiel kan zijn voorzien van een antidiefstalbout (volgens land van bestemming). Om deze los te draaien: ) verwijder de afdekking met behulp van gereedschap voor het verwijderen van de verchroomde boutdoppen 2, ) gebruik de antidiefstaldop 6 en de wielsleutel 4.
Bandenspanning De bandenspanning is aangegeven op een sticker bij het bestuurdersportier (zie hoofdstuk "Technische gegevens - § Identificatie").
De wielbouten zijn specifiek voor het type wiel. Vraag bij het vervangen van de wielen bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats na of de bouten geschikt zijn voor de nieuwe wielen. Noteer zorgvuldig de code die in de kop van de antidiefstaldop is gegraveerd. Hiermee kunt u bij het netwerk van het merk een duplicaat van de antidiefstaldop bestellen.
XI
189
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E EEN LAMP VERVANGEN
Verlichting vóór Uitvoering met halogeenlampen
Uitvoering met xenonlampen en meedraaiende koplampen
1. Dimlicht (H7-55 W) 2. Grootlicht (H1-55 W) 3. Parkeerlicht (H6W-6 W) Dagrijverlichting / parkeerlicht (diodes) 4. Richtingaanwijzer (H21-21 W)
1. Bi-xenonlamp (dimlicht/grootlicht) 2. Extra grootlicht (H7-55 W) 3. Parkeerlicht (H6W-6 W ) Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's ) 4. Richtingaanwijzer (H21-21 W)
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
XI
190
) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Vervangen van bi-xenonlampen (dimlicht/grootlicht)
Lamp van het dimlicht vervangen
Lamp van het grootlicht vervangen
) Verwijder de rubber dop. ) Draai de lamphouder een kwartslag linksom en verwijder deze. ) Vervang de defecte lamp. ) Breng de lamphouder aan door deze in te drukken en een kwartslag te draaien (rechtsom). ) Breng de rubber dop aan.
) Verwijder de rubber dop. ) Maak de klemveren los door deze aan beide zijden van de koplamp omlaag te duwen. ) Trek de lamphouder los. ) Vervang de defecte lamp. ) Druk de lamphouder op zijn plaats. ) Haak de klemveren vast. ) Breng de rubber dop aan.
Als de koplamp voorzien is van dit symbool, dient u elke vervanging van de meedraaiende bi-xenonlampen (D1S-35 W) over te laten aan een erkend bedrijf (elektrocutiegevaar). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Aanbevolen wordt om bij een mankement aan een van de lampen tegelijkertijd ook de andere lamp te vervangen. Vervangen van de lampen van het extra grootlicht ) Verwijder de rubber dop. ) Draai de lamphouder een kwartslag linksom en verwijder deze. ) Vervang de defecte lamp. ) Breng de lamphouder aan door deze in te drukken en een kwartslag rechtsom te draaien. ) Breng de rubber dop aan.
XI
191
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E
XI
192
Lamp van het parkeerlicht vervangen
Lamp van een richtingaanwijzer vóór vervangen
Geïntegreerde zijknipperlichten in de buitenspiegels vervangen
) Draai de lamphouder een kwartslag (linksom). ) Verwijder deze. ) Vervang de defecte lamp. ) Breng de lamphouder weer aan. ) Draai de lamphouder een kwartslag rechtsom om hem op zijn plaats te brengen.
De lampen van de richtingaanwijzers vóór bevinden zich onder die van het grootlicht. ) Verwijder de rubber dop. ) Trek de lamphouder los. ) Vervang de defecte lamp. ) Breng de lamphouder weer in de lip aan en druk hem in. ) Breng de rubber dop aan.
Druk het zijknipperlicht voor het vervangen van de lamp stevig naar beneden op de met de pijl aangegeven plek en trek aan het zijknipperlicht. Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Lampen dagrijverlichting / parkeerlichten vervangen (LED's)
Lamp van de mistlampen vervangen (H11-55 W)
Lamp van het mistachterlicht vervangen (P21 W)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor het vervangen van dit type LED-lampen.
) Steek de sleutel in de uitsparing A en kantel de lamphouder onder de voorbumper naar voren. Steek de sleutel vervolgens in de uitsparing B om de lamphouder te verwijderen. ) Maak de unit los. ) Kantel de lamphouder. ) Vervang de defecte lamp. ) Breng de lamphouder aan. ) Maak de unit vast en breng de lamphouder aan totdat deze vergrendelt.
) Steek een hand onder de bumper om de lamphouder te kunnen bereiken. ) Draai de lamphouder een kwartslag. ) Trek aan de lamphouder. ) Draai de lamp een kwartslag, om deze te verwijderen. ) Vervang de defecte lamp. ) Breng de lamp aan. ) Breng de lamphouder aan door deze een kwartslag te draaien.
XI
193
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Achterlichten (C4 Picasso)
Vervangen van achterlichten op de carrosserie
) Klem de lampunit in de carrosserie vast en draai de twee schroeven vast. ) Breng de kunststof kap weer aan en druk deze vast. Vervangen van achterlichten op de achterklep
1. Richtingaanwijzer (PY21W) 2. Remlicht/parkeerlicht (P21/5W) 3. Achteruitrijlicht (P21W)
XI
194
) Bepaal welke lamp defect is. ) Druk met de achterklep geopend tegen de kunststof kap A, bij de achterlichtunit, zodat deze losklikt. ) Draai de twee schroeven B aan de zijkant van de achterlichtunit los en trek vervolgens het achterlicht naar achteren los. ) Maak de stekker los die de achterlichtunit met de bagageruimte verbindt. ) Neem de lamphouder uit. ) Vervang de lampen. Draai de lamp een kwartslag om deze te verwijderen. Voor het aanbrengen moet de lamp een kwartslag in de tegengestelde richting worden gedraaid. ) Breng de lamphouder weer aan. ) Sluit de stekker op de lampunit aan.
) Bepaal welke lamp defect is. ) Druk met de achterklep geopend tegen de kunststof kap op de achterklep. ) Neem de lamphouder uit. ) Vervang de lamp. Draai de lamp een kwartslag om deze te verwijderen. Voor het aanbrengen moet de lamp een kwartslag in de tegengestelde richting worden gedraaid. ) Breng de lamphouder weer aan. ) Breng de kunststof kap weer aan.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Achterlichten (Grand C4 Picasso)
1. 2. 3. 4.
Richtingaanwijzer (PY21W) Remlicht (P21W) Achteruitrijlicht (P21W) Parkeerlicht (led) Raadpleeg voor dit type lamp het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Vervangen van achterlichten ) Bepaal welke lamp defect is. ) Draai met de achterklep geopend de 3 schroeven aan de zijkant van de lichtunit los en maak deze los door hem naar achteren te trekken. ) Maak de stekker los die de lichtunit met de bagageruimte verbindt. Maak niet de aansluiting van de led’s los. ) Verwijder de afdichting. ) Verwijder de lamphouder. ) Vervang de lampen. Draai de lamp een kwartslag om deze te verwijderen. Voor het aanbrengen moet de lamp een kwartslag in de tegengestelde richting worden gedraaid. ) Breng de lamphouder weer aan. ) Breng de afdichting weer aan. ) Sluit de stekker op de lampunit aan. ) Berg de draadbundel in de speciale opening in de carrosserie op. ) Klem de lampunit in de carrosserie vast en draai de 3 schroeven vast.
Vervangen van de kentekenplaatverlichting (W5W)
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Verwijder het lampglas. ) Vervang de defecte lamp.
XI
195
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Vervangen van de gloeilamp van het derde remlicht (W5W) ) Maak met de achterklep geopend de interieurbekleding los. ) Draai de moeren los. ) Maak met een schroevendraaier de 3 lippen los. ) Verwijder de lamp vanaf de buitenzijde van de achterklep. ) Verwijder de lamphouder. ) Vervang de defecte lamp(en). Montage: verricht de handelingen voor het demonteren in omgekeerde volgorde.
Lamp derde remlicht vervangen (LED's)
Interieurverlichting
Bagageruimteverlichting (W5W)
Plafondverlichting (1/W5W)
Trek het huis los door de voet naar achteren te trekken.
Maak de kap van de plafondverlichting 1 los met een dunne schroevendraaier, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.
Zaklamp (Krypton 3,6 V)
Kaartleeslampjes (2/W5W) Maak de kap van de plafondverlichting los. Maak indien nodig de afdekking van het desbetreffende kaartleeslampje 2 los, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.
XI Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type LED-verlichting te vervangen. 196
) Open het deksel. ) Druk met een dunne schroevendraaier in de uitsparing onder het deksel en verwijder het huis. ) Open het huis om de gloeilamp te vervangen.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E VERVANGEN VAN EEN ZEKERING Voordat u een defecte zekering vervangt: - moet u eerst de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen, - moeten alle elektrische verbruikers in de auto zijn uitgeschakeld, - moet de auto stilstaan met afgezette motor. Identificeer de defecte zekering met behulp van de onderstaande zekeringtabellen.
Vervangen van een zekering ) Gebruik de speciale tang A om de zekering te verwijderen en inspecteer de staat van de smeltdraad. ) Vervang een kapotte zekering door een zekering met dezelfde sterkte (identieke kleur). Het gebruik van een zekering met een andere sterkte kan storingen veroorzaken (kans op brand). Als de storing zich na het vervangen van de zekering opnieuw voordoet, laat dan het elektrische systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Goed
Defect
Toegang tot het gereedschap De speciale tang A om de zekeringen te verwijderen bevindt zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast onder het dashboard. Toegang tot het gereedschap: ) open het deksel door eerst aan de rechter bovenzijde en vervolgens aan de linker bovenzijde te trekken, ) open het deksel volledig, ) verwijder de tang.
Tang A
Zekeringen onder het dashboard
Het elektrisch systeem van uw auto is geschikt voor zowel standaard als optionele voorzieningen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens u elektrische voorzieningen of accessoires in uw auto installeert. CITROËN is niet aansprakelijk voor de kosten die voortvloeien uit herstelwerkzaamheden of storingen als gevolg van het inbouwen van extra accessoires die door CITROËN noch geleverd noch aanbevolen worden en die niet zijn geinstalleerd volgens de voorschriften van het merk; dit geldt in het bijzonder voor situaties waarbij het stroomverbruik van alle aangesloten aanvullende apparatuur meer dan 10 milliampère bedraagt.
XI
197
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Zekeringen onder het dashboard
Toegang tot de zekeringen ) Draai de schroef een kwartslag en kantel de zekeringkast.
XI
198
Zekeringtabel Zekering nr. Amperage
Functies
F1
15 A
Achterruitenwisser
F2
30 A
Massaverbinding vergrendeling en ontgrendeling
F3
5A
F4
10 A
F5
30 A
F6
30 A
F7
5A
F8
20 A
F9
30 A
F10
15 A
F11
15 A
Airbags en pyrotechnische gordelspanners Multimedia, elektrochrome achteruitkijkspiegel, roetfilter, diagnoseaansluiting, airconditioning, handmatige koplampverstelling Ruitbediening vóór, bedieningspaneel voorportier, glazen panoramadak Ruitbediening achter Plafondverlichting, gekoeld dashboardkastje, autoradio Multifunctioneel display, autoradio, bediening op het stuurwiel, multimedia, detectie te lage bandenspanning, anti-inbraakalarm, aanhanger Multimedia, 12V-aansluitingen vóór, uitneembare lamp bagageruimte, autoradio Hoogteregelaar (vering) Remlichtschakelaar, contactslot
F12
15 A
F13
5A
F14
15 A
Parkeerhulp, automatische ruitenwissers en verlichting, elektrisch bediende passagiersstoel, Lane Departure Warning System, hifi-versterker, aanhanger Servicecentrale motor (BSM), elektrisch bediende bestuurdersstoel Airconditioning, Bluetooth® handsfree kit, selectiehendel automatische versnellingsbak, airbags, instrumentenpaneel
F15
30 A
Vergrendeling en ontgrendeling
F16
-
F17
40 A
SHUNT Achterruitverwarming
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Toegang tot de tweede zekeringkast onder het dashboard
Zekeringtabel Zekering nr. Amperage F29
Controleer na elke ingreep of het deksel van de zekeringkast goed gesloten is en goed afdicht.
20 A
Functies Stoelverwarming
F30
-
F31
40 A
Servicecentrale trekhaakaansluiting (BSR)
F32
15 A
12V-aansluiting achter
F33
5A
Parkeerhulp, automatische ruitenwissers en verlichting, elektrisch bediende passagiersstoel, Lane Departure Warning System, hifi-versterker
F34
5A
Aanhanger
F35
-
F36
20 A
Niet gebruikt
Niet gebruikt Hifi-versterker
F37
10 A
Airconditioning, verlichtingspakket
F38
30 A
Elektrisch bediende bestuurdersstoel
F39
5A
F40
30 A
Klep van de tankdop Elektrisch bediende passagiersstoel, glazen panoramadak
XI
199
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Zekeringen onder de motorkap
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los en verwijder dit. Sluit na de ingreep zeer zorgvuldig het deksel. Als het deksel namelijk niet goed geplaatst of slecht gesloten is, kan dit ernstige storingen aan uw auto veroorzaken. Dit geldt eveneens voor het binnendringen van vocht in de zekeringkast.
XI Ingrepen aan de hoofdzekeringen, die extra bescherming bieden en zich in de zekeringkasten bevinden, zijn uitsluitend voorbehouden aan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 200
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Zekeringtabel Zekering nr.
Amperage
F1
20 A
Functies Motormanagement
F2
15 A
Claxon
F3
10 A
Ruitensproeierpomp
F4
20 A
Pomp koplampsproeiers
F5
15 A
Motorcomponenten
F6
10 A
Meedraaiende bi-xenon koplampen, automatische koplampverstelling, koppelingsschakelaar, schakel- en beveiligingsmodule (BCP)
F7
10 A
Automatische versnellingsbak, koelvloeistofniveaucontact, stuurbekrachtiging
F8
25 A
Startmotor
F9
10 A
Remlichtschakelaar
F10
30 A
Motorcomponenten
F11
40 A
Aanjager achter
F12
30 A
Ruitenwissers
F13
40 A
Intelligente servicecentrale (BSI)
F14
30 A
Luchtpomp, warmtewisselaar
F15
10 A
Grootlicht rechts
F16
10 A
Grootlicht links
F17
15 A
Dimlicht links
F18
15 A
Dimlicht rechts
F19
15 A
Motorcomponenten
F20
10 A
Motorcomponenten
F21
5A
Koelventilatorrelais
XI
201
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Zekeringen op de accu Sluit na de ingreep zeer zorgvuldig het deksel. Als het deksel namelijk niet goed geplaatst of slecht gesloten is, kan dit ernstige storingen aan uw auto veroorzaken. Dit geldt eveneens voor het binnendringen van vocht in de zekeringkast.
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los en verwijder dit. De zekeringen F1 t/m F6 zijn op de kleine aansluitplaat geplaatst, die verticaal op de zekeringkast op de accu is geklemd.
De zekeringen F7 t/m F12 zijn midi-zekeringen. Ingrepen aan deze zekeringen zijn uitsluitend voorbehouden aan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zekeringtabel Zekering nr.
XI
202
Amperage
Functies
F1
5A
Bedieningsorgaan automatische versnellingsbak
F2
5A
Remlichtschakelaar
F3
5A
F4
20 A
F5
5A
F6
20 A
Meetstation laadtoestand accu Voedingaansluiting ESP Voedingaansluiting ESP Computer EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen / automatische versnellingsbak
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E 12V-ACCU
Toegang tot de accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het opladen van de accu.
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/ of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Na het monteren van de accu duurt het even voordat het Stop & Startsysteem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren). Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden.
De accu bevindt zich onder de motorkap. Voor toegang tot de (+) klem: ) ontgrendel de motorkap met de ontgrendelingshendel in het interieur en maak aan de buitenzijde de veiligheidshaak los, ) open de motorkap en plaats de motorkapsteun onder de motorkap om hem geopend te houden, ) beweeg het plastic beschermkapje omhoog voor toegang tot de (+) klem.
Voordat u werkzaamheden uitvoert Zet de auto stil, trek de handrem aan, zet de versnellingsbak vrij* en zet vervolgens het contact af. Controleer of alle elektrische functies van de auto zijn uitgeschakeld.
Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen.
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
XI
* of in de stand P bij een automatische versnellingsbak.
203
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E De (+) klem loskoppelen
Starten met behulp van een andere auto Wanneer de accu van uw auto ontladen is geraakt, kan de motor worden gestart met behulp van een hulpaccu (een losse accu of een accu van een andere auto) en startkabels.
Controleer van tevoren of de hulpaccu ook een 12V-accu is en of de capaciteit van deze accu minimaal gelijk is aan de capaciteit van de lege accu. Probeer de motor niet te starten door een acculader op de accu aan te sluiten. Neem de (+) klem niet los bij draaiende motor.
XI
204
) Sluit de rode kabel aan op de (+) klem van de lege accu A en vervolgens op de (+) klem van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) klem van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op massapunt C van de auto met de lege accu. ) Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze enkele minuten draaien. ) Start de motor van de auto met de lege accu en laat deze draaien. Zet als de motor niet onmiddellijk aanslaat het contact af en wacht even voordat u een nieuwe startpoging doet. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan in omgekeerde volgorde de kabels los.
) Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de (+) klem ) Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. ) Druk verticaal op de accupoolklem om deze goed tegen de accu aan te drukken. ) Zet de accupoolklem vast door de hendel D omlaag te bewegen. Forceer de hendel niet door erop te duwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Opladen van de accu met behulp van een acculader Wanneer de accu van uw auto ontladen is geraakt of wanneer u de auto voor een langere periode niet gebruikt, kunt u een acculader op de accu aansluiten om de accu op te laden of te voorkomen dat deze ontladen raakt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de specificaties te weten van acculaders die geschikt zijn voor de accu van uw auto. Voordat u de acculader aansluit ) Open de motorkap. ) Controleer of alle opengaande carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...) gesloten zijn (maar niet vergrendeld). ) Verzeker u ervan dat het contact ten minste vier minuten is afgezet. Als de auto langer dan een maand niet wordt gebruikt, is het raadzaam de accu los te koppelen.
Opladen ) Neem de klem (+) los. ) Neem de gebruiksvoorschriften van de fabrikant van de acculader in acht. ) Sluit de rode kabel van de lader aan op de (+) klem van de accu en sluit vervolgens de zwarte kabel aan op de (-) klem. ) Neem als de accu is opgeladen de kabels van de lader in de omgekeerde volgorde los. Laad om explosie- en brandgevaar te voorkomen de accu alleen op in een goed geventileerde ruimte en uit de buurt van vonken of open vuur. Probeer nooit een bevroren accu op te laden: laat de accu eerst ontdooien om explosiegevaar te voorkomen. Breng een accu nadat deze bevroren is geweest bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats die controleert of de accu inwendig niet is beschadigd en of er geen scheuren in de wanden zitten, waardoor het giftige en bijtende accuzuur kan gaan lekken.
Resetten na het weer aansluiten Zet, nadat de accu weer is aangesloten, het contact aan en wacht minimaal één minuut alvorens de motor te starten: de elektronische systemen van de auto worden in die tijd gereset. U moet zelf de volgende systemen en gegevens resetten (raadpleeg hiervoor de desbetreffende hoofdstukken): - de sleutel met afstandsbediening, - de sequentiële ruitbediening, - het zonnescherm van het panoramadak, - de instellingen van het multifunctionele display, - de instellingen van de autoradio of het ingebouwde navigatiesysteem. Controleer of er na het aanzetten van het contact geen foutmeldingen worden weergegeven of waarschuwingslampjes blijven branden. Mochten er zich na deze handelingen kleine storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
XI
205
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E ECO-MODUS
Inschakelen van de eco-modus
De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
Na deze tijd geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-modus is ingeschakeld. De actieve functies worden dan in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-modus wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent: - kan het gesprek nog 10 minuten worden voortgezet met de handsfree set van uwAutoradio of met uw MyWay - kan het telefoongesprek gewoon worden voortgezet gedurende 10 minuten via de NaviDrive, om vervolgens te worden overgezet op uw telefoon, afhankelijk van het model.
Bij een onladen accu is deze tijd aanzienlijk korter.
XI
206
Uitschakelen van de eco-modus De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Om deze functies direct opnieuw te kunnen gebruiken moet u de motor starten en deze minstens vijf minuten laten draaien. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E SLEPEN VAN DE AUTO
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de bovenkant links te drukken en aan de rechterkant te trekken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in. ) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak).
) Maak het klepje in de achterbumper los door er op de onderkant op te drukken en aan de bovenkant te trekken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van uw auto, bevindt het sleepoog zich onder het luik in de voetenruimte van de passagier op de tweede zitrij of onder de vloerplaat van de bagageruimte: ) open een van de achterportieren of de achterklep (afhankelijk van de uitvoering), ) open het luik of til de vloerplaat op (afhankelijk van de uitvoering), ) neem het sleepoog uit de houder.
XI Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. 207
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - bij stranding met de auto op de autosnelweg, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
XI
208
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E AANHANGER, ... De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËN-netwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Adviezen Gewichtsverdeling ) Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.
) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. ) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen. Banden ) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
XI
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt. 209
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E DAKLASTDRAGERS In verband met de constructie van de auto wordt, vanwege uw veiligheid en om beschadiging van het dak en de achterklep te voorkomen, aanbevolen alleen daklastdragers en dakkoffers te gebruiken die door CITROËN getest en goedgekeurd zijn. Ongeacht het type te transporteren daklast (dakkoffer, fietsdrager, skidragers...) is het noodzakelijk dat u daklastdragers in dwarsgeplaatste richting gebruikt.
Aanbevelingen
XI
210
) Zorg voor een gelijkmatige verdeling en voorkom overbelasting aan één kant. ) Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak. ) Sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading. ) Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit van de auto kan door de belading worden beïnvloed). ) Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer nodig zijn.
Maximaal toegestane last op de daklastdragers (voor een hoogte van minder dan 40 cm: dit geldt niet voor een fietsdrager): 80 kg. Als de hoogte boven de 40 cm uitkomt, dient u uw snelheid aan te passen aan de weggesteldheid, om te voorkomen dat de daklastdragers en de bevestigingen op het dak beschadigd raken. Wij verzoeken u te informeren naar de wetgeving in uw land omtrent het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto zelf.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur te voorkomen.
Plaatsen Fietsdrager Het is niet toegestaan een fietsdrager met riemen te monteren bij de volgende uitvoeringen: - C4 Picasso (alle uitvoeringen); - Grand C4 Picasso voorzien van afzonderlijk te openen achterruit.
) Breng het afneembare sneeuwscherm aan op het onderste gedeelte van de voorbumper. ) Zet het scherm vast door de bevestigingsclips op de omtrek één voor één aan te drukken.
Verwijderen ) Wip met een schroevendraaier de vier bevestigingsclips één voor één los. Vergeet niet het sneeuwscherm te verwijderen: - als de buitentemperatuur hoger is dan 10°C, als de auto moet worden gesleept, - bij snelheden hoger dan 120 km/h.
* Volgens land van bestemming.
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E ACCESSOIRES Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
"Comfort en vrije tijd": parkeerhulp vóór en achter, standkachel, zaklamp, zonneschermen, windgeleider, geurpatronen...
"Veiligheid/bescherming": alarminstallatie, wielbouten met slot, lokalisatiesysteem voor gestolen auto's, alcoholtest, verbanddoos, gevarendriehoek, reflecterend veiligheidsvest, hondenrek, sneeuwkettingen, anti-sneeuwhoezen, set mistlampen, bandenreparatieset, kinderzitjes en zitverhogingen voor kinderen...
"Hulpmiddelen bij het vervoeren van uw bagage": trekhaakbedrading, bagageruimtemat, bagageruimtebak, bagagesteunen, allesdragers, fietsendrager, skidragers, dakkoffers, trekhaken...
"Styling": lichtmetalen velgen, wieldoppen...
"Bescherming": matten*, stoelhoezen, spatlappen, dorpelbeschermers, bumperbeschermers, autobeschemhoes...
XI *
Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit verscheidene matten over elkaar.
211
P R A K T I S C H E I N F O R M AT I E
XI
212
"Multimedia": handsfree kit Bluetooth®, autoradio's, portable navigatiesystemen, DVD-speler, update-cd-rom voor de kaartsoftware, Hi-Fi-module, achteruitrijcamera, flitspaaldetectiesystemen, USB Box, luidsprekers, 230V/50Hz-aansluiting, 230V/12V-adapter, on-board Wifi ...
Ook de volgende producten zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk: reinigings- en onderhoudsmiddelen (interieur en exterieur), vloeistoffen (ruitensproeiervloeistof...) en vervangende producten (patroon voor bandenreparatieset...)
Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het CITROËN-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
TECHNISCHE GEGEVENS MODELLEN:
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Carrosserievariant: UA... UE... UD...
5FS-0 5FS-0/CU1
5FV-8/P 5FV-8/PCU1
RFJ-F
BENZINEMOTOREN
VTi 120
THP 155
VTi 143
Cilinderinhoud (cm3)
1598
1598
1997
77 x 85,8
77 x 85,8
85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
88
115
103
Toerental bij max. vermogen (t/min)
6000
6000
6000
160
240
200
4250
1400
4000
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Elektronisch bediend (6 versnellingen)
Automaat (4 versnellingen)
4,25
-
5
Boring x slag (mm)
Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen filter)
XII UA...: CITROËN Grand C4 Picasso (7 zitplaatsen). UF...: CITROËN Grand C4 Picasso (5 zitplaatsen).
UD...: CITROËN C4 Picasso (5 zitplaatsen). ...CU1: versies N1. 213
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg) Benzinemotoren
VTi 120
THP 155
VTi 143
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Elektronisch bediend
Automaat
Carrosserievariant: UA... UE... UD...
5FS-0
5FV-8/P
RFJ-F
Leeggewicht
1430 - 1415 - 1415
1517 - 1430 - 1430
1600 - 1556 - 1552
1505 - 1490 - 1490
1592 - 1505 - 1505
1675 - 1631 -1627
770 - 700 - 525
703 - 630 - 610
660 - 514 - 538
2200 - 2115 - 2015
2220 - 2060 - 2040
2260 - 2070 - 2090
3300 - 3315 - 3315
3420 - 3410 - 3390
3660 - 3570 - 3590
op een helling van 10% of 12%
1100 - 1200 - 1300
1200 - 1350 - 1350
1400 - 1500 - 1500
-
Aanhanger geremd* (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
1300 - 1500 - 1500
1500
1500
-
Aanhanger ongeremd
750 -745 - 745
750
750
-
Aanbevolen kogeldruk
60
60
60
-
Rijklaargewicht
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA) op een helling van 12%
-
XII
214
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig lager is dan het maximumgewicht van het beladen voertuig (MTAC), dan mag het gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
TECHNISCHE GEGEVENS MODELLEN:
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Carrosserievariant: UA... UE... UD... DIESELMOTOREN
9HZ-C 9HZ-C/ CU1
9HZ-H/P 9HZ-H/ PCU1
9HR-8 9HR-8/ CU1
HDi 110
Cilinderinhoud (cm )
9HR-8/P 9HR-8/ PCU1
9HR-8/PS
HDi 110
RHJ-H/P RHJ-H/ PCU1
RHR-J
HDi 138
1560
1560
1997
75 x 88,3
75 x 88,3
85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
80
82
100
Toerental bij max. vermogen (t/min)
4000
3600
4000
240
270
1750
1750
2000
Diesel
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Ja
Roetfilter (FAP)
Ja
Ja
Ja
3
Boring x slag (mm)
Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof
VERSNELLINGSBAKKEN
270
320
Elektronisch Elektronisch Elektronisch Elektronisch Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat bediend bediend bediend bediend (5 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen)
INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen filter)
3,75
3,75
-
-
5,25
5,25
XII ...S: model uitgerust met Stop & Start-systeem. UE...: CITROËN Grand C4 Picasso (7 zitplaatsen). UE...: CITROËN Grand C4 Picasso (5 zitplaatsen).
UD...: CITROËN C4 Picasso (5 zitplaatsen). ...CU1: versies N1. 215
TECHNISCHE GEGEVENS MODELLEN: Carrosserievariant: UA... UE... UD...
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN RHE-8 RHE-8/CU1
RHE-8/P
RHH-A
DIESELMOTOREN
HDi 150
HDi 163
Cilinderinhoud (cm3)
1997
1997
85 x 88
85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
110
120
Toerental bij max. vermogen (t/min)
3750
3750
340
340
2000
2000
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfilter (FAP)
Ja
Ja
Boring x slag (mm)
Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Elektronisch bediend (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
5,25
-
5,25
INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen filter)
XII UA...: CITROËN Grand C4 Picasso (7 zitplaatsen). UE...: CITROËN Grand C4 Picasso (5 zitplaatsen). 216
UD...: CITROËN C4 Picasso (5 zitplaatsen). ...CU1: versies N1.
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg) Dieselmotoren
HDi 110
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Elektronisch bediend
Carrosserievariant: UA... UE... UD...
9HZ-C
9HZ-H/P
Leeggewicht
1530 - 1484 - 1489
1539 - 1494 - 1499
1605 - 1559 - 1564
1614 - 1569 - 1574
720 - 546 - 561
711 - 536 - 561
2250 - 2030 - 2050
2250 - 2030 - 2060
3130
3130
op een helling van 10% of 12%
880 - 1100 - 1080
880 - 1100 - 1070
-
Aanhanger geremd* (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
1180 - 1300 - 1300
1180 - 1300 - 1300
-
Aanhanger ongeremd
750
750
-
Aanbevolen kogeldruk
50 - 60 - 60
50 - 60 - 60
-
Rijklaargewicht
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA) op een helling van 12%
-
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig minder is dan het maximumgewicht beladen voertuig (MTAC) dan mag het gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
XII
217
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Elektronisch bediend
Elektronisch bediend
Carrosserievariant: UA... UE... UD...
9HR-8
9HR-8/P
9HR-8/PS
Leeggewicht
1490 - 1430 - 1430
1510 - 1470 - 1420
1520 - 1480 - 1430
1565 - 1505 - 1505
1585 - 1545 - 1495
1595 - 1555 - 1505
760 - 670 - 620
740 - 630 - 640
730 - 620 - 630
2250 - 2100 - 2050
2250 - 2100 - 2060
2250 - 2100 - 2060
3130
3130
3130
op een helling van 10% of 12%
880 - 1030 - 1080
880 - 1030 - 1070
750 - 900 - 940
Aanhanger geremd* (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
1180 - 1330 - 1380
1180 - 1330 - 1370
1050 - 1200 - 1240
-
Rijklaargewicht
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA)
-
Aanhanger geremd(binnen max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 12%
-
XII
218
HDi 110
-
Aanhanger ongeremd
750
750 - 750 - 745
750
-
Aanbevolen kogeldruk
60
60
60
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig minder is dan het maximumgewicht beladen voertuig (MTAC) dan mag het gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg) Dieselmotoren
HDi 138
Versnellingsbakken
Elektronisch bediend
Automaat
Carrosserievariant: UA... UE... UD...
RHJ-H/P
RHR-J
Leeggewicht
1620 - 1582 - 1581
1650 - 1611- 1640
1695 - 1657 - 1656
1725 - 1686 - 1715
700 - 558- 559
700 - 559- 510
2320 - 2140 - 2140
2350 - 2170 - 2150
3620 - 3590 - 3540
3550 - 3520 - 3550
op een helling van 10% of 12%
1300 - 1450 - 1400
1200 - 1350 - 1400
Aanhanger geremd* (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
1500
1500
-
Rijklaargewicht
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA)
-
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 12%
-
Aanhanger ongeremd
750
750
-
Aanbevolen kogeldruk
70 - 60 - 60
60
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig lager is dan het maximumgewicht van het beladen voertuig (MTAC) dan mag het gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
XII
219
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg) Dieselmotoren Handgeschakeld
Elektronisch bediend
Automaat
Carrosserievariant: UA... UE... UD...
RHE-8
RHE-8/P
RHH-A
Leeggewicht
1613 - 1580 - 1610
-
1637 - 1601 - 1614
1688 - 1655 - 1685
-
1712 - 1676 - 1689
695 - 685 - 520
-
688 - 689 - 536
2308 - 2265 - 2130
-
2325 - 2290 - 2150
3508 - 3515 - 3530
-
3525 - 3490 - 3550
op een helling van 10% of 12%
1200 - 1250 - 1400
-
1200 - 1200 - 1400
Aanhanger geremd* (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
1400 - 1500 - 1600
-
1500
-
Rijklaargewicht
-
Nuttig laadvermogen
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA) op een helling van 12%
-
-
220
HDi 163
Versnellingsbakken
-
XII
HDi 150
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
-
Aanhanger ongeremd
750
-
750
-
Aanbevolen kogeldruk
70
-
60
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig lager is dan het maximumgewicht van het beladen voertuig (MTAC) dan mag het gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN UITVOERINGEN N1 (kg) Benzinemotoren
VTi 120
THP 155
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Elektronisch bediend
Carrosserievariant: UA... UD...
UA5FS-0/CU1 UD5FS-0/CU1
UA5FV-8/PCU1 UD5FV-8/PCU1
-
Leeggewicht
1560 - 1591
1600 - 1590
-
Rijklaargewicht
1635 - 1666
1675 - 1665
-
Nuttig laadvermogen
630 - 624
620 - 620
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)*
2190 - 2215
2220 - 2210
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA) 3290 - 3415
3420 - 3410
op een helling van 10% of 12%***
1100 - 1200
1200 - 1200
-
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
-
-
-
Aanhanger ongeremd
750 - 750
750 - 750
-
Aanbevolen kogeldruk
70 - 60
70 - 60
op een helling van 12%** -
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
* Wanneer het maximumgewicht op de achteras van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane maximumsnelheid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h. ** Wanneer het maximumgewicht van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane maximumsnelheid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h. *** Maximaal aanhangergewicht geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht): let er op dat door het trekken van een aanhanger het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig kan worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
XII
221
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN UITVOERINGEN N1 (kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken Carrosserievariant: UA... UD...
HDi 138
HDi 150
-
Leeggewicht
1571 - 1635
1600 - 1646
1630 - 1630
-
1665 - 1691
1685 - 1680
Rijklaargewicht
1646 - 1710
1675 - 1721
1705 - 1705
-
1740 - 1766
1760 - 1755
-
Nuttig laadvermogen
634 - 620
620 - 624
620 - 620
-
620 - 624
620 - 620
-
Maximumgewicht beladen voertuig (MTAC)*
2205 - 2255
2220 - 2270
2250 - 2250
-
2285 - 2315
2305 - 2300
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA) 3125 - 3130
3120 - 3130
3150 - 3150
-
3585 - 3540
3555 - 3550
-
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht) op een helling van 10% of 12%***
920 - 875
900 - 860
900 - 900
-
1300 - 1225
1250 - 1250
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht)
-
-
-
-
-
-
-
222
HDi 110
Elektronisch Handgeschakeld Handgeschakeld Elektronisch Handgeschakeld Elektronisch bediend bediend bediend UA9HZ-C/CU1 UA9HZ-H/PCU1 UA9HR-8/CU1 UA9HR-8/PCU UARHJ-H/PCU1 UARHE-8/CU1 UD9HZ-C/CU1 UD9HZ-H/PCU1 UD9HR-8/CU1 UD9HR-8/PCU1 UDRHJ-H/PCU1 UDRHE-8/CU1
-
op een helling van 12%**
XII
HDi 110
-
Aanhanger ongeremd
750 - 750
750 - 750
750 - 750
-
750 - 750
750 - 750
-
Aanbevolen kogeldruk
40 - 60
40 - 60
70 - 60
-
55 - 60
70 - 60
* Wanneer het maximumgewicht op de achteras van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane maximumsnelheid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h. ** Wanneer het maximumgewicht van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane maximumsnelheid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h. *** Maximaal aanhangergewicht geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht): let er op dat door het trekken van een aanhanger het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig kan worden beïnvloed. De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd. Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
TECHNISCHE GEGEVENS AFMETINGEN (IN METERS) Buitenkant (CITROËN Grand C4 Picasso en CITROËN C4 Picasso)
CITROËN Grand C4 Picasso
CITROËN C4 Picasso
A
2,73
2,73
B
4,59
4,47
C
0,99
0,99
D
0,87
0,75
E
1,51
1,51
F
1,54
1,54
G*
1,66 tot 1,71
1,66 tot 1,68
H
2,10
2,10
I
1,83
1,83
* Afhankelijk van type vering en daklastdragers.
XII
223
TECHNISCHE GEGEVENS Interieur (CITROËN C4 Picasso)
XII
224
A
0,93
E
0,93
B
0,96/0,98
F
1,14
C
0,88/1
G
1,12
D
1,61/1,87
H
1,17
TECHNISCHE GEGEVENS Interieur (CITROËN Grand C4 Picasso)
A
0,92
E
0,88
B
0,99/1
F
1,07
C
1,03/1,16
G
1,16
D
1,80/2,06
H
1,17
XII
225
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIE Deze auto is voorzien van diverse markeringen om de auto te kunnen identificeren. In Frankrijk worden het type auto en het serienummer ook vermeld op het kentekenbewijs. Elk origineel CITROËN vervangingsonderdeel is exclusief voor het merk. In verband met uw veiligheid en de garantie adviseren wij uitsluitend CITROËN onderdelen te gebruiken.
XII
226
A Constructeurssticker
B VIN-nummer
Dit bevindt zich op de middenstijl bij het linker portier. 1. Nummer Europese typegoedkeuring. 2. VIN-nummer. 3. Totaal toelaatbaar gewicht. 4. Totaal toelaatbaar treingewicht. 5. Maximumgewicht op de vooras. 6. Maximumgewicht op de achteras.
Dit is aangebracht op de carrosserie en achter de voorruit.
C Kleurcode van de lak. Bandenmaat. Bandenspanning. Zie de binnenstijl van het bestuurdersportier.
Houd u aan de door CITROËN voorgeschreven bandenspanning. Controleer de bandenspanning regelmatig en alleen als de banden koud zijn. Verminder nooit de spanning van warme banden Houd u bij het vervangen van de banden altijd aan de voorgeschreven bandenmaat.
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP 227
CITROËN OPROEP NAAR URGENCE MET LOKALISERING Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal g g bevestigen g dat de oproep p p naar de alarmcentrale CITROËN-Urgence is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep.
CITROËN OPROEP NAAR ASSISTANCE MET LOKALISERING Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd.* Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd g door een gesproken g p bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.
Deze oproep wordt beheerd door de CITROËN-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg p g in beide gevallen het CITROËN-netwerk.
Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het CITROËN-netwerk. 228
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
NOODOPROEP OF HULPOPROEP MET NAVIDRIVE CITROËN OPROEP NAAR URGENCE MET LOKALISERING Let op: de noodoproep en de diensten worden alleen geactiveerd als de geïntegreerde telefoon wordt gebruikt met een geldige simkaart. Deze functies werken niet als een Bluetooth-telefoon wordt gebruikt en er geen simkaart is geplaatst.
Druk in een noodgeval op de toets SOS tot een geluidssignaal klinkt en het scherm "Bevestigen / Annuleren" wordt weergegeven (als een geldige simkaart is geplaatst). Er wordt verbinding gemaakt met de helpdesk Citroën Urgence die de auto lokaliseert en zo snel mogelijk de benodigde hulpdiensten waarschuwt. In landen waar geen helpdesk beschikbaar is, of waar lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112).
CITROËN OPROEP NAAR ASSISTANCE MET LOKALISERING Druk op p deze toets om toegang te krijgen tot de diensten van CITROËN.
Voor meer informatie over het merk CITROËN, selecteer "Customer Contact Centre". Customer Contact Centre
Selecteer "Citroën Assistance" om een pechhulpdienst op te roepen. Citroën Assistance
Als de elektronische eenheid airbags een aanrijding detecteert, wordt er automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht of de airbags wel of niet zijn geactiveerd. Als de melding "Noodprogramma noodoproep" wordt weergegeven in combinatie met het knipperen pp van het oranje j verklikkerlampje, p is er een storing opgetreden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Deze diensten zijn j afhankelijk j van bepaalde p voorwaarden en de beschikbaarheid. Raadpleeg p g het CITROËN-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren.
229
230
NaviDrive MULTIMEDIA AUTORADIO / TELEFOON FUNCTIE JUKEBOX (10 GB) / GPS (EUROPA)
INHOUD De NaviDrive is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor schakelt de NaviDrive zichzelf uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties 02 Spraakcommando's en stuurkolomschakelaars 03 Display en hoofdmenu 04 Navigatie 05 Verkeersinformatie 06 Audio / Video 07 Telefoon 08 Configuratie 09 Menustructuren display Veelgestelde vragen
blz. 232 blz. 233 blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
235 239 249 251 260 264 265 271
231
01
Aan/uit en volumeregeling.
Selecteren van de geluidsbron: radio, Jukebox, CD en externe apparatuur (AUX, indien geactiveerd in het configuratiemenu). Lang indrukken: de CD naar de harde schijf kopiëren.
Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast, AM.
Annuleren van de bewerking. Lang indrukken: terugkeren naar de actieve functie.
Selecteren van de vorige/ volgende MP3/ USB/Jukeboxspeellijst.
Selecteren van de weergave op het display van de functies TRIP, TEL, NAV en AUDIO.
Audio-instellingen: balans voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
Selecteren en bevestigen. Opening voor SIM-kaart.
Lang indrukken van de toets SOS: Urgence-oproep.
Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3/USB/Jukeboxspeellijsten. Lang indrukken: bijwerken van de lijst radiozenders.
Wijzigen van de weergave op het display. Lang indrukken: resetten van het systeem.
TA-functie (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio).
232
Toegang tot het dienstenmenu "CITROËN".
Alfanumeriek toetsenbord voor invoeren van omschrijvingen.
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3, USB of Jukebox. Lang indrukken: snel vooruit en snel achteruit.
Weergave van het hoofdmenu.
02 GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS 1
5
1
1
5
3 4 4
4 2
2
1. 2. 3. 4.
5.
3
Volume verhogen. Volume verlagen. Geluid onderbreken. RADIO: selecteren van de vorige of volgende voorkeuzezender. MP3/JUKEBOX: selecteren van de vorige of volgende speellijst. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/JUKEBOX: selecteren van het volgende nummer. CD/MP3: lang indrukken: versneld vooruitspoelen.
3
2
1. 2.
3. 4.
Kort indrukken: Spraakherkenning activeren. ALS ER GEEN GESPREK GAANDE IS: Lang indrukken: toegang tot het telefoonmenu (index, gesprekkenlijst, ...). BINNENKOMENDE OPROEP: Kort indrukken om oproep te accepteren. Lang indrukken om oproep te weigeren. TIJDENS GESPREK: Kort indrukken om gesprek te beëindigen. Lang indrukken voor toegang tot het telefoonmenu. Persoonlijke instellingen: Kort indrukken: bevestigen van de met behulp van de draaiknop gemaakte selectie. Draaien: Bladeren door de index, waarschuwingenlogboek. Selecteren persoonlijke instellingen.
1. 2. 3. 4. 5.
Hoofdscherm weergeven. Selecteren van de weergavemodus (TRIP, TEL, NAV of AUDIO). Afbreken huidige bewerking en terugkeren naar het vorige scherm. Navigeren binnen de menu's. Bevestigen van de geselecteerde functie.
233
02 GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS GESPROKEN COMMANDO'S
NIVEAU 1
Druk om de lijst met beschikbare gesproken commando's weer te geven op de toets spraakherkenning om de spraakherkenning te activeren en zeg HELP of het commando voor spraakherkenning.
1 ... 6 / *
CD-speler Jukebox (indien geactiveerd) USB
vorig/volgend nummer nummer scan random
1 ... 250 / * vorige/volgende herhalen help/wat kan ik zeggen/ annuleren
index (CD-MP3) lijst bellen/begeleiden naar telefoon
Dezelfde handeling kan ook worden uitgevoerd door lang op de toets MENU te drukken en vervolgens de functie "Lijst gesproken commando's" te selecteren.
234
Druk op de toets spraakherkenning om de spraakherkenning te activeren. Spreek de woorden duidelijk uit en wacht na elk uitgesproken woord tot de bevestiging door het geluidssignaal klinkt. De onderstaande lijst bevat alle gesproken commando's.
"Vooraf opgeslagen omschrijving" laatste nummer voicemail voicemailberichten index
"Vooraf opgeslagen omschrijving"
bericht
weergeven lezen index
"Vooraf opgeslagen omschrijving"
navigatie
stoppen/hervatten inzoomen/uitzoomen weergeven
* bestemming auto
verkeersinformatie
weergeven lezen
weergeven
audio telefoon boordcomputer Navigatie airconditioning
vorige/volgende stop verwijderen ja/nee * help/wat kan ik zeggen/ annuleren
voor heel niveau 1 en 2
Lijst gesproken commando's
2
NIVEAU 3
geheugen autostore vorige/volgende lijst
WEERGEVEN VAN DE LIJST EN GEBRUIKEN VAN DE GESPROKEN COMMANDO'S 1
NIVEAU 2
radio
voor heel niveau 1, 2 of *
03 SCHERM EN HOOFDMENU > KLEURENDISPLAY
°
Telephone
Orange Time: Date:
Met behulp van het bedieningspaneel van de autoradio kunt u op het display de volgende informatie weergeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (knippert bij kans op gladheid in combinatie met een melding op het display), de informatie van de autoradio (radio, CD, jukebox...), informatie van de datacommunicatiesystemen (telefoon, diensten, ...), informatie over geopende portieren, achterklep, ..., waarschuwingen (bijv.: "Te laag brandstofniveau") of meldingen (bijv.: "Automatische koplampverlichting ingeschakeld") die tijdelijk worden weergegeven, informatie afkomstig van de boordcomputer, informatie van het GPS-navigatiesysteem (Europa). Configuratie van het display: raadpleeg het gedeelte "Menustructuur display".
Het systeem y werkt op p basis van de complete p en uitgebreide g cartografi g sche g gegevens g van NAVTEQ,, die op p de harde schijfj van het systeem y staan. De updates van onze Berlingo NAVTEQ voor de cartografische gegevens van de Europese landen zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
235
03 SCHERM EN HOOFDMENU Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
VERKEERSINFORMATIE: TMC-informatie, meldingen.
KAART: oriëntatie, details, weergave.
AUDIO FUNCTIES: radio, CD-speler, Jukebox, opties.
TELEMATICA: telefoon, index, SMS.
NAVIGATIE: GPS, etappes, opties.
CONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, tijd, talen, stem, AUX-aansluiting.
DIAGNOSE AUTO: logboek waarschuwingsmeldingen, status van functies. VIDEO: activeren, parameters. 236
MENU-toets even ingedrukt houden: Help.
03 SCHERM EN HOOFDMENU WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT IN DE MODUS "KAART VERPLAATSEN" Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
1
1
NAVIGATIE (INDIEN NAVIGATIE ACTIEF): 1
1
1
1
1
navigatie hervatten/afbreken omleiden route
1
1
1
navigatiecriteria 1
informatie over de plaats als bestemming kiezen als etappe kiezen deze plaats opslaan de kaartfunctie verlaten
BLUETOOTH TELEFOON 1
1
1
1
1
lijst met oproepen bellen index privé modus/handsfree gesprek in de wacht zetten/gesprek hervatten
navigatiefunctie
verkeersinformatie raadplegen de kaart verplaatsen
GEÏNTEGREERDE TELEFOON 1
1
1
1
lijst met oproepen nummer kiezen
DIAGNOSE AUTO 1
1
waarschuwingenlogboek status van functies
index voicemail
237
03 SCHERM EN HOOFDMENU
CD (MP3 OF AUDIO) 1
1
1
1
CD kopiëren op JBX / kopiëren stoppen introscan activeren/deactiveren willekeurig afspelen activeren/deactiveren herhalen activeren/deactiveren
RADIO 1
1
1
1
een frequentie invoeren RDS volgen activeren/deactiveren REG-functie activeren/deactiveren "Radio Tekst" verbergen/weergeven
JUKEBOX 1
1
1
1
Introscan activeren/deactiveren willekeurig afspelen activeren/deactiveren herhalen activeren/deactiveren
USB 1
1
1
1
1
238
playlist kiezen
USB kopiëren op JBX / kopiëren stoppen USB uitwerpen Introscan activeren/deactiveren willekeurig afspelen activeren/deactiveren herhalen activeren/deactiveren
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN 1
Tip: raadpleeg het item "Menustructuren" in dit hoofdstuk voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's.
5 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
2
Draai aan de draaiknop om de functie "Navigatie" te selecteren.
6
Draai aan de draaiknop om de functie "Adres invoeren" te selecteren. Adres invoeren
3
7 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
4
Draai aan de draaiknop om de functie "Een bestemming kiezen" te selecteren. Een bestemming kiezen
Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
8 Draai, als het land is geselecteerd, aan de draaiknop om de functie "Plaats" te selecteren. Plaats 239
04 NAVIGATIE
9
12 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
10
Draai aan de draaiknop om de letters van de plaatsnaam één voor één te selecteren en te bevestigen door op de draaiknop te drukken.
Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
13
14
Parijs
Herhaal de stappen 8 t/m 12 voor de functies "Straat" en "Nr.".
Selecteer "OK" op het scherm "Adres invoeren". OK
Om de bestemming sneller in te voeren kan in plaats van de "Plaatsnaam" ook de "Postcode" worden ingevoerd. Voer de letters en cijfers in met het alfanumerieke toetsenbord en gebruik de toets "*" voor eventuele correcties (max. 5 karakters).
11
Draai aan de draaiknop en selecteer "OK". OK
240
15
Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
Selecteer de functie "Opslaan" om het ingevoerde adres in een kaart van het geheugen op te slaan en druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. De points of interest (POI) geven de verschillende diensten langs de route aan (hotels, winkels, luchthavens, ...). Opslaan
POI
04 NAVIGATIE EEN ETAPPE TOEVOEGEN 1
6 Druk tijdens de navigatie op de toets MENU.
Selecteer de functie "Een etappe toevoegen" (maximaal 9 etappes) en druk op de draaiknop om te bevestigen. Een etappe toevoegen
2
Draai aan de draaiknop om de functie "Navigatie" te selecteren.
7
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in. Een adres invoeren
3
8 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
4
Draai aan de draaiknop om de functie "Etappes en route" te selecteren. Etappes en route
5 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
9
Selecteer "OK" als het nieuwe adres is ingevoerd en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de draaiknop om de volgorde van de etappes te bevestigen.
Selecteer "Strikt" (de etappe moet zijn voltooid om door te gaan naar de volgende bestemming) of "Nabijheid" en druk op de draaiknop om te bevestigen. 241
04 GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN Het instellen van het volume van de waarschuwingen voor POI's "Risicozones" is alleen mogelijk door tijdens een dergelijke waarschuwing het volume in te stellen. Tijdens de gesproken berichten kan door middel van de volumeknop direct het volume van de verschillende berichttypen worden ingesteld (navigatie, verkeersinformatie...).
5 Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
6
1 Druk op de toets MENU.
2
Instellen gesproken berichten
Draai aan de knop om de functie "Navigatie" te selecteren. 7
3
8 Draai aan de knop om de functie "Navigatiemogelijkheden" te selecteren. Navigatiemogelijkheden 242
Druk op de knop en stel vervolgens het volume van de gesproken berichten in of selecteer de functie "Uitschakelen" en druk op de knop om te bevestigen. Uitschakelen
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
4
Selecteer de functie "Instellen gesproken berichten" en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de knop om te bevestigen. OK
04 NAVIGATIE Overzicht van Points of Interest
243
04 NAVIGATIE UPDATEN POI's
De exacte procedure is te vinden op de website "citroen.navigation.com".
WEERGAVE VAN POI's RISICOZONES 1 Druk op de toets MENU.
2
Selecteer "Kaart" en druk op "OK" ter bevestiging. Kaart
3
Selecteer "Details van kaart" en druk op "OK" ter bevestiging. Details van kaart
4
Selecteer "Transport en auto's" en druk op "OK" ter bevestiging. Transport en auto's
5
Vink "Risicozones" aan en druk op "OK" ter bevestiging. Risicozones
244
04 NAVIGATIE NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
De aangegeven route is direct afhankelijk van de geselecteerde navigatiemogelijkheden. Het selecteren van andere mogelijkheden kan ertoe leiden dat een totaal andere route wordt gekozen. 5 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
2
Draai aan de draaiknop om de functie "Navigatie" te selecteren.
6
Draai aan de draaiknop om de functie "Definiëren berekeningscriteria" te selecteren. Definiëren berekeningscriteria
3
7 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
4
Draai aan de draaiknop om de functie "Navigatiemogelijkheden" te selecteren. Navigatiemogelijkheden
8
Draai aan de draaiknop om bijvoorbeeld de functie "Afstand/tijd" te selecteren. Afstand/tijd 245
04 NAVIGATIE INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN RISICOGEBIEDEN
Het instellen van het volume van de waarschuwingen voor POI's "Risicozones" is alleen mogelijk tijdens een dergelijke waarschuwing.
9
Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
1
2 10
Draai aan de draaiknop om de functie "Verkeersinformatie" te selecteren als u Verkeersinformatie wilt ontvangen. Verkeersinformatie
Herhaal de stappen 1 tot en met 5 van de navigatiefuncties.
Draai aan de knop om de functie "Instellen risicogebieden" te selecteren en druk op de draaiknop om de waarschuwingsmelding te bevestigen. Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. Instellen risicogebieden
Vink dit vakje aan om optimaal gebruik te maken van de verkeersinformatie. Het systeem geeft eventuele omleidingen aan.
11 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
3
Kies: visuele meldingen, geluidssignalen, met de duur van de melding (in seconden) uitsluitend meldingen weergeven bij navigatie, selecteer vervolgens "OK" en druk op de draaiknop om te bevestigen. OK
12
Selecteer "OK" en druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. OK
246
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
04 NAVIGATIE INSTELLEN VAN DE KAART
ORIENTERING VAN DE KAART Voor een betere leesbaarheid wordt bij een schaal groter dan 10 km de kaart automatisch naar het Noorden geörienteerd.
1 Druk op de toets MENU. 4 2
Draai aan de knop om de functie "Kaart" te selecteren.
Oriëntering van de kaart 5
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Herhaal de stappen 1 tot 3, draai aan de knop en selecteer de functie "Oriëntering van de kaart".
6
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de oriëntering van uw keuze. Op auto georiënteerd Op noorden georiënteerd
4
Draai aan de knop om de functie "Gegevens van de kaart" te selecteren. Met behulp van deze functie kunt u de op de kaart weergegeven diensten selecteren (hotels, restaurants, risicogebieden...). Gegevens van de kaart
3D-beeld 7
Selecteer "OK" en druk op de knop om te bevestigen. OK 247
04 NAVIGATIE WEERGEVEN VAN DE KAART IN EEN VENSTER OF EEN VOLLEDIG SCHERM 5 Druk op de toets MENU. Druk op de draaiknop om de geselecteerde functie te bevestigen.
2
Draai aan de knop en selecteer de functie "Kaart". 6
Draai aan de knop en selecteer "Kaart in venster" of "Kaart op volledig scherm". Kaart in venster
3
Kaart op volledig scherm
Druk op de draaiknop om de geselecteerde functie te bevestigen. 7 4
Draai aan de knop en selecteer de functie "Kaart tonen". Kaart tonen
248
Selecteer "OK" en druk op de draaiknop om dit te bevestigen.
OK
05 VERKEERSINFORMATIE TMC-BERICHTEN INSTELLEN 1
TMC-berichten (Trafic Message Channel) informeren de bestuurder over de actuele verkeerssituatie en over de weersomstandigheden. De bestuurder krijgt een geluidsignaal te horen en op de kaart van het navigatiesysteem wordt aangegeven waar zich problemen voordoen. Aan de hand van deze gegevens kan het navigatiesysteem een alternatieve route kiezen. 6
Druk op de toets MENU.
Selecteer de functie "Geografisch filter" en druk op de knop om te bevestigen. Geografisch filter
2
Draai aan de knop en selecteer de functie "Verkeersinformatie". 7
Draai aan de knop en selecteer het filter van uw keuze. Rondom de auto
3
Op de route
Druk op de knop om de selectie te bevestigen. 8 4
Draai aan de knop en selecteer de functie "Verkeersinformatie TMC filteren".
Selecteer "OK" en druk op de knop om te bevestigen. OK
Verkeersinformatie TMC filteren 5 Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
De filters werken onafhankelijk van elkaar en vullen elkaar aan. Wij adviseren: een omgevingsfilter van 10 km rondom de auto voor een gebied met een dicht wegennet, een omgevingsfilter van 50 km rondom de auto of een trajectfilter op lange trajecten (snelweg). 249
05 VERKEERSINFORMATIE WEERGAVE TMC-BERICHTEN INSTELLEN 1
Het is raadzaam de functie "Nieuwe berichten weergev." niet aan te vinken in gebieden met veel verkeersdrukte.
5 Druk op de toets MENU.
6 2
Draai aan de knop en selecteer de functie "Verkeersinformatie".
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Selecteer de optie "De berichten lezen". De berichten lezen
7
3 Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
De spraaksynthese laat de meldingen van de verkeersinformatie horen. Selecteer de optie "Nieuwe berichten weergev.". De verkeersinformatie wordt met de geselecteerde filters (geografisch...) weergegeven en kan ook worden weergegeven als het navigatiesysteem niet actief is. Nieuwe berichten weergev
4
Draai aan de knop en selecteer de functie "Berichten instellen". Berichten instellen
250
8
Selecteer "OK" en druk op de knop om te bevestigen. OK
06 AUDIO/VIDEO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
2
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de RADIO te selecteren.
Druk op de toets BAND om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
3
1 Druk op de toets MENU.
2
3 Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.
Selecteer "Audiofuncties" en druk op "OK".
Selecteer de functie "Voorkeuze FM" en druk op "OK". Voorkeuze FM
4
4 Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.
Selecteer "RDS volgen activeren" en druk op "OK". Op het display verschijnt de aanduiding RDS. RDS volgen activeren
Druk op de toets LIST voor een lijst van de lokaal beschikbare zenders (maximaal 60). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 251
06 CD MP3
CD
INFORMATIE EN TIPS
EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats de audio- of MP3-CD in de speler. De CD-speler zal de CD automatisch afspelen.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. 252
1
2
Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-speler als geluidsbron te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD of de speellijsten van de MP3-CD weer te geven. Het afspelen of weergeven van een MP3-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan een CD te gebruiken die aan de ISO-norm 9660 voldoet.
06 AUDIO/VIDEO GEBRUIK VAN USB-POORT*
Een lijst met geschikte uitrustingen is beschikbaar bij het CITROËNnetwerk.
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
1 De bestanden op de USB-stick worden overgebracht op uw autoradio en via de luidsprekers van de auto wordt de muziek weergegeven. Sluit geen externe harde schijf of andere USBapparaten dan een FTA16- of FAT32-geformatteerde USB-stick aan (NTFS wordt niet ondersteund); de audio-installatie zou anders beschadigd kunnen raken.
1 Sluit de USB-stick direct of via een verlengsnoer aan op de poort. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend mpeg1 layer 3).
2 USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0): de USB-stick moet FAT16- of FAT32- geformatteerd zijn (NTFS wordt niet ondersteund), navigatie door de bestanden is mogelijk via de bediening op het stuurwiel,
Sluit geen externe harder schijf of andere USB-apparaten dan audioapparatuur op de USB-poort aan; de audio-installatie zou anders beschadigd kunnen raken.
* Beschikbaar volgens uitvoering. 253
06 AUDIO/VIDEO JUKEBOX
AFSPELEN VAN MP3-BESTANDEN VANAF EEN USB-STICK 1
Plaats een USB-stick in de daarvoor bestemde opening.
2
Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE als een andere geluidsbron wordt beluisterd en selecteer "USB" om de USB te beluisteren.
3
Druk op een van de toetsen om een nummer van de USB-stick te selecteren. Druk op de toets LIST om de lijst met dossiers van de USB/MP3-stick weer te geven. Gebruik, om de USB stick te verwijderen, het snelmenu (druk op OK) of druk op de toets MENU, selecteer "Audiofuncties", "USB", en selecteer vervolgens "USB uitwerpen". Het afspelen en het weergeven van een MP3-compilatie kan afhankelijk zijn van de gebruikte software voor het rippen en/of van de gebruikte instellingen.
EEN USB/MP3-STICK NAAR DE HARDE SCHIJF KOPIËREN 1
2
Selecteer "Audiofuncties" en druk op de knop om te bevestigen.
3
Selecteer "USB" en druk op de knop om te bevestigen. USB
4
254
Selecteer "USB kopiëren naar Jukebox" en druk op de knop om te bevestigen. USB kopiëren naar Jukebox
5 Een USB-stick moet FAT16- of FAT32-geformatteerd zijn. De jukebox kan uitsluitend USB-sticks lezen.
Plaats een USB-stick in de daarvoor bestemde ruimte en druk op de toets MENU.
Selecteer "Complete disc" om de complete inhoud van de USB te kopiëren en druk op de knop om te bevestigen. Complete disc
06 EEN CD NAAR DE HARDE SCHIJF KOPIËREN
1
2
Selecteer "Audiofuncties", selecteer CD en druk op de knop om te bevestigen. Audiofuncties
3
Selecteer "CD-kopie op de Jukebox" en druk op de knop om te bevestigen. CD-kopie op de Jukebox
4
Selecteer "Complete CD" om de volledige inhoud van de CD te kopiëren en druk op de knop om te bevestigen. Complete CD
5
De optie "Automatisch creëren" kopieert de CD automatisch naar een album van het type "album nr. ...".
Plaats een audio- of MP3-CD in de speler en druk op de toets MENU.
Herhaal, om het kopiëren te stoppen, de punten 2 en 3. Selecteer "Kopiëren stoppen" en druk op de knop om te bevestigen. Kopiëren stoppen
Selecteer de letters één voor één en selecteer "OK" om te bevestigen. 6
OK De audio- of MP3-CD wordt naar de harde schijf gekopieerd. Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het kopiëren tot 20 minuten. Tijdens het kopiëren kunnen de reeds op de harde schijf opgeslagen albums en CD's niet worden afgespeeld. Als het geen CD met MP3-bestanden betreft, comprimeert de Jukebox de nummers van de CD automatisch naar MP3-formaat. Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het comprimeren ongeveer 20 minuten. Tijdens het comprimeren kunnen de CD en de reeds op de harde schijf opgeslagen albums worden afgespeeld. Druk lang op de toets SOURCE om met het kopiëren van de CD te beginnen. Het kopiëren van bestanden van de Jukebox naar een CD is niet mogelijk. De functie "Kopie stoppen" verwijdert niet de bestanden die al naar de harde schijf van de jukebox gekopieerd zijn. 255
06 AUDIO/VIDEO AFSPELEN VANUIT DE JUKEBOX
1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer de functie "Jukebox".
EEN ALBUM HERNOEMEN
1 Druk op de toets MENU.
Jukebox 2
2
Selecteer "Audiofuncties" en druk op de knop om te bevestigen.
3
Selecteer de functie "Jukebox" en druk op de knop om te bevestigen.
Druk op de toets LIST.
3 Draai aan de knop om de bestanden te selecteren.
Jukebox
4 Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste bestandsniveau.
256
Selecteer de functie "Beheer Jukebox" en druk op de knop om te bevestigen. Beheer Jukebox
06 AUDIO/VIDEO
5
8 Selecteer het te hernoemen album op de knop om te bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de knop om te bevestigen.
OK 6
Selecteer de functie "Hernoemen" en druk op de knop om te bevestigen. Hernoemen
7
Selecteer om de nummers van een album te hernoemen de te hernoemen nummers en volg dezelfde procedure. Gebruik de toets ESC om de lijst met nummers te verlaten.
Draai aan de knop en selecteer één voor één de letters van de titel van het album en bevestig de letters door op de knop te drukken. Selecteer de functie "Verwijder" om een album of een nummer uit de Jukebox te verwijderen. Gebruik het alfanumerieke toetsenbord om de letters van de titel van het album één voor één in te voeren.
Verwijder
257
06 AUDIO/VIDEO AUX-INGANG GEBRUIKEN AUDIOKABEL (JACK-RCA) NIET BIJGELEVERD
Druk op de toets MENU en selecteer achtereenvolgens de functies "Configuratie", "Geluid" en "Activeren externe geluidsbron" om de AUX-ingang van de NaviDrive te activeren.
1
Sluit het externe apparaat (MP3-speler…) aan op de audioaansluitingen (wit en rood, type RCA) in het dashboardkastje met een geschikte kabel (JACK-RCA).
2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om "AUX" te selecteren.
De weergave en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf. Het is niet mogelijk om bestanden vanaf de externe apparatuur naar de harde schijf te kopiëren. 258
06 AUDIO/VIDEO MENU VIDEO 1
2
Druk op de toets MENU nadat u het videoapparaat hebt aangesloten.
U kunt op de drie audio-/videoaansluitingen in het dashboardkastje een videoapparaat (camcorder, digitale camera, DVD-speler...) aansluiten.
6
Draai aan de knop en selecteer de functie "Video".
Draai aan de knop en selecteer de functie "Parameters video" om het formaat van de weergave, de lichtsterkte, het contrast en de kleuren in te stellen.
Parameters video
7 3
4
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de functie "Inschakelen videofunctie" om de videofunctie in of uit te schakelen. Inschakelen videofunctie
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets DARK om de videoweergave te onderbreken.
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om een andere geluidsbron te selecteren dan het videoapparaat.
5 Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
De videoweergave is uitsluitend mogelijk als de auto stilstaat. 259
07 INGEBOUWDE TELEFOON INSTALLEREN VAN UW SIM-KAART
INVOEREN VAN DE PINCODE
(NIET BIJ DE AUTO GELEVERD)
1
1 Voer de PIN-code in met behulp van het toetsenbord.
Open de lade door de knop in te drukken met de punt van een pen.
PIN-code
2
2 Plaats de SIM-kaart in de houder en steek deze in de lade.
3
Druk op de toets # om de PIN-code te bevestigen.
Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te verwijderen. Selecteer bij het invoeren van uw PIN-code de optie "PIN-code opslaan" om de telefoon te kunnen gebruiken zonder telkens de PIN-code te hoeven invoeren. Verwijder of plaats uw SIM-kaart pas nadat de NaviDrive is uitgeschakeld en het contact is afgezet.
260
07 INGEBOUWDE TELEFOON EEN BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN
De beschikbare functies van de telefoon zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. 3
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van het systeem mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Selecteer "Wijze van activeren Bluetooth" en vervolgens "Actief en zichtbaar". Druk op de draaiknop om iedere handeling te bevestigen.
1 Herhaal, om de naam van de CITROËN-radiotelefoon te kennen en te wijzigen, stap 2 en selecteer "Naam van de radiotelefoon wijzigen".
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon. De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch opnieuw gekoppeld.
2
4 Druk op de toets MENU, selecteer "Datacommunicatie" en vervolgens "Functies Bluetooth". Druk op de draaiknop om iedere handeling te bevestigen.
Selecteer op p uw telefoon de naam van de CITROËN-radiotelefoon. Voer de toegangscode in (standaard 0000).
261
07 INGEBOUWDE TELEFOON EEN BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN
262
Herhaal, om de toegangscode te wijzigen, stap 2, selecteer "Toegangscode" en sla de code van uw keuze op.
Als de telefoon is gekoppeld kan het systeem het adresboek en de gesprekkenlijst synchroniseren. Herhaal stap 2 en selecteer "Wijze van synchroniseren index". Selecteer de synchronisatie van uw keuze en druk op de draaiknop om te bevestigen. De synchronisatie kan enkele minuten duren.
Herhaal, om de gekoppelde telefoon te wijzigen, stap 2, selecteer "Lijst gekoppelde telefoons" en druk op OK om te bevestigen. De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 10) verschijnt. Selecteer de telefoon van uw keuze, bevestig, selecteer "Koppelen" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
De gesprekkenlijst bevat uitsluitend gesprekken die zijn gevoerd met de radiotelefoon van de auto.
07 TELEFONEREN BELLEN MET EEN CONTACTPERSOON 1
Druk op de toets OPNEMEN om het snelmenu van de telefoon weer te geven.
Druk op MENU om de gebruikte telefoon te kiezen, selecteer achtereenvolgens "Datacommunicatie", "Bluetooth-functies", "Wijze van activeren Bluetooth". Naar keuze: "Niet actief": gebruik van de interne telefoon, "Actief en zichtbaar": gebruik van de Bluetooth-telefoon, zichtbaar vanaf alle telefoons, "Actief en niet zichtbaar": gebruik van de Bluetooth-telefoon, onzichtbaar vanaf de andere telefoons, koppelen van een nieuwe telefoon niet mogelijk. g j 5
6 Selecteer "Lijst gesprekken" of "Index" en druk op "OK". Kies het gewenste nummer en bevestig om te bellen.
2
Draai aan de knop om de functie "Nummer kiezen" te selecteren. Nummer kiezen
3
4
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Toets het nummer van uw contactpersoon in op het alfanumerieke toetsenbord.
Druk op de toets OPNEMEN om naar het gekozen nummer te bellen.
Druk op de toets OPHANGEN om het gesprek te beëindigen.
EEN GESPREK ACCEPTEREN OF WEIGEREN Druk op de toets OPNEMEN om een gesprek te accepteren.
Druk op de toets OPHANGEN om een gesprek te weigeren.
Druk langer dan 2 seconden op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het menu van de telefoon weer te geven: logboek gesprekken, index, voicemail. 263
08 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN Dit moet elke keer na het aansluiten van de accukabels opnieuw gebeuren.
Met de functie "Configuratie" kunnen de instellingen voor kleur, helderheid, eenheden en gesproken commando's worden gewijzigd.
5 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
1 Druk op de toets MENU. 6 2
Draai aan de draaiknop om de functie "Configuratie" te selecteren.
Draai aan de draaiknop om de functie "Datum en tijd instellen" te selecteren. Datum en tijd instellen
7 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
3 Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
4
Draai aan de draaiknop om de functie "Configuratie beeldscherm" te selecteren. Configuratie beeldscherm
264
8
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de draaiknop. Selecteer vervolgens de tab "OK" op het scherm om de instellingen te bevestigen. OK
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY rondom de huidige plaats
5
4
etappes ordenen / verwijderen
3
BASISFUNCTIE
1
2
NAVIGATIE
1
3
EEN BESTEMMING KIEZEN
2
3 3
adres invoeren 2
keuze A1
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
2
3
keuze A2
4
KEUZE B...
4
plaats:
4
3
nr./_:
4
3
huidige locatie
4
3
opslaan
4
2
3 5
5
4
GPS-coördinaten
4
index
4
laatst gekozen bestemmingen
4
ETAPPES EN ROUTE
POI
4
zoeken op naam
5
straat:
4
gekozen bestemming
3
land:
4
alternatieve route
3
KEUZE A
3
een etappe toevoegen
in de buurt van 4
op de route 4
3
adres invoeren index
3
2
laatst gekozen bestemmingen
definiëren berekeningscriteria snelste route kortste route afstand/tijd met tolwegen met ferryboat verkeersinformatie instellen gesproken berichten straatnaam inschakelen / uitschakelen laatste bestemmingen wissen
NAVIGATIE STOPPEN / HERVATTEN 265
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY 4
KAART
1
3
3
3
op auto georiënteerd
4
op noorden georiënteerd
4
3D-beeld
4
overheid en veiligheid
3
4
4
4
gemeentehuizen, stadscentrum universiteiten, hogescholen ziekenhuizen hotels, restaurants en winkels
3
4
4
4
4
266
4
GEGEVENS VAN DE KAART
2
hotels restaurants wijnhuizen/-proeverijen zakencentra
4
cultuur, toerisme en toneel
3
ORIËNTERING VAN DE KAART
2
winkelen, supermarkten
4
cultuur en musea
4
casino's en nachtleven
4
bioscopen en theaters
4
4
4
4
4
4
3
4
2
toerisme
3
toneel, tentoonstellingen
3
sportcentra en openlucht
3
4
sportcentra, sportcomplexen
2
2
stations, autobusstations autoverhuur parkeerplaatsen tankstations, garages
KAART TONEN kaart op volledig scherm kaart in venster DE KAART VERPLAATSEN / VOLGEN AUTO BESCHRIJVING CARTOGRAFISCHE BASIS
golfterreinen
VERKEERSINFORMATIE
ijsbanen, bowling 1
wintersportcentra 2
parken en tuinen 2
attractieparken 3
transport en auto 3
luchthavens, havens 3
DE BERICHTEN RAADPLEGEN VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN geografisch filter alle berichten bewaren de berichten bewaren
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY 4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
3
op de route
3
3
trafic info
3
TMC automatisch volgen
beperking van afmetingen staat van de weg weerbericht en zicht
parkeren openbaar vervoer evenementen
DE AANKONDIGING VAN BERICHTEN INSTELLEN de berichten lezen nieuwe berichten weerg.
CD
2
CD naar Jukebox kopiëren
3
TMC handmatig volgen
4
lijst van TMC-stations
4
afsluiting van wegen
stadsinlichtingen
3
KEUZE VAN HET TMC-STATION
2
verkeersinformatie
3
2
rondom de auto
4
AUDIOFUNCTIES
1
2
3
3
3
3
2
3
3
3
3
VOORKEURSINSTELLINGEN RADIO frequentie invoeren inschakelen / uitschakelen RDS-functie
4
huidige nummer
kopiëren van USB naar Jukebox
3
4
Radio Text weergeven / verbergen
4
tonen van CD-details inschakelen / uitschakelen
huidige album
USB
2
inschakelen / uitschakelen REG-functie
willekeurig afspelen inschakelen / uitschakelen (RDM) herhaling inschakelen / uitschakelen (RPT)
meerdere keuzes
CD uitwerpen
3
4
VOORKEURSINSTELLINGEN CD, USB, JUKEBOX Introscan inschakelen / uitschakelen (SCN)
complete CD kopiëren
4
3
2
3
volledige disc meervoudige selectie huidig album huidig nummer USB verwijderen
JUKEBOX beheer Jukebox
267
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY configuratie Jukebox
3
4
4
4
hi-Fi (320 kbps)
beheer playlist
3
3
3
3
4
status Jukebox
4
BELLEN
2
3
3
3
3
3
4
268
logboek gesprekken
4
index
4
voicemail diensten Customer Contact Center
3
5
een kaart toevoegen
5
een kaart verwijderen alle kaarten verwijderen configuratie index een index selecteren
4
nummer kiezen
5
kaart raadplegen of wijzigen
4
3
5
beheer kaarten van de index
de index benoemen de startindex kiezen kaartenoverdracht uitwisselen via infrarood
4
5
alle kaarten zenden
4
één kaart zenden ontvangen via infrarood uitwisselen met SIM-kaart
4
INDEX
2
Jukeboxgegevens wissen
DATACOMMUNICATIE
5
ontvangen berichten
4
4
1
5
CITROËN Service
4
hoog (192 kbps) normaal (128 kbps)
CITROËN Assistance
4
alle kaarten naar SIM zenden één kaart naar SIM zenden alle kaarten van de SIM ontvangen één kaart van de SIM ontvangen uitwisselen met Bluetooth
SMS-BERICHTEN
2
ontvangen SMS-berichten lezen
3
SMS-bericht verzenden
3
SMS-bericht opstellen
3
de SMS-lijst wissen
3
TELEFOONFUNCTIES
2
3
4
netwerk zoeken naar netwerk
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY 5
5
duur gesprekken op nul zetten
4
3
PIN-code beheren activeren/deactiveren
4
PIN-code opslaan
4
PIN-code wijzigen
4
3
handmatig
beschikbare netwerken
4
3
automatisch
belopties telefoongesprekken configureren
4
5
5
tonen van mijn nummer automatisch opnemen na x keer overgaan opties beltonen
4
5
5
voor gesprekken voor SMS-berichten
6
geluidssignaal SMS
CONFIGURATIE
nummer voicemail
3
1
het logboek gesprekken wissen
3
CONFIGURATIE DISPLAY
2
BLUETOOTH FUNCTIES
2
de kleur kiezen
3
3
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
4
wijze van activeren
lichtsterkte regelen
3
niet actief
datum en tijd instellen
3
actief en zichtbaar
eenheden kiezen
3
actief en niet zichtbaar
GELUIDEN
2
lijst met gekoppelde randapparatuur de naam van de radiotelefoon wijzigen
gesproken berichten instellen
3
instellingen spraaksturing
3
identificatiecode
4
wijze van synchroniseren van de index 4
geen synchronisatie 4
de index van de telefoon zien de index van de SIM-kaart zien alle indexen zien
3
2
2
volume van de instructies volume andere berichten een vrouwelijke/mannelijke stem kiezen AUX-ingang activeren/deactiveren
TAALKEUZE PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN*
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
269
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY Druk langer dan 2 seconden op de toets MENU voor toegang tot het volgende schermmenu.
VIDEO
1
2
2
3
3
3
3
INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE
1
PARAMETERS VIDEO 1
afmetingen weergave lichtsterkte regelen
2
kleuren instellen
2
contrast instellen
2
1
1
2
2
2
DIAGNOSE AUTO 1
LIJST STEMCOMMANDO'S
GELUIDSSFEER
DIAGNOSE RADIOTELEFOON
BASSEN
DEKKING GPS
HOGE TONEN
NOODENERGIEVOORZIENING CORRECTIE LOUDNESS BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL
NAVIGATIEDEMONSTRATIE CONFIGURATIE DIENSTEN
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
FADER
BALANS
AUTOMATISCHE CORRECTIE VOLUME
STATUS VAN FUNCTIES* RESET DETECTIESYSTEEM TE LAGE BANDENSPANNING*
* De parameters variëren afhankelijk van de auto. 270
Druk herhaalde malen op de toets met de muzieknoot voor toegang tot de volgende instellingen.
Versie menustructuur 8.2
Elke geluidsbron (radio, CD, MP3, Jukebox) kan afzonderlijk worden ingesteld.
VEELGESTELDE VRAGEN In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meestgestelde vragen. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, fader, balans) in de middelste stand te zetten, de muziekstijl "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd, en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een muziekstijl te selecteren. 271
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN-netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De optie VERKEERSINFORMATIE is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het berekenen van de route lijkt soms langer te duren dan normaal.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het kopiëren van de CD is voltooid of breek het kopiëren af.
272
ANTWOORD
OPLOSSING
Werkt de noodoproep zonder SIM-kaart?
Bepaalde nationale reglementen schrijven voor dat een SIM-kaart moet zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige SIM-kaart in de houder van het systeem.
De hoogte wordt niet weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets MENU, selecteer vervolgens DIAGNOSE RADIOTELEFOON en ten slotte GPS-DEKKING).
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
Mijn SIM-kaart wordt niet herkend.
Het systeem is alleen geschikt voor 3,3V SIM-kaarten. De oude 5V en 1,8V SIM-kaarten worden niet herkend.
Raadpleeg uw telefoonprovider.
De routeberekening wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie (uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De wachttijd na het plaatsen van een CD duurt lang.
Na het plaatsen van een nieuw medium leest het systeem een aantal gegevens uit (speellijst, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden in beslag nemen.
Dit is normaal.
Ik kan geen verbinding tot stand brengen met mijn Bluetooth-telefoon.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat het toestel niet gedetecteerd wordt.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. g Zorg g ervoor dat uw telefoon kan worden gedetecteerd.
273
274
MyWay RADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH-TELEFOON GPS EUROPA OP SD-KAART
INHOUD De MyWay is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Na het afzetten van de motor schakelt de MyWay zichzelf tijdens de overgang naar de eco-modus uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Bepaalde functies die in dit boekje worden beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
01 Basisfuncties 02 Stuurkolomschakelaars 03 Algemene werking 04 Navigatie 05 Verkeersinformatie 06 Radio 07 Mediaspelers 08 Bluetooth-telefoon 09 Configuratie 10 Menustructuur display Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
276 277 278 281 289 291 292 295 298 299 303
275
01 Motor afgezet: Kort indrukken: aan/uit. Lang indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. Draaiende motor: Kort indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. Lang indrukken: resetten van het systeem.
Lang indrukken: toegang tot de audio-instellingen: geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, lage-/ hogetonenregeling, sfeerinstellingen, loudness, automatische volumecorrectie, standaardinstellingen. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van het zenderoverzicht.
Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks.
Selectieknop voor de weergave op het display, afhankelijk van de context van het menu. Kort indrukken: contextmenu of bevestigen. Lang indrukken: specifiek contextmenu van de weergegeven lijst.
Toegang tot het Menu "SETUP". Lang indrukken : toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus.
Uitwerpen van de CD.
Volumeregeling (individueel voor iedere geluidsbron, inclusief berichten en waarschuwingen van het navigatiesysteem).
Selecteren van de vorige/ volgende radiozender. Selecteren van de vorige/ volgende titel van een CD of vorig/volgend MP3-bestand Selecteren van het vorige/ volgende item in een lijst.
Toetsen 1 t/m 6 : Selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender. Toegang tot het Menu "MODE". Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van: Radio, Kaart, NAV (tijdens navigatie), Telefoon (tijdens een gesprek), Boordcomputer. Lang indrukken: black-panelfunctie (DARK). 276
Toegang tot het Menu "Telefoon". Weergave van het logboek gesprekken.
Selecteren van de vorige/ volgende radiozender in het overzicht. Selecteren van de vorige/ volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van het vorige/ volgende pagina in een lijst. Toegang tot het Menu "Navigatie". Weergave van de laatst gekozen bestemmingen..
SD-kaartlezer, uitsluitend voor navigatie.
Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van de actuele verkeersinformatie.
ESC : huidige bewerking afbreken.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS 1
5
1
1
5
3 4 4
4 2
2
1. 2. 3. 4.
5.
3
Volume verhogen. Volume verlagen. Herhaalde malen indrukken: geluid onderbreken (Mute) / geluid herstellen. Draaien - gekoppeld aan een pop-up. Radio - toegang tot de 6 opgeslagen zenders: volgende of vorige. Muziekspelers: volgende / vorige nummer. Radio: volgende radiozender. Muziekspelers: volgende nummer.
3
2
1. 2.
3. 4.
Indrukken. Laatste gesproken navigatiecommando herhalen. Kort indrukken: bellen. Opnemen / Ophangen. Toegang tot het telefoonmenu. Gesprekkenlijst weergeven. Lang indrukken: inkomend gesprek weigeren. Persoonlijke instellingen Kort indrukken: met de draaiknop uitgevoerde selectie bevestigen. Draaien. Door de gesprekkenlijst scrollen. Persoonlijke instellingen selecteren.
1. 2.
3. 4. 5.
Kort indrukken: toegang tot het menu afhankelijk van de weergave op het display. Herhaalde malen indrukken: toegang, afhankelijk van de huidige weergave op het display. KAART / NAV (tijdens navigatie), TEL (tijdens telefoongesprek), RADIO of huidige MEDIUM, Boordcomputer. Lang indrukken: verlichting display uitschakelen - Dark (voor rijden in het donker). De weergave wordt weer ingeschakeld door een willekeurige toets te bedienen. ESC: huidige bewerking afbreken. Draaien: toegang tot de snelkeuzemenu's selecteren, afhankelijk van de huidige weergave. Op het display weergegeven keuze bevestigen. 277
03 ALGEMENE WERKING Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
RADIO / MULTIMEDIASPELERS KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM TELEFOON (Tijdens een telefoongesprek)
NAVIGATIE (Tijdens navigatie)
BOORDCOMPUTER
SETUP: taalkeuze*, datum en tijd*, weergave, parameters van de auto*, eenheden en systeeminstellingen "Demo-modus".
VERKEER: TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel. 278
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.
03 WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE): Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
Navigatie stoppen
1
Bericht herhalen
1
Status van functies
TELEFOON:
2
2
3
3
3
1
1
Logboek waarschuwingen
Route-informatie
1
1
1
Alternatieve route
1
2
BOORDCOMPUTER:
Bestemming tonen Trajectinformatie
1
Navigatiecriteria
1
Vermijdcriteria
1
Aantal satellieten
1
Kaart verplaatsen
1
Gespr. bericht
1
Ophangen In de wacht zetten Bellen DTMF-tonen Privémodus Micro uit
Navigatie-opties
279
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT MULTIMEDIASPELERS:
RADIO:
Verkeersinformatie (TA)
1
FM
1
Afspeelopties
1
2 2
2
2
2
1
Normale afspeelvolgorde 2
Shuffle 2
Map herhalen 2
Introscan 2
Kies geluidsbron
RDS Radiotekst Regioprog. (REG) AM AM
1
2
2
2
280
Verkeersinformatie (TA)
Verkeersinformatie(TA) AM-lijst vernieuwen FM
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM:
1
1
1
1
1
1
Navig. stoppen/Navigatie hervatten Bestemming Points of Interest Positie-info Kaartinstellingen Kaart verplaatsen
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN 1
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de navigatiefuncties te gebruiken. De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd. Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. 4
Druk op de toets NAV.
Selecteer de functie "Adresinvoer" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Adresinvoer
5 Onder de functie Menu "Navigatie" verschijnen de 20 laatst gekozen bestemmingen.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk vervolgens op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Navigatie"
3
Selecteer de functie "Bestemming invoeren" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer het land en draai vervolgens aan de draaiknop om de plaats te selecteren. Druk op de draaiknop om te bevestigen.
6 Selecteer de letters van de plaatsnaam één voor één en druk telkens op de draaiknop om een letter te bevestigen.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
Bestemming invoeren 281
04 NAVIGATIE 7
Draai aan de draaiknop en selecteer OK. Druk op de draaiknop om te bevestigen.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode in te voeren via de functie "Postcode". Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te voeren. 8
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de "Straat" en het "Huisnummer" in te voeren.
9 Selecteer vervolgens "Navigatie starten" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Navigatie starten
Selecteer de navigatiecriteria: "Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde route" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanuit "Uit adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen". Uit adresboek kiezen
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ingevoerde adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. Uw MyWay kan maximaal 500 kaarten opslaan.
Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door deze toets in te drukken.
Instellingen van de kaart Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de kaart. Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHERM is het mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen. Druk op MODE tot de kaart op het volledige scherm wordt weergegeven. Druk op de draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen". Selecteer "2,5D kaart" of "2D-kaart"; in dit laatste geval kunt u kiezen voor "Noord boven" of "Richting boven".
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de stappen 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen". Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen, waarin u kunt kiezen voor: Bestemming wissen Laatste bestemmingen wissen 282
Uit laatste bestemmingen kiezen
04 NAVIGATIE EEN THUISADRES KIEZEN EN NAVIGEREN NAAR "THUIS" 4 Selecteer het adresbestand van het thuisadres en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand wijzigen" en bevestig.
Om een adres als "Thuis" aan te wijzen, moet het desbetreffende adres zijn opgeslagen in het adresboek, bijvoorbeeld via "Bestemming invoeren" / "Adresinvoer" en vervolgens "Opslaan in adresboek".
Bestand wijzigen 1
Druk twee keer op de toets NAV om het Menu Navigatie weer te geven. Menu Navigatie
2
Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer "Uit adresboek kiezen" en bevestig.
5 Selecteer "Aanwijzen als "thuis"" en bevestig om op te slaan. Aanwijzen als "thuis"
Bestemming invoeren 3
Selecteer "Menu" en "Adresboek" en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand zoeken" en bevestig.
Druk om het navigeren naar "Thuis" te starten twee keer op NAV, zodat het Menu Navigatie wordt weergegeven. Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer vervolgens "Navigatie THUIS" en bevestig om de navigatie te starten.
Adresboek 283
04 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES
De route die uw MyWay berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties. Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend. 5
1 Druk op de toets NAV.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Routedynamiek 6
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Routeopties" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Routeopties
4
Selecteer de functie "Navigatiecriteria" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Met deze functie kunnen de navigatiecriteria worden gewijzigd. Navigatiecriteria
284
Selecteer de functie "Routedynamiek". Deze functie geeft toegang tot de opties "Verkeersonafhankelijk" en "Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria". Deze functie geeft toegang tot de optie VERMIJDEN (autosnelwegen, tolwegen, veerboten). Vermijdcriteria
7
Draai aan de draaiknop en selecteer de functie "Herberekenen" om rekening te houden met de geselecteerde navigatieopties. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
04 NAVIGATIE TUSSENSTOP TOEVOEGEN 1
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
5
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Druk op de toets NAV. Adresinvoer
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
6
Selecteer na het invoeren van het nieuwe adres "OK" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Tussenstops" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Tussenstops
4
Selecteer de functie "Tussenstop toevoegen" (maximaal 5 tussenstops) en druk op de draaiknop om te bevestigen.
OK 7
Selecteer "Herberekenen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat de navigatie naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo niet, dan leidt uw MyWay u systematisch naar de vorige tussenstop.
Tussenstop toevoegen 285
04 NAVIGATIE POINTS OF INTEREST ZOEKEN 1
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
6 Druk op de toets NAV.
2
3
POI in plaats
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de toets om te bevestigen. Menu Navigatie
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Selecteer de functie "POI zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. POI zoeken
4
Selecteer de functie "POI in plaats" om points of interest in de gewenste plaats te zoeken. Kies het land en voer vervolgens de plaatsnaam in met behulp van het virtuele toetsenbord.
7
Selecteer de functie "POI dichtbij" om points of interest in de nabijheid van de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om points of interest in het gewenste land te zoeken. POI in land
POI dichtbij 5
Selecteer de functie "POI bij bestemming" om points of interest in de omgeving van de eindbestemming te zoeken. POI bij bestemming
286
8
Selecteer de functie "POI bij route" om points of interest in de nabijheid van de route te zoeken. POI bij route
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken. j
04 NAVIGATIE POI-LIJST Tankstation
Luchthaven
Bioscoop
Tankstation met LPG
Treinstation
Attractiepark
Garage
Busstation
Ziekenhuis
CITROËN
Haven
Apotheek
Autocircuit
Industrieterrein
Politiebureau
Parkeergarage
Supermarkt
School
Parkeerterrein
Bank
Postkantoor
Parkeerplaats
Geldautomaat
Museum
Hotel
Tennisbaan
Tourist info
Restaurant
Zwembad
Flitspaal*
Wegrestaurant
Golfbaan
Roodlichtcamera*
Picknickplaats
Wintersportcentrum
Risicozone*
Cafetaria
Theater * Afhankelijk van beschikbaarheid in het land. 287
04 NAVIGATIE Als het navigatiesysteem is ingeschakeld en de kaart op het display wordt weergegeven, kunt u de spraakbediening in- of uitschakelen door op het knopje te drukken en vervolgens "Gespr. instructie" te selecteren of deze selectie juist ongedaan te maken.
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Gespr. instructie 1
Het volume van de POI-waarschuwingen kan alleen tijdens het uitzenden ervan worden aangepast. Druk op de toets NAV. 5
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Navigatie"
3
Selecteer de functie "Instellingen" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "POIcategorieën op kaart" om de POI's die standaard op de kaart worden weergegeven in te stellen. POI-categorieën op kaart
6
Selecteer "Instellen risicozones" voor toegang tot de functies "Op kaart weergeven", "Visuele waarschuwing" en "Akoestische waarschuwing". Instellen risicozones
Instellingen
4
Selecteer de functie "Navigatievolume" en draai aan de draaiknop om het volume van de verschillende gesproken berichttypen y (verkeersinformatie, ( waarschuwingsmeldingen…) in te stellen. Navigatievolume
288
UPDATEN POI'S De uitgebreide procedure voor het update van de POI's is beschikbaar op de site "citroen.navigation.com". Hiervoor is een SDHC-speler (High Capacity) vereist.
05 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN 1
Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
4 Druk op de toets TRAFFIC.
Selecteer de functie "Geografisch filter" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Geografisch filter
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op volgorde van nabijheid.
2
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC of selecteer het Menu Verkeer en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Verkeer
3
Selecteer het gewenste filter:
5
Selecteer vervolgens de gewenste straal van het filter (in km), afhankelijk van de route, en bevestig door op de draaiknop te drukken. Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd, wordt aanbevolen een geografische filter (over een straal van 5 km bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op de kaart verschijnt te verkleinen. Het geografisch filter volgt de verplaatsing van de auto.
Berichten op route Alleen waarsch.berichten op route Alle waarschuwingsberichten Alle berichten De berichten verschijnen op de kaart en in de lijst. Druk op ESC om het filter uit te schakelen.
De filters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief. Het is raadzaam om een filter op de route en een filter rondom de auto in te schakelen van: 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegennet, 10 km voor een gebied met een normaal wegennet, 50 km voor lange trajecten (autosnelweg). 289
05 VERKEERSINFORMATIE VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC 1
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
-
het station zendt verkeersinformatie uit.
-
het station zendt geen verkeersinformatie uit.
-
de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 2
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: 1
2
Druk op de draaiknop als de huidige geluidsbron op het display wordt weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot: Verkeersinfo (TA)
3
290
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk ter bevestiging op de draaiknop voor toegang tot de desbetreffende instellingen.
06 RADIO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1
Druk op de toets RADIO om de alfabetische lijst met lokaal ontvangen zenders weer te geven. Selecteer het gewenste station met de draaiknop en druk op de draaiknop om te bevestigen.
RDS - REGIONALE FUNCTIE 1 Druk tijdens het luisteren naar de radio op de draaiknop.
2
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang tot de volgende opties: Verkeersinfo RDS
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van de toetsen om de vorige of volgende zender in de lijst te selecteren.
Radiotekst Regioprog. (REG) AM
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om automatisch in aflopende of oplopende volgorde naar zenders te zoeken.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om de zender waarop is afgestemd op te slaan. Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die onder die toets is opgeslagen.
3
Selecteer de gewenste functie en druk op de draaiknop om te bevestigen en de desbetreffende instellingen te wijzigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 291
07 MULTIMEDIASPELERS CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN INFORMATIE EN TIPS
292
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) en WMA (afkorting van Windows Media Audio, eigendom van Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te plaatsen.
De MyWay speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een bitrate van 5 tot 384 Kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
07 MULTIMEDIASPELERS MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN CD, MP3-/WMA-CD 1
4 Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de gewenste geluidsbron: CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Het afspelen begint.
5 Druk op de toets omhoog/omlaag om de volgende/vorige map te selecteren.
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het Menu Muziek.
2
Druk nogmaals op de toets MUSIC of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Muziek
3
Selecteer de functie "Kies muziek" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Kies muziek
6
Druk op een van de toetsen om een nummer te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken. 293
07 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN (AUX) JACK/USB-KABEL NIET MEEGELEVERD 1 Sluit het externe apparaat (mp3-/ WMA-speler…) met een geschikte audiokabel aan op de JACKaudioaansluiting of op de USB-poort.
2
Druk op de toets MUSIC en druk nogmaals op de toets of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Muziek
3
Selecteer de functie "Extern toestel" en druk op de draaiknop om het externe apparaat te activeren. Extern toestel
4
Selecteer de geluidsbron AUX en druk op de draaiknop om te bevestigen, waarna het afspelen automatisch begint. De weergave- en bedieningsfuncties lopen via de externe apparatuur zelf.
294
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON/ EERSTE KOPPELING Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set van de MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. 3
Selecteer als de telefoon nog niet gekoppeld is geweest "Telefoon zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Selecteer vervolgens de naam van de telefoon. Telefoon zoeken
4 Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.citroen.nl.
Voer de toegangscode in met de telefoon. De in te voeren code wordt weergegeven op het display van het systeem. Bepaalde telefoons worden automatisch elke keer dat het contact wordt aangezet weer gekoppeld. Er wordt een melding weergegeven om de koppeling te bevestigen.
1 Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen (zie de gebruiksaanwijzing van de telefoon). Als de telefoon is gekoppeld, kan de MyWay de contacten en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
2 Druk op de toets PHONE.
Druk om een andere telefoon te koppelen op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen. 295
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.citroen.nl. 1
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon). De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch opnieuw gekoppeld. Er wordt een melding weergegeven om de kopeling te bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan MyWay de contacten en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
1
2
Als er al een andere telefoon gekoppeld is en deze koppeling moet veranderd worden, druk dan op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Telefoon koppelen". Selecteer de telefoon en druk op de draaiknop om te bevestigen.
2 Druk op de toets PHONE.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon om deze opnieuw te koppelen. 296
Telefoon koppelen
08 BLUETOOTH-TELEFOON EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN 1
1
Druk op de toets PHONE.
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het multifunctionele display. De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoongesprekken verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een nummer selecteren en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te bellen. 2
accepteren of "Nee" om de oproep te weigeren en bevestig door op de draaiknop te drukken. Ja
3
Nee
Druk op de toets PHONE om het gesprek te beëindigen of druk op de draaiknop, selecteer "Gespr.beëind." en bevestig door op de draaiknop te drukken. Gespr.beëind. Door de toets TEL van de bediening op het stuurwiel kort in te drukken kan een binnenkomende oproep worden geaccepteerd of het huidige gesprek worden beëindigd. Door lang indrukken wordt de binnenkomende oproep geweigerd.
2
Selecteer de functie Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Telefoon" Selecteer "Nummer bellen" en voer het nummer in met het toetsenbord op het display. Nummer bellen Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de MyWay kunnen maximaal 1000 records (telefoonnummers) worden opgeslagen. Druk langer dan twee seconden op de toets op het stuurwiel om het adresboek te openen. U kunt ook rechtstreeks bellen via de telefoon; zet de auto in dat geval uit veiligheidsoverwegingen stil. Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE en vervolgens lang op een telefoonnummer waarna de volgende keuze op het scherm verschijnt: Vermelding wissen Lijst wissen 297
09 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat de accu losgekoppeld is geweest.
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display, Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
5 Selecteer de functie "Datumformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
1 Druk op de toets SETUP.
2
Selecteer de functie Datum & tijd en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd
3
298
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Selecteer de functie "Tijdformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd instellen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd instellen
4
6
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de draaiknop.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Druk langer dan 2 seconden op de toets SETUP voor toegang tot: Beschrijving van unit GPS-bereik Demomodus
10 MENUSTRUCTUUR DISPLAY BASISFUNCTIE
1
2
3
3
2
Menu "Muziek" Kies de geluidsbron
2
2
2
2
2
2
3
3
Geluidsinstellingen terugzetten
3
KEUZE B...
Menu "Verkeer"
Snelheidsafhankelijk volume
3
keuze A2
Geluidsinstellingen
2
Alle berichten op route
3
Waarsch.berichten op route
3
Alleen waarschuwingsberichten
3
Alle soorten berichten
4
Filter op afstand
4
Binnen een straal van 3 km
4
Binnen een straal van 5 km
4
4
RADIO
Menu "Radio"
1
Golflengte
2
Balans / Fader
3
Bass / Treble
3
Effecten Geen
FM AM Handmatig afstemmen
2
Geluidsinstellingen
2
Klassiek
3
Jazz
3
Rock/pop
3
Techno
Vocaal Loudness
3
Binnen een straal van 100 km
3
keuze A1
4
Binnen een straal van 50 km
3
KEUZE A
1
1
Binnen een straal van 10 km
3
4
Balans / Fader Bass / Treble Effecten Geen
299
4
4
4
4
4
Klassiek
4
Jazz
4
Rock/pop 4
Techno 4
Vocaal 4
Loudness
3
4
Snelheidsafhankelijk volume
3
4
Geluidsinstellingen terugzetten
3
2
3
Navigatie hervatten/Navigatie afbreken
3
Bestemming invoeren
2
3
4
4
4
4
300
Adres invoeren
3
Kruising
3
Stadscentrum
4
GPS-coördinaten
4
Invoer op kaart
4
3
3
3
Etappes
2
3
Plaats
4
4
4
3
Tussenstop toevoegen Adres invoeren Navigatie naar "mijn huis" Uit adresboek kiezen Uit laatste bestemmingen kiezen
Route optimaliseren Tussenstop vervangen Tussenstop wissen Route herberekenen Snelste route Kortste route Compromis tijd / afstand POI zoeken
2
Informatie TMC-zender
4
Huisnummer
Opslaan in adresboek
Uit laatste bestemmingen kiezen
Land
Straat
3
Vanuit adresboek
3
Menu "Navigatie"
3
Postcode
Navigatie naar "mijn huis"
3
1
Navigatie starten
3
POI dichtbij Dichtbij bestemming In een plaats In een land Langs de route Navigatieopties
2
3
4
4
Navigatiecriteria Snelste route Kortste route
4
Compromis tijd / afstand Rekening houden met verkeer
3
4
4
Zonder omleiding Met bevestiging Uitsluitingen
3
4
4
4
Geen snelwegen Geen tolwegen Geen veerboten
Menu "Telefoon"
1
2
2
Bellen vanuit adresboek
2
Gesprekkenlijsten
2
Telefoon koppelen
2
3
3
3
4
4
4
4
4
Volume gesproken berichten
4
POI's op kaart
4
Instellen risicozones Op kaart weergeven Visuele waarschuwing Akoestische waarschuwing
Gekoppelde telefoons
3
Instellingen
2
Telefoon zoeken
3
Route herberekenen
3
MENU "SETUP"
1
4
2
3
3
3
Telefoon ontkoppelen Telefoon hernoemen Koppeling verwijderen Alle koppelingen verwijderen Details weergeven
Instellingen Beltoon selecteren
3
3
3
3
3
3
3
3
2
3
3
3
Taal* Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Polski Portuguese Datum en tijd* Datum en tijd instellen Datumformaat Tijdformaat
Volume beltoon instellen Mailboxnummer invoeren
* Beschikbaar volgens uitvoering. 301
Weergave
2
Helderheid
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Technogrey
4
Dark blue
Dagmodus voor kaart Nachtmodus voor kaart Auto. dag/nacht voor kaart
4
2
3
3
3
Celsius Fahrenheit Afstand
3
Blue steel
Kleur kaart
3
4
Pop titanium Toffee
Temperatuur
3
Kleur
3
Eenheden
2
Kilometers en verbruik l/100 km Kilometers en verbruik km/l) Miles (verbruik: MPG)
Parameters systeem Fabrieksinstellingen terugzetten Softwareversie Automatisch bladeren
Parameters auto**
2
3
4
4
Informatie auto Logboek waarschuwingen Status van functies ** De parameters verschillen per uitvoering.
302
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, fader, balans) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer Geen te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler p van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
303
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN-netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
304
VRAAG De optie "Verkeersinformatie (TA)" is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Ik word gewaarschuwd voor een flitspaal die niet op mijn route ligt.
Het systeem waarschuwt voor alle komende flitspalen op de route binnen een bepaald bereik. Het detecteert ook flitspalen op nabijgelegen straten of parallelwegen.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de flitspaal te kunnen bepalen.
De geluidswaarschuwing voor flitspalen werkt niet.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu "Navigatie", Instellingen, Instellen risicozones.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen wanneer u langs een flitspaal rijdt.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot drie minuten duren voordat er meer dan drie satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste drie satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie (uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De hoogte wordt niet weergegeven.
De routeberekening wordt niet voltooid.
305
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het plaatsen van een CD duurt het lang voordat het systeem reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
-
Het geluid van de Bluetooth telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
306
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Verhoog eventueel het volume van de MyWay en indien nodig ook van de telefoon tot het maximale niveau.
Autoradio AUTORADIO / BLUETOOTH
INHOUD Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties 02 Stuurkolomschakelaars 03 Hoofdmenu 04 Audio 05 USB Box 06 Bluetooth functies 07 Configuratie 08 Menustructuur displays Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
308 309 310 311 314 317 320 322 327
307
01 BASISFUNCTIES
2
4
3
5
6
7
9
8
1 10 15 5
1. 2. 3.
4.
5. 6.
308
Aan/uit en volumeregeling. Uitwerpen van de CD. Selecteren van de weergave op het display: Audiofuncties (AUDIO), Boordcomputer (TRIP) en Handsfree kit (TEL). Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-speler, USB-aansluiting, Jack-aansluiting, streaming audio. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM. Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, loudness, klankinstellingen.
14 4
7.
13 3
Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten. 8. Annuleren van de bewerking. 9. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio). 10. Bevestigen. 11. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3 of USB.
11
12 2
12. Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie. Selecteren van de vorige/volgende CD. Selecteren van de vorige/volgende mp3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende afspeellijst/ muziekstijl/artiest/afspeellijst van het USB-apparaat. 13. Weergave van het algemene menu. 14. Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. 15. Met de toets MUTE kan de geluidsweergave onderbroken en weer hervat worden.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS 1
5
1
1
5
4 4 2 2
1. 2. 3. 4.
5.
3
Volume verhogen. Volume verlagen. Geluid onderbreken. RADIO: selecteren van de vorige of volgende voorkeuzezender. CD/MP3/USB: selecteren van de vorige of volgende afspeellijst. CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige of volgende CD. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/CD-WISSELAAR/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/MP3/CD-WISSELAAR: lang indrukken: versneld vooruitspoelen.
3
2
Als uw auto is uitgerust met Bluetooth: 1. Indrukken: activeren van de spraakherkenningsfunctie van de telefoon (als de telefoon hiermee is uitgerust). 2. Indrukken: weergeven van de contacten en de gesprekkenlijst.
1. 2. 3. 4. 5.
Hoofdscherm weergeven. Selecteren van het type weergegeven informatie in het rechter gedeelte van het display (monochroom display A). Afbreken huidige bewerking en terugkeren naar het vorige scherm. Navigeren binnen de menu's. Bevestigen van de geselecteerde functie. Als uw auto is uitgerust met Bluetooth: weigeren van een inkomend gesprek of huidig gesprek beëindigen.
309
03 HOOFDMENU GELUIDSBRON: radio, CD, USB, externe apparatuur.
TELEFOON: handsfree set, koppelingen, gespreksbeheer.
> MONOCHROOM DISPLAY C
BOORDCOMPUTER: afstanden invoeren, waarschuwingsmeldingen, status van functies.
PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, talen.
> MONOCHROOM DISPLAY A Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk.
310
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
04 AUDIO RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
Druk op de toets MENU.
SOURCE
MENU
2 2
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.
BAND AST
3
3
Selecteer de functie VOORKEUZE FM-BAND en druk op OK.
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken. 4 4
Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
Selecteer RDS VOLGEN ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS. Als de radiofunctie is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de RDS-functie in of uit te schakelen.
LIST
REFRESH
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige g RDS-zenders zijn j echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Bij slechte ontvangst kkan het daarom zijn dat de radio tijdens het rijden overschakelt op een regionale zender. 311
04 AUDIO VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
CD EEN CD AFSPELEN
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.
1
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
SOURCE
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD weer te geven. 3
312
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
04 AUDIO MP3-CD EEN MP3-CD AFSPELEN
CD MP3
Plaats een MP3-CD in de speler. De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
INFORMATIE EN TIPS
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur. Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven. 1
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven. 3
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
SOURCE
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen. 313
05 USB-BOX GEBRUIK VAN DE USB-BOX
Een lijst j met g geschikte uitrustingen g en compatible compressies is beschikbaar bij het CITROËN-netwerk.
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
1 Deze module bestaat uit een USB-poort en een Jack-aansluiting*. De bestanden van een draagbare MP3-speler of een USB-stick worden overgebracht op uw Autoradio zodat de muziek via de luidsprekers van de auto kan worden beluisterd.
2
3
314
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of Apple® speler van de vijfde generatie of hoger: de USB-stick moet in FAT of FAT 32 geformateerd zijn (niet compatibel met NTFS-formaat), het snoer van de Apple® speler is noodzakelijk, navigatie door de bestanden is ook mogelijk via de bediening op het stuurwiel. De Apple® speler van oudere generaties en spelers die gebruik maken van het MTP-protocol*: afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer (niet meegeleverd), navigatie door de bestanden is mogelijk via het externe apparaat.
1
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op de USB-poort. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend mpeg1 layer 3) en .wma (uitsluitend standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s). Bepaalde formaten playlists (m3u, ...) worden geaccepteerd. Wanneer de laatst gebruikte stick opnieuw wordt aangesloten, gaat het afspelen automatisch verder bij de laatst beluisterde track van de desbetreffende stick. Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting. Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar. De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd. Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen mappenstructuur aangehouden.
* Afhankelijk van de uitvoering.
05 USB-BOX GEBRUIK VAN DE USB-BOX 2
Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen. Kies per Map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen. -
per Map: alle mappen met audio-bestanden die door het systeem worden herkend. per Artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. per Genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. per Playlist : zoals weergegeven in de playlist van de USB-stick of het USB-apparaat aangesloten op de USB-poort.
Druk LIST kort in voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen. Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag. Bevestig de selectie door op OK te drukken.
3
4 LIST
REFRESH
Druk op een van deze toetsen om tijdens het lezen naar de vorige/ volgende track te gaan volgens de weergegeven indeling. Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit verplaatsen. Druk op een van deze toetsen om te gaan naar volgende/vorige Genre, Map, Artiest of Playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling tijdens het lezen.
AANSLUITEN VAN APPLE SPELERS®-VIA DE USB-POORT 1
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals weergegeven via de Apple® spelers). Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 4.
LIST
REFRESH
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken. 315
05 USB-BOX AUX-INGANG GEBRUIKEN
VOLUMEREGELING EXTERNE APPARATUUR
JACK- of USB-aansluiting (afhankelijk van de uitvoering van de auto) De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat (mp3-speler…) aan te sluiten.
1 Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.
1
2 Sluit het externe apparaat (mp3-speler...) met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de JACK- of USB-aansluiting aan.
Stel vervolgens het volume van de autoradio af.
2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om AUX te selecteren.
316
SOURCE
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.
06 De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
BLUETOOTH-TELEFOON DISPLAY C (Afhankelijk van model en uitvoering)
5
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON / EERSTE VERBINDING
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: Adresboek*, Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
1
2
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
Raadpleeg de site www.citroen.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).
6
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "waarneembaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).
7
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in. Bevestig met OK.
8
Druk op de toets MENU. MENU
3
4
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
Kies in het menu: Bluetooth-telefoon - Audio Bluetooth configuratie Zoeken via Bluetooth Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het systeem bezig is met zoeken.
OK
9
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt een bericht weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen. Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd. De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd. Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar. 317
06 BLUETOOTH FUNCTIES
BELLEN
EEN GESPREK ONTVANGEN Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een venster op het display van de auto.
1
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het telefoongesprek" en vervolgens "Bellen", "Logboek gesprekken" of "Adresboek".
2
Druk gedurende meer dan twee seconden op deze toets om toegang te krijgen tot uw adresboek. Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren. Of Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.
2 Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK.
OK
Druk op deze toets om het gesprek te accepteren.
EEN GESPREK BEËINDIGEN 1
318
Druk gedurende het gesprek meer dan twee seconden op deze toets. Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.
06 BLUETOOTH FUNCTIES BLUETOOTH STREAMING AUDIO*
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
1
2
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en de auto. Deze procedure kan gestart worden via het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord van de telefoon; zie hiervoor de eerder beschreven stappen 1 t/m 9. Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het contact aanstaan.
3
Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE** te drukken. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen***. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
SOURCE
* Volgens de compatibiliteit van de telefoon. ** In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd. *** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon. Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
319
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY A
1
5 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU. MENU
2
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie INSTELLINGEN DISPLAY.
Stel de parameter in.
3
7 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
OK
OK
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie JAAR.
320
OK
Begin opnieuw bij stap 1 en stel achtereenvolgens MAAND, DAG, UUR, MINUTEN in.
OK
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C
1
5 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU. MENU
2
OK
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE.
3
7 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
OK
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de knop OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.
OK
OK
321
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM A
1
2
2
BASISFUNCTIE
1
2 2
3
3
2
KEUZE A 2
RADIO-CD RDS VOLGEN MODE REG CD HERHALEN RANDOM PLAY
KEUZE A1 KEUZE A2 KEUZE B....
1
2
2
CONFIG AUTO* RW ACHTER AAN FOLLOW-ME-HOME
* De parameters variëren afhankelijk van de auto. 322
OPTIES
1
DIAGNOSE
2
3
3
RAADPLEGEN BEËINDIGEN
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS 1
2
2
EENHEDEN °FAHRENHEIT BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L L/100 - MPG
1
2
2
2
2
2
2
INST. WEERG JAAR MAAND DAG UREN MINUTEN 12 H/24 H WEERGAVE
1
2
2
2
2
2
2
2
2
TALEN FRANCAIS ITALIANO NEDERLANDS PORTUGUES PORTUGUES-BRASIL DEUTSCH ENGLISH ESPANOL
323
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY C
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm:
RADIO 1
1
1
aanzetten/uitzetten RDS
1
aanzetten/uitzetten modus REG aanzetten/uitzetten radiotext
1
1
324
CD/MP3-CD
USB
aanzetten/uitzetten Intro
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
1
1
aanzetten/uitzetten random play (shuffle) (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM AUDIOFUNCTIES DISPLAY C 1
Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:
VOORKEUZE FM
2
BOORDCOMPUTER
1
2
RDS-functie
3
4
inschakelen/uitschakelen REG-functie
3
4
inschakelen/uitschakelen weergave radiotext (RDTXT)
3
4
3
2
3
2
3
INVOEREN AFSTAND TOT EINDBESTEMMING Afstand: x km
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN Diagnose STATUS VAN DE FUNCTIES* Functies in- of uitgeschakeld
inschakelen/uitschakelen
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
2
3
4
3
4
RPT-functie (CD herhalen) inschakelen/uitschakelen RDM-functie (random) inschakelen/uitschakelen
* De parameters variëren afhankelijk van de auto. 325
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE
1
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN* CONFIGURATIE BEELDSCHERM
2
2
BLUETOOTH-TELEFOON
1
Configuratie Bluetooth
2
Toestel aansluiten/afkoppelen
3
regeling weergave
3
Telefoonfunctie
3
4
4
4
normale weergave
Streaming audio functie
3
omgekeerde weergave 4
regeling helderheid (- +) 4
datum en tijd instellen
3
4 4
4
4
4
4
326
uren/minuten instellen keuze cyclus 12u/24u
l/100 km - mpg - km/l °Celsius / °Fahrenheit
TAALKEUZE
Verwijderen gekoppeld toestel Zoeken via Bluetooth
Bellen
2
Gesprekkenlijst
3
4
keuze van eenheden
3
2
dag/maand/jaar instellen
Raadplegen gekoppelde toestellen
2
3
3
Contactenlijst
Beheer van een gesprek Huidige gesprek beëindigen Inschakelen mutefunctie * De parameters variëren afhankelijk van de auto.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
Op het display wordt de melding g "Storing g USB-randapparatuur" weergegeven. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren. 327
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN -netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
328
PACK VIDEO DVD-SPELER / CD AUDIO / MP3
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het scherm uitsluitend bedienen als de auto stilstaat, dus nooit tijdens het rijden. De DVD-speler is geschikt voor de volgende discs: DVD-R, DVD+R, DVD+RW, CD-R, CD-RW, VCD en SVCD. Via de AUX1- en AUX2-ingang kunt u externe apparatuur op de Pack Video aansluiten (camcorder, spelcomputers etc.). De autoradio kan alleen audiobestanden lezen in mp3-formaat waarvan de bitrates tussen de 32 en 48 KHz liggen.
Alle functionaliteiten van de Pack Video staan beschreven in een aparte gebruiksaanwijzing die bij uw auto is geleverd.
INHOUDSOPGAVE 01 Kennismaking
blz. 330
02 Instellingen
blz. 332
03 Basisfuncties
blz. 333
04 Menustructuren
blz. 335
Veelgestelde vragen
blz. 336
329
01 BASISFUNCTIES INFRAROOD HEADSET
SCHERMEN EN DVD/CD-SPELER
Bij de pack video wordt een headset meegeleverd. Indien er zich een voorwerp tussen de infraroodcel van het videoscherm en de headset bevindt, kan dat de geluidskwaliteit verslechteren.
1
2 3
De videoschermen bevinden zich boven in de voorstoelen.
1
4 5 De DVD/CD-speler bevindt zich op de middenconsole.
1. 2. 3. 4. 5. 330
Bevestigingssteunen van het videoscherm. Draaibaar en inklapbaar TFT/LCD-scherm. Infraroodcel. Opening in DVD/CD-speler om de disc in te voeren. Aan-/uitknop. Uitwerpen DVD/CD.
3
2
6 9 6.
7. 8. 9.
8
7
LED: Groen lampje brandt: speler staat aan. Lampje knippert: ontvangst van informatie of uitwerpen disc. AV1-audioingang. AV2-audioingang. VIDEO-ingang.
Voeding: 2 batterijen R03 / AAA 1,5 V. 1. 2. 3.
2-kanaals stereo. Aan/uit. Volumeregeling.
01 BASISFUNCTIES AFSTANDSBEDIENING 1
18 8 1. 2.
Aan/Uit. Selecteren van de geluidsbronnen DVD, CD audio en AUX. 3. Scherm wisselen. 4. Videoscherm instellen (helderheid, contrast, …). 5. Keuze bevestigen. 6. Snel vooruit/achteruit spoelen. In de menu's: de cursor horizontaal of verticaal verplaatsen. 7. Volume verhogen of verlagen. 8. Afspelen/pauze. 9. Naar volgende hoofdstuk. 10. SHIFT : gele toetsen activeren. 11. De taal instellen. Met SHIFT: taal van de ondertiteling instellen.
12. Ander hoofdstuk kiezen. Met SHIFT: ander item kiezen. 13. Naar vorig hoofdstuk. 14. Afspelen onderbreken. 15. RETURN : Kort drukken: terug naar het vorige menu. Lang drukken: terug naar het hoofdmenu. 16. Weergave van het hoofdmenu van de DVD-speler. 17. ZOOM : beeldformaat kiezen. 18. Beeld weergeven/uitzetten. Voeding: 2 batterijen, type R03 / AAA 1,5 V.
17 7
3
2
Numeriek toetsenbord 16 6
4
15 5
5 6
14 4
8
13 3
9
12 2
11
7 10
331
02 CONFIGURATIE MENU SET UP 1
VIDEO-INSTELLINGEN 1
Druk op de toets SET UP. Het menu "Algemene instellingen" verschijnt op het scherm.
Druk op de toets SET UP. 2 Selecteer het menu "Video-instellingen" met de toetsen en . 2 Het menu "Instellingen" verschijnt op het scherm: "Video-instellingen", "Taal", "Gebruikers", "Default instellingen". Selecteer de opties met de toetsen en .
3
Het menu "Video-instellingen" verschijnt op het scherm: "Helderheid", "Contrast", "Kleur", "Achtergrondlicht".
4 Selecteer de functie met de toetsen en .
3
Druk op de toets OK om uw keuze te bevestigen.
332
5
Druk op de toets OK om uw keuze te bevestigen. De instelling is opgeslagen.
03 BASISFUNCTIES UITKLAPPEN VAN DE VIDEOSCHERMEN 1
3
Ontgrendel het vliegtuigtafeltje door de knop te verdraaien en klap het tafeltje neer.
Klap het videoscherm naar boven uit totdat het contact maakt met het bovendeel van de stoel. Eén druk is voldoende om het videoscherm te vergrendelen.
2 Het videoscherm is geen touchscreen. Druk nooit direct tegen het scherm, aangezien u hiermee de vloeibare kristallen in het scherm kunt beschadigen. Verwijder het videoscherm via de handgrepen uit de behuizing.
333
BASISFUNCTIES IN- / UITSCHAKELEN PACK VIDEO
DVD/CD PLAATSEN / UITWERPEN 1
1
Voer de disc voorzichtig in, met de bedrukte zijde naar boven, tot deze geheel in de speler is ingevoerd.
Zet het contact van de auto aan om het systeem in te schakelen.
2 Het afspelen begint hierna automatisch.
2 Druk op de toets POWER / EJECT van de DVD-/CD-speler of van de afstandsbediening.
3 Druk op de toets POWER / EJECT van het videoscherm.
Bij afgezet contact wordt de pack video na circa tien minuten automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
334
4 Neem de disc voorzichtig uit de speler.
04 MENUSTRUCTUUR DISPLAY 1
1
INSTELLINGEN
VIDEO-INSTELLINGEN
2
HELDERHEID
2
CONTRAST
2
KLEUR
2
ACHTERGRONDLICHT
1
TAAL
DEFAULT INSTELLINGEN
1
2
AUDIO
2
ONDERTITELING
3
JA
2
INSTELLINGEN
3
NEE
1
WEET U HET ZEKER?
2
GEBRUIKERS
2
GEBRUIKER 1
2
GEBRUIKER 2
2
GEBRUIKER 3
335
VEELGESTELDE VRAGEN In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het pack video. VRAAG
OPLOSSING
De DVD-speler gaat niet aan.
-
Controleer de zekeringen van de auto.
De DVD-speler reageert niet op de afstandsbediening.
-
De batterijen van de afstandsbediening zijn leeg. Vervang deze door alkalinebatterijen van het type AAA. De sensor van de afstandsbediening is vuil of wordt afgedekt door een voorwerp. Verwijder alle voorwerpen op de ontvanger van de afstandsbediening of reinig het oppervlak ervan met een vochtige doek. De pack video is oververhit. Laat het apparaat afkoelen.
Slechte beeld- of geluidskwaliteit tijdens het afspelen van een DVD. Geen bewegende beelden tijdens het afspelen.
De DVD-speler kan de DVD niet lezen. De DVD is misschien beschadigd of vuil.
De DVD kan niet worden afgespeeld door de DVD-speler.
-
Het type formaat van de disc komt niet overeen met de DVD-speler. Bij koud weer kan er zich condens vormen op de laser. Wacht ongeveer 5 minuten zodat het vocht kan verdampen.
Tijdens het afspelen van een DVD/VCD/ SVCD is het beeld van matige kwaliteit.
-
Verwijder de disc. Stel met de SETUP-toets de helderheid in en plaats de disc terug.
Er verschijnt geen beeld op het scherm.
-
Druk op de toets SOURCE tot u beeld krijgt. Druk op de toets ECRAN ON/OFF.
Er komt geen geluid uit de headset.
-
Verhoog het volume met de toetsen VOLUME +/- van de afstandsbediening of het knopje van de headset. Controleer of via de headset het juiste kanaal is gekozen. Druk net zo lang op de toets SOURCE tot u geluid krijgt. Vervang de batterijen van de headset.
Na het uitwerpen van de disc verschijnt er geen opstartscherm.
-
Voer een andere disc in. Zet het systeem uit en vervolgens weer aan.
336
ZOEKEN OP AFBEELDING EXTERIEUR Sleutel met afstandsbediening ..... 78-83 - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - follow me home-verlichting - starten - batterij
Lampen vervangen ................... 194-196 - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting
Accessoires .............................. 211-212 Glazen panoramadak ........................ 91 Allesdragers..................................... 210
Winterscherm .................................. 210 Bediening verlichting .................... 94-97 Koplampverstelling ............................ 98 Meedraaiende koplampen ................. 99 Ruitenwissers .................................. 100 Lampen vervangen ................... 190-193 - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Lane Departure Warning System ........................... 168
Brandstoftank .................................... 92
Parkeerhulp .............................. 169-170 Trekhaak .......................................... 209 Slepen ............................................. 207
Bagageruimte .................................... 90 Bandenreparatieset .................. 183-185 Wiel verwisselen ....................... 186-189 - gereedschap - demonteren Te openen achterklep ........................ 90
Buitenspiegels ................................... 76 Instapverlichting................................. 98
Controlesysteem bandenspanning ..... 127 Hulpsystemen bij het remmen ......... 128 ESP ................................................. 129 Pneumatische vering ................ 171-172 Bandenspanning.............................. 226
Portieren ....................................... 88-89 - openen / sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Kinderbeveiliging ............................. 125 Ruitbediening................................ 86-87
337
ZOEKEN OP AFBEELDING BESTUURDERSPLAATS
Zonneklep ........................................ 105 Handgeschakelde 5-versnellingsbak.......................... 147 EGS-versnellingsbak ................ 149-152 Automatische versnellingsbak ...................... 156-159 Hill Start Assist................................. 146
NaviDrive .................................. 231-273 Datum/tijd instellen .......................... 264 MyWay ...................................... 275-306 Datum/tijd instellen .......................... 298 Autoradio .................................. 307-328 Datum/tijd instellen .......................... 320
Ventilatie, verwarming en airconditioning ...................... 56-57 Handbediende airconditioning ...... 58-59 Automatische airconditioning........ 60-63 Extra airconditioning .......................... 64
Voorzieningen voorin ................ 106-108 - dashboardkastje - opbergvakken - gekoeld opbergvak - matten
Zekeringen in het dashboard .... 197-199
Motorkapontgrendeling .................... 174 Zekeringen vervangen ..................... 197 Elektrisch bediende handrem ................................ 139-145
338
Plafonniers....................................... 103 Vensters voor tol-/parkeerkaarten ...... 105 Kinderspiegel ................................... 105 Binnenspiegel .................................... 77
Middenconsole ................................ 107 Rokersset ........................................ 107 Oproep Urgence of Assistance ........................ 130, 227 Lane Departure Warning System .... 168
ZOEKEN OP AFBEELDING BESTUURDERSPLAATS (VERVOLG) Instrumentenpaneel ...................... 31-32 Controle-/waarschuwingslampjes .... 33-41 Meters........................................... 42-43 Opschakelindicator .......................... 148 Kilometertellers .................................. 44 Dimmer dashboardverlichting ............ 44
Multifunctionele displays............... 45-53 - Display A - Display C - Kleurendisplay MyWay - Kleurendisplay NaviDrive
Lichtschakelaar............................. 94-97 Richtingaanwijzers........................... 126
Alarmknipperlichten ......................... 126 Parfumeur ..................................... 65-66
Bediening op het stuurwiel ....... 160-161 Snelheidsbegrenzer.................. 162-163 Snelheidsregelaar..................... 164-165 Parkeerplaatsassistent ............. 166-167
Ruitenwisserschakelaar............ 100-102 Boordcomputer ............................. 53-55 Buitenspiegels ................................... 76 Ruitbediening, blokkering ............. 86-87
Sfeerverlichting ................................ 104 Inbraakalarm...................................... 84 Koplampafstelling .............................. 98 Stop & Start-systeem....................... 153 Openen brandstoftankklep ................ 92 Parkeerhulp .............................. 169-170
Claxon ............................................. 126 Stuurwiel verstellen ........................... 77
339
ZOEKEN OP AFBEELDING
Zonneschermen zijruiten ..................110
Voorzieningen achterin ............. 109-110 - tafeltjes achterin - opbergvakken in de voetenruimte - zonneschermen zijruiten - zonnescherm achter (Grand C4 Picasso) Autogordels .............................. 131-134
Voorzieningen in de bagageruimte..................... 111-115 - bagageafdekking - modubox (C4 Picasso) - bagageafdekscherm en bagageafdekking (Grand C4 Picasso) - tassenhaak - scheidingsnet (Grand C4 Picasso) - sjorogen - bagagenet (Grand C4 Picasso) Uitneembare lamp ............................116
Pack video ................................ 329-336
Matten.............................................. 108
Airbags ..................................... 135-138 Uitschakeling van de passagiersairbag ..................... 136
Achterzitplaatsen (3e zitrij) ................ 74 Indeling van het interieur / opstelling van de stoelen ................ 75
Hoofdsteunen achter ......................... 70 Achterzitplaatsen (2e zitrij) ........... 70-73
340
Conventionele kinderzitjes........ 117-121 ISOFIX-kinderzitjes................... 122-124 Kinderbeveiliging ............................. 125
Voorstoelen................................... 67-69 - handmatig verstelbaar - elektrisch verstelbaar
ZOEKEN OP AFBEELDING TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Brandstoffilter ontluchten (diesel) .... 175 Brandstoftank leeg (diesel) .............. 176
Benzinemotoren .............................. 213 Gewichten (benzinemotor) .............. 214 Dieselmotoren .......................... 215-216 Gewichten (dieselmotor)........... 217-220 Gewichten benzine-/ dieseluitvoeringen N1 ............ 221-222 Afmetingen ............................... 223-225 Identificatie ...................................... 226 Zekeringen op de accu .................... 202 Accu.......................................... 203-205 Eco-modus ...................................... 206
Niveaus controleren.................. 179-180 - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof
Zekeringen in de motorruimte ...................... 200-201
Onderdelen controleren ............ 181-182 - accu - luchtfilter / interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - remblokken/-schijven
Lampen vóór vervangen ........... 190-193
Motorkapontgrendeling .................... 174 Motorruimte (benzine) ..................... 177 Motorruimte (diesel)......................... 178
341
TREFWOORDENREGISTER A Aanjager, regeling .................... 60 Aansluiting 12V ...................... 107 Aansteker............................... r 107 ABS met elektronische remdrukregelaarr .................. 128 Accessoires ........................... 211 Accu............................... 181, 203 Accu laden ............................. 203 Achterbank................... 70, 72, 74 Achterlichten .................. 194, 195 Achterruit openen .................... 90 Achterruitverwarming......... 58, 60 Achteruitrijlicht ............... 194, 195 Afmetingen............................. 223 Afstandsbediening... 78, 79, 83, 331 Afstandsbediening, batterij.............................. 82, 83 Afstandsbediening, batterij vervangen .................. 82 Afstandsbediening synchroniseren ...................... 82 Airbags vóór........................... r 138 Airconditioning ................... 29, 56 Airconditioning (handbediend) ....................... 58 Airconditioning, automatische ......................... 60 Airconditioning, extra ............... 60 Alarmknipperlichten ............... 126 Alarmsysteem .......................... 84 Algemeen menu..... 236, 237, 310 Allesdragers ........................... 210 Allesdragers monteren........... 210 Antiblokkeersysteem (ABS) ................................... 128 Antispinregeling (ASR) .......... 129 Armleuning vóór....................... r 67 342
A Asbak (uitneembaar) ...................... 107 Audio-aansluitingen ...... 108, 253, 254, 294, 314, 316 Automatische ruitenwissers................ 100, 101 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten ............. 126 Automatisch inschakelen verlichting ........................ 94, 97 Autoradio ....... 307, 309, 322, 324 AUX-aansluiting ............. 294, 316 Auxaansluitingen ........ 258, 259, 314 Aux-ingang..... 258, 294, 314, 316
B Bagageafdekking ................... 111 Bagageafdekscherm.............. 112 Bagagenet ............................. 115 Bagageruimte .......................... 90 Bagageruimte openen ....... 78, 90 Bagageruimteverlichting.... 116, 196 Banden .................................... 29 Bandenreparatieset ............... 183 Bandenspanning.............. 29, 226 Bandenspanning, detectie ..... 127 Bandenspanning te laag (detectie).............................. 127 Bandreparatieset ................... 183 Bedieningspaneel .................. 276 Bekerhouderr .......................... 107 Beladen.................................... 29 Beltoets CITROËN................. 229 Benzinemotor................... r 93, 177 Bestuurdersplaats (instellingen) .......................... 69
B Binnenspiegel .......................... 77 Bluetooth (handsfree set) .... 295, 296, 317 Bluetooth (telefoon) ............. 261, 295, 296 Bochtverlichting ................. 98, 99 Boordcomputerr ................... 53-55 Brake Assist System (BAS) ...................... 128 Brandstoff ........................... 29, 93 Brandstofaddititiefniveau ....... 180 Brandstofniveau ....................... 92 Brandstofniveaumeter.............. r 92 Brandstofsysteem ontluchten ............................ 175 Brandstoftank........................... 92 Brandstoftank (inhoud) ................................. 92 Brandstoftankdop..................... 92 Brandstof tanken................ 92, 93 Brandstoftankklep .................... 92 Brandstoftank leeg (diesel) ......................... 175 Brandstofverbruik..................... 29 Buitenspiegels ......................... 76
C CD-/ MP3 -spelerr ......... 252, 293, 313 CD MP3 ................. 252, 293, 313 Centrale vergrendeling............. 79, 88, 89 Claxon.................................... 126 Controlelampjes........... 33, 36, 37 Controlelampjes (status) .......... 39 Controles ....... 177, 178, 181, 182
TREFWOORDENREGISTER D Dagrijverlichting ....... 96, 190, 193 Dagtellerr .................................. 44 Dagteller resetten .................... 44 Dashboardkastje .................... 106 Dashboardverlichting ............... 44 Dashboardverlichting (dimmer) .................... 31, 32, 44 Datum instellen ............. 264, 298, 320, 321 Derde remlicht ....................... 196 Diensten CITROËN ............... 229 Dieselmotor...................... r 93, 178 Dimlicht .................... 94, 190, 191 Display instrumentenpaneel ... 31, 32, 148 DVD-spelerr ............................ 330 Dynamische noodrem............ 139 E Eco-modus............................. 206 Eco-rijden (adviezen) ............... 29 Elektronische remdrukregelaar (REF)........ 128 ESP/ASR ............................... 129 ESP: Elektronisch stabiliteitsprogramma .......... 129
F Follow-mehome-verlichting .............. 96, 97 Functie snelweg (richtingaanwijzers).............. 126
G Geheugen instellingen bestuurderr ............................. 69 Gereedschap ......................... 186 Gewichten.............. 213, 215, 221 Gewichten, overzicht .............. 213, 215, 221 Gordelverstelling.................... 131 GPS ....... 239, 242, 245, 247, 281 Grootlicht ................. 94, 190, 191
I Interieurfilter........................... r 181 Interieurfilter (vervangen)....... 181 Interieur ontgrendelen........ 88, 89 Interieurverlichting ......... 103, 196 ISOFIX (bevestigingen) .................... 122 ISOFIX kinderzitjes .........122-124
J JACK-aansluiting ........... 314, 316 Jukebox (beluisteren) ............ 256 H Halogeenlampen.................... 190 Handrem ................................ 182 Handrem, elektrisch bediend................ 139 Handsfree set ........ 295, 296, 317 Harde schijf (kopie)........ 254, 255 Harmonicapaneel..................... 74 Hill Start Assist....................... 146 Hoedenplank.................... 72, 109 Hoofdsteunen achterr ............... 70 Hoofdsteunen verstellen .... 67, 70 Hoofdsteunen vóórr .................. 67 Hulpoproep .................... 130, 228 Hulpoproep gelokaliseerd ............... 228, 229
I Identificatie (stickers) ............. 226 Identificatie auto..................... 226 Identificatiegegevens ............. 226 Identificatieplaatjes constructeur......................... r 226 Instapverlichting..................... 104 Instellingen (Menu's).............. 332 Instrumentenpanelen ......... 31, 32
K Kaart (kleurendisplay)............ 247 Kaartleeslampjes ........... 103, 196 Kaartleeslampjes achter........................... 104, 109 Kentekenplaatverlichting........ 195 Kilometerteller.......................... r 44 Kinderbeveiliging ............. 86, 125 Kinderen ................ 120, 123, 124 Kinderen (veiligheid) .............. 125 Kinderen (veiligheidsvoorzieningen)..... 117, 120, 122-124 Kinderzitjes .................... 117, 119 Kinderzitjes (conventioneel)... 120 Klembeveiliging.................. 86, 91 Kleurcode lak ......................... 226 Kleurendisplay 16/9.... 50, 52, 236, 265, 278, 299 Klokje (instellen) ..... 264, 298, 320, 321 Koelvak .................................. 107 Koelvloeistofniveau................ 180 Kofferdeksel sluiten ........... 79, 90 343
TREFWOORDENREGISTER K Koplampsproeiers .................. 101 Koplampsproeiervloeistofniveau ... 180 Koplampverstelling .................. 98 Krik......................................... 186 L Laadhulp ................................ 171 Lampen vervangen ............ 190, 194, 195 Lane Departure Warning System (LDWS) .... 168 Lekke band .................... 183, 186 Lichtschakelaar........................ r 94 Lokaliseren van de auto........... 80 Luchtfilterr ............................... 181 Luchtfilter (vervangen) ........... 181 Luchtrecirculatie................. 58, 60 Luchtverdeling ................... 58, 60 Luchtvering ............................ 171
M Matten .................................... 108 Mat verwijderen ..................... 108 Menustructuren display.... y 265, 299, 322, 324, 335 Menu video ............................ 259 Middenconsole....................... 107 Milieu ................................. 29, 83 Milieubewust rijden .................. 29 Mistachterlicht .................. 95, 193 Mistlampen vóórr .............. 95, 193 Modubox ................................ 112 Monochroom display ................. 310, 322, 324 Monochroom display A............. A 45 Monochroom display C ............ 47 344
M Motoren.......................... 213, 215 Motorenoverzicht ........... 213, 215 Motorkap ................................ 174 Motorkap, openen .................. 174 Motorkapsteun ....................... 174 Motorolieniveau, controle......... 43 Motorolieniveaumeterr ...... 43, 179 Motorruimte.................... 177, 178 MP3 (CD)............... 252, 293, 313 Multifunctioneel display ................. 45, 47, 50, 52 Multimediaspelers.................. 292 MyWay ............. 50, 276, 278, 299
N Navigatiesysteem.... 239, 245, 281 Neerklappen stoelen achterr ............ 70, 72, 74 Niveaus controleren ....... 179, 180 Niveaus en controles ......177-180 Noodbediening achterklep ....... 91 Noodbediening portieren ......... 89 Noodoproep gelokaliseerd ............... 228, 229 Noodprocedure starten .......... 203
r 181 O Oliefilter.................................. Oliefilter (vervangen) ............. 181 Olieniveau ........................ 43, 179 Oliepeilstok ...................... 43, 179 Onderhoudscontroles.... 29, 42, 43 Onderhoudsintervalindicatorr ... 42, 43 Onderhoudsintervalindicator resetten.................................. 43 Ontgrendelen ........................... 78
O Opbergvak ............................. 106 Opbergvakken ....................... 109 Opbergvakken portieren ...................... 104, 108 Opschakelindicatorr ................ 148
P Pack video ............................. 329 Paneel...................................... 70 Panoramadak .......................... 91 Parfumeurr ................................ 65 Parfumeur (element)................ 65 Parkeer-/tolkaarten ................ 105 Parkeerhulp achterr ................ 169 Parkeerhulp vóórr ................... 170 Parkeerlichten................... 94, 96, 190, 192-195 Parkeerplaatsassistent .......... 166 Passagiersairbag uitschakelen......................... 135 Plafonniers..................... 103, 196 Portieren .................................. 88 Portieren openen ............... 78, 88 Portieren sluiten................. 79, 88 R Radio ............................. 291, 311 Regelmatig onderhoud ............ 29 Regeneratie roetfilterr ............. 181 Rembekrachtigingsysteem .... 128 Remblokken ........................... 182 Remlichten ..................... 194, 195 Remmen ................................ 182 Remschijven .......................... 182 Remvloeistofniveau ............... 179 Reservewiel ........................... 186
TREFWOORDENREGISTER R Reservoir koplampsproeiers ................ 180 Richtingaanwijzers........... 126, 190, 192, 194, 195 Risicozones (update) ..... 244, 288 Roetfilterr ........................ 180, 181 Ruitbediening ........................... 86 Ruitbediening resetten ............. 86 Ruitensproeier achter................................... 100 Ruitensproeierreservoirr ......... 180 Ruitensproeiers vóór...................................... 101 Ruitensproeiervloeistofniveau.... 180 Ruitenwisser achterr ............... 100 Ruitenwisserbladen (vervangen) ......................... 102 Ruitenwissers ................ 100, 101 Ruitenwisserschakelaar.... r 100, 101
S Schakelen automatische versnellingsbak .................... 156 Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak .... 149 Scheidingsnet ........................ 114 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak .................... 147 Serienummer auto ................. 226 Sfeerverlichting ...................... 104 Slepen van een auto .............. 207 Sleutel met afstandsbediening ......78-80, 83 Slotbouten.............................. 188 Sneeuwscherm ...................... 210 Snelheidsbegrenzer............... r 162
S Snelheidsregelaar.................. r 164 Snelmenu's .................... 279, 280 Spiegel naar achterpassagiers ................. 105 Spraaksynthese ..................... 242 Startblokkering, elektronische ................... 80, 83 Starten van de auto ................. 81 Stilzetten van de auto .............. 81 Stoelen verstellen ........ 67, 68, 70 Stoelopstellingen ..................... 75 Stoelverwarming ...................... 68 Stoelverwarming, schakelaars ........................... 68 Stop & Start ................ 55, 63, 92, 153, 174, 181, 203 Streaming audio Bluetooth .... 319 Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau ... 179 Stuurkolomschakelaars ............ 233, 277, 309 Stuur met bedieningen op vaste naaff ....................... 160 Stuurslot............................. 80, 81 Stuurverstelling ........................ 77 Stuurwiel (verstellen) ............... 77 Supervergrendeling ................. 79 Synchroniseren afstandsbediening ................. 82 T Tassenhaak............................ 112 Technische gegevens ..... 213, 215, 221, 223 Telefoon ..................229, 260-262, 295, 296 Tellerr .................................. 31, 32 Temperatuurregeling .......... 58, 60
T Thermisch isolerende voorruit ............... 105 Tijd instellen ... 264, 298, 320, 321 TMC (verkeersinformatie)..... 249, 289 Toegang tot de 3e zitrij............. 72 Toerentellerr ........................ 31, 32 Trekhaak ................................ 209
U Updaten risicozones ...... 244, 288 Urgence-oproep..... 130, 228, 229 USB-aansluiting ............ 108, 253, 254, 314, 316 USB-box ................ 108, 253, 314 V Veiligheidsgordels.......... 131, 134 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen........ 117, 120, 122-124 Vensters voor parkeer-/tolkaarten .............. 105 Ventilatie ............................ 29, 56 Ventilatieroosters ..................... 56 Vergrendeling van binnenuit .... 88 Verkeersinformatie (TA)...................... 290, 291, 312 Verkeersinformatie (TMC) .................. 249, 289, 290 Verklikkerlampjes... 33, 36, 38, 39 Verlichtingsmodule, uitgebreide........................... 104 Versnellingsbak, automatische ............... 156, 182 Versnellingsbak, elektronisch bediend................ 149, 153, 182 345
TREFWOORDENREGISTER V Versnellingsbak, handgeschakeld ......... 147, 148, 153, 182 Versnellingshendel................... 29 Verwarming ........................ 29, 56 Video ...................................... 259 Videoscherm achterr ....... 333, 334 Voorstoelen .........................67-69
W Waarschuwingslampjes ......37-39 Waarschuwingssignaal sleutel in contact.................... 81 Waarschuwing vergeten verlichting .............................. 95 Wiel demonteren.................... 188 Wiel monteren........................ 188 Wiel verwisselen .................... 186 Window-airbags ............. 137, 138
X Xenonlampen......................... 190
Z Zaklamp ......................... 116, 196 Zekeringen ............................. 197 Zekeringentabel ..................... 197 Zekeringen vervangen ........... 197 Zekeringkast accucompartiment ............... 197 Zekeringkast dashboard ........ 197 Zekeringkast motorruimte ...... 197 Zij-airbags ...................... 137, 138 Zijknipperlicht ......................... 192 Zijspots .................................... 98 346
Z Zonneklep .............................. 105 Zonnescherm panoramadak.... 91 Zonnescherm panoramadak openen................................... 91 Zonwering ...................... 105, 110 Zuinig rijden ............................. 29
347
348
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. fabricage van producten die door haar worden verkocht. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van te bieden. uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Gedrukt in de EU Néerlandais 07-11
11C4P.0070 Néerlandais 2011 – DOCUMENTATION DE BORD 4Dconcept Diadeis Seenk Edipro
CRÉATIVE TECHNOLOGIE