www.oversalarisadministratie.nl
LOONHEFFINGEN
Update Belastingplan 2016 en de gevolgen voor de loonheffingen Gevolgen novelle voor loon- + inkomstenbelasting De Eerste Kamer heeft het Belastingplan 2016 op 22 december 2015 aangenomen. Toegespitst op de loonheffingen gaat deze bijdrage in op de wijzigingen op het Belastingplan als gevolg van de Vierde nota van wijziging van 13 november 2015 en de Novelle van 8 december 2015. Ook enkele verduidelijkingen die tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan naar boven zijn gekomen, vindt u terug in dit artikel. De aanpassing voor personeelsleningen wat betreft de eigen woning op grond van de Fiscale Verzamelwet 2015 komt eveneens aan de orde.
Mr. drs. Leon Lubbers Werkzaam bij Belastingdienst IMB (Informatiemanagement Belastingen) Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven
Het bleek in 2015 een tour de force om met steun van andere partijen verzekerd te raken van een meerderheid in de Eerste Kamer voor het Belastingplan. In de Tweede Kamer heeft het kabinet een meerderheid, wat leidde tot instemming op 18 november 2015 met het Belastingplan 2016. In het Belastingplan was echter een pakket van 4,5 miljard euro aan belastingverlagingsmaatregelen opgenomen voor burgers (en 500 miljoen euro voor bedrijven via het lage-inkomensvoordeel in de Wtl). Daarmee beoogt het kabinet op termijn structureel 35.000 banen te realiseren (in 2016 7.000 en in 2017 21.000), alsmede een verhoging van de economische groei. Met voldoende steun in de Tweede Kamer hoopte het kabinet het Belastingplan ook ‘gewoon’ door de Eerste Kamer te kunnen loodsen. De Eerste Kamer heeft geen recht van amendement (wijziging), en kan een wetsvoorstel alleen aannemen of verwerpen. De oppositiepartijen in de Tweede Kamer hadden echter dusdanig uiteenlopende aanvullende wensen dat ze lastig met elkaar en/of met het kabinetsbeleid te rijmen waren. De christelijke partijen wilden de koopkrachtpositie van de eenverdieners versterken, terwijl voor D66 vergroening en banengroei belangrijk was, met stimulering van de economische zelfstandigheid van beide ouders.
Aanvulling Belastingplan Na uitvoerig politiek overleg én uitstel van de stemmingen in de Tweede Kamer, heeft het kabinet via de Vierde nota van wijziging op het Belastingplan tevergeefs geprobeerd de impasse te doorbreken. Daarvoor was echter meer nodig. Ofschoon de maatregelen in de Vierde Nota van Wijziging een structureel budgettair beslag hebben van circa
8
500 miljoen euro, heeft deze nota per saldo geen effect op de werkgelegenheid. Na een akkoord over een extra aanvulling op het Belastingplan via een novelle (een snel aanvullend spoedwetje), bleek D66 op 8 december 2015 toch bereid om in te stemmen met het aangevulde Belastingplan. De wijzigingen in de novelle (budgettair beslag ruim 400 miljoen euro) leiden tot kleine aanpassingen in het koopkrachtbeeld voor 2016. Volgens het CPB heeft de novelle een zeer klein effect op de werkgelegenheid.
Netto lastenverlichting 2016 Zonder het pakket van 5 miljard euro zou in 2016 sprake geweest van een lastenverzwaring van 3,6 miljard euro als gevolg van eerdere kabinetsafspraken. De oploop van de zorgpremies met 1,3 miljard is hieraan debet, alsmede de vervangende maatregelen voor de huishoudentoeslag, de verlaging van de zorgtoeslag, de vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven en de oploop van de verhuurderheffing. De netto lastenverlichting per 2016 op grond van het Belastingplan bedraagt 1,4 miljard euro (5 miljard euro -/- 3,6 miljard euro). De Macro Economische Verkenning 2016 (MEV 2016) van het CPB bevat (blz. 75) een overzicht van het beleid in 2016 dat gunstig is voor de koopkracht en beleid dat ongunstig is voor de koopkracht.
Hoofdlijnen Vierde nota van wijziging Stijging koopkracht gezinnen en ouderen in 2016 & 2017 ã Het maximum van de algemene heffingskorting is per 1 januari 2016 verhoogd met 12 euro en (ten op-
nr 2 / 22 januari 2016
LOONHEFFINGEN
ã ã
ã
ã
zichte van 2016) wordt per 1 januari 2017 verlaagd met 3 euro. Hiermee is 120 miljoen euro gemoeid in 2016 en daarna 89 euro miljoen per jaar. Vanaf 2016 trekt het kabinet ook 100 miljoen euro extra uit voor verhoging van de kinderbijslag. Per 2016 wordt het budget voor de extra tegemoetkoming voor alleenstaande of alleenverdienende ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen structureel verhoogd met 3,7 miljoen euro per jaar. Intensivering van de kinderopvangtoeslag per 2017 met 100 miljoen euro extra structureel. Dit komt bovenop de intensivering van 290 miljoen euro uit het pakket van 5 miljard euro. Voor ouderen met en laag inkomen is vanaf 2017 structureel 100 miljoen euro extra beschikbaar voor de ouderenkorting (verhoging per 1 januari 2017 met 54 euro). Hiermee wordt een deel van de eenmalige koopkrachtreparatie per 2016 structureel gemaakt. Bij de stemming in de Eerste Kamer is een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om via het Belastingplan 2017 de ouderenkorting structureel te handhaven op 222 euro per jaar.
Vergroening ã Er vindt een schuif plaats in de energiebelasting van de eerste schijf voor elektriciteit naar de eerste schijf voor aardgas. Dat betekent dat het tarief op aardgas stijgt en het tarief op elektriciteit daalt. Per saldo levert dit een opbrengst op, waarvan 100 miljoen euro wordt teruggesluisd naar de verhoging van de kinderbijslag en 100 miljoen euro naar de verhoging van de kinderopvangtoeslag. ã De lasteneffecten voor bedrijven en gezinnen worden via andere onderdelen in de vierde nota van wijziging gecompenseerd. ã Verder heeft de staatssecretaris toegezegd te streven naar een gunstiger belastingtarief voor elektriciteit uit openbare laadpalen voor elektrische auto’s.
Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens in 2016 Actieven:
Voor novelle Na novelle
Mutatie
Modaal
2,0%
1,9%
-0,1%
2 x modaal
0,5%
0,3%
-0,2%
Modaal + ½ x modaal met kinderen
3,8%
3,7%
-0,1%
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen
2,2%
2,0%
-0,2%
Modaal + modaal zonder kinderen
2,7%
2,6%
-0,1%
2 x modaal + modaal zonder kinderen
1,6%
1,4%
-0,2%
Minimumloon
5,3%
5,3%
0,0%
Modaal
2,7%
2,6%
-0,1%
2 x modaal
0,9%
0,7%
-0,2%
Minimumloon
4,5%
4,5%
0,0%
Modaal
4,1%
4,0%
-0,1%
Paar met kinderen
0,4%
0,4%
0,0%
Alleenstaande
0,0%
0,0%
0,0%
Alleenstaande ouder
0,3%
0,3%
0,0%
(alleen) AOW
0,8%
0,8%
0,0%
AOW +10000
0,0%
0,0%
0,0%
(alleen) AOW
0,3%
0,3%
0,0%
AOW +10000
0,0%
0,0%
0,0%
Alleenverdiener met kinderen
Tweeverdieners
Alleenstaande
Alleenstaande ouder
Inactieven: Sociale minima
AOW (alleenstaand)
AOW (paar) Innovatie en ondernemen De energie-investeringsaftrek (EIA) wordt met 60 miljoen euro geïntensiveerd via de verhoging van het percentage van de EIA van 41,5 naar 58 procent. Hiermee wordt het voor bedrijven aantrekkelijker om te investeren in energiebesparende bedrijfsmiddelen. De lasten op arbeid voor het bedrijfsleven dalen structureel met 25 miljoen euro door een verlaging van de Aofpremie (premie Arbeidsongeschiktheidsfonds). In de energiebelasting komt per 2017 een vrijstelling voor het gebruik van aardgas voor mineralogische en metallurgische procedés (budgettair beslag 40 miljoen euro). Omdat deze vrijstelling per 2017 wordt ingevoerd valt in 2016 eenmalig 40 miljoen euro vrij. Dit bedrag wordt gebruikt om voor werkgevers de Aof-premie extra te verlagen.
Budgettaire dekking Het benodigde budget voor de vierde nota van wijziging is ontstaan, doordat het tarief in de tweede en de derde schijf van de inkomstenbelasting minder wordt verlaagd ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Deze verhoging bedraagt 0,05%-punt per 1 januari 2016 en (inclusief de verhoging van 0,05%-punt per 1 januari 2016) 0,15%punt per 1 januari 2017. De budgettaire opbrengst hiervan is 66 miljoen euro in 2016 en 200 miljoen euro per jaar voor de jaren na 2016. Daarnaast wordt de accijns op rooktabak per 1 april 2016 verhoogd met 13,51 euro/kg. Structureel levert dit een bedrag van 100 miljoen euro op vanaf 2017.
9
www.oversalarisadministratie.nl
LOONHEFFINGEN Hoofdlijnen Novelle Via de novelle van 8 december 2015 stelt het kabinet maatregelen voor die, met behoud van de balans in het Belastingplan, bijdragen aan meer werkgelegenheid, vergroening, lagere lasten op arbeid, en aan aanvullende koopkrachtreparatie voor ouderen. Maatregelen loon- en inkomstenbelasting ã Vanaf 2017 wordt de arbeidskorting vertraagd verlaagd voor werkenden met een inkomen tussen de 35.000 en 125.000 euro. Hiermee is structureel een bedrag van 224 miljoen euro gemoeid. ã Vanaf 2017 is structureel 100 miljoen euro extra beschikbaar voor de ouderenkorting. Dit bedrag komt bovenop de intensivering van de ouderenkorting (eveneens 100 miljoen euro) uit de vierde nota van wijziging. Budgettaire dekking De maatregelen uit de novelle worden budgettair gedekt doordat het kabinet het tarief in de tweede en de derde schijf van de loon- en inkomstenbelasting in 2016 met 0,2%-punt en in 2017 met 0,3%-punt minder verlaagd ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Deze generieke verlaging heeft beperkte inkomenseffecten. Met ingang van 1 januari 2016 komt het tarief van de tweede en derde schijf nu uit op 40,4 procent. Aanpassing loonbelastingtabellen per 1 april 2016 De verhoging van het tarief in de tweede en derde schijf op grond van de novelle, wordt voor werknemers en uitkeringsgerechtigden per 1 april 2016 verwerkt in de loonbelastingtabellen. De novelle leidt dan niet tot een nabetaling bij de definitieve aanslag in 2017 voor degenen die normaal twaalf maanden loon of een uitkering ontvangen. Vanaf april wordt er ten opzichte van de inhouding in maart bij een modaal loon ruim circa 3 euro per maand meer loonheffing ingehouden en bij een loon aan het einde van de derde schijf circa 10 euro per maand. Daarvan is 75 procent het gevolg van de verhoging van de tarieven in de tweede (en derde) schijf naar het niveau zoals dat in de novelle is vastgesteld. De resterende 25 procent betreft de inhaalslag over de maanden april tot en met december voor de in de maanden januari tot en met maart te weinig ingehouden loonheffing. Gevolgen voor de inkomstenbelasting Werknemers die slechts een deel van het jaar loon ontvangen, hebben meestal recht op een belastingteruggaaf voor de algemene heffingskorting. Voor hen wordt het tariefverschil in die teruggaaf verrekend. Voor een aantal belastingplichtigen werkt correctie via de loonbelastingtabellen niet, of onvoldoende (denk onder meer aan on-
10
dernemers en werknemers met gelijktijdig meer dan een dienstbetrekking of uitkering). Voor hen wordt de tariefverhoging verrekend via de definitieve aanslag. Voorlopige aanslag Belastingplichtigen voor wie de loonbelasting geen eindheffing is of die niet onder de loonbelasting vallen, ontvangen eind 2015/begin 2016 een reguliere voorlopige aanslag en/ of na afloop van het jaar een reguliere definitieve aanslag. De novelle leidt ertoe dat de door de Belastingdienst opgelegde voorlopige aanslagen 2016 niet helemaal met de feitelijk voor 2016 geldende tarieven van de tweede en derde schijf zijn berekend en dat er is gerekend met een te laag heffingvrij vermogen in box 3. Dit kan betekenen dat zij via de definitieve aanslag een lagere teruggaaf ontvangen of een hoger te betalen bedrag. Het gaat hier om een gevarieerde groep, bijvoorbeeld IB-ondernemers, belastingplichtigen met bijverdiensten, werknemers die slechts een deel van het jaar hebben gewerkt, belastingplichtigen met aftrekposten en combinaties hiervan. Vanaf begin 2016 kunnen deze belastingplichtigen eventueel een wijziging van de voorlopige aanslag vragen. Het financiële belang is echter beperkt: het gaat in de inkomstenbelasting bij een modaal inkomen om circa 30 euro en bij een inkomen aan het einde van de derde schijf om circa 92 euro. Dit kan echter wel weer doorwerken in toeslagen! Inkomensafhankelijkheid Het kabinet erkent dat de inkomensafhankelijkheid van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting de complexiteit heeft vergroot. In die zin dat de aansluiting tussen loonbelasting en inkomstenbelasting over het loon niet optimaal is. Hoewel de uitvoerbaarheid van de inkomensafhankelijkheid met aanpassingen in de tabel voor bijzondere beloningen (waaronder de afschaffing van de voordeelregeling) sterk is verbeterd, vindt ook het kabinet dat voor een aantal groepen de aansluiting nog steeds onvoldoende is. Het kabinet wil de aansluiting tussen de loonbelasting en de inkomstenbelasting in de toekomst verder verbeteren en werkt daaraan.
S&O-afdrachtvermindering en RDA per 2016 In reactie op vragen vanuit de Tweede Kamer is meegedeeld dat het voor (grotere) ondernemingen met personeel in afzonderlijke personeelsvennootschappen mogelijk blijft om aan eigen speur- en ontwikkelingswerk (S&O) gerelateerde kosten en uitgaven op te voeren die worden gemaakt door een ander lichaam dat wel deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige. Dit betekent dat de huidige RDA-praktijk kan worden voortgezet binnen het systeem van de S&Oafdrachtvermindering. Het kabinet kiest ervoor de huidige verdeling tussen mkb en grote bedrijven te handhaven door het mkb-tarief in de
nr 2 / 22 januari 2016
LOONHEFFINGEN eerste schijf (32 procent) twee keer zo hoog vast te stellen als het tarief in de tweede schijf (16 procent). Op die manier is de regeling gunstig voor het mkb en toch effectief voor grote bedrijven. Er is beoogd dat een budgettaire overschrijding ten gunste van het grootbedrijf niet ten koste gaat van het mkb. Tijdens de begrotingsbehandeling Economische Zaken op 15 oktober 2015 heeft de minister van Economische Zaken toegezegd dit effect van de integratie nauwlettend te volgen. Als de verdeling tussen mkb en grootbedrijf toch afwijkt van de huidige raming, worden in het Belastingplan 2017 maatregelen opgenomen. Bij de uitwerking van de geïntegreerde afdrachtvermindering heeft de verbetering van de verzilvering van de regeling een belangrijke rol gespeeld. Toch is de mate van verzilverbaarheid afhankelijk van verschillende omstandigheden, waardoor de verbetering zich volgens het kabinet niet in dezelfde mate bij verschillende ondernemingen zal voordoen, maar zal er sprake zijn van individuele omstandigheden. Belastingkrediet Er is gevraagd of voor deze regeling een ‘belastingkrediet’ is in te voeren, dat te verrekenen is met andere belastingen. De staatssecretaris is echter van mening dat een dergelijke verrekening niet past binnen het Nederlandse stelsel voor belasting- en premieheffing. Fiscale eenheid Ook is de suggestie opgeworpen om voor de loonheffing een fiscale eenheid mogelijk te maken. Met een schuin oog zou gedacht kunnen worden aan de concernregeling voor de werkkostenregeling. Mogelijk zou de verzilveringsproblematiek dan nog verder verminderd kunnen worden. De loonheffing leent zich volgens de staatssecretaris naar zijn aard niet voor een concernbenadering. Iedere inhoudingsplichtige binnen concernverband is namelijk aansprakelijk voor de afdracht van de belasting van “zijn” werknemers. De concernregeling van de werkkostenregeling is een specifieke uitzondering, om de administratieve lastenverzwaring bij toedeling van gezamenlijke kosten te beperken. Dat is bij de geïntegreerde kosten voor S&O niet aan de orde. Bovendien zijn voor een fiscale eenheid in de loonheffingen extra beschikkingen nodig om te bepalen wie in concernverband opereren. Kennisinstellingen De S&O-afdrachtvermindering is gericht op het stimuleren van S&O door private bedrijven. Op basis van de nieuwe wettelijke definitie zijn niet als publieke kennisinstellingen aan te merken de holdings en (dochter)bedrijven van universiteiten en andere kennisinstellingen die hun vermogen hebben verdiend in de commercialisering van Intellectueel Eigendom, en die 100 procent eigendom zijn van de betreffende kennisinstelling.
Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) De omvang van de doelgroep voor het per 2017 in te voeren Liv is 350.000 werknemers. Het gaat om circa 80.000 werkgevers. De uurloongrenzen voor het Liv zijn berekend op basis van een arbeidsduur van 38 uur. Dit betekent dat bij een 38-urige werkweek of meer de maximale tegemoetkoming van 2000 euro respectievelijk 1000 euro bereikt wordt. Een arbeidsduur van 38
Hoger tarief in 2e & 3e schijf via novelle per 1 april 2016 in nieuwe loonbelastingtabellen uur ligt volgens het kabinet het dichtst bij de gemiddelde arbeidsduur in Nederland. Ruim 29.000 mensen werken echter meer dan 38 uur per week voor het minimumloon. Volgens het kabinet is het niet de intentie dat werkgevers met een werknemer die het minimumloon verdient en die meer dan dit gemiddelde werkt, buiten de reikwijdte valt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft de Tweede Kamer 30 november 2015 geïnformeerd dat hij de Tweede Kamer begin 2016 een brief zal sturen met uitkomsten over het besluitvormingsproces rondom de herziening van het minimumloon. De consequenties daarvan zullen doorwerken naar de Wtl. Mocht het zo zijn dat er geen minimumuurloon komt of dat dit op een later tijdstip in werking treedt dan de maatregelen uit de Wtl, dan zal de minister van SZW de uurloongrenzen en de tegemoetkomingen op grond van de Wtl baseren op een werkweek van 40 uur.
Aanscherping gebruikelijkheidscriterium WKR Binnen de werkkostenregeling fungeert het gebruikelijkheidscriterium als veiligheidsklep met als doel om te kunnen beoordelen of er wordt afgeweken van de hoofdregel dat een werknemer belasting verschuldigd is over zijn loonbestanddelen. Voor zover loon de gebruikelijkheidstoets niet doorstaat, geldt het eindheffingsregime en de daarmee samenhangende vrije ruimte niet. Het gebruikelijkheidscriterium is een flexibele norm die mee kan bewegen met de tijd. Het is volgens de staatssecretaris niet bij voorbaat uitgesloten dat oude gebruiken herleven of nieuwe gebruiken kunnen ontstaan. Reagerend op vragen heeft hij meegedeeld dat er ook niet specifiek naar één jaar - bijvoorbeeld 2014, 2015 of 2016 - wordt gekeken. Ter illustratie heeft de staatssecretaris de volgende voorbeelden genoemd.
11
www.oversalarisadministratie.nl
LOONHEFFINGEN Voorbeeld 1. Thuiswerkplek en bureaustoel Stel dat een werkgever vanuit de vrije ruimte bureaustoelen vergoedt of verstrekt aan werknemers voor hun thuiswerkplek. De aanwijzing als eindheffingsbestanddeel zal dan veelal voldoen aan het gebruikelijkheidscriterium. Enkele werknemers vragen echter of zij voor hun thuiswerkplek een zitbal of een fietsstoel kunnen krijgen in plaats van de bureaustoel. Als de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel van de vergoeding of verstrekking van de bureaustoel voldoet aan het gebruikelijkheidscriterium, hetgeen dus veelal zo zal zijn, en de zitbal of fietsstoel op zeer vergelijkbare manier wordt gebruikt als de bureaustoel, zal ook het aanwijzen als eindheffingsbestanddeel van de vergoeding of verstrekking van een zitbal of fietsstoel gebruikelijk zijn.
Voorbeeld 2. Wel of niet gebruikelijk Loonbestanddelen waarvan het volgens de staatssecretaris ongebruikelijk is dat de werknemer deze belastingvrij ontvangt zijn bijvoorbeeld het maandloon, vakantiegeld, hoge bonussen of vergoeding van vermogensschade bij
Het is ongebruikelijk om loon, vakantiegeld of hoge bonus onbelast te geven indiensttreding. Het als eindheffingsbestanddeel aanwijzen van vergoedingen of verstrekkingen die zien op kosten met een gemengd karakter (ten behoeve van zakelijk en privégebruik) en die een relatie hebben met kosten die de werknemer maakt in het kader van de (behoorlijke) vervulling van zijn dienstbetrekking, zal eerder gebruikelijk zijn dan het aanwijzen van pure beloningsbestanddelen. Zo is het als eindheffingsbestanddeel aanwijzen van een vergoeding of verstrekking van een (elektrische) fiets die de werknemer gebruikt voor woonwerkverkeer volgens de staatssecretaris niet ongebruikelijk. Ook kan het, afhankelijk van de waarde van het kerstpakket, gebruikelijk zijn een kerstpakket als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen, ondanks dat hier sprake is van een puur beloningsbestanddeel.
Regime personeelslening eigen woning wijzigt In de Memorie van Antwoord van 9 november 2015 betreffende de Fiscale Verzamelwet 2015 heeft de staatssecretaris aangegeven dat het per 2016 mogelijk wordt dat de inhoudingsplicht bij rentevoordelen van oud-werknemers verlegd kan worden van de werkgever naar de pen-
12
sioenuitvoerder. Hiertoe wordt het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (Uitv.besl. LB) aangepast. Het concept daarvoor was al bijgevoegd bij de memorie van antwoord. Aanleiding voor deze wijziging is dat via de Fiscale verzamelwet 2015 de nihilwaardering van rentevoordelen op personeelsleningen per 2016 voor de eigen woning wordt opgeheven. Verleggingsregeling In de praktijk kom het voor dat dergelijke rentevoordelen ook na de datum van pensionering doorlopen. Voor dergelijke rentevoordelen wordt de oud-werkgever dan inhoudingsplichtig. Omdat die inhoudingsplichtige meestal verder geen loon meer aan die werknemer verstrekt, kan het praktischer zijn dat de verzekeraar van het pensioen van de betreffende werknemer de inhouding voor het rentevoordeel op zich neemt. Dit wordt nu mogelijk gemaakt via een zogenoemde ‘kan-bepaling’. Dat betekent dat de betrokken partijen - de werkgever en de pensioenuitvoerder – hierover afspraken kunnen maken. Alleen wanneer de pensioenuitvoerder ermee instemt, is de verleggingsregeling van toepassing. De regelgeving voor de taakafbakening van pensioenuitvoerders vormt volgens de staatssecretaris geen belemmering om deze aanvullende taak op zich te nemen, omdat het geheel zich afspeelt in de sfeer van de loonadministratie. Voorwaarde is wel dat de oud-werkgever de verzekeraar de van belang zijnde gegevens alsmede het burgerservicenummer van de werknemer schriftelijk meedeelt aan de pensioenuitvoerder. Eindafrekeningsregeling voor variabele rente De omvang van rentevoordelen op personeelsleningen kan per tijdvak wisselen, bijvoorbeeld bij een variabele rente. De verwerking in de administratie voor de inhoudingsplichtige is dan bewerkelijk. De staatssecretaris heeft daarom toegezegd dat in het Uitv.besl. LB een regeling wordt opgenomen (art. 9.8) die het mogelijk maakt het rentevoordeel op een personeelslening gedurende het kalenderjaar in aanmerking te nemen op basis van een in redelijkheid geschat bedrag, gevolgd door afrekening in het laatste loontijdvak van het jaar. Deze mogelijkheid kan desgewenst ook worden gebruikt om bij een annuïtaire lening het jaarbedrag naar evenredigheid te verdelen over de loontijdvakken. Als de personeelslening eerder eindigt, moet de eindafrekening plaatsvinden in het laatste loontijdvak waarin het rentevoordeel wordt verstrekt. http://tinyurl.com/BPlan2016