UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2004-2005
Een vergelijkende studie van het rookgedrag van jongeren in Vlaanderen en Rusland op basis van de internationale HBSC-studie
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Medisch-Sociale Wetenschappen Optie Gezondheidsvoorlichting en –bevordering Door Elena Kourdioukova Prof. Dr. Lea Maes
Ondertekende, ELENA KOURDIOUKOVA, bevestigt hierbij dat onderhavige scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.
ABSTRACT Probleemstelling: Tabaksgebruik is één van de meest voorkomende oorzaken van morbiditeit en mortaliteit in de wereld. Jongeren beginnen vaak te experimenteren met roken tijdens de adolescentieperiode. De keuze van targetvariabelen is belangrijk voor de effectieve rookpreventieprogramma’s. De triggerdeterminanten van het roken kunnen geslachtsspecifiek en rookgewoontespecifiek zijn. Doelstelling: De studie wil nagaan of de geslachtsspecifieke determinanten van het regelmatige roken verschillend zijn van de determinanten van het rookgedrag ongeacht de intensiteit bij jongeren in Vlaanderen en Rusland. Methodologie: De analyses zijn gebaseerd op data van de internationale HBSC survey van 2001-2002. Drie reeksen logistische regressies waren uitgevoerd met verschillende determinanten voor de predictie van de binaire afhankelijke variabele “dagelijks roken” en drie reeksen logistische regressies waren uitgevoerd met dezelfde determinanten voor een andere afhankelijke variabele “roken ongeacht de intensiteit”. De regressiemodellen waren alleen gemaakt voor de 15 jarigen, voor jongens en meisjes apart en voor elk land afzonderlijk. Resultaten en conclusies: Alcoholgebruik en dronkenschap alsook het aantal avonden met vrienden zijn sterke determinanten van het roken en dagelijks roken bij jongeren van beide landen. Het verband tussen de lagere schoolprestaties en dagelijks rookgedrag is vastgesteld bij Vlaamse en Russische jongeren alsook bij Vlaamse jongeren met om het even welk rookgedrag. Interventies die gericht zijn op de zinvolle vrijetijdsactiviteiten alsook school-based programma’s zijn aangeraden bij jongeren van beide landen. Belangrijke geslachtsspecifieke determinanten voor beide landen zijn fysieke activiteiten voor jongens die experimenterend roken en gewichtcontrole voor meisjes die experimenteren of dagelijks roken. Deze kunnen een vertrekpunt zijn bij de ontwikkeling van geslachtsspecifieke rookpreventieprogramma’s. Trefwoorden: adolescenten, determinanten, geslachtsverschillen, roken.
IV
ABSTRACT Background: Cigarette smoking is a major preventable cause of morbidity and mortality worldwide. Experimentation with smoking often begins during adolescence. The choice of target variables is important for the effective smoke prevention programmes. The trigger determinates of smoking can be gender specific and specific for smoking habit. Objective: The aim of the present study was to determine whether the gender specific determinants of daily smoking are different from the factors that influence children to smoke without regard to intensity for Flemish and Russian adolescents. Method: The secondary data from an internationally HBSC survey in 2001-2002 are used for the analyses. Three series of logistic regression were conducted to assess the contribution of several variables to the prediction of the binary dependent variable “daily smoking” and three series of logistic regression were conducted with the same contribution variables to predict another binary dependent variable “smoking without regard to intensity”. The regression models were conducted only for age category 15 year, for each country and separately for boys and girls. Results and conclusions: The alcohol drinking, the episodes of drunkenness as well as the number of evenings that are spent with friends are most powerful determinants of smoking and daily smoking for adolescents in both countries. The link between the lower school performances and daily smoking has been determined among Flemish and Russian young people as well as among Flemish adolescents with smoking behaviour without regard to intensity. Interventions which are aimed at the meaningfully free time activities as well as school-based programmes have been advised at young people of both countries. Important gender specific determinants for both countries are physical activities for experimenting smoking boys and the weight control for experimenting and daily smoking girls. These can be a starting point at the development of gender specific smoke prevention programmes. Key Words: adolescents, determinants, gender differences, smoking.
V
INHOUDSTAFEL ABSTRACT ................................................................................................................... IV INHOUDSTAFEL.......................................................................................................... VI WOORD VOORAF..........................................................................................................X INLEIDING.................................................................................................................... XI HOOFDSTUK 1: LITERATUURSTUDIE DETERMINANTEN .................................. 1 1.1 INLEIDING TOT DE LITERATUURSTUDIE: ZOEKSTRATEGIE ................................... 1 1.2 GEVOLGEN VAN HET ROKEN OP KORTE EN LANGE TERMIJN ................................ 2 1.3 DETERMINANTENANALYSE VAN HET ROKEN .......................................................... 4 1.3.1 SOORTEN DETERMINANTEN.................................................................................... 4 1.3.1.1 SOCIODEMOGRAFISCHE FACTOREN .................................................................... 4 1.3.1.1.1 LEEFTIJD ............................................................................................................... 4 1.3.1.1.2 GESLACHT ............................................................................................................ 5 1.3.1.1.3 ETNICITEIT............................................................................................................ 5 1.3.1.1.4 WOONOMGEVING ................................................................................................. 6 1.3.1.1.5 OMVANG EN STRUCTUUR VAN HET GEZIN........................................................... 6 1.3.1.1.6 OUDERLIJKE SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS.................................................... 7 1.3.1.1.7 PERSOONLIJKE INKOMSTEN/ZAKGELD VAN JONGEREN ...................................... 7 1.3.1.1.8 PLATTELAND/STAD WOONPLAATS. ...................................................................... 8 1.3.1.1.9 TYPE SCHOOL, TYPE ONDERWIJS.......................................................................... 8 1.3.1.2 SOCIALE VERBONDENHEID FACTOREN .............................................................. 9 1.3.1.2.1 FAMILIALE OMGEVING ......................................................................................... 9 1.3.1.2.2 VERBONDENHEID MET PEERS EN VRIENDEN. ...................................................... 9 1.3.1.2.3 PERCEPTIE EN VERBONDENHEID MET SCHOOL. ................................................. 10 1.3.1.2.4 RELIGIOSITEIT .................................................................................................... 10 1.3.1.3 SOCIALE OMGEVINGSFACTOREN ...................................................................... 11 1.3.1.3 1 ROOKGEDRAG VAN OUDERS. ............................................................................. 11 1.3.1.3 2 ROOKGEDRAG VAN BLOEDVERWANTEN ........................................................... 12 1.3.1.3 3 ROOKGEDRAG VAN PEERS EN VRIENDEN. ......................................................... 12 1.3.1.3.4 ATTITUDES EN NORMEN TEN OPZICHTE VAN HET ROKEN. ................................ 13 1.3.1.3.5 TOEGANKELIJKHEID VAN TABAKSPRODUCTEN, MEDIA, RECLAME. ................. 14 1.3.1.4 PERSOONLIJKE FACTOREN ................................................................................ 15 1.3.1.4.1 EIGEN EFFECTIVITEIT, LOCUS OF CONTROL, SOCIALISATIE .............................. 15 1.3.1.4.2 EMOTIONEEL WELZIJN ....................................................................................... 15
VI
1.3.1.5 KENNIS, ATTITUDE, GEDRAG .............................................................................. 16 1.3.1.5.1 GEPERCIPEERDE VOORDELEN VAN HET ROKEN ................................................ 16 1.3.1.5.2 GEPERCIPEERDE NADELEN VAN HET ROKEN ..................................................... 17 1.3.1.5.3 KENNIS OVER GEVOLGEN VAN HET ROKEN ....................................................... 17 1.3.1.5.4 EVALUATIE VAN CONSEQUENTIES ..................................................................... 18 1.3.1.5.5 RISICOGEDRAGINGEN ........................................................................................ 18 1.3.1.5.6 LEVENNSSTIJL FACTOREN .................................................................................. 18 1.3.2 PREDICTOREN VAN HET ROKEN EN SOCIODEMOGRAFISCHE FACTOREN ........ 19 1.3.3 DETERMINANTEN AFHANKELIJK VAN HET STADIUM VAN HET ROKEN ............ 25 1.3.4 GESLACHTSVERSCHILLEN IN HET ROOKDETERMINANTEN ............................... 26 1.3.5 GESLACHTSVERSCHIILEN IN DE ROOKGEWOONTE BIJ JONGEREN .................. 29 1.3.6 CONCLUSIES UIT DE LITERATUURSTUDIE ........................................................... 30
HOOFDSTUK 2: DETERMINANTENSTUDIE .......................................................... 32 2.1 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ................................................... 32 2.2 METHODOLOGIE ...................................................................................................... 32 2.2.1 OPZET ...................................................................................................................... 32 2.2.2 RESPONDENTEN EN PROCEDURE............................................................................. 33 2.2.2.1 RESPONDENTEN EN PROCEDURE IN VLAANDEREN .............................................. 33 2.2.2.2 RESPONDENTEN EN PROCEDURE IN RUSLAND ..................................................... 34 2.2.3 VRAGENLIJST .......................................................................................................... 35 2.2.4 VARIABELEN ........................................................................................................... 35 2.2.5 ANALYTISCHE PROCEDURE ..................................................................................... 40 2.3 RESULTATEN............................................................................................................. 41 2.3.1 SAMPLE KARAKTERISTIEKEN ................................................................................. 41 2.3.2 FREQUENTIES .......................................................................................................... 41 2.3.3 FACTOREN GEASSOCIEERD MET HET ROKEN .......................................................... 42 2.3.3.1 RESULTATEN VAN DE ANALYSE MET DE AFHANKELIJKE VARIABELE: ROKEN .............................................................................................. 42 2.3.3.1.1 UNIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE ................................................................ 42 2.3.3.1.2 LOGISTISCHE ANALYSE MET BLOK VAN VARIABELEN ...................................... 44 2.3.3.1.3 MULTIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE ............................................................ 45 2.3.3.2 RESULTATEN VAN DE ANALYSE MET DE AFHANKELIJKE VARIABELE: DAGELIJKS ROKEN ................................................................................................ 47 2.3.3.2.1 UNIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE ................................................................ 47 2.3.3.2.2 LOGISTISCHE ANALYSE MET BLOK VAN VARIABELEN ...................................... 48 2.3.3.2.3 MULTIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE ............................................................ 50
VII
2.3.3.3 DE VERGELIJKING VAN DE RESULTATEN VAN BEIDE REEKSEN ANALYSES: ROKEN vs DAGELJKS ROKEN ................................................................................ 58 2.3.3.3.1 DETERMINANTEN ZONDER GESLACHTSVERSCHILLEN ...................................... 58 2.3.3.3.2 DETERMINANTEN MET GESLACHTSVERSCHILLEN ............................................ 59
HOOFDSTUK 3: DISCUSSIE....................................................................................... 63 HOOFDSTUK 4: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN......................................... 66 HOOFDSTUK 5: BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK ................................... 68 LIJST MET DE TABELLEN Tabel 1: Het overzicht van de variabelen. ...................................................................... 37 Tabel 2: Sample karakteristieken ................................................................................... 41 Tabel 3: De prevalentie van het roken afhankelijk van het geslacht en de leeftijd. ....... 42 Tabel 4: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van Univariate Logistische regressies voor niet-rokende / rokende respondenten van 15 jaar voor de geselecteerde variabelen................................... 52 Tabel 5: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van Logistische regressies per groepen variabelen voor niet-rokende / rokende respondenten van 15 jaar ........................................................................................ 53 Tabel 6: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van Multivariate Logistische regressie met 15 variabelen voor niet-rokende / rokende respondenten van 15 jaar ........................................................................................ 54 Tabel 7: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van Univariate Logistische regressies voor niet-rokende / dagelijks rokende respondenten van 15 jaar voor de geselecteerde variabelen................................... 55 Tabel 8: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van Logistische regressies per groepen variabelen voor niet-rokende / dagelijks rokende respondenten van 15 jaar ........................................................................................ 56 Tabel 9: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van Multivariate Logistische regressie met 14 variabelen voor niet-rokende / dagelijks rokende respondenten van 15 jaar ........................................................................................ 57 Tabel 10: Odds ratio´s (OR) voor significante resultaten uit Univariate en Mulivariate reeksen analyses met afhankelijke variabelen “roken” en “dagelijks roken ..........61\
LITERATUURLIJST .................................................................................................. 69
VIII
BIJLAGEN.................................................................................................................... 80 BIJLAGE 1 Tabel: Het overzicht van de geselecteerde studies.................................... 81 BIJLAGE 2 Tabel : Het overzicht van predictoren van het roken die in de literatuur vermeld zijn afhankelijk van de leeftijd, de etniciteit en het geslacht.................... 92 BIJLAGE 3 Tabel: Het overzicht van de determinanten afhankelijk van het stadium van het roken .......................................................................................................... 94 BIJLAGE 4 Figuur: “Six domains of tobacco use” ...................................................... 95
IX
WOORD VOORAF Vooraleer ik het te bestuderen probleem ga situeren en het belang van de bestudering ervan ga aangeven wil ik mijzelf voorstellen. Ik ben afkomstig uit Rusland, waar ik gans mijn leven woonde en studeerde. Studeren was voor mij altijd iets wat me interesseerde. Mijn Humaniora heb ik beëindigd met de grootste onderscheiding. Ik werd beloond voor mijn harde studie met de Zilveren Medaille van het Ministerie van Onderwijs van Rusland. Dat heeft voor mij nog altijd een grote symbolische waarde.Daarom heb ik gedurfd deel te nemen aan het toelatingsexamens van de Faculteit Geneeskunde aan de Staatsuniversiteit van Petrozavodsk, want ik wou al altijd dokter worden. Na een 6 jaar moeilijke maar enorm boeiende studie heb ik die titel behaald met grote onderscheiding. Maar mijn lot was anders dan ik dacht. Momenteel woon ik al 5 jaar in België samen met mijn gezin. Daar mijn Russisch diploma van arts in België niet wordt erkend, heb ik bewust de richting Medisch-Sociale wetenschappen gekozen. Het is het laatste jaar van mijn huidige opleiding en ik moet een eindverhandeling schrijven om mijn diploma te behalen. Het thema van mijn verhandeling werd aan mij voorgesteld door mijn promotor Prof. Dr. Lea Maes, die rekening heeft gehouden met mijn achtergrond. Het onderwerp interesseerde me erg, en hiervoor ben ik mijn promotor ten zeerste dankbaar. Het is geen gemakkelijke opdracht voor me een scriptie te schrijven in het Nederlands, gezien ik anderstalig ben. Mijn moedertaal is Russisch maar ik doe mijn best om mij zo goed als mogelijk uit te drukken in het Nederlands. Ik ervaar die opdracht als uitdagend en boeiend aangezien ik de kans krijg mijn kennis op zelfstandige wijze te toetsen aan praktische toepassingen. Ik hou eraan iedereen te bedanken die me op één of andere manier geholpen heeft bij het realiseren van dit werk
X
INLEIDING Tabaksgebruik is één van de meest voorkomende oorzaken van mortaliteit en morbiditeit in de wereld. Uit onderzoek blijkt dat 90 % van volwassen rokers begonnen te roken op hun tienerleeftijd. De leeftijd van 9 à 10 jaar wordt geïdentificeerd als een leeftijd waarop kinderen beginnen te experimenteren met hun eerste sigaret. Zelfs het niet frequente experimentele rookgedrag van jongeren verhoogt significant het risico op roken op latere leeftijd. Als iemand éénmaal begint te roken, zal het stoppen heel moeilijk zijn. Roken betekent de afhankelijkheid op lange termijn. Daarom is het belangrijk om effectieve tabakspreventieprogramma’s en programma’s om het roken te stoppen voor adolescenten te ontwikkelen en implementeren. Daarbij spelen de verschillen in het rookgedrag tussen jongens en meisjes alsook de verschillende fases in het proces van roker te worden een belangrijke rol. De effectiviteit van de programma’s is grotendeels afhankelijk van de keuze van de targetvariabelen die geassocieerd zijn met het rookgedrag. Roken speelt een belangrijke rol in het sociale leven bij jongeren maar de determinanten van het roken zijn verschillend naargelang het geslacht en de leeftijd alsook de rookgewoonte. Daarom richt dit onderzoek zich naar de geslachtsspecifieke verschillen in de determinanten van het roken ongeacht intensiteit en dagelijks rookgedrag bij 15 jarigen in Vlaanderen en Rusland. Voor het onderzoek worden databestanden van de HBSC internationale survey 2001-2002 gebruikt. Er zijn 3 onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Zijn er geslachtverschillen in de determinanten van het dagelijks roken bij 15-jarige jongeren in Vlaanderen en Rusland? 2. Zijn er geslachtsverschillen in de determinanten van het roken ongeacht van de intensiteit bij 15-jarige jongeren in Vlaanderen en Rusland? 3. Zijn de determinanten van het dagelijks roken verschillend van de determinanten van het roken ongeacht intensiteit bij 15-jarige jongeren in Vlaanderen en Rusland?
XI
De resultaten van dit onderzoek kunnen helpen met de ontwikkeling en implementatie van de effectieve geslachtsspecifieke preventieve programma’s tegen het roken voor de jongeren rekeninghoudend met de crossculturele verschillen tussen de landen. De scriptie bestaat uit 5 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is een literatuurstudie van de determinanten van het roken bij jongeren om te weten wat al gekend is over de problematiek rond het rookgedrag van adolescenten. Omdat het roken een multidimensioneel fenomeen is verbonden aan bepaalde factoren, zal ik het gedragsverklarende model voor het roken van Condrad et al. (1992) gebruiken om de determinanten van het roken nader te beschrijven.Verder heb ik gezocht naar de determinanten afhankelijk van het stadium van het roken volgens het model van Sussman et al. (1995). Ten slotte ben ik dieper ingegaan op de geslachtsverschillen in de determinanten van het roken en in de rookgewoonte bij jongeren. De methodologie en resultaten van de determinantenstudie in Vlaanderen en Rusland op basis van de databestanden uit internationale HBSC survey 2001-2002, komen in het tweede hoofdstuk aan bod. De discussie wordt beschrijven in hoofdstuk 3, gevolgd door en conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 sluit het werk af met de beperkingen van het onderzoek.
XII
HOOFDSTUK 1: LITERATUURSTUDIE DETERMINANTEN VAN ROKEN BIJ JONGEREN 1.1 INLEIDING TOT DE LITERATUURSTUDIE: ZOEKSTRATEGIE
De literatuur werd gezocht via elektronische databanken Medline en Pubmed. Ik heb de verzameling van mijn literatuur beperkt door uitsluitend artikels te gebruiken vanaf 1990 tot en met 2004 gepubliceerd in het Engels of het Nederlands. 1. Eerste stap. Er werd vooral gezocht naar reviews om het gedragsverklarende model van het roken en de manier van het beschrijven van verschillende variabelen te bepalen. De benoeming van het aantal determinanten in de literatuur is verschillend, daarom was het interessant om één bepaald gedragsverklarend model voor de ordening van de determinanten te gebruiken. Door het inbrengen van de trefwoorden: adolescence, cigarettes, smoking, predictors, tobacco, heb ik een 5-tal reviews geselecteerd. Ik heb ook de referentielijsten van die reviews bestudeerd en de meest voorkomende artikels opgezocht. Het review van Condrad et al. (1992) gebruik ik als een leidraad voor het verder zoekproces naar de determinanten. Ik maak gebruik van het gedragsverklarende model die in dit review wordt beschreven. 2. Tweede stap. Na het bepalen van het gedragsverklarende model heb ik mijn zoekproces uitgebreid. Door het inbrengen van specifieke trefwoorden voor de bepaalde predictor heb ik meer gedetailleerd gezocht hoe verschillende determinanten van het roken bestudeerd worden. Bijvoorbeeld: •
Voor artikels over de attitudes ten opzichte van het roken heb ik volgende trefwoorden gebruikt: tobacco, attitudes, adolescents, opinions.
•
Voor de gepercipieerde voordelen en nadelen van het roken: tobacco use, adolescents, risk perception, risk judgements, perceived benefits, addiction, risk behavior.
•
Voor artikels over de invloed van peers en vrienden: adolescence, cigarettes, friendships, peers, smoking, social networks, tobacco.
1
Op die manier heb ik 75 artikels gevonden die uitvoerig de verschillende predictoren beschrijven. De meeste studies zijn uitgevoerd in de VS, behalve de studies uit Australië (Burke et al., 1997; Thornton et al., 1999); België (Lambert et al., 2002; Maes et al., 2003; Paulus et al., 2000); Canada (Abernathy et al., 1995); Denemarken (Poulsen et al., 2002; Ramussen et al., 2002); England (Foxcroft et al., 1991; Gerrard et al., 2003; van den Bree et al., 2004); Finland (Barman et al., 1999); Frankrijk (Sasco et al., 2003); Griekenland (Petridou et al., 1997); Hongarije (Pico, 2001); Indonesië (Smet et al., 1999); Israël (Meijer et al., 1996); Nederland (Ausems et al., 2003; de Vries et al., 2002; de Vries et al., 1995); New Zeeland (McGee et al., 1993); Rusland (Solovieva, 2002; Zohoori et al., 2003); Spain (Pinilla et al., 2002); Taiwan (Chen et al., 2001);Turkije (Ozcan et al., 2002; Yorulmaz et al., 2002); Zweden (Von Bothmer et al., 2002); Zwitserland (Schmid, 2001). Daarom is de generalisatie van de resultaten beperkt. Qua design zijn de artikels zowel cross-sectionaal als longitudinaal. In cross-sectionaal onderzoek wordt de relatie tussen 2 variabelen die worden gemeten op hetzelfde moment, geëxploreerd, bv. tussen de peer groep affiniteit en het rookgedrag. Dat type design is belangrijk voor de aanduiding van hypotheses en voor de formulering van de redenen waarom het verband tussen 2 variabelen niet is gevonden. Maar de volgorde van de variabelen kan niet met zekerheid bepaald worden met dat design. Met de longitudinale design in daarentegen, kan de volgorde, een belangrijk criterium van causaliteit, bepaald worden. Er kan aangetoond worden dat bv. niet rokende kinderen met een bepaalde peergroep affiniteit één jaar later meer kans hebben om te roken in vergelijking met de kinderen die een andere peer groep affiniteit hadden (Condrad et al., 1992). Meerdere onderzoekers die een cross-sectionaal design gebruiken voor hun onderzoek raden aan het onderzoek verder te zetten met een longitudinale design om het oorzakelijk verband tussen de variabelen en het roken te identificeren. (Arnett et al., 2001; Ausems et al., 2003; de Vries et al., 1995; Dolcini et al., 1994; Filice et al., 2003; Fulkerson et al., 2003; Jackson et al., 1997; Jonson et al., 2002; Kann et al., 1997; Luthar et al., 1999; Meijer et al., 1996; Melby et al., 1993; Miliam et al., 2000; Paulus et al., 2000; Pico, 2001; Pinilla et al., 2002; Straub et al., 2003; Von Bothmer et al., 2002)
2
3. Derde stap. De leeftijd van de participanten in de verschillende studies varieert van 12 tot 18 jaar en ze zijn verschillend op meerdere sectiodemografische factoren. Daarom heb ik expliciet gezocht naar de specifieke predictoren van het roken, rekening houdend met het geslacht, de entiteit, SES status, de woonomgeving, de structuur van het gezin en de school. Bijvoorbeeld, om determinanten van het roken naargelang het geslacht te bepalen, heb ik volgende trefwoorden gebruikt: adolescents, smoking, gender differences. 4. Vierde stap. Ik was ook geïnteresseerd in de informatie over de determinanten van het roken naargelang het stadium van het roken. Ten eerste heb ik gezocht naar het algemene model van het verloop van de stadia van tabaksgebruik bij jongeren. Mijn promotor heeft me aangeraden het model van Sussman et al. (1994) te gebruiken. Verder heb ik per stadium naar specifieke determinanten gezocht, bijvoorbeeld door het inbrengen van de volgende trefwoorden: adolescents, cigarettes, smoking stages, escalation. Conclusie: Door het feit dat de oorsprong van meerdere artikels de Verenigde Staten is en er verschillen zijn tussen de studies qua design en analytische methodes wordt de generaliseerbaarheid van de resultaten beperkt. Het volledig overzicht van de gebruikte artikels in de literatuurstudie wordt voorgesteld in Bijlage 1.
3
1.2 GEVOLGEN VAN HET ROKEN OP KORTE EN LANGE TERMIJN
Tabaksgebruik geldt als één van de grootste gezondheidsproblemen. Jaarlijks sterven bijna 5 miljoen mensen door tabak (dit is 1dode elke 8 seconden). Tegen 2025 à 2030 verwacht de WHO (Wereld Gezondheids Organisatie) dat er circa 10 miljoen sterftegevallen zullen veroorzaakt worden door tabaksgerelateerde ziekten en aandoeningen. Ongeveer 1/3 van alle volwassenen op de wereld zijn rokers. De helft van diegenen die sterven aan tabak verliest gemiddeld 21 jaar levensverwachting. (http://www.who.int/tobacco/about/en/ ) Een associatie tussen het roken op jongere en op volwassen leeftijd en meerdere gezondheidsproblemen is bewezen. (McGee & Stanton, 1993) Het blijkt dat in de periode 1950-2000 in België 812.000 mensen gestorven zijn ten gevolge van het roken. (Aelvoet, Cloots, Fortuin, Hoof & Vanoverloop, 2000) Roken is momenteel in ons land verantwoordelijk voor +/- 20.000 doden per jaar. In de periode 1982-1993 daalde het percentage dagelijkse rokers sterk van 40% naar 25%. Sindsdien schommelt het percentage dagelijkse volwassen rokers tussen 25% en 30%. In 2003-2004 is er een opmerkelijke daling van vrouwelijke rokers van 25% naar 15%. Mannen roken toch meer dan vrouwen, maar het verschil tussen mannen en vrouwen is kleiner geworden. (Vandercammen, 2005) In de jaren ’90 is het dagelijks roken bij jongeren sterk gestegen in Vlaanderen. Bovendien blijkt dat jongeren steeds meer en steeds vroeger roken. (Vereecken & Maes, 2002) 1.2.1 GEVOLGEN VAN ROKEN OP KORTE TERMIJN
Van zodra iemand regelmatig rookt, hebben de giftige stoffen in de rook (meer dan 4 000 stoffen) een nefaste invloed op de gezondheid. Bepaalde gezondheidsproblemen duiken min of meer snel op bij rokers. De gevolgen van het roken, die al tijdens de eerste jaren van het regelmatige roken opduiken, zijn talrijk.De onderstaande klachten komen het vaakst voor, hoewel niet elke roker last heeft van al deze symptomen: aanhoudende vermoeidheid, herhaalde neus- en keelinfecties, hoesten en opgeven van vuile slijmen ’s ochtends, verlies van eetlust, afname van de smaakzin, vergeling van vingers en tanden, slechte adem, veroudering van de huid (meer en diepere rimpels), irritatie
van
de
ogen,
kortademigheid,
rauwe
stem,
tandvleesontsteking.
2
(U.S. Departement of Health and Human Sevices, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress, 1999, 2000, 2001) 1.2.2 GEVOLGEN VAN HET ROKEN OP LANGE TERMIJN 1.2.2.1 KANKER
- Longkanker. Men stelt vast dat 9 op de 10 gevallen van longkanker zich bij rokers voordoen. Het is een ziekte die men vaak pas laat op het spoor komt waardoor de genezingskansen laag liggen. De eerste symptomen van longkanker (veranderde hoest, soms slijmen vermengd met bloed, pijn in de borstkas, ademhalingsproblemen) lijken op wat de roker als "normaal" beschouwt.Ook andere organen kunnen worden getroffen door een kanker die te wijten is aan roken. (U.S. Departement of Health and Human Sevices, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress, 1999, 2000,2001) - Kanker van
de mondholte en de keelholte, strottenhoofdkanker, slokdarmkanker,
pancreaskanker, baarmoederkanker, blaaskanker. 1.2.2.2 HART- EN VAATZIEKTEN
Hartziekten zijn in de meeste ontwikkelde landen de voornaamste doodsoorzaak. Een roker heeft 2,5 keer meer kans om te sterven aan een hartziekte dan een niet-roker. Enkele hart- en vaatziekten zijn o.a. hartaanval, hartfalen en angina pectoris, beroerte, hersenbloeding. (U.S.Departement of Health and Human Sevices, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress, 1999, 2000, 2001) 1.2.2.3 DE ADEMHALINGSZIEKTEN
Roken is de belangrijkste oorzaak van chronische bronchitis en emfyseem. De giftige stoffen in tabaksrook veroorzaken letsels aan de slijmbekleding en de trilhaartjes van de bronchiën. Dat vergemakkelijkt bovendien ook de penetratie van kankerverwekkende samenstellingen. (U.S. Departement of Health and Human Sevices, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress, 1999, 2000, 2001) 1.2.2.4 ANDERE ZIEKTEN EN AANDOENINGEN
Daarnaast leidt roken tot een vroege menopauze en een verminderde vruchtbaarheid bij mannen en vrouwen en vergroot het de kans op maagzweren, diabetes, verlies van gehoor, cataract, psoriasis, huidrimpels, osteoporose en tandverlies. (U.S. Departement of Health and Human Sevices, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress, 1999, 2000, 2001)
3
1.2.2.5 ROKEN EN ZWANGERSCHAP
Roken heeft tal van nadelige effecten in verband met de zwangerschap. In de eerste plaats verhoogt het risico op een miskraam of vroeggeboorte bij rooksters. Vooral in de eerste levensweken van de foetus worden weefsels en organen gevormd, en gaan giftige stoffen van de tabaksrook van het bloed van de moeder via de navelstreng doorheen de moederkoek over naar het ongeboren kind. Daardoor verhoogt het risico op een aantal aandoeningen bij dat kind. Het risico op een kind met open verhemelte (hazenlip) is bijvoorbeeld anderhalve keer hoger bij vrouwen die roken in de eerste twaalf weken van de zwangerschap. Ook hebben pasgeborenen van rokende moeders meestal een lager geboortegewicht (gemiddeld 250 gram lager als de moeder rookt). De longen van het ongeboren kind ondervinden schade van de tabaksrook waardoor hun longfunctie op latere leeftijd kan verminderen. (U.S. Departement of Health and Human Sevices, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress 1999, 2000, 2001) 1.3 DETERMINANTENANALYSE VAN HET ROKEN 1.3.1 SOORTEN DETERMINANTEN
Het gedragsverklarend model voor het roken wordt gepresenteerd in de review van Condrad et al. (1992). Dat model bevat volgende determinanten van het roken : Sociodemografische
factoren,
Sociale
verbondenheid
factoren,
Sociale
omgevingsfactoren, Persoonlijke factoren en eigen effectiviteit, Farmacologische effecten, Kennis, attitude en gedragsfactoren. Bijlage 4: Fig.” Six domains of determinants of tobacco use.” Ik zal verder dat model van determinanten volgen en beschrijf elke groep apart. 1.3.1.1 SOCIODEMOGRAFISCHE FACTOREN 1.3.1.1.1 LEEFTIJD
Het aantal jongeren dat op 12 jarige leeftijd of zelfs vroeger begint te experimenteren met roken neemt toe. (Burt, Dinh, Peterson & Sarason, 2000; McGee & Stanton 1993; Melby, Conger, Conger & Lorenz, 1993; Pinilla, Gonzales, Barber & Santana, 2002; Simon-Morton et al., 1999; Smet, Maes, De Clercq, Haryanti & Djarti Winarno, 1999; Zohoori, Dan Blanchette & Popkin, 2003) Er is bewezen dat het experimenteren met sigaretten op vroege leeftijd een risicofactor is op het rookgedrag op latere leeftijd. De adolescenten die rookten op 13 jarige leeftijd,
4
roken meer frequent als ze 15 jaar worden. (McGee & Stanton, 1993; Smet et al., 1999; Zohoori et al., 2003) De studies tonen aan dat er ook een toename is van regelmatige rokers tussen de leeftijd van 11 en 14 jaar in verschillende landen. (McGee & Stanton 1993; Melby et al., 1993; Pinilla et al., 2002; Smet et al., 1999) Prevalentie en het risico op regelmatig roken neemt toe met de leeftijd bij jongeren.Op 16à17 jarige leeftijd roken meer jongeren, ook meer op regelmatige basis met toename van het aantal sigaretten per dag. (Chen, Chen, Fagot-Campagna & Narayan, 2001; Lambert, Hublet, Verduyckt, Maes & Van den Broucke, 2002; Maes & Lievens, 2003; Paulus, Saint-Remy & Jeanjean, 2000; Smet et al., 1999; Vereecken & Maes, 2002; Zohoori et al., 2003) In Rusland is een stijging van het percentage van dagelijkse rokers op 17 jarige leeftijd vastgesteld tot 48% bij jongens en 23% bij meisjes in vergelijking met het dagelijks roken op 15-jarige leeftijd (20% bij jongens en 12% bij meisjes). (Andreenkova, 2002) 1.3.1.1.2 GESLACHT
De onderzoeksresultaten uit verschillende studies tonen aan dat rookprevalentie bij rokers van het geslacht afhangt, toch zijn ze niet sterk consistent. Jongens beginnen vroeger te roken dan meisjes. (WHO, 2004) Meisjes op 15 jarige leeftijd roken meer dan jongens. (Poulsen et al., 2002; Rasmussen, Damsgaard, Due, Holsten 2002; WHO, 2004) Zij experimenteren met het roken of roken meer regelmatig dan jongens op die leeftijd. (Griesbach, Amos & Currie, 2003; McGee & Stanto, 1993; Poulsen et al., 2002; Rasmussen et al., 2002) De situatie in België is anders. De evolutie van het percentage rokers bij jongeren in Vlaanderen tijdens de periode 1990-2002 (11 à 18 jaar) toonde het volgende aan. In het jaar 1990 rookten meer jongens dan meisjes, in1998 waren er meer rokers geregistreerd en meisjes rookten even veel als jongens.Vanaf 2000 is er een vermindering van rokers bij jongens en meisjes tot 14% voor jongens en 12 % voor meisjes in 2002. (Vereecken & Maes, 2002). 1.3.1.1.3 ETNICITEIT
Etnische verschillen in het rookgedrag van jongeren zijn bewezen in de Verenigde Staten. Toch zijn de resultaten niet sterk consistent. De prevalentie van het roken bij Spaanse jongeren is de hoogste in vergelijking met Aziatische, zwarte en blanke
5
jongeren. (Ma, Shive, Legos & Tan, 2003; Fulkerson & French, 2003) Ze roken ook meer dan Afrikaanse Amerikanen. (Gritz et al., 1998) Andere studies bewezen dat blanke jongeren meer roken dan Spaanse en zwarte jongeren. (Gritz et al., 1998; Kann & Kinchen, 1998) Kaukazische jongeren hebben een hoger niveau van tabaksgebruik dan zwarte en Spaanse jongeren. (Flay, Phil & Hu, 1998) De hoge prevalentie van roken voor jongeren was gevonden bij Amerikaanse indianen. (Fulkerson & French, 2003) De prevalentie van het roken bij aborigines is hoger dan die bij Chinezen. (Chen et al., 2001) 1.3.1.1.4 WOONOMGEVING
De woonomgeving heeft een invloed op het rookgedrag van jongeren. Het risico op roken en gebruik van andere middelen wordt groter in ongunstige en achtergestelde woonomgevingen in vergelijking met andere buurten. (Luthar & D’avanzo, 1999; Schmid, 2001; van den Bree, Whitmer & Pickworth, 2004; Ozcan & Ozcan, 2002) 1.3.1.1.5 OMVANG EN STRUCTUUR VAN HET GEZIN
Een van de meest significante veranderingen die in vele landen van de Europese Gemeenschap plaats vindt is, dat er in de laatste decenia een toename is van kinderen die bij alleenstaande ouders of in een stiefgezin wonen. Dat verwijst naar de toename in het aantal scheidingen en hertrouwen, alsook naar de toename van het aantal kinderen die geboren zijn bij alleenwonende ouders, vooral in de Noord-Europese landen. (Griesbach et al., 2003) Er is bewezen, door verschillende studies, dat de jongeren die afkomstig zijn uit standaardgezinnen en die met beide ouders wonen, minder roken dan jongeren die stiefouders hebben of bij een alleenstaande ouder wonen. (Sasco, Merrill, BenhaimLuzon, Gerard & Freye, 2003; Lambert et al., Deel2, 2002; Griesbach et al., 2003; Pederson, Koval & O’connor, 1997) De verklaring van de hogere prevalentie van rokende jongeren in niet standaard gezinnen kan gezocht worden in verschillen in opvoeding, niet genoeg tijd, in kwaliteit van de relaties tussen gezinsleden. (Griesbach et al., 2003; Sokol-Katz & Dunham, 1997; Von Bothmer et al., 2002)
6
1.3.1.1.6 OUDERLIJKE SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS
Er wordt een relatie tussen SES en rookgedrag van jongeren gelegd in meerdere studies, toch zijn de resultaten niet consistent. Sociaal-economische status (SES) wordt gedefinieerd door opleidingsniveau, inkomsten niveau en beroep van ouders. (Soteriades & DiFranza, 2003) Onderzoek toont een omgekeerd verband aan tussen SES en rookgedrag van jongeren: hoe lager de SES, hoe meer jongeren roken. Er zijn meer rokers tussen de jongeren met een lagere SES (LSES) in vergelijking met een gemiddelde en hogere SES (HSES). (de Vries, 1995; Chen et al., 2001; Conrad et al., 1992; Luthar & D’avanzo, 1999; Pico, 2001; Ozcan & Ozcan, 2002; Soteriades & DiFranza, 2003; Warburton, Revell & Thompson, 1991) In de studie van Swanson, Linskey, Quentero-Salinas, Pumariega & Holzer (1992) over kinderen van Mexicaanse herkomst in de Verenigde Naties, was een U-vormige curve gevonden van associatie tussen familiale SES en het gebruik van drugs door jongeren. De conclusie was dat de gezinnen met hoge een SES vergelijkbaar zijn met gezinnen met een extreem lage SES. Beiden reflecteren het lage niveau van drugsgebruik, en ze zijn verschillend met de middenklasse SES. Meerdere studies bewezen dat het lage opleidingsniveau en lage inkomsten niveau van ouders significante predictoren zijn van het rookgedrag van jongeren. (de Vries, 1995; Luthar & D’avanzo, 1999; Soteriades & DiFranza, 2003; Warburton et al., 1991) Het omgekeerde verband is bewezen tussen het opleidingsniveau van de ouders en het rookgedrag van de jongeren. (Chen et al., 2001) Pico (2001) heeft gevonden dat het opleidingsniveau van de vader en niet dat van de moeder, effect heeft op het rookgedrag van jongeren. Dit kan verklaard worden door het feit dat het opleidingsniveau van de vader traditioneel een sterkere determinant van huishoudelijke socio-economische status is dan het opleidingsniveau van de moeder. Volgens Ozcan & Ozcan (2002) heeft het inkomstensniveau van de ouders geen effect op het rookgedrag van jongeren. 1.3.1.1.7 PERSOONLIJKE INKOMSTEN/ZAKGELD VAN JONGEREN
Er werd een verband aangetoond tussen wekelijkse inkomsten (zakgeld) en rookgedrag van jongeren. Jongeren die hogere inkomsten hebben roken ook 2 à 3 maal meer. (Lambert et al., Deel2, 2002; Pederson et al., 1997; Luthar & D’avanzo, 1999; Ozcan & Ozcan, 2002)
7
Ozcan & Ozcan (2002) hebben gevonden dat jongeren die moeten werken op vroege leeftijd en werken in een omgeving waar meer rokers zijn, zelf meer kans lopen om te roken.Deze gegevens werden aangevuld door het onderzoek van Pederson et al. (1997), nl. dat jongeren die werken terwijl ze naar school gaan, roken en ook meer geld uitgeven dan niet-rokers. 1.3.1.1.8 PLATTELAND/STAD WOONPLAATS
Er zijn significante verschillen in het rookgedrag gevonden tussen jongeren die op het platteland wonen in de Verenigde Staten en diegene die in een stad wonen. Er is een hogere prevalentie van tabaksgebruik bij jongeren die op het platteland wonen. (Burt et al., 2000; Chen et al., 2001; Luthar & D’avanzo, 1999; Von Bothmer et al., 2002) Meer drugs (tabak, marihuana, andere drugs) wordt gebruikt bij jongeren die in kleine steden wonen dan in dicht bevolkte steden. (Chen et al., 2001; Luthar & D’avanzo, 1999) 1.3.1.1.9 TYPE SCHOOL, TYPE ONDERWIJS
Het belang van het type van de school werd aangetoond. De resultaten zijn verschillend in de verschillende landen. Uit onderzoek in Turkije van Ozcan & Ozcan (2003) blijkt dat het schooltype effect heeft op het rookgedrag van jongeren. Er werd gevonden dat student zijn aan een academisch succesvolle school de kans vermindert om te beginnen te roken, in vergelijking met andere scholen. Religieuze scholen die spirituele controle uitoefenen op de leerlingen met ondersteuning van religieuze ouders, hebben minder rokers op school dan in andere scholen. Ma et al. (2003) hebben gevonden dat er verschillen zijn tussen stadsscholen en private scholen en het rookgedrag van jongeren. Er waren minder rokers in private scholen dan in stadsscholen. Maar uit onderzoek van Pinilla (2003) blijkt dat er geen verschil is tussen stads, private en gesubsidieerde scholen wat het rookgedrag van leerlingen betreft.Er zijn ook geen significante verschillen gevonden van het niveau van academisch succes in elk van bovengenoemde scholen. Het type onderwijs die jongeren volgen speelt ook een rol in hun rookgedrag. (Paulus et al., 2003; Vereecken & Maes, 2002; Yorulmaz et al., 2002) In Vlaanderen procentueel gesproken, situeert zich het grootste aantal rokers in het beroepssecundair onderwijs (BSO), in dalende orde gevolgd door het technisch (TSO) en het algemeen secundair onderwijs (ASO). (Vereecken & Maes, 2002)
8
1.3.1.2 SOCIALE VERBONDENHEID FACTOREN
Volgens de Social Attachment Theory is verbondenheid met sociale instituten zoals familie, school, religie en maatschappelijke groepen zeer constructief. Dit kan adolescenten helpen bij het accepteren van de waarden van deze instituten, wat hen beschermt tegen roken of andere antisociale gedragingen. (Hawkins & Weis, 1985; Hirchi, 1969; Kunpfer & Turner, 1991) 1.3.1.2.1 FAMILIALE OMGEVING
Uit de review van Condrad et al. (1992) blijkt dat 60% van de studies consistent zijn over de invloed familiale omgeving op het rookgedrag van kinderen. De leerlingen die een sterke relatie met hun familie hebben, hebben een kleinere kans om te roken in vergelijking met leerlingen die geen goede band met hun familie hebben. Verder blijkt dat de goedkeuring van de ouders een predictieve factor is op jongere leeftijd, maar niet bij oudere jongeren.De invloed van moeders en vaders op rookgedrag van hun kinderen is verschillend. (Pico, 2001; Pederson et al., 1997) De resultaten van de review van Tyas & Pederson (1998) tonen aan dat de goedkeuring van de moeder en niet die van de vader, een belangrijke beïnvloedende factor van rookgedrag is bij jonge adolescenten en bij meisjes, maar niet voor de latere adolescentie periode en voor jongens. 1.3.1.2.2 VERBONDENHEID MET PEERS EN VRIENDEN
Conrad et al. (1992) stellen in hun review dat in 73% van de studies de verbondenheid met de vrienden een sterke predictieve waarde heeft op het rookgedrag bij jongeren. Het onderzoek van Maes & Lievens (2003) toont het belang van het niveau van verbondenheid op het rookgedrag van kinderen. Leerlingen die sterk geïntegreerd zijn met vrienden, hebben een hoger risico om te roken in vergelijking met leerlingen die geen sterke relatie met vrienden hebben. Alexander et al. (2001) benadrukken dat het contact en verbondenheid met een beste vriend en met een groep, een verschillende invloed op het rookgedrag kunnen veroorzaken. Deze kenmerken in vriendschap met dichte vrienden en beste vrienden kunnen een sterkere invloed hebben op de beslissing van de adolescent om te roken. Het gevoel van verbondenheid in de grotere vriendschapsgroepen heeft minder belang. Het is ook afhankelijk van de leeftijd.Volgens Burt et al. (2000) heeft de verbondenheid met peers en vrienden weinig voorspellende waarde bij jongeren op 17-jarige leeftijd.
9
Uit onderzoek van Lambert et al., Deel3 (2002) blijkt duidelijk, dat het rookgedrag van jongeren sterk verbonden is met vrijetijdsactiviteiten en de tijd die jongeren samen doorbrengen met vrienden. Jongeren die roken maken sneller vriendschap en hebben minder negatieve contacten met peers dan niet-rokers, zij geven meer geld uit met vrienden na de school, zij kunnen gemakkelijker contacten leggen met peers van het andere geslacht, zij brengen meer avonden door met vrienden. 1.3.1.2.3 PERCEPTIE EN VERBONDENHEID MET SCHOOL
De verbondenheid met de school heeft een sterke predictieve waarde in het rookgedrag van jongeren, dat werd in 80% van de studies aangetoond. Beginnen met roken is gerelateerd aan variabelen van schoolklimaat zoals academische prestaties en betrokkenheid, probleemgedrag, attitudes ten aanzien van verschillende disciplines, deelneming aan naschoolse activiteiten. (Conrad et al., 1992) Deze gegevens werden ook ondersteund door de studie van Hu, Lin & Keeler (1998), Lambert et al.,Deel2 (2002), Luthar & D’avanzo (1999), Maes & Lievens (2003), Pederson et al. (1997), Pinilla et al. (2002), Simon –Morton et al. (1999), Smet et al. (1999), Yorulmaz et al. (2002). Spijbelgedrag en meerdere jaren blijven zitten in dezelfde klas, zijn indicatoren van vervreemding van de school en lage academische betrokkenheid. In het onderzoek van Maes & Lievens (2003) werd een krachtige associatie gevonden tussen rookgedrag en spijbelgedrag en meerdere jaren blijven zitten in dezelfde klas. Leerlingen die spijbelen en leerlingen die blijven zitten hebben een hoger risico om regelmatig te roken. Een verklaring van deze gegevens kan zijn, dat de leerlingen die blijven zitten, ouder zijn en is er meer kans dat zij al regelmatig roken. Het lijkt dat spijbelen en blijven zitten niet alleen
verbonden
zijn
met
individuele
karakteristieken
maar
ook
met
schoolkarakteristieken. Die gegevens tonen het belang van het schoolklimaat aan. 1.3.1.2.4 RELIGIOSITEIT
Religiositeit is een multidimensioneel construct dat beïnvloedbaar is door familiale factoren en omgevingsfactoren. Nicotine en alcoholgebruik zijn verbonden met meerdere dimensies van religiositeit. Persoonlijke godsdienstigheid en institutioneel conservatisme correleren sterk negatief met tabaksgebruik bij jongeren. Persoonlijk conservatisme heeft minder belang. Traditionele religiositeit kan een heel belangrijke rol spelen bij het besluit, om een of ander middel eens te proberen, maar
10
godsdienstigheid kan de bekwaamheid om te stoppen of minimaal te gebruiken beïnvloeden. (Kendler, Gardner & Prescott, 1997) Volgens een studie van den Bree, Whitmer & Pickworth (2004) is hogere betrokkenheid bij religie een protectieve factor tegen het rookgedrag.Dat verband kan verklaard worden door de hogere sociale druk tegen roken in een religieus gezin. Een andere mogelijke verklaring is dat religiositeit een buffer tegen stress kan zijn en mogelijk de noodzaak vermindert voor gebruik van zelfmedicatie en tabak bij jongeren. (Kendler et al., 1997) 1.3.1.3 SOCIALE OMGEVINGSFACTOREN
Volgens de Probleem Behaviour Theory kan het experimenteren met roken een deel zijn van de constellatie van adolescenten met een probleem gedrag, die sterk beïnvloed wordt door de sociale omgevingsfactoren. (Jessor & Jessor, 1977) Het roken kan een geschikte weg zijn om de neiging te tonen tot afwijkende risicogedragingen of antisociaal gedrag met korte termijneffecten, die lijken bescheiden en onwaarschijnlijk te zijn. Experimenteren met het roken brengt mogelijk adolescenten in contact met de oudere jeugd, die roken en andere probleemgedragingen vertonen. (Burt et al., 2000; Simon-Morton et al., 1999) De Social Control Theorie en de Social Learning Theorie wijzen op het belang van sociale normen, sociale verbanden en sociale invloed op de activiteiten bij jonge adolescenten. (Ajzen, 1988; Bandura, 1986) 1.3.1.3 1 ROOKGEDRAG VAN OUDERS
In 69% van de studies volgens de review van Condrad et al. (1992) blijkt dat het rookgedrag van de ouders een sterke invloed op het rookgedrag van hun kinderen heeft. 24 % van de jongeren in de leeftijd van11 à 17 jaar roken samen met familieleden. (Smet et al., 1999) Leerlingen die een moeder of vader hebben die rookt, hebben meer kans om zelf regelmatig te roken in vergelijking met leerlingen met ouders die niet roken. (Barman, Pulkkinen, Kaprio & Rose, 2004; Griesbach et al., 2003; Distefan, Gilpin, Choi & Pierce, 1998; Ma et al., 2003; Maes & Lievens, 2003; Pederson et al., 1997; Poulsen et al., 2002; Wang, 2001)
11
Het rookgedrag van vroege adolescenten is positief geassocieerd met directe modelling van het rookgedrag van de ouders en de competenties van het kind over het roken. (Jackson, Henriksen, Dickinson & Levine, 1997) Het rookgedrag van moeder en vader hebben een verschillende invloed op het rookgedrag van kinderen. Het rookgedrag van de moeder heeft een meer predictieve waarde dan het rookgedrag van de vader. Het rookgedrag van de vaders was niet significant voor jongeren van 12 à 14 jaar in de studies van Distefan et al. (1998), Melby et al. (1993), Yorulmaz, Arturk, Dagadeviren & Dalkilic (2002). Het alcoholgebruik door de vader verhoogt het risico op rookgedrag van jongeren wel (Ozcan & Ozcan, 2002) en wordt geassocieerd met het aantal rokende vrienden die jongens hebben. (Melby et al., 1993) Het is mogelijk dat de ouderlijke invloed op het rookgedrag van jongeren geslachtspecifiek is en afhankelijk is van het stadium van het roken. (Conrad et al., 1992) 1.3.1.3 2 ROOKGEDRAG VAN BLOEDVERWANTEN
Er zijn meerdere studies die aantonen dat het rookgedrag van bloedverwanten geassocieerd is met het rookgedrag van jongeren. Er is een sterk positief verband tussen het rookgedrag van oudere bloedverwanten en het rookgedrag van adolescenten. (Avenevoli & Merikangas, 2003; Condrad et al., 1992; Ma et al., 2003; Melby et al., 1993; Ozcan & Ozcan, 2002; Pederson et al., 1997; Sasco et al., 2003; Smet et al., 1999; Von Bothmer et al., 2002; Wang, 2001) De sterkte van dit verband is afhankelijk van de leeftijd. Een oudere broer hebben die rookt, heeft een sterk significant effect op jongeren van 13 jaar, maar was minder belangrijk voor jongeren van 15-17 jaar. (Smet et al., 1999) Ook het aantal rokers in het gezin speelt een rol. Jongeren hebben meer kans om zelf te roken in gezinnen met meerdere rokers, bijvoorbeeld meerdere bloedverwanten die roken. (Griesbach et al., 2003) 1.3.1.3.3 ROOKGEDRAG VAN PEERS EN VRIENDEN
Het rookgedrag van jongeren is sterk geassocieerd met het rookgedrag van vrienden. (Avenevoli & Merikangas, 2003; Condrad et al., 1992; Flay, Phil & Hu, 1998; Kobus, 2003)
12
Het sterke positieve verband tussen het aantal vrienden dat rookt, en het rookgedrag van adolescenten is bewezen door vele onderzoekers. ( Kobus, 2003; Ma et al., 2003; Pico, 2001; Pinilla et al., 2002; Sasco et al., 2003; Warburton, 1991) Uit onderzoek van Simon - Morton et al. (1998) blijkt dat jongeren die veel vrienden hebben met probleemgedrag, zelf 30 keer meer rookgedrag vertonen dan jongeren die weinig vrienden hebben met probleemgedrag. Het rookgedrag van jongeren bepaalt ook de keuze van vrienden. De keuze van vrienden heeft meer invloed op het rookgedrag van jongeren dan het rookgedrag zelf van die vrienden. (Melby et al., 1993; Stanton et al., 1995) Het belang van het rookgedrag van de beste vriend voor adolescenten is bewezen. Een beste vriend hebben die rookt, geeft meer kans om zelf te roken. De sterkte van dit verband varieert in de verschillende studies van 3 tot 13 maal. (Alexander et al., 2001; Wang, 2001; Pederson et al., 1997; Stanton et al., 1995; Smet et al., 1999; Poulsen et al., 2002; Distefan et al., 1998; de Vries, 1995; Sasco et al., 2003; Soteriades & DiFranza, 2003; Pinilla et al., 2002) 1.3.1.3.4 ATTITUDES EN NORMEN TEN OPZICHTE VAN HET ROKEN IN DIRECTE OMGEVING
Meerdere studies bewezen het positieve verband tussen gepercipieerde prevalentie van rookgedrag van peers en eigen rookgedrag. (Castrucci, Gerlach, Kaufman & Orleans, 2002; Condrad et al., 1992; Ma et al., 2003; Zapata et al., 2004) De druk van peers is de meest belangrijke factor die de schoolkinderen motiveert te roken. (Condrad et al., 1992; Meijer et al., 1996; Simon-Morton et al., 1999) Een hoge waarneming van sociale acceptatie is positief geassocieerd met rookgedrag en alcoholgebruik bij jonge adolescenten. (Dolcini & Adler, 1994) Tenzij de invloed van peers bij jongeren van 17 jaar weinig predictieve waarde heeft. (Distefan et al., 1998) Ook de positieve norm t.a.v. het roken van ouders is een risicofactor voor het roken bij kinderen op die leeftijd. (Jackson et al.,1997) De invloed van attitudes in de directe sociale omgeving van jongeren is bewezen. Oudere broers en zussen hebben een relatief positieve attitude t.o.v. roken. De attitude van de beste vriend was meest positief t.o.v. roken en is een heel significante predictor van rookgedrag bij jongeren. De meest negatieve attitude t.o.v. roken, ervaren jongeren de van ouders. (Smet et al., 1999)
13
1.3.1.3.5 TOEGANKELIJKHEID VAN TABAKSPRODUCTEN, MEDIA, RECLAME
Uit onderzoek naar de invloed van de media op het rookgedrag van jongeren blijkt, dat de media sociale waarden over het roken maakt en reflecteert. Ze bezorgt nieuwe informatie over het roken rechtstreeks aan het publiek. Ze wordt gezien als bron van observationeel leren, door het gebruik van modellen die jongeren overnemen op zichzelf. Blootstelling aan media boodschappen over het roken zorgt voor de versterking van het rookgedrag of niet rookgedrag. (Wakefield, Flay, Nicher & Giovino, 2003) De positieve karakteristieken die jongeren op 15 jarige leeftijd toeschrijven aan roken komen overeen met imago’s die ze zien op TV. (Dinh, Sarason, Peterson & Onstad, 1995) Het kijken naar films met rokende personages heeft een sterke predictieve waarde t.o.v het rookgedrag van adolescenten. (Dalton et al., 2003) De identificatie van zichzelf met de reclamebeelden is een voorspeller van de intentie van het roken. (Griesbach et al., 2003) Het effect van reclame op tabakswaren bij jongeren is 3 maal sterker dan op volwassenen. (Arnett & Terhanian, 1998; Meijer et al., 1996) De reclame die de jongeren het meest zien is ook die waarvan ze het meest houden evenals het merken die ze verkiezen te roken.De gewenning leidt tot het verkiezen van het product. Marlboro en Camel zijn de meest gekozen merken van sigaretten bij jongeren tussen 11 en 18 jaar. (Arnett & Terhanian, 1998) Ook de invloed van de bereikbaarheid van tabaksproducten kan niet onderschat worden. De toegankelijkheid van sigaretten heeft een sterke predictieve waarde. (Wang, 2001) Chaloupka (2003) geeft toe dat de toegankelijkheid tot tabaksproducten via commerciële bronnen verminderd kan worden, maar dat jongeren toch aan sigaretten kunnen raken via vrienden, familieleden of op een andere manier. De meeste leerlingen krijgen hun eerste sigaret via vrienden. (Meijer et al., 1996) Het is de gemakkelijkste weg om aan sigaretten te geraken. De sigaretten verkrijgen via familie is de meest moeilijke weg volgens Ma et al. (2003). Toch heeft Jackson et al. (1997) gevonden dat het rookgedrag van ouders een kans op gemakkelijke toegankelijkheid tot sigaretten voor kinderen geeft. De toegankelijkheid tot tabak via Internet voor adolescenten is vrij hoog. Er staat vaak op de websites van verkopers een minimale leeftijd van verkoop van tabak, maar er gebeurt geen verificatie van de leeftijd van de koper. (Ribisl, Williams & Kim, 2003)
14
Volgens Ma et al. (2003) leidt de kennis over de wetgeving, met betrekking tot tabaksgebruik, niet tot reductie van tabaksgebruik bij jongeren. Wel zorgen hogere prijzen op tabaksproducten voor de vermindering van de consumptie van sigaretten en ontmoedigen de jongeren te roken. (Liang, Chaloupka, Nicher & Clayton, 2003) 1.3.1.4 PERSOONLIJKE FACTOREN
Resultaten van de review van Conrad et al. (1992) zijn consistent in 77% met theoretische verwachtingen, wat betreft de correlatie tussen persoonlijke factoren en het rookgedrag van jongeren. 1.3.1.4.1 EIGEN EFFECTIVITEIT, LOCUS OF CONTROL, SOCIALISATIE
Locus of control, agressiviteit, bereidheid om risicogedrag te nemen, zijn predictoren van het rookgedrag (Conrad et al., 1992), alsook de rebeliositeit (Burt et al., 2000; Pederson et al., 1997; Soteriades & DiFranza, 2003), extraversie en neurotisme. (Warburton et al., 1991) Sociale competentie, communicatie effectiviteit en hoge zelfeffectiviteit zijn negatief gerelateerd aan het roken (Conrad et al., 1992; Simon-Morton et al., 1999), net als het positieve zelfimago (Schmid, 2001) en aanvaarding van zichzelf. (Dolcini & Adler, 1994) Dolcini & Adler (1994) bewezen dat de algemene eigen effectiviteit niet gerelateerd is aan risicogedragingen. Er zijn andere factoren die op de leeftijd van 14 jaar een grotere rol spelen zoals de ontwikkeling tijdens de puberteit, het seksuele zelfconcept en de sociale bekwaamheid. De sociale bekwaamheid, volgens hen, beïnvloedt het rookgedrag van jongeren op verschillende manieren. Het kan direct leiden tot experimenteren met sigaretten, ofwel indirect door het feit dat jongeren zichzelf moeten vinden in bepaalde situaties en daardoor worden gestimuleerd tot het experimenteren met sigaretten. Anderzijds kan het beginnen te roken geassocieerd worden met de overgang van kind naar tiener of volwassenen. Sociaal bekwame adolescenten kunnen zich meer aanpassen aan deze gedragingen en zich zelf meer associëren met volwassenen door de waarneming van volwassenen activiteiten. 1.3.1.4.2 EMOTIONEEL WELZIJN
Negatieve emoties worden beschouwd als de belangrijke individuele factoren van het rookgedrag bij jongeren. Ze zijn een precursor voor het beginnen met roken, om meer
15
sigaretten te roken en te roken ‘s morgens na het ontwaken. Negatieve emoties zijn een resultaat van een gebrek aan emotionele controle in stresssituaties. De ontspanning door te roken is een belangrijke reden om te roken ook bij jongeren op latere leeftijd. (Chen et al., 2001; Conrad et al., 1992; Schmid, 2001; Warburton et al., 1991) Depressieve symptomen zijn ook positief geassocieerd met het roken bij jongeren. (Luthar & D’avanzo, 1999; Pederson et al., 1997; Simon-Morton et al., 1999; Soteriades & DiFranza, 2003) Er is bewezen dat rokers, meer dan nietrokers hun lichaam willen veranderen. (Lambert et al., Deel 2, 2002) De perceptie van het overgewicht, zorgen over het overgewicht, roken om gewicht te verliezen zijn determinanten van het roken bij jongeren. Jongeren die zelf vinden dat ze aan overgewicht lijden, roken 2 maal meer dan jongeren die hun gewicht “ binnen de normen” vinden. Jongeren die roken om te vermageren roken ook meer sigaretten per dag. (Fulkerson & French, 2003) 1.3.1.5 KENNIS, ATTITUDE, GEDRAG
De resultaten uit het onderzoek van Conrad et al. (1992) tonen aan dat in 67 % van de studies er een overeenkomst is met de theoretische veronderstellingen over het verband tussen de gepercipieerde voordelen en nadelen van het roken en het rookgedrag van jongeren. 1.3.1.5.1 GEPERCIPEERDE VOORDELEN VAN HET ROKEN
Volgens de Social learning theory, is het gedrag afhankelijk van de actuele en gepercipieerde consequenties. (Bandura, 1986) Jongeren gaan meer roken als zij denken dat roken zal resulteren in positieve verwachtingen, die zich ontwikkelen via persoonlijke ervaring en observatie van anderen. Jongeren die veel positieve verwachtingen hebben t.o.v. het roken, roken ook meer. (Simon-Morton et al., 1999; Wang, 2001) Kinderen roken omdat ze willen proberen, want zij vinden de smaak goed, wegens ontspanning of ze denken dat zij niet kunnen stoppen. Ze voelen zich goed terwijl ze roken en vinden zich voldoende oud om te roken. (Schmid, 2001). Adolescenten beschouwen het roken als “cool”, als teken van de onafhankelijkheid. Ze roken om er goed uit te zien en ze percipiëren rokers als leaders. (Dinh et al., 1995; Simon-Morton et al., 1999)
16
Ervaren van positief een imago van rokers zet kinderen aan om te beginnen experimenteren met roken. (Meijer et al., 1996), vooral als ze een lage zelfeffectiviteit hebben in hun sociale omgeving. (Simon-Morton et al., 1999) Halpern-Felsher, Biehl, Kropp & Rubinstein (2004) hebben gevonden dat de jongeren die de intentie hebben om te roken in de toekomst, geloven dat rookgerelateerde voordelen zullen uitkomen als ze gaan roken. 1.3.1.5.2 GEPERCIPEERDE NADELEN VAN HET ROKEN
Men heeft vastgesteld dat de rokende jongeren een lage perceptie van de negatieve gevolgen van het roken op de gezondheid hebben. (Halpern-Felsher et al., 2004; Milam, Sussman, Ritt-Olson & Dent, 2000) Uit onderzoek blijkt dat er verschillende redenen door jongeren opgegeven zijn om niet te roken. De meerderheid denkt dat het niet gezond is (Schmid, 2001; Von Bothmer et al., 2002; Jonson, McCaul & Klein, 2002), ze vinden de smaak van tabak niet aangenaam. De prijzen, de negatieve invloed van tabak op de sport en het rookgedrag van ouders en bloedverwanten zijn de factoren die jongeren belangrijk vinden om niet te roken. Sommige kinderen vinden zichzelf te jong of hebben geen mogelijkheden gehad om te roken. (Schmid, 2001; Von Bothmer et al., 2002 ). 1.3.1.5.3 KENNIS OVER GEVOLGEN VAN HET ROKEN
Uit onderzoek blijkt dat jongeren het belang van informatie over de gevolgen van het roken op de gezondheid beseffen. De voornaamste bronnen van informatie voor de leerlingen zijn de ouders, gezondheidsopvoeders en verpleegsters op school, leerkrachten.De leerlingen vinden het heel belangrijk informatie over tabaksgebruik te krijgen via lesgevers en gezondheidsmedewerkers en de meerderheid van de leerlingen hebben gesproken met hun ouders over de gevolgen van het roken. (Von Bothmer et al., 2002) Leerlingen hebben kennis over de gevolgen van het roken en kennen ook hun kwetsbaarheid voor de gevolgen van het roken. (Jonson et al., 2002; Gerrard, Gibbons, Benthin & Hessling, 1996) De antirookattitude en attitude van negatieve effecten op de gezondheid hebben een negatieve correlatie met de frequentie van het sigarettengebruik. (Pico, 2001) Toch denken jongeren die roken of geprobeerd hebben te roken, dat hun consumptie van sigaretten relatief veilig is. (Etter, 2004)
17
Ze ervaren minder gevaar van verslaving aan nicotine dan niet-rokers, omdat ze geloven dat ze kunnen stoppen als ze het zullen willen. Maar ze hebben weinig motivatie om te stoppen met roken. (Halpern-Felsher et al., 2004; Milam et al., 2000) 1.3.1.5.4 EVALUATIE VAN CONSEQUENTIES
Uit onderzoek blijkt dat de sociale consequenties van het roken belangrijker zijn voor jongeren dan gezondheid gerelateerde consequenties van het roken. (Halpern-Felsher, 2004) Perceptie van kwetsbaarheid voor negatieve consequenties van risico gedragingen door jongeren neemt toe. Jongeren begrijpen het verband tussen risico gedragingen en negatieve gevolgen van deze gedragingen op de gezondheid. Adolescenten gebruiken ook bepaalde cognitieve manipulaties om de tegenstelling tussen hun kennis en hun gedrag te behandelen. Ze proberen bijvoorbeeld hun verhoogd risico op gezondheid te “normaliseren” door hun risicogedragingen in overeenstemming te brengen met het gedrag van hun peers groep. Of ze proberen in hun gedachten de invloed van risicogedragingen op hun gezondheid te verminderen. Op het moment dat ze risicogedragingen vertonen, proberen ze niet te denken aan de consequenties op hun gezondheid. (Gerrard et al., 1996) 1.3.1.5.5 RISICOGEDRAGINGEN
Risicogedragingen zijn positief gerelateerd aan het rookgedrag. De sterke predictieve waarde daarvan was door verschillende studies aangetoond. Regelmatig roken is geassocieerd met een verhoogde frequentie van alcoholgebruik (Chen et al., 2001; Conrad et al., 1992; Lambert et al., Deel 2, 2002; Pederson et al., 1997; Sasco et al., 2003; Smet et al., 1999), met een hogere frequentie van dronken zijn, met meer seksuele activiteiten en illegaal drugsgebruik. (Burt et al., 2000; Chen et al., 2001; Sasco et al., 2003). Rokers dragen ook minder veiligheidsgordels en rijden vaker dronken met de auto. (Lambert et al., Deel2, 2002; Petridou et al., 1997) 1.3.1.5.6 LEVENSSTIJL FACTOREN
In meerdere studies is er een duidelijke associatie gevonden tussen rookgedrag en gezondheidsgerelateerde gedragingen.Toch zijn de resultaten niet sterk consistent. Het roken op adolescente leeftijd is vaak geassocieerd met een ongezonde levensstijl. (Paulus et al., 2000) Er zijn significante verschillen gevonden tussen consumptie van fruit en groenten en het rookgedrag bij jongeren. Dagelijks gebruik van groenten en fruit bij jongeren die roken
18
is significant minder dan bij niet-rokers. Hogere consumptie van fast food, vlees en vet, geen ontbijt ’s morgens zijn typisch voor rokers. (Burke et al., 1997; Lambert et al.,Deel2, 2002; Paulus et al., 2000; Yorulmas et al., 2002) Rokers drinken meer koffie (Smet et al., 1999; Warburton et al., 1991) en kijken meer n TV. (Lambert et al., Deel2, 2002) De actieve levensstijlfactoren zoals sportactiviteiten en hobby’s, worden beschreven als protectieve factoren tegen het roken. (Sasco, 2003; van den Bree, 2004) Uit onderzoek blijkt dat het roken significant gerelateerd is aan minder fysieke activiteit in beide geslachten. (Burke et al., 1997; Lambert et al., Deel2, 2002; Maes & Lievens, 2003) Zapata et al. (2004) wijzen op een verhoogde kans op experimenteren met roken bij jongeren die vaak deelnemen aan sportactiviteiten. Mogelijks dat door deze activiteiten de jongeren meer weg zijn van huis en de ouderlijke supervisie, en op die manier meer tijd hebben om te experimenteren met roken. Maar Pederson et al. (1997) denken dat het rookgedrag gerelateerd was aan de tijd dat jongeren per week spenderen met vrienden, maar niet gerelateerd is aan het aantal groepsactiviteiten, groepssport activiteiten of individuele sportactiviteiten. Uit een studie van Lambert et al. (Deel 2, 2002) blijkt, dat rokers over het algemeen meer klachten over hun gezondheid hebben, ze nemen meer medicatie, laten zien dat ze zich niet lekker voelen, ze voelen zich heel vermoeid ‘s morgens. Maar in het onderzoek van Smet et al. (1999) was er geen verband tussen roken en meerdere lichamelijke klachten gevonden.Regelmatig roken was geassocieerd in de studie van Sasco et al. (2003) met een hogere frequentie van een bad te nemen en het haar te wassen. Lambert et al. (Deel 2, 2002) hebben geen verband gevonden tussen het roken en tanden poetsen. 1.3.2 PREDICTOREN VAN HET ROKEN EN SOCIODEMOGRAFISCHE FACTOREN.
1. Leeftijd Afhankelijk van de leeftijd van leerlingen werden verschillende predictoren van het roken gedetecteerd. Familiale problemen en gebruik van alcohol hebben geen invloed op het rookgedrag van 13-jarige jongeren, maar is wel een sterke predictor op 15 jaar. Het gebruik van alcohol op latere leeftijd heeft een sterke correlatie met het beginnen te roken.
19
Significante predictoren van het roken op 13-jarige leeftijd waren het rookgedrag van vrienden en het imago, terwijl zij op 15-jarige leeftijd niet belangrijk waren. (McGee & Stanton, 1993) 60.9% van de jongeren op 11 -jarige leeftijd rookt met vrienden, op 17jarige leeftijd is dat 86.6%. (Smet et al., 1999) Vatbaarheid voor het toekomstige rookgedrag neemt toe met de leeftijd. (Filice, Hannan, Lando & Joseph, 2003) De negatieve attitude t.o.v. roken bij kinderen verandert met de leeftijd. Op 11 jarige leeftijd is er een sterke negatieve attitude bij leerlingen , op 15 jarige leeftijd domineert de positieve attitude. (Dinh et al., 1995; Solovieva, 2002) De directe effecten van het roken zoals smaak, reuk, slecht gevoel, duizeligheid, als een reden om niet te roken, waren significante predictoren van niet-rokend gedrag op de leeftijd van 15 jaar en zeker op13 jaar. Terwijl lange termijn effecten op de gezondheid van het roken geen predictieve waarde hebben op de leeftijd van 15 jaar. (McGee & Stanton, 1993; Pico, 2001) 2. Etniciteit De determinanten van het roken hebben een verschillend effect in de diverse etnische groepen in de Verenigde Staten. Het rookgedrag van vrienden voor blanke jongeren heeft een significant effect op de weigering zelfeffectiviteit. Voor Spaanse jongeren heeft die een significant effect op negatieve verwachtingen van het roken. (Flay et al., 1994) Afrikaanse Amerikanen zijn meer beïnvloed door de attitude t.o.v. het roken van familie en vrienden, dan blanke jongeren. (Gritz et al., 1998) 3. Sociaal-economische status De onderzoeksresultaten van de studie van de Vries (1995) tonen aan dat er verschillen zijn in de determinanten van het rookgedrag bij jongeren uit verschillende SES klasse. De invloed van omgevingsfactoren op jongeren van verschillende SES kan anders zijn. De perceptie van sociale norm over het roken is meer negatief bij jongeren uit HSES. De verklaring kan zijn dat er weinig mensen roken in een sociale omgeving bij jongeren van HSES. Daarom ervaren jongeren sterkere sociale normen tegen het roken. De druk van vrienden om te roken wordt sterker ervaren door jongeren uit HSES. Jongeren uit LSES ondervinden relatief weinig negatieve meningen over het roken van hun ouders, peers, niet-rokers en artsen. In de sociale omgeving van die jongeren is er
20
een hogere frequentie van rookgedrag van een beste vriend, peers, andere vrienden, broers en zussen. Reclame van sigaretten reflecteert meer positieve oordelen over het roken bij jongeren uit HSES. Persoonlijke factoren zijn ook verschillend bij jongeren van verschillende SES. Jongeren uit de LSES vertonen een meer positieve attitude t.o.v. het roken. Bij deze jongeren heeft roken een belangrijke sociale functie. Een meer negatieve attitude t.o.v. het roken werd gevonden bij jongeren uit HSES, en meer
associatie
van
roken
met
gezondheidsgerelateerde
gevolgen
zoals
ademhalingsproblemen, risico op longkanker en hartaanval. Er was geen verschil tussen groepen gevonden in verband met kennis over het roken. Jongeren uit HSES hebben meer zelfeffectiviteit om niet te roken dan jongeren uit LSES. Jongeren uit LSES vinden het heel moeilijk om sigaretten te weigeren van vrienden, ouders. Zij vinden het ook heel moeilijk de reden te vinden om aangeboden sigaretten te weigeren en voor iedereen duidelijk te maken dat ze niet willen roken. 4. Woonomgeving De woonomgeving heeft ook een belangrijke invloed op het rookgedrag van jongeren. Jongeren die in ongunstige en achtergestelde buurten wonen, worden vaak geconfronteerd met geweld, episodes van racisme, serieuze economische deprivatie. (Luthar & D’avanzo, 1999) Volgens onderzoek van Ozcan & Ozcan (2002) wordt de buurt geassocieerd met de kwaliteit van het leven. Gezinnen die in achtergestelde buurten wonen, geven ook weinig ondersteuning aan hun kinderen. Het gaat gepaard met een laag educatief niveau van de ouders, weinig deelname aan verschillende activiteiten met de kinderen. De kinderen hebben vaak weinig controle en discipline en hebben meer neiging om te roken of andere middelen te gebruiken en dat op regelmatige basis. De kinderen worden ook vaak psychisch en fysisch misbruikt. Kinderen die in die buurten wonen, hebben vaak heel religieuze en conservatieve ouders maar worden daardoor niet beschermd tegen risicogedragingen zoals alcoholgebruik, roken, drugsgebruik.
21
5. Structuur van het gezin Volgens Griesbach et al. (2003) zijn er gegevens dat vele negatieve veranderingen in het leven en in de levensstijl tijdens de adolescentie geassocieerd zijn met het behoren tot een stiefgezin of een één-oudergezin. Sweeting et al. (1998) hebben gevonden dat de adolescenten afkomstig uit niet gehele gezinnen grotere risico’s lopen voor slechte schoolresultaten, met hogere kans op spijbelgedrag en verlaten de school op vroege leeftijd. Zij hebben vaak probleemgedragingen zoals criminele activiteiten en weglopen van huis, alsook grotere kans op risico’s van gezondheidsgerelateerde gedragingen zoals het roken. Sokol-Katz & Dunham (1997) verklaren dit feit. Het kan zijn dat in intacte families het gedrag van het kind gemakkelijker te controleren is, terwijl in de alternatieve gezinnen het niet altijd mogelijk is. Ook het geloof in de wet heeft een sterk negatief verband met het risicogedrag van kinderen. Het geloof in de wet wordt beïnvloed door de verbondenheid aan het gezin en beïnvloedt op die manier indirect het risicogedrag van jongeren. Ze hebben gevonden dat de verbondenheid aan het gezin voor het kind belangrijker is dan de structuur van het gezin. Maar de familiestructuur heeft een direct effect op de verbondenheid met het gezin. Er werd een significant verband gevonden in het onderzoek van Greisbach (2003) tussen de structuur van het gezin en het rookgedrag van de ouders. Adolescenten afkomstig uit intacte gezinnen hebben minder kans op rokende ouders, terwijl het hoogste percentage van rokende ouders bij jongeren uit stiefgezinnen was. 6. Ouderlijke opvoedingsstijl Het is bewezen dat de ouderlijke opvoedingsstijl een belangrijke rol speelt in de verbondenheid van ouders en hun kinderen. Distefan et al. (1998) tonen aan dat communicatie, sterke negatieve norm t.o.v. roken en positieve verbondenheid met kinderen beschermende factoren zijn. Als ouders zich geen zorgen maken over het rookgedrag van hun jongeren in de toekomst, en over de perceptie van rookgedragingen bij adolescenten, kan dit resulteren in toekomstig rookgedrag van hun kinderen. De kwaliteit van de ouder-kind relatie in de periode van adolescentie, is belangrijk voor opvattingen van ouderlijke normen en de vorming van bekwaamheid om aan de druk van peers te weerstaan. Hebben minder kans om te roken, die jongeren die weinig
22
conflicten met hun ouders hebben, die ouders hebben met hoge verwachtingen, en kennisgevende en autoritaire stijl van opvoeding hebben. Terwijl de ouders die meer een holistische en tegenstrijdige aanpak toepassen, meer kans hebben op rokende kinderen. Dat gedrag van ouders is ook positief verbonden met het aantal vrienden van hun kinderen die roken. (Foxcroft & Lowe, 1991; Simon-Morton et al., 1999; Melby et al., 1993) Ouderlijke sancties tegen tabaksgebruik hebben een significante negatieve correlatie wat tabaksgebruik bij jongeren betreft. (Ma et al., 2003) Het rookgedrag van bloedverwanten heeft meer invloed op het rookgedrag van jongeren dan het rookgedrag van ouders. ( Condrad et al., 1992; Von Bothmer et al., 2002) Het kan verklaard worden door de verschillen in verbondenheid met bloedverwanten en ouders. Een andere verklaring kan zijn dat de ouders hun invloed op jongeren uitoefenen,meer door norm-setting of child- rearing processen en niet door modelling van rookgedragingen. (Melby et al., 1993) Een probleem-solving communicatie tussen jongeren en ouders heeft een sterk protectief effect op het rookgedrag en de evolutie ervan. (Von Bothmer et al., 2002). Het blijkt dat jongeren willen dat hun ouders hen vertellen over het roken en zij beschouwen hun ouders als voornaamste bron van informatie. (Chen et al., 2001). Toch is er bewezen dat de rokende jongeren het moeilijker hebben om met familie te praten dan niet rokers. (Lambert et al., Deel2, 2002) 7. Woonplaats In de verschillende landen wordt een hogere prevalentie van tabaksgebruik bij jongeren die op het platteland wonen vastgesteld. (Burt et al., 2000; Chen et al., 2001; Luthar & D’avanzo, 1999; Von Bothmer et al., 2002) De daling van het roken in steden kan verklaard worden door de veranderingen in de sociale normen bij adolescenten zoals “ not-smoking is cool”. (Burt et al., 2000; Von Bothmer et al., 2002) Meer drugs (tabak, marihuana, andere drugs) wordt gebruikt bij jongeren die in kleine steden wonen dan in dichtbevolkte steden. (Chen et al., 2001; Luthar & D’avanzo, 1999) Het kan verklaard worden door het verschil in zakgeld van jongeren die in kleine en grote steden wonen. Jongeren die in kleine steden wonen, hebben meer cash geld om uit te geven aan drugs.Een andere verklaring kan zijn dat jongeren in kleine steden
23
minder bang zijn om te experimenteren met drugs (tabak, marihuana, andere drugs) dan jongeren van dichtbevolkte steden, die meer gevaar ervaren in hun dagelijkse leven van drugs. (Swanson et al., 1992) Het onderzoek van Luthar & D’avanzo (1999) ondersteunt die verklaring.Het blijkt dat er veel jonge mensen uit grote steden gemotiveerd zijn niet te beginnen of te stoppen met drugsgebruik (tabak, marihuana, andere drugs) omdat ze vaak serieuze lange termijneffecten van drugsgebruikers observeren via familie leden en vrienden van hun gemeenschap.Die auteurs hebben nog gevonden dat de jongeren uit kleine steden ook vaker depressief zijn in vergelijking met jongeren uit grote steden. 8. School De school heeft een belangrijke invloed op de determinanten van het roken bij jongeren. De prevalentie van rokers op school is positief geassocieerd met roker zijn. (Alexander et al., 2001; Ma et al., 2003; Pinilla et al., 2002) Er is een verband aangetoond tussen roker - zijn en populariteit en prevalentie van het roken op school.In de scholen met lage prevalentie van het roken was populariteit geassocieerd met vermindering van het risico van roker zijn. In tegenstelling tot populaire jongeren in de scholen met hoge prevalentie van het roken waar de kans om roker te zijn toeneemt. (Alexander et al., 2001) Pinilla et al. (2002) hebben gevonden dat de prevalentie van het roken significant hoger was in scholen met een strikte toepassing van rookregels in vergelijking met scholen met een minder strikte toepassing.Deze bevindingen tonen het belang aan van het niet roken beleid op de school voor jongeren. Het belang van sancties op school werd aangetoond in een onderzoek van Ma et al. (2003). Ze vinden dat de sancties op school tegen rookgedrag van leerlingen leiden tot reductie van tabaksgebruik bij jongeren. De jongens die roken vertonen echter minder perceptie van schoolsancties dan nietrokers. Rookgedrag van lesgevers blijkt ook belangrijk te zijn voor leerlingen. Uit resultaten van een studie van Poulse et al. (2003) blijkt, dat er een positief verband bestaat tussen het rookgedrag van lesgevers op school en rookgedrag van jongeren. Het rookgedrag van lesgevers buiten de school of speelplaatsen in het bijzijn van studenten speelt een belangrijkere rol dan het rookgedrag van lesgevers in de lesgeverkamer.
24
Ook de werklast van lesgevers is geassocieerd met het regelmatige rookgedrag van leerlingen. In de scholen waar lesgevers overbelast zijn, prevaleert het regelmatig roken. (Maes & Lievens, 2003) 1.3.3 DETERMINANTEN AFHANKELIJK VAN HET STADIUM VAN HET ROKEN
Roker worden is een complex proces waarbij verschillende stadia worden doorlopen. Het algemene model van het ontstaan van het tabaksgebruik bevat 4 stadia: Preparatie stadium, Experimenteel roken, Occasioneel roken en Regelmatig roken. (Sussman, Dent, Burton, Stacy & Flay, 1995) De risicofactoren van het rookgedrag zijn verschillend en afhankelijk van het stadium van het roken. (Distefan et al., 1998; Flay et al., 1998; van den Bree et al., 2004) - Preparatie stadium Tijdens deze fase worden kennis, overtuigingen en verwachtingen rond roken gevormd. Reclame en media beïnvloeden mee de beeldvorming van jongeren over roken. (Sussman et al., 1995) Andere factoren die belangrijk zijn voor dit stadium zijn rookgedrag van peers en van de beste vriend (Avenevoli & Merikangas, 2003; Flay et al., 1998; Flay et al., 1994; Kandel et al., 2004; Von Bothmer et al., 2002; Zapata et al., 2004), rookgedrag en opvattingen van de ouders (Castrucci et al., 2002; Flay et al., 1994), positieve attitude t.o.v. roken (Castrucci et al., 2002; Von Bothmer et al., 2002) en lage zelfeffectiviteit . (Ausems, Mesters, van Breukelen & de Vries, 2003; Sussman et al., 1995; Zapata et al., 2004) - Experimenteel roken Deze fase wordt gekenmerkt door het proberen van enkele sigaretten.De eerste sigaretten worden gerookt uit nieuwsgierigheid of onder druk van de omgeving (Sussman et al., 1995) zoals het belang van het rookgedrag, de opvattingen van de ouders (Castrucci et al., 2002; Distefan et al., 1998) en die van vrienden. (Distefan et al., 1998; Flay et al., 1998; Zapata et al., 2004) Eveneens de toegankelijkheid tot sigaretten en bereidheid om risico te nemen, familiale conflicten (Flay et al., 1998; Ma et al., 2003; Zapata et al., 2004), problemen op school en lage schoolprestaties. (van den Bree et al., 2004; Zapata et al., 2004)
25
Depressief zijn en een hoge perceptie hebben van de voordelen van het roken (Wang, 2001; Zapata et al., 2004) zijn risicofactoren van het experimenteel roken. - Occasioneel roken Deze fase bestaat uit herhaaldelijk, maar onregelmatig gebruik van tabak in specifieke situaties. Belangrijke factoren bij jongeren in dit stadium zijn genot en relaxatie. (Castrucci et al., 2002; Tucker, Ellickson & Klein, 2003; Von Bothmer et al., 2002) Andere gepercipieerde voordelen van het roken (Wang, 2001; Zapata et al., 2004) alsook het rookgedrag en opvattingen van ouders, het aantal vrienden dat rokt, lage schoolprestaties, hoog niveau van bereidheid om risico te nemen en lage zelf effectiviteit (Austem et al., 2003; Distefan et al., 1998; Flay et al., 1998; van den Bree et al., 2004), zakgeld en prijzen van sigaretten, spelen ook een rol. (Austem et al., 2003; Sussman et al., 1995) - Regelmatig roken Tijdens deze fase wordt regelmatig elke dag, minimum 1 sigaret gerookt. De determinanten van dit stadium zijn idem als voor het vorige stadium. De attitude van de regelmatige rokers is meer positief en is verbonden met sociale aspecten inbegrepen relaxatie, vermindering van stress en sociaal comfort in vergelijking met de attitude van mensen uit een ander stadium van het roken. (Castrucci et al., 2002; Tucker et al., 2003) Lage perceptie van de nadelen van het roken (Wang, 2001) en hoge perceptie van prevalentie van het rookgedrag van peers is positief geassocieerd met regelmatig roken (Zapata et al., 2004), alsook de afhankelijkheid van nicotine en identificatie van zichzelf als roker. (Sussman et al., 1995) 1.3.4 GESLACHTSVERSCHILLEN IN ROOKDETERMINANTEN
Er zijn verschillen in het proces van het beginnen met roken bij jongens en meisjes ook de redenen om te roken zijn niet altijd dezelfde. (Lamber et al., Deel 3, 2002) - Sociodemografische factoren Uit onderzoek blijkt dat het wonen bij stiefouders of bij een alleenstaande ouder (van Von Bothmer, Mattson, & Fridlund, 2002) en in een slechte woonomgeving (Luthar & D’avanzo, 1999; Sasco et al., 2003), vooral voor meisjes belangrijk is en geassocieerd is met het roken.
26
Wat betreft de verschillen in etniciteit, dat de blanke meisjes meer roken dan Spaanse en zwarte meisjes, en dat blanke jongens meer roken dan zwarte jongens. (Kann & Kinchen, 1998) - Sociale verbondenheid factoren Flay et al. (1994) bewezen dat de goedkeuring van het roken door de ouders een effect heeft op het rookgedrag van meisjes en niet van jongens. Rookgedrag van jongens was sterk geassocieerd met de niet autoritaire opvoedingsstijl van ouders. (Simon-Morton et al., 1999) De activiteiten met de moeder is een belangrijke factor vooral, voor de jongens. (Luthar &D’avanzo, 1999; Sasco et al., 2003) De problemen op school zijn geassocieerd met het rookgedrag van leerlingen van beide geslachten. (Simon-Morton et al., 1999) Spijbelgedrag is sterker gerelateerd aan roken bij meisjes dan bij jongens. (Lamber et al.,Deel 2, 2002) - Sociale omgevingsfactoren Michel & Amos (1997) hebben gevonden dat het rookgedrag van meisjes hiërarchisch is gerelateerd aan de sociale status van jonge vrouwelijke rokers in de peer groep, terwijl bij jongens die associatie niet is gevonden. Krachtige en duurzame voorspellers van het rookgedrag van meisjes zijn rangorde, stijl, sociale identificatie en imago. De gepercipieerde prevalentie van het roken bij peers is een even belangrijke determinant voor meisjes als voor de jongens. (Simon-Morton et al., 1999) Jongens en meisjes verschilden ook niet in de ervaren sociale druk om te gaan roken. (de Vries, Lecher & Mudde, 2002) Het rookgedrag van meisjes kan sterk beïnvloed worden door het rookgedrag van vrienden of ouders (Rasmussen et al., 2002, de Vries et al., 2002), terwijl bij jongens het aantal vrienden, dat rookt en directe druk van peers de belangrijke determinanten zijn. (Simon-Morton et al., 1999) Met betrekking tot de sociale normen zijn er ook geslachtsverschillen. Jongens ervaren een sterkere negatieve norm t.o.v. roken via hun vrienden, beste vriend en hun moeder terwijl meisjes die van hun leeftijdsgenoten en hun broer(s). (de Vries et al., 2002) - Persoonlijke factoren, eigen effectiviteit De resultaten van de studies tonen dat de lage zelfeffectiviteit kan beschouwd worden als de determinant van het rookgedrag van meisjes maar niet van jongens.
27
Jongens hebben hogere scores van zelfeffectiviteit dan meisjes. (Abernathy, Massad & Romano-Dwyer, 1995; Pederson et al., 1997; Simon-Morton et al., 1999) Jongens scoorden hoger als het gaat om de sociale eigen effectiviteit en de emotionele effectiviteit. Er werden geen verschillen tussen de seksen gevonden, waar het ging om routine effectiviteit. (de Vries et al., 2002) Meisjes kennen meer instrumentele waarde toe aan het roken dan jongens om meer negatieve gevoelens te controleren zoals frustratie, depressie, stress.Ook bij de poging om te stoppen met roken zijn negatieve emoties een van de meest gerapporteerde redenen van mislukking bij meisjes. (Lambert et al., Deel 3, 2003) Meisjes voelen zich vaker depressief dan jongens. (Luthar & D’avanzo, 1999) Onderzoek bevestigt dat de meisjes die roken, zich meer zelfverzekerd voelen. Ze zijn meer rebels, hebben meer sociale vaardigheden en seksuele ervaringen, dan niet rokende meisjes. Zij gebruiken het roken als symbool van sociale identificatie, zij willen het verschil tonen met gewone meisjes of zich onderscheiden van “goede, brave meisjes”. (Michel & Amos, 1997) -Kennis, attitude, gedrag De meisjes beschouwen hun ouders als de voornaamste bron van informatie. Daarom is het voor hen heel belangrijk om ouders te hebben die voldoende informatie geven over het roken en de gevolgen ervan. (Simon-Morton et al., 1999) Het verband tussen perceptie van het gevaar en de intentie dit risico te nemen is verschillend voor beide geslachten. Meisjes ervaren het roken als niet gevaarlijk en hebben een hogere intentie om dit risico te nemen dan de jongens. (Simon-Morton et al., 1999, Schmid, 2001) Meisjes zijn meer van plan om het volgende jaar te gaan roken dan jongens. (de Vries et al., 2002) Meisjes hebben meer neiging om bezorgd te zijn over de sociale en gezondheidseffecten van het roken. Ze leggen meer nadruk op de voordelige effecten van het roken. (Pico, 2001; Rasmussen et al., 2002) Ze zijn overtuigd dat het roken helpt om slank te worden, om je zelfverzekerd te voelen in groepen en om er bij te horen. (de Vries et al., 2002) Perceptie van het overgewicht is dubbel zo hoog bij meisjes dan bij jongens.(Avenevoli & Merikangas, 2003; Fulkerson & French , 2003)
28
Meisjes roken ook meer om te vermageren of hun gewicht te controleren in vergelijking met jongens. Anderzijds, jongens die zich zorgen over hun gewicht makaen, roken 2 maal meer dan jongens die roken om te vermageren of hun gewicht te stabiliseren. (Fulkerson & French, 2003). Antirookattitudes bij meisjes worden in belangrijke mate beïnvloed door hun sociale relaties. (Pico, 2001) Met betrekking tot de nadelen van roken waren meisjes er meer van overtuigd dan jongens, dat roken slecht is voor de gezondheid, iets waar ze later spijt van krijgen. (de Vries et al., 2002) Jongens hebben een meer onrealistische attitude t.o.v. het roken , ze zien roken als pure gewoonte. (Pico, 2001) Rookgedrag van jongens was sterk geassocieerd met hoge verwachtingen van het roken. (Simon-Morton et al., 1999) Deelnemen aan sportieve activiteiten lijkt een meer protectieve factor te zijn bij jongens dan bij meisjes (Michel & Amos, 1997; Rasmussen et al., 2002), terwijl passieve vrije tijd (Luthar & D’avanzo, 1999; Sasco et al., 2003) een belangrijke aanzettende factor is bij meisjes. Meisjes die roken volgen vaker een dieet dan jongens en meisjes die niet roken.(Lambert et al., Deel2, 2002) 1.3.5 GESLACHTSVERSCHILLEN IN DE ROOKGEWOONTE BIJ JONGEREN.
Er zijn meerdere studies die aangetoond hebben dat de rookgewoonten bij jongeren verschillen bij meisjes en jongens, maar de resultaten zijn niet consistent. Uit onderzoek blijkt dat er minder meisjes dan jongens zijn die niet roken. (Thornton et al., 1999) Rasmussen et al. (2002) hebben gevonden dat de frequenties van experimenteel roken gelijk zijn tussen jongens en meisjes.Uit andere studies blijkt dat meisjes meer met het roken experimenteren dan jongens. (Paulus et al., 2000; Thornton et al., 1999) Meisjes roken occasioneel meer dan jongens. (Michell & Amos, 1997; Thornton et al., 1999) Wat het regelmatige rookgedrag bij jongens en meisjes betreft, zijn de resultaten van de studies ook niet consistent. De prevalentie van regelmatig roken is vergelijkbaar in beide geslachten volgens Paulus et al. (2000). Thornton et al. (1999) rapporteerden dat er meer jongens zijn die regelmatig roken. Michell & Amos (1997) hebben gevonden dat meisjes regelmatig 3 maal meer roken dan jongens.
29
De proportie van ex-rokers was hoger voor jongens dan voor meisjes in het onderzoek van Paulus et al. (2000) en Thornton et al. (1999). 1.3.6 CONCLUSIES UIT DE LITERATUURSTUDIE
1. Tabaksgebruik wordt door de WHO gedefinieerd als één van de grootste gezondheidsproblemen die gevolgen heeft op korte (vermoeidheid, herhaalde neus- en keelinfecties, hoest etc.) en lange termijn (longkanker en andere kankers, hart-en vaatziekten, ademhalingsziekten etc.). 2. Het aantal jongeren neemt toe dat op 12-jarige leeftijd of zelfs vroeger begint te experimenteren met roken. Er is bewezen dat het experimenteren met sigaretten op vroege leeftijd een risicofactor is op het regelmatige rookgedrag op latere leeftijd. Daarom is de tienerleeftijd bijzonder belangrijk om effectieve strategieën voor preventie van het rookgedrag te implementeren. 3. Uit de literatuur blijkt dat er meerdere factoren met het rookgedrag van adolescenten geassocieerd zijn. Het gedragsverklarende model van het roken van Condrad et al. (1992) bevat volgende groepen determinanten: Socio-demografische factoren, Sociale verbondenheid factoren, Sociale omgevingsfactoren, Persoonlijke factoren en eigen effectiviteit, Farmacologische effecten, Kennis, attitude en gedragsfactoren. 4. De consistentie van de resultaten uit de literatuur voor verschillende variabelen varieert van sterk tot weinig consistent. Wat betreft de invloed op het rookgedrag van sociale verbondenheid factoren, sociale omgevingsfactoren, persoonlijke en gedragsfactoren zijn de resultaten sterk consistent. Sociale omgevingsfactoren: Het is duidelijk dat jongeren die ouders, oudere bloedverwanten en/of vrienden hebben, die roken, zelf meer kans hebben om roker te worden. Jongeren die roken overschatten de prevalentie van het roken in de directe omgeving en er worden normen gecreëerd waarmee de jongeren zich identificeren. De invloed van de peer druk is één van de belangrijkste determinant van het roken bij jongeren op jonge leeftijd. Die factor wordt beschouwd als zeer sterke predictor bij jongeren van12-15jaar . Sociale verbondenheid factoren: Ouderlijke stijl van opvoeding en ondersteuning worden in meerdere studies beschreven als een protectieve factor tegen het roken, alsook de betrokkenheid bij de school en buitenschoolse activiteiten.
30
Persoonlijke factoren zoals lage zelfeffectiviteit en sociale bekwaamheid beïnvloeden het gedrag van jongeren in belangrijke mate. Gedragsfactoren: Het is bewezen dat het roken vaak met andere risicogedragingen (bv. alcoholgebruik) en antisociaal gedrag geassocieerd wordt. Jonge rokers onderschatten het gevaar dat aan roken verbonden is, alsook hun eigen kwetsbaarheid. Ze laten zich verleiden door de directe voordelige effecten van het roken bijvoorbeeld dat het roken helpt om met stress om te gaan, helpt contacten te leggen met peers van het ander geslacht of helpt te vermageren of het gewicht onder controle te houden, terwijl de lange termijn effecten van het roken worden genegeerd. De resultaten van de verschillende studies zijn niet consistent wat betreft de invloed van socio-demografische factoren (de leeftijd, het geslacht, etniciteit etc.) op het roken. De inconsistentie van de resultaten kan verklaard worden door crossculturele verschillen en afkomst van de studies. Meerdere studies zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten.Ook de design en analytische methodes zijn verschillend. Met het gevolg dat de generaliseerbaarheid van de bevindingen wordt beperkt. 5. Determinanten van het roken zijn verschillend afhankelijk van het geslacht, de leeftijd en etniciteit (Bijlage 2). De onderzoeksresultaten wat betreft de verschillen in determinanten van het roken bij jongens en meisjes zijn niet overall consistent en vertonen tegenstrijdigheden. 6. In het onderzoek houdt men rekening met de verschillende stadia van het verloop van het roken. Factoren die een belangrijke rol spelen naargelang het stadium van het roken wordt meer gedetailleerd voorgesteld in Bijlage 3.
31
HOOFDSTUK 2: DETERMINANTENSTUDIE IN VLAANDEREN EN RUSLAND 2.1 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
Tabaksgebruik
wordt
door
WHO
gedefinieerd
als
één
van
de
grootste
gezondheidsproblemen met gevolgen op korte en lange termijn. Het aantal jongeren neemt toe dat op tienerleeftijd begint te experimenteren met roken. Er is bewezen dat het experimenteren met sigaretten op vroege leeftijd een risico inhoudt voor regelmatig rookgedrag op latere leeftijd. Daarom is het belangrijk om effectieve tabakspreventieprogramma’s alsook stoppen met roken-programma’s voor adolescenten te ontwikkelen en implementeren. Daarbij spelen de verschillen in het rookgedrag tussen jongens en meisjes alsook de verschillende fases in het proces van roker te worden een belangrijke rol. De effectiviteit van de programma’s is grotendeels afhankelijk van de keuze van de targetvariabelen die geassocieerd zijn met het rookgedrag. Roken speelt een belangrijke rol in het sociale leven bij jongeren maar de determinanten van het roken zijn verschillend naargelang het geslacht, de leeftijd en de rookgewoonte. Daarom richt dit onderzoek zich naar de geslachtsspecifieke verschillen in de determinanten van het roken ongeacht intensiteit en dagelijks rookgedrag bij 15 jarigen in Vlaanderen en Rusland. Voor het onderzoek worden databestanden van databestanden van de HBSC internationale survey 2001-2002 gebruikt. Er zijn 3 onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Zijn er geslachtverschillen in de determinanten van het dagelijks roken bij 15 jarige jongeren in Vlaanderen en Rusland? 2. Zijn er geslachtsverschillen in de determinanten van het roken ongeacht van intensiteit bij 15 jarige jongeren in Vlaanderen en Rusland? 3. Zijn de determinanten van het dagelijks roken verschillend van de determinanten van het roken ongeacht intensiteit bij 15 jarige jongeren in Vlaanderen en Rusland? 2.2 METHODOLOGIE 2.2.1 OPZET
Deze studie maakt deel uit van de internationale studie Health Behavior in School-Aged Children, uitgevoerd onder toezicht van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Het project is gebaseerd op surveys in een toenemend aantal landen en dit om de vier jaar.
32
Het gekozen design voor dit onderzoek is cross-sectionaal qua benadering maar simuleert een longitudinale design. Er worden 3 groepen van jongeren geselecteerd met telkens twee jaar leeftijdsverschil. De leeftijd van 11 jaar wordt gezien als het begin van de periode van adolescentie, met belangrijke emotionele en fysieke veranderingen tot 13 jaar en een verdere evolutie tot 15 jaar. Om verschillende landen geldig met elkaar te kunnen vergelijken, worden de standaard procedures uitgewerkt die de vergelijking geldig maken.Voor vele landen die deel uitmaken van deze studie zijn de evoluties in de tijd binnen het land belangrijker dan de vergelijking tussen de landen. Het biedt een mogelijkheid voor hen om de impact van gezondheidsgerichte interventies op nationaal niveau te analyseren. In maart – april 2002 werd voor de vijfde maal in Vlaanderen de enquête afgenomen, voor de derde maal in Rusland in maart 2002. 2.2.2 RESPONDENTEN EN PROCEDURE
De steekproef moet voor het internationaal bestand een representatief staal zijn van de 11-, 13- en 15-jarige schoolgaande bevolking. Als techniek voor het trekken van de steekproef wordt de "cluster sampling" (met een klas als cluster) gebruikt. Internationaal was voorop gesteld dat een klas 25 leerlingen telt. Er werd, rekening houdend met de clusteringsampling, een minimale steekproefgrootte voor elke groep van 1536 leerlingen of 62 klassen vastgelegd. In tegenstelling tot volledige enkelvoudige random sampling, kunnen de antwoorden van de leerlingen dan echter niet volledig onafhankelijk van elkaar gezien worden, daar leerlingen van eenzelfde klas of school mogelijk meer gelijkend zijn dan leerlingen in het algemeen. Dit betekent dan ook dat het sample iets groter dient te zijn dan bij enkelvoudige random sampling, willen de aanbevolen betrouwbaarheidsintervallen bereikt worden. 2.2.2.1 RESPONDENTEN EN PROCEDURE IN VLAANDEREN
Gezien echter in het Vlaamse schoolsysteem, door het dubbelen van leerlingen, leerlingen uit de betrokken leeftijdscategorieën zich over alle leerjaren verspreid hebben, en gezien alle leerlingen met de leeftijd van 11, 13 en 15 jaar evenveel kans moeten hebben om in de steekproef opgenomen te worden, dienen ook de tussenliggende klassen bevraagd te worden. De Afdeling Begroting en Gegevensbeheer
33
van het Departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap leverde een volledige lijst van scholen waar lager onderwijs of secundair onderwijs wordt gegeven (exclusief scholen voor Bijzonder Onderwijs). Gebruik makend van de recentste informatie met betrekking tot leerlingenaantallen, werd hieruit voor het lager onderwijs en voor het secundair onderwijs, een random steekproef getrokken, rekening houdend met de verschillende onderwijsnetten en zodanig dat elke in aanmerking komende leerling evenveel kans maakte om getrokken te worden. De geselecteerde scholen werd gevraagd een lijst op te maken van de klassen, met vermelding van het aantal leerlingen per geslacht en met vermelding van de onderwijsvorm voor het secundair onderwijs.Vervolgens werden random klassen geselecteerd per school, doch zodanig dat er een representatief beeld naar geslacht, graad en onderwijstype bekomen werd. Om het aantal van 25 leerlingen per klas te bekomen hebben we een klas niet bekeken als haar administratieve eenheid, maar als een groep leerlingen die een lessenpakket en niet noodzakelijk alle lessen tezamen volgen. Gezien in Vlaanderen ook de tussenliggende leeftijdsgroepen bevraagd werden, werd tot en met de enquète van 2000 in elke geselecteerde school een extra klas geselecteerd om het aantal scholen toch tot een minimum te beperken. In 2001 resulteerde het aanschrijven van 352 scholen in een deelname van slechts 141 scholen (40%). Overbevraging van de scholen (medewerking was reeds toegezegd aan 3 à 4 andere enquêtes) bleek aan de basis te liggen van deze lage respons. Het totaal aantal leerlingen in de sample was 6289. 2.2.2.2 RESPONDENTEN EN PROCEDURE IN RUSLAND
In het onderzoek hebben 149 scholen deelgenomen uit 7 Federale Russische eenheden nl. Centraal Federaal District (Administratief centrum is Moskou), Federaal District Verre Oosten (Administratief centrum is Chabarovsk), Noordwestelijk Federaal District (Administratief centrum is Sint Petersburg), Oeral Federaal District (Administratief centrum is Jekaterinburg), Siberisch Federaal District (Administratief centrum is Novosibirsk), Wolga Federaal District (Administratief centrum is Nizjni Novgorod), Zuidelijk Federaal District (Administratief centrum is Rostov aan de Don). Scholen werden geselecteerd at random, het aantal deelgenomen scholen per regio was afhankelijk van de bevolkingsdichtheid van de welbepaalde regio. Het aantal
34
schoolgaande kinderen van de onderzochte leeftijdsgroepen per regio was gekend uit gegevens van de laatste volkstelling, die in 2001 plaats had in Rusland. Aan de directeur van de school werd de toestemming gevraagd in verband met de deelname van de geselecteerde school in het onderzoek. Per school waren er 2 klassen geselecteerd at random. Het totaal aantal leerlingen in de sample was 8037 2.2.3 VRAGENLIJST
Voor het onderzoek wordt de vragenlijst gebruikt van HBSC van gezondheid gerelateerde gedragingen. Voor de analyse worden er variabelen gekozen uit HBSC vragenlijst die gerelateerd zijn aan het rookgedrag nl. M30 (smoking), M1 (sex), M102 (academic achivement), M103 (liking school), M34 (been drunk), M20 (tooth brushing), M92-M99 (subjective health complaints), M90 (evenings with friends), M109 (SES father), M112 (SES mother), M11 (on a diet), M23-24 (hours a day watch TV), M87-88 (close friends), M12 (think about body), pam (sports hours per week), M19 (tried alcohol), M15 (eat fruit), M16 (eat vegetables) 2.2.4 VARIABELEN
Afhankelijke variabelen: 1. Roken Voor de identificatie van de determinanten van het rookgedrag met om het even welke intensiteit wordt de oorspronkelijke variabele “smoking” gecodeerd naar de dichotome variabele “roken”: 1=1-3 (roken dagelijks, wekelijks en maandelijks), 2=4 (niet roken) 2. Dagelijks roken Er wordt gezocht naar de determinanten van het dagelijks roken bij jongeren. Daarvoor wordt de oorspronkelijke variabele ”smoking” (1=“elke dag”, 2= “minstens 1 maal per week, maar niet elke dag”, 3= “minder dan 1 maal per week”,4= “rookt niet”) gecodeerd naar een dichotome variabele “dagelijks roken”: 1=1 (dagelijks roken), 0=4 (niet roken).
35
Determinanten: Uit de literatuur blijkt dat de belangrijkste determinanten van het roken de volgende zijn:
Socio-demografische
factoren;
Sociale
verbondenheidfactoren;
Sociale
omgevingsfactoren; Persoonlijke factoren en eigen effectiviteit; Kennis, attitude en gedragsfactoren. De 16 variabelen die aan het rookgedrag gerelateerd zijn worden op de volgende manier gekozen voor de analyses vanuit het beschikbaar databestand van HBSC survey (20012002): 1. Er wordt bekeken welke determinanten er in de databestanden beschikbaar zijn . 2. Verder worden de relevante determinanten voor het onderzoek geselecteerd op basis van de literatuurgegevens. 3. Vooraleer de Logistische regressie uitgevoerd zal zijn, worden de voorspellende variabelen bewerkt. Om interpretatie van de Multivariate Logistische regressie te vergemakkelijken, worden de oorspronkelijke categorieën van de afzonderlijke variabelen gecodeerd naar twee of drie categorieën (afhankelijk van de frequenties in de categorieën). Tabel 1 toont het overzicht van de variabelen.
36
37 Tabel 1: Het overzicht van de variabelen. Type
Groep
Afhankelijke variabele
Het rookgedrag
Variabele
Betekenis
Codering
Hercodering
Roken
Het rookgedrag onafhankelijk van de intensiteit van het roken (dagelijks, wekelijks en maandelijks) Roken minstens 1 sigaret per dag 11, 13, 15 jaar Jongens, meisjes SES van het hoofd van het gezin
1=“elke dag”,2= “minstens 1 maal per week, maar niet elke dag”, 3= “minder dan 1 maal per week”, 4= “ rookt niet”
1=1-3:”roken” 0=4:”niet roken”
Dagelijks roken Socio-demografische factoren:
Verbondenheid met peers en vrienden
Leeftijd Geslacht Ouderlijke SES
Tijd met vrienden
Aantal avonden per week
Het aantal vrienden
Het aantal vrouwelijke vrienden Het aantal mannelijke vrienden Prestaties op school Graag naar school gaan
Onafhankelijke variabelen
Verbondenheid met school
School prestaties Liking school
1= 1: “dagelijks roken”, 0= 4: ”niet roken” Alleen 15 jarigen Apart jongens en meisjes 1=SES1(High), 2=SES2, 3=SES3,4=SES4,5=SES5 (Low),6=Econ.Active,7=Econ. Inactiv, 8= Not Classificable 0=0days, 1=1, 2=2,3=3,4=4,5=5,6=6,7=7day 1=non, 2=one, 3=two, 4 three or more 1=non, 2=one, 3=two, 4 three or more 1=very good, 2=good, 3=average,4=below average 1=I like a lot, 2= I like a bit, 3= I don’t like very much, 4=I don’t like at al
If age >=15 Split file min(mfses, mmses) 1=1, 2(HSES), 2=3(MSES), 3=4-5(LSES), 4=6,7-8 (missing) 1= 0-3(< =3dagen); 2= 4-7(>= 4dagen) 1= 1-3(2 of minder vrienden), 2= 4 (3 of meer vrienden) 1=1-3 (2 of minder vrienden), 2= 4 (3 of meer vrienden) 1=1-2 (goed), 2=3-4 (niet goed) 1=1-2 (I like), 2=3-4 (I don’t like)
38 Risicogedragingen
Levensstijlfactoren:
Alcoholgebruik
Gebruik van alcohol
Dronken zijn
Het aantal keer dronken te zijn
Psychosomatische klachten
Frequentie van klachten
Tanden poetsen
Het aantal keer poetsen tanden
Consumptie groenten
Het aantal keer eten groenten
Consumptie fruit
Het aantal keer eten fruit
Denken over het lichaam
Tevredenheid met eigen lichaam
Een dieet volgen
Volgen een dieet
1=never, 2=less than once a week,3=once a week,4=24days a week,5=5-6 days a week,6=once a day, every day,7=every day, more then 1 1=no, never, 2=yes, once, 3=yes, 2-3 times,4=yes,4-10 times, 5= yes, more than 10 times 1=every day, 2=more than once a week,3=every week,4=every month,5=rarely or never 1=more than once a day, 2=once a day,3=at least once a week, 4= less then once a week, 5=never 1=never, 2=less than once a week,3=once a week,4=24days a week,5=5-6 days a week,6= once a day, every day,7=every day, more then 1 1=never, 2=less than once a week,3=once a week, 4=2-4days a week,5=5-6 days a week,6= once a day, every day,7=every day, more then 1 1=much too thin, 2=a bit too thin, 3=about the right size,4= a bit too fat,5=much too fat 1=no, my weight is fine, 2= no, but I should lose some weight, 3= no, because I need to put on weigh
1=1 (nooit), 2=2-7 (wel)
1=1-2 (niet), 2=3-5 (wel)
Sum van 8 items, 1=1.003.99 (dagelijks/wekelijks), 2=>=4 (maandelijks/nooit) 1=1-2 (minstens 1 keer per dag) 2=3-5(minder dan 1 keer per week) 1=6-7 (elke dag), 2=1-5 (minder)
1=6-7 (elke dag), 2=1-5 (minder)
1=4-5 (te dik) 2=1-2 (te mager) 3=3 (tevreden) 1=4 (ja), 2=1-3 (niet)
39 Fysieke activiteit
Gemiddeld aantal uren per week
Kijken naar TV
Het aantal uur per week
aantal uur per weekdag, aantal uur per weekend
1=0-4 (minder dan 5uur per week), 2=>5 (5 of meer uur per week) 1.Aantal uur per weekdag hercoderen 0=1,0.5=2… 2. Aantal uur per weekend ook hercoderen 3.aantal uur per week: (uur weekend*2 + uur per weekdag *5)/7 4. hercoderen: 1=0-3 (<3 uur per week), 2=4-7(>3 uur per week)
2.2.5 ANALYTISCHE PROCEDURE
Gegevens werden geanalyseerd met SPSS 12.0. Er worden 2 verschillende groepen van analyses gemaakt. Een eerste groep van de analytische procedures wordt gemaakt om de determinanten van het rookgedrag van 15-jarige jongeren te bepalen, ongeacht de intensiteit van het roken. Daarvoor wordt een reeks van Logistische regressies uitgevoerd met de binaire afhankelijke variabele “roken”: niet roken vs roken (ongeacht de intensiteit). Een tweede groep van de analytische procedures wordt gedaan om determinanten van het dagelijkse rookgedrag van jongeren vast te stellen. Er wordt een reeks van Logistische regressies uitgevoerd met de binaire afhankelijke variabele:”dagelijks roken”: niet roken vs roken elke dag. De variabelen die aan het rookgedrag gerelateerd zijn worden gekozen uit het databestand van HBSC survey (2001-2002). Met die gekozen determinanten worden er 2 groepen analyses gemaakt (met afhankelijke variabele“roken”
en ”dagelijks roken”), elk met 3 reeksen van
Logistische regressies: 1. De Univariate Logistische regressie wordt afzonderlijk uitgevoerd voor elke voorspellende variabele van het rookgedrag. 2. De Logistische regressie voor 4 groepen van variabelen gerelateerd aan het rookgedrag, wordt afzonderlijk uitgevoerd voor elke groep.De groepen zijn gedefinieerd in overstemming met de groepen uit gedragsverklarende model van het roken van Condrad et al. (1992). 3. In de Multivariate Logistische regressie worden alle significante variabelen vanuit de Logistische analyse per groep samen in één model geanalyseerd. De regressiemodellen worden gemaakt voor elk land afzonderlijk, aparte analyses voor jongens en meisjes en dit alleen voor de 15-jarigen. De voorspellende variabelen die significant (p<=0.05) in de Univariate Logistische regressie waren, worden verder gebruikt voor analyse per groep en daarna voor de Multivariate Logistische regressie.
40
Voor de evaluatie van de variabelen vanuit de Logistische regressies worden er Odds ratio’s (OR), p-waarden en 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI) gebruikt.
2.3 RESULTATEN 2.3.1 SAMPLE KARAKTERISTIEKEN
Tabel 2 toont de karakteristieken van de respondenten volgens de leeftijd aan.Totaal aantal deelnemers in Vlaanderen is 6289, in Rusland 8037. Het aantal jongens in de sample van Vlaanderen was 2996, het aantal meisjes 3293, in de sample van Rusland is dat respectievelijk 3752 en 4285. Karakteristiek Land Land x Geslacht
Categorie
Tabel 2: Sample karakteristieken. Leeftijd
Totaal
11 n (%)
13 n (%)
15 n (%)
(n)
België(Vlaanderen)
2153 (34.2)
2106 (33.5)
2030 (32.3)
6289
Rusland
2519 (31.3)
2939 (36.6)
2574 (32.0)
8037
Jongens (Vl.)
1003 (33.5)
966 (32.2)
1027 (34.3)
2996
Meisjes (Vl.)
1150 (34.9)
1140 (34.6)
1003 (30.5)
3293
Jongens (R.)
1217 (32.4)
1394 (37.2)
1138 (30.3)
3752
Meisjes (R.)
1302 (30.4)
1545 (36.1)
1439 (33.5)
4285
2.3.2 FREQUENTIES
Tabel 3 toont de frequenties van het roken afhankelijk van het geslacht en de leeftijd in beide landen. In Vlaanderen zijn de frequenties van dagelijks roken hoger bij jongens van 11 en 13 jaar dan bij meisjes (0.3% vs 0.1% en 4.5% vs 3.2%), op 15-jarige leeftijd zijn de frequenties van dagelijks roken iets hoger bij meisjes dan bij jongens (19.0% vs 18.2%). In Rusland zijn de frequenties van dagelijks roken hoger bij jongens op 11, 13 en 15jarige leeftijd dan bij meisjes (1.4% vs 0.3%, 9.3% vs 6.7% en 20.1% vs 12.4%) In beide landen stijgt het aantal dagelijkse, wekelijkse en maandelijkse rokers bij jongeren op 15-jarige leeftijd in vergelijking met 11 en 13-jarigen. Gezien de kleine percentages van rokers op 11 en 13-jarige leeftijd zal ik verder het onderzoek naar de determinanten alleen tot de15-jarigen beperken.
41
Vlaanderen
Sex
Land
Tabel 3: De prevalentie van het roken afhankelijk van het geslacht en de leeftijd. Rusland Meisjes
Jongens
Meisjes
13 n (%)
15 n (%)
11 n (%)
13 n (%)
15 n (%)
11 n (%)
13 n (%)
15 n (%)
11 n (%)
13 n (%)
15 n (%)
3 (0.3)
43 (4.5)
187 (18.2)
1 (0.1)
37 (3.2)
191 (19.0)
14 (1.4)
130 (9.3)
229 (20.1)
4 (0.3)
104 (6.7)
178 (12.4)
8 (0.8)
37 (3.8)
49 (4.8)
6 (0.5)
43 (3.8)
42 (4.2)
19 (1.6)
75 (5.4)
83 (7.3)
14 (1.1)
48 (3.1)
87 (6.1)
Minder dan 1 maal per week
23 (2.3)
59 (6.1)
72 (7.0)
17 (1.5)
68 (6.0)
112 (11.2)
31 (2.5)
76 (5.5)
79 (6.9)
12 (0.9)
72 (4.7)
88 (6.1)
Rookt niet
965 96.2
818 84.7
712 (69.3)
1125 (97.8)
988 (86.7)
654 (65.2)
1140 (94.3)
1113 (79.8)
746 (65.6)
1269 (97.5)
1321 (85.5)
1083 (75.4)
999
957
1020
1150
1140
999
1215
1394
1137
1299
1545
1436
Minimum 1 maal per week
Elke dag
Roken
11 n (%)
Totaal
Age
Jongens
2.3.3 FACTOREN GEASSOCIEERD MET HET ROKEN
De analyse is gebaseerd op survey resultaten, daarom moeten de gevonden effecten geïnterpreteerd worden als associaties en niet als causale relaties. 2.3.3.1 RESULTATEN VAN DE ANALYSE MET DE AFHANKELIJKE VARIABELE: ROKEN 2.3.3.1.1 UNIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE
De resultaten uit Univariate Logistische analyses (tabel 4) tonen het volgende aan. De determinant “ouderlijke SES” was niet significant in beide categorieën (HSES vs MSES en HSES vs LSES) bij Russische jongeren.
42
Vlaamse jongens met ouders die een lage SES hebben alsook de Vlaamse meisjes uit gemiddelde SES, hebben hogere kans om te roken dan jongeren van hogere SES (OR jongens HSES vs LSES 1.4, p<0.05, OR meisjes HSES vs MSES 1.4, p<0.05). Het significant verband tussen de variabelen “4 of meer avonden per week met vrienden zijn”, “slechte schoolprestaties”, “niet graag naar school gaan”, “alcoholgebruik”, “ooit dronken zijn” en het rookgedrag is gevonden bij jongeren van beide geslachten in beide landen. Vlaamse jongens die roken hebben een grotere kans om meer vrienden (3 of meer) van hetzelfde of het ander geslacht te hebben in vergelijking met niet rokende jongens (OR vrouwelijke vrienden 2.1, p<0.001,OR mannelijke vrienden 1.8, p<0.01). Russische jongens die roken hebben meer kans om 3 of meer vrouwelijke vrienden te hebben dan niet-rokende jongens (OR 1.4, p<0.05), maar er was er geen significant verband voor het aantal mannelijke vrienden. Het rookgedrag van meisjes van beide landen was positief geassocieerd met het grotere aantal (3 of meer) mannelijke vrienden (OR Vlaamse 1.4, p<0.05, OR Russische 1.6, p<0.001), maar niet met het aantal vrouwelijke vrienden. Vlaamse jongeren en Russische meisjes die roken hebben een hogere kans om dagelijks psychosomatische klachten te hebben dan niet-rokers (OR Vlaamse jongens 1.9, p<0.001, OR Vlaamse meisjes 2.1, p<0.001, OR Russische meisjes 1.4, p<0.01). Het verband was niet significant voor Russische jongens. Het significant verband tussen het rookgedrag en een hogere kans op minder frequent tanden poetsen (minder dan 1 keer per week) was alleen gevonden bij Vlaamse jongens (OR 1.6, p<0.05). Bij Vlaamse meisjes was het rookgedrag geassocieerd met een lagere consumptie (niet elke dag) van fruit en groenten (OR fruit 1.7, p<0.001, OR groenten 1.7, p<0.01) en een hogere kans om een dieet te volgen (OR 1.7, p<0.01). Dit verband was niet significant voor Vlaamse jongens en Russische jongeren. Meisjes van beide landen die denken dat ze te dik zijn hebben een hogere kans om te roken dan meisjes die tevreden zijn met hun lichaam (OR Vlaamse 2.5, p<0.001, OR Russische 1.5, p<0.05 ).Er was geen significant verband voor een andere categorie (tevreden vs te mager) alsook bij de jongens van beide landen voor beide categorieën.
43
Het positieve verband tussen uren TV
kijken (3 uur per week of meer) en het
rookgedrag is alleen bevestigd bij Russische meisjes (OR 1.4, p<0.01). De negatieve associatie tussen fysieke activiteit en het rookgedrag is gevonden bij jongens van beide landen en bij de Russische meisjes. Jongeren, behalve Vlaamse meisjes, die roken hebben minder kans om fysiek actief te zijn (meer dan 5 uur per week), dan niet rokers (OR Vlaamse jongens 0.6, p<0.05, OR Russische jongens 0.6, p<0.01, OR Russische meisjes 0.7, p<0.05). 2.3.3.1.2 LOGISTISCHE ANALYSE MET BLOK VAN VARIABELEN
Er wordt een Logistische regressie voor 4 groepen van variabelen uitgevoerd (tabel 5): Groep1: De verbondenheid met peers en vrienden” bevat 3 variabelen (“aantal avonden met vrienden”, “het aantal vrouwelijke vrienden”en “het aantal mannelijke vrienden”), Groep
2:
De
verbondenheid
met
de
school”
bestaat
uit
2
variabelen
(“schoolprestaties”en “liking school”), Groep 3: Risicogedragingen heeft 2 variabelen (“alcoholgebruik” en “dronken zijn”), Groep 4: Levensstijlfactoren houden 8 variabelen in (“psychosomatische klachten”, “het aantal keer tanden poetsen”, “consumptie van groenten”, “consumptie van fruit”, “denken over het lichaam”, “een dieet volgen”, “het aantal uur TV kijken” en “het aantal uur fysieke activiteit”). In de groep 1: Er is een sterk significant verband tussen de variabele “4 of meer avonden per week met vrienden te zijn” en het rookgedrag gevonden bij jongeren van beide geslachten in beide landen. De variabele “3 of meer vrouwelijke vrienden hebben” was significant positief verbonden met het rookgedrag van Vlaamse jongens (OR 1.7, p<0.01) Het omgekeerd verband was gevonden bij Russische meisjes (OR 0.6, p<0.01). Russische meisjes, die roken hebben minder kans om veel vriendinnen (3 of meer) te hebben. Het werd geen verband gevonden bij Vlaamse meisjes en Russische jongens. Meisjes van beide landen die roken hebben een hogere kans om 3 of meer vrienden van het ander geslacht te hebben (OR Vlaamse 1.5, p<0.05, OR Russische 1.6, p<0.01). Er was geen significantie bij jongens van beide landen. Resultaten voor de variabelen uit groep 2: Slechte schoolprestaties zijn significant geassocieerd met het rookgedrag van jongeren in beide landen.
44
Vlaamse jongeren en Russische jongens die niet graag naar school gaan hebben een hogere kans om te roken (OR Vlaamse jongeren 1.7, p<0.001, OR Russische jongens 1.5, p<0.01). Het verband was niet significant bij Russische meisjes. Variabelen van groep 3: Het alcoholgebruik en ooit dronken zijn waren sterke significante predictoren van het roken voor beide geslachten in beide landen . Resultaten van de groep 4: Een lagere consumptie fruit en groenten (niet elke dag) waren geassocieerd met het rookgedrag van Vlaamse meisjes (OR fruit 1.6, p<0.01, OR groenten 1.5, p<0.01) maar niet bij andere jongeren. Het significant verband tussen mindere frequentie van tanden poetsen (minder dan 1 keer per week) en het rookgedrag was alleen gevonden voor Vlaamse jongens (OR 1.5, p<0.05). Vlaamse jongeren en Russische meisjes die roken hebben een hogere kans om dagelijks psychosomatische klachten te hebben dan niet-rokers, het verband was niet significant voor Russische jongens (OR Vlaamse jongeren 1.8, p<0.001, Russische meisjes 1.3, p<0.05). Meisjes van beide landen die denken dat ze te dik zijn hebben een hogere kans om te roken dan meisjes die tevreden zijn met hun lichaam (OR Vlaamse 2.1, p<0.001, OR Russische 1.9, p<0.01). Het verband tussen het aantal uren TV kijken (3 uur week of meer) en het rookgedrag is alleen bevestigd bij Russische meisjes (OR 1.5, p<0.01). De negatieve verband tussen het aantal uren fysieke activiteit en het rookgedrag was enkel bij Russische jongens (OR 0.7, p<0.05). De determinant “een dieet volgen” toont geen enkele significantie en zal daarom niet gebruikt worden voor het Miltivariate Logistische model. 2.3.3.1.3 MULTIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE
De resultaten van de Multivariate Logistische regressie met 15 variabelen (de tabel 6) zijn gelijkaardig voor sommige determinanten met de resultaten van de Univariate analyses in beide landen. In de Multivariate analyse alsook in de Univariate analyse hebben de variabelen “alcoholgebruik” en “ooit dronken zijn” een sterke associatie met het rookgedrag bij jongeren van beide geslachten in beide landen. Jongeren die ooit alcohol gebruikten alsook diegene die ooit dronken waren hebben een hogere kans om te roken, in vergelijking met jongeren die geen alcohol gebruiken en
45
nooit dronken waren (voor alcoholgebruik OR Vlaamse jongens 3.4, p<0.001, OR meisjes 2.8, p<0.001, OR Russische jongens 4.5, p<0.001, OR meisjes 3.6, p<0.001; voor dronken zijn OR Vlaamse jongens 3.8, p<0.001, OR meisjes 5.2, p<0.001, OR Russische jongens 2.4, p<0.001, OR meisjes 6.3, p<0.001). In de Multivariate analyse alsook in de Univariate analyse was hogere kans om te roken geassocieerd met lagere consumptie van groenten en fruit (niet elke dag) bij Vlaamse meisjes (OR groenten 1.6, p<0.01, OR fruit 1.7, p<0.05), maar niet bij andere jongeren. Vlaamse en Russische meisjes die denken dat ze te dik zijn hebben meer kans te roken dan diegene die tevreden met hun lichaam zijn (OR Vlaamse 2.1, p<0.001, OR Russische 1.9, p<0.01 ). Er was geen verband tussen het rookgedrag en categorie “tevreden” vs “te mager” alsook geen verband bij jongens van beide landen voor beide categorieën in beide analyses. De resultaten van de Multivariate Logistische regressie zijn verschillend voor sommige determinanten van de resultaten van Univariate analyses Het verband tussen de ouderlijke SES en het rookgedrag van jongeren is gewijzigd in de Multivariate analyse in vergelijking met de resultaten van de Univariate analyse. Dit verband wordt niet bevestigd bij Vlaamse jongeren, maar
wordt gevonden bij
Russische jongens. Jongens met ouders van gemiddelde SES hebben hogere kans om te roken in vergelijking met jongens van hoge SES (OR 1.5, p<0.05). Vlaamse en Russische jongens die 4 of meer avonden per week met vrienden doorbrengen hebben een hogere kans om te roken in vergelijking met jongens die 3 of minder avonden per week met vrienden zijn (OR Vlaamse jongens 3.0, p<0.001, OR Russische jongens 1.6, p<0.01). In tegenstelling tot de resultaten uit de Univariate Logistische regressie waren de resultaten niet significant voor meisjes van beide landen. In de Multivatiate analyse was het negatieve verband tussen de mate van fysieke activiteit en het rookgedrag bevestigd bij Russische jongens en was gevonden bij Vlaamse jongens. Jongens die roken hebben mindere kans om 5 of meer uur per week fysiek actief te zijn dan niet rokers (OR Vlaamse jongens 0.5, p<0.01, OR Russische jongens 0.6, p<0.01). Er was geen verband bij meisjes van beide landen. In tegenstelling tot de resultaten uit de Univariate Logistische regressie, was het verband tussen het niveau van de schoolprestaties en het rookgedrag niet bevestigd bij Russische meisjes, wel bij Vlaamse jongeren en Russische jongens. Jongeren die niet
46
goed op school presteren, hebben een grotere kans om te roken, dan diegene die goed presteren (OR Vlaamse jongens 1.9, p<0.01, OR meisjes 1.8, p<0.001; OR Russische jongens 2.1, p<0.001) . In de Multivariate analyse wordt bevestigd dat Vlaamse jongeren die roken meer kans hebben om dagelijks psychosomatische klachten te hebben in vergelijking met nietrokers (OR jongens 1.5, p<0.05, OR meisjes 1.7, p<0.01). Bij Russische meisjes is dit verband niet aangetoond, in tegenstelling tot de resultaten van de Univariate analyse.Voor Russische jongens waren de resultaten van beide analyses niet significant. In deze analyse waren de determinanten “het aantal vrouwelijke vrienden”, “het aantal mannelijke vrienden”, “graag naar school gaan”, “frequentie tanden poetsen” en ”het aantal uren TV kijken” niet significant voor beide geslachten in beide landen, in tegenstelling met de resultaten uit de Univariate Logistische regressie 2.3.3.2 RESULTATEN VAN DE ANALYSE MET DE AFHANKELIJKE VARIABELE: DAGELIJKS ROKEN 2.3.3.2.1 UNIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE
Tabel 7 toont de resultaten van de Univariate Logistische regressie met de afhankelijke variabele “dagelijks roken”. De determinanten “ 4 of meer avonden per week met vrienden doorbrengen”, “lage schoolprestaties”, “niet graag naar school gaan”, “alcoholgebruik”, “ooit dronken zijn” en “dagelijkse psychosomatische klachten” zijn significant geassocieerd met dagelijks rookgedrag bij jongeren van beide geslachten in beide landen. Meisjes en jongens van beide landen die dagelijks roken hebben een hogere kans om 3 of meer vrienden van een ander geslacht te hebben (OR Vlaamse meisjes 1.6, p<0.05, OR jongens 2.2, p<0.001; OR Russische meisjes 1.9, p<0.001, OR jongens 1.7, p<0.01 ). Het verband was niet significant voor het aantal vrienden van dezelfde geslacht. Voor Vlaamse jongeren was de variabele “ouderlijke SES” significant voor de categorie HSES vs LSES en alleen bij Vlaamse meisjes voor de categorie HSES vs MSES. Vlaamse jongeren met ouders met een SES hebben een hogere kans om dagelijks te roken (OR jongens 2.2, p<0.001, OR meisjes 1.4, p< 0.01) alsook de Vlaamse meisjes met ouders met gemiddelde SES (OR 1.6, p< 0.05). Bij Russische jongeren was er geen significant verband gevonden.
47
In beide landen was het verband tussen de variabele “denken over het lichaam” en het dagelijks rookgedrag van meisjes gevonden voor de categorie “tevreden” vs “te dik”. Meisjes die denken dat ze te dik zijn, hebben een hogere kans om dagelijks te roken dan meisjes die tevreden met hun lichaam zijn (OR Vlaamse 2.8, p<0.001, OR Russische 1.7, p<0.05). Er was geen significante verband met de categorie “tevreden” vs “ te mager” bij meisjes, alsook bij jongens van beide landen voor beide categorieën. Een lagere consumptie van fruit en groenten (niet elke dag) en een dieet volgen waren geassocieerd met dagelijks rookgedrag van Vlaamse meisjes (OR fruit 1.8, p<0.01, OR groenten 1.9, p<0.001, OR dieet 1.9, p<0.01). Het verband was niet significant voor Vlaamse jongens en Russische jongeren. Het verband tussen het aantal uren TV kijken (3 uur per week of meer) en dagelijks roken is alleen gevonden bij Russische meisjes (OR 1.6, p<0.01). De negatieve associatie tussen de aantal uren fysieke activiteit en dagelijks rookgedrag is alleen gevonden bij de jongens van beide landen. De jongens die dagelijks roken hebben minder kans om meer dan 5 uur per week fysiek actief te zijn (OR Vlaamse 0.6, p<0.05, OR Russische 0.7, p<0.01). Het verband tussen de frequentie van tanden poetsen en dagelijks rookgedrag is alleen gevonden bij Vlaamse jongens. Jongens die dagelijks roken hebben hogere kans om minder dan 1 keer per week hun tanden te poetsen dan niet-rokers (OR 1.9, p<0.01). 2.3.3.2.2 LOGISTISCHE ANALYSE MET BLOK VAN VARIABELEN
Er wordt een Logistische regressie voor de 4 groepen van variabelen uitgevoerd (tabel 8): Groep1: Verbondenheid met peers en vrienden” bevat 3 variabelen (“aantal avonden met vrienden”, “het aantal vrouwelijke vrienden”, “het aantal mannelijke vrienden”), Groep 2: Verbondenheid met school” bestaat uit 2 variabelen (“schoolprestaties”en “liking school”), Groep 3: Risicogedragingen heeft 2 variabelen (“alcoholgebruik” en “dronken zijn”), Groep 4: Levensstijlfactoren houdt 8 variabelen in (“psychosomatische klachten”, “het aantal keer tanden poetsen”, “consumptie van groenten”, “consumptie van fruit”, “denken over het lichaam”, “een dieet volgen”, “het aantal uren TV kijken” en “het aantal uren fysieke activiteit”). In de groep1: De variabele “4 of meer avonden per week met vrienden” associeerde significant met dagelijks rookgedrag van jongeren voor beide geslachten van beide landen. Het aantal vrouwelijke vrienden (3 of meer) was significant verbonden met
48
dagelijks rookgedrag van Vlaamse jongeren en Russische meisjes. Meisjes van beide landen die dagelijks roken hebben een hogere kans om 3 of meer vrienden van het ander geslacht te hebben (OR Vlaamse 1.9, p<0.001, OR Russische 2.1, p<0.001). De resultaten uit analyse voor groep 2: Slechte schoolprestaties zijn significant geassocieerd met dagelijks rookgedrag van jongeren in beide landen .Vlaamse jongeren en Russische jongens die niet graag naar school gaan hebben een hogere kans om dagelijks te roken (OR Vlaamse jongeren 1.7, p<0.001, OR Russische jongens 1.5, p<0.01). Het verband was niet significant voor Russische meisjes. De determinanten van de groep3: De hogere frequentie van alcoholgebruik was een sterke significante predictor voor het dagelijks roken bij Russische jongeren (OR jongens 4.7, p<0.001, OR meisjes 5.6, p<0.001) en Vlaamse jongens (OR 2.9, p<0.001), maar niet bij Vlaamse meisjes. De jongeren van beide landen die dagelijks roken hebben een hogere kans om ooit dronken te zijn dan niet-rokers ( OR Vlaamse jongens 6.7, p<0.001, OR meisjes 13, p<0.001; OR Russische jongens 3.9, p<0.001, OR meisjes 8.3, p<0.001) . In de groep 4: Bij Vlaamse meisjes was de lagere consumptie van groenten en fruit significant verbonden met een hogere kans om regelmatig te roken (OR groenten 1.7, p<0.01, OR fruit 1.6, p<0.05). Bij Russische meisjes had de determinant “3 of meer uur TV kijken” een positieve associatie met dagelijks rookgedrag (OR 1.6, p<0.01). Meisjes van beide landen die denken dat ze te dik zijn hebben meer kans om dagelijks te roken dan meisjes die tevreden zijn met hun lichaam (OR Vlaamse 2.1, p<0.001, OR Russische 2.3, p<0.001). Het verband was niet significant voor de categorie “tevreden” vs “te mager”. Vlaamse jongens die dagelijks roken hebben een hogere kans om hun tanden minder dan 1 keer per week te poetsen in vergelijking met niet-rokers (OR 1.9, p<0.01). Het aantal dagelijkse psychosomatische klachten was significant geassocieerd met het regelmatig rookgedrag bij Vlaamse jongeren (OR jongens 2.1, p<0.001, OR meisjes 2.9, p<0.001) en Russische meisjes (OR 1.6, p<0.05). De variabelen “een dieet volgen” en “het aantal uur fysieke activiteit” vertonen geen enkele significantie, daarom werden zij voor het model van de Multivariate Logistische regressie niet gebruikt.
49
2.3.3.2.3 MULTIVARIATE LOGISTISCHE ANALYSE
De resultaten van de Multivariate Logistische regressie met 14 determinanten (tabel 9) zijn voor bepaalde variabelen gelijkaardig met de resultaten van de Univariate analyse. De resultaten zijn gelijkaardig met die van de Univariate analyse wat betreft het positieve verband tussen het dagelijks rookgedrag en “ 4 of meer avonden per week met vrienden”, “hogere frequentie van het alcoholgebruik”,”ooit dronken zijn” en “slechtere schoolprestaties” bij jongeren van beide landen. Jongeren die dagelijks roken hebben meer kans om meer dan 4 avonden per week door te brengen met hun vrienden (OR Vlaamse jongens 2.6, p<0.001, OR meisjes 2.3, p<0.001, OR Russische jongeren 2.5, p<0.001). Ze gebruiken ook meer alcohol en waren meer dronken geweest in vergelijking met de jongeren die niet roken. (voor alcoholgebruik OR Vlaamse jongens 2.8, p<0.01, OR meisjes 2.0, p<0.05, OR Russische jongens 4.8, p<0.001, OR meisjes 4.6, p<0.001; voor dronken zijn OR Vlaamse jongens 5.2, p<0.001, OR meisjes 8.2, p<0.001, OR Russische jongens 2.8, p<0.001, OR meisjes 7.8, p<0.001). Jongeren die dagelijks roken hebben een hogere kans om slechter op school te presteren dan hun leeftijdsgenoten die niet roken (OR Vlaamse jongens 1.8, p<0.01, OR meisjes 1.9, p<0.001, OR Russische jongens 1.9, p<0.001, OR meisjes 2.1, p<0.001). Uit deze analyse blijkt, alsook uit de Univariate analyse, dat meisjes van beide landen die denken dat ze te dik zijn, een hogere kans hebben om regelmatig te roken dan meisjes die tevreden zijn met hun lichaam (OR Vlaamse 2.2, p<0.01, OR Russische 1.9, p<0.05). Het verband was niet significant voor jongens van beide landen. In tegenstelling tot de resultaten van de Univariate analyse was het verband tussen het dagelijks roken en niet graag naar school gaan alleen bevestigd bij Russische jongens (OR 1.8, p<0.001). Er was geen significant verband voor deze determinant bij Russische meisjes en Vlaamse jongeren. Het verband tussen een lage consumptie van fruit en groenten en dagelijks rookgedrag bij Vlaamse meisjes was bevestigd in de Multivariate analyse (OR fruit 1.9, p<0.05, OR groenten 2.0, p<0.01). Er is geen significant verband gevonden bij Vlaamse jongens en Russische jongeren, evenmin als in de Univariate regressie. De resultaten van de Multivariate Logistische regressie zijn voor bepaalde variabelen verschillend van de resultaten van Univariate analyse.
50
In tegenstelling tot de Univariate analyse was het verband tussen de verhoogde frequentie van psychosomatische klachten en dagelijks roken niet bevestigd bij alle jongeren van beide landen, maar enkel bij Vlaamse meisjes.De Vlaamse meisjes die dagelijks roken hebben meer kans op dagelijkse psychosomatische klachten (OR 2.6, p<0.001) in vergelijking met niet-rokers. Wat betreft de associatie tussen regelmatig roken en de frequentie van tanden poetsen zijn de resultaten verschillend in de Multivariate analyse en de Univariate analyse bij Vlaamse meisjes, maar gelijkaardig bij Vlaamse jongens. De Multivariate analyse vond dat Vlaamse meisjes die dagelijks roken een kleinere kans hebben om hun tanden minder vaak (minder dan 1 keer per week) te poetsen (OR 0.2, p<0.05). Ze hebben meer kans om hun tanden vaker te poetsen, minstens 1 keer per dag, dan niet rokende meisjes. De resultaten van de Multivariate analyse bevestigen dat Vlaamse jongens die dagelijks roken een grotere kans hebben om hun tanden minder vaak te poetsen (minder dan 1 keer per week) dan jongens die niet roken (OR 2.0, p<0.01). Het verband was niet significant voor Russische jongeren. De resultaten van de Multivariate Logistische regressie waren niet significant voor dagelijks roken en determinanten “het aantal vrouwelijke vrienden”, “het aantal mannelijke vrienden” en “het aantal uur TV kijken” in tegenstelling tot de resultaten van de Univariate Logistische regressie.
51
Tabel 4: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van de Univariate Logistische regressies voor niet-rokende / rokende respondenten van 15 jaar voor de geselecteerde variabelen Determinaten Ouderlijk MSES SES: Ref: LSES HSES vs Aantal avonden met vrienden Ref: <=3 dagen vs meer dan 4 dagen Aantal vrouwelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Aantal mannelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Schoolprestaties Ref goed vs niet goed Liking School Ref: I like vs I don’t like Alcoholgebruik Ref: nooit vs wel Dronken zijn (aantal keer) Ref: geen vs wel Psychosomatische klachten Ref: maandelijks/nooit vs dagelijks Tanden poetsen Ref: minstens 1 keer per dag vs minder dan 1 keer per week Consumptie van groenten Ref:elke dag vs minder Consumptie van fruit Ref:elke dag vs minder Denken over het lichaam: Ref:tevreden
Vlaanderen Jongens Meisjes 95% OR OR 95%CI CI
Rusland Jongens Meisjes 95%C OR OR 95%CI I
0. 97
0.7-1.3
1.4*
1.0-1.9
1.2
0.8-1.7
1.0
0.7-1.3
1.4*
1.0-2.0
1.4
1.0-2.1
1.2
0.8-1.7
1.0
0.7-1.4
3.1***
2.3-4.1
2.1***
1.6-2.9
2.2***
1.7-2.8
2.3***
1.7-2.9
2.1***
1.5-2.9
1.0
0.7-1.4
1.5**
1.1-1.9
0.9
0.7-1.1
1.8**
1.2-2.6
1.4*
1.04-1.8
1.3
0.981.7
1.6***
1.2-2.1
2.1***
1.6-2.8
2.2***
1.6-2.8
2.5***
1.9-3.2
2.1***
1.6-2.6
2.0***
1.5-2.7
1.9***
2.1-2.4
1.7***
1.3-2.1
1.4*
1.1-1.7
6.9***
4.311.0
4.2***
2.9-6.2
7.0***
5.2-9.5
7.7***
5.7-10.6
6.6***
4.9-8.9
9.4***
6.8-12.9
5.2***
3.9-6.7
8.1***
6.2-10.5
1.9***
1.4-2.5
2.1***
1.7-2.8
1.2
0.9-1.6
1.4**
1.1-1.7
1.6*
1.1-2.4
0.9
0.5-2.0
1.2
0.8-2.1
1.5
0.7-3.3
1.1
0.8-1.4
1.7***
1.3-2.3
1.3
1.1-1.7
1.2
0.9-1.5
1.2
0.8-1.7
1.7**
1.2-2.3
1.2
0.8-1.9
1.2
0.8-1.6
te mager
0.9
0.6-1.4
1.4
0.8-2.4
0.9
0.6-1.3
0.8
0.5-1.4
te dik
1.3
0.9-1.8
2.5***
1.8-3.4
0.8
0.5-1.3
1.5*
1.1-2.1
0.6-1.9
1.7**
1.3-2.4
0.5
0.2-1.1
0.8
0.6-1.1
0.8-1.4
1.2
0.9-1.6
1.1
0.8-1.4
1.4**
1.1-1.8
0.4-0.9
1.1
0.8-1.6
0.6**
0.4-0.8
0.7*
0.5-0.9
Een dieet volgen 1.1 Ref: niet vs ja Aantal uren TV kijken 1.1 Ref: minder 3uur per week vs meer Fysieke activiteit 0.6* Ref:minder 5 uur per week vs meer *p< 0.05; **p< 0.01; ***p<0.001
52
Tabel 5: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van de Logistische regressies per groepen variabelen voor niet-rokende / rokende respondenten van 15 jaar. Determinanten
Aantal avonden met vrienden Ref: <=3 dagen vs meer dan 4 dagen Aantal vrouwelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Aantal mannelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Schoolprestaties Ref: goed vs niet goed Liking School Ref: I like vs I don’t like Alcoholgebruik Ref: nooit vs wel Dronken zijn (aantal keer) Ref: geen vs wel Psychosomatische klachten Ref: maandelijks/nooit vs dagelijks Tanden poetsen Ref: minstens 1 keer per dag vs minder dan 1 keer per week Consumptie van groenten Ref:elke dag vs minder Consumptie van fruit Ref:elke dag vs minder Denken over het lichaam: Ref: tevreden
te mager te dik
Vlaanderen Rusland Jongens Meisjes Jongens Meisjes 95% 95%C OR OR 95%CI OR OR 95%CI CI I 1. Verbondenheid met peers en vrienden. 2.8***
2.1-3.8
2.0***
1.1-2.7
2.1***
1.6-2.8
2.3***
1.7-2.9
1.7**
1.2-2.4
0.9
0.6-1.2
1.2
0.9-1.6
0.6**
0.5-0.8
1.2
08-1.9
1.5*
1.08-1.9
1.0
0.7-1.4
1.6**
1.2-2.2
2. Verbondenheid met school. 1.9***
1.4-2.5
1.9***
1.4-2.5
2.3***
1.8-3.1
2.0***
1.6-2.6
1.7***
1.3-2.3
1.7***
1.3-2.2
1.5**
1.1-1.9
1.2
0.9-1.6
3. Risicogedragingen. 3.5***
2.1-5.8
2.3***
1.5-3.4
4.4***
3.2-6.2
4.7***
3.4-6.5
4.8***
3.5-6.6
7.6***
5.4-10.6
2.9***
2.2-3.9
5.0***
3.8-6.7
4. Levensstijlfactoren. 1.8***
1.4-2.5
1.8***
1.4-2.5
1.2
0.9-1.7
1.3*
1.1-1.7
1.5*
1.1-2.3
0.6
0.3-1.3
0.9
0.5-1.7
1.2
0.5-2.9
1.1
0.8-1.4
1.5**
1.1-2.0
1.2
0.9-1.7
1.1
0.8-1.4
1.1
0.7-1.6
1.6**
1.1-2.3
1.1
0.7-1.6
1.1
0.7-1.5
0.8
0.5-1.2
1.1
0.6-1.9
0.8
0.5-1.1
0.8
0.4-1.4
1.2
0.8-1.7
2.1***
1.5-2.9
0.7
0.4-1.3
1.9**
1.3-2.9
0.5-2.2
1.4
0.9-2.0
0.5
0.2-1.3
0.8
0.5-1.1
0.8-1.4
1.1
0.8-1.5
1.0
0.8-1.3
1.5**
1.1-1.9
0.5-1.0
1.2
0.8-1.7
0.7*
0.5-0.9
0.7
0.5-1.1
Een dieet volgen 1.1 Ref: niet vs ja Aantal uren TV kijken 1.0 Ref: minder 3uur per week vs meer Fysieke activiteit 0.7 Ref: minder 5uur per week vs meer *p< 0.05; **p< 0.01; ***p<0.001
53
Tabel 6: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van de Multivariate Logistische regressie met 15 variabelen voor niet-rokende / rokende respondenten van 15 jaar. Determinanten
Ouderlijk SES: Ref:HSES
MSES LSES
Vlaanderen Jongens Meisjes 95% 95% OR OR CI CI
Rusland Jongens Meisjes 95% 95% OR OR CI CI
0.7
0.4-1.1
1.0
0.6-1.5
1.5*
1.0-2.3
0.8
0.5-1.2
1.1
0.7-1.8
0.9
0.6-1.5
1.5
0.9-2.4
0.8
0.5-1.3
1.9-4.5
1.5
0.9-2.2
1.6**
1.1-2.3
1.3
0.8-1.8
0.7-2.1
1.0
0.6-1.6
1.4
098-2.1
0.9
0.8-1.9
0.8-2.1
1.2
0.8-1.8
0.9
0.6-1.3
1.4
0.9-2.0
1.3-2.7
1.8***
1.3-2.6
2.1***
1.5-3.0
1.4
0.9-2.0
0.9-1.9
1.2
0.8-1.7
1.3
0.9-1.9
1.0
0.7-1.4
1.8-6.4
2.8***
1.7-4.7
4.5***
2.9-6.9
3.6***
2.4-5.3
2.6-5.5
5.2***
3.5-7.7
2.4***
1.6-3.4
6.3***
4.4-9.1
1.1-2.3
1.7**
1.2-2.4
0.9
0.6-1.4
0.7
0.5-1.1
0.9-2.6
0.5
0.2-1.5
0.8
0.3-1.8
1.0
0.3-3.0
0.7-1.4
1.6**
1.1-2.4
1.3
0.8-1.9
1.0
0.7-1.5
0.8-2.3
1.7*
1.1-2.6
0.8
0.5-1.4
1.5
0.9-2.3
0.6-1.7
1.4
0.7-2.8
0.5
0.3-1.1
0.9
0.4-1.9
0.7-1.7
2.1***
1.4-3.1
0.5
0.3-1.2
1.9**
1.2-3.1
0.7-1.5
1.1
0.8-1.6
1.1
0.8-1.6
1.3
0.9-1.9
0.3-0.8
1.2
0.8-1.9
0.6**
0.4-0.8
1.0
0.6-1.6
Aantal avonden met vrienden 3.0*** Ref: <=3 dagen vs meer dan 4 dagen Aantal vrouwelijke vrienden 1.2 Ref: 2 of minder vs 3 of meer Aantal mannelijke vrienden 1.3 Ref: 2 of minder vs 3 of meer Schoolprestaties 1.9** Ref: goed vs niet goed Liking School 1.3 Ref: I like vs I don’t like Alcoholgebruik 3.4*** Ref: nooit vs wel Dronken zijn (aantal keer) 3.8*** Ref: geen vs wel Psychosomatische klachten 1.5* Ref: maandelijks/nooit vs dagelijks Tanden poetsen Ref: minstens 1 keer per 1.5 dag vs minder dan 1 keer per week Consumptie van groenten 0.9 Ref:elke dag vs minder Consumptie van fruit 1.3 Ref:elke dag vs minder Denken over te mager 1.0 het lichaam: 1.1 Ref: tevreden te dik Aantal uren TV kijken 1.0 Ref: minder 3uur per week vs meer Fysieke activiteit 0.5** Ref: minder 5uur per week vs meer *p< 0.05; **p< 0.01; ***p<0.001
54
Tabel 7: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van de Univariate Logistische regressies voor niet-rokende / dagelijks rokende respondenten van 15 jaar voor de geselecteerde variabelen. Determinanten Ouderlijk MSES SES: Ref: LSES HSES vs Aantal avonden met vrienden Ref: <=3 dagen vs meer dan 4 dagen Aantal vrouwelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Aantal mannelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Schoolprestaties Ref goed vs niet goed Liking School Ref: I like vs I don’t like Alcoholgebruik Ref: nooit vs wel Dronken zijn (aantal keer) Ref: geen vs wel Psychosomatische klachten Ref: maandelijks/nooit vs dagelijks Tanden poetsen Ref: minstens 1 keer per dag vs minder dan 1 keer per week Consumptie van groenten Ref:elke dag vs minder Consumptie van fruit Ref:elke dag vs minder Denken over het lichaam: Ref:tevreden
Vlaanderen Jongens Meisjes 95% OR OR 95%CI CI
Rusland Jongens Meisjes 95%C OR OR 95%CI I
1.2
0.8-1.8
1.6*
1.1-2.5
1.3
0.8-1.9
1.1
0.7-1.7
2.2***
1.5-3.5
1.4**
1.8-2.9
1.3
0.8-2.1
1.2
0.8-1.9
3.9***
2.7-5.5
3.7***
2.6-5.3
3.5***
2.5-5.0
4.1***
2.9-6.0
2.2 ***
1.5-3.2
0.8
0.5-1.2
1.7**
1.2-2.3
0.8
0.6-1.1
1.5
0.9-2.3
1.6*
1.1-2.2
1.4
0.9-1.9
1.9***
1.4-2.7
2.2***
1.5-3.0
2.4***
1.7-3.3
2.5***
1.7-3.4
3.3***
2.3-4.8
2.4***
1.7-3.4
2.5***
1.8-3.5
1.8***
1.3-2.4
1.6*
1.2-2.3
6.8***
3.812.1
3.8***
2.4-6.1
8.5***
5.612.7
12***
7.3-19.1
9.1***
6.213.1
15***
10.1-21.7
6.9***
4.9-9.6
14***
9.7 -20.7
2.3***
1.7-3.3
3.2***
2.3-4.6
1.4*
1.1-2.0
1.6**
1.2-2.3
1.9**
1.3-3.1
0.9
0.4-2.2
1.5
0.8-2.6
2.2
0.9-5.2
1.1
0.8-1.6
1.9***
1.4-2.7
1.2
0.9-1.8
0.9
0.7-1.4
1.2
0.8-1.9
1.8**
1.2-2.6
1.0
0.7-1.5
1.1
0.8-1.6
te mager
0.9
0.6-1.5
1.1
0.5 –2.4
0.8
0.5-1.4
0.9
0.4-1.7
te dik
1.4
1.1-2.0
2.8***
1.9-4.1
1.1
0.6-1.9
1.7 *
1.1-2.6
0.4-2.0
1.9 **
1.3-2.9
0.8
0.3-1.8
0.8
0.6-1.3
1.1-1.9
1.2
0.9-1.7
1.1
0.8-1.5
1.6**
1.1-2.2
0.4-0.9
1.2
0.7-1.8
0.7**
0.5-0.9
0.7
0.5-1.2
Een dieet volgen 0.9 Ref: niet vs ja Aantal uren TV kijken 1.5* Ref: minder 3uur per week vs meer Fysieke activiteit 0.6* Ref:minder 5 uur per week vs meer *p< 0.05; **p< 0.01; ***p<0.001
55
Tabel 8: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van de Logistische regressies per groepen variabelen voor niet-rokende / dagelijks rokende respondenten van 15 jaar. Determinanten
Aantal avonden met vrienden Ref: <=3 dagen vs meer dan 4 dagen Aantal vrouwelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Aantal mannelijke vrienden Ref: 2 of minder vs 3 of meer Schoolprestaties Ref: goed vs niet goed Liking School Ref: I like vs I don’t like Alcoholgebruik Ref: nooit vs wel Dronken zijn (aantal keer) Ref: geen vs wel
Vlaanderen Rusland Jongens Meisjes Jongens Meisjes 95% 95%C OR OR 95%CI OR OR 95%CI CI I 1. Verbondenheid met peers en vrienden. 3.5***
2.4-4.9
3.4***
2.4-5.0
3.4***
2.4-4.8
4.1***
2.8-5.9
1.8***
1.2-2.9
0.5**
0.3-0.8
1.3
0.9-1.9
0.5***
0.3-0.7
0.9
06-1.6
1.9***
1.3-2.9
0.9
0.6-1.4
2.1***
1.4-3.1
2. Verbondenheid met school. 1.9***
1.3-2.6
2.0***
1.4-2.8
2.3***
1.6-3.2
3.2***
2.2-4.6
2.1***
1.4-2.9
2.2***
1.6-3.1
1.6**
1.2 -2.2
1.3
0.9-1.9
3. Risicogedragingen. 2.9***
1.5-5.5
1.6
0.9-2.7
4.7***
3.0-7.2
5.6***
3.4-9.4
6.7***
4.510.0
13***
8.5-19.1
3.9***
2.7-5.5
8.3***
5.5-12.3
Psychosomatische klachten 2.1*** Ref: maandelijks/nooit vs dagelijks Tanden poetsen Ref: minstens 1 keer per dag 1.9** vs minder dan 1 keer per week Consumptie van groenten 1.03 Ref:elke dag vs minder Consumptie van fruit 1.01 Ref:elke dag vs minder Denken over te mager 0.8 het lichaam: 1.3 Ref: teveden te dik Een dieet volgen 0.9 Ref: niet vs ja Aantal uren TV kijken 1.3 Ref: minder 3uur per week vs meer Fysieke activiteit 0.7 Ref: minder 5uur per week vs meer *p< 0.05; **p< 0.01; ***p<0.001
4. Levensstijlfactoren. 1.5-3.0
2.9***
1.9-4.1
1.4
0.9-2.0
1.6*
1.1-2.3
1.1-2.9
0.4
0.1-1.1
1.04
0.5-2.2
1.4
0.4-4.3
0.7-1.5
1.7**
1.2-2.4
1.2
0.9-1.8
0.9
0.6-1.3
0.6-1.7
1.6*
1.1-2.5
0.9
0.6-1.5
1.09
0.7-1.7
0.8-1.9
0.7
0.3-1.5
0.7
0.4-1.2
0.8
0.3-1.8
0.5-1.2
2.1***
1.4-3.2
0.9
0.4-1.7
2.3***
1.3-3.8
0.4-2.2
1.3
0.8-2.2
0.7
0.3-1.9
0.8
0.4-1.3
0.9-1.9
1.1
0.8-1.6
1.07
0.8-1.5
1.6**
1.1-2.4
0.41.02
1.2
0.8-1.9
0.7
0.51.03
0.8
0.5-1.4
56
Tabel 9: Odds ratio (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (CI) van de Multivariate Logistische regressie met 14 variabelen voor niet-rokende / dagelijks rokende respondenten van 15 jaar. Determinanten Ouderlijk SES: Ref:HSES
MSES LSES
Vlaanderen Jongens Meisjes 95% 95% OR OR CI CI
Rusland Jongens Meisjes 95% 95% OR OR CI CI
0.8
0.5-1.4
1.0
0.6-1.7
1.4
0.8-2.2
0.9
0.5-1.6
1.8*
1.1-3.2
1.1
0.6-2.1
1.4
0.8-2.4
0.9
0.5-1.6
1.7-4.1
2.3***
1.4-3.6
2.5***
1.6-3.9
2.5***
1.6-3.9
0.8-2.6
0.7
0.4-1.2
1.5
09-2.4
0.7
0.4-1.1
0.4-1.5
1.6
0.9-2.7
0.8
0.5-1.4
1.5
0.9-2.5
1.1-2.8
1.9***
1.2-3.0
1.9***
1.3-2.9
2.1***
1.3-3.4
0.9-2.2
1.2
0.8-1.9
1.8***
1.2-2.6
1.1
0.7-17
1.3-5.9
2.0*
1.1-3.7
4.8***
2.8-8.1
4.6***
2.5-8.3
3.3-8.2
8.2***
5.113.3
2.8***
1.8-4.3
7.8***
4.912.8
0.8-2.2
2.6***
1.6-4.0
0.9
0.6-1.6
0.9
0.6-1.6
1.3 -3.6
0.2*
0.1-0.9
1.3
0.6-3.0
1.4
0.4-4.7
0.6-1.6
2.0**
1.3-3.2
1.3
0.8-2.0
0.9
0.5-1.4
0.8-2.8
1.9*
1.1-3.2
0.7
0.4-1.3
1.2
0.7-2.1
0.6-2.1
1.2
0.5-3.2
0.8
0.5-1.6
1.1
0.4-2.7
0.7-2.0
2.2**
1.3-3.6
1.3
0.6-2.6
1.9*
1.1-3.5
0.9-2.2
1.2
0.7-1.8
1.1
0.8-1.7
1.1
0.7-1.8
Aantal avonden met vrienden 2.6*** Ref: <=3 dagen vs meer dan 4 dagen Aantal vrouwelijke vrienden 1.5 Ref: 2 of minder vs 3 of meer Aantal mannelijke vrienden 0.8 Ref: 2 of minder vs 3 of meer Schoolprestaties 1.8** Ref: goed vs niet goed Liking School 1.4 Ref: I like vs I don’t like Alcoholgebruik 2.8** Ref: nooit vs wel Dronken zijn (aantal keer) 5.2*** Ref: geen vs wel Psychosomatische klachten 1.4 Ref: maandelijks/nooit vs dagelijks Tanden poetsen Ref: minstens 1 keer per 2.0** dag vs minder dan 1 keer per week Consumptie van groenten 1.0 Ref:elke dag vs minder Consumptie van fruit 1.5 Ref:elke dag vs minder Denken over te mager 1.1 het lichaam: 1.2 Ref: tevreden te dik Aantal uren TV kijken 1.4 Ref: minder 3uur per week vs meer *p< 0.05; **p< 0.01; ***p<0.001
57
2.3.3.3 DE VERGELIJKING VAN DE RESULTATEN VAN BEIDE REEKSEN ANALYSES: ROKEN vs DAGELIJKS ROKEN
Tabel 10 geeft het overzicht van de significante variabelen aan uit de Univariate en Multivariate analyses met afhankelijke variabelen “roken” en “dagelijks roken” om 2 groepen determinanten (zonder en met geslachtsverschillen) te kunnen vergelijken in beide landen. 2.3.3.3.1 DETERMINANTEN ZONDER GESLACHTSVERSCHILLEN
•
VLAANDEREN
Het dagelijks rookgedrag is positief geassocieerd met lage schoolprestaties, consumptie van alcohol en ooit dronken zijn, meer dan 4 avonden per week met vrienden zijn (in Univatiate en Multivariate Logistische regressies) , met determinanten niet graag naar school gaan en met dagelijkse psychosomatische klachten (in de Univariate analyse). De determinantfrequentie van tanden poetsen was significant verbonden met het dagelijks rookgedrag (in de Multivariate analyse), maar de richting van dit verband is verschillend bij jongens en meisjes. Het rookgedrag van jongens was positief geassocieerd met minder frequent tanden poetsen, bij meisjes was er een negatief verband. Determinanten die niet significant zijn voor dagelijks roken: denken over het lichaam (categorie tevreden vs te mager) (Univatiate en Multivariate regressies), het aantal vrouwelijke en mannelijke vrienden, het aantal uur TV kijken (Multivariate analyse). Het rookgedrag ongeacht de intensiteit is positief verbonden met lagere schoolprestaties, consumptie van alcohol en ooit dronken zijn, dagelijks psychosomatische klachten (in de Univatiate en Multivariate Logistische regressies) en met determinanten niet graag naar school gaan, meer dan 4 avonden per week met vrienden zijn en met 3 of meer vrienden van het dezelfde geslacht (in de Univariate analyse). Determinanten die niet significant zijn voor roken ongeacht de intensiteit: denken over het lichaam (categorie tevreden vs te mager), het aantal uur TV kijken (Univatiate en Multivariate regressies), SES (beide categorieën), het aantal vrouwelijke en mannelijke vrienden, liking school, frequentie van tanden poetsen (Multivariate analyse). •
RUSLAND
Het dagelijks rookgedrag is positief gerelateerd met lage schoolprestaties, consumptie van alcohol en ooit dronken zijn, meer dan 4 avonden per week met vrienden zijn (in de
58
Univatiate en Multivariate Logistische regressies) en met dagelijkse psychosomatische klachten (in Univariate analyse). Determinanten die niet significant zijn voor dagelijks roken: SES(beide categorieën), consumptie groenten en fruit, denken over het lichaam (categorie tevreden vs te mager), frequentie tanden poetsen (in de Univatiate en Multivariate analyses), het aantal mannelijke en vrouwelijke vrienden, psychosomatische klachten, het aantal uur TV kijken (inMultivariate analyse). Het rookgedrag ongeacht de intensiteit is positief verbonden met de consumptie van alcohol en ooit dronken zijn (in de Univatiate en Multivariate Logistische regressies) en met meer dan 4 avonden per week met vrienden doorbrengen, lage schoolprestaties en met weinig (minder dan 3 uur per week) fysiek actief te zijn (in de Univariate analyse) Determinanten die niet significant zijn voor roken ongeacht de intensiteit:de frequentie van tanden poetsen, consumptie groenten, fruit, denken over het lichaam (categorie tevreden vs te mager) (in de Univatiate en Multivariate analyses), SES (beide categorieën) en een dieet volgen (Univariate analyse), SES (categorie HSESvsLSES), het aantal mannelijke en vrouwelijke vrienden, liking school, het aantal uur TV kijken en psychosomatische klachten ( Multivariate analyse) 2.3.3.3.2 DETERMINANTEN MET GESLACHTSVERSCHILLEN •
VLAANDEREN
Het dagelijks rookgedrag van jongens is positief verbonden met meer (3of meer) vrienden van het ander geslacht, meer uur (3 of meer per week) naar TV kijken, minder frequent tanden poetsen (minder dan 1 keer per week) en minder uren (minder dan 5 uur per week) fysieke activiteit (in de Univariate analyse). Het dagelijks rookgedrag van meisjes is geassocieerd met een lagere consumptie van groenten en fruit en gedachten dat ze te dik zijn (in de Multivariate en Univariate analyses), met dagelijkse psychosomatische klachten (in de Multivariate analyse), met een dieet volgen en meer (3 of meer) vrienden van het andere geslacht (in de Univariate analyse). Het rookgedrag ongeacht de intensiteit van jongens is positief verbonden met 4 of meer avonden per week met vrienden doorbrengen (in de Multivariate analyse) en met 3 of meer vrienden van andere geslacht (in de Univariate analyse).
59
Het rookgedrag ongeacht de intensiteit van meisjes is positief geassocieerd met een lagere consumptie van groenten en fruit en gedachten dat ze te dik zijn (in de Multivariate en Univariate analyses) en een dieet volgen (in de Univariate analyse). •
RUSLAND
Het dagelijks rookgedrag van jongens is verbonden met niet graag naar school gaan (in de Multivariate analyse), met meer vrienden (3 of meer) van ander geslacht en minder (minder dan 5 uur per week) fysieke activiteit (in de Univariate analyse). Het dagelijks rookgedrag van meisjes gaat gepaard met gedachten dat ze te dik zijn (in de Multivariate en Univariate analyses), met meer vrienden (3 of meer) van ander geslacht en meer uren ( 3of meer) TV kijken (in Univariate analyse). Het rookgedrag ongeacht de intensiteit van jongens is verbonden met lagere schoolprestaties, meer dan 4 avonden per week met vrienden doorbrengen en minder uren (minder dan 5 uur per week) fysieke activiteit (in de Multivariate analyse), met meer vrienden (3 of meer) van ander geslacht en met meer psychosomatische klachten (Univariate analyse). Het rookgedrag ongeacht intensiteit van meisjes is gepaard met gedachten dat ze te dik zijn (in de Multivariate en Univariate analyses), met meer vrienden (3 of meer) van ander geslacht en met meer uren ( 3 of meer) TV kijken (in de Univariate analyse). Opmerking: Een bijzonder resultaat is gevonden voor de variabele ouderlijke SES. Bij rokende jongeren in Vlaanderen was een significant verband tussen HSES en LSES voor jongens en tussen HSES en MSES voor meisjes in Univariate analyse. De resultaten waren niet significant in de Multivariate analyse in beide geslachten. Bij dagelijkse rokers was het verband significant tussen HSES en MSES voor meisjes en tussen HSES en LSES voor beide geslachten in de Univariate analyse. In de Multivariate analyse alleen bij jongens voor de categorie HSES vs LSES. Bij rokende jongeren in Rusland was er geen significant verband tussen SES (beide categorieën) en het rookgedrag in de Univariate en Multivariate analyses, alsook bij dagelijks roken in de Univariate analyse. Het was wel significant bij jongens voor categorie HSES vs MSES in de Multivariate analyse.
60
61 Tabel 10: Odds ratio´s (OR) voor significante resultaten uit de Univariate en de Mulivariate reeksen analyses met afhankelijke variabelen “roken” en “dagelijks roken. DETERMINANTEN ZONDER GESLACHTSVERSCHILLEN VLAANDEREN Determinant
Dagelijks Roken Uni var.
Ouderlijke SES HSES vs LSES
Multi var.
J 2.2 M 1.4
Ouderlijke SES HSES vs MSES 4 of meer avonden met vrienden 3 of meer mannelijke vrienden 3 of meer vrouwelijke vrienden Lage schoolprestaties Don’t liking school
J 3.9 M 3.7
J 3.9 M 3.7
J 3.1 M 2.1
**
J 1.8 M 1.4
** J 2.2 M 2.4 J 2.4 M 2.5
J 1.8 M 1.9
RUSLAND
Roken Uni var.
J 2.1 M 2.2 J 2.0 M 1.9
DETERMINANTEN MET GESLACHTSVERSCHILLEN
Dagelijks Roken
VLAANDEREN Roken
Multi var.
Uni var.
Multi var.
Uni var.
Multi var.
**
**
**
**
**
**
**
**
**
J 3.5 M 4.5
J M
2.5 2.5
Dagelijks Roken Uni var.
Uni var.
Multi var.
Uni var.
Multi var.
J 1.8 M *
J 1.4 M *
**
**
**
**
**
M 1.4 J *
**
**
**
**
J 1.5 M *
M 1.6 J *
J 2.2 M 2.3
J 3.0 M * M 1.6 J *
**
**
**
**
J 2.2 M *
**
1.9 2.1
J 2.5 M 2.1 J 1.7 M 1.4
Roken
Multi var.
**
J M
Dagelijks Roken
Uni var.
**
J 2.5 M 3.3 J 1.8 M 1.6
Roken
Multi var.
**
J 1.9 M 1.8 **
RUSLAND
**
J 2.1 M *
J 1.6 M *
**
M 1.9 J *
**
M 1.6 J *
**
**
J 1.7 M *
**
J 1.5 M *
**
**
M 1.8
J 2.1 M * **
62 Alcoholgebruik Dronken zijn Dagelijkse klachten
J 6.8 M 3.3 J 9.1 M 15 J 2.3 M 3.2
Dagelijks tanden poetsen Lage consumptie groenten
J 2.8 M 2.0 J 5.2 M 8.2
J 6.9 M 4.2 J 6.6 M 9.4 J 1.9 M 2.1
J 2.0 M 0.2
J 3.4 M 2.8 J 3.8 M 5.2 J 1.5 M 1.7
J 8.5 M 12 J 6.9 M 14 J 1.4 M 1.6
J M J M **
**
** **
4.8 4.6 2.8 7.8
J 7.0 M 7.7 J 5.2 M 8.1
J 4.5 M 3.6 J 2.4 M 6.3 **
**
**
**
**
**
**
Lage consumptie fruit denken over het lichaam tevreden vs te mager denken over het lichaam tevreden vs te dik een dieet volgen
**
**
**
**
**
**
**
**
**
5 of minder uur fysieke activiteit 3 of meer uur ** ** kijken naar TV J* geen significant resultaat voor jongens M* geen significant resultaat voor meisjes * *geen significantie voor beide geslachten
**
**
J 1.9 M * M 1.9 J *
M J
M 1.8 J *
M J
**
M 2.8 J *
2.6 *
J 1.5
M 1.4 J *
**
**
**
**
**
**
2.0 *
M 1.6 J *
**
**
**
**
1.9 *
M 1.7 J *
M 1.7 J *
**
**
**
**
**
**
**
M 2.2 J *
M 2.5 J *
M 2.5 J *
M 1.7 J *
M 1.9 J *
M 1.5 J *
M 1.9 J *
**
**
M 1.7 J *
J 0.6 M * **
** J 1.6 M * M 1.7 J *
M 1.9 J * J 0.6 M 0.7
**
M J
J 0.7 M * **
**
**
M 1.6 J *
J 0.6 M * **
M 1.4 J *
**
HOOFDSTUK 3: DISCUSSIE Tabaksgebruik wordt door de WHO gedefinieerd als één van de grootste gezondheidsproblemen die gevolgen op korte en lange termijn heeft. Uit de literatuur is bekend dat het experimenteren met sigaretten op vroege leeftijd een risicofactor is voor rookgedrag op latere leeftijd. Prevalentie en het risico op regelmatig roken neemt toe met de leeftijd bij jongeren. De adolescenten die rookten op 13-jarige leeftijd, roken meer frequent op 15 jaar, alsook op 16 à17 jarige leeftijd. Het aantal sigaretten en de regelmaat stijgen met de leeftijd. (Chen et al., 2001; Lambert et al., 2002; Maes & Lievens, 2003; Paulus et al., 2000; Smet et al., 1999; Vereecken & Maes, 2002; Zohoori et al., 2003) Daarom is het belangrijk om effectieve tabakspreventieprogramma’s en programma’s die het stoppen met roken nastreven voor adolescenten te ontwikkelen en te implementeren. Daarbij spelen de verschillen in het rookgedrag tussen jongens en meisjes alsook de verschillende fases in het proces van “roker te worden” een belangrijke rol. De effectiviteit van de programma’s is grotendeels afhankelijk van de keuze van de targetvariabelen die geassocieerd zijn met het rookgedrag. Roken speelt een belangrijke rol in het sociale leven van jongeren, maar de determinanten van het roken zijn verschillend naargelang het geslacht en de leeftijd alsook de rookgewoonte. Daarom richt dit onderzoek zich naar de geslachtsspecifieke verschillen in de determinanten van het roken (ongeacht intensiteit) en het dagelijks rookgedrag bij 15jarigen in Vlaanderen en Rusland. •
Determinanten zonder geslachtsverschillen die gerelateerd zijn aan het dagelijkse rookgedrag.
In dit onderzoek is het regelmatig rookgedrag in de finale analyses geassocieerd met hogere frequentie van alcoholgebruik, dronkenschap, meer avonden doorgebracht met vrienden en lagere schoolprestaties bij jongeren van beide landen alsook in de studie’s van Chen et al., 2001; Conrad et al., 1992; Lambert et al., Deel 2, 2002; Pederson et al., 1997; Sasco et al., 2003; Smet et al., 1999. Specifiek bij Vlaamse jongeren was het verband gevonden tussen het dagelijks rookgedrag en de frequentie van tanden poetsen. De richting van dit verband was verschillend bij jongens en meisjes.
63
Voor rokende meisjes is er meer kans dat ze hun tanden dagelijks poetsen, in tegenstelling tot de rokende jongens, die minder frequent (minstens 1 keer per week) hun tanden poetsen. Toch worden deze resultaten niet bevestigd in het onderzoek van Lambert et al. (Deel 2, 2002). •
Determinanten zonder geslachtsverschillen die gerelateerd zijn aan het rookgedrag ongeacht de intensiteit.
Een hogere frequentie van alcoholgebruik en dronkenschap blijven steeds belangrijke determinanten die geassocieerd waren met het rookgedrag van jongeren in beide landen. Vlaamse jongeren die roken presteren slechter op school en hebben meer dagelijkse klachten over hun gezondheid, dan niet rokers. Dit wordt bevestigt door het onderzoek van Lambert et al. (Deel 2, 2002). •
Determinanten met geslachtsverschillen die gerelateerd zijn aan het dagelijkse rookgedrag.
Uit de finale analyse van dit onderzoek blijkt dat Russische jongens die dagelijks roken meer kans hebben om niet graag naar school te gaan. Uit het onderzoek van Maes & Lievens (2003) was ook een associatie gevonden tussen dagelijks rookgedrag en spijbelgedrag van leerlingen. Het verband tussen de socio-economische status van ouders en het rookgedrag van jongeren is beschreven in de literatuur, toch zijn de resultaten niet consistent. Meerdere studies bevestigen dat er meer rokers zijn bij jongeren van lagere SES in vergelijking met gemiddelde en hogere klasse (de Vries, 1995; Chen et al., 2001; Conrad et al., 1992; Luthar & D’avanzo, 1999; Pico, 2001; Ozcan & Ozcan, 2002; Soteriades & DiFranza, 2003; Warburton, Revell & Thompson, 1991). Het is ook geldig voor Vlaamse jongens. Meisjes van beide landen die denken dat ze te dik zijn, hebben meer kans om regelmatig te roken. Het was ook bevestigd in de studies van Avenevoli & Merikangas (2003), Fulkerson & French (2003), Lambert et al. (Deel2, 2002). Een specifiek verband tussen het dagelijks rookgedrag en een lagere consumptie van groenten en fruit is vastgesteld bij Vlaamse meisjes. Het wordt ook bevestigd in de literatuur. De hogere consumptie van fast food, vlees en vet, geen ontbijt s’morgens wordt als typisch voor rokers beschreven. (Burke et al., 1997; Lambert et al., Deel2, 2002; Paulus et al., 2000; Yorulmas et al., 2002)
64
•
Determinanten met geslachtsverschillen die gerelateerd zijn aan het rookgedrag ongeacht de intensiteit
In deze studie is het verband gevonden tussen het roken en meer avonden per week met vrienden zijn bij jongens van beide landen alsook in de studie’s van Lambert et al., (Deel 2, 2002) en Pederson et al., (1997). Bij jongens van beide landen was het verband met minder uren fysieke activiteit vastgesteld. In de literatuur worden sportieve activiteiten als een beschermende factor tegen het roken beschreven (Sasco, 2003; van den Bree, 2004) en dat vooral bij jongens (Michel & Amos, 1997; Rasmussen et al. 2002). Bij Russische jongens is een verband met lagere schoolprestaties gevonden. Het is merkwaardig dat in de finale analyse het verband tussen het rookgedrag en SES bij Russische jongens was ontdekt (er was geen verband gevonden in de Univariate analyse). Het blijkt dat jongens met een gemiddelde SES meer kans hebben te roken dan jongeren met een hogere SES. Voor meisjes van beide landen blijken de effecten van het roken op het lichaamsgewicht belangrijk, alsook bij Vlaamse meisjes een lagere consumptie van groenten en fruit. De effecten die vastgesteld zijn in de Univariate analyse, kunnen afgezwakt worden in de Multivariate analyse door de sterkere invloed van andere determinanten. De resultaten uit de Univariate analyses kunnen toch informatief zijn vooral voor de geslachtsspecifieke determinanten. Zo blijkt dat bij de jongens van beide landen het dagelijks rookgedrag gerelateerd is aan minder uren fysieke activiteit per week en meer vrienden te hebben van het ander geslacht. Specifiek bij Vlaamse jongeren was nog een verband gevonden met meer uren per week TV kijken. Voor meisjes van beide landen was het rookgedrag ongeacht de intensiteit positief geassocieerd met een groter aantal vrienden van het andere geslacht. Uit het onderzoek van Lambert et al. (Deel 2, 2002) blijkt dat jongeren die roken sneller vriendschap sluiten en minder negatieve contacten hebben met leeftijdsgenoten. Ze kunnen ook makkelijker contacten leggen met peers van het andere geslacht.
65
HOOFDSTUK 4: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De analyse van de gegevens van de HBSC survey 2001-2002 resulteerde in geslachtsspecifieke informatie met betrekking tot de determinanten van het roken (ongeacht de intensiteit) en dagelijks roken in België (Vlaanderen) en Rusland. 1. Determinanten van het roken (ongeacht de intensiteit). •
Risicogedragingen (frequentie van alcoholgebruik en dronkenschap) waren sterke factoren die aan het rookgedrag van jongeren van beide landen gerelateerd zijn. Bij Vlaamse jongeren die roken was het specifiek vastgesteld dat ze meer dagelijkse klachten over gezondheid hebben en slechter presteren op school.
•
Bij de jongens van beide landen was het rookgedrag verbonden met meer avonden per week dat ze met vrienden waren en minder uren fysieke activiteit per week.
•
Bij Russische jongens was een specifiek verband aangetoond met lagere schoolprestaties. Er was ook een verband tussen de gemiddelde socioeconomische klasse en het rookgedrag gevonden, maar enkel in de finale analyse.
•
Bij meisjes van beide landen die roken waren de effecten van het roken op het lichaamsgewicht belangrijk. Specifiek bij Vlaamse meisjes was een significant verband gevonden met lagere consumptie van fruit en groenten.
2. Determinanten van het dagelijks roken. •
Risicogedragingen (frequentie van alcoholgebruik en dronkenschap), het aantal avonden per week met vrienden en lagere schoolprestaties waren significante predictoren van dagelijks roken bij jongeren van beide landen. Bij Vlaamse jongeren was een specifiek verband gevonden met de frequentie van tanden poetsen, maar de richting van dit verband was verschillend bij jongens en meisjes.
•
Bij Russische jongens was het verband vastgesteld met de determinant “niet graag naar schoolgaan”. Bij Vlaamse jongens is het verband tussen lagere socio-economische status en dagelijks roken bevestigd.
66
•
Bij jongens van beide landen was de negatieve associatie tussen het dagelijks roken en een aantal uur fysieke activiteit vastgesteld, dit alleen in de Univariate analyse.
•
Meisjes van beide landen hebben een grotere kans om dagelijks te roken als ze denken dat ze te dik zijn. Bij Vlaamse meisjes was er nog een specifiek significant verband vastgesteld met de lagere consumptie van groenten en fruit.
3. Determinanten van het roken (ongeacht de intensiteit) vs dagelijks roken. •
De invloed van risicogedrag (frequentie van alcoholgebruik en dronkenschap) op het rookgedrag en het dagelijks rookgedrag van jongeren was universeel.
•
Er zijn geen geslachtsverschillen wat betreft de invloed van de determinant “meer aantal avonden per week met vrienden” op het dagelijks roken. Een relatie met het rookgedrag (ongeacht de intensiteit) is alleen gevonden bij de jongens. Er waren geen crossculturele verschillen vastgesteld.
•
De determinant “dagelijkse psychosomatische klachten” was enkel gerelateerd aan het roken ongeacht de intensiteit en enkel bij Vlaamse jongeren.
•
Lage schoolprestaties waren gerelateerd aan het dagelijks rookgedrag bij alle jongeren van beide landen alsook aan het om even welk rookgedrag van Vlaamse jongeren .
•
De determinant minder uren fysieke activiteit was verbonden met het roken ongeacht de intensiteit bij jongens van beide landen.
•
Bij Russische jongens was de determinant “niet graag naar school gaan” enkel predictief voor dagelijks roken .
•
Er waren geen crossculturele verschillen van verband tussen de effecten van het roken op het lichaamsgewicht en rookgedrag alsook dagelijks roken bij meisjes.
•
Bij Vlaamse meisjes die roken of die dagelijks roken is een lagere consumptie van groenten en fruit vastgesteld.
Het onderzoek naar de verschillen in de determinanten van het roken bij jongeren in Vlaanderen en Rusland is belangrijk voor de verdere ontwikkeling en implementatie van geslachtsspecifieke effectieve strategieën voor preventie van het rookgedrag bij adolescenten, op maat van het land en rekening houdend met de verschillen in de rookgewoonten van de jongeren.
67
De school een speelt een belangrijke rol in het dagelijkse leven van adolescenten. Een positief schoolklimaat alsook de concepten van de gezondheidsbevorderende school en rookvrije scholen kunnen een effectieve invloed hebben op het rookgedrag van de jongeren in beide landen. Interventies die gericht zijn op de actieve vrije tijd zouden vooral aangeraden zijn voor de jongens van beide landen in het bijzonder voor diegene die beginnen experimenteren met roken. Vooral de promotie van fysieke activiteiten kunnen positieve invloed hebben op het rookgedrag. Voor meisjes van beide landen blijkt de gewichtscontrole door te roken een enorme belangrijke determinant te zijn. Verder onderzoek is noodzakelijk om dit verband nader te bestuderen. Interventies met accent op gezonde voeding kunnen effectief zijn om het gewicht onder controle te houden en dat vooral bij Vlaamse meisjes. De invloed van SES op het rookgedrag van jongeren moet nog verder onderzocht worden. Vooral wat Rusland betreft. Het zou belangrijk zijn om beter te begrijpen welke fundamentele factoren een rol spelen binnen de verschillende SES-klassen. Deze kennis kan verder gebruikt worden om gerichte interventies te kunnen ontwikkelen op nationaal niveau. HOOFDSTUK 5 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK De resultaten van deze studie kunnen beperkt zijn omdat het design van dit onderzoek cross-sectioneel is.Voor dit onderzoek worden data gebruikt van 2001/2002 survey van de internationale HBSC. Daarom kunnen de causale relaties tussen de voorspellende determinanten en het rookgedrag van jongeren niet bepaald worden. Er wordt gesproken over de mogelijke associaties tussen de variabelen. Anderzijds maakt het gebruik van de data vanuit de internationale HBSC de vergelijking tussen landen mogelijk, aangezien er met internationale methodologische standaarden gewerkt wordt. Wat betreft de steekproef van jongeren van Rusland wordt aangenomen dat de steekproef representatief is voor gans Rusland, omdat de scholen vanuit de 7 Federale Russische eenheden at random waren geselecteerd. Het moet toch duidelijk zijn dat het over de stedelijke populatie van jongeren gaat. Het kan zijn dat de determinanten van het roken tussen jongeren op het platteland en in de steden verschillend zijn.Verder onderzoek is aangewezen om die verschillen na te gaan.
68
LITERATUURLIJST Abernathy, T.J., Massad, L., & Romano-Dwyer, L. (1995). The relationship between smoking and self-esteem. Adolescence, 30, (120), 899-907. Aelvoet, W., Cloots H., Fortuin M., Hooft P., &Vanoverloop, J. (2000). Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Administratie Gezondheidszorg, Entiteit Beleidsondersteuning, Gezondheidsindicatoren 1998. Ajzen, I. (1988). Attitudes, personality, and behaviour. Chicago: Dorsey Press. Alexander, C., Piazza, M., Mekos, D., & Valente, T. (2001). Peers, schools, and adolescent cigarette smoking. Journal of adolescent health, 29, 22-30. Andreenkova, A.V. (2002). Monitoring of underage smoking in Russia. Rapport from the Russian Social Research Program. Institute for Comparative Social Research (CESSI). www.youth-non-smoking.ru Opgehaald op 15.11.2004 Arnett, J.J., & Terhanian, G. (1998). Adolescents’ responses to cigarette advertisements: links between exposure, liking, and the appeal of smoking. Tobacco Control, 7, 129-133. Ausems, M., Mesters, I., van Breukelen, G., & de Vries, H. (2003).Do Dutch 11-12 years olds who never smoke, smoke experimentally or smoke regularly have different demographic backgrounds and perception of smoking? European Journal of Public Health, 13, 160-167. Avenevoli, S., & Merikangas, K.R. (2003). Familial influences on adolescent smoking. Addiction, 98 (Supppl 1), 1-20.
69
Bandura A. (1986). Social foundation of thought and action: a social cognitive theory. Englewood Cliffs (NJ): Prentice Hall. Barman, S.K., Pulkkinen, L., Kaprio,J., & Rose, R.J. (2004). Inattentiveness, parental smoking and adolescent smoking initiation. Addiction, 99, 1049-61. Burke, V., Milligan, R.A.K., Beilin, L.J, Dunbar, D., Spencer, M., Balde E., et al. (1997). Clustering of health-related behaviours among 18 year-old Australians. Preventive Medicine, 26, 724-733. Burt, R.D., Dinh, K.T., Peterson, A.V., & Sarason, I.G. (2000). Predicting adolescent smoking: a prospective study of personality variables. Preventive Medicine, 30, 115125. Castrucci, B.C., Gerlach, K.K., Kaufman, N.J., & Orleans, C.T. (2002). The association among adolescents’ tobacco use, their beliefs attitudes, and friends’ and parents’ opinions of smoking.Maternal and Child Health Journal, 6(3), 159-167. Chaloupka, F.J. (2003). Contextual factors and youth tobacco use: policy linkages. Addiction, 98 (Suppl 1), 147-149. Chen, K.T., Chen, C.J., Fagot-Campagna, A., & Narayan, K.M. (2001). Tobacco, betel quid, alcohol, and illicit drug use among 13- to 35-years olds in I-Lan, rural Taiwan: prevalence and risk factors.American Journal of Public Health, 91, 1130-1134. Conrad, K.M., Flay, B.R., & Hill, D. (1992). Why children start smoking cigarettes: Predictors of onset. British Journal of Addiction, 87, 1711-1724. Dalton, M.A., Sargent, J.D., Beach, M.L., Titus-Ernstoff, L., Gibson, J.J., Ahrens, M.B., et al. (2003). Effect of viewing smoking in movies on adolescent smoking initiation: a cohort study. The Lancet, 362, 281-285.
70
De Vries, H. (1995). Socio-economic differences in smoking: Dutch adolescents’ beliefs and behaviour. Social Science & Medicine, 41(3), 419-424. De Vries, H., Lecher, L., & Mudde, A.N. (2002). Sekseverschillen in de determinanten voor gezondheidsgedrag: roken, voeding, alcohol en zonnen.Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 80(4), 237-245. Dinh, K.T., Sarason, I.G., Peterson, A.V., & Onstad L.E. (1995). Children’s perception of smokers and non-smokers: a longitudinal study. Health Psychology, 14(1), 32-40. Distefan, J.M., Gilpin, E.A., Choi, W.S., & Pierce, J.P. (1998). Parental influence predict adolescent smoking in the United States, 1989-1993. Journal of Adolescent Health, 22, 466-474. Dolcini, M.M., & Adler, N.E. (1994). Perceived competencies, peer group affiliation, and risk behaviour among early adolescents. Health Psychology, 13(6), 496-506. Etter, J-F. (2004). The psychological determinants of low-rate daily smoking. Addiction, 99, 1342-1350. Filice, G.A., Hannan, P.J., Lando, H.A., & Joseph, A.M. (2003). A period of increased susceptibility to cigarette smoking among high school students. Journal of School Health, 73(7), 272-278. Flay, B.R., Hu, F.B., Siddqui, O., Day, L.E., & Hedeker, D., et al. (1994). Differential influence of parental smoking and friend’s smoking on adolescent initiation and escalation of smoking. Journal of Health and Social Behavior, 35, 248-265. Flay, B.R, Phil, D., & Hu F.B. (1998). Psychosocial predictors of different stages of cigarette smoking among high school students. Preventive Medicine, 27, A9- A18.
71
Foxcroft, D.R., & Lowe, D. (1991). Adolescent drinking behaviour and family socialisation factors: A meta-analysis. Journal of Adolescence, 14, 159-177. Fulkerson, J.A., & French, S.A. (2003). Cigarette smoking for weight loss or control among adolescents: gender and racial/ethnic difference. Journal of adolescent health, 32, 306-313. Gerrard, M., Gibbons, F.X., Benthin, A.C., & Hessling, R.M. (1996). A longitudinal study of the reciprocal nature of risk behaviours and cognitions in adolescents: what you do shapes what you think, and vice versa. Heath Psychology, 15(5), 344-354. Griesbach, D., Amos, A., & Currie C. (2003). Adolescent smoking and family structure in Europe. Social Science & Medicine, 56, 41-52. Gritz, E.R., Prokhov, A.V., Hudmon, K.S., Chamberlain, R.M., Taylor, W.C., DiClemente, C.C., et al. (1998).Cigarette smoking in a multiethnic population of youth: methods and baseline findings. Preventive Medicine, 27, 365-384. Halpern-Felsher, B.L., Biehl, M., Kropp, R.Y., & Rubinstein, M.L. (2004). Perceived risks and benefits of smoking: differences among adolescents with different smoking experiences and intentions. Preventive Medicine, 39, 559-567. Hawkins J.D., & Weis J.G. (1985). The social development model: an integrated approach to delinquency prevention. Journal of Primary Prevention, 6, 73-97. Hirchi T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press. Hu, T., Lin, Z., & Keeler, T.E. (1998).Teenage smoking, attempts to quit, and school performance. American Journal of Public Health, 88(6), 940-943. Jackson, C., Henriksen, L., Dickinson, D., & Levine, D.W. (1997). The early use of alcohol and tobacco: Its relation to children’s competence and parents’ behavior. American Journal of Public Health, 87(3), 359-364.
72
Jessor R., & Jessor S. (1977). Problem behaviour and psychological development: a longitudinal study of youth. New York: Academic Press. Johnson, R.J., McCaul, K.D., & Klein, W.M.P. (2002). Risk involvement and risk perception among adolescents and young adults. Journal of Behavioral Medicine, 25(1), 67-82. Kandel, D.B., Kiros, G-E., Schaffran, C., & Hu, M-C. (2004). Ethnic differences in cigarette smoking initiation. Progression to daily smoking: A multilevel analysis. American Journal of Public Health, 94(1), 128-135. Kandel, D.B., & Udry, J.R. (1999). Prenatal effects of maternal smoking on daughter’s smoking: nicotine of testosterone exposure? American Journal of Public Health, 89(9), 1377-1383. Kann, L., & Kinchen, S.A. (1998).Youth risk behaviour surveillance- United States, 1997. MMWR: Morbidity and Mortality Weekly Report, SS-3, 47(31), 1-89. Kendler, K.S., Gardner, C.O., & Prescott, C.A. (1997). Religion, psychopathology, and substance use and abuse: A multimeasure, genetic-epidemiologic study. Am J Psychiatry, 154, 322-329. Kobus, K. (2003). Peers and adolescent smoking. Addiction, 98 (S1), 37-55. Kumpfer K.L., & Turner C.W. (1991). The social ecology model of adolescent abuse: implication for prevention. Int J Addict, 25(4A), 435-563. Lambert, M., Hublet, A., Verduyckt, P., Maes, L., & Van den Broucke, S. (2002). Report on the project: Gender differences in smoking in young people. European Network on Young People and Tobacco-framework project 2001-2002, part1, 2, 3. Opgehaald op 15 september 2004 van www.vig.be
73
Liang, L., Chaloupka, F., Nicher, M., & Clayton, R. (2003). Prices, policies and youth smoking. Addiction, 98 (Suppl 1), 105-122. Luthar, S.S., & D’avanzo, K. (1999). Contextual factors in substance use: A study of suburban and inner-city adolescents. Development and Psychopathology, 11, 845-867. Ma, G.X., Shive, S., Legos, P., & Tan, Y. (2003). Ethnic differences in adolescent smoking behaviours, sources of tobacco, knowledge and attitudes toward restriction policies. Addictive behaviours, 28, 249-268. Maes, L., & Lievens J. (2003). Can the school make a difference? A multilevel analysis of adolescent risk and health behaviour. Social Science & Medicine, 56, 517-529. McGee, R., & Stanton, W.R. (1993). A longitudinal study of reasoning for smoking in adolescence. Addiction, 88, 256-271. Meijer, B., Branski, D. Knol, K., & Kerem E. (1996). Cigarette smoking habits among schoolchildren. Chest, 110(4), 921-926. Melby, J.N., Conger, R.D., Conger, K.J., & Lorenz, F.O. (1993). Effects of parental behavior on tobacco use by young male adolescents. Journal of Marriage and Family, 55, 439-454. Michell, L., & Amos, A. (1997). Girls, pecking order and smoking. Soc Sci Med, 44(12), 1861-1869. Milam, J.E., Sussman, S., Ritt-Olson, A., & Dent, C.W. (2000). Perceived invulnerability and cigarette smoking among adolescents. Addictive Behavior, 25(1), 71-80. Ozcan, Y.Z., & Ozcan, K.M. (2002). Determinants of youth smoking – evidence from Turkey. Substance Use & Misuse, 37(3), 313-336.
74
Paulus D., Saint-Remy, A., & Jeanjean, M. (2000). Smoking during adolescence. Association with other cardiovascular risk factors in Belgian adolescents. European. Journal of Public Health, 10, 39-44. Pederson, L.L., Koval, J.J., & O’connor, K. (1997). Are psychosocial factors related to smoking in grade-6 students? Addictive Behaviors, 22(2), 169-181. Petridou, E., Zavitsanos, X, Dessypris, N., Frangakis, C., Mandyla, M., Doxiadis, S., et al. (1997). Adolescents in high-risk trajectory : clustering of risky behavior and the origins of socioeconomic health differentials. Preventive Medicine, 26, 215-219. Pico, B. (2001). Smoking in adolescence. Do attitudes matter? Addictive behaviours, 26, 201-217. Pinilla, J., Gonzales, B., Barber, P., & Santana, Y. (2002). Smoking in young adolescents: an approach with multilevel discrete choice models. J Epidemiol Community Health, 56, 227-232. Poulsen, L.H., Osler, M., Roberts, C., Due, P., Damsgaard, M.T., & Holstein, B.E. (2002). Exposure to teachers smoking and adolescent smoking behaviour: analysis of cross sectional data from Denmark. Tobacco Control, 11, 246-251. Rasmussen, M., Damsgaard, M.T., Due, P., & Holsten B.E. (2002). Boys and girls smoking within the Danish elementary school classes: a group-level analysis. Scand J Public Health, 30, 62-69 Ribisl, K.M., Williams, R.S., & Kim, A.E. (2003). Internet sales of cigarettes to minors. JAMA, 290(10), 1356-1359.
75
Sasco, A.J., Merrill, R.M., Benhaim-Luzon, V., Gerard, J.-P., & Freyer, G. (2003). Trends in tobacco smoking among adolescents in Lyon, France. European Journal of Cancer, 39, 459-504. Schmid, H. (2001). Predictors of cigarette smoking by young adults and readiness to change. Substance Use & Misuse, 36(11), 1519-1542. Simon-Morton, B., Crump, A.D., Haynie, D.L., Saylor, K.E., Eitel, P., & Yu K. (1999). Psychosocial, school, and parent factors associated with recent smoking among early adolescent boys and girls. Preventive Medicine, 28, 138-148. Smet, B., Maes, L., De Clercq, L., Haryanti,
K., & Djarti Winarno R. (1999).
Determinants of smoking behaviour among adolescents in Semarang, Indonesia. Tobacco Control, 8, 186-191. Sokol-Katz, J., & Dunham, R. (1997). Family structure versus parental attachment in controlling adolescent deviant behaviour: A social control model. Adolescence, 32(125), 199-215. Solovieva, I.M. (2002). Health behavior in schoolchildren in 9 regions in Russia, CindiChildren-Russia, Report 2002, Moscow. Niet gepubliceerde rapport. Opgehaald 20 may 2003 van http://webcenter.ru/~organov/Pages/cindi.html Soteriades, E.S., & DiFranza, J.R. (2003). Parent’s socioeconomic status, adolescents’ disposable income, and adolescents’ smoking status in Massachusetts. American Journal of Public Health, 93(7), 1155-1160. Stanton, W.R., Lowe, J B., & Silva P. (1995). Antecedents of vulnerability and resilience to smoking among adolescents. Journal of Adolescent Health, 16, 71-77.
76
Straub, D.M., Hills, N.K., Thompson, P.J., & Moscicki, A-B. (2003). Effects of proand anti – tobacco advertising on non-smoking adolescents’ intention to smoke. Journal of adolescent health, 32, 36-43. Sussman, S., Dent, C.W., Burton, D., Stacy, A.W., & Flay, B.R. (1995). Developing school-based tobacco use prevention and cessation programs. London: Sage Publication, Inc. Swanson, J.W., Linskey, A.P., Quentero-Salinas, R., Pumariega, A.J., & Holzer C.E. (1992). A binational school survey of depressive symptoms, drug use, and suicidal ideation. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 31, 669-678 Sweeting, H., West, P., & Richards, M. (1998). Teenage family life, lifestyles and life chances: Association with family structure, conflict with parents and joint family activity. International Journal of Low, Policy and the Family, 12, 15-46. The WHO Cross-National Study of Health Behavior in School-Aged Children from 35 countries: Findings from 2001-2002. (2004). Journal of School Health,76(6), 204-206. Opgehaald in 7 October 2004 van www.euro.who.int/youthhealth chapter3, pg 63-72. Thornton, W., Douglas, G.A., & Houghton, S.J. (1999).Transition through stages of smoking: The effect of gender and self-concept on adolescent smoking behaviour. Journal of adolescent health, 25, 284-289. Tobacco use among high school students- United States, 1997. MMWR: Morbidity and Mortality Weekly Report 1998, 47(12), 229-233. Tucker, J.S., Ellickson, P.L., & Klein, D.J. (2003). Predictors of the transition to regular smoking during adolescence and young adulthood. Journal of adolescent health, 32, 314-324.
77
Tyas, S.L., & Pederson, L.L. (1998). Psychosocial factors related to adolescent smoking: a critical review of the literature. Tobacco Control, 7, 409-420. U.S. Department of Health and Human Services, Reducing the Health Consequences of Smoking, 25 years of progress. A report of the Surgeon General, Rockville, Maryland: U.S. Department of Health and Human Services, Public Health Services, Centers for Disease Control, Center For Chronic Disease Prevention and Health Promotion, Office on Smoking and Health. ASH, Action on Smoking and Health (1999, 2000, 2001), Fact sheets no. 2, 4, 5, 6, 7, London: ASH van den Bree, M.B.M., Whitmer, M.D., & Pickworth, W.B. (2004). Predictors of smoking development in a population based of adolescents: a prospective study. Journal of adolescent health, 35, 172-181. Vandercammen M. (2005). Documentatiemap Roken. Brussel: Onderzoeks - en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties. www.oivo.be Vereecken C., & Maes L. (2002). Voorlopig rapport jongeren en gezondheid 19902002, Gent: Universiteit Gent, Vakgroep maatschappelijke gezondheidskunde. http://allserv.rug.ac.be/~cvereeck/hbsc/ Von Bothmer, M.I.K., Mattson, B., & Fridlund, B. (2002). Influences on adolescent smoking behaviour: siblings’ smoking and norms in the social environment do matter. Health and Social Care in the Community, 10(4), 213-220. Wakefield, M., Flay, B., Nicher, M., & Giovino, G. (2003). Role of the media in influencing of youth smoking. Addiction, 98 (Suppl 1), 79-103. Wang, M.Q. (2001). Social influences on adolescents smoking progress – a longitudinal analysis. American Journal of Health Behaviour, 25(4), 111-117.
78
Warburton, D.M., Revell, A.D., & Thompson, D.H. (1991). Smokers of the future. Br. J. Addict, 86, 621-625. Why is tobacco a public health priority? Opgehaald op 31 oktober. Yorulmaz, F., Arturk, Z., Dagadeviren, N., & Dalkilic, A. (2002). Smoking among adolescents: relation to school success, socioeconomic status, nutrition, and zelfesteem. Swiss Med Wkly, 132, 449-454. Zapata, L., Forthofer, M.S., Eaton, D.K., Brown, K.M., Bryant, C.A., & Reynolds, S.T. (2004). Cigarette use in 6th through 10th grade: The Sarasota Country Demonstration Project . American Journal of Health Behavior, 28(2), 151-165. Zohoori, N., Blanchette, D., & Popkin, B. (2003). Monitoring Health Conditions In the Russian Federation.The Russia longitudinal monitoring survey 1992-2002. Opgehaald 25 juni 2003 van http://www.cpc.unc.edu/projects/rlms
79
BIJLAGEN
80
81 BIJLAGE 1 Tabel: Het overzicht van de geselecteerde studies van het literatuuronderzoek Leeftijd van de participanten. 6-10 grades
Analytische methode.
Auteur
Jaar. Type studie.
Plaats.
Predictoren
1.Abernathy et al.
1995 Longitudinale (school-based)
Canada
self-esteem
2.Alexander et al.
2001 Longitudinale (school-based)
Maryland US
peer network smoking, 7-12 grades best friends smoking, popularity, school smoking prevalence
Multiple regression
3.Arnett et al.
1998 Cross-sectional ( school-based, convenience sample)
Missouri US
cigarette advertisiment 6-12 grades (1118 years)
Logistic regression
4.Ausems et al.
2003 Cross-sectional ( school-based)
Netherlands
attitude, social influences, selfefficacy
11-12 years
Multinomial logistic regression
5.Avenevoli et al.
2003 Review
Bethesda US
familial influences
5-12 grades
6.Barman et al.
2004 A prospective, longitudinal ( population-based)
Finland
inattentiveness, parental smoking
11-14 years
Logistic regression
7.Burke et al.
1997 Longitudinale (school-based)
Australia
health-related behaviours
18 years
Logistic regression
Correlation
82 8.Burt et al.
2000 A prospective, longitudinal ( population-based)
Washington State US
personality variables
5-12 grades
Logistic regression
9.Castrucci et al.
2002 Data from RWJF survey
New Jersey
attitude, friends'and parents'opinions of smoking and three stages of smoking uptake
9-12 grades (13-19 years)
Logistic regression
10.Chaloupka et al.
2003 Review
Chicago US
policy factors,media influences, community factors, peer influence, familial factors
11.Chen et al.
2001 Population-based survey
Rural Taiwan
sociodemogrphic characteristics
13-35 years
Logistic regression
12.Conrad et al.
1992 Review
Chicago US
predictors of the onset of smoking
13.Dalton et al.
2003 Longitudinale (school-based)
Lebanon US
effect of viewing smoking in movies
10-14 years
Logistic regression
14.de Vries et al.
2002 Evaluatieonderzoek
Nederland
attitude, sociale invloed, eigen effectiviteit en geslachtsverschillen.
12-14 years
Covariantie analyse
83 15.de Vries et al.
1995 Cross-sectional ( school-based)
Netherlands
socio-economic statusattitude, social influences, selfefficacy
12-19 years
Covatiate analyses
16.Dinh et al.
1995 Longitudinale (school-based)
Waschington State US
perception of smokers and nonsmokers
5-4 grades
Logistic regression
17.Distefan et al.
1998 Data from the longitudinal TAPS
California US
parental influences and stages of smoking
12-18 years
Logistic regression
18.Dolcini et al.
1994 Cross-sectional ( school-based)
San Francisco US
perceived competencies, group affiliation, risk behaviour
8 grades
Logistic regression
19.Filice et al.
2003 Cross-sectional ( school-based)
Minnesota US susceptibility to cigarette smoking and attitudes
8-11 grades
Logistic regression
20.Flay et al.
1994 Data from TVSFP
Southern California US
parental smoking and friends'smoking and stages of smoking
7-8 grades
Multiple group comparisons
21.Flay et al.
1998 Longitudinale (school-based)
California US
psychosocial predictors of various stages of smoking
7-12 grades
Multinomial logistic regression
84 22.Foxcroft et al.
1991 Meta-analysis
U.K
family socialization factors
23.Fulkerson et al.
2003 Cross-sectional ( school-based)
24.Gerrard et al.
1996 Data from crossnational study HBSC
Minnesota US smoking for weight loss or control, gender and ethnic differences U.K family structure, family affluence, pocket money, parental smoking
25.Griesbach et al.
2003 Mixed crossTexas US sectional,longitudinal (school-based) 1998 Longitudinal Iowa US (school-based)
27.HalpernFelsher et al.
2004 Cross-sectional ( school-based)
28.Hu et al.
6-12 grades (13-19 years)
Logistic regression
15 years
Logistic regression
smoking in a multiethic population
5-12 grades
Multiple logistic regression
risk behavior, healthrelated cognitions
8-10 grades
ANOVA
San Francisco US
perceived risks and benefits of smoking
12-15 years
Hierarchical linear regression
1998 Data from California Youth Tobacco Survey
California US
school performance
12-17 years
Logistic regression
29.Jackson et al.
1997 Cross-sectional ( school-based)
California US
childrens'competence and parent' s behaviour
3-5 grades
Logistic regression
30.Johnson et al.
2002 Cross-sectional ( school-based)
North Dakota US
risk involvement , risk perception
8-12 grades
ANOVA
26.Gritz et al.
85 31.Kandel et al.
2004 Data from National Longitudinal Study of Adolescent
New York US individual factors and contextual factors, ethnic differences, stages of smoking
12-18 years
Logistic regression
32.Kandel et al.
1999 Longitudinal causal models
New York US testosterone, maternal prenatal cotinine, daughters'smoking
15-17 years
Covariance Structural Models
33.Kann et al.
1998 Cross-sectional survey
US
risk behaviour
15-18 years
Correlation
34.Kendler et al.
1997 Data from a longitudinal study of genetic and enviroment risk factors
Virginia US
religion, psychopathology
35.Kobus
2003 Review
Chicago US
peer influences and social contexts
36.Lambert et al.
2002 Data from crossnational study HBSC
Belgium
gender differences
11-15 years
Logistic regression
37.Liang et al.
2003 Review
Chicago US
tobacco control policies, prices
10 grades
Hierarchical regression
Factor analysis, linear regression
86 38.Luthar et al.
1999 Cross-sectional ( school-based)
Northeast
gender differences, personal psychopathology, social competence
10 grade
Hierarchical regression
39.Ma et al.
2003 Cross-sectional (a stratified multistage purposive sampling)
Philadelphia
percieved availability, primary sources, perceived consequenties, demographics, social influences
8-10 grades
One way analysis of variance
40.Maes et al.
2003 Data from HBSC
Belgium
school structure and policy, the health and risk behaviour
13-16 years
Multi-level analysis
41.McGee et al.
1993 Longitudinal (school-based)
New Zealand
smoking status, sex differences, reasons for smoking , reasons for not smoking
13-15 years
Logistic regression
42.Meijer et al.
1996 Cross-sectional ( school-based) survey
Israel
smoking habits, reasons for smoking, smoking status of parents, siblings, friends
6-11 grades
A stepwise logistic regression
43.Melby et al.
1993 Cross-sectional ( school-based) survey
Iowa US
the influence of parenteral childrearing strategies
7 grade
Covariance structural models
87 44.Michellet al.
1997 Longitudinal (school-based)
West of Scotland
lifestyle, family, selfesteem, peer group structure
11-13 years
Focus groups, sociometric analyses
45.Milam et al.
2000 Cross-sectional ( school-based)
California US
health as a value, social pressure, body awareness, vulnerability
9-12 grades
Multiple logistic regression
46.Ozcan et al.
2002 Cross-sectional ( school-based) survey
Ankara, Turkey
school type, 12-18 years neighbourhood, family religiosity, factors reflecting the cultural background
Logistic regression
47.Paulus et al.
2000 Cross-sectional ( school-based) survey
Belgian province of Luxembourg
smoking habits
12-17 years
t-Tests
48.Pederson et al.
1997 Longitudinal (school-based) survey
Canada
attitudes, social bonding, psychosocial factors
6 grade
Correlation
49.Petridou et al.
1997 Cross-sectional ( school-based) survey
Greece
risky behaviour
12-17 years
Logistic regression
88 50.Pico
2001 Cross-sectional ( school-based) survey
Hungary
antismoking, liking, worrying, disliking, unrealistic attitudes
7-12 grades
Factor analysis, Multiple logistic regression
51.Pinilla et al.
2002 Cross-sectional ( school-based) survey
Spain
individual, family, social, school related factors
13-14 years
Multi-level logistic regression
52.Poulsen et al.
2002 Cross-sectional ( school-based) survey
Denmark
exposure to teachers smoking at school, exposure to smoking at home, best friends smoking
9 grade
Logistic regression
53.Rasmussen et al.
2002 Data from crossnational study HBSC
Denmark
social classroom environment, gender differences
9 grade
Correlation
54.Ribisl et al.
2003 Cross-sectional ( school-based)
North Carolina US
tobacco sales to minor via the Internet
11-15 years
Descriptive statistics
55.Sasco et al.
2003 Longitudinal (school-based) survey 2001 Longitudinal (school-based) survey
France
family characteristics, 11-17 years health behaviour, environmental factors school attendance, 16-19 years negative feelings, perception of danger, reasons for smoking or not smoking
Multivariate logistic regression
56.Schmid
Switzerland
Multiple logistic regression, discriminant analysis, multiple linear regression
89 57.SimonMorton et al.
1999 Cross-sectional ( school-based) survey
Maryland US
psychosocial, school, parent factors
58.Smet et al.
1999 Data from crossnational study HBSC
Indonesia
peers influence, school 11-17 years related factors
Logistic regression
59.Sokol-Katz et al.
1997 Longitudinal (school-based) survey
South Florida
family characteristics, deviant behaviours
11-14 years
Path analysis
60.Solovieva
2002 Data from CINDICHILDREN
Russia
individual, family, social, school related factors
11-17 years
Descriptive statistics
61.Soteriades et al.
2003 Cross-sectional ( school-based) survey
Massachusetts parent' s socioeconomic status, adolescent disposable income, smoking status
12-17 years
Multiple logistic regression
62.Stanton et al. 1995 Longitudinal (school-based) survey
New Zealand
the predictor variables for vulnerability and resilience
9-15 years
Correlation
63.Straub et al.
California US
pro-and anti-tobacco advertising
9 grade
Logistic regression
2003 Cross-sectional ( school-based) survey
6-8 grades
Multiple logistic regression
90 64.Swanson et al.
1992 Cross-sectional ( school-based) survey
Texas US
depressive symptoms
9 grade
Multivariate models Onderkant formulier
65.Thornton et al.
1999 Longitudinal (school-based) survey
Australia
smoking behaviour, self-concept variables, gender differences
12-17 years
ANOVA
66.Tucker et al.
2003 Longitudinal (school-based) survey
California US
attitudes, environment, 8-12 grades academic orientation, transition to regular smoking
67.Tyas et al.
1998 Review
USA
psychosocial factors
68.van den Bree et al.
2004 Longitudinal (population-based) survey
UK
daily activities, psychological health, school situation, family, religion
12-18 years
Logistic regression
69.Von Bothmer et al.
2002 Cross-sectional ( school-based) survey
Sweden
siblings'smoking , norms in the social environment
11-14 years
Descriptive statistics
70.Wakefield et al.
2003 Review
USA
role of media
Logistic regression
91 71.Wang
2001 Longitudinal (school-based) survey
USA
parent smoking, number of friends smoking, siblings, teacher smoking
72.Warburton et al.
1991 Review
USA, UK
predictors of smoking
73.Yorulmaz et al.
2002 Descriptive, crosssectional
Turkey
74.Zapata et al.
2004 Cross-sectional (population-based) survey
75. Zohoori et al.
2003 Longitudinal Monitoring Survey
11-15 years
Multivariate logistic regression
school success, socioeconomic status, nutrition, self-esteem
13-17 years
Logistic regression
Florida US
self-esteem, perceived emotional benefits, perceived maternal disapproval of smoking
6-10 grades
Logistic regression
Russia
health conditions
14-18 years
Descriptive statistics
BIJLAGE 2 Tabel : Het overzicht van predictoren van het roken die in de literatuur vermeld zijn afhankelijk van de leeftijd, de etniciteit en het geslacht Socio-demografische Predictoren van het roken factoren Leeftijd 11 jaar experimenteren met vrienden sterk negatieve attitudes t.o.v. het roken 13jaar het rookgedrag van vrienden en ouders het rookgedrag van oudere bloedverwanten verbondenheid met vrienden druk van de peers- sterk voorspellende factor sociale norm het imago directe negatieve effecten van het roken invloed van TV en Reclame lage zelf effectiviteit sociale bekwaamheid positieve verwachtingen overschatten van de prevalentie van het roken onderschatten het gevaar van het roken andere risicogedragingen. 15 jaar familiale problemen andere risicogedragingen positieve attitude t.o.v. het roken goedkeuring van de ouders verbondenheid met vrienden rookgedrag van vrienden, ouders mindere invloed van het rookgedrag van de oudere bloedverwanten druk van de peers- sterke voorspellende factor het imago invloed van TV en Reclame lage zelf effectiviteit sociale bekwaamheid positieve verwachtingen overschatten van de prevalentie van het roken 17 jaar druk van de peers (minder sterke voorspellende factor) het rookgedrag van peers en vrienden (minder sterke voorspellende factor) ontspanning, relaxatie omgaan met stress andere risicogedragingen nicotineafhankelijkheid
92
Etniciteit ( gegevens uit onderzoek USA) Blanke jongeren rookgedrag van de vrienden en van de beste vriend rookgedrag van ouders lage zelfeffectiviteit lage academische prestaties depressie Spaanse jongeren rookgedrag van de beste vriend en peers verwachtingen t.o.v. het roken SES-status van ouders rookgedrag van de ouders depressie Afrikaanse Amerikanen negatieve attitude t.o.v. het roken van familie en vrienden ouderlijk opleidingsniveau rookgedrag van de beste vriend opinie van de beste vriend schoolprestaties Het geslacht
Meisjes wonen bij stiefouder of bij alleenstaande ouder woonomgeving goedkeuring van de ouders problemen op school spijbelgedrag status binnen de peer groep overschatten van prevalentie van het roken sociale druk rookgedrag van vrienden en ouders negatieve norm van peers lage zelfeffectiviteit instrumentele waarde van het roken sociale bekwaamheid intentie om risico te nemen om te vermageren Jongens niet autoritaire opvoedingsstijl problemen op school overschatten van prevalentie van het roken sociale druk aantal vrienden die roken onrealistische attitude t.o.v. het roken hoge verwachtingen sportactiviteiten
93
BIJLAGE 3 Tabel: Het overzicht van de determinanten afhankelijk van het stadium van het roken Stadium van het roken Determinanten van het roken Preparatie stadium: vorming van attitudes en verwachtingen
Experimenteel roken: het proberen van enkele sigaretten
reclame en media rookgedrag van de peers en de beste vriend rookgedrag en opvattingen van de ouders positieve attitude t.o.v. het roken lage zelfeffectiviteit nieuwsgierigheid sociale druk het rookgedrag en opvattingen van de ouders het rookgedrag en opvattingen van de vrienden toegankelijkheid van tabaksproducten bereidheid om risico te nemen familiale conflicten problemen op school lage schoolprestaties depressie
Occasioneel roken: herhaaldelijk, maar onregelmatig gebruik van tabak in specifieke situatie
genoot en relaxatie andere gepercipieerde voordelen van het roken het rookgedrag en opvattingen van de ouders het rookgedrag en opvattingen van de vrienden aantal vrienden die roken lage schoolprestaties lage zelfeffectiviteit zakgeld prijs van sigaretten
Regelmatig roken: regelmatig elke dag, min. 1 sigaret per dag wordt gerookt
idem als vorige stadium positieve attitude sociale aspecten van het roken nicotineafhankelijkheid identificatie van zichzelf als roker
94
BIJLAGE 4 Figuur: “Six domains of determinants of tobacco use”
95