UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.
Surf naar http://service.citroen.com: 1 | Selecteer uw taal.
2 | Klik op de link in het veld "Toegang voor particulieren" om de Boorddocumentatie te raadplegen. Er wordt een nieuw venster geopend waarin u toegang hebt tot alle instructieboekjes.
3 | Selecteer het model en de carrosserie-uitvoering van uw auto en vervolgens de uitgiftedatum van het boekje.
4 | Klik ten slotte op de gewenste rubriek.
Wij maken u attent op het volgende: Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Citroën beschikt wereldwijd over Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Legenda dit symbool verwijst naar aanvullende informatie. dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten. dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking tot de veiligheid van de inzittenden en het gebruik van de voorzieningen aan boord.
een uitgebreid gamma modellen. Modellen die worden gekenmerkt door een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit. Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto. Achter het stuur van uw nieuwe auto geniet u optimaal als u elke uitrusting elke schakelaar en elke instelling kent.
Goede Reis.
Inhoud
IN EEN OOGOPSLAG 4-20
1. VOORDAT u GAAT RIJDEN 21-57
2. TECHNISCHE GEGEVENS 58-67
3. TECHNOLOGIE aan BOORD 68-94
4. ERGONOMIE en COMFORT 95-112
Exterieur Openen Interieur Cockpit Laadruimte Voorzieningen achter Comfort Zicht Ventilatie Controle tijdens het rijden Veiligheid voor de inzittenden Rijden Starten Milieubewust rijden
Instrumentenpanelen 21 Verklikkerlampjes 22 Brandstofniveaumeter 29 Koelvloeistoftemperatuur 29 Onderhoudsindicator en waarschuwingslampje motorolie 30 Dimmer dashboardverlichting 30 Afstandsbediening 31 Sleutel 33 Codekaart 34 Alarm 35 Openen 36 Sluiten 39 Lichtschakelaar 41 Ruitenwisserschakelaar 43 Snelheidsregelaar 44 Vaste snelheidsbegrenzer 45 Spiegels 46 Ruitbediening 47 Stuurwiel verstellen 48 Handgeschakelde versnellingsbak 48 Schakelindicator 49 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak 50 Hill holder 54 Stop & Start-systeem 55
Afmetingen Motoren Gewichten
Boordcomputer / Configuratie Persoonlijke instellingen 68 Parkeerhulp achter 72 Autoradio 73 Stuurkolomschakelaars 74 Bluetooth handsfree systeem 77
Voorstoelen 95 Wegklapbare passagiersstoel 97 Achterbank 98 Ontdooien en ontwasemen 102 Airconditioning 103 Voorzieningen voorin 106 Voorzieningen laadruimte 108 Indeling achtercompartiment 110 Interieurverlichting 112
4 5 6 7 8 9 10 12 13 14 15 16 18 19
58 64 66
Inhoud
5. VEILIGHEID 113-130
6. ACCESSOIRES 131-134
7. SNEL WEER OP WEG 135-166
8. WEGWIJZER 167-174
Handrem 113 Alarmknipperlichten 113 Claxon 114 Hulpsystemen bij het remmen 114 Stabiliteits controlesy stemen 115 Autogordels 118 Airbags 120 Kinderzitjes 124 ISOFIXbevestigingen 129
Trekken van een aanhanger, een caravan... 131 Imperiaal en allesdragers 133 Overige accessoires 133
Accu Wiel verwisselen Noodreparatieset voor banden Lampen vervangen Ruitenwisserblad vervangen Zekeringen vervangen Slepen van uw auto Identificatie Brandstof tanken Motorkap openen Niveaus Controles
Exterieur Interieur Bestuurdersplaats Technische gegevens Onderhoud
135 138 141 143
167 169 172 174
148 149 154 155
159 162 164
INHOUDSOPGAVE
156
4
In een oogopslag
EXTERIEUR Imperiaal en allesdragers
Parkeerhulp achter
Aan beide zijden van het dak zijn bevestigingspunten aanwezig om de imperiaal of de dwarsdragers te bevestigen. 133
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld, waarschuwt dit systeem u met een geluidssignaal voor obstakels achter de auto. 72
Stop & Start-systeem
180° openen van de achterdeuren
Dit systeem zet de motor tijdelijk af als de auto stilstaat (verkeerslicht, file, andere omstandigheden, ...). De motor wordt automatisch weer gestart als u weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en biedt u het comfort van totale stilte als de auto stilstaat. 55
Als de auto is ontgrendeld kunnen de achterdeuren tot een hoek van 180° worden geopend om het uit- en inladen te vereenvoudigen. 37
In een oogopslag
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel. B. Ontgrendeling van uitsluitend de voorportieren (Bedrijfswagen) of alle portieren (Combi). (de richtingaanwijzers knipperen twee keer). C. Centrale vergrendeling van de auto. (één keer drukken; één keer knipperen van de richtingaanwijzers) of Supervergrendeling van de auto (twee keer achter elkaar drukken; één keer knipperen van de richtingaanwijzers). D. Ontgrendeling van de laadruimte (Bedrijfswagen) of uitsluitend de achterdeuren of de achterklep (Combi). Als een van de portieren niet goed is gesloten, gaan de richtingaanwijzers drie keer knipperen om aan te geven dat de auto niet vergrendeld is. 31
Openen / sluiten van de voorportierruiten met de afstandsbediening Druk de knop B meer dan drie seconden in om de ruiten te openen. Houd de knop ingedrukt tot de ruiten de gewenste positie hebben bereikt, laat vervolgens de knop los, de ruitbeweging stopt. Druk de knop C meer dan drie seconden in om de ruiten te sluiten. Houd de knop ingedrukt tot de ruiten de gewenste positie hebben bereikt, laat vervolgens de knop los, de ruitbeweging stopt. De voorportierruiten kunnen ook worden geopend en gesloten door de sleutel in een van de voorportiersloten te steken en linksom of rechtsom te draaien. 32
Achterdeuren openen tot een hoek van 180°
Houd de haak ingedrukt, terwijl u de deur opent. 37
Brandstoftank
1. 2.
Openen van de brandstoftankklep. Openen en ophangen van de brandstofvuldop.
Inhoud van de tank: ongeveer 45 liter.
156
IN EEN OOGOPSLAG
Sleutel met afstandsbediening
5
OPENEN
6
In een oogopslag
INTERIEUR Boordcomputer Met behulp van de toets MENU kunt u verschillende instellingen van de auto controleren en wijzigen, zoals de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde, de automatische portiervergrendeling, de taal... 68
Audiosysteem Deze systemen kunnen zijn voorzien van de nieuwste technologie: MP3-compatible autoradio, Bluetooth® handsfree kit en bediening bij het stuurwiel. 73
Snelheidsregelaar Met behulp van deze voorziening kunt u met een constante snelheid rijden afhankelijk van de ingestelde snelheid. 44 Multifunctionele en wegklapbare passagiersstoel
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak Hiermee wordt een perfect rijcomfort gegarandeerd door een combinatie van automatisch en handmatig schakelen. 50
De passagiersstoel kan op drie manieren worden gebruikt: als stoel voor een passagier, als tafeltje voor uw documenten, ... weggeklapt voor het vervoer van lange voorwerpen. 97
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27.
Hendel stuurwielverstelling. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. Instrumentenpaneel. Bediening bij het stuurwiel van de autoradio. Bluetooth handsfree systeem. Airbag bestuurder. Claxon. Schakelaars snelheidsregelaar. Versnellingspook. Handrem. Hendel motorkapontgrendeling. Bediening buitenspiegels. Zekeringkast. Handmatige koplampverstelling. Verstelbaar en afsluitbaar zijluchtrooster. Zijruitontwaseming. Schakelaars ruitbediening. Voorruitontwaseming. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. Contact-/stuurslot. Verstelbare en afsluitbare middelste luchtroosters. Airbag aan passagierszijde. Toets MENU. Dashboardkastje. 12V-accessoireaansluiting. Aansteker. Asbak. Bedieningspaneel verwarming / airconditioning. Autoradio.
IN EEN OOGOPSLAG
COCKPIT
7
In een oogopslag
8
In een oogopslag
LAADRUIMTE (BEDRIJFSWAGEN) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Sjorogen. Opbergvak. Uitneembare lamp. Schot. Modulair verticaal scheidingsrooster. Reservewiel.
Het is raadzaam de lading stevig vast te zetten met behulp van de sjorogen 1 die zich op de vloer van de laadruimte bevinden.
108
In een oogopslag
9
VOORZIENINGEN ACHTER (COMBI) Met achterdeuren
Met achterklep
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Sjorogen. Bagagenet. Hoedenplank. Bevestigingsriemen/gereedschapsetui. Uitneembare lamp/ bagageruimteverlichting.
IN EEN OOGOPSLAG
Sjorogen. Bagagenet. Gereedschapsetui. Hoedenplank.
110
10
In een oogopslag
COMFORT Bestuurdersstoel verstellen In lengterichting
In hoogte
Rugleuningverstelling (A) Lendensteun (B)
95
In een oogopslag
11
COMFORT Buitenspiegels elektrisch verstellen
Veiligheidsgordels vóór
1. 2. 3.
A . Selecteren van de buitenspiegel aan bestuurderszijde. B. Selecteren van de buitenspiegel aan passagierszijde. C . Verstellen van de buitenspiegel. 46
A. Vastmaken.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit als de auto stilstaat.
Binnenspiegel instellen
1. 2. 48
IN EEN OOGOPSLAG
Stuurwiel verstellen
Selecteren van de dag/nachtstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.
46
118
12
In een oogopslag
ZICHT Verlichting
Richtingaanwijzers
Ruitenwissers
Ring
Ring A: ruitenwissers vóór
Parkeerlicht.
Beweeg de lichtschakelaar omhoog of omlaag tot voorbij het zware punt. De richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde blijven knipperen tot de schakelaar weer in de middelste stand terugkomt.
Dimlicht/grootlicht.
Functie "autosnelweg"
Uit.
Mistlampen vóór Mistachterlicht.
Beweeg de lichtschakelaar kort omhoog of omlaag tot aan het zware punt. De richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde knipperen drie keer.
Uit. Interval. Constant wissen met lage snelheid. Constant wissen met hoge snelheid. Eén keer wissen. Ruitensproeiers. 43 Ring B: ruitenwisser achter
of
Uit.
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
Interval. Ruitensproeier.
41
41
43
In een oogopslag
13
VENTILATIE Aanbevolen instellingen
Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
IN EEN OOGOPSLAG
WARM
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
103
14
In een oogopslag
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Instrumentenpaneel
Verklikker- en waarschuwingslampjes
Rij drukschakelaars
A. Intelligent Traction Control. 117 A. Als het contact wordt aangezet, geeft de wijzer de resterende hoeveelheid brandstof aan. Bij draaiende motor gaat het bijbehorende waarschuwingslampje uit. Als het blijft branden, is het minimumniveau van de brandstofvoorraad bereikt. B. Als het contact wordt aangezet, geeft de wijzer de koelvloeistoftemperatuur aan. Bij draaiende motor gaat het bijbehorende waarschuwingslampje uit. C. Als het contact wordt aangezet, blijft het waarschuwingslampje motorolieniveau niet branden. Ga indien nodig tanken of vul koelvloeistof of olie bij. 29
1. 2.
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode verklikker- en waarschuwingslampjes branden. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er lampjes blijven branden.
of Antislipregeling (ASR). 115 B. Stop & Start-systeem. 55 C. Alarmknipperlichten. 113 D. Achterruit- en buitenspiegelverwarming. 102
22
E. Vergrendeling /Ontgrendeling laadruimte (Bedrijfswagen). 39
In een oogopslag
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN Airbag vóór aan passagierszijde
Laddervormige afscheiding (Bedrijfswagen)
A. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel bestuurder niet vastgemaakt.
De airbag vóór aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld met behulp van de toets MENU, die zich links van het stuurwiel bevindt.
De laddervormige afscheiding beschermt de bestuurder tegen schuivende lading.
1. 2. 3. 4.
118
IN EEN OOGOPSLAG
Niet-vastgemaakte veiligheidsgordels
Druk op de toets MENU. Selecteer "Bag" en bevestig met de toets MENU. Selecteer "OFF" en bevestig met de toets MENU. Selecteer "JA" en bevestig met de toets MENU.
122
108
16
In een oogopslag
RIJDEN Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak
Deze versnellingsbak met 5 versnellingen biedt naar keuze het comfort van automatisch schakelen of het plezier van handmatig schakelen. N. Neutraalstand. R. Achteruit. M +/-. Handmatige stand. A. Automatische stand. E. Programma voor zuinig rijden.
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten
De ingeschakelde versnelling en de geselecteerde schakelwijze verschijnen op het display van het instrumentenpaneel. N: neutraalstand. R: achteruit. 1 2 3 4 5: ingeschakelde versnellingen. AUTO: automatische stand. E: programma voor zuinig rijden.
Selecteer de stand N en trap het rempedaal in tijdens het starten van de motor. Start de motor. Zet de selectiehendel in de handmatige stand of in de automatische stand door deze eerst in de middenstand te zetten en vervolgens enige tijd naar links te drukken of schakel met behulp van de selectiehendel de achteruitversnelling (stand R) in. Zet de handrem vrij. Laat het rempedaal los en geef gas.
50
In een oogopslag
17
RIJDEN Stop & Start-systeem Overgang naar de START-stand van de motor Het controlelampje "S" dooft en de motor wordt gestart:
Het controlelampje "S" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt afgezet: -
-
auto met een handgeschakelde versnellingsbak; zet, terwijl de auto stilstaat, de versnellingspook in de neutraalstand en laat het koppelingspedaal los, auto met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak; houd, terwijl de auto stilstaat, het rempedaal ingetrapt of zet de selectiehendel in de stand N.
Onder bepaalde bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat de motor niet overgaat in de STOP-stand. In dat geval wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel en gaat het controlelamje "S" enkele seconden knipperen om vervolgens te doven. Om te voorkomen dat de motor te vaak wordt afgezet als u langzaam rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch afgezet als de wagensnelheid hoger dan ongeveer 10 km/h is geweest.
55
Uitschakelen / Inschakelen
-
auto met een handgeschakelde versnellingsbak; trap het koppelingspedaal in, auto met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak; ● laat het rempedaal los terwijl de selectiehendel in de stand A of M staat, ● of laat het rempedaal los terwijl de selectiehendel in de stand N staat en zet de hendel vervolgens in de stand A of M, ● of schakel de achteruitversnelling in.
Onder bepaalde bijzondere omstandigheden kan de motor automatisch overgaan in de START-stand. In dat geval wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel en gaat het controlelamje "S" enkele seconden knipperen om vervolgens te doven.
U kunt het systeem op elk gewenst moment uitschakelen door op de toets "S - OFF" te drukken; het controlelampje van de toets gaat branden en er wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als de motor met de sleutel wordt gestart. Zet altijd het contact met de sleutel af als u brandstof gaat tanken, handelingen onder de motorkap gaat uitvoeren of als u de auto verlaat.
56
57
IN EEN OOGOPSLAG
Overgang naar de STOP-stand van de motor
18
In een oogopslag
RIJDEN
STARTEN
Snelheidsregelaar
Contactslot
1. 2. 3. 4.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Instellen van een snelheid / Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsregeling onderbreken/hervatten.
Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan 30 km/h en met minimaal de tweede versnelling ingeschakeld.
44
Weergave op het instrumentenpaneel Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.
1. 2. 3.
Stand STOP - Uit. Stand MAR - Contact aan. Stand AVV - Starten.
Snelheidsregelaar Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel; hierdoor wordt er druk uitgeoefend op het contactslot, wat storingen kan veroorzaken.
34
19
MILIEUBEWUST RIJDEN Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
20 Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: voor een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
21
Cockpit
Instrumentenpaneel met display niveau 2
INSTRUMENTENPANELEN
Display niveau 1 instrumentenpaneel
1. Kilometer-/mijlenteller.
-
Tijd.
-
Afgelegde afstand in km/mijl.
2. Display.
-
Afgelegde afstand in km/mijl.
-
Buitentemperatuur.
3. Brandstofniveaumeter.
-
Boordcomputer: actieradius, verbruik, gemiddelde snelheid.
-
Standen en ingeschakelde versnellingen elektronisch bediende versnellingsbak.
-
Stand van de hoogteverstelling van de koplampen.
-
Boordcomputer: actieradius, verbruik, gemiddelde snelheid.
-
In te stellen waarschuwing te hoge snelheid.
-
Stand van de hoogteverstelling van de koplampen.
-
Schakelindicator.
-
-
Stop & Start.
In te stellen waarschuwing te hoge snelheid.
-
Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.
-
Taalkeuze van de weergave.
-
Schakelindicator.
-
Stop & Start.
-
Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.
-
Automatische vergrendeling van de portieren tijdens het rijden AAN/UIT.
4. Koelvloeistoftemperatuur. 5. Toerenteller.
Display niveau 2 instrumentenpaneel -
Tijd.
-
Datum.
-
Radio.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Instrumentenpaneel met display niveau 1
1
22
Cockpit
VERKLIKKERLAMPJES Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze lampjes blijven kort branden. Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, is dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies. Verklikkerlampje
Service
Handrem Remvloeistofniveau
status
signaleert
Wat te doen
brandt tijdelijk.
kleine storingen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
blijft branden, met melding op display.
ernstige storingen.
Noteer de waarschuwingsmelding en neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
brandt.
dat de handrem is aangetrokken of niet goed is vrijgezet.
Zet de handrem vrij en het verklikkerlampje gaat uit.
brandt.
dat het remvloeistofniveau te laag is.
Vul het niveau bij met een door het CITROËN-netwerk goedgekeurde vloeistof.
blijft branden, ondanks correct niveau. brandt. Minimum motoroliepeil
Koelvloeistoftemperatuur
Stop de auto, zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. dat het motoroliepeil te laag is.
blijft branden, ondanks correct niveau.
Controleer het niveau en neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Stop de auto, zet het contact af en neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
brandt met de naald in het rode gebied.
een abnormale stijging van de koelvloeistoftemperatuur.
Stop de auto en zet het contact af, laat het koelsysteem afkoelen en controleer het niveau visueel.
op H in het rode gebied.
een abnormaal hoge koelvloeistoftemperatuur.
Rubriek 7, onderwerp "Vloeistofniveaus". Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
23
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
gaat tijdens het rijden branden, met een melding op het display.
een te lage oliedruk.
Stop de auto, zet het contact af en neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
knippert, met een melding op het display (uitsluitend 1.3 HDi 75).
dat de motorolie verouderd/vervuild is.
Laat de motorolie zo snel mogelijk verversen om motorschade te voorkomen.
brandt.
een storing in het laadcircuit.
Controleer de accuklemmen... Rubriek 7, onderwerp "Accu".
blijft branden, ondanks controle.
een storing in het laadcircuit, ontstekings- of injectiesysteem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
dat een portier of achterdeur niet goed is gesloten.
Controleer of de portieren, zij- en achterdeuren gesloten zijn.
brandt en gaat daarna knipperen.
dat de bestuurder de autogordel niet heeft vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.
brandt in combinatie met een geluidsignaal en blijft daarna branden.
dat de auto rijdt terwijl de autogordel van de bestuurder niet is vastgemaakt.
Controleer of de gordel is vastgeklikt door er aan te trekken. Rubriek 5, onderwerp "Autogordels".
knippert, met een geluidssignaal.
dat de voorpassagier de autogordel niet heeft vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.
Acculading
Detectie geopend portier
Autogordel niet vastgemaakt
brandt. brandt, met een melding op het display.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Motorolie
1
24
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Airbag vóór Zijairbag
knippert of blijft branden.
een defecte airbag.
Zo snel mogelijk laten controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Rubriek 5, onderwerp "Airbags".
Airbag passagier uitgeschakeld
brandt.
dat de airbag bewust is uitgeschakeld i.v.m. plaatsing van een kinderzitje met de rug in de rijrichting.
In te stellen in het menu MENU van de boordcomputer. Rubriek 3, onderwerp "Menu".
blijft branden.
een storing in het systeem.
Het remsysteem werkt normaal, maar zonder bekrachtiging. Wij raden u aan te stoppen en het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
blijft branden, samen met het waarschuwingslampje handrem.
een storing in de elektronische remdrukregelaar.
Stop de auto, zet het contact af en neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
knippert enkele seconden.
een ingreep van het ESP.
Ingreep van het systeem waardoor de koers van de auto wordt gecorrigeerd.
brandt in combinatie met het controlelampje van de toets "ASR OFF" en een melding op het display.
een storing in het ESP.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
brandt, met een melding op het display.
een storing in de ASR/MSR.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
brandt.
een storing in de Intelligent Traction Control.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Hill holder
brandt.
een storing in de hill holder.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Remblokken vóór
brandt.
dat de remblokken versleten zijn.
Laat de remblokken vervangen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
ABS
Stabiliteitscontrolesysteem
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Elektronische startblokkering
brandt.
dat de sleutel in het contactslot niet wordt herkend. Starten is niet mogelijk.
Probeer een reservesleutel en laat de defecte sleutel controleren door het CITROËN-netwerk. Rubriek 1, onderwerp "Toegang tot de auto".
Emissieregeling
knippert of blijft branden.
een storing in het systeem.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Laag brandstofniveau
brandt en wijzer van de brandstofmeter in gebied E.
een bijna lege brandstoftank.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg, de verstreken tijd en het aantal kilometers dat is gereden sinds het lampje brandt.
Roetfilter
brandt, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
dat het roetfilter verstopt begint te raken.
Voer zodra het mogelijk is een regeneratie van het roetfilter uit. Rubriek 7, onderwerp "Controles".
Water in brandstoffilter
brandt, met een melding op het display.
dat er water in het brandstoffilter (diesel) is terechtgekomen.
Laat het filter aftappen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Rubriek 7, onderwerp "Controles".
brandt.
dat voorgloeien van de dieselmotor noodzakelijk is (tot ongeveer 30 seconden bij extreem lage buitentemperaturen).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten. Zet als de motor niet aanslaat het contact weer aan en wacht nogmaals tot het lampje uitgaat. Start vervolgens de motor.
Voorgloeien dieselmotor
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
1
26
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
brandt.
dat deze stand handmatig is geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de eerste stand.
dat deze stand handmatig is geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede stand.
Grootlicht
dat de lichtschakelaar naar de bestuurder toe is getrokken.
Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe om weer van grootlicht naar dimlicht over te schakelen.
Richtingaanwijzers
knippert met geluidssignaal.
een verandering van richting, via de bedieningshendel aan de linkerzijde van het stuurwiel.
Naar rechts: hendel omhoog bewegen. Naar links: hendel omlaag bewegen.
Alarmknipperlichten
knippert met geluidssignaal.
dat de schakelaar van de alarmknipperlichten is ingedrukt. Deze schakelaar bevindt zich centraal op het dashboard.
De richtingaanwijzers links en rechts knipperen gelijktijdig, samen met de bijbehorende controlelampjes.
Mistlampen vóór
brandt.
dat de knop op het dashboard is ingedrukt.
Handmatige bediening. De mistlampen werken alleen als de parkeerlichten of het dimlicht is ingeschakeld.
dat de knop op het dashboard is ingedrukt.
Handmatige bediening. De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht is ingeschakeld. Bij normaal zicht mogen de mistachterlichten niet worden ingeschakeld, hiervoor kunt u een boete krijgen. "Het mistachterlicht geeft een rood verblindend licht".
Parkeerlichten
Dimlicht brandt.
Mistachterlichten
brandt.
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Snelheidsregelaar
brandt.
het inschakelen van de regelaar.
Handmatige bediening. Rubriek 1, onderwerp "Stuurkolomschakelaars".
Parkeerhulp achter
brandt, met een melding op het display.
een storing in het systeem.
Het geluidssignaal werkt niet meer. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
brandt, met een melding op het display.
een bedieningsfout van de bestuurder.
Voer de gewenste handeling nogmaals uit.
knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
1
Cockpit
Display
weergave
signaleert
Wat te doen
brandt.
de activering van de STOP-stand als de auto tot stilstand is gekomen.
Zodra u wilt wegrijden, gaat het controlelampje uit en wordt de motor automatisch weer gestart in de START-stand.
knippert enkele seconden en gaat vervolgens uit.
dat de STOP-stand tijdelijk niet beschikbaar is of dat de STARTstand automatisch is geactiveerd.
Bijzonderheden m.b.t. de STOP-stand en START-stand. Rubriek 1, onderwerp "Versnellingsbak en stuurwiel".
pijl omhoog.
de mogelijkheid om één versnelling op te schakelen.
pijl omlaag.
de mogelijkheid om één versnelling terug te schakelen.
Buitentemperatuur (°C/°F)
temperatuuraanduiding knippert en melding op display.
weersomstandigheden met kans op gladheid.
Wees extra oplettend en rem niet bruusk. Rubriek 5, onderwerp "Veilgheid tijdens het rijden".
Datum (JJJJ/MM/DD) Tijd (UU:MM)
instelling: Datum. Tijd.
een instelling via het menu "MENU".
Rubriek 3, onderwerp "Menu".
Koplamphoogte
afstelling koplampen.
stand 0 tot 3, afhankelijk van de belading van de auto.
Instellen via de knop op het dashboard. Rubriek 1, onderwerp "Bediening op de stuurkolom".
Stop & Start
Schakelindicator
Rubriek 1, onderwerp "Schakelindicator".
Cockpit
BRANDSTOFNIVEAUMETER
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het brandstofniveau wordt aangegeven zodra het contact wordt aangezet. De wijzer staat op: - f (full - vol): de inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 45 liter.
De wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt zich tussen c (cold - koud) en h (hot warm): de temperatuur is in orde. Onder zware gebruiksomstandigheden of bij warm weer kan de wijzer in de buurt van het rode gebied komen.
-
e (empty - leeg): de brandstoftank is bijna leeg, het verklikkerlampje blijft branden.
Het lampje gaat branden op het moment dat er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank aanwezig is. Raadpleeg in de rubriek 7 het onderwerp "Niveaus".
-
Als de wijzer in het rode gebied komt of het lampje gaat branden: stop onmiddellijk en zet het contact af. De koelventilator kan nog ongeveer 10 minuten blijven werken.
wacht ongeveer een kwartier tot de motor is afgekoeld om het niveau te controleren en eventueel koelvloeistof bij te vullen. Let erop dat het koelcircuit onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Controleer, als de druk eenmaal is gedaald, het niveau en verwijder de dop om koelvloeistof bij te vullen. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de wijzer in het rode gebied blijft staan. Raadpleeg in de rubriek 7 het gedeelte "Niveaus".
EMISSIEREGELING EOBD (European On Board Diagnosis) is een Europees diagnosesysteem dat de emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de normen voor de uitstoot van: - CO (koolmonoxide), -
HC (koolwaterstoffen),
-
NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de lambdasondes voor en achter de katalysator voeren de controle uit. In het geval van een storing in de emissieregeling wordt de bestuurder gewaarschuwd door het knipperen van dit specifieke waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
-
1
30
Cockpit
ONDERHOUDSINDICATOR
WAARSCHUWINGSLAMPJE MOTOROLIE
Het display van het instrumentenpaneel geeft de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt aan volgens het onderhoudsschema van de constructeur (zie het onderhoudsboekje). Deze afstand wordt bepaald op basis van de afgelegde afstand sinds de vorige onderhoudsbeurt.
Te lage motoroliedruk Het waarschuwingslampje blijft branden in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel als het systeem een te lage motoroliedruk signaleert. Stop onmiddellijk: parkeer de auto, zet het contact af en neem contact op met het CITROËN -netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Om het ontstaan van motorschade te voorkomen is het raadzaam de onderhoudsbeurt zodra het waarschuwingslampje motorolie begint te knipperen, zo spoedig mogelijk te laten uitvoeren.
Motorolie verouderd/vervuild (uitsluitend 1.3 HDi 75 pk)
Raadpleeg het overzicht van de onderhoudsbeurten in het onderhoudsboekje dat u bij de aflevering van de auto is overhandigd. Na enkele seconden schakelt het display weer over naar de normale weergave.
Het waarschuwingslampje knippert in combinatie met een melding op het instrumentenpaneel als het systeem signaleert dat de motorolie verouderd of vervuild is. Het knipperen van dit lampje duidt niet op een storing, maar is voor de bestuurder het signaal dat zo snel mogelijk een onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd. Als de onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd en de veroudering/vervuiling van de olie een tweede stadium heeft bereikt, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje van de emissieregeling van de motor branden en wordt het motortoerental begrensd op 3000 t/min. Als de onderhoudsbeurt nog niet uitgevoerd is en de motorolie de kans krijgt om het derde stadium van vervuiling/veroudering te bereiken, wordt het motortoerental begrensd op 1500 t/min zodat er geen motorschade kan ontstaan.
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING De lichtsterkte van de dashboardverlichting kan worden ingesteld als de parkeerverlichting is ingeschakeld.
Stel de lichtsterkte van de dashboardverlichting en van het bedieningspaneel van de autoradio in met deze toetsen.
Supervergrendeling
31
Toegang tot de auto
Druk deze knop twee keer in om de supervergrendeling in te schakelen. De supervergrendeling blokkeert het van binnenuit en van buitenaf openen van de portieren. Laat geen personenen in de auto achter als de supervergrendeling is ingeschakeld. Het inschakelen van de supervergrendeling wordt bevestigd door het één keer knipperen van de richtingaanwijzers.
-
AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de auto
Centrale vergrendeling
Druk op deze knop om uitsluitend de voorportieren (Bestelwagen) of alle deuren (Combi) te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het twee keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Druk kort op deze knop om alle deuren van uw auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het één keer knipperen van de richtingaanwijzers. Als een van de portieren of deuren is geopend of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet. Dit wordt bevestigd door het drie keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Ontgrendelen van de achterdeuren of de achterklep Druk op deze knop om de laadruimte (Bestelwagen) of uitsluitend de achterdeuren of de achterklep (Combi) te ontgrendelen.
als het contact in de stand MAR wordt gezet.
Uitklappen/inklappen van de sleutel Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen. Druk om de sleutel in te klappen op de knop en duw de sleutel in de houder. Wanneer u bij het inklappen niet op de knop drukt, kan het mechanisme beschadigd raken.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
De supervergrendeling wordt uitgeschakeld: - door de portieren te openen,
1
32
Toegang tot de auto
Ruiten openen met de afstandsbediening Als u deze knop meer dan drie seconden ingedrukt houdt, worden de ruiten geopend. Houd de knop ingedrukt tot de ruiten de gewenste positie hebben bereikt. De ruitbeweging stopt als u de knop loslaat. De ruiten kunnen ook geopend worden door de sleutel in een van de voorportiersloten linksom of rechtsom te draaien.
Ruiten sluiten met de afstandsbediening Als u deze knop meer dan drie seconden ingedrukt houdt, worden de ruiten gesloten. Houd de knop ingedrukt tot de ruiten de gewenste positie hebben bereikt. De ruitbeweging stopt als u de knop loslaat. De ruiten kunnen ook gesloten worden door de sleutel in een van de voorportiersloten linksom of rechtsom te draaien.
Zorg er altijd voor dat er geen obstakels zijn die het sluiten van de ruiten kunnen verhinderen. De antiklemvoorziening werkt tijdens deze handelingen niet. Als u de ruiten bij het verlaten van de auto op een kier wilt laten staan, moet u de interieurbeveiliging van de alarminstallatie uitschakelen.
SLEUTEL
BATTERIJ AFSTANDSBEDIENING
Met de sleutel kunt u de sloten van de auto vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop openen en sluiten en de motor starten en afzetten.
Referentie: CR 2032/3 V.
Batterij van afstandsbediening vervangen -
druk op de knop om de sleutel uit te klappen,
-
draai de schroef 1 van het gesloten hangslot in de richting van het geopende hangslot met een kleine schroevendraaier,
-
wip met de schroevendraaier de batterijhouder 2 los,
-
verwijder de batterij 3 en plaats de nieuwe batterij op de juiste manier,
-
plaats de batterijhouder 2 in de sleutel en draai de schroef 1 vast.
Wanneer niet de voorgeschreven batterij gebruikt wordt, kan de afstandsbediening beschadigd raken. Gebruik uitsluitend dezelfde batterijen of batterijen met gelijkwaardige eigenschappen, zoals voorgeschreven door het CITROËN-netwerk. Lever gebruikte batterijen in bij een speciaal inzamelpunt.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
33
Toegang tot de auto
1
34
Toegang tot de auto
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto samen met de twee sleutels overhandigd. Op deze kaart staat de identificatiecode die het -netwerk nodig heeft bij werkzaamheden aan de elektronische startblokkering. De code is afgedekt, verwijder de film alleen als dit strikt noodzakelijk is. Bewaar de codekaart op een veilige plaats buiten de auto. Neem de codekaart mee wanneer u een verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw persoonlijke documenten.
ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
Gebruiksvoorschrift
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor de elektronische startblokkering. Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering. Speel niet met de knop van de afstandsbediening, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Als zich in de buurt van de afstandsbediening andere apparaten bevinden die in hetzelfde frequentiegebied werken (mobiele telefoons, alarmsystemen van gebouwen), kan de werking van de afstandsbediening tijdelijk verstoord worden.
Als de sleutel wordt herkend, gaat dit verklikkerlampje uit en kan de motor worden gestart. Als de sleutel niet wordt herkend, kan de motor niet worden gestart. Start de auto met een andere sleutel en laat de defecte sleutel controleren door het CITROËN-netwerk.
Let er bij het aanschaffen van een tweedehands auto op dat: - u in het bezit bent van een codekaart, -
uw sleutels door het CITROËN netwerk in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Het alarm bestaat uit: - een omtrekbeveiliging met sensoren op de portieren, deuren en motorkap en op de elektrische voeding,
Signalering van inbraakpogingen
-
een interieurbeveiliging,
-
een beveiliging tegen opkrikken en wegslepen,
Wanneer iemand tijdens uw afwezigheid heeft geprobeerd om in te breken in uw auto, wordt u daar bij terugkomst op geattendeerd door het knipperen van het verklikkerlampje van de elektronische startblokkering of een waarschuwingsmelding op het display van het instrumentenpaneel.
-
een beveiliging bij het plaatsen van een sleutel in het contactslot.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm Controleer eerst of alle portieren goed zijn gesloten. Druk op deze schakelaar om het alarm in te schakelen. De beveiliging wordt na enkele seconden ingeschakeld. Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een inbraak gedurende ongeveer 30 seconden de sirene geactiveerd, waarbij tevens de richtingaanwijzers gaan knipperen. Het alarm komt vervolgens terug in de waakfase. Het alarm gaat tevens af nadat de elektrische voeding is onderbroken en weer wordt aangesloten.
Gebruiksvoorschrift Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u deze snel uitschakelen door de auto met de afstandsbediening te ontgrendelen. Als u de auto wilt vergrendelen zonder het alarmsysteem in te schakelen, vergrendel de auto dan met de sleutel in het slot (bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld op het moment dat de auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen met de sleutel Ontgrendel de portieren met de sleutel en stap in de auto. Zet het contact in de stand MAR; de identificatie van de sleutelcode zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging en de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen Druk om de interieurbeveiliging en de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen uit te schakelen op de knop op de plafonnier van de auto. Dit dient u, zolang u wilt dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld, telkens nadat u het contact hebt uitgezet te herhalen.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
ALARM
35
Toegang tot de auto
1
Toegang tot de auto
36
Houd als de auto op een helling staat de schuifdeur vast bij het open- en dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling is en letsel veroorzaken. Ga om veiligheidsredenen en om storingen te voorkomen niet rijden als de schuifdeur is geopend.
OPENEN VAN BUITENAF Bestuurdersportier
Schuifdeur
Ontgrendel het portier van buitenaf met de afstandsbediening. Trek de portiergreep naar u toe. Steek als de afstandsbediening niet werkt het metalen gedeelte van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Trek de handgreep naar u toe en vervolgens naar achteren. Open de schuifdeur volledig voorbij het zware punt (Bestelwagen) of tot deze in geopende stand wordt geblokkeerd door het deurmechanisme (Combi). Als de brandstofvulklep is geopend, houdt een veiligheidssysteem de schuifdeur tegen (Combi).
Achterklep (Combi) Trek na het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of de sleutel aan de handgreep in het midden en trek de achterklep open.
Achterdeuren
Openen van de achterdeuren tot 180°
OPENEN VAN BINNENUIT
De asymmetrische achterdeuren (60/40) hebben vier vergrendelingspunten, waarvan één in het midden. Trek de handgreep naar u toe. Open eerst de grote achterdeur. Trek vervolgens aan de hendel van de kleine deur om deze te ontgrendelen en te openen. De twee achterdeuren gaan open tot een hoek van 90°. Het rijden met een geopende kleine achterdeur is toegestaan voor het vervoer van lange voorwerpen. Houd u hierbij aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het markeren van uitstekende voorwerpen voor achteropkomend verkeer.
Druk op de haak terwijl u de deur volledig opent.
Bestuurdersportier Trek aan de binnenportiergreep om het portier te ontgrendelen. Automatische vergrendeling ingeschakeld: zodra de snelheid van 20 km/h wordt overschreden, kunt u aan het kenmerkende klikgeluid horen dat de auto automatisch wordt vergrendeld. Deze functie "AUTOCLOSE" kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het "MENU". Deze functie is bij aflevering van de auto uitgeschakeld.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
1
38
Toegang tot de auto
Schuifdeur (Combi)
Gebruiksvoorschrift
Trek aan de hendel A en open de schuifdeur volledig tot deze in geopende stand wordt vergrendeld door het deurmechanisme (Combi).
Controleer of de rail op de vloer vrij is van voorwerpen die het openen of sluiten van de schuifdeur kunnen verhinderen. Voorkom dat het verkeer wordt gehinderd.
Houd als de auto op een helling staat de schuifdeur vast bij het open- en dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling is en letsel veroorzaken. Ga om veiligheidsredenen en om storingen te voorkomen niet rijden met geopende schuifdeuren.
Achterklep (Combi)
Achterdeuren Schuif de hendel B naar rechts om de deuren te openen.
Als de accu leeg is of de centrale vergrendeling niet werkt, kan de achterklep mechanisch vanuit de bagageruimte worden ontgrendeld. Open de schuifdeur en klap de achterstoelen volledig weg. Druk in de bagageruimte op de hendel om de achterklep te ontgrendelen.
Laadruimte Druk één keer op de knop om de schuifdeur en de achterdeuren (Bestelwagen) vanuit de bestuurdersplaats te ontgrendelen.
39
Toegang tot de auto
Centrale vergrendeling
Sluiten vanuit de 180° geopende stand
Duw de binnenhandgreep omlaag om de complete auto of het desbetreffende portier te vergrendelen. Als echter één van de portieren of deuren is geopend of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet.
De deurvanger komt bij het sluiten van de achterdeuren automatisch in de oorspronkelijke positie, wanneer eerst de kleine deur wordt gesloten.
Neem altijd de sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Druk op de knop om de schuifdeuren en achterdeuren (Fourgonnette) vanuit de cockpit te vergrendelen.
Anti-overvalsysteem Na het wegrijden worden de portieren van de cockpit en de deuren van de laadruimte automatisch vergrendeld zodra sneller wordt gereden dan 20 km/h. Deze functie "AUTOCLOSE" wordt in- of uitgeschakeld via het "MENU". Zolang er gedurende de rit geen portier wordt geopend, blijven de portieren vergrendeld. Deze functie is bij de aflevering van de auto uitgeschakeld.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Laadruimte
SLUITEN VAN BINNENUIT
1
40
Toegang tot de auto
Schuifdeur (Combi)
Kindersloten
SLUITEN VAN BUITENAF
Druk op de knop om de deur te deblokkeren en trek de handgreep naar u toe om de deur weer te sluiten.
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. ) Draai de knop van beide achterportieren een kwart omwenteling met de contactsleutel.
Schuifdeur Trek de handgreep naar buiten en vervolgens naar voren om de deur voorbij het zware punt te schuiven (bestelwagen) of uit de blokkeerstand te halen (Combi). Schuif de deur helemaal dicht.
Achterdeuren Sluit eerst de kleine deur, deze wordt bij het sluiten automatisch vergrendeld. Sluit de grote deur met de handgreep.
Achterklep (Combi) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde.
Draai de ring in de juiste stand.
Schakelen tussen dim- en grootlicht Trek de lichtschakelaar naar u toe.
LICHTSCHAKELAAR Draai de ring met het witte merkteken in de gewenste stand, met het contact AAN.
Lichtsignaal Trek de lichtschakelaar iets naar u toe, ongeacht de stand van de ring.
Alle verlichting uit Richtingaanwijzers Parkeerverlichting aan Dit wordt aangegeven door middel van een controlelampje op het instrumentenpaneel.
Links: omlaag. Het pijlvormige groene lampje op het instrumentenpaneel knippert. Rechts: omhoog. Het pijlvormige groene lampje op het instrumentenpaneel knippert.
Functie "snelweg" Deze functie is bedoeld om een verandering van rijbaan aan te geven tijdens het rijden op de snelweg. Wanneer u de lichtschakelaar kort omhoog of omlaag duwt zonder het zware punt te passeren, knipperen de richtingaanwijzers driemaal.
Parkeerlichten De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. Contact in de stand STOP of contactsleutel verwijderd uit het slot: ) draai de ring in de stand "Alle verlichting uit" en vervolgens in de stand "Parkeerlichten aan", ) beweeg de lichtschakelaar omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren; lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door het branden van het controlelampje van de parkeerlichten. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middelste stand en zet de ring in de stand "Alle verlichting uit".
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Dimlicht/grootlicht aan
41
Stuurkolomschakelaars
1
Stuurkolomschakelaars
42
"Follow me home"-verlichting Doordat het dimlicht tijdelijk blijft branden na het afzetten van het contact, blijft de omgeving vóór de auto verlicht en wordt het uitstappen bij weinig licht vergemakkelijkt.
Mistlampen De bediening bevindt zich op het paneel op het dashboard.
Mistlampen voor en achter De mistlampen vóór werken in combinatie met de parkeerverlichting en het dimlicht. De mistachterlichten werken in combinatie met het dimlicht. Druk op een van deze schakelaars om de gewenste verlichting in te schakelen. De mistlampen mogen uitsluitend worden gebruikt bij dichte mist of zware sneeuwval. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen zodra ze niet meer nodig zijn.
Inschakelen Verwijder de contactsleutel of zet deze in de positie STOP en trek binnen 2 minuten na het afzetten van de motor de lichtschakelaar naar u toe. Telkens als u aan de lichtschakelaar trekt, wordt de ingeschakelde verlichtingsduur met 30 seconden verlengd, tot een maximum van 210 seconden. Als deze ingeschakelde verlichtingsduur is verstreken, dooft de verlichting automatisch. Als de hendel de eerste keer wordt bediend, gaat het verklikkerlampje branden en verschijnt er een melding op het display. Dit controlelampje blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Uitschakelen Trek de lichtschakelaar naar u toe en houd deze minimaal 2 seconden vast.
Koplampen verstellen Pas de stand van de koplampen aan de belading van de auto aan. De koplampen kunnen uitsluitend worden versteld als het grootlicht of dimlicht is ingeschakeld.
Druk herhaaldelijk op deze schakelaars op het dashboard om de koplampen te verstellen. Een verklikkerlampje op het display geeft de geselecteerde stand aan (0, 1, 2, 3).
43
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR Ruitensproeiers vóór
De ruitenwissers werken uitsluitend als het contact in de stand MAR staat. De schakelaar heeft vier standen. Het is mogelijk 3 snelheden te kiezen door aan de ring te draaien.
Beweeg de hendel omlaag: alleen de ruitensproeiers vóór treden in werking. Houd de hendel omlaag: de ruitensproeiers vóór treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld. Raadpleeg voor het bijvullen van het reservoir in de rubriek 7 het gedeelte "Niveaus".
Interval. Constant wissen met lage snelheid.
Gebruiksvoorschrift
Constant wissen met hoge snelheid.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij kunnen bewegen.
Eén keer wissen: schakelaar kort omhoog bewegen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld in de stand hoge snelheid, de STOP-stand niet beschikbaar is.
Raadpleeg voor het vervangen van wisserbladen in de rubriek 7 het gedeelte "Wisserbladen vervangen".
Ruitenwisser achter De ruitenwisser is op de ruit van de grote achterdeur geplaatst. Draai aan de ring.
Ruitensproeier achter De ruitensproeier achter is naast het derde remlicht ingebouwd. Beweeg de hendel omhoog: alleen de ruitensproeier treedt in werking. Houd de hendel vast: de ruitensproeier treedt in werking, waarna gedurende enige tijd de ruitenwisser worden ingeschakeld.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Ruitenwissers vóór
1
Stuurkolomschakelaars
44
Als de functie wordt ingeschakeld, wordt het pictogram "Snelheidsregelaar" op het instrumentenpaneel weergegeven:
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk met een hogere snelheid dan de ingestelde snelheid te rijden (bijvoorbeeld om een inhaalmanoeuvre uit te voeren). Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Voor het instellen van de gewenste wagensnelheid. Met dit systeem kan de bestuurder bij normaal doorstromend verkeer met een constante zelf ingestelde snelheid rijden zonder dat het gaspedaal ingetrapt hoeft te worden.
Selecteren van de functie
Uitschakelen
-
-
Eerste keer activeren / Instellen van een snelheid -
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven 30 km/h en met minimaal de tweede versnelling ingeschakeld.
Zet de ring in de stand ON. De snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld.
-
of - Trap op het rem- of koppelingspedaal. De snelheidsregelaar wordt ook uitgeschakeld als het ABS of het ESP ingrijpt.
Opnieuw activeren -
Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
Beweeg de hendel gedurende minimaal één seconde omhoog (+) en laat vervolgens de hendel los.
De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen. U kunt het gaspedaal loslaten, deze snelheid wordt door de auto gehandhaafd.
Druk op de toets op het uiteinde van de hendel.
Druk nogmaals op de toets op het uiteinde van de hendel.
of - Trap het gaspedaal in tot een snelheid is bereikt die dicht bij de ingestelde snelheid ligt. -
Schakel de versnelling in die was ingeschakeld toen de snelheid werd ingesteld. De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer aan.
Ingestelde snelheid wijzigen
Ingestelde snelheid annuleren
De ingestelde snelheid kunt u op twee manieren verhogen:
Als bij stilstaande auto het contact wordt afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist.
Houd de hendel omhoog om de snelheid traploos te verhogen. Met het gaspedaal: - trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt, - beweeg de hendel gedurende minimaal één seconde omhoog (+) en laat deze vervolgens los. Verlagen van de ingestelde snelheid: - beweeg de hendel omlaag (-); de nieuwe snelheid wordt automatisch in het geheugen opgeslagen. Beweeg de hendel kort omlaag om de snelheid met 1 km/h te verlagen. Houd de hendel omlaag om de snelheid traploos te verlagen.
Uitschakelen van de functie -
Draai de ring in de stand OFF of zet het contact af om het systeem volledig uit te schakelen.
Storing Als het systeem niet goed werkt, draai dan de ring in de stand OFF en neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Zet de versnellingspook nooit in de neutraalstand als het systeem in werking is. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Houd uw voeten bij de pedalen. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en vast aan de bevestigingen op de vloer, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER Met deze functie kan de maximumsnelheid van de auto permanent worden begrensd (volgens uitvoering en uitsluitend bij de uitvoeringen met de motor 1.3 HDi 75 pk). De maximumsnelheid kan op vier vooraf ingestelde snelheden worden ingesteld: 90, 100, 110 of 130 km/h. Een sticker in de auto geeft aan of deze functie aanwezig is en welke snelheid is ingesteld. Deze functie kan niet door de bestuurder worden uitgeschakeld of ingesteld.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Zonder het gaspedaal: - beweeg de hendel omhoog (+). Beweeg de hendel kort omhoog om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
45
Stuurkolomschakelaars
1
Spiegels en ruiten
46
Draai de knop naar links of rechts om de te verstellen buitenspiegel te selecteren en beweeg de knop in de gewenste richting om de spiegel te verstellen. Druk op de toets van de achterruitverwarming om de buitenspiegels te ontdooien.
SPIEGELS EN RUITEN
Buitenspiegels
Binnenspiegel
Het glas van de buitenspiegels is sferisch om het gezichtsveld naast de auto te vergroten. De weergegeven objecten in de spiegels aan bestuurders- en passagierszijde lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Met de hendel aan de onderzijde kan de spiegel in 2 standen worden gezet. In de dagstand staat de hendel naar voren. Trek de hendel naar u toe om de spiegel in de nachtstand (antiverblinding) te zetten.
Handbediening
Elektrisch bedienbare buitenspiegels De schakelaar van de elektrisch bedienbare buitenspiegels bevindt zich links in het interieur ter hoogte van de buitenspiegel.
De hendels voor het handmatig verstellen van de buitenspiegels bevinden zich in het interieur ter hoogte van de voet van elke buitenspiegel. Beweeg de hendel in de gewenste richting om de spiegel te verstellen.
Spiegels en ruiten
47
Eentrapsbediening Houd de schakelaar lang ingedrukt om de ruit volledig te openen of te sluiten. De ruit stopt als opnieuw op de schakelaar wordt gedrukt. Activeer de beweging van de ruit door kort op de schakelaar te drukken.
RUITBEDIENING
Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
ZIJRUITEN ACHTER (COMBI)
Gebruiksvoorschrift
Kantel de hendel en druk deze helemaal naar buiten om de geopende ruit vast te zetten.
Elektrische bediening Het systeem van de elektrisch bedienbare ruiten is voorzien van een antiklemvoorziening en een eentrapsbediening voor het openen en sluiten. Met de schakelaars op het bestuurdersportier kan de bestuurder beide voorportierruiten bedienen. Met de schakelaar op het passagiersportier kan alleen de ruit aan passagierszijde worden bediend.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan de passagierszijde bedient, moet hij ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagier op de juiste manier gebruik maakt van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Handbediening
1
48
Versnellingsbak en stuurwiel
STUURWIEL VERSTELLEN
Zorg dat de auto stilstaat en ontgrendel het stuurwiel door de hendel omlaag te duwen. Zet het stuurwiel in de gewenste stand (diepte en hoogte) en vergrendel het weer door de hendel volledig omhoog te trekken.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Achteruit
Gebruiksvoorschrift
Schakel de achteruit pas in als de auto volledig stilstaat. Zet de pook met beleid in de achteruitversnelling om bijgeluiden te beperken.
Trap om soepel te kunnen schakelen het koppelingspedaal altijd volledig in.
De parkeerhulp (volgens uitvoering) wordt bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch ingeschakeld; hierbij klinkt een geluidssignaal. Raadpleeg in rubriek 3 het gedeelte "Parkeerhulp achter".
Om te voorkomen dat de werking van het pedaal wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, -
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op de versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.
Dit systeem adviseert de bestuurder te schakelen om het brandstofverbruik te reduceren (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling.
De informatie wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel in de vorm van het controlelampje SHIFT in combinatie met een pijl omhoog bij een advies om op te schakelen of een pijl omlaag bij een advies om terug te schakelen.
-
U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven.
-
Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
SCHAKELINDICATOR*
49
Versnellingsbak en stuurwiel
1
Versnellingsbak en stuurwiel
50
A: automatische stand. Houd de selectiehendel naar links om deze stand te selecteren. E: programma voor zuinig rijden. Druk op deze knop om dit programma in of uit te schakelen.
GESTUURDE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: - een automatische stand om automatisch, dus zonder tussenkomst van de bestuurder, te schakelen. -
een handmatige stand om met de selectiehendel zelf te schakelen.
De versnellingsbak kan worden bediend met: 1. een selectiehendel 1 op de middenconsole, waarmee u de rijstand, de achteruitversnelling en de neutraalstand kunt selecteren en zelf kunt schakelen in de handmatige stand, 2. een knop 2 om het programma voor zuinig rijden in of uit te schakelen.
Bedienen van de selectiehendel Elke stand van de selectiehendel wordt geselecteerd vanuit de middelste stand. N: neutraalstand. Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om te kunnen starten. Beweeg de selectiehendel daarvoor naar rechts en vervolgens omhoog. R: achteruitversnelling. Houd bij stilstaande auto het rempedaal ingetrapt en beweeg de selectiehendel naar rechts en vervolgens omlaag. M + / - : schakelen in de handmatige stand. Houd de selectiehendel naar links om deze stand te selecteren en beweeg de selectiehendel vervolgens: - naar de + om op te schakelen, -
naar de - om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruit). 1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling. AUTO. Gaat branden als de automatische stand wordt geselecteerd; gaat uit als de handmatige stand wordt geselecteerd. E. Gaat branden als het programma voor zuinig rijden wordt ingeschakeld; gaat uit als het programma wordt uitgeschakeld.
Bij weinig grip is wegrijden in de 2e versnelling ook mogelijk (selectiehendel twee keer richting "+" bewegen). Trap het gaspedaal snel en diep in om snel weg te rijden.
Starten van de auto Trap altijd het rempedaal in. Start de motor; de versnellingsbak wordt automatisch in de neutraalstand gezet. De selectiehendel blijft in de stand staan die was geselecteerd voordat het contact werd afgezet. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt een "N" en er klinkt een geluidssignaal wanneer u het rempedaal loslaat om u erop te attenderen dat een andere versnelling is ingeschakeld dan is geselecteerd met de selectiehendel. Selecteer de eerste versnelling (selectiehendel naar de + bewegen) of de achteruitversnelling (stand R). Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt "1" of "R". Zet de handrem vrij. Laat het rempedaal los en geef gas.
Stilstaan - Wegrijden op een helling Deze versnellingsbak is een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak zonder koppelingspedaal. Gebruik om de auto op een helling te laten staan niet het gaspedaal, maar de handrem. Wanneer u zich niet aan dit voorschrift houdt, loopt u het risico dat de koppeling oververhit raakt en schade aan de versnellingsbak ontstaat. Geef bij het wegrijden geleidelijk gas terwijl u de handrem loszet.
Automatische stand Na het starten van de auto kunt u de automatische stand inschakelen door de stand A/M te selecteren. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen "AUTO" en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak functioneert nu in de auto-actieve stand, zonder tussenkomst van de bestuurder. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling aan de hand van de volgende parameters: - wagensnelheid, -
motortoerental,
-
mate waarin het gaspedaal is ingetrapt.
Voor een maximaal comfort en een optimale versnelling is het raadzaam om het bruusk intrappen en loslaten van het gaspedaal te vermijden. Wanneer u het gaspedaal volledig intrapt, schakelt de versnellingsbak een lagere versnelling in voor een snellere acceleratie.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
De bij het afzetten van het contact ingeschakelde stand (AUTO of handmatig) blijft in het geheugen opgeslagen tot de motor weer gestart wordt.
51
Versnellingsbak en stuurwiel
1
52
Versnellingsbak en stuurwiel Tijdelijk een andere versnelling kiezen in de automatische stand U kunt ook zelf een andere versnelling kiezen met behulp van de selectiehendel. Hierdoor wordt de automatische stand niet uitgeschakeld, maar u kunt wel tijdelijk gebruikmaken van de functies van de handgeschakelde stand (bijvoorbeeld om een auto in te halen). De aanduiding "AUTO" blijft op het display van het instrumentenpaneel staan.
Programma voor zuinig rijden "ECO" Dit programma vult de automatische stand aan om het brandstofverbruik te verminderen. Druk op de knop E om het programma te activeren. De aanduiding "E" verschijnt op het display van het instrumentenpaneel, bij "AUTO" en de door de versnellingsbak ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak kiest op basis van de wagensnelheid, het motortoerental en de mate waarin het gaspedaal is ingetrapt de optimale versnelling om het brandstofverbruik te beperken.
Handmatige stand
Parkeren van de auto
Na het gebruik van de automatische stand kunt u terugkeren naar de handmatige stand door de stand A/M nogmaals te selecteren.
Houd om de motor af te zetten het rempedaal ingetrapt en: - zet de versnellingsbak in de eerste versnelling of de achteruitversnelling,
Op het display van het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding "AUTO" en verschijnt de ingeschakelde versnelling. Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal te nemen om te kunnen schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Als schakelen niet mogelijk is, geeft het systeem een geluidssignaal. Als de auto stapvoets rijdt, bijvoorbeeld bij het naderen van een stopbord of een rood verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de eerste versnelling.
-
trek de handrem aan om de auto volledig stil te zetten,
-
zet het contact af.
Laat het rempedaal los nadat op het display van het instrumentenpaneel de aanduiding van de ingeschakelde versnelling is verdwenen. Stap nooit uit de auto als de versnellingsbak in de neutraalstand staat (stand N). Als de versnellingsbak in deze stand staat, klinkt een geluidssignaal als het contact wordt afgezet (contact in de stand STOP).
Als de auto stilstaat met draaiende motor en de eerste of tweede versnelling of de achteruitversnelling is ingeschakeld, selecteert de versnellingsbak in de volgende gevallen automatisch de neutraalstand, waarbij een geluidssignaal klinkt: - het gas- en/of rempedaal wordt gedurende 3 minuten niet ingetrapt, -
het rempedaal wordt al 10 minuten ingetrapt,
-
het bestuurdersportier is geopend en het gas- en/of rempedaal wordt gedurende 1,5 seconde niet ingetrapt,
-
storing in de versnellingsbak.
Resetten
Storing
Zet het contact in de stand MAR. Binnen 10 seconden moet de ingeschakelde versnelling op het display van het instrumentenpaneel verschijnen. Als dat niet het geval is, zet dan het contact in de stand STOP en wacht tot het display van het instrumentenpaneel uitgaat. Zet het contact nogmaals in de stand MAR.
Als dit lampje gaat branden in combinatie met een melding op het display, duidt dit erop dat de versnellingsbak op de verkeerde manier wordt bediend door de bestuurder. Als bij aangezet contact dit lampje gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Laat als het probleem niet is verholpen het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Noodloopfunctie - vertraagd wegrijden Deze procedure moet worden toegepast als het systeem het intrappen van het rempedaal niet signaleert of in het geval van een storing in de versnellingsbak bij het starten van de motor. Trap het rempedaal stevig in. Draai de contactsleutel ten minste 7 seconden in de stand AVV. De motor wordt gestart. Het systeem blijft werken in de noodloopfunctie: de versnellingsbak gebruikt de 3e versnelling als hoogste versnelling en de automatische stand is niet beschikbaar. Laat als de motor niet kan worden gestart het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de neutraalstand (stand N). Zet de selectiehendel alleen in de achteruit (stand R) als de auto volledig stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. Wanneer u gelijktijdig het gaspedaal en het rempedaal intrapt, kan schade aan de versnellingsbak ontstaan. Wanneer uw auto gesleept wordt, dient u ervoor te zorgen dat de versnellingsbak in de neutraalstand (stand N) staat.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Als de auto lang stilstaat met draaiende motor, is het raadzaam de versnellingsbak in de neutraalstand (stand N) te houden.
53
Versnellingsbak en stuurwiel
1
Versnellingsbak en stuurwiel
HILL HOLDER
Werking
Deze functie, die is geïntegreerd in het ESP, vergemakkelijkt het wegrijden op een helling door uw auto, nadat u het rempedaal hebt losgelaten, ongeveer 2 seconden op zijn plaats te houden. In die tijd kunt u uw voet naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat terwijl u het rempedaal intrapt,
Als de auto met draaiende motor op een helling stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat en: - bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand hebt ingeschakeld,
-
bij draaiende motor,
-
op hellingen met een percentage van minimaal 5%.
In de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is de hill holder uitgeschakeld.
-
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek dan de handrem aan. Controleer of het verklikkerlampje van de handrem op het instrumentenpaneel constant brandt.
bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak de stand A of M hebt geselecteerd.
Als de auto met draaiende motor bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat. Als het gaspedaal niet binnen 2 seconden wordt ingetrapt, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en valt de remdruk geleidelijk weg. Tijdens deze fase wijst een mechanisch geluid erop dat de remmen loskomen en de auto in beweging begint te komen.
Storing Bij een storing in de systeem gaan op het instrumentenpaneel deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Werking Overgang naar de STOP-stand van de motor Het verklikkerlampje "S" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt afgezet: -
bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: zet, terwijl de auto stilstaat, de versnellingsbak in de neutraalstand en laat de koppeling los,
-
bij een auto met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak: houd, terwijl de auto stilstaat, het rempedaal ingetrapt.
Bijzonderheden: geen overgang naar de STOP-stand De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - het bestuurderportier geopend is, -
de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is,
In de STOP-stand van het Stop & Startsysteem is de hill holder uitgeschakeld.
-
de achterruitverwarming is ingeschakeld,
-
de ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid werken,
Verlaat nooit de auto zonder eerst het contact met de sleutel te hebben afgezet.
-
de achteruitversnelling is ingeschakeld,
-
bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, regeneratie van het roetfilter, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
In dat geval wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel en gaat het verklikkerlampje "S" gedurende enkele seconden knipperen om vervolgens te doven. Dit is volkomen normaal.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem, dat perfect is aangepast aan het stadsverkeer, zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en het comfort van totale stilte in het interieur tijdens het wachten.
Om te voorkomen dat de motor te vaak wordt uitgezet als u langzaam rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch afgezet als de auto een snelheid van minimaal 10 km/h heeft bereikt.
55
Versnellingsbak en stuurwiel
1
56
Versnellingsbak en stuurwiel Overgang naar de START-stand van de motor Het verklikkerlampje "S" gaat uit en de motor wordt gestart: -
bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: trap het koppelingspedaal volledig in, - bij een auto met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak: ● laat het rempedaal los met de selectiehendel in de stand A of M, ● of schakel de achteruitversnelling in. Als in de STOP-stand de selectiehendel van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak in een andere stand wordt gezet, wordt de motor weer gestart. Als de motor bij stilstand op een helling automatisch wordt afgezet, moet, aangezien de hill holder uitsluitend bij draaiende motor werkt, de motor opnieuw gestart worden en een versnelling worden ingeschakeld alvorens het rempedaal kan worden losgelaten.
Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand De START-stand wordt automatisch geactiveerd als: - de auto wegrolt op een helling, -
de ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid werken,
-
de motor ongeveer drie minuten geleden is afgezet door het Stop & Start-systeem,
-
bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit niet toelaten.
In dat geval wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel en gaat het verklikkerlampje "S" gedurende enkele seconden knipperen om vervolgens te doven. Dit is volkomen normaal.
Gebruiksvoorschrift Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, wordt de motor in sommige gevallen niet weer gestart. Er gaat dan een verklikkerlampje branden of er wordt een melding weergegeven die aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig moet intrappen om de motor weer te laten starten. Als de motor automatisch is afgezet (STOP-stand) en de bestuurder zijn veiligheidsgordel losmaakt en een voorportier opent, dan kan de motor uitsluitend weer met de contactsleutel worden gestart. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal in combinatie met het knipperen van het verklikkerlampje Service en het weergeven van een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als de motor automatisch is gestart (START-stand) en de bestuurder gedurende de daaropvolgende drie minuten de auto niet bedient, zet het systeem de motor definitief af. De motor kan dan uitsluitend weer met de contactsleutel worden gestart.
Opnieuw inschakelen
Onderhoud
Druk nogmaals op de toets "S OFF". Het systeem is dan opnieuw actief; het verklikkerlampje in de toets gaat uit en er wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Zet het contact altijd met de sleutel af als u handelingen onder de motorkap wilt verrichten, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet.
U kunt dit systeem op elk willekeurig moment uitschakelen door de toets "S OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de toets gaat branden en er verschijnt een bericht op het display van het instrumentenpaneel. Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct weer gestart. Als u geen concessies wilt doen aan het thermische comfort, kunt u het Stop & Start-systeem uitschakelen, zodat de airconditioning continu blijft werken.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats). Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
Storing Bij een storing in het Stop & Start-systeem wordt het systeem uitgeschakeld, gaat het verklikkerlampje Service branden en wordt er een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan de motor gestart worden door het koppelingspedaal volledig in te trappen of door de selectiehendel in de neutraalstand te zetten.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend door een officiële CITROËN-dealer uitvoeren.
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Uitschakelen
57
Versnellingsbak en stuurwiel
1
58
Afmetingen
Afmetingen AFMETINGEN De bestelwagen L1 is de standaarduitvoering. De uitvoering "L2 Pack Chantier" is afhankelijk van het land van bestemming leverbaar. Bestelwagen (in mm) L1
L2 (Pack Chantier)
L
Totale lengte
3864
3881
H
Totale hoogte
1721
1742
Hoogte met dakreling
1782
1803
A
Wielbasis
2513
B
Overbouw vóór
C
Overbouw achter
591
D
Totale breedte
2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels)
1816
777
E
Spoorbreedte vóór
F
Spoorbreedte achter
G
Laadhoogte
I
Lengte laadvloer
1523
J
Maximale hoogte laadruimte
1205
K
Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer)
1473
M
Breedte tussen wielkasten
1046
Inhoud (m ) 3
1469
1464 1465
527
544
2,5
TECHNISCHE GEGEVENS
760
2
60
Afmetingen
61
Afmetingen Combi (in mm) Standaard
All road
L
Totale lengte
3959
3970
H
Totale hoogte
1721
1742
Hoogte met dakdragers
1782
1803
A
Wielbasis
2513
B
Overbouw vóór
C
Overbouw achter
591
D
Totale breedte
2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels)
1816
E
Spoorbreedte vóór
1464
F
Spoorbreedte achter
1465
G
Laadhoogte
I
Lengte laadvloer (achterbank in gebruiksstand)
743
Lengte laadvloer (achterbank in portefeuillestand)
1130
J
Maximale hoogte laadruimte (onder hoedenplank)
592
K
Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer)
1473
M
Breedte tussen wielkasten
1046
866
527
544
TECHNISCHE GEGEVENS
855
2
62
Afmetingen
63
Afmetingen Combi (in mm) Standaard
All road
L
Totale lengte
3959
3970
H
Totale hoogte
1721
1742
Hoogte met dakdragers
1794
1803
A
Wielbasis
2513
B
Overbouw vóór
C
Overbouw achter
591
D
Totale breedte
2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels)
1816
E
Spoorbreedte vóór
1464
F
Spoorbreedte achter
1465
G
Laadhoogte
I
Lengte laadvloer (achterbank in gebruiksstand)
743
Langte laadvloer (achterbank in portefeuillestand)
1130
J
Maximale hoogte laadruimte (onder hoedenplank)
592
K
Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer)
1473
M
Breedte tussen wielkasten
1046
866
527
544
TECHNISCHE GEGEVENS
855
2
Motoren DIESELMOTOREN 1.4 HDi 70 pk
1.3 HDi 75 pk
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Elektronisch bediend
Aantal versnellingen
5
5
5
Max. vermogen ECE-norm (kW)
50
55
1399
1248
73,7 x 82
69,6 x 82
Toerental bij max. vermogen (t/min)
4000
3750
Max. koppel ECE-norm (Nm)
160
190
Toerental bij max. koppel (t/min)
2750
1750
Brandstof
Diesel
Diesel
Ja
Ja
Roetfilter (FAP)
Nee
Ja
Stop & Start
Nee
Ja
Inhoud motorolie, met vervangen filter (liter)
3,8
3,0
Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm)
Katalysator
65
Motoren BENZINEMOTOR 1.4 75 pk Handgeschakeld
Aantal versnellingen
5
Max. vermogen ECE-norm (kW)
54
Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof
1360 75 x 77 5200 118 2600 Loodvrije benzine
Stop & Start
Nee
Inhoud motorolie, met vervangen filter (liter)
3,0
TECHNISCHE GEGEVENS
Versnellingsbak
2
66
Gewichten GEWICHTEN Raadpleeg uw kentekenbewijs. U bent verplicht u in elk land aan het wettelijke maximaal toegestane aanhangergewicht te houden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het maximaal toegestane aanhangergewicht en het maximaal toegestane treingewicht.
67
68
Boordcomputer
BOORDCOMPUTER / CONFIGURATIE - PERSOONLIJKE INSTELLINGEN Druk op de toets TRIP op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de volgende informatie weer te geven: - Actieradius, - Traject A, - Gemiddeld brandstofverbruik A, - Momenteel brandstofverbruik A, - Gemiddelde snelheid A, - Reisduur A.
Als in het MENU de optie TRIP B is geactiveerd: - Traject B, - Gemiddeld brandstofverbruik B, - Gemiddelde snelheid B, - Reisduur B. Druk langer dan twee seconden op de toets MENU ESC om terug te keren naar het beginscherm. Resetten Druk langer dan twee seconden op de toets TRIP om de weergegeven gegevens te resetten.
Display niveau 1: - Speed (Geluidssignaal snelheid). - Hour (Instelling tijd). - Buzz (Geluidsniveau meldingen). - Unit (Eenheid). - Bag p (Airbag passagierszijde). Raadpleeg de desbetreffende regel van de tabel configuratie/persoonlijke instellingen op de volgende bladzijden.
Het bedieningspaneel naast het stuurwiel biedt u toegang tot de menu's van het display, waarin u de persoonlijke instellingen van de uitrusting van de auto kunt wijzigen.
U kunt kiezen uit acht talen: Italiaans, Engels, Duits, Frans, Spaans, Portugees, Nederlands en Turks. Om veiligheidsredenen kunnen de menu's uitsluitend worden weergegeven bij afgezet contact (motor uit). Raadpleeg de desbetreffende regel van de tabel configuratie/persoonlijke instellingen op de volgende bladzijden.
Druk op deze toets om: - omhoog te scrollen in een menu, - een waarde te verhogen. Druk op deze toets om: - omlaag te scrollen in een menu, - een waarde te verlagen.
Druk op de toets om: - menu's en submenu's weer te geven, - een geselecteerde optie in een menu te bevestigen, - menu's te verlaten. Houd de toets ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm.
Menu...
Druk op...
Submenu... ON
1 Geluidssignaal snelheid
Druk op...
Selecteer... Verhogen Verlagen
OFF 2 Activeren Trip B
ON
Activeren
OFF
Deactiveren
Bevestig en stop
Om... Het geluidssignaal op het moment dat de ingestelde snelheid wordt overschreden te activeren/ deactiveren en de snelheid in te stellen. Een tweede traject "Trip B" weer te geven.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Display niveau 2:
69
Menu
3
70
Menu Menu...
Druk op...
Submenu...
Uren 3 Tijd instellen Weergave 4 Datum instellen
Jaar/Maand/ Dag
Tijdens het rijden
Temperatuur
Brandstofverbruik
8 Taal 9 Volume gesproken berichten
Verhogen Verlagen 24 h 12 h Verhogen Verlagen
OFF
Afstanden
7 Eenheid
Selecteer...
ON
5 Radio weergeven 6 Autoclose
Druk op...
ON OFF Km Mijl °C °F
Bevestig en stop
Om...
De tijd in te stellen De weergave van de uren op het klokje te selecteren. De datum in te stellen. De naam van het radiostation weer te geven. Het nummer van de track van de CD weer te geven. Het automatisch vergrendelen van de portieren vanaf 20 km/h te activeren/deactiveren. De eenheid voor de weergave van de afstanden te selecteren. De eenheid voor de weergave van de temperatuur te selecteren.
l/100 km
De eenheid voor de weergave van het brandstofverbruik te selecteren.
Lijst met beschikbare talen
De taal van de weergave te kiezen.
Verhogen
Het volume van de geluidssignalen en de waarschuwingsmeldingen te verhogen of verlagen (het volume wordt direct aangepast als op de toets wordt gedrukt).
km/l
Verlagen
Menu Druk op...
Submenu...
Selecteer... Verhogen
10 Toetsenvolume
Verlagen
(resterende afstand in km tot verversen)
11 Service
ON 12 Bag (airbag aan passagierszijde) OFF
13 Menu verlaten
Druk op...
Ja Nee Ja Nee
Bevestig en stop
Om... Het toetsenvolume te verhogen of verlagen. Het resterende aantal kilometers/ mijlen tot het verversingsinterval weer te geven. Het motorolieniveau weer te geven. De airbag aan passagierszijde in te schakelen. De airbag aan passagierszijde uit te schakelen. Het menu te verlaten. Druk op de pijltoets "omlaag" om terug te keren naar het hoofdmenu.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Menu...
3
72
Parkeerhulp
PARKEERHULP ACHTER Dit systeem met geluidssignalen maakt gebruik van vier parkeersensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich binnen het bereik achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich net onder de bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is. Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
Inschakelen van de achteruitversnelling Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen is. Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar. Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld wanneer een aanhanger wordt aangekoppeld. Wij raden u aan om een door CITROËN aanbevolen trekhaak te laten monteren door een specialist. Wanneer een storing optreedt bij inschakeling van de achteruit, gaat het lampje branden en kan er een melding verschijnen op het display.
Uitschakelen van de parkeerhulp Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Storing Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats wanneer dit lampje of het waarschuwingslampje service op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een melding op het display.
Gebruiksvoorschrift Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.
Autoradio
Bedieningspaneel
Druk de toets lang in.
Selecteren van het golfbereik AM. Stem automatisch op zenders af met de pijlen links/rechts. Stem handmatig op zenders af met de pijlen omhoog/omlaag.
Uitwerpen van de CD.
Geluidsvolume verhogen/ verlagen.
Instellen van de audio-opties: bass (lage tonen), treble (hoge tonen), fader (voor/achter), balance (links/rechts), loudness, EQ Preset (equalizer). Selecteer de opties met de pijlen omhoog/omlaag. Verhoog of verlaag de waarde van de optie of stel de equalizer in met de pijlen links/rechts.
Toegang tot het menu. Selecteer een van de volgende functies met de pijlen omhoog/omlaag: ● AF switching.
Aan. Uit.
● Traffic info.
Geluid onderbreken/ herstellen.
● Regional mode. ● MP3 display.
Selecteren van het golfbereik FM. Automatisch opslaan van zenders (autostore AS).
1/2/3/4/5/6: selecteren van een voorkeuzezender. Opslaan van een zender.
● Speed volume. Selecteren van de geluidsbron: CD/CD MP3. Selecteer de vorige/volgende track met de pijlen links/rechts. Spoel de geselecteerde track snel terug/vooruit met de pijlen links/rechts. CD MP3: selecteer de vorige/volgende map met de pijlen omhoog/omlaag.
● External audio vol. ● Radio off. ● Restore default. Wijzig de instelling van de geselecteerde functie met de pijlen links/rechts.
TECHNOLOGIE aan BOORD
BASISFUNCTIES
3
74
Autoradio
BASISFUNCTIES Stuurkolomschakelaars Geluidsvolume verhogen.
RADIO: vorige voorkeuzezender selecteren. CD: vorige nummer selecteren. CD MP3: vorige map selecteren.
Geluid onderbreken/ herstellen.
Wijzigen van de geluidsbron: RADIO / CD / CD MP3. Selecteren van de golflengte: FM1 / FM2 / FMT / MW / LW.
Bluetooth handsfree systeem*:
Bluetooth handsfree systeem*: Geluidsvolume verlagen. * Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor meer informatie over het gebruik van het Bluetooth handsfree systeem.
RADIO: volgende voorkeuzezender selecteren. CD: volgende nummer selecteren. CD MP3: volgende map selecteren.
Druk op de toets MENU van de autoradio om het menu "Audiofuncties" weer te geven. Druk op de toets "" of "" om een van de onderstaande te configureren audiofuncties te selecteren.
RDS "AF Switching" De functie RDS (Radio Data System) biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio's. De radio zoekt steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt. Druk op de toets "" of "" om de RDS-functie in te schakelen (ON) of uit te schakelen (OFF). Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt "AF" op het display als de RDS-functie is geselecteerd en de radio op een RDS-zender is afgestemd.
Verkeersinformatie "Traffic Info" De geluidsbron die op dat moment te horen is, wordt onderbroken om voorrang te verlenen aan de ontvangen verkeersinformatie. Het systeem EON (Enhanced Other Networks) maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie uitzenden.
Het geluidsvolume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit tijdens de uitzending van de verkeersinformatie instellen met de volumeknop; de instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten. Druk op de toets "" of "" om de TA-functie in te schakelen (ON) of uit te schakelen (OFF). Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt "TA" op het display als de TA-functie is ingeschakeld en verschijnt "TPM" op het display als de radio is afgestemd op een zender die verkeersinformatie uitzendt.
Als de functie is ingeschakeld en de CD MP3's bevat, verschijnt "MP3" op het display.
Regionale functie "Regional Mode"
Druk op de toets "" of "" om het geluidsvolume van de externe geluidsbron (bijv.: handsfree set) te verlagen (tot 0), te verhogen (tot 40) of om het geluid te onderbreken (OFF).
Sommige gekoppelde zenders zenden op bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie verschillende, regionale programma's uit. Met deze functie kan een regionaal programma worden beluisterd. Druk op de toets "" of "" om de REG-functie in te schakelen (ON) of uit te schakelen (OFF). Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt "LOC" op het display als de REG-functie is ingeschakeld en de zender een regionaal programma uitzendt.
Weergave MP3-functie "MP3 Display" Druk op de toets "" of "" om het nummer van de track weer te geven of informatie van de MP3-CD weer te geven (Artiest / Album / Map / Bestand / Titel / Verstreken tijd).
Automatische volumeregeling "Speed Volume" De automatische volumeregeling past het geluidsvolume automatisch aan de wagensnelheid aan. Druk op de toets "" of "" om het effect van de automatische volumeregeling te verkleinen (LOW) of te vergroten (HIGH) of om de regeling uit te schakelen (OFF).
Geluidsvolume externe geluidsbron "External Audio Vol"
Geprogrammeerd uitschakelen "Radio Off" Druk op de toets "" of "" om het uitschakelen te programmeren op "00 MIN" of "20 MIN". Het aftellen begint op het moment dat de portieren zijn gesloten en het contact in de stand STOP wordt gezet.
Standaardinstellingen "Restore Default" Druk op de toets "" of "" om uw instellingen te bewaren (NO) of de standaardinstellingen te kiezen (YES). Tijdens het resetten van de ingestelde functies verschijnt de melding "Restoring" op het display.
TECHNOLOGIE aan BOORD
MENU "AUDIOFUNCTIES"
75
Autoradio
3
76
Autoradio
CD MP3 EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler.
1
2
Zodra een CD of MP3-CD in de CD-speler wordt gestoken, zal deze de CD automatisch afspelen. Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op de toets CD. Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen. Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een sampling frequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ? , ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
77
Bluetooth handsfree systeem
BLUETOOTH HANDSFREE SYSTEEM
INTRODUCTIE Dit systeem biedt de volgende mogelijkheden: - bellen en gebeld worden via de Bluetooth® verbinding van uw mobiele telefoon, - weergeven van de naam van uw contacten en de nummers van de contactenlijst van uw mobiele telefoon op het display van het instrumentenpaneel,
- beluisteren van uw sms-berichten dankzij de in het systeem ingebouwde spraaksynthese, - afspelen van audiobestanden (MP3, WMA, AAC, M4A, MP4 en WAV) via een USB-opslagmedium, - weergeven van informatie over het muziekstuk dat wordt afgespeeld op het display van de autoradio (titel, artiest, enz.), - aansturen van externe apparatuur (zoals een iPod®) via spraakcommando's, - opladen van externe apparatuur (zoals een iPod®) via de USB-aansluiting.
LEGENDA Geeft aan dat een toets ingedrukt gehouden moet worden om de omschreven actie uit te voeren.
Functie gesproken commando's Vereist het indrukken van de toets "gesproken commando's" op het stuurwiel alvorens het gewenste gesproken commando kan worden uitgesproken. Spreek het beschreven gesproken commando duidelijk uit.
TECHNOLOGIE aan BOORD
- gebruiken van gesproken commando's voor het bellen en het beheren van uw contacten, zodat u uw handen aan het stuur kunt houden,
3
78
Bluetooth handsfree systeem
PRESENTATIE Weergave, USB-aansluiting, bediening
79
Bluetooth handsfree systeem
PRESENTATIE Beschrijving van de bediening via de stuurkolomschakelaars
USB-aansluiting. Verwijder het plastic kapje om uw draagbare speler aan te sluiten.
Pauzeren/hervatten van het afspelen (draagbare speler).
Volumeregeling van de functies: handsfree set, audiospeler en gesproken sms-berichten, gesproken berichten.
- Scrollen door de menuopties. - Selecteren van de af te spelen speellijsten (draagbare speler). - Scrollen door de sms-berichten in de lijst.
- Activeren van het hoofdmenu. - Bevestigen van de opties in het weergegeven menu. - Accepteren van een inkomend gesprek. - Wisselen tussen telefoongesprekken. - Selecteren van het weergegeven bericht. - Weigeren van een inkomend gesprek. - Beëindigen van een telefoongesprek. - Bevestigen van de opties in het weergegeven menu. - Overbrengen van het telefoongesprek van de handsfree set naar de mobiele telefoon en andersom. - Selecteren van de audiobron. - Selecteren van het weergegeven sms-bericht. -
Uitschakelen van de spraakherkenning. Onderbreken van het gesproken bericht. Verlaten van het hoofdmenu. Verlaten van een submenu en terugkeren naar het vorige menu. - Verlaten zonder opslaan. - Deactiveren/weer activeren van de microfoon tijdens een telefoongesprek. - Nulstelling volume beltoon inkomende oproep. - Activeren van de spraakherkenning. - Onderbreken van het gesproken bericht om een nieuw gesproken commando te geven. - Herhalen van het laatste gesproken bericht.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Weergave van de menu's en indexen van de speellijsten die worden afgespeeld (USB-opslagmedium).
3
80
Bluetooth handsfree systeem
PRESENTATIE Beschrijving van de gesproken commando's Door op deze toets te drukken en het woord "HELP" uit te spreken krijgt u op elk gewenst moment toegang tot de lijst met beschikbare gesproken commando's. U kunt ook toegang krijgen tot de lijst door het woord "HELP" uit te spreken na een melding van het systeem. U kunt het hoofdmenu van het systeem oproepen via een gesproken commando door op deze toets te drukken. Dit zijn de belangrijkste gesproken commando's om in het menu te navigeren: LAST CALLS OK
HENK JANSEN ANDRÉ CHRISTIAANSEN 123456789
OK
HENK JANSEN ANDRÉ CHRISTIAANSEN 123456789
PHONEBOOK
MESS. READER
OK
READ LAST IN BOX DELETE ALL SIGNAL TYPE
OK
USB OPTION* SET USB
MEDIA PLAYER
OK
VIS+ACOUST VIS. SIGNAL READER OFF
OK
PLAY ANYTHING FOLDERS** ARTISTS GENRES ALBUMS PLAYLISTS TRACK PLAY SHUFFLE TRACK LOOP
OK
SETTINGS
* Als het systeem is geactiveerd.
OK
USER DATA PAIRING ADVANCED OPTIONS EXIT
** Niet beschikbaar bij een iPod®.
OK
COPY PHONEBOOK DELETE USERS DELETE PHONEBOOK DELETE ALL ADD CONTACTS
Bluetooth handsfree systeem
Opslaan/koppelen van een mobiele telefoon Om uw mobiele telefoon aan te sluiten op het Bluetooth®-systeem van uw auto moet de telefoon worden gekoppeld. U moet eerst de Bluetooth® functie van uw telefoon activeren en ervoor zorgen dat deze zichtbaar is. Zet het contact aan en activeer het hoofdmenu. Selecteer SETTINGS.
Bevestig.
"Settings"\wacht tot het systeem reageert\"Pairing". Pincode Deze code, op basis waarvan uw mobiele telefoon wordt herkend, wordt willekeurig door het systeem vastgesteld. De code verschijnt op het instrumentenpaneel en wordt door de spraaksynthese van het systeem herhaald. Deze pincode staat los van uw simkaart en de toegangscode van uw mobiele telefoon. Het is niet nodig deze code na het invoeren te onthouden of ergens te bewaren. Wanneer u een andere telefoon in gebruik neemt, dient u deze te koppelen met een nieuwe door het systeem verstrekte pincode.
Selecteer PAIRING.
Zoek de optie die weergeeft dat uw telefoon het Bluetooth®systeem heeft gedetecteerd.
Bevestig.
Als het systeem is geïdentificeerd, verschijnt een melding op uw telefoon (My car, ...).
Voer wanneer de telefoon hierom verzoekt de op het instrumentenpaneel weergegeven pincode in. Als het opslaan is gelukt, meldt het systeem dat er verbinding wordt gemaakt. Als de naam van de geïdentificeerde telefoon op het display verschijnt, is het opslaan bevestigd. Wanneer u de toets MAIN of ESC tijdens het opslaan indrukt, loopt u het risico dat de procedure wordt geannuleerd. Als het opslaan mislukt, verschijnt een foutmelding. Herhaal in dat geval de procedure.
TECHNOLOGIE aan BOORD
MOBIELE TELEFOON MET HANDSFREE FUNCTIE
3
82
Bluetooth handsfree systeem Kopiëren van uw contactenlijst Twee mogelijkheden: 1 - Na het opslaan van uw telefoon vraagt het systeem of u de contactenlijst naar het systeem van de auto wilt kopiëren.
Opbellen van een contactpersoon uit de contactenlijst Dit is uitsluitend mogelijk als de contactenlijst van uw telefoon naar het systeem van de auto is gekopieerd. Activeer het hoofdmenu.
Bevestig door op deze toets te drukken. Selecteer PHONEBOOK.
"CALL [Naam van de contactpersoon]"\ wacht tot de gegevens van de contactpersoon in beeld verschijnen (naam, tel.nr., ...)\ "Yes" om de persoon op te bellen of "No" om te annuleren. Indien er voor de contactpersoon meerdere nummers zijn opgeslagen: Selecteer het nummer.
"Yes" start het kopiëren. Weiger door op deze toets te drukken.
"No" om niet te kopiëren. 2 - U kunt de contactenlijst op een later tijdstip alsnog kopiëren via het menu:
Bevestig. Bevestig om de contactpersoon op te bellen. Selecteer de groep waartoe uw contactpersoon behoort.
Bevestig.
Activeer het hoofdmenu. Selecteer de naam. Selecteer achtereenvolgens SETTINGS, USER DATA en PHONEBOOK. "Settings"\"User data"\ "Download phone book".
Bevestig om de contactpersoon op te bellen, indien er voor deze persoon één nummer is opgeslagen.
Geef de nadere informatie "Home" of "Work" of anders "next" of "previous". Druk op OK om de contactpersoon op te bellen.
Bluetooth handsfree systeem
Alleen met gesproken commando's "Dial"\ Spreek het nummer karakter voor karakter (+, #, *) en cijfer voor cijfer (0 t/m 9) uit.
Het systeem geeft het herkende nummer weer en spreekt het uit. Zeg "CALL" als het nummer correct is. of "Cancel" om het kiezen van het nummer te annuleren. "Start over" om het nummer te wissen en een nieuw nummer te kiezen. "Repeat" om het nummer opnieuw te horen.
Gesprek beëindigen Lang indrukken.
Inkomende oproep Als de contactpersoon is opgeslagen in de index, wordt zijn naam weergegeven. Indrukken om de oproep te accepteren.
Lang indrukken om de oproep te weigeren.
Indrukken om de oproep te negeren, waarbij de oproep wordt opgeslagen in de lijst laatste inkomende oproepen. In het geval van een nieuwe oproep tijdens een gesprek. Indrukken, om het gesprek te wisselen en de andere persoon in de wacht te zetten.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Opbellen door een nummer te kiezen
3
84
Bluetooth handsfree systeem Overdracht van een lopend gesprek Twee mogelijkheden: 1 - Van de mobiele telefoon naar het handsfree-systeem Als het contact aan staat, probeert het systeem automatisch verbinding te maken tussen de mobiele telefoon en het audiosysteem van de auto. Bevestig deze verbinding met de toetsen van de mobiele telefoon. Vervolgens is de overdracht van een lopend gesprek mogelijk.
Laatste oproepen Met behulp van deze functie kunt u naar het nummer van een van de laatste 10 ontvangen oproepen, naar een van de laatste 10 gekozen nummers of naar het nummer van een van de laatste 5 gemiste oproepen bellen. Activeer het hoofdmenu.
Selecteer CALL LIST.
Bevestig. 2 - Van het handsfree-systeem naar de mobiele telefoon Indrukken: de gesproken commando's van het systeem blijven actief.
Selecteer het te bellen nummer.
Bevestig. In de wacht zetten van een gesprek Indrukken: de microfoon wordt uitgeschakeld en uw gesprekspartner wordt in de wacht gezet. Nogmaals indrukken: het gesprek wordt hervat.
"Call back" voor de laatste persoon die u gebeld hebt, of "Redial" voor de laatste persoon die u zelf hebt gebeld. "Yes" of "No" om te bevestigen/ annuleren. Tevens kan het commando "Call back" worden gebruikt. Het systeem zal opnieuw vragen "Redial, of, Call back?". "Call back" voor de laatste persoon die u gebeld hebt. "Redial" voor de laatste persoon die u zelf hebt gebeld.
85
Bluetooth handsfree systeem
GESPROKEN COMMANDO'S Instellingen / koppelen De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3). Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar. Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Acties Activeren van het menu SETTINGS van het handsfree systeem.
User data Settings Adjust Configure
Delete users
Wissen van de opgeslagen gegevens van alle gebruikers.
Delete contacts / Delete directory / Delete numbers
Wissen van de gegevens in de contactenlijst.
Copy phone book / Copy phonebook / Copy numbers
Kopiëren van de contactenlijsten van uw mobiele telefoon naar de handsfree set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type mobiele telefoon).
Add contacts
Kopiëren van de contactpersonen van uw mobiele telefoon naar de handsfree set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type mobiele telefoon).
Delete all
Wissen van de opgeslagen gegevens en de telefoonindexen/ contactpersonen van alle opgeslagen telefoons, waarbij het handsfree-systeem weer terugkeert naar de standaardinstellingen.
Pairing
Activeren van de procedure voor het opslaan van een nieuwe mobiele telefoon.
Advanced options
Activeren van het menu ADVANCED OPTIONS.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Activeren van het menu USER DATA.
3
86
Bluetooth handsfree systeem
GESPROKEN COMMANDO'S Mobiele telefoon met handsfree functies De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3). Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar. Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Acties
One, Two, ..., Plus, Star, Pound
Invoeren van cijfers of symbolen om het telefoonnummer te kiezen.
Delete / Correct
Wissen van de laatste groep ingevoerde cijfers.
Start over
Wissen van alle groepen ingevoerde cijfers met de mogelijkheid om een nieuw nummer in te voeren.
Dial/Dial a number
Call / Dial Repeat
Herhalen van het ingevoerde en door het handfree-systeem herkende nummer.
Cancel
Annuleren van het kiezen van een nummer. Doorschakelen van het gesprek naar het ingesproken nummer. Yes / No
Call
[ Naam ]
Opbellen van de in de index van het systeem opgeslagen contactpersoon.
Mobile Home
Opbellen van de contactpersoon met omschrijving als er meerdere nummers in het systeem zijn opgeslagen.
Work / Office Redial
Opbellen van de contactpersoon die u als laatste hebt gebeld.
Callback
Opbellen van de contactpersoon die het laatst heeft gebeld.
87
Bluetooth handsfree systeem
Als uw mobiele telefoon van deze functie is voorzien, wordt bij elk binnenkomend sms-bericht een geluidssignaal gegeven waarna u ervoor kunt kiezen het bericht door het systeem te laten oplezen.
Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Het systeem kan ongeveer 20 sms-berichten opslaan. Als de lijst vol is, wordt bij ontvangst van een nieuw sms-bericht het oudste opgeslagen sms-bericht gewist. Openen van een bepaald sms-bericht: Activeer het hoofdmenu.
Oplezen van een binnenkomend sms-bericht Binnenkomend sms-bericht oplezen.
Lijst van sms-berichten
Bevestig. Selecteer MESS. READER. Selecteer READ LAST.
Zeg "YES"; het sms-bericht wordt opgelezen.
Bevestig. Bevestig.
Binnenkomend sms-bericht opslaan en later lezen.
Zeg "NO"; het bericht wordt opgeslagen en kan later worden gelezen.
Selecteer IN BOX.
Zeg "READ LAST": het laatst ontvangen sms-bericht wordt opgelezen.
Bevestig.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Uitsluitend bij mobiele telefoons die van deze functie zijn voorzien
3
88
Bluetooth handsfree systeem Selecteer het gewenste sms-bericht.
Wissen van alle berichten Activeer het hoofdmenu.
Bevestig om het sms-bericht te lezen. Zeg "MESSAGE READER" en vervolgens na het geluidssignaal "in box". Door "previous" of "next" te zeggen kunt u door de lijst met sms-berichten scrollen. Zeg "read": het geselecteerde sms-bericht wordt opgelezen. Beheer van de sms-berichten
Selecteer DELETE ALL.
Bevestig.
Annuleren.
Kies de gewenste optie.
Zeg "READ" om het oplezen te starten. Zeg "DELETE" om het bericht te wissen. Zeg "CALL" om de afzender van het bericht te bellen.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer SIGNAL TYPE. Het systeem vraagt u uw keuze te bevestigen: Bevestig uw keuze om de berichten te wissen.
Tijdens het lezen van een bericht: Activeer het hoofdmenu.
Instellingen voor het weergeven van de informatie Activeer het hoofdmenu.
Zeg "MESSAGE READER" en zeg vervolgens na het geluidssignaal "DELETE ALL". Het systeem vraagt u uw keuze te bevestigen, antwoord "YES" om te bevestigen of "NO" om te annuleren.
Bevestig en kies vervolgens uit een van de drie volgende mogelijkheden: - Geluid en visueel: het systeem geeft met een geluidssignaal en een melding aan dat een bericht is binnengekomen en biedt aan het bericht op te lezen. - Uitsluitend visueel: de ontvangst van een bericht wordt via een melding op het instrumentenpaneel aangegeven. - Uitschakelen: de functie oplezen van sms-berichten is uitgeschakeld. Zeg "MESSAGE READER" en vervolgens na het geluidssignaal "SIGNAL TYPE". Het systeem noemt de mogelijkheden op; maak uw keuze door "READER DEACTIVATED", "AUDIO AND VISUAL INFO" of "VISUAL INFO ONLY" te zeggen.
89
Bluetooth handsfree systeem
GESPROKEN COMMANDO'S Oplezen sms-berichten De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3). Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar. Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Acties Activeren van het menu MESS. READER.
Messages received / Received Message reader/ Messages
Read / read again
Oplezen van het in de lijst geselecteerde sms-bericht.
Call
Bellen van de afzender van het sms-bericht.
Delete
Annuleren van het bellen van de afzender van het sms-bericht of wissen van het sms-bericht dat wordt opgelezen.
Back / Next / Next
Verdergaan naar het volgende sms-bericht in de lijst.
Back / previous
Teruggaan naar het vorige sms-bericht in de lijst.
Read last / Read last message / Read message
Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht.
Delete all / Delete messages / Delete
Wissen van alle sms-berichten na bevestiging.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Toegang tot de lijst van ontvangen sms-berichten.
3
90
Bluetooth handsfree systeem Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Acties Activeren van het menu MESS. READER. Activeren van de functie instellingen informatieweergave.
Message reader/ Messages
Type of info / Info
Deactivate reader / Reader not activative / Reader off
Uitschakelen van de functie oplezen sms-berichten.
Visual and aidible info / Visual and audible / Visual plus audible / Audible
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht via een melding op het scherm van het instrumentenpaneel en een geluidssignaal.
Only visual signal/ Visual Signal/Visual
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht uitsluitend via een melding op het scherm van het instrumentenpaneel.
91
Bluetooth handsfree systeem
DRAAGBARE AUDIOSPELER
USB-aansluiting Sluit het apparaat rechtstreeks of met een geschikte kabel (niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting. Als het contact aan staat: - maakt het systeem verbinding met de speler en wordt automatisch de afspeellijst opgestart,
Automatisch afspelen Activeer het hoofdmenu.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens SETTINGS, MEDIA PLAYER en TRACK PLAY.
Selecteer MEDIA PLAYER.
Bevestig.
Bevestig.
Selecteer ON of READER OFF.
Selecteer een van de volgende selectiecriteria: FOLDERS, ARTISTS, GENRES, ALBUMS, PLAYLISTS, SHUFFLE (willekeurig afspelen van de bestanden van de afspeellijst).
- of begint het systeem automatisch met afspelen als het hierop is ingesteld. Bevestig. Selecteer anders een af te spelen bestand via het menu.
Selecteren van bestanden
Zeg "Media player" en vervolgens "USB OPTIONS" en kies daarna "FOLDERS", "ARTISTS", ... Met de functie PLAY ALL kan de volledige inhoud van een selectiecriterium (folders, artists, ...) worden afgespeeld.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Het systeem kan audiobestanden in het formaat .mp3, .wma en .wav en speellijsten in het formaat .wpl afspelen.
3
92
Bluetooth handsfree systeem Bevestig.
Vorige bestand Indrukken:
Selecteer het bestand.
Begin met afspelen.
- binnen 3 seconden na het begin van het afspelen: om het vorige bestand af te spelen. - na 3 seconden: om terug te gaan naar het begin van het huidige bestand. "Previous".
Weergeven van informatie over het bestand Deze functie kan uitsluitend via gesproken commando's worden gebruikt. Zeg "track info".
Volgende bestand Indrukken om naar het volgende bestand te gaan. "Next".
Onderbreken/hervatten van het afspelen Indrukken om het afspelen te onderbreken of te hervatten.
Zeg "STOP" om het afspelen te onderbreken en "PLAY" om het afspelen te hervatten. Het gesproken commando "PLAY" kan alleen worden gebruikt als het afspelen met het commando "STOP" was onderbroken.
Wijzigen van de geluidsbron Indrukken om de audiobron (radio, CD, media player) te selecteren.
93
Bluetooth handsfree systeem
GESPROKEN COMMANDO'S Draagbare audiospeler De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3). Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar. Acties Activeren van het menu MEDIA PLAYER.
Play / Play the track / Play the multimedia file
Beginnen met afspelen.
Stop / Stop music / Stop the multimedia file
Onderbreken van het afspelen van het huidige bestand.
Next / Next track
Naar het volgende menu of het volgende bestand.
Previous / Previous track / Back
Naar het vorige menu of het vorige bestand.
Shuffle on / Random play on
Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Shuffle off / Random order off
Deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Track repeat on / Repeat on / Repeat
Activeren van het herhalen van bestanden.
Track repeat off / Repeat off
Deactiveren van het herhalen van bestanden.
Now playing / Track information / What is playing / What is this?
Weergeven van informatie over het bestand dat wordt afgespeeld.
USB media settings / USB settings
Activeren van het menu Instellingen van de MEDIA PLAYER.
Activate automatic play
Activeren van het automatisch afspelen als de draagbare speler wordt aangesloten.
Deactivate automatic play
Deactiveren van het automatisch afspelen als de draagbare speler wordt aangesloten.
Shuffle / Any / Random
Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
TECHNOLOGIE aan BOORD
Niveau 1 Player / Multimedia player / Media player
3
94
Bluetooth handsfree systeem Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Acties Activeren van het menu van de MEDIA PLAYER.
Advanced USB options / Other options
Player / Multimedia player / Media player / Player
Activeren van de afspeelopties.
Folder / Explore folders / Consult list of folders
Activeren van het menu FOLDERS.
Artists / List of artists
Activeren van het menu ARTISTS.
Genres / List of genres
Activeren van het menu GENRES.
Album / List of albums
Activeren van het menu ALBUMS.
Playlist / List of tracks
Activeren van het menu PLAYLISTS.
VOORSTOELEN
95
Stoelen
In hoogte verstellen van de hoofdsteun: druk de nok in en schuif de hoofdsteun omhoog of omlaag. De hoofdsteun staat in de juiste stand als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Maak om de hoofdsteun te verwijderen de basis van de pen van de hoofdsteun vrij, druk op de borglip en trek de hoofdsteun omhoog. Druk om de hoofdsteun terug te zetten de borglip in en steek de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
ERGONOMIE en COMFORT
Hoofdsteunen
4
Stoelen
Verstellen in lengterichting
Lendensteun
Armsteun
Til de beugel van de stoel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren tot de gewenste stand bereikt is.
Draai aan de knop.
De bestuurdersstoel kan zijn voorzien van een armsteun aan de zijde van de middenconsole. Klap de armsteun omhoog of omlaag om de voor u meest comfortabele zitpositie te verkrijgen.
Rugleuningverstelling
Hoogte van de zitting
Schakelaar stoelverwarming
Draai aan de knop om de hoek van de rugleuning te verstellen.
De zitting van de bestuurdersstoel is in hoogte verstelbaar. Hoger zetten: trek de hendel zo veel keren omhoog als nodig is om de gewenste stand te verkrijgen. Lager zetten: duw de hendel zo veel keren omlaag als nodig is om de gewenste stand te verkrijgen.
Druk op de schakelaar. De temperatuur wordt automatisch geregeld. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen.
WEGKLAPBARE PASSAGIERSSTOEL Klap de stoel alleen weg als er geen passagiers op de achterbank zitten.
Tafelstand
Weggeklapte stand
Duw op de hoofdsteun om deze in de laagste stand te zetten. Duw een van de hendels naar achteren. De hendels bevinden zich aan weerszijden van de rugleuning. Laat de rugleuning op de zitting zakken, zodat een tafeltje ontstaat.
Trek als de rugleuning in de tafelstand is gezet aan de riem op de achterzijde van de stoel, terwijl u de neergeklapte rugleuning naar voren begeleidt in de richting van de vloer.
Terugkeer van de stoel in de normale stand Trek, om de stoel te ontgrendelen, aan de riem aan de achterzijde van de stoel. Til de stoel aan de voor- en achterzijde op en breng hem vervolgens naar voren om de stoel in de tafelstand te zetten. Duw een van de hendels naar achteren. De hendels bevinden zich aan weerszijden van de rugleuning. Duw gelijktijdig op de rugleuning en zet deze vervolgens rechtop. Druk stevig op de rugleuning om de stoel in de vloer te vergrendelen. Zet de hoofdsteun met behulp van de knop aan de zijkant in de juiste stand.
ERGONOMIE en COMFORT
97
Stoelen
4
98
Stoelen
ACHTERBANK MET NIET-GESCHEIDEN ZITTING EN RUGLEUNING
Verwijderen van de achterbank
Tafelstand
Zet wanneer de achterbank in de portefeuillestand staat de dwarsstang omlaag om de voorste verankeringen van de zitting te ontgrendelen. Til de achterbank op om hem uit de voorste verankeringen te halen.
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de hoofdsteun omlaag om hem in de laagste stand te zetten. Ontgrendel de rugleuning door op de twee knoppen aan de zijkant te drukken. Het rode vlak wordt zichtbaar. Kantel de rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand hebt gezet aan de riem in het midden om de zitting uit de achterste verankeringen te halen. Zet de zitting helemaal rechtop om hem in de portefeuillestand vast te zetten. Zorg ervoor dat tijdens het rijden de achterbank goed is vastgezet: bevestig het ene uiteinde van de rode riem aan de achterzijde van de zitting aan een van de pennen van de hoofdsteun vóór en het andere uiteinde aan de zijkant van de zitting.
Plaatsen van de achterbank
Terugzetten in de zitstand
Hoofdsteunen achter
Breng de achterbank in de portefeuillestand aan in de voorste verankeringspunten. Zet de achterbank in de tafelstand, de voorste verankeringen en de achterzijde van de zitting worden daarbij automatisch vergrendeld.
Zet de rugleuning van de achterbank rechtop. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. Vergrendel de rugleuning door deze zo ver mogelijk naar achteren te duwen. Het rode vlak is niet meer zichtbaar.
De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en kunnen in twee standen worden gezet: omhoog, om ze te gebruiken. omlaag, als ze niet worden gebruikt. Trek de hoofdsteun naar voren en kantel hem gelijktijdig om hem omhoog of omlaag te zetten. U kunt de hoofdsteun verwijderen door hem omhoog te zetten, op de blokkeerpal te drukken en de hoofdsteun gelijktijdig naar voren en omhoog te trekken. Steek om de hoofdsteun te plaatsen de pennen recht in de openingen. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
ERGONOMIE en COMFORT
99
Stoelen
4
100
Stoelen
IN TWEE DELEN NEERKLAPBARE ACHTERBANK
Verwijderen van de achterbank Zet wanneer de achterbank in de portefeuillestand staat de desbetreffende dwarsstang omlaag om de voorste verankeringen van de zitting te ontgrendelen. Til de achterbank op om hem uit de voorste verankeringen te halen.
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Tafelstand Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de hoofdsteun omlaag om hem in de laagste stand te zetten. Ontgrendel de rugleuning door aan de hendel aan de buitenzijde van het desbetreffende deel te trekken. Het rode vlak wordt zichtbaar. Kantel het desbetreffende deel van de rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand hebt gezet aan de desbetreffende riem om de zitting uit de achterste verankeringen te halen. Zet de zitting helemaal rechtop om hem in de portefeuillestand vast te zetten. Zorg ervoor dat tijdens het rijden de achterbank goed is vastgezet: bevestig het ene uiteinde van de rode riem aan de achterzijde van de zitting aan een van de pennen van de hoofdsteun vóór en het andere uiteinde aan de zijkant van de zitting.
Plaatsen van de achterbank
Terugzetten in de zitstand
Breng de achterbank in de portefeuillestand aan in de voorste verankeringspunten. Zet de achterbank in de tafelstand, de voorste verankeringen en de achterzijde van de zitting worden daarbij automatisch vergrendeld.
Zet de rugleuning van de achterbank rechtop. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. Vergrendel de rugleuning door deze zo ver mogelijk naar achteren te duwen. Het rode vlak is niet meer zichtbaar. Herhaal deze handelingen voor het andere deel van de achterbank.
ERGONOMIE en COMFORT
101
Stoelen
4
102
Ventilatie
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN Voorruit De uitstroomopeningen aan de onderzijde van de voorruit en de zijventilatieroosters zorgen voor een snelle ontwaseming van de voorruit en zijruiten. Dek deze acht uitstroomopeningen daarom niet af. Het systeem van de handbediende airconditioning is voorzien van een pollenfilter en een luchtrecirculatiestand. Het pollenfilter zorgt voor een constante en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de luchttoevoer. De luchtrecirculatie in het interieur kan worden ingeschakeld door de bestuurder of voorpassagier en dient om de toevoer van buitenlucht af te sluiten. Gebruik deze stand echter niet langer dan nodig is; zet de schakelaar zodra de omstandigheden dit toelaten weer in de stand toevoer buitenlucht.
Handbediening Zet de schakelaar van de luchtverdeling in deze stand. Snel ontdooien en ontwasemen van de voorruit: -
zet de aanjager in de hoogste stand,
-
zet de schakelaar van de luchttoevoer tijdelijk in de luchtrecirculatiestand.
Zet de schakelaar zodra de omstandigheden dit toelaten weer in de stand toevoer buitenlucht om de lucht in het interieur te verversen.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming De achterruit- en buitenspiegelverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. Druk deze toets in om de achterruit en buitenspiegels snel te ontwasemen/ ontdooien. Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig energieverbruik te voorkomen. Als de motor wordt afgezet, wordt de achterruitverwarming automatisch uitgeschakeld. Door deze knop weer in te drukken wordt de functie ook uitgeschakeld. Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de achterruitverwarming in werking is, de STOP-stand niet beschikbaar is.
GEBRUIKSVOORSCHRIFT VOOR DE AIRCONDITIONING Voor een doeltreffende werking van de airconditiong moeten de ruiten gesloten zijn. Maar, als de auto langdurig in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten wel even geopend worden om de ventilatie te bevorderen.
Let erop dat, voor een goede verdeling van de lucht, het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de zijventilatieroosters, de luchtopeningen onder de voorstoelen en de afzuiging in de bagageruimte niet afgedekt zijn. De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, omdat het systeem de lucht ontvochtigt en condens van de ruiten verwijdert.
VENTILATIEROOSTERS Voor een optimale verdeling van de lucht over het interieur hebt u de beschikking over: - 2 draaibare centrale ventilatieroosters, -
2 afsluitbare en draaibare zijventilatieroosters,
-
2 uitstroomopeningen naar de beenruimte van de auto.
ERGONOMIE en COMFORT
Laat de airconditioning minimaal één keer per maand 5 à 10 minuten functioneren om het systeem in perfecte staat te houden. De filterelementen (luchtfilter en interieurfilter) dienen periodiek te worden vervangen. Laat de filterelementen twee keer zo vaak vervangen als de omstandigheden dit vereisen. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt, dit is een normaal verschijnsel. Wanneer het systeem geen koude lucht produceert, gebruik het dan niet en raadpleeg het CITROËN netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
103
Ventilatie
4
Ventilatie
104
Luchtopbrengst De kracht van de luchttoevoer via de ventilatieroosters varieert van 1 tot 4. Zet de knop in de gewenste stand voor een optimaal comfort. Zet de knop in de stand 0 om de aanjager uit te schakelen.
Luchtverdeling Draai de knop in de gewenste stand om de luchtstroom te verdelen naar: de zijventilatieroosters en middelste ventilatieroosters, Deze bedieningselementen bevinden zich op de middenconsole.
Airconditioning De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. In dat geval brandt het lampje. Druk op de knop van de aanjager. Het lampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de knop van de aanjager in de stand 0 (geen luchtopbrengst) staat. Draai de knop in de gewenste stand voor een optimaal comfort.
Temperatuurregeling Zet de knop in de gewenste stand: - van blauw (toevoer van koude lucht), -
naar rood (toevoer van warme lucht).
de zijventilatieroosters, de middelste ventilatieroosters en de beenruimte, de beenruimte,
de voorruit, de voorportierruiten en de beenruimte,
de voorruit.
Toevoer van buitenlucht Gebruik deze stand zo veel mogelijk.
105
Ventilatie
Gebruik de luchtrecirculatie niet langer dan nodig is. Als deze stand gebruikt wordt terwijl de airconditioning en de aanjager (stand 1 t/m 4) zijn ingeschakeld, wordt de capaciteit van de verwarming (knop temperatuurregeling naar rood) of de airconditioning (knop temperatuurregeling naar blauw) vergroot. Deze stand dient bovendien om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. In deze stand kunnen de ruiten sneller worden ontdooid. Schakel zodra de omstandigheden dit toelaten de toevoer van buitenlucht weer in om de lucht in het interieur te verversen en de ruiten te kunnen ontwasemen. Gebruik deze stand zo veel mogelijk.
ERGONOMIE en COMFORT
Luchtrecirculatie in het interieur
4
106
Praktische voorzieningen
VOORZIENINGEN VOORIN
Rokersset
Opklapbaar schrijfblad (Bestelwagen)
De rokersset bevindt zich onder aan de middenconsole en bestaat uit een aansteker en een asbak.
Het schrijfblad bevindt zich in het midden van het dashboard. Als het schrijfblad niet aanwezig is, hebt u de beschikking over een opbergvak. Met de klem kunnen documenten in A5-formaat, vrachtbrieven, enz. worden vastgezet. Beweeg het schrijfblad aan de bovenzijde omhoog om het uit te klappen of omlaag om het in te klappen.
Opbergvakken in de portieren 12V-aansluiting (180 W max.) De 12V-aansluiting bevindt zich naast de aansteker.
Met een uitsparing voor een literfles.
Dashboardkastje
Zonneklep
Brillenvakje (Combi)
Trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen. Hierin kan een laptop worden opgeborgen. Bovendien bevat het de boorddocumentatie.
Klap de zonneklep omlaag en draai hem eventueel opzij om verblinding door de zon te voorkomen. De zonneklep aan de bestuurderszijde is geschikt voor het opbergen van tolkaarten, tickets, ... De zonneklep aan passagierszijde is voorzien van een make-upspiegel (volgens uitvoering).
Aan de bestuurderszijde beschikt u over een brillenvakje, dat zich boven het portier bevindt. Trek in het midden aan het klepje om het te openen.
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
4
108
Praktische voorzieningen
VOORZIENINGEN LAADRUIMTE Het vervoer van personen in de laadruimte is verboden.
Sjorogen U kunt uw lading vastzetten met de 6 sjorogen op de vloer van de laadruimte. Om veiligheidsredenen (noodstop) is het raadzaam de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij de cockpit te plaatsen.
Het is raadzaam de lading stevig vast te zetten met behulp van de sjorogen op de vloer.
Opbergvak Linksachter in de laadruimte hebt u de beschikking over een opbergvak.
Uitneembare lamp Rechtsachter in de laadruimte bevindt zich een magnetische uitneembare lamp. Haal de lamp uit de houder door op de knop te drukken en de lamp 90 graden omlaag te draaien. Schuif de schakelaar naar voren om de lamp te laten branden. Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te vervangen de beschermkap van de lamp. Steek de uitneembare lamp om deze terug te plaatsen in de uitsparingen van de houder en draai de lamp omhoog.
De batterijen van de uitneembare lamp worden automatisch opgeladen tijdens het rijden. In het midden van de houder van de uitneembare lamp bevindt zich een extra lamp (zie het gedeelte "Interieurverlichting").
Laddervormige verticale afscheiding De laddervormige afscheiding achter de bestuurdersstoel beschermt de bestuurder tegen schuivende lading.
Schotten Uw bestelwagen kan worden voorzien van een stalen schot met of zonder ruit, een halfhoog schot met scheidingsrooster of een modulair verticaal scheidingsrooster.
Modulair verticaal scheidingsrooster Uw bestelwagen kan worden voorzien van een tweedelig scheidingsrooster. Dit scheidingsrooster wordt gecombineerd met de wegklapbare passagiersstoel en beschermt de bestuurder tegen lading op de plaats van de passagiersstoel.
Verplaatsen: 1. Klap de passagiersstoel weg. 2. Beweeg de haak aan de bovenzijde van het rooster omhoog.
3. Beweeg de haak aan de onderzijde van het rooster omhoog. 4. Draai het rooster en plaats de haak in de daarvoor bestemde uitsparing in de rugleuning van de passagiersstoel.
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
4
Praktische voorzieningen
110
Hoedenplank Vouw de hoedenplank uit om uw bagage tegen blikken van buitenaf te beschermen. Vouw de hoedenplank dubbel om gemakkelijk bij uw bagage te kunnen. Berg de hoedenplank op achter de achterbank om hoge voorwerpen in de bagageruimte te kunnen vervoeren.
Verwijderen van de hoedenplank INDELING ACHTERIN Sjorogen U beschikt over 4 sjorogen op de vloer achter in de auto om bagage vast te zetten.
Bagagenet Gebruik de sjorogen om uw bagage stevig vast te zetten met het bagagenet.
Vouw de hoedenplank dubbel. Til de hoedenplank in een hoek van ongeveer 60°. Haal aan de zijkant van de hoedenplank de bevestigingen uit de steunen. Verwijder de hoedenplank. Berg de hoedenplank dubbelgevouwen op in de ruimte achter de achterbank. Voer om de hoedenplank terug te zetten de bovenstaande handelingen in omgekeerde volgorde uit.
Bevestigingsriemen
Zaklamp
U beschikt over twee bevestigingsriemen die zich aan de linkerzijde van de bagageruimte bevinden. Hiermee is het gereedschapsetui bevestigd.
Aan de rechterzijde van de bagageruimte bevindt zich een magnetische zaklamp. Verwijder de zaklamp uit de houder door op de knop te drukken en de lamp 90 graden omlaag te draaien. Schuif de schakelaar naar voren om de lamp te laten branden. Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te vervangen de beschermkap van de zaklamp. Steek de zaklamp om deze in de bagageruimte terug te plaatsen in de uitsparingen van de houder en draai de zaklamp omhoog. De batterijen van de zaklamp worden automatisch opgeladen tijdens het rijden. In het midden van de houder van de zaklamp bevindt zich een lamp voor de verlichting van de bagageruimte (zie het gedeelte "Interieurverlichting").
ERGONOMIE en COMFORT
111
Praktische voorzieningen
4
112
Praktische voorzieningen
INTERIEURVERLICHTING Plafonnier vóór De plafonnier bevindt zich in het midden van de hemelbekleding. De plafonnier kan worden ingeschakeld door: - het kantelen van het lampglas, -
het openen of sluiten van een portier,
-
het vergrendelen of ontgrendelen van de auto.
De plafonnier gaat enkele minuten na het openen van de portieren of bij het aanzetten van het contact automatisch uit. De plafonnier kan zijn voorzien van een sensor voor het inbraakalarm, een microfoon voor de handsfree set en leeslampjes. Zowel links als rechts zijn schakelaars voor de leeslampjes aanwezig.
Plafonnier achter
Bagageruimteverlichting
De interieurverlichting achter bevindt zich boven aan de wand rechtsachter. Druk op de zijkant van het lampglas van de plafonnier om de verlichting in of uit te schakelen. De verlichting gaat automatisch branden als een van de deuren geopend wordt.
De bagageruimteverlichting bevindt zich in het midden van de houder van de zaklamp. De werking van de verlichting is afhankelijk van in welke van de drie standen de onderstaande schakelaar staat.
Gebruiksvoorschrift
AUTO. In deze stand gaat de verlichting geleidelijk branden als de auto wordt ontgrendeld en als een van de achterdeuren of de achterklep wordt geopend. De verlichting gaat automatisch uit als de achterdeur of de achterklep enkele minuten open blijft staan of als het contact wordt aangezet. Permanent uit.
De verlichting gaat automatisch uit: - als de schakelaar niet wordt ingedrukt, -
als de deuren langer dan ongeveer 15 minuten geopend blijven,
-
als het contact wordt aangezet,
-
als de auto wordt vergrendeld.
Permanent aan.
113
Veiligheid tijdens het rijden
ALARMKNIPPERLICHTEN
Aantrekken
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem om de auto op de handrem te zetten. Controleer voordat u uitstapt of de handrem goed is aangetrokken.
Trek aan de hendel van de handrem en druk op de knop om de handrem los te zetten.
Als de handrem nog (iets) is aangetrokken, wordt dit aangegeven door dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Als de auto stilstaat op een helling, draai dan de wielen richting trottoir en trek de handrem aan. Het is zeker bij een beladen auto niet voldoende een versnelling in te schakelen bij het parkeren van de auto.
Druk deze knop in, alle richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Als de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, heeft het inschakelen van de richtingaanwijzers links of rechts met de richtingaanwijzerschakelaar geen effect.
VEILIGHEID
HANDREM
5
Veiligheid tijdens het rijden
114
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek. Inschakelen
CLAXON Druk in het midden van het stuurwiel.
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal en een specifiek geluid; dit is de normale werking. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Storing
Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: - het antiblokkeersysteem (ABS),
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
-
de elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
Brake Assist System (BAS).
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje ABS en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor een optimale werking van het remsysteem is het raadzaam een inremperiode van 500 km aan te houden. Vermijd gedurende deze periode situaties waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend moet remmen. Gebruiksvoorschrift Het antiblokkeersysteem garandeert geen kortere remweg. Op een erg glad wegdek (ijzel, olie, enz.) kan de remweg door de werking van het ABS juist langer zijn. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel heen kunt sturen. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het Brake-Assist-System maakt onderdeel uit van het ESP-systeem.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los. Gebruiksvoorschrift
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de natuurkundige grenzen) weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen Het ESP-systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld. Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Dit systeem kan niet door de bestuurder worden uitgeschakeld. Storing
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Als dit controlelampje en het controlelampje van de toets "ASR OFF" gaan branden, in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel, wijst dit op een storing in het ESP-systeem. Het systeem wordt dan automatisch uitgeschakeld. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en motorkoppelregeling (MSR) De antislipregeling zorgt voor een optimale tractie. Het systeem voorkomt het spinnen van de wielen door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motormanagement. Het MSR-systeem maakt onderdeel uit van het ASR-systeem en treedt in werking als te abrupt wordt geschakeld of als de aangedreven wielen gaan glijden. Door het motorkoppel te vergroten zorgt het systeem ervoor dat de auto stabiel blijft. Inschakelen Als de motor wordt gestart, worden deze systemen automatisch ingeschakeld. Deze systemen treden in werking als de auto grip verliest of uit de koers dreigt te raken. Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. ) Druk op de toets "ASR OFF", die zich in het midden van het dashboard bevindt. Als het controlelampje van de toets brandt en er een melding op het display van het instrumentenpaneel verschijnt, is het ASR-systeem uitgeschakeld.
VEILIGHEID
Brake-Assist-System*
115
Veiligheid tijdens het rijden
5
Veiligheid tijdens het rijden
116
Gebruiksvoorschrift
Opnieuw inschakelen Het ASR-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet. ) Druk nogmaals op de knop "ASR OFF" om het systeem handmatig weer in te schakelen. Storing Als dit controlelampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het ASR-systeem. Het systeem wordt dan automatisch uitgeschakeld. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Het ASR- en het ESP-systeem zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot het te snel rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het -netwerk. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid tijdens het rijden Inschakelen
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel, modder...). Deze functie signaleert situaties met weinig grip en zorgt ervoor dat u onder deze omstandigheden kunt wegrijden en kunt blijven rijden. In dergelijke omstandigheden, neemt de Intelligent Traction Control de ASR-functie over door de aandrijfkracht over te brengen op de wielen met de meeste grip, waardoor de tractie en de bestuurbaarheid optimaal zijn.
Bij het starten van de auto is de functie uitgeschakeld. Druk op de toets op het dashboard om de functie in te schakelen; het lampje van de toets gaat branden. De functie blijft actief tot ongeveer 30 km/h. Zodra u sneller rijdt dan 30 km/h, wordt de functie automatisch uitgeschakeld, maar blijft het lampje branden. De functie wordt automatisch weer ingeschakeld zodra u weer langzamer dan 30 km/h rijdt.
Uitschakelen Druk op de toets op het dashboard om de functie uit te schakelen. Het lampje gaat uit en de ASR is weer actief.
Storing Dit lampje blijft branden op het instrumentenpaneel in het geval van een storing aan de functie.
VEILIGHEID
Intelligent Traction Control
5
Veiligheidsgordels
AUTOGORDELS VÓÓR
Autogordels met oprolautomaat
De voorstoelen zijn voorzien van autogordels met pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Deze zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding of een noodstop. Dankzij de toepassing van autogordels met gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid van de inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd. De gordelspanners dienen om, afhankelijk van de kracht van de aanrijding, de autogordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken. De autogordels met gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet. De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittende getrokken wordt.
Vastmaken Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Trek aan de gordel om de vergrendeling van de gesp te controleren. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden gebracht. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. Als de bestuurder zijn autogordel niet heeft vastgemaakt, werkt de START-stand van het Stop & Start-systeem niet. In dat geval kan de motor alleen met de sleutel worden gestart.
Waarschuwingslampje autogordel bestuurder Als de bestuurder zijn autogordel niet heeft vastgemaakt, gaat bij het starten van de motor het waarschuwingslampje branden. VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI) De driezitsbank is voorzien van driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer. De middelste zitplaats is voorzien van een gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn bevestigd aan de rugleuning. Als een veiligheidsgordel niet wordt gebruikt, kunt u de gesp ervan opbergen in de daarvoor bestemde uitsparing in de zitting.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat alle passagiers op de juiste manier gebruik maken van hun veiligheidsgordel. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. Controleer na het neerklappen of verplaatsen van een stoel of de gordel goed is opgerold en de gordelsluiting zich op de juiste plaats bevindt. De gordelspanners van de autogordels vóór kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, onafhankelijk van de airbags afgaan. De gordelspanners trekken de veiligheidsgordels direct stevig tegen het lichaam van de inzittenden. Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met lichte onschadelijke rookvorming en een geluid als gevolg van het activeren van de pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt. De gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers werken alleen als het contact is aangezet. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding of een noodstop. Als de gordelspanners zijn geactiveerd, licht het verklikkerlampje airbag op. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Voorschriften voor kinderen: -
maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
-
laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Raadpleeg voor meer informatie over kinderzitjes in de rubriek 5 het gedeelte "Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een gekwalificeerde werkplaats waarvan het personeel over de noodzakelijke kennis beschikt en die is voorzien van de geschikte apparatuur. Het CITROËN-netwerk voldoet aan deze eisen. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig (ook na een kleine aanrijding) controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats: de gordels mogen geen slijtagesporen en scheuren vertonen en er mogen geen wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
VEILIGHEID
Gebruiksvoorschrift
119
Veiligheidsgordels
5
Airbags
120
De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die daar gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij de ontsteking wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
AIRBAGS De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd,
-
bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel is geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 5 het gedeelte "Kinderen aan boord".
Storing
121
Airbags
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren wanneer het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet meer geactiveerd worden.
ZIJ-AIRBAGS Activering
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.
VEILIGHEID
De zij-airbag wordt opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding, haaks op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde naar de binnenzijde van de auto, die zich in horizontale positie moet bevinden. De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel.
5
Airbags
122
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Storing
AIRBAGS VÓÓR
Uitschakelen
Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht.
Uitsluitend de passagiersairbag vóór kan worden uitgeschakeld. Het uitschakelen gebeurt via de boordcomputer.
Activering Ze worden tegelijkertijd geactiveerd bij een ernstige frontale aanrijding, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om te voorkomen dat de inzittende naar voren wordt geworpen.
Raadpleeg hiervoor rubriek 3 in het onderdeel "MENU" en selecteer vervolgens "OFF" in het menu "Airbag passagier". Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.
Wanneer dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt, een geluidssignaal klinkt en een melding op het display verschijnt, neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Het is mogelijk dat de airbags niet in werking treden bij een ernstige aanrijding. Plaats geen kinderzitje op de voorstoel met de rug in de rijrichting wanneer de twee verklikkerlampjes van de airbags permanent branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittenden bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto het airbagsysteem controleren. Uitsluitend personeel van het CITROËN-netwerk of van een gekwalificeerde werkplaats mag werkzaamheden uitvoeren aan airbagsystemen. Zelfs wanneer alle voorschriften worden gevolgd, bestaat er een risico op verwondingen of lichte brandwonden aan hoofd, borst of armen wanneer een airbag onverhoopt afgaat. De airbag wordt namelijk vrijwel onmiddelijk opgeblazen (in enkele milliseconden) en loopt vrijwel meteen weer leeg, waarbij hete gassen vrijkomen via de daarvoor bedoelde openingen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags Bedek de stoelen uitsluitend met goedgekeurde stoelhoezen die geschikt zijn voor stoelen met zij-airbags. Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie over de voor uw auto geschikte stoelhoezen. Zie ook het hoofdstuk "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
VEILIGHEID
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
123
Airbags
5
124
Kinderen aan boord
ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - overeenkomstig de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 meter in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd, -
de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van de auto,
-
kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
CITROËN beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, -
met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS VEILIGHEIDSGORDEL "Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Vergeet niet de airbag aan passagierszijde uit te schakelen voordat u het kind in het kinderzitje plaatst. Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel vóór wordt geplaatst, mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld. De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg hiervoor de wetgeving in uw land. Raadpleeg de lijst met de voor uw land goedgekeurde kinderzitjes. De aanwezigheid van ISOFIX-bevestigingen, achterzitplaatsen en een (uitschakelbare) passagiersairbag is afhankelijk van de uitvoering.
Kinderen aan boord
DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
De functie van de kinderzitjes is gelijk voor het gehele CITROËN gamma. Ieder gamma heeft echter zijn eigen bijzonderheden. De airbag aan passagierszijde (volgens uitvoering) kan worden uitgeschakeld met behulp van de toets MENU van de boordcomputer. Als bij uw auto niet de mogelijkheid bestaat om de airbag aan passagierszijde uit te schakelen, is het ten strengste verboden een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" voorin te monteren. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
VEILIGHEID
Raadpleeg voor het uit- of inschakelen van de airbag aan passagierszijde in Rubriek 3 het gedeelte "MENU".
5
126
Kinderen aan boord
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE AUTOGORDEL (BESTELWAGEN) Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een autogordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Passagiersstoel vóór (b)
Minder dan 13 kg (Groep 0 (a) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Groep 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Groep 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Groep 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
U
U
U
U
a: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd. b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een autogordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
Kinderen aan boord
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE AUTOGORDEL (COMBI) Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een autogordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Minder dan 13 kg (Groep 0 (a) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Groep 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Groep 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Groep 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (b)
U
U
U
U
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
U
U
U
U
Plaats
a: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd. b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een autogordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
VEILIGHEID
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
5
128
Kinderen aan boord
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de autogordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er met het oog op een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of niet aanwezig is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de autogordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, -
nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,
-
de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de achterportieren per ongeluk geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
DOOR CITROËN EN GOEDGEKEURD VOOR UW AUTO
129
Kinderen aan boord
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX-kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
-
één bevestigingsring achter, voor de bevestiging van de bovenste riem, de TOP TETHER-bevestiging.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen voor kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring achter. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring achter en trek de riem aan. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste ISOFIX bevestiging, TOP TETHER genoemd. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
VEILIGHEID
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-normen. De twee buitenste zitplaatsen van de achterbank zijn beide voorzien van drie bevestigingsringen: - twee bevestigingsringen vóór, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden,
5
130
Kinderen aan boord
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES (COMBI) Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje
Reiswieg*
"rug in de rijrichting"
ISOFIX-maat
F
ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter
G X
C
D IL-SU
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
E
"rug in de rijrichting" C
D IL-SU
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
IUF
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging). IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun, -
gezicht in de rijrichting voorzien van een steun.
Raadpleeg het hoofdstuk "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem ("Top Tether" bevestigingen). X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep. * Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN... Adviezen Bij het slepen van een auto dienen de wielen van de gesleepte auto vrij rond te draaien; de versnellingsbak moet in de neutraalstand staan. Koeling: het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De motorventilateur wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. Gebruik daarom een zo hoog mogelijke versnelling om het toerental te beperken en pas uw snelheid aan.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
ACCESSOIRES
131
Trekken van een aanhanger
6
132
Trekken van een aanhanger Bij zeer zware gebruiksomstandigheden (het trekken van het maximale aanhangergewicht op een steile helling bij hoge temperatuur), kan de airconditioning automatisch worden uitgeschakeld om de prestaties van de motor weer te verhogen.
Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte "Niveaus". Banden: controleer de bandenspanning van de auto (zie rubriek 7 het gedeelte "Identificatie") en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Remmen: het trekken van een aanhanger vergroot de remweg. Rijd met matige snelheid, schakel tijdig terug en rem geleidelijk.
Zijwind: de zijwindgevoeligheid van de auto is groter. Rijd daarom soepel en met matige snelheid. ABS: dit systeem werkt uitsluitend op de auto en niet op de aanhanger. Parkeerhulp achter: bij het gebruik van een originele CITROËN-trekhaak wordt de parkeerhulp achter automatisch uitgeschakeld (zie in rubriek 3 het gedeelte "Parkeerhulp achter"). Verdeling gewicht Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig met de zwaarste voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zie ook de documenten van uw auto en caravan/ aanhanger (kentekenbewijs...).
Trekhaak Wij raden u aan gebruik te maken van een originele trekhaak van CITROËN en bijbehorende kabelset, die tijdens de ontwikkeling van uw auto uitgebreid zijn getest, en deze te laten monteren door een servicepunt van het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer de trekhaak buiten het CITROËN-netwerk wordt gemonteerd, dient dit volgens de aanwijzingen van de fabrikant te worden uitgevoerd met behulp van de daarvoor bestemde elektrische aansluitingen aan de achterzijde van de auto. De sensoren van de parkeerhulp achter worden bij het aankoppelen van een aanhanger automatisch uitgeschakeld. Als de stekker van de aanhanger uit de stekkerdoos op de auto wordt gehaald, treden de sensoren van de parkeerhulp achter weer in werking.
Het CITROËN-netwerk biedt u een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen. Al deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van zowel bedrijfszekerheid als veiligheid. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto en voorzien van een onderdeelnummer en de garantie van CITROËN.
Gamma professionele uitrusting
IMPERIAAL EN ALLESDRAGERS Monteer de dwarsdragers of imperiaal op de daarvoor bestemde bevestigingspunten. Maximale belasting: 75 kg.
Zorg ervoor dat het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto nooit wordt overschreden.
De Directie Onderdelen geeft een catalogus met accessoires uit waarin u uitrustingen en voorzieningen kunt vinden, zoals: - houten vloerbeschermingsplaten, houten vloer met antisliplaag, houten betimmering, beschermingsrooster voor de ruiten, -
imperiaal, set dakstangen, laadrol,
-
trekhaken, 7/13-, 7/7- en 13-polige trekhaakkabelsets...
Bij montage van een trekhaak en de bijbehorende kabelset buiten het CITROËN-netwerk is het verplicht gebruik te maken van de elektrische voorbereiding van de auto en de installatievoorschriften van de fabrikant.
Montage van elektrische uitrusting of accessoires die niet door CITROËN zijn goedgekeurd, kan leiden tot storingen in het elektrische systeem van uw auto en een verhoogd brandstofverbruik. Houd rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een onderdeelnummer. Afhankelijk van het land van bestemming is de aanwezigheid van een reflecterend veiligheidsvest, een gevarendriehoek, een lampenset en reservezekeringen in de auto verplicht. Als u communicatieapparatuur met een externe antenne laat inbouwen, kunt u contact opnemen met het CITROËN-netwerk voor informatie over de eisen waaraan de apparatuur moet voldoen (frequentiebereik, maximum uitgangsvermogen, plaatsing van de antenne, installatie-eisen) volgens de Europese richtlijn 2004/104/CE.
ACCESSOIRES
OVERIGE ACCESSOIRES
133
Uitrusting
6
134
Uitrusting
Overige accessoires "Veiligheid":
"Multimedia":
alarminstallatie, graveren van ruiten, alcoholtester, verbanddoos, veiligheidsvest, gevarendriehoek, zitverhogingen en zitjes voor kinderen, sneeuwkettingen...
autoradio's, handsfree kit, luidsprekers, portable navigatiesystemen, radarverklikker, WiFi on Board...
"Transportmiddelen":
"Bescherming":
bagagebak, opbergnet op achterdeur, set dakstangen in dwars- en lengterichting, dakkoffers...
rubber matten, moquette matten, 3D matten, stoelhoezen geschikt voor zijairbags, spatlappen voor en achter...
Bij het CITROËN-netwerk zijn tevens reinigings- en onderhoudsmiddelen (voor interieur en exterieur) verkrijgbaar, waaronder de milieuvriendelijke producten van het gamma "TECHNATURE", evenals producten voor het bijvullen van reservoirs (ruitensproeiervloeistof...), lakstiften en spuitbussen voor het bijwerken van lakschades met de exacte kleur van de carrosserie van uw auto, vulpatronen voor de bandenreparatieset, ...
Er is ook een ander aanbod van accessoires beschikbaar in het CITROËN-netwerk.
"Comfort": thermomodule, kleerhanger op hoofdsteun, leeslamp, parkeerhulp achter...
"Styling": wieldoppen, beveiligde wieldoppen...
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, -
leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
ACCU Uitvoering zonder Stop & Start-systeem A. Metalen pluspool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
-
B. Hulpaccu.
-
C. Massapunt van uw auto.
-
D. Metalen minpool van uw auto.
-
Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen. Maak de twee accupoolklemmen met snelkoppeling los van de accu. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen. Sluit de twee accupoolklemmen met snelkoppeling weer aan, te beginnen met de minpool (-).
-
Sluit de rode kabel eerst aan op de metalen pluspool A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B.
-
Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B.
-
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van uw auto (nooit op de metalen minpool D van uw auto).
-
Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien.
-
Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
SNEL WEER OP WEG
Starten met een hulpaccu
135
Accu
7
Accu
136
-
-
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen. Sluit de stekker F van de controlesensor G aan. Plaats de beschermkap A van de metalen pluspool B. Maak de controlesensor G nooit los van de metalen minpool H, behalve als de accu vervangen wordt.
Starten met een hulpaccu
Uitvoering met Stop & Start-systeem A. Beschermkap. B. Metalen pluspool van uw auto. C. Hulpaccu. D. Massapunt van uw auto. E. Ontgrendelingsknop van de stekker. F. Stekker van de controlesensor.
Laden met behulp van een acculader Koppel de accu niet los om deze op te laden.
Verwijder de beschermkap A van de metalen pluspool B.
-
Sluit de rode kabel aan op de metalen pluspool B en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu C.
-
Sluit de groene of zwarte kabel aan de minpool (-) van de hulpaccu C.
-
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt D van uw auto (nooit op de metalen minpool H van uw auto).
-
Druk op de ontgrendelingsknop E om de stekker F los te kunnen maken.
-
Maak de stekker F van de controlesensor G los.
-
-
Verwijder de beschermkap A van de metalen pluspool B.
Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien.
-
-
Sluit de kabels van de acculader aan: (+) op de metalen pluspool B; (-) op de metalen minpool H.
Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
-
Plaats de beschermkap A van de metalen pluspool B.
G. Controlesensor van de laadtoestand. H. Metalen minpool van uw auto.
-
Na het monteren van de accu door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats duurt het even voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
-
maak de stekker F van de controlesensor G los.
Maak de controlesensor G nooit los van de metalen minpool H, behalve als de accu vervangen wordt. Voordat u de accu gaat opladen Laad om explosie- en brandgevaar te voorkomen de accu alleen op in een goed geventileerde ruimte en uit de buurt van vonken of open vuur. Probeer nooit een bevroren accu op te laden: laat de accu eerst ontdooien om explosiegevaar te voorkomen. Breng een accu nadat deze bevroren is geweest bij een specialist die controleert of de accu inwendig niet is beschadigd en of er geen scheuren in de wanden zitten, waardoor het giftige en bijtende accuzuur kan gaan lekken. Voordat u de accupoolklemmen losmaakt Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Wacht 2 minuten na het uitzetten van het contact alvorens de accu los te koppelen. Sluit de ruiten en de portieren voordat de accupoolklemmen worden losgemaakt.
Nadat u de accupoolklemmen hebt aangesloten Wacht na het opnieuw aansluiten van de accupoolklemmen en het aanzetten van het contact 1 minuut voor u de auto start, hierdoor kunnen de elektrische systemen geïnitialiseerd worden. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats wanneer hierna toch storingen optreden. Nadat de accu langdurig losgekoppeld is geweest, moeten de volgende functies geïnitialiseerd worden: - de instellingen van het display (datum, tijd, taal, afstandseenheden en temperatuur), -
de voorkeuzezenders van de autoradio,
-
de centrale vergrendeling.
Bepaalde instellingen van de auto zijn gewist, raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om deze opnieuw in te stellen. Accu's bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een erkend verzamelpunt.
SNEL WEER OP WEG
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Dit doet u bij uitvoeringen met het Stop & Startsysteem op de volgende manier: - druk op de ontgrendelingsknop E om de stekker F los te kunnen maken,
137
Accu
7
138
Wiel verwisselen
WIEL VERWISSELEN
Gereedschap
Reservewiel verwijderen
Plaatsen van de auto
Het benodigde gereedschap bevindt zich in een hoes achter de bestuurderszitplaats (bedrijfswagen) of achter de achterbank (Combi). 1. Wielsleutel.
De bout waarmee het reservewiel is bevestigd bevindt zich linksachter op de drempel van de laadruimte. 1. Draai de bout los met behulp van de wielsleutel.
Zet de auto voor zover mogelijk op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling in (wanneer u op een helling staat). Verzeker u ervan dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Plaats indien mogelijk een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
2. Centreerstuk. 3. Schroevendraaier. 4. Krik met slinger. 5. Afneembaar sleepoog. De krik en het boordgereedschap zijn uitsluitend voor uw auto bestemd; gebruik ze niet voor andere doeleinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
2. Draai de bout los tot aan de aanslag om de kabel van de haspel uit te rollen. 3. Neem het reservewiel uit met behulp van de sleutel. 4. Beweeg de afdekplaat A omhoog. 5. Trek de kabel B uit de behuizing. 6. Verwijder het reservewiel en plaats het in de nabijheid van het te vervangen wiel.
Wiel verwisselen
Het wiel terugplaatsen 1. Plaats de steun op het wiel. 2. Plaats de kabel B terug in positie. 3. Beweeg de afdekplaat A omlaag. 4. Plaats het wiel. 5. Draai de sleutel rechtsom, om het reservewiel weer helemaal omhoog te draaien.
1. Plaats de auto op een horizontale, stabiele en niet-gladde ondergrond. Trek de handrem aan. Zet het contact uit en schakel de eerste versnelling of de achteruit in, afhankelijk van de helling. 2. Verwijder de wieldop (groot model) met behulp van de wielsleutel 1 door eraan te trekken bij de opening voor het ventiel. Plaats de schroevendraaier 3 in de opening van de wieldop (klein model) en gebruik de sleutel als hefboom om deze los te wippen. 3. Draai de wielbouten los met behulp van de wielsleutel.
4. Plaats de krik in de kriksteun A in de langsbalk onder de carrosserie zoals aangegeven in de afbeelding, zo dicht mogelijk bij het te vervangen wiel. 5. Draai de krik 4 omhoog tot de voet contact maakt met de grond. Controleer of de krik wel verticaal staat ten opzichte van de grond. 6. Krik de auto op. 7. Verwijder de wielbouten en vervolgens het wiel.
SNEL WEER OP WEG
Verwijderen
7
Wiel verwisselen
140
Zie in rubriek 8 het gedeelte "Identificatie" voor de plaats van de sticker met informatie over de banden. Laat het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Laat het originele wiel zo snel mogelijk repareren en terugplaatsen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Monteren van het wiel 1. Plaats het wiel terug met behulp van het centreerstuk 2. 2. Draai de 3 wielbouten met de hand aan en verwijder het centreerstuk. Plaats de 4e wielbout. 3. Draai de bouten handvast met wielsleutel 1. 4. Draai de krik 4 omlaag en verwijder deze. 5. Blokkeer de wielbouten met wielsleutel.
6. Plaats de wieldop terug met de opening op de plaats van het ventiel, en druk de wieldop met de handpalm vast. 7. Berg het gereedschap en het wiel op. 8. Controleer de bandenspanning van het wiel (zie "Identificatie") en laat het wiel uitbalanceren.
141
Wiel verwisselen
Deze set bevindt zich voor in de auto. De set bestaat uit: - een spuitbus A met reparatievloeistof en: ● een vulslang B, ● een sticker C met de waarschuwing "max. 80 km/h", die de bestuurder na het repareren van de lekke band zo op het dashboard moet plaatsen dat hij er tijdens het rijden aan wordt herinnerd,
Een nieuwe reparatieset is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Met de set kan een lek met een diameter van maximaal 4 mm worden gerepareerd, op voorwaarde dat het lek zich in het loopvlak of de schouder van de band bevindt. Haal vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen niet weg.
-
Start de motor.
-
Steek de stekker G in de dichtstbijzijnde 12V-accessoireaansluiting van de auto.
-
Zet de AAN/UIT-schakelaar F van de compressor in de stand "1" (AAN).
-
Breng de band op een spanning van 3 bar.
-
een compressor D met manometer en aansluitingen,
Repareren
-
verloopstukken voor het oppompen van andere voorwerpen,
Controleer vervolgens nogmaals de bandenspanning op de manometer H als de compressor is uitgeschakeld. De afgelezen waarde is dan het meest nauwkeurig.
-
een paar werkhandschoenen,
-
een beknopte gebruiksaanwijzing voor de noodreparatieset.
-
Trek de handrem aan en zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
-
Verwijder de dop van het ventiel van de lekke band.
-
Houd de vulslang B omhoog en draai de ring E op het ventiel van de band.
-
Verzeker u ervan dat de AAN/UITschakelaar F van de compressor in de stand "0" (UIT) staat.
SNEL WEER OP WEG
NOODREPARATIESET VOOR BANDEN
7
142
Wiel verwisselen -
Als het niet lukt om binnen 5 minuten de bandenspanning op 1,5 bar te brengen: ● maak de compressor los van het ventiel en haal de stekker uit de 12V-accessoireaansluiting, ● rijd met de auto ongeveer 10 meter vooruit om de vloeistof over de binnenzijde van de band te verdelen, ● en probeer de band opnieuw op de aangegeven spanning te brengen.
-
Als het niet lukt om binnen 10 minuten de bandenspanning op 1,8 bar te brengen: ● stop met de reparatieprocedure, de band is te zwaar beschadigd om gerepareerd te kunnen worden, ● raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
-
Ga nadat de band op een spanning van 3 bar is gebracht direct rijden.
Zet nadat u ongeveer 10 minuten hebt gereden de auto op een veilige plaats stil en controleer nogmaals de bandenspanning. Breng de band indien nodig weer op de juiste spanning en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vertel de technicus altijd dat u de band met de noodreparatieset hebt gerepareerd en overhandig hem de gebruiksaanwijzing ervan.
Controleren en corrigeren van de bandenspanning Om de bandenspanning te controleren en corrigeren, gebruikt u de compressor als volgt: - haal de slang I los, -
sluit de slang rechtstreeks aan op het ventiel van de band,
de spuitbus wordt op die manier zodanig op de compressor aangesloten, dat het afdichtmiddel niet wordt ingespoten. Als de bandenspanning verlaagd moet worden: - sluit de slang I aan op het ventiel van de band, -
druk op de gele toets in het midden van de schakelaar F van de compressor.
Vervangen van de reparatiespuitbus Haal de slang I los. Draai de lege spuitbus linksom en beweeg hem omhoog. Breng de nieuwe spuitbus aan en draai deze rechtsom vast. Sluit de slangen I en B aan.
De reparatiespuitbus bevat ethyleenglycol, dat giftig is bij inwendig gebruik en irriterend is voor de ogen. Houd het product buiten bereik van kinderen. Gooi een spuitbus na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËN-netwerk of een officieel inzamelpunt.
Lampen vervangen
143
LAMPEN VERVANGEN Type lampen Uw auto is voorzien van verschillende typen lampen. Verwijder ze als volgt: 1. Type A Volledig glazen gloeilamp: de lamp is gemonteerd met een drukbevestiging, trek de lamp daarom voorzichtig los. 2. Type B Gloeilamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets in en draai hem linksom. Cilindrische gloeilamp: druk de contacten uit elkaar. 4. Type D - E Halogeenlamp: duw de borgveer open en verwijder de lamp uit de lamphouder.
Bij gebruik van een hogedrukreiniger Houd bij het verwijderen van hardnekkig vuil met een hogedrukreiniger de straal niet langdurig op de koplampen en omgeving gericht, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.
Koplampen Open de motorkap. Steek uw hand achter de koplampunit om bij de lampen te komen. Verwijder de beschermkappen om bij de gloeilampen te komen. Voer het monteren uit in omgekeerde volgorde.
SNEL WEER OP WEG
3. Type C
7
Lampen vervangen 4 - Richtingaanwijzers Type B, PY21W - 21W amberkleurig - Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom. -
Druk de lamp iets in en draai hem linksom.
-
Vervang de lamp.
Raadpleeg in geval van problemen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1 - Dimlicht
3 - Grootlicht
5 - Mistlampen vóór
Type D, H4 - 55 W - Draai het deksel linksom open en verwijder het.
Type D, H4 - 55 W - Draai het deksel linksom open en verwijder het.
Type E, H1 - 55W Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
-
Neem de stekker los.
-
Neem de stekker los.
-
Druk op de twee haakjes en duw de borgveer open.
-
Druk op de twee haakjes en duw de borgveer open.
Vervang de lamp en let erop dat het metalen gedeelte goed aansluit op de groeven van de lampunit. 2 - Parkeerlicht
-
Verwijder de lamphouder.
-
Vervang de lamp en let erop dat het metalen gedeelte goed aansluit op de groeven van de lampunit.
-
Type A, W 5 W - 5 W - Draai het deksel linksom open en verwijder het. -
Trek de lamphouder los om bij de lamp te komen.
-
Vervang de lamp.
Controleer na het vervangen of de verlichting goed werkt.
Zijknipperlicht
Plafonniers voor/achter
Type A, WY5W - 5W amberkleurig - Duw het zijknipperlicht naar achteren en trek het geheel los.
Type C, 12 V 10 W - 10 W - Maak de plafonnier los met een schroevendraaier.
-
Houd de stekker vast en draai de lamphouder een kwart omwenteling naar links.
-
Verwijder het deksel om bij de lamp te komen.
-
-
Draai de lamp een kwart omwenteling naar links.
Druk de twee contacten uit elkaar en vervang de lamp.
-
-
Trek de lamp los en vervang hem.
Controleer of de nieuwe lamp goed tussen de contacten vastzit.
-
Breng het zijknipperlicht vanaf de achterzijde aan en duw hem naar voren.
-
Sluit het beschermplaatje.
-
Breng de plafonnier aan en controleer of hij goed vastzit.
SNEL WEER OP WEG
145
Lampen vervangen
7
146
Lampen vervangen
ACHTERLICHTEN
-
Bepaal de plaats van de defecte lamp en open de achterdeuren.
-
Draai de twee schroeven los met de schroevendraaier uit het etui (achter de bestuurdersstoel) en verwijder de lamphouder.
-
Maak de lampunit los.
-
Neem de stekker los.
-
Verwijder de houder door de borglippen uit elkaar te drukken.
-
Vervang de lamp.
Kentekenplaatverlichting
Op de achterklep Type A, C5W - 5W - Maak het lampglas los met de schroevendraaier uit het etui (achter de bestuurdersstoel) en verwijder de lamphouder.
Zie voor meer informatie de tabel "Lampen". 1. Remlichten Type B, P21W - 21W 2. Richtingaanwijzers Type B, PY 21W - 21W amberkleurig 3. Achteruitrijlichten
-
Druk de twee contacten uit elkaar en vervang de lamp.
-
Controleer of de nieuwe lamp goed tussen de contacten vastzit.
-
Breng het lampglas aan en druk het aan de bovenzijde vast.
Type B, P 21W - 21W 4. Parkeerlichten/ Mistlampen Type B, P4/21W - 4W/21W
Op de achterdeuren
Lampen vervangen
Bij de achterdeuren
Bij de achterklep
Type B, W 5 W - 5 W (4 lampen) - Maak het lampglas los met de schroevendraaier uit het gereedschapsetui.
Type B, W5W - 5W (5 lampen) - Open de achterklep. -
Verwijder de twee schroeven van het deksel en vervolgens het deksel zelf.
-
Neem de stekker los.
-
-
Knijp de twee borglippen samen en verwijder de lamphouder.
Knijp de twee borglippen samen en verwijder de lamphouder.
-
Verwijder de defecte lamp.
-
Verwijder de defecte lamp.
-
Vervang de lamp.
-
Vervang de lamp.
Raadpleeg bij problemen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
SNEL WEER OP WEG
147
Derde remlicht
7
148
Ruitenwisserblad vervangen
RUITENWISSERBLAD VERVANGEN Vervangen van een wisserblad voor of achter Instructies voor het losmaken van het wisserblad: Til de ruitenwisserarm A op. Draai het wisserblad B 90° rond het draaipunt C aan het uiteinde van de ruitenwisserarm. Maak het draaipunt van het wisserblad C los.
Instructies voor het monteren van het wisserblad: Steek het draaipunt C in het gat in het midden van het wisserblad B. Zet de ruitenwisserarm met het wisserblad terug op de voorruit.
Zekeringen vervangen
149
ZEKERINGEN VERVANGEN De twee zekeringkasten bevinden zich in het dashboard aan bestuurderszijde en in de motorruimte.
Toegang tot de zekeringkast in het dashboard A. Goed.
-
B. Defect. C. Tang.
Verwijder om bij de zekeringen in het dashboard te komen de 2 schroeven met de contactsleutel en kantel de zekeringkast.
Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast. Gebruik altijd de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en inspecteer de staat van de smeltdraad. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (identieke kleur). Als de storing zich kort na het vervangen van de zekering opnieuw voordoet, laat dan het elektrische systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de zekeringkast onder de motorkap -
Maak om bij de zekeringkast onder de motorkap te komen de stekker van de linkerkoplamp en vervolgens het deksel van de zekeringkast los.
SNEL WEER OP WEG
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door het CITROËN-netwerk aanbevolen en geleverd worden, en die niet volgens de voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 milliampère.
7
150
Zekeringen vervangen
Tabellen zekeringen dashboard (bestuurderszijde)
Zekering
Ampère
Functies
F12
7,5 A
Voeding dimlicht rechts.
F13
7,5 A
Voeding dimlicht links - koplampverstelling.
F31
5A
F32
7,5 A
Verlichting vóór - plafonnier vóór - verlichting plafonnier achter.
F36
10 A
Autoradio - voorbereiding mobiele telefoon - bedieningspaneel airconditioning - EOBD-diagnoseaansluiting.
F37
5A
Remlicht - instrumentenpaneel.
F38
20 A
Portiervergrendeling.
F43
15 A
Ruitensproeierpomp.
F47
20 A
Voeding motor ruitbediening bestuurderszijde.
F48
20 A
Voeding motor ruitbediening passagierszijde.
F49
5A
Elektronische eenheid parkeerhulp - schakelaar verlichting achter - elektrische buitenspiegelverstelling - elektronische eenheid inbraakalarm.
F50
7,5 A
Elektronische eenheid airbags.
F51
7,5 A
Schakelaar rempedaal - schakelaar koppelingspedaal elektrische buitenspiegelverstelling - module Bluetooth systeem.
F53
5A
Schakelaar voeding elektronische eenheid motor.
Instrumentenpaneel - mistachterlichten.
Ampère
Functies
F41
7,5 A
Buitenspiegelverwarming.
F94
15 A
Aansteker.
F96
15 A
12V-aansluiting.
F97
10 A
Stoelverwarming bestuurderszijde.
F98
10 A
Stoelverwarming passagierszijde.
SNEL WEER OP WEG
Zekering
151
Zekeringen vervangen
7
152
Zekeringen vervangen
Tabel zekeringen motorruimte
Zekering
Ampère
Functies
F01
60 A
Elektronische eenheid.
F02
40 A
Aanjager.
F03
20 A
Voeding startmotor.
F04
40 A
Voeding pomp hydraulisch blok ABS.
F06
30 A
Bediening motorventiteur met één snelheid.
F07
40 A
Bediening motorventilateur hoge snelheid.
F08
30 A
Pomp aircogroep.
F09
15 A
Trekhaakbedrading.
F10
10 A
Claxon.
F11
10 A
Voeding secundaire lading motormanagement.
F14
15 A
Grootlicht.
F15
15 A
12V-aansluiting.
Ampère
F16
7,5 A
Elektronische eenheid motor - elektronische eenheid en selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak - spoel relais T20.
F17
15 A
Voeding bobine - verstuivers - elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F18
7,5 A
Elektronische eenheid motor (1.3 HDi) - spoel relais T09 (1.3 HDi).
F19
7,5 A
Aircocompressor.
F20
30 A
Voeding achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming, elektrische buitenspiegelverstelling.
F21
15 A
Brandstofpomp (1.4 benzine en 1.3 HDi).
F22
20 A
Elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F23
20 A
Voeding elektrokleppen hydraulisch regelorgaan ABS.
F24
7,5 A
ABS.
F30
15 A
Mistlampen.
F81
60 A
Voorgloeimodule (1.3 HDi).
F82
30 A
Pomp gestuurde handgeschakelde versnellingsbak - voeding gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F84
10 A
Elektronische eenheid en elektrokleppen gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F85
30 A
Aansteker - 12V-aansluiting.
7,5 A
Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19 (behalve 1.3 HDi).
F87 5A
Functies
Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19 - sensor laadtoestand accu (1.3 HDi).
SNEL WEER OP WEG
Zekering
153
Zekeringen vervangen
7
Slepen van uw auto
154
Algemene aanwijzingen
SLEPEN VAN UW AUTO Het afneembare sleepoog bevindt zich in het etui achter de bestuurdersstoel (Bedrijfswagen) of achter de achterbank (Combi).
Aan de voorzijde Maak het klepje in de voorbumper aan de rechterzijde los met behulp van een platte schroevendraaier. Draai het sleepoog vast tot de aanslag. Maak vervolgens de sleepstang vast aan het sleepoog. Deblokkeer het stuurslot door het contact aan te zetten en zet de handrem vrij. Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg geen grote afstanden af.
Bij de gesleepte auto moet de versnellingspook in de neutraalstand staan. Als deze in een versnelling staat, kan bij het slepen ernstige schade aan onderdelen van de aandrijflijn en het remsysteem ontstaan en kan het gebeuren dat de rembekrachtiging niet werkt als de motor weer wordt gestart.
Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - bij stranding met de auto op de autosnelweg, -
als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten,
-
bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
-
bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Aan de achterzijde Maak het klepje in de achterbumper aan de onderzijde los met behulp van een platte schroevendraaier. Draai het sleepoog vast tot de aanslag. Maak vervolgens de sleepstang vast aan het sleepoog. Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg geen grote afstanden af.
IDENTIFICATIE A. Constructeursplaatje 1. Serienummer VF. 2. Maximaal toegestaan totaalgewicht. 3. Maximaal toegestaan treingewicht. 4. Maximale aslast vóór. 5. Maximale aslast achter.
B. Serienummer op de carrosserie C. Kleurcode van de lak D. Serienummer op het dashboard E. Bandenspanning
SNEL WEER OP WEG
155
Identificatie
7
Brandstof
156
Het tanken dient met afgezette motor te geschieden. - Open de brandstoftankklep.
BRANDSTOF TANKEN Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Te laag brandstofniveau Als het minimale brandstofniveau is bereikt, gaat dit lampje branden. Er bevindt zich op dat moment nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.
-
Houd met één hand de tankdop vast.
-
Steek met uw andere hand de sleutel in het slot en draai deze een derde omwenteling.
-
Verwijder de tankdop en hang deze op aan de haak aan de binnenzijde van de klep.
Als de brandstoftankklep geopend is, blokkeert een veiligheidssysteem het openschuiven van de zijdeur (Combi). Op een sticker aan de binnenzijde van de klep staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven. Bij het openen van de dop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door een vacuüm en is een normaal verschijnsel dat wordt veroorzaakt door de afdichting van het brandstofcircuit. Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit de tankklep.
ONDERBREKING BRANDSTOFTOEVOER Bij een zware aanrijding worden de brandstoftoevoer en de elektrische voeding van de auto automatisch onderbroken. Gelijktijdig worden de deuren automatisch ontgrendeld en gaan de plafonniers branden. Er verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, afhankelijk van de uitvoering van uw auto. Draai de sleutel in de stand STOP om ontlading van de accu te voorkomen. Controleer buiten de auto of u geen brandstof ruikt en of er geen brandstoflekkage is.
Herstel de brandstoftoevoer en de elektrische voeding handmatig om weer weg te kunnen rijden : - met de sleutel in de stand STOP, draai deze in de stand MAR, -
beweeg de schakelaar van de richtingaanwijzers geheel naar boven,
-
zet de schakelaar in de stand "Uit",
-
beweeg de schakelaar van de richtingaanwijzers geheel naar beneden,
-
zet deze opnieuw in de stand "Uit",
-
beweeg de schakelaar opnieuw geheel naar boven,
-
zet deze opnieuw in de stand "Uit",
-
beweeg de schakelaar opnieuw geheel naar beneden,
-
zet deze opnieuw in de stand "Uit",
-
draai de sleutel in de stand STOP.
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
SNEL WEER OP WEG
Herstellen brandstoftoevoer
157
Brandstof
7
158
Onderhoud met Total
De kracht van de samenwerking tussen TOTAL en CITROËN komt vooral tot uiting in de autosport. Beide merken hebben, van de Rally van Marokko in 1969 tot en met de fantastische dubbele titel van wereldkampioen die in 2009 is behaald door het duo Sébastien Loeb-Daniel Elena en het CITROËN TOTAL TEAM, een indrukwekkende erelijst van legendarische overwinningen opgebouwd. Tijdens het behalen van deze overwinningen zijn de smeermiddelen van TOTAL getest onder extreme omstandigheden en daarom staan zij garant voor de topprestaties van elke CITROËN.
159
Motorkap openen
Binnenzijde
Buitenzijde
Trek aan de hendel onder het dashboard.
Til de motorkap iets op en houd de motorkap met uw hand omhoog. Duw de veiligheidshaak naar links en open de motorkap vervolgens tot het hoogste punt. Controleer of de vergrendelknop A goed vast zit door er op te drukken. Houd hierbij de motorkap steeds omhoog.
Zet het contact altijd met de sleutel af als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
Sluiten Til de motorkap iets op en trek aan ontgrendelknop A om de motorkap de deblokkeren. Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Controleer of de motorkap goed vergrendeld is. Open de motorkap liever niet als het hard waait.
SNEL WEER OP WEG
MOTORKAP OPENEN
7
160
Onder de motorkap
Dieselmotor ONDER DE MOTORKAP 1. Reservoir ruitensproeiers vóór. 2. Zekeringkast. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof. 5. Luchtfilter. 6. Oliepeilstok. 7. Motorolie (bij)vullen. 8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
Benzinemotor ONDER DE MOTORKAP
161
Onder de motorkap
1. Reservoir ruitensproeiers vóór. 2. Zekeringkast. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof. 5. Luchtfilter. 6. Oliepeilstok. 7. Motorolie (bij)vullen.
SNEL WEER OP WEG
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
7
162
Niveaus
NIVEAUS Voer de onderstaande controles regelmatig uit om uw auto in goede staat te houden. Vraag naar de voorschriften bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats of raadpleeg het onderhoudsboekje dat bij dit instructieboekje zit.
Motorolieniveau Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen (maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1 000 km). De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de oliepeilstok. Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: A= maxi. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als het oliepeil boven dit merkteken uitkomt. B= mini. Laat het oliepeil nooit onder dit merkteken uitkomen. Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd.
Olie verversen
Remvloeistofniveau
Dit dient volgens het onderhoudsschema van de constructeur te worden uitgevoerd. Het is verplicht uitsluitend olieën te gebruiken met de door de constructeur voorgeschreven viscositeit. Vraag naar de voorschriften bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Neem voordat u olie bijvult de peilstok uit de houder. Controleer na het bijvullen het motorolieniveau (het niveau mag niet boven het bovenste merkteken uitkomen). Draai de olievuldop vast alvorens de motorkap te sluiten.
De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst. Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet. Het niveau dient steeds tussen de merktekens MINI en MAXI van het reservoir te staan. Indien regelmatig vloeistof moet worden bijgevuld, duidt dit op een storing die zo snel mogelijk door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats gecontroleerd moet worden.
Verklikker- en waarschuwingslampjes Zie in de rubriek 1 het gedeelte "Cockpit" voor meer informatie over de verklikker- en waarschuwingslampjes.
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof
Afgewerkte producten
Gebruik om ernstige motorschade te voorkomen uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de motorventilateur nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat.
Controleer het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor koud is. Draai de dop met geïntegreerde peilstok los en controleer of het niveau tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie. Remvloeistof is schadelijk voor de gezondheid en is een erg bijtend middel. Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en koelvloeistof niet in het riool, in het water of op de grond, maar deponeer deze in de daarvoor bestemde containers van het CITROËN-netwerk of bij een officieel afvalinzamelpunt.
Draai de dop eerst twee omwentelingen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul koelvloeistof bij. Laat het koelsysteem, als regelmatig koelvloeistof moet worden bijgevuld, zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Bijvullen Het niveau dient steeds tussen de merktekens MINI en MAXI van het expansievat te staan. Laat het koelsysteem, als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld, controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Niveau ruitensproeiervloeistof Wij adviseren u voor een optimale reiniging en om bevriezing te voorkomen om deze vloeistof niet bij te vullen met of te vervangen door water, maar om producten te gebruiken die verkrijgbaar zijn bij het CITROËN-netwerk. Inhoud reservoir: ongeveer 5,5 liter.
SNEL WEER OP WEG
Koelvloeistofniveau
163
Niveaus
7
164
Controles
CONTROLES
Accu
Remblokken
Aftappen van water uit het brandstoffilter
Het is raadzaam de accu van uw auto voor de winter te laten controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit behalve door lekkage van het remsysteem ook veroorzaakt worden door slijtage van de remblokken.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Slijtage remschijven/-trommels
Als dit lampje gaat branden, moet het brandstoffilter worden afgetapt. Om te voorkomen dat het lampje gaat branden kan het filter ook op regelmatige basis worden afgetapt, bijvoorbeeld bij elke onderhoudsbeurt. Draai de aftapplug of de sensor water in brandstoffilter aan de onderzijde van het filter los. Ga door met aftappen tot al het water uit het filter is weggelopen. Draai vervolgens de aftapplug of de sensor weer vast. De HDi-motoren zijn technologisch geavanceerde motoren. Laat werkzaamheden aan deze motoren altijd uitvoeren door gekwalificeerde technici van het CITROËN-netwerk.
Luchtfilter en interieurfilter Een verstopt interieurfilter vermindert de prestaties van de airconditioning en kan stankoverlast in het interieur veroorzaken. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor informatie over het vervangingsinterval van de filterelementen. Als de omgeving (veel stof) en de gebruiksomstandigheden van de auto (veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Raadpleeg in de rubriek 7 het gedeelte "Motorruimte".
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie over de controle van de remschijven/-trommels van uw auto.
Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Oliefilter Vervang het oliefilterelement regelmatig, volgens het onderhoudsschema.
Roetfilter (1.3 HDi 75)
Verzadiging/regeneratie
De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter een actieve bijdrage aan het verbeteren van de luchtkwaliteit door het tegenhouden van onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte uitlaatrook voorkomen. Dit filter, dat is opgenomen in het uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op. De motormanagementcomputer regelt automatisch en periodiek de verbranding van de opgeslagen roetdeeltjes (regeneratie). De regeneratie vindt plaats als aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de gebruiksomstandigheden van de auto wordt voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt, kunt u dit merken aan enkele verschijnselen (een hoger stationair toerental, inschakelen van de koelventilator, meer rook uit de uitlaat en hogere temperatuur van de uitlaat) die geen gevolgen hebben voor de werking van de auto en het milieu. Nadat u langdurig met lage snelheden hebt gereden of nadat de motor langdurig stationair heeft gedraaid, kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het gas geven. Dit is niet van invloed op de werking van de auto of het milieu.
Bij het gevaar van verstopping van het roetfilter gaat dit lampje branden in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel. Deze waarschuwing wijst op een beginnende verzadiging van het roetfilter (veelvuldige stadsritten: lage snelheden, verkeersopstoppingen…). Om het filter te regenereren wordt aangeraden zo spoedig mogelijk, als de verkeerssituatie en -regels dit toelaten, gedurende ongeveer 15 minuten met een snelheid van meer dan 60 km/h en een toerental hoger dan 2000 t/min te gaan rijden (tot het lampje uitgaat en de waarschuwing verdwijnt). Zet de motor niet af voordat de regeneratie voltooid is: als de regeneratie vaak wordt onderbroken, kan de motorolie voortijdig vervuild raken. Het wordt afgeraden om het regeneratieproces te voltooien terwijl de auto stilstaat.
Elektronisch bediende versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. Raadpleeg de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van de belangrijkste niveaus en bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen zoals het remsysteem te optimaliseren, worden door CITROËN specifieke producten geselecteerd en aangeboden. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
Vanwege de hoge uitlaattemperatuur als gevolg van de normale werking van het roetfilter is het raadzaam de auto uit de buurt van brandbaar materiaal (gras, dorre bladeren, dennenaalden, ...) te parkeren om brandgevaar te voorkomen.
Storing Als deze waarschuwing aanwezig blijft, negeer deze dan niet. De waarschuwing duidt op een storing in het uitlaatsysteem/ roetfilter. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
SNEL WEER OP WEG
Handgeschakelde versnellingsbak
165
Controles
7
166
Exterieur
Afmetingen .................................58-59
Sleutel, afstandsbediening, batterij ......................................31-33 Centrale vergrendeling ........31, 37, 39 Ruit voorportier openen/sluiten........32 Codekaart ........................................34 Alarm ...............................................35
Laadruimte..............................108-109 Achterdeuren ..................31, 33, 36-40 180° openen/sluiten ...................37, 39
Achterlichten, richtingaanwijzers, 3e remlicht ................ 41-42, 146-147
Ruitenwisserbladen .......................148 Buitenspiegels .................................46 Zijknipperlichten.............................145
Kentekenplaatverlichting ...............146
Parkeerhulp achter ..........................72
Koplampen, mistlampen, richtingaanwijzers .... 41-42, 143-145 Koplampverstelling ..........................42 Lampen vervangen .................143-147
Portieren openen/ sluiten ..........................31, 33, 36-40 Motorkap openen...........................159 Menu - autoclose .................37, 39, 70
Rechterzijde: tankdop, brandstoftank ..................156 onderbreking brandstoftoevoer..................156-157
Reservewiel, wiel verwisselen, gereedschap ........................138-140
Remmen, remblokken ...........162, 164 Hill holder.........................................54 Remhulpsystemen ................. 114-115 Stabiliteitscontrolesystemen ... 115-117 Banden, bandenspanning..............155
Takelen, slepen..............................154 Trekhaak .................................131-132
WEGWIJZER
Accessoires ............................133-134 Imperiaal ........................................133
167
EXTERIEUR (BESTELWAGEN)
8
168
Exterieur
EXTERIEUR (COMBI) Accessoires ...........................133-134 Allesdragers...................................133
Afmetingen .................................60-63
Rechterzijde: tankdop, brandstoftank ..................156 onderbreking brandstoftoevoer ....................156-157 Voorzieningen achterin ........... 110-111 Achterdeuren ..................31, 33, 36-40 180° openen/sluiten ...................37, 39
Sleutel, afstandsbediening, batterij .....................................31-33 Centrale vergrendeling ........31, 37, 39 Ruit voorportier openen/sluiten........32 Codekaart ........................................34 Alarm ...............................................35
Achterlichten, richtingaanwijzers, 3e remlicht ................ 41-42, 146-147 Ruitenwisserbladen .......................148 Buitenspiegels .................................46 Zijknipperlichten.............................145
Kentekenplaatverlichting ...............146
Parkeerhulp achter ..........................72
Koplampen, mistlampen, richtingaanwijzers .... 41-42, 143-145 Koplampverstelling ..........................42 Lampen vervangen .................143-147
Portieren openen/ sluiten ..........................31, 33, 36-40 Kinderbeveiliging .............................40 Ruiten achter ...................................47 Motorkap openen...........................159 Menu - autoclose .................37, 39, 70
Reservewiel, wiel verwisselen, gereedschap, bandenreparatieset.............138-140, 141-142 Remmen, remblokken ...........162, 164 Hill holder.........................................54 Remhulpsystemen .................. 114-115 Stabiliteitscontrolesystemen ... 115-117 Banden, bandenspanning......142, 155
Takelen, slepen..............................154 Trekhaak .................................131-132
Interieur
169
INTERIEUR (BESTELWAGEN)
Accu (+), opladen, starten ......135-137
Stoelen, verstellen ......................95-96 Gereedschap, krik .........................138
Wegklapbare stoel ...........................97 Kinderzitjes .....................124-126, 128
12V-aansluiting ..............................106 Handrem ........................................ 113 Laadruimte..............................108-109 ● sjorogen, ● opbergvak, ● zaklamp, ● verticale afscheiding. Plafonnier achter ........................... 112 Accessoires ............................133-134
WEGWIJZER
Veiligheidsgordels................... 118-119 Airbags ...................................120-123 Uitschakeling passagiersairbag .....122
Binnenspiegel ..................................46 Plafonnier vóór .............................. 112 Lamp plafonnier cabine vervangen ...................................145
8
170
Interieur
INTERIEUR (COMBI)
Accu (+), laden, starten ..........135-137
Veiligheidsgordels vóór........... 118-119 Airbags ...................................120-123 Uitschakeling airbag aan passagierszijde ...........................122
Voorstoelen, verstellen ...............95-96
12V-aansluiting ..............................106 Handrem ........................................ 113
Binnenspiegel ..................................46 Plafonnier vóór .............................. 112 Lamp plafonnier vervangen ...........145
Wegklapbare stoel ...........................97 Achterbank .................................98-99 Veiligheidsgordels achter........ 118-119 Kinderzitjes ............. 124-125, 127-128 ISOFIX-bevestigingen ............129-130
Voorzieningen achterin .................. 110 ● sjorogen, ● bagagenet, ● hoedenplank. Plafonnier achter ........................... 112 Gereedschap, krik, noodreparatieset voor banden.................138, 141-142 Accessoires ............................133-134
Interieur
171
INTERIEUR (COMBI)
Accu (+), laden, starten ..........135-137
Veiligheidsgordels vóór........... 118-119 Airbags ...................................120-123 Uitschakeling airbag aan passagierszijde ...........................122
Binnenspiegel ..................................46 Plafonnier vóór .............................. 112 Lamp plafonnier vervangen ...........145
Wegklapbare stoel ...........................97 Achterbank .............................100-101 Veiligheidsgordels achter........ 118-119 Kinderzitjes ............. 124-125, 127-128 ISOFIX-bevestigingen ............129-130
12V-aansluiting ..............................106 Handrem ........................................ 113
Voorzieningen achterin ........... 110-111 ● sjorogen, ● bagagenet, ● hoedenplank, ● bevestigingsriemen, ● zaklamp. Plafonnier achter ........................... 112 Bagageruimteverlichting ................ 112 Gereedschap, krik, noodreparatieset voor banden.................138, 141-142 Accessoires ............................133-134
WEGWIJZER
Voorstoelen, verstellen ...............95-96
8
172
Cockpit
BESTUURDERSPLAATS Instrumentenpaneel, displays, tellers ............................................21 Verklikkerlampjes........................22-28 Meters.........................................29-30
Stuurwiel, verstellen ........................48 Claxon ........................................... 114 Cockpit...............................................7
Lichtschakelaar...........................41-42 Follow me home verlichting .............42 Parkeerlichten..................................41
Snelheidsregelaar.......................44-45 Configuratie - persoonlijke instellingen...............................68-71 Tijd instellen .....................................70 Koplampverstelling ..........................42 Mistlampen vóór/mistachterlicht ......42 Dimmer dashboardverlichting ..........30
Ruitenwissers voor/achter ...............43 Ruitensproeiers ...............................43 Boordcomputer ................................68
Starten, contactslot ....................18, 34
Zekeringen..............................149-151
Ruitbediening...................................47 Buitenspiegels .................................46
Motorkap openen...........................159
173
Cockpit
Autoradio, CD/MP3.....................73-76 Bediening aan het stuurwiel van de autoradio / handsfree set ...74, 77-94 Antispinregeling / Intelligent Traction Control ................... 115-117 Stop & Start-systeem..................55-57 Alarmknipperlichten ....................... 113 Schakelindicator ..............................49
Ontdooien, ontwasemen................102 Vergrendeling laadruimte............38-39
Verwarming, ventilatie, airconditioning .............103, 104-105
Voorzieningen voorin ..............106-107 ● dashboardkastje, ● rokersset, ● 12V-aansluiting, ● schrijftafel, ● brillenvakje, ● zonneklep.
WEGWIJZER
Versnellingsbakken......... 48-49, 50-52 Parkeerhulp achter ..........................72
8
174
Gegevens - onderhoud
TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD Ruitenwisserbladen vervangen .....148
Niveaus...................................162-163 ● oliepeilstok, ● stuurbekrachtigingsvloeistof, ● remvloeistof, ● koelvloeistof, ● ruitensproeiervloeistof.
Zekeringen motorruimte .................149, 152-153
Controles ................................164-165 ● accu, ● luchtfilter/interieurfilter, ● oliefilter, ● roetfilter (1.3 HDi 75), ● handrem, ● remblokken. Emissieregeling .......................29, 165
Lampen, verlichting, lampen vervangen ...............143-147
Motorkap openen...........................159 Motorruimte ............................160-161 Ruitensproeiers .............................163
Identificatie, serienummer, kleurcode van de lak, bandenspanning.......155
Motoren (gegevens) ...................64-65 Afmetingen .......... 58-59, 60-61, 62-63 Gewichten........................................66
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.
Gedrukt in de EU Néerlandais 12-10
11NMO.0070 Néerlandais 2011 – DOCUMENTATION DE BORD 4Dconcept Diadeis Seenk Edipro
CRÉATIVE TECHNOLOGIE